Sjostakovitsj Getuigenis 21 april 2002
ism. Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen ism. Concertvereniging Conservatorium Antwerpen aanvang 11.30 uur vermoedelijk einde 22.00 uur alle concerten Blauwe Zaal voordracht Francis Maes Rode Zaal tekst programmaboekje Francis Maes, Geert Riem coördinatie programmaboekje deSingel druk programmaboekje Tegendruk gelieve uw GSM uit te schakelen!
het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen geniet de steun van de Vlaamse Gemeenschap, de Stad en de Provincie Antwerpen
Dmitri Sjostakovitsj . Getuigenis
11.30 uur Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen Rudolf Barshai dirigent Kamersymfonie in D, opus 83a Allegretto Andantino • Allegretto • Allegretto • •
12.00 uur Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen Rudolf Barshai dirigent . Sergei Leiferkus bariton Suite op Gedichten van Michelangelo Buonarotti, opus 145a Waarheid Ochtend • Liefde • Scheiding • Toorn • Dante • Aan de Balling • Schepping • Nacht • Dood • Onsterfelijkheid • •
12.45 uur Boris Pergamenschikow cello . Lars Vogt piano Cellosonate in d, opus 40 Allegro non troppo Allegro • Largo • Allegro • •
Dmitri Sjostakovitsj
13.15 uur pauze
15.00 uur Concertvereniging Conservatorium Antwerpen Kamermuziekensemble . Francis Pollet dirigent 5 Fragmenten voor Kamerorkest, opus 42 Fleur Claessen, Nicolas Callot, Kyotaka Izumi piano mmv. Levente Kende 3 Preludes en Fuga's (uit 24 Preludes en Fuga's, opus 87) Isabelle Verachtert, Annelies Decock viool Katelijne Onsia altviool . Elke Wynants cello mmv. Toon Fret Strijkkwartet nr. 8 in c, opus 110 Largo Allegro molto • Allegretto • Largo • Largo • •
16.00 uur Sergei Leiferkus bariton . Semyon Skigin piano Voorwoord bij de volledige uitgave van mijn werken, gevolgd door gedachten omtrent het voorwoord bij de volledige uitgave, opus 123 Vijf romances op teksten uit het satirisch blad Krokodil, opus 121 De eigenhandige verklaring Een moeilijk te vervullen wens • Gezond verstand • Irinka en de veehoeder • Buitensporige verrukking
17.40 uur Danel Kwartet Strijkkwartet nr.2 in A, opus 68 • Ouverture: Moderato con moto • Recitatief & Romance: Adagio • Wals: Allegro • Thema met Variaties
18.10 uur Danel Kwartet . Jan Michiels piano Pianokwintet in g, opus 57 Lento Adagio • Scherzo • Intermezzo: Lento • Allegretto • •
18.45 uur pauze 19.15 uur Francis Maes (Rode Zaal) De controverse voorbij: naar een evenwichtig beeld van Dmitri Sjostakovitsj 20.00 uur Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen Rudolf Barshai dirigent Symfonie nr 7 in C ‘Leningrad‘, opus 60 Allegretto Moderato (poco allegretto) • Adagio • Allegro non troppo
•
•
•
•
16.30 uur pauze
21.20 uur Isabelle van Keulen altviool . Lars Vogt piano Sonate voor altviool en piano in C, opus 147 Moderato Allegretto • Adagio •
16.50 uur Isabelle van Keulen viool Boris Pergamenschikow cello . Lars Vogt piano Pianotrio nr 2 in e, opus 67 Andante Moderato • Allegro non troppo • Allegretto • •
17.20 uur pauze
•
Dmitri Sjostakovitsj: een levensverhaal in muziek
Weinig jonge componisten is het gegund om hun eerste grote werk te laten uitvoeren door het toporkest van hun land en onder de aandacht te brengen van internationale beroemdheden. Dmitri Sjostakovitsj was een van de gelukkigen. In 1925 voltooide hij zijn studie aan het Conservatorium van Leningrad. Zijn eindwerk was een symfonie, die zo in de smaak viel bij dirigent Nikolaj Malko, dat hij haar op 12 mei 1926 met het Filharmonisch Orkest van Leningrad uitvoerde. Bruno Walter bezocht in januari 1927 Leningrad. Sjostakovitsj kreeg de gelegenheid hem de Eerste Symfonie voor te spelen, met als gevolg dat Walter haar op 6 februari 1928 uitvoerde in Berlijn met het prestigieuze Berliner Philharmonisches Orchester. In de Verenigde Staten volgden andere grootheden zijn voorbeeld: Artur Rodzinski en Leopold Stokowski voerden de symfonie uit. Arturo Toscanini nam haar op in zijn repertoire vanaf 1931. Darius Milhaud en Alban Berg feliciteerden de jonge componist. Sjostakovitsj was nauwelijks twintig jaar toen hij zijn eerste succes behaalde. Hij was geboren in 1906 in Sint-Petersburg. Zijn muzikale gave manifesteerde zich niet meteen. In 1915 kreeg hij zijn eerste lessen van zijn moeder, Sofia Vasiljevna, die het talent van haar zoon erkende. Na lessen in de plaatselijke muziekschool van Ignati Gljasser, kreeg Dmitri in 1919 toelating tot het conservatorium dankzij de steun van Alexander Glazoenov. Sjostakovitsj' opleiding lag nog volledig in de lijn van de academische traditie die Rimski-Korsakov had ingesteld en die zijn schoonzoon Maximilian Steinberg verder uitbouwde.
