SLEEUW & VAN DER VEEN advocaten __________________________________________________________ Mr. R.A. Sleeuw, arts | Mr. Th.L. van der Veen Makkum | Zutphen
advocaten en procureurs ______________________________________
Harlingerdijk 5 8754 EC Makkum tel. 0515 – 232626 fax: 0515 – 231545 E – mail:
[email protected] _________________________________ Stichting Beheer Derdengelden Sleeuw & Van Der Veen te Makkum, rekening nr. 326484159
betreft: RTG vaste kamercommissie voor Justitie op 23/06-2005 onderwerp: Stichting Collectieve Regeling Personenschade Geachte Heer/Mevrouw
Aan de leden van de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal postbus 20018 2500 EA Den Haag __________________________________________________________
Makkum, 16 juni 2005
Uit de doelstelling van het overheidsbeleid blijkt in welke opzichten de praktijk van de letselschaderegeling tekort schiet. Het gaat er om een mentaliteitsverandering teweeg te brengen en de afwikkeling van letselschade sneller, minder duur, minder conflictueus en minder belastend te maken. Zoekt men naar een oplossing dan dient in de eerste plaats te worden vastgesteld waarom de huidige praktijk op de genoemde punten te wensen over laat. Een analyse maakt duidelijk dat ook andere problemen om een oplossing vragen. Het gebrek aan structuur. Er zijn in Nederland vele tientallen WA-assuradeuren actief. Deze voeren allemaal hun eigen schaderegelingsbeleid dat niet kenbaar wordt gemaakt. Er is geen beleidsmatige inhoudelijke coördinatie tussen verzekeraars. De verzekeraars maken gebruik van eigen schaderegelaars of zij bedienen zich van expertisebureaus die schaderegelaars in dienst hebben. Ook deze bureaus hebben allemaal hun eigen benadering. Zelfs individuele experts van hetzelfde bureau zijn niet te betrappen op een herkenbaar beleid. Dat wordt immers bepaald door wisselende opdrachtgevers. De schaderegelaars weten van elkaar niet hoe zij te werk gaan. Tegenover dit conglomeraat van ondoorgrondelijkheid en diversiteit staan aan slachtofferzijde evenzovele belangenbehartigers die in kwaliteit variëren van waardeloos tot optimaal. Ook die belangenbehartigers hebben allemaal zo hun eigen benadering. De praktijk van de letselschaderegeling kent dus geen structuur. Het zijn zeer veel verschillende spelers die op uiteenlopende manier zijn georganiseerd, die verschillende benaderingen kiezen en die naast het belang van hun opdrachtgever (verzekeraar of slachtoffer) ook hun eigen belang of dat van hun organisatie dienen. Hoewel de absolute schadelast voor verzekeraars geen wezenlijk probleem vormt (als de schadelast stijgt worden de premies verhoogd) zijn verzekeraars actief in een competitieve markt. Daar gelden normale bedrijfseconomische principes. Het laag houden van de eigen schadelast is daarbij een belangrijke doelstelling. Wie het minste uitkeert maakt de meeste winst en verstevigt zijn marktpositie. Zo is het de slechtste maatschappij die de norm stelt. Omdat alle verzekeraars de beperking van de eigen schadelast nastreven wordt dat een gemeenschappelijke doelstelling. Daarmee is de belangentegenstelling tussen verzekeraar en slachtoffer gegeven. 1/6
De expertisebranche doet daar nog een schepje bovenop. Onderling verwikkeld in een felle concurrentiestrijd dingen de schaderegelaars naar de gunsten van verzekeraars. Een goed resultaat leidt tot een nieuwe opdracht. Het schofferen van slachtoffers is zowel voor verzekeraars als voor de expertisebranche een lonende bezigheid. De praktijk van de letselschade- regeling is daarmee gekarakteriseerd: hard, gericht op financieel gewin, behoudend en slachtofferonvriendelijk. Het conflictmodel is inherent aan deze structuur. Een gedragscode zoals die door de