Bets Jaapies Ik ben Bets Jaapies, oud 90 jaar, geboren in Wormerveer. Toen ik 5 jaar was, verhuisden wij naar de Kanaaldijk, tussen Ilpendam en Purmerend. Mijn vader kocht toen een boerderij van 10 HA en een boomgaard erbij met 400 vruchtbomen. Ik moest toen naar school en de buurkinderen gingen allen naar Purmerend naar school en ik ging ook mee. Zo kwam ik op de School met de Bijbel, wat er met grote letters op stond. Ik heb er nooit spijt van gehad, heb op deze school veel van geleerd. Ik ken de hele Bijbel uit mijn hoofd. Thuis hadden we geen bijbel. We waren Doopsgezind en niet zo kerkelijk, maar ik was er wel voor geïnteresseerd. Ik had hiervoor een 9 op mijn rapport. De juffrouws van school heetten: Juffrouw Kramer, juffrouw Muuses en meester Langhout, later meester Sorben. Meester Sorben was erg streng maar je leerde wel veel bij hem. We moesten alle dagen een uur lopen naar Purmerend en weer een uur terug. We gingen om 8 uur van huis. Om 9 uur begon de school tot 4 uur. Tussen de middag at je je brood op. We hadden 3 klaslokalen. Toen waren er nog 7 klassen. Er was een klein lokaaltje om ‘s middags je brood te eten, daarna ging je buiten spelen. Voor onze school was toen nog een gracht, die is later gedempt. Een keer had het zo hard gevroren, toen kon je er op lopen en wij keken heel verbaasd, want er lag een afgesneden duim op met bloed. Dit ben ik nooit vergeten, heel eng! Vlakbij de school was ook een kippenmarkt hier werden op dinsdagmorgen kippen, konijnen,
eieren
en
van
alle
soorten kleine dieren verkocht. Dan had je de kaasmark bij het stadhuis de
varkensmarkt aan de Willem
Eggertstraat en even verder de koemarkt, waar ook de schapen werden verkocht. Verder had je de paardenmarkt vlakbij de openbare school.
Je had in Purmerend ook de Katholieke meisjesschool en de katholieke jongensschool aan het Noordhollandskanaal, zo was dat toen nog. Purmerend had toen 3000 inwoners en hoeveel zijn het er nu wel? Het is tegenwoordig een beetje een voorstad van Amsterdam. Onze school was in die tijd nieuw, ernaast stond nog de oude school en daarnaast de gereformeerde kerk. Aan de deuren van de kerk zaten ringen om de deuren mee open te zetten. Een keer stak ik mijn vinger in zo’n ring en ik kon hem er niet meer uitkrijgen. Ik probeerde het, maar die vinger werd al dikker. Toen gingen de schoolkinderen op hun buik water halen uit de gracht met hun handen. Voor ze bij me waren was alles zowat weer op. Ik was erg in paniek maar op slot lukte het toch, zulke dingen vergeet je nooit meer! Ik weet niet of de School met de Bijbel er nog staat, want ik ben al heel lang niet meer in Purmerend geweest. Op de kippenmarkt werden ook eieren verkocht, wij hadden thuis ook kippen. Mijn vader ging er op de dinsdagen mee naar de kippenmarkt. Op een keer had mijn vader ook nog een kalf te verkopen, daar ging hij mee naar de koemarkt en ik moest bij de eieren blijven op de kippenmarkt. Toen kwamen er handelaren en die zeiden: “Mooie eieren, maar zeker met vis gevoerd” want in Ilpendam voerden de mensen de kippen meest vis. Ik zei daarop:”Er zit geen vissie in!” Toen moesten de mannen erg lachen. Mijn vader kwam er net weer aan en die verkocht de eieren toen voor een goeie prijs. We liepen altijd over de sluis, vanzelf, dan had je Oortwijn de kruidenier.