Toen Sjostakovitsj' vader in 1922 stierf aan een longontsteking, braken er voor het gezin zware tijden aan. Dmitri's moeder deed er alles voor om de studies van haar zoon te verzekeren. Ze ging werken als typiste. Dmitri verdiende wat geld door als pianist in bioscopen stille films te begeleiden. Sjostakovitsj was geen rebel tijdens zijn studietijd. Pas na het succes van de Eerste Symfonie liet hij alle remmen los. De periode van 1927 tot 1932 was voor hem een tijd van grenzeloze creativiteit en intensief experiment. Hij kreeg opdrachten vanuit allerlei hoeken. De propaganda-afdeling van de staatsuitgeverij bestelde een symfonische hulde voor de tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie. Het werk droeg oorspronkelijk de titel Aan Oktober, maar werd later herdoopt tot Tweede Symfonie. In 1927 begon Sjostakovitsj aan een opera op een verhaal van Gogol, De Neus. In 1929 volgde de Derde Symfonie, bijgenaamd De Eerste Mei. Daarnaast werkte hij mee aan films, balletten en theaterproducties. In 1929 vroeg Vladimir Majakovski hem om toneelmuziek bij zijn stuk De Wandluis. Sindsdien werd zijn talent gegeerd bij regisseurs en bij de beginnende sovjetfilmindustrie. Alle werken uit die periode bevatten experiment. Voorbeelden zijn de entr’acte voor slagwerk in De Neus, de modernistische weergave van chaos in de Tweede Symfonie, en de Derde Symfonie waarin hij er prat op ging geen enkel thema te herhalen. Aansluitend bij de westerse voorbeelden die Sjostakovitsj in de relatief liberale periode van de NEP (Nieuwe Economische Politiek) kon leren kennen – Berg, Hindemith, Krenek – ontwikkelde hij een gave voor satire en parodie. Zijn stijl sloot aan bij de Neue Sachlichkeit van Hindemith en Krenek, een agressieve negatie van de metafysische en ernstige aanspraken van de muziek tijdens de late negentiende eeuw. Sjostakovitsj haalde de ernst van de symfonische genres onderuit door citaten van triviale dansstijlen. Zijn iconoclasme wees op een humoristisch scepti-
cisme tegenover de waardige genres uit het verleden en diende als middel om de professionele muziekcultuur uit het burgerlijke verleden aan te passen aan de nieuwe maatschappelijke omstandigheden. Sjostakovitsj' modernisme bereikte zijn meest radicale uitdrukking in de opera De Lady Macbeth van Mtsensk en in de Vierde Symfonie. De opera dateert uit 1932. Sjostakovitsj buitte zijn satirisch systeem ten volle uit in functie van de karakterisering van de personages. De Vierde Symfonie uit 1935-1936 is grensverleggend in zijn dimensies, grootte van bezetting en structurele fantasie. Zoals alle componisten van zijn generatie werd Sjostakovitsj meegesleept in de strijd tussen twee kampen van de vroege sovjetmuziek: de Asmovieten en de Rapmovieten, naar de respectievelijke organisaties ASM (Associatie voor Hedendaagse Muziek) en RAPM (Russische Associatie van Proletarische Musici). De eersten vertegenwoordigden een modernisme naar westers model, de tweede groep pleitte voor een radicale verwerping van de genres uit het verleden en hun vervanging door een nieuwe ‘proletarische’ muziek. Het RAPM was de echte Sovjet-Russische avant-garde, die alle culturele banden met het verleden en het kapitalistische Westen wilde verbreken. Sjostakovitsj was de enige componist die zich niet volledig tot een van de twee partijen bekende. Hij had banden met allebei en werkte in beide richtingen. Zijn activiteit voor de proletarische groepering in het theater, TRAM (Theater van Arbeidersjongeren), vrijwaarde hem van de virulente aanvallen die vele collega's te verduren kregen van de leden van het RAPM. In 1932 kondigde het Centrale Comité van de Communistische Partij een perestrojka, of ‘herstructurering’ aan. Alle proletarische organisaties werden opgedoekt en vervangen door een centraal orgaan dat elke artistieke discipline volle-