Universiteit van Tilburg wordt voorbereid verandert daar niets aan, nog daargelaten dat een dergelijke gedragscode in de heersende chaos niet te implementeren is. Het belang van een gedragscode lijkt ook betrekkelijk als LSAslachtofferadvocaten die code niet accepteren. De problemen die bij de afwikkeling van zaken ontstaan worden niet op uniforme wijze opgelost. Hoe een geval van letselschade uiteindelijk wordt afgewikkeld is in hoge mate willekeurig. De uitkomsten in vergelijkbare gevallen kunnen makkelijk een factor tien uiteen lopen. Rechtszekerheid is ver te zoeken. Verzekeraars stellen geen data beschikbaar die evaluatie van afgewikkelde zaken en vergelijking van uitkomsten mogelijk maken. Daardoor blijft het normerend effect van een evaluatie uit zodat terugkerende problemen in elke zaak opnieuw moeten worden opgelost. Daarbij kunnen dus ook telkens opnieuw de strategische voordelen van het verschil in rechtspositie en van de morele voorsprong op het slachtoffer worden uitgebuit. Bovendien wordt zo voorkomen dat onrecht en willekeur aan het licht treden. De ongelijkwaardigheid van het slachtoffer in relatie tot de verzekeraar. De problematiek rond de afwikkeling van personenschade is grotendeels terug te voeren op de ongelijkwaardigheid van partijen. Slachtoffers ervaren dat het leven wordt opgeschort zolang de schade niet is afgewikkeld. Aan de verwerking van het trauma komen zij niet toe. Betalingen blijven uit omdat het juist de omvang van de schade is die ter discussie staat. Zolang geen eindregeling is getroffen verkeren slachtoffers in een benarde financiële situatie. Het voeren van een civiel proces betekent een nog langduriger en zeer belastende confrontatie met een traumatische gebeurtenis. De uitkomst van een civiel proces is onzeker. De kosten zijn zeer hoog en er bestaat het risico van een kostenveroordeling. De meeste slachtoffers kunnen het voeren van een civiele procedure financieel en mentaal niet opbrengen. Zo is de toegang tot het recht voor slachtoffers ernstig belemmerd. De voorschotregeling voor kosten van deskundigen en de medische 'quickscan' lossen dit probleem zeker niet op. Als een civiel proces geen reëel alternatief vormt dan is een slachtoffer al te zeer aangewezen op het resultaat van minnelijk overleg. In dat overleg verkeert het slachtoffer tegenover de ver- zekeraar in een afhankelijke en nadelige positie. Dat zo zijnde loopt het schaderegelingsoverleg al te vaak uit op een schikking waarvoor het slachtoffer onredelijke concessies heeft moeten doen. Door de bank genomen wordt 40 tot 70% van de schade uitgekeerd. Op deze manier verdraagt de gangbare praktijk zich niet met het wettelijk beginsel van integrale schadeloos- stelling. Het is daarmee een onwettige praktijk die gekenmerkt wordt door rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid, in vele gevallen zelfs door rechteloosheid en willekeur. De ongelijkwaardigheid van partijen werkt ook door in groter maatschappelijke verband. Wat op microniveau - de schaderegeling in individuele gevallen - geldt, geldt ook op macroniveau. Als de Minister aangeeft dat een mentaliteitsverandering gewenst is omdat de wijze waarop partijen zich naar elkaar gedragen te wensen overlaat dan legt hij de verantwoordelijkheid voor die mentaliteitsverandering terstond bij de marktpartijen. Dat zijn slachtoffers (geen macht, geen geld, geen expertise, ongeorganiseerd) en verzekeraars (veel macht, ongelimiteerde middelen, alle mogelijke expertise, goed georganiseerd). Via het Personenschade Instituut van Ver- zekeraars (PIV) domineren verzekeraars het Nationaal Platform Personenschade (NPP). In het NPP is de expertisebranche oververtegenwoordigd. Slachtofferorganisaties nemen wel deel aan het overleg binnen het NPP, maar met weinig gezag en met onvoldoende kennis van zaken. Het NPP wordt daarom 2/6