Daarbij
van
die
kleine kroegjes en op de hoek het mooie café ‘Het Paradijs’. In die kroegjes konden ze alles verhandelen en de handelaren gingen dan koffie drinken. Een cafeetje heette ‘Het Helletje’, daar was heel wat te beleven. Nu had ik een broer van anderhalf jaar jonger. Hij deed niets anders dan mollen vangen om ze te
stropen. Dan maakte hij het velletje op een plankje en zette het achter de kachel. Mijn moeder was kwaad, want het hele huis stonk ervan. Als ze goed droog waren, ging hij naar ‘Het Helletje’ om ze te verkopen. In de winter verkocht hij ze soms voor een kwartje per stuk en dan was een heel beste prijs. Toen wij in 1923 hier woonden, reden er nog geen bussen. Wel ging er een boot door het Noord-Hollands kanaal. Deze boot heette de Eensgezindheid en vaarde een paar keer per dag van Purmerend naar Amsterdam. Er ging in de ouderwetse boot vracht mee en ook passagiers. Daarna kreeg het trammetje die ook van Purmerend naar Amsterdam reed, ze noemden het ‘het boemeltje van Purmerend’. Ik ben er ook wel eens mee geweest, samen met mij moeder. We moesten eerst met het bootje over het kanaal bij ‘Oude Jans’. De boot vertrok bij de Katholieke jongensschool. Later is daar een auto in het kanaal gereden, de muur was daar hoog en het was donker. De inzittenden zijn allemaal verdronken. Toen dat is gebeurd was ik al van school af. De eerste auto’s kwamen half 1920 – 1930. In die tijd had je nog hele strenge winters. Het
Noordhollandskanaal
werd zo lang mogelijk met ijsbrekers open gehouden voor de scheepvaart. Wij gingen dan op de dijk kijken naar die ijsbrekers, dat was zo bijzonder. Maar in 1929 konden ze er niet meer door. Slede op de Plantsoengracht
Op 3 maart 1929 was er ‘hard arren’ bij Purmerend, met paard en ar (slee). Mijn vader zei: ‘Dit mag je nooit vergeten, dat komt in je leven niet meer voor’ en dat was ook zo. Het kanaal was 7 meter diep en het hard arren werd iets verder
dan de sluis gehouden in de bocht van het Kanaal - Beemsterringvaart een heel breed water en er was heel veel volk om te kijken . Op het Noordhollandskanaal kon je nooit schaatsen door de schotsen van de ijsbrekers. Maar als het heel hard vroor, kon je er over gaan en liep je naar de Purmer Ringvaart. Dan reed je op de schaats naar Monnikendam en daarna naar Marken. Ik deed dit ook al toen ik 10 jaar oud was samen met mijn broer en mijn vader. We konden heel goed schaatsen. Toen wij naar Marken schaatsten was het nog de Zuiderzee. In 1932 is de afsluitdijk gekomen. De Zuiderzee was heel slecht om op te schaatsen, erg hobbelig van het zoute water. Maar wij kwamen er toch over. In Marken was geen enkel winkeltje open op zondag. Maar buiten Marken stonden op het ijs Koek- en Zoopiekraampjes, daar kon je lekker Chocolademelk drinken en ontbijtkoek eten. Ik ben in mijn jeugd in de winter heel vaak naar Marken geweest op schaatsen. Later ging ik schoonrijden, vroeger heette dat zwieren, dat deden mijn vader, broer Klaas, zusters Nel en Ans ook. Ik heb nog een keer meegedaan aan een wedstrijd in Midden Beemster. Ik heb er nog altijd een aandenken van. Als we in de zomer van school thuiskwamen moesten wij appels en peren plukken, wat wij niet zo fijn vonden. Wij hadden 400 vruchtbomen en we moesten van mijn vader alle namen kennen, allemaal Franse namen. Ik weet ze nu nog. Mijn vader ging iedere dag naar de veiling in Purmerend. Daar kwamen allerlei handelaren uit Amsterdam. Er kwamen ook heel veel Joden die erg van zoete peren hielden. Mijn vader ging altijd met de bakwagen met paard naar Purmerend. Hij had kisten vol met fruit. We hadden ook bessenbomen, maar daar maakte mijn moeder bessensap
van. Dat vond ik erg lekker. Soms maakte ze wel een paar
honderd flessen vol. Vroeger gingen we ook altijd twee keer per jaar naar de kermis. Er was dan ook dansen en ook op Pinksterdrie, dan was het ook feest. ’s Morgens ging je dan dansen. Wij moesten als boerendochters altijd naar ‘Semeins’ heen, want bij ‘Semeins’ kwamen alleen maar boerenzoons en dochters. In die tijd moest je als boerendochter ook met een boer gaan.
Er was ook altijd dansen in het ‘Heeren Logement’ daar mocht ik niet heen, maar toch ben ik een keer stiekem gegaan. Ik danste de hele avond met Jaap Visser, die bij mij op de Doopsgezinde catechisatie zat. Later werd ik ook aangenomen
in
de
Doopsgezinde kerk in de Kanaalstraat
door
ds.
Banga. Toen Purmerend 525 jaar bestond was er ook al een groot feest, er was een groot openluchttheater op de kippenmarkt gebouwd en daar werd ‘Slot Purmerstein’ opgevoerd. Ik ben er toen ook heen geweest met een nicht uit Zaandam. Ik was toen 15 jaar oud. Het was alle dagen uitverkocht. Het was erg prachtig, zo iets moois hadden wij nog nooit gezien, dit was echt een unicum. Ik heb nog hele mooie herinneringen aan Purmerend. Nu woon ik al weer 59 jaar in de Achterhoek op een boerderij. Ik ben op een boerderij geboren en heb mijn hele leven op een boerderij gewoond. Nu is ons achterhuis verbouwd en daar woont mijn kleinzoon met zijn vrouw en kinderen. We hebben koeien ingeschaard en verbouwen op het bouwland maïs, wat we weer verkopen. Mijn kleinzoon heeft ook een grondverzetbedrijf. Ik woon nu alleen in het voorhuis, mijn man en ongetrouwde zoon Kees die bij me inwoonden zijn gestorven. Mijn dochter Jeanet en zoon Wim wonen vlak bij mij in de buurt. Ik ben nu aan het eind van mijn verslag gekomen, ik wens iedereen die dit leest veel plezier, Bets Jaapies (Wormerveer, 1920) 2009