dig beheerde. Voor de muziek werd de Bond van Sovjetcomponisten opgericht, die het hele muziekleven centraliseerde. Componisten begroetten de oprichting van de Bond positief, omdat hij hen bevrijdde van de gehate Rapmovieten. Sjostakovitsj ‘vierde’ de bevrijding van het RAPM onder meer met de compositie van stukken voor jazzorkest, waarmee hij openlijk een genre beoefende dat de proletarische musici hadden veroordeeld als uiting van westerse kapitalistische decadentie. In die periode kwam Sjostakovitsj definitief op het voorplan. Hij werd aangezocht om te zetelen in jury's, om organisatorische functies te vervullen, om toe te treden tot allerlei comités. Zijn uitspraken en zijn muzikale plannen waren nieuws in de media. In amper tien jaar tijd had de jonge componist, die nog geen dertig jaar oud was, zich gemanifesteerd als de leidinggevende persoonlijkheid van de nieuwe sovjetmuziek. Tijdens de turbulente jaren 1920 had Sjostakovitsj al blijk gegeven van een opvallende veelzijdigheid. Hij was in staat snel van stijl of toon te veranderen. Temidden van zijn modernistische experimenten valt zijn Sonate voor cello en piano in d, opus 40 uit 1934 in het bijzonder op. Het is een werk met een klassieke toon en heldere verhoudingen. Op 17 augustus 1934 was het eerste deel klaar, het tweede en derde op 13 september. Op 19 september voltooide Sjostakovitsj het vierde deel. De cellist Victor Koebatski had Sjostakovitsj tot de compositie aangezet tijdens een vakantie in Polenovo. Koebatski bracht het werk in première in Leningrad op 25 december 1934 met de componist aan de piano. Sjostakovitsj verdedigde de vereenvoudiging van zijn stijl in de cellosonate met verwijzingen naar publicaties van Maxim Gorki over de zuiverheid van de taal. Hij evalueerde zijn zoektocht naar een eenvoudige maar expressieve muziek als een stap vooruit ten opzichte van zijn vroegere drang naar originaliteit. Hij maakte wel een onderscheid tussen een-
voud en simplisme: “De zoektocht naar een eenvoudige taal wordt soms oppervlakkig begrepen. Vaak glijdt eenvoud af in epigonisme. Maar eenvoudig spreken is niet hetzelfde als spreken zoals dat vijftig tot honderd jaar geleden gebeurde. Dit is een val waarin vele componisten trappen, bang als ze zijn om van formalisme te worden beschuldigd. Formalisme en epigonisme zijn allebei de ergste vijanden van de sovjet-muziekcultuur”. Achter het heldere classicisme van de cellosonate gaat een turbulente periode in het persoonlijke leven van Sjostakovitsj schuil: zijn scheiding van zijn vrouw Nina Varzar omwille van zijn nieuwe liefde Jelena Konstantinovskaja, gevolgd door een hernieuwd huwelijk met zijn vrouw omwille van de geboorte van zijn dochter Galina. Veroordeeld Het optimisme en het zelfvertrouwen van Sjostakovitsj wachtten een zware beproeving. Op 28 januari 1936 publiceerde de partijkrant Pravda een anoniem editoriaal, waarin de opera De Lady Macbeth van Mtsensk genadeloos werd afgemaakt als “chaos in de plaats van muziek”. De tekst behoort tot de vulgairste en schandelijkste documenten uit de muziekgeschiedenis. De componist kreeg de niet mis te verstane waarschuwing dat zijn werk “een zinloos spel” was “dat wel eens slecht kon aflopen”. Wat was er gebeurd? We herinneren ons dat Sjostakovitsj de oprichting van de Componistenbond in 1932 had toegejuicht. In 1936 kwam het ware doel van het nieuwe instituut op dramatische wijze aan het licht. Bevolkt door bureaucraten die directe verantwoording verschuldigd waren aan de partijtop, was de Bond het instrument waarmee de centrale controle over de muziek werd uitgeoefend. De administratieve structuur van de Bond bood kunstenaars geen enkele bescherming tegen de dictatoriale willekeur van de partijtop. Het doel was de totale controle.