ten onrechte als een representatieve organisatie geprofileerd. Dat is be- denkelijk als bedacht wordt dat het NPP verstrekkende en diep in de schaderegelingspraktijk ingrijpende inhoudelijke normen in de vorm van aanbevelingen formuleert. In deze maatschap- pelijke context wordt een gezaghebbende slachtofferorganisatie node gemist. Als de beperking van de schadelast als doelstelling voorop staat zal het beleid van verzekeraars gericht zijn op consolidatie van de hierboven beschreven situatie. Dat dat beleid succesvol is blijkt wel uit het feit dat de problemen rond de afwikkeling van personenschadeclaims niet worden opgelost. Waar verzekeraars veel macht vertegenwoordigen en zeer dicht op het bestuur zitten is het voor de Rijksoverheid moeilijk effectief beleid te ontwikkelen. Toch zijn doel- treffende maatregelen denkbaar. De volksvertegenwoordiging moet daarin dan wel een initiatief nemen. De randvoorwaarden voor een oplossing. Wezenlijke oplossingen moeten aangrijpen op de kern van de problematiek: de zwakke rechts- positie en de ongelijkwaardigheid van het slachtoffer in relatie tot de verzekeraar. Een echte verbetering is slechts te verwachten van maatregelen die leiden tot het wegnemen van financiële drempels die de toegang tot het recht belemmeren en het langs die weg versterken van de rechtspositie van slachtoffers. Zou men dat realiseren dan zouden waarschijnlijk wat meer civiele procedures worden gevoerd. Als echter een civiel proces voor het slachtoffer een reële optie is dan wordt de onderhandelingspositie van het slachtoffer sterker. En dat leidt er dan toe dat de uitkomsten van het buitengerechtelijke schaderegelingstraject verbeteren, hetgeen de drang tot procederen weer vermindert. Als de schaderegeling zo zou worden opgezet dat het schaderegelingsbeleid eenduidig en kenbaar wordt dan kunnen afgewikkelde zaken worden geëvalueerd. Terugkoppeling van resultaten naar de praktijk kan leiden tot meer rechtszekerheid. Men kan dan rekenen op betrouwbaarder uitkomsten, minder willekeur en overeenkomstige resultaten in vergelijkbare gevallen. Op den duur kan de evaluatie van zaken ook leiden tot inhoudelijke (empirische) normering, hetgeen de afwikkeling van nieuwe zaken verder kan vergemakkelijken. Het moge duidelijk zijn dat dergelijke veranderingen slechts kunnen worden gerealiseerd als de schaderegelingspraktijk wordt gestructureerd. De Stichting Collectieve Regeling Personenschade. De Stichting Collectieve Regeling Personenschade vormt een antwoord op de structurele tekortkomingen in de letselschaderegelingspraktijk. Met de herstructurering die via de stichting kan worden doorgevoerd kunnen alle doelstellingen van het regeringsbeleid worden verwezen- lijkt. Naast de mogelijkheid van alternatieve geschilbeslechting (de Commissie van Advies en Bijstand) biedt de stichting drie belangrijke functies: - een gezaghebbende slachtofferorganisatie als nieuwe maatschappelijke entiteit; - een overkoepelende organisatie die zorg draagt voor evaluatie van praktijkgegevens; - de afwikkeling van schadegevallen in een nieuwe structurele opzet. Als slachtofferorganisatie bij uitstek kan de stichting fungeren als serieuze gesprekspartner voor het Ministerie van Justitie en voor organisaties als LSA, PIV en NPP. De stichting wortelt in de praktijk van de schaderegeling. De expertise waarover kan worden beschikt is direct gekoppeld aan die praktijk. Dat kan van groot belang zijn bij de ontwikkeling van nieuw beleid. Beheersing en beïnvloeding van het schaderegelingsproces is alleen mogelijk als dat proces wordt ingebed in een doelmatige structuur. Zonder structuur geen greep op het proces. De stichting CRP kan via de overkoepelende organisatie zorgen voor gecentraliseerde statistische bewerking van praktijkgegevens, voor evaluatie van afgewikkelde zaken en voor 3/6