Stalin in de straten van Leningrad
De veroordeling van Sjostakovitsj lag in de lijn van de toenmalige politieke denunciaties in de sovjetpers, die aan de showprocessen van 1937-1938 voorafgingen. Die periode is de geschiedenis ingegaan als de Jezjovstsjina (of Jezjovaffaire), naar het toenmalige hoofd van het Volkscommissariaat voor Binnenlandse Zaken, Nikolaj Jezjov. Met de aanval op Sjostakovitsj demonstreerde het regime dat zelfs de meest succesrijke componist niet boven de richtlijnen van de Partij stond. De Componistenbond keerde zich unaniem tegen Sjostakovitsj. De discussiesessies werden regelrechte lastercampagnes en gelegenheden voor concurrenten om hun jaloezie op het fenomenale succes van Sjostakovitsj af te reageren. In dezelfde periode zag Sjostakovitsj, zoals zo velen van zijn landgenoten, vrienden, kennissen en familieleden na arrestatie verdwijnen. Onder de kunstenaars verdween bijvoorbeeld de regisseur Vsevolod Meyerhold, een van de weinigen die het hadden aangedurfd Sjostakovitsj in het openbaar te verdedigen. Maarschalk Toechatsjevski, die de carrière van Sjostakovitsj had gesteund sinds 1925 en bij wie Sjostakovitsj opnieuw hulp zocht, werd zelf het slachtoffer van de terreur. Ook zijn schoonmoeder Sofia Varzar werd naar de Goelag gestuurd. In die extreme omstandigheden hield de muziek Sjostakovitsj overeind. Toen op 21 november 1937 zijn Vijfde Symfonie in première ging, nam het regime de gelegenheid te baat om munt te slaan uit het ongeziene succes van het werk. De Partij onderstreepte zijn eigen rol in de artistieke groei van Sjostakovitsj en demonstreerde dat het regime zowel kon slaan als zalven. In de zomer van 1940 componeerde Sjostakovitsj een van zijn grootste successen: het Pianokwintet in g, opus 57. In het spoor van het succes van zijn Eerste Strijkkwartet in 1938, bestookten de twee belangrijkste strijkkwartetten van
het moment, het Glazoenov Kwartet en het Beethoven Kwartet, Sjostakovitsj met de vraag naar nieuwe werken. Sjostakovitsj antwoordde dat hij een werk zou schrijven waarin hij zelf kon meespelen, met de gemakkelijkste partij voor hemzelf aan de piano. De componist reserveerde zo voor zichzelf een plaats in de tournees van beide kwartetten. In de geest van de veroordeling van De Lady Macbeth staken opnieuw stemmen op die het succes van Sjostakovitsj verdacht maakten. Zo zond Moisej Grinberg op 7 januari 1941 een denunciatie van het werk naar Stalin, waarin we lezen: “Een atmosfeer van ongezonde sensatie werd geschapen rond het Pianokwintet van Dmitri Sjostakovitsj. Toch is dit in essentie een diep westers georiënteerde compositie (ik bedoel het werk van hedendaagse westerse componisten). De uitgevers van Pravda waren verkeerd om een artikel te publiceren waarin het kwartet de ‘zonder twijfel beste compositie van 1940' wordt genoemd… Dit is muziek die geen verband houdt met het leven van het volk”. Grinbergs aanmerkingen bleven zonder gevolg en het Pianokwintet kreeg de Stalinprijs in maart 1941. Het Pianokwintet is een magistrale bijdrage tot de grote traditie van de kamermuziek. Het werk begint met een openlijke hulde aan Bach in een prelude en fuga, gevolgd door een hoekig scherzo en een lyrisch maar expressief intermezzo. Pas in de finale zet Sjostakovitsj de sonatevorm in, om tot een climax te komen in een verwijzing naar de prelude van het begin. De bevrijdende oorlog De Tweede Wereldoorlog veranderde de omstandigheden waarin kunstenaars moesten werken. Ondanks alle ellende was de oorlog voor hen een liberale tijd. Het regime had hen immers nodig om het moreel van de bevolking hoog te houden.
Wellicht het meest invloedrijke resultaat van de betrokkenheid van componisten bij de oorlog is Sjostakovitsj' Zevende Symfonie in C, opus 60, bijgenaamd de Leningrad-symfonie. In 1941 maakte Sjostakovitsj het verschrikkelijke beleg van Leningrad mee, totdat hij op 1 oktober werd geëvacueerd naar Moskou. Hij begon aan zijn Zevende onder invloed van zijn ervaringen. “Nooit in mijn leven”, schreef hij, “heb ik mijn composities aan iemand opgedragen. Maar deze symfonie – als ik erin slaag haar te voltooien – zal ik opdragen aan Leningrad. Want alles wat ik erin heb neergeschreven, alles wat ik erin heb uitgedrukt, is gebonden aan die geliefde stad van mij, is verbonden met de historische dagen van haar verdediging tegen de fascistische verdrukkers”. De eerste uitvoering van de Zevende symfonie vond plaats in Koeïbysjev op 5 maart 1942. Daarna ging de symfonie naar Moskou en naar het buitenland. De Zevende ging zelfs de wereld rond nog voordat zij in Leningrad had kunnen weerklinken. Henry Wood speelde haar in Londen en op 19 juli dirigeerde Arturo Toscanini haar voor de radio. In de jaren 1942-1943 werd het werk in de Verenigde Staten maar liefst tweeënzestig keer uitgevoerd als een soort antinazistisch pamflet. Leningrad kreeg haar symfonie te horen op 9 augustus 1942 in een uitvoering van het radio-orkest onder leiding van Karl Eliasberg. De uitwerking van de gebeurtenis op de hongerende stad kan moeilijk worden overschat. Er waren zoveel hindernissen te nemen, dat de uitvoering op zich al een heroïsch aura kreeg. Begin juli werd de partituur overgevlogen. Kopiisten werkten dag en nacht, ondanks gebrek aan papier en pennen. De oorlog had het orkest uitgedund tot veertien musici. De rangen werden aangevuld met gepensioneerde muzikanten. Musici die aan het front vochten, onder wie veel onmisbare koperblazers, kregen speciaal verlof. Het concert werd via luidsprekers in de stad uitgezonden. In de beste traditie van de psychologische oorlog-
voering werden ook luidsprekers gericht naar de vijand. Voor het concert werden de Duitse stellingen nog extra beschoten om te verzekeren dat hun geschut zou zwijgen tijdens de uitvoering. In de Zevende symfonie zocht Sjostakovitsj geen muzikaal raffinement. De morele boodschap overweegt op de subtiliteit van de muziek. Voor de vier delen bedacht hij de volgende titels: 1 Oorlog, 2 Herinnering, 3 De uitgestrektheid van het vaderland en 4 Overwinning, maar liet hen uiteindelijk weg. De muziek maakt gebruik van duidelijk verstaanbare beelden: gestileerde fanfares, volksmuziek als schildering van het Russische volk, een evocatie van de Duitse invasie, compleet met marsritmen, agressief slagwerk en obsederende ostinati. De Duitse opmars ontvouwt zich in elf variaties in het midden van het eerste deel, met een referentie naar de Bolero van Ravel. De muziek evoceert de terreur van de bombardementen en het geluid van de alarmsirenes. In het Westen waren vooraanstaande critici niet ingenomen met het succes van de symfonie. De muzikale schildering van geweld en overwinning – een soort Wellingtons Sieg van Beethoven in het kwadraat – leek hen een bombastisch anachronisme. De Amerikaanse recensent Virgil Thomson haalde het werk neer in de beruchte woorden: “Of je ernaar kunt luisteren zonder dat je gedachten afdwalen, hangt af van de snelheid van je muzikale opmerkingsgave. Ze schijnt te zijn geschreven voor luisteraars die traag van begrip zijn, niet erg muzikaal en vlug afgeleid. Dat hij bewust zijn materiaal heeft aangelengd en afgestemd, door overdadige vereenvoudiging en herhaling, op het bevattingsvermogen van een kind van acht jaar, toont aan dat hij bereid is zich te richten tot een bestaande of fictieve psychologie van massaconsumptie, en dit op een manier die hem uiteindelijk kan diskwalificeren om door te gaan voor een ernstige componist”. Het mag duidelijk zijn dat Sjostakovitsj werkte met
andere criteria. De compositie was eerder een daad van burgerzin dan een esthetische. Het Russische publiek heeft de Leningrad-symfonie sindsdien gekoesterd als een emotioneel monument voor de heroïsche strijd van het Russische volk. Op 11 februari 1944 verloor Sjostakovitsj zijn dierbaarste vriend, de historicus en criticus Ivan Sollertinski. Beiden waren onafscheidelijk geweest sinds 1927. Sollertinski was de raadgever die Sjostakovitsj vertrouwde. De componist was ontroostbaar om het verlies. Aan Sollertinski's weduwe schreef hij: “Ik kan het verdriet dat me overspoelde bij het horen van het nieuws van de dood van Ivan Ivanovitsj niet onder woorden brengen. Ivan Ivanovitsj was mijn dichtste en dierbaarste vriend. Ik heb heel mijn groei aan hem te danken. Zonder hem te leven zal ondraaglijk moeilijk zijn”. Sjostakovitsj schreef zijn In Memoriam in muziek neer en koos daarvoor een genre dat in de Russische traditie reeds tweemaal die functie had vervuld: het pianotrio. Zoals Tsjaikofski hulde had gebracht aan Nikolaï Rubinstein in zijn Trio voor piano, viool en cello, en Sergeï Rachmaninov een In Memoriam had gecomponeerd voor Tsjaikofski in zijn Tweede trio élégiaque, droeg Sjostakovitsj zijn Tweede pianotrio in e, opus 67 op aan Ivan Sollertinski. De eerste schetsen van de compositie gingen de dood van zijn vriend vooraf. Sjostakovitsj begon aan het trio samen met zijn werk aan de voltooiing van de opera Rothschilds Viool van Venjamin Fleishman, een leerling van Sjostakovitsj die in 1941 aan het front was gesneuveld. Het werk aan Fleishmans opera had bij Sjostakovitsj de interesse gewekt in het joodse idioom in de muziek. Het resultaat is merkbaar in de beroemde finale van het Pianotrio, met zijn twee joodse thema's. Wellicht is Sjostakovitsj' joodse idioom in de eerste plaats ontstaan uit een esthetische interesse, maar door de ontdekking van de holocaust en het latere sovjetantisemitisme kreeg zijn joods
Partituur van Symfonie nr 7