terugkoppeling van relevante data naar de praktijk. Periodieke publicatie van gegevens leidt tot een uniform beleid en - op den duur - tot een vorm van normering. Door toepassing van ICT-technieken wordt niet alleen een doorlopend contact tussen de medewerkers gerealiseerd maar kan ook de terugkoppeling naar de overkoepelende organisatie een permanent karakter krijgen. Op het niveau van de individuele schaderegeling voorziet de stichting in gestructureerde samenwerking van belangenbehartigers binnen één organisatie waardoor de schaderegeling doelmatiger en efficiënter wordt. Vanuit de overkoepeling worden functionele eenheden in de vorm van virtuele regionale vestigingen aangestuurd. In elk van die vestigingen werken vier LSA-slachtofferadvocaten (in loondienst bij de stichting) samen met acht schaderegelaars en een medisch adviseur. De voor verzekeraars optredende schaderegelaars worden via een daartoe op te richten uitzendbureau bij de regionale vestiging gedetacheerd. Op deze manier voldoet de opzet aan de 'Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking' van de Nederlandse Orde van Advocaten. De Stichting is een ideële organisatie zoals bedoeld in die verordening. De onafhankelijkheid en de beroepsmatige integriteit van de advocaten is daarmee gewaarborgd. De mentaliteitsverandering en een minder conflictueus verloop van de schaderegeling. Met de introductie van geïnstitutionaliseerd overleg maakt achterdocht plaats voor goed vertrouwen. Dat leidt tot een minder conflictueus proces dat minder belastend is, zowel voor het slachtoffer als voor de belangenbehartigers. Er ontstaat een veel beter werkklimaat. Verende dynamiek in plaats van starre opstelling en harde confrontatie. Het slachtoffer is niet langer partij tegenover een verzekeraar, maar veeleer cliënt van de organisatie. Schijnbare tegenstellingen worden weggenomen: als zich een geschil voordoet is dat niet langer een partijprobleem, maar een probleem van de organisatie. Het recidiveren van moeilijkheden wordt vermeden doordat een gevonden oplossing deel gaat uitmaken van het beleid. Dat heeft een normerend en stabiliserend effect. De inrichting van de organisatie maakt het mogelijk om geschillen eerst intern terug te koppelen naar de eigen ‘cluster’ (slachtofferadvocaten c.q. schaderegelaars). Zo heeft de organisatie - als het gaat om interne geschiloplossing - al direct een groot zelfreinigend vermogen. De koppeling aan een instituut voor tussentijdse geschiloplossing (de Commissie van Advies en Bijstand) en de ontwikkeling van de 'mini-trial' bieden daarnaast mogelijkheden om concrete problemen snel en op eenvoudige wijze tot een oplossing te brengen. De slachtofferadvocaten worden roulerend gekoppeld aan de schaderegelaars zodat iedereen met iedereen leert werken. De schaderegelaars worden door hun formele werkgever (het door verzekeraars bestuurde uitzendbureau) geïnstrueerd. Langs die weg kunnen verzekeraars invloed uitoefenen op het schaderegelingsbeleid dat overigens op de werkvloer van de stichting tot stand komt in het overleg tussen de schaderegelaars en de slachtofferadvocaten. Voorkomen wordt dat schaderegelaars worden ingezet in zaken waarin de eigen WA-assuradeur als betalende partij betrokken is. Zo kan de voor het doorvoeren van het harmoniemodel noodzakelijke vertrouwens- relatie tussen de medewerkers tot stand komen. De onderlinge kruisbestuiving en de openheid die wordt betracht leidt tot een uniform en kenbaar beleid. Het bestuur van de