gekleurde muziek een enorme bijkomende betekenis als uiting van identificatie met een vervolgd volk. Meteen na de voltooiing van het tweede pianotrio begon Sjostakovitsj aan zijn Tweede Strijkkwartet in A, opus 68. Het was sinds 1938 geleden dat Sjostakovitsj het genre had beoefend. Vanaf 1944 zou zijn kwartetproductie gestaag toenemen. De geschiedenis van de strijkkwartetten van Sjostakovitsj is nauw verbonden met de carrière van het Beethoven Kwartet, dat bestond uit Dmitri Tsyganov, Vasili Sjirinski, Vadim Borisovski en Sergeï Sjirinski. Het Tweede Pianotrio en het Tweede strijkkwartet gingen in première tijdens hetzelfde concert op 14 november 1944, met twee leden van het Beethoven Kwartet en de componist aan de piano voor het trio. Het Trio was meteen een succes en leverde de componist een Stalinprijs op in 1946. De ijzeren greep hersteld Met het einde van de oorlog was de liberale tijd voorbij. Stalin hernieuwde de totale controle over het intellectuele leven via de Zjdanovstsjina, een repressiecampagne onder leiding van Andrej Zjdanov, secretaris van het Centrale Comité. Precies zoals in 1936 werd Sjostakovitsj' werk veroordeeld. Stukken die het wazige label “formalistisch” opgeplakt kregen, waren verboden. Sjostakovitsj werd ontslagen als leraar compositie aan de conservatoria van Leningrad en Moskou. De familie overleefde dankzij het spaargeld van hun werkvrouw Fenja. Zoals vele collega's moest Sjostakovitsj zijn zonden in het openbaar opbiechten. Er zijn aanwijzingen dat de familie onder toezicht van de NKVD stond, het Volkscommissariaat voor Binnenlandse Zaken. Ondanks zijn wankele positie thuis zond het regime Sjostakovitsj naar internationale vredescongressen als vertegenwoordiger van de Sovjet-Unie. Terwijl de Partij in het binnenland het intellectuele leven in zijn greep hield, promootte het regime het genie van Sjostakovitsj in het buiten-
land als toonbeeld van de geestelijke superioriteit van de Sovjet-Unie. Zijn deelname aan de Waldorf-Astoria Conferentie in New York in 1949 – met een propagandistische tekst die door partijbureaucraten was opgesteld – vergrootte de afstand tussen hem en de naar de Verenigde Staten geëmigreerde Russische componisten. Igor Stravinsky weigerde een publiek debat aan te gaan met de sovjetdelegatie. Nieuwe werken, zoals het Eerste Vioolconcerto en de vocale cyclus Uit de Joodse Volkspoëzie, waren in de gegeven omstandigheden niet uitvoerbaar. De compositie van filmmuziek bleef over als enige bron van inkomsten. Sjostakovitsj trachtte zich te rehabiliteren met propagandistische werken, zoals het oratorium Lied van de wouden. Status quo De repressies van 1936 en 1948 hebben Sjostakovitsj getekend. Hij geloofde niet meer in fundamentele veranderingen. De dood van Stalin in 1953 en de dooi die het regime van Chroestsjov inluidde, konden hem niet geruststellen. Uit de mémoires van sopraan Galina Visjnevskaja, de vrouw van cellovirtuoos Mstislav Rostropovitsj, weten we dat Sjostakovitsj hen geregeld terechtwees om hun steun aan dissidente bewegingen: “Verspeel je krachten niet. Werk, speel. Je leeft hier, in dit land, en je moet alles zien zoals het werkelijk is. Maak jezelf geen illusies. Er is geen ander leven. Er kan er geen ander zijn. Wees dankbaar dat je nog mag ademen”. Uit zijn privé correspondentie weten we dat Sjostakovitsj altijd zijn eigen mening had over gebeurtenissen en officiële beslissingen. Binnenskamers kon hij kritisch en cynisch zijn over het regime. Zijn afkeer van zijn belagers componeerde hij uit in de cantate Antiformalistische Rajok, naar het voorbeeld van het even satirische Rajok (of kijkkast) van Moessorgski. In dat werk ridiculiseert hij cynisch de hele campagne van 1948 en de bijbehorende retoriek. In zijn openbare optreden profileerde Sjostakovitsj zich echter als een trou-
we volgeling van de Partij. Zijn schroom om nog voor zijn persoonlijke ideeën uit te komen en zijn meningen te argumenteren zorgde ervoor dat de intellectuele generatie uit de post-Stalin tijd geleidelijk van hem vervreemdde. Het regime had alle middelen ingezet om Sjostakovitsj te profileren als rolmodel van de nieuwe sovjetkunstenaar. Sjostakovitsj' openbare rol werd bevestigd op het hoogste niveau door zijn verkiezing op 9 april 1960 tot Eerste Secretaris van de Componistenbond van de Russische Federatie. De associatie van Sjostakovitsj met het regime ging niet zonder innerlijke strijd. De compositie die daarover getuigenis aflegt is het beroemde Achtste Strijkkwartet in c, opus 110. Hij schreef het werk in de zomer van 1960 na een bezoek aan het door de oorlog getekende Dresden. Volgens de officiële dedicatie is het opgedragen aan de slachtoffers van het fascisme. Dankzij een getuigenis van zijn dochter Galina en een brief aan Isaak Glikman weten we dat Sjostakovitsj het kwartet eigenlijk aan zichzelf opdroeg. Het autobiografische karakter is onmiskenbaar, met het structurele gebruik van zijn muzikale monogram (DSCH) en overvloedige citaten uit eigen composities. Aan Isaak Glikman schreef hij: “Ik moest eraan denken dat na mijn dood wellicht niemand een werk zou componeren ter herinnering aan mij. Daarom besloot ik zo'n werk zelf te schrijven. Op het titelblad zou je kunnen schrijven: Ter nagedachtenis aan de componist van dit kwartet. Hoofdthema van het kwartet vormen de tonen D - Es - C - H, mijn initialen (D. Sch.) In het kwartet verwerk ik thema's uit mijn werken en het revolutionaire lied Gekweld door bittere gevangenschap. Toespelingen zijn er ook op Wagners treurmars uit Götterdämmerung en op het tweede thema uit het eerste deel van de Zesde Symfonie van Tsjaikovski, om een thema uit mijn Tiende Symfonie niet te vergeten. Met andere woorden een allegaartje. De pseudo-tragiek van dit kwar-
tet is zo groot dat bij het componeren mijn tranen zo overvloedig stroomden als urine na een half dozijn glazen bier”. Achter die ironische woorden schuilde een diepe psychologische crisis, veroorzaakt door Sjostakovitsj' onverwachte toetreding tot de Communistische Partij. De componist sprak met niemand over zijn beslissing en vond enkel een emotionele catharsis in zijn muziek. Sjostakovitsj' ambivalentie over zijn eigen officiële rol openbaart zich in sommige composities. Zijn talent voor satire stak de kop op in Satires (Beelden uit het verleden) voor sopraan en piano uit 1960. De cyclus is gebaseerd op gedichten van de sociale satiricus Sasja Tsjorni over de reacties na de Revolutie van 1905. In 1965 besloot Sjostakovitsj een eigentijdse aanvulling te componeren in de Vijf Romances op teksten uit het satirisch blad Krokodil, opus 121. De teksten komen uit een populair humoristisch tijdschrift en gaan over alledaagse gebeurtenissen. Sjostakovitsj kreeg het zelfs aan de stok met zijn vrouw, omdat die vreesde dat het publiek zou denken dat het vierde lied Irinka en de veehoeder over haar zou gaan. In 1966 werd de officiële viering van de zestigste verjaardag van Sjostakovitsj voorbereid. Omdat de componist terecht verwachtte dat de huldigingen mateloos zouden zijn, componeerde hij een muzikaal schotschrift op zichzelf in Voorwoord bij de volledige uitgave van mijn werken, gevolgd door gedachten omtrent het voorwoord bij de volledige uitgave, opus 123. De tekst parafraseert een epigram van Poesjkin over de vergankelijkheid van de menselijke creativiteit. Sjostakovitsj ondertekende met een droge opsomming van zijn vele eretitels op het motief van zijn muzikaal monogram. De laatste fase van de loopbaan van Sjostakovitsj wordt gekenmerkt door een toenemende introspectie. De kamermuziek nam toe in belang, terwijl zijn interesse in symfoni-
sche genres afnam. Onder invloed van zijn vele ziektes, hartproblemen en longkanker, en hun langdurige behandelingen reflecteerde Sjostakovitsj in zijn werk over de algemene problemen van de condition humaine, over de dood in het bijzonder. De introspectie uit zich muzikaal in een toenemende uitzuivering van zijn stijl, een beperking van de middelen en een ascetische geest. In 1974 kreeg Sjostakovitsj een vertaling in handen van de poëzie van Michelangelo Buonarotti, uitgegeven in het kader van de herdenking van de vijfhonderdste verjaardag van de kunstenaar. Sjostakovitsj selecteerde elf gedichten voor de compositie van een Suite op gedichten van Michelangelo Buonarotti, voor bas en piano, opus 145. Hij orkestreerde de suite onder het opus 145a. Sjostakovitsj voelde zich aangetrokken tot de thematiek van Michelangelo's sonnetten, die hij samenvatte als wijsheid, liefde, schepping, dood, onsterfelijkheid. De suite refereert aan de conflicten van de kunstenaar met de autoriteiten, het bedrog van de wereld, de troost van de schoonheid, het miskende genie en de ballingschap van Dante, en het mysterie van de creativiteit. De suite eindigt met een desolaat beeld van de dood. Verwijzend naar Michelangelo's beroemde beeld van de Nacht verklaren de kunstenaar en de componist dat het beter is te slapen in steen dan te leven in een wereld van schandalen en misdaad. Het voorlaatste lied stelt de hoop op redding na de dood in vraag: “Het licht is gedoofd en samen met hem elk vertrouwen”. Een somber beeld van de dood is een constante in het late werk van Sjostakovitsj. Hij kon de dood niet anders begrijpen dan als het definitieve einde van het bestaan. In die zin had hij zijn Veertiende Symfonie (1969) gecomponeerd, als creatieve repliek op de troost van het geloof die Benjamin Britten had uitgedrukt in zijn War Requiem. In de Suite op gedichten van Michelangelo zet Sjostakovitsj de thematiek verder. Toch sluit het werk af met een gedicht over onster-
felijkheid, maar die wordt enkel begrepen als een voortleven in de herinnering van anderen. Sjostakovitsj onderlijnt de idee met een herneming van een kinderlijknaïeve melodie, die hij ooit op negenjarige leeftijd had geschreven. Met die referentie naar zijn eigen kindertijd versterkt hij ook de autobiografische bijklank van de suite. Het laatste werk van Sjostakovitsj is de Sonate voor altviool en piano, opus 147. De componist riep het advies in van altviolist Fjodor Droezjinin over technische details. Hij omschreef de inhoud van het werk als volgt: “een novelle als eerste deel, gevolgd door een scherzo (met herneming van flarden muziek uit de onvoltooide opera De gokkers uit 1941-1942) en een adagio ter herinnering aan Beethoven (met een verwijzing naar de Mondscheinsonate). Sjostakovitsj voltooide het werk net op tijd voor zijn opname in het ziekenhuis. Hij schreef Droezjinin dat hij de details zou afwerken bij zijn ontslag uit het hospitaal. Na twee dagen thuis te zijn geweest werd hij echter op 4 augustus opnieuw opgenomen. De kanker had zijn lever aangetast. Droezjinin studeerde de altvioolsonate in om haar zo vlug mogelijk voor de componist te kunnen voorspelen. Dmitri Sjostakovitsj overleed op 9 augustus 1975.