stichting heeft geen invloed op dat beleid. Grotere efficiëntie: het schaderegelingsproces verloopt sneller en minder duur. De efficiëntie van het schaderegelingsoverleg wordt enorm opgevoerd, hetgeen leidt tot een besparing op de transactiekosten van zo’n 30%. Dat wordt in de eerste plaats bereikt door de enkelvoudige medische advisering. Een onafhankelijke medisch adviseur, in dienst van de stichting, begeleidt het schaderegelingsproces en adviseert beide partijen. Een betrouwbaar, onpartijdig en consistent medisch advies wordt zo een vanzelfsprekendheid. Daarnaast is de werkverdeling tussen slachtofferadvocaat en schaderegelaar asymmetrisch. Het één-op-één concept wordt verlaten. Schaderegelaars en advocaten doen niet langer hetzelfde werk, 4/6
maar men concentreert zich op hetgeen tot het eigen deskundigheidsgebied kan worden gerekend. Gemeenschappelijke verslaglegging komt in de plaats van tijdrovende correspondentie. De permanente overlegstructuur maakt het mogelijk snel en adequaat en zo mogelijk volgens een vast protocol op te treden, waarbij het beleid kan worden afgestemd op de specifieke bijzonderheden van het geval. Door de korte communicatielijnen kunnen doorlooptijden en beslissingsintervallen aanzienlijk worden bekort. Versterking van de rechtspositie van het slachtoffer: het schaderegelingsproces wordt minder belastend. De rechtsbijstand die het slachtoffer wordt geboden is kwalitatief optimaal en kosteloos, ook als er moet worden geprocedeerd. Het zijn gerenommeerde LSA-advocaten in loondienst die het slachtoffer bijstaan. Deze loondienstverhouding maakt de advocaten ongevoelig voor manipulaties door verzekeraars. Declaratieproblemen behoren tot het verleden. De advocaten zijn daardoor onafhankelijk en slagvaardig. Ze behoeven bij hun strategische beslissingen geen rekening te houden met de financiële beperkingen aan de zijde van hun cliënten. Alle transactiekosten, ook de kosten van deskundigen en de eventuele procedurele kosten, zijn in het budget van de stichting verdisconteerd. Een 'no cure, no pay'-experiment (toch al niet passend in de Nederlandse verhoudingen) wordt overbodig. Een gemeenschappelijk huisbezoek maakt deel uit van de standaardprocedure. Dat maakt het mogelijk snel en doelmatig in te spelen op de noden van het slachtoffer. De bevoorschotting kan prompt en adequaat zijn. Door deze persoonlijke en gezamenlijke benadering krijgt het slachtoffer het gevoel centraal te staan. De perceptie van de vertrouwensrelatie tussen advocaat en schaderegelaar versterkt die gewaarwording bij het slachtoffer. Financieel. De financiële onderbouwing berust op het inzicht dat de normale transactiekosten bij een regeling in der minne sowieso voor rekening van verzekeraars komen. Meestal (in zo'n 95% van de gevallen) blijft het daarbij. In een relatief gering aantal zaken blijkt een minnelijke regeling niet haalbaar. De extra (procedurele) kosten die in dat kleine aantal zaken moeten worden gemaakt vallen in het CRP-concept weg in het geheel van de begroting. Er is geen enkele reden om daar een punt van te maken waar slachtoffers op vast lopen. In een basis-projectplan dat in mijn opdracht door Deloitte & Touche werd opgesteld worden de aanloop- en exploitatiekosten doorgerekend. Daarbij gaat het om een eerste aanzet tot herstructurering, te weten het inrichten van de overkoepelende organisatie en het opzetten van één regionale vestiging, hetgeen als een proefproject Collectieve Regeling Personenschade kan worden beschouwd. Hoewel het plan dient te worden geactualiseerd zijn de uitgangspunten destijds zo behoedzaam gekozen dat het nog steeds een betrouwbare referentie biedt. Op basis van dit projectplan kan worden aangenomen dat bij een workload