Dmitri Sjostakovitsj
Francis Maes
Suite op Gedichten van Michelangelo Buonarotti, opus 145a
Waarheid Als er één oud spreekwoord is dat waarheid bevat, dan is het dit, Heer: 'Wie veel heeft, wil niets geven.' Je luistert enkel naar zwetsers en je hebt de leugenaars zelfs nog rijk beloont. Ik ben je goede dienaar: mijn diensten wijd ik je toe, zoals de stralen aan de zon. Maar je bent niet opgetogen over wat ik doe en hoe meer ik me inzet, hoe minder ik je beval. Ik had gehoopt dat jouw grootheid me zou optrekken, maar ik hoorde slechts de stem van de echo, daar waar je sterke zwaard regeerde, de weegschaal der gerechtigheid. De hemel lijkt diegene te verachten die in dit ondermaanse streeft naar deugdzaamheid. Wie op een beloning hoopt, is zoals hij die van een dorre boom vruchten wil plukken.
Ochtend Hoe opgetogen zijn de bloemen die zich om je gouden vlechten vlijen en elkaar beconcurreren om een zachte kus op je voorhoofd te drukken. Een veel groter geluk nog valt het kleed te beurt dat strak om je lichaam sluit, net zoals je gulden lokken die onophoudelijk je wangen en hals liefkozen.
Nog verrukter is de halsketting die vol verlangen op je kleed hangt en zachtjes op je boezem drukt. En dan die gordel... die je middel omarmt en lijkt te fluisteren: 'Ik zal je nooit verlaten...' Ach, konden mijn handen dit alles maar doen!
Liefde 'Vertel mij, Liefde, of mijn ogen werkelijk de schoonheid aanschouwen waarnaar ik zo heb verlangd, of dat ze slechts binnenin mij leeft en ik haar beeld naar de realiteit transponeer? Jij weet het wel, jij bent samen met haar gekomen om mij uit mijn slaap te houden. Toch wil ik geen zuchtje van haar missen, een kleiner vuur verlang ik niet.' 'Je aanschouwt inderdaad de schoonheid zelf, maar hoe dieper haar beeld je ziel binnendringt en zich verder van je ogen verwijdert, hoe buitenwereldser haar proporties worden. Daar wordt ze goddelijk, nog mooier, onsterfelijkheid is haar deel: dát is de schoonheid die jouw hart beheerst.'
Scheiding Hou kan ik, mijn liefste, alleen zijn, zonder jou? Wat zal ik lijden? Hoe verdraag ik de gedachte jou te moeten mijden? Snikken, zuchten en klachten begeleiden als een trieste stoet mijn ongelukkig hart. Hoe moet ik, Lieve Vrouw, mijn lijden dragen: de dood is nabij, ik weet het wel. Kan ik niet bij je zijn om je te dienen, laat me dan toch steeds in je gedachten zijn en neem mijn hart dat mij niet langer toebehoort.
Toorn Hier worden zwaarden en helmen gesmeed uit bekers, wordt Christus' bloed per liter versjacherd. Van kruis en nagels maakt men speren en schilden: de lippen van de Heiland blijven geduldig verzegeld. Laat Hem niet terugkeren naar deze oorden of de prijs voor zijn bloed stijgt hemelhoog. Zelfs voor je huid zou men in Rome nog geld aannemen, de weg naar het goede is volledig geblokkeerd. Als ik ooit fortuin zou willen vergaren, zou het hier zijn, waar ik van mijn werk word beroofd en waar hij die het kleed draagt, handelt als Medusa. Armoede bevordert weliswaar de zaligheid, maar hoe kan men het geluk nastreven, wanneer slechts geld de wereld beheerst?
Dante Als een sterveling daalde hij uit de hemel neer en na de hel van gerechtigheid en naastenliefde gezien te hebben, keerde hij naar het leven terug om God te aanschouwen en ons het licht van de waarheid te brengen. De schitterende ster die met zijn stralen het armzalige nest verlicht waar ik geboren ben, zou de beloning niet mogen zijn die dit schuldige universum hem schenkt: alleen jij, die hem schiep, kan dat zijn. Ik spreek hier over Dante, zo slecht begrepen door het ondankbare volk dat zijn grote genie weigert te erkennen. Kon ik maar hem zijn! Wanneer een dergelijk lot mij