van 650 nieuwe zaken per jaar (uitgangspunt bij een proefproject met vier LSA-advocaten en acht schaderegelaars) het totale budget (inclusief de kosten voor de overkoepelende organisatie) rond € 6.000.000,- per jaar bedraagt. Daarin zijn alle kosten (dus ook de kosten, verbonden aan het voeren van civiele processen) begrepen. In de traditionele setting moet worden gerekend met een bedrag ad € 8.500.000,- Daar kunnen de door slachtoffers te maken kosten van procedurele rechtsbijstand (globaal te begroten op € 1.000.000,-) nog bij worden opgeteld. Een proefproject CRP. Een proefproject Collectieve Regeling Personenschade is betrekkelijk eenvoudig te realiseren. Het kan binnen een jaar operationeel zijn. Omdat met ervaren krachten wordt gewerkt rendeert het project terstond. De aanloopkosten worden zeer snel terugverdiend. Vanuit een lopend experiment kan het project op eenvoudige wijze worden uitgebouwd, waarmee de herstructurering van de letselschaderegelingspraktijk verder kan worden 5/6
gerealiseerd. Hoewel het slachtofferbelang met een proefproject CRP zeer gediend is hebben verzekeraars en de expertisebranche hun (strategische en economische) redenen het project niet te willen. De Rijksoverheid ziet langzamerhand in dat het initiatief, zeker als aanvulling op het toch wat stagnerende en mogelijk niet zo effectieve Tilburgse normeringsproject, van waarde is. Naar het zich laat aanzien kan het project worden opgestart als het parlement daarop aandringt. Een concept-motie is gemakshalve bijgevoegd. Het doet mij genoegen de Stichting Collectieve Regeling Personenschade langs deze weg bij U te kunnen introduceren. Ik maak graag gebruik van de gelegenheid om tijdens het overleg op 23 juni a.s. een nadere toelichting te geven en bij U opkomende vragen te beantwoorden. Inmiddels tekent, hoogachtend, Bijlage: concept-motie
(R.A. Sleeuw)
De Kamer, Gehoord de beraadslagingen, Overwegende dat schaderegelingsprocessen met betrekking tot ernstiger letselschade te vaak stroef verlopen, Overwegende dat dat onnodig frustrerend, belastend, duur en zelfs traumatiserend kan zijn voor slachtoffers, Steunt de Minister in zijn streven om procedures sneller, minder duur, conflictueus en belastend te laten verlopen Erkent dat een mentaliteitsverandering noodzakelijk lijkt, Overwegende voorts dat het project 'Procedurele normering van de buitengerechtelijke afwikkeling van personenschadeclaims' van de Universiteit van Tilburg, hoewel op zichzelf van belang, geen oplossing lijkt te bieden voor alle problemen die zich bij de afwikkeling van personenschadeclaims voordoen; met name onvolkomenheden die mede hun oorzaak vinden in de structuur van de schaderegelingspraktijk en die leiden tot rechtsonzekerheid en rechts- ongelijkheid nopen tot het ontwikkelen van aanvullend beleid, tot het nemen van extra maatregelen en tot het steunen van initiatieven die complementair zijn aan het Tilburgse project; Overwegende dat het concept van de Stichting Collectieve Regeling Personenschade - in een brief d.d. 16 juni 2005 aan de leden van de vaste commissie voor Justitie toegelicht door de initiatiefnemer Mr. R.A. Sleeuw - in dit verband stellig van betekenis is omdat de mogelijkheden die deze stichting biedt in belangrijke mate (en op andere wijze dan via het Tilburgse project) kunnen bijdragen aan de effectuering van het regeringsbeleid; Verzoekt de Minister de Stichting Collectieve Regeling Personenschade in te zetten als instrument ter verwezenlijking van het geformuleerde beleid en een proefproject Collectieve Regeling Personenschade, zoals voorgesteld door de initiatiefnemer, op zo kort mogelijke termijn te doen realiseren en te faciliteren. En gaat over tot de orde van de dag.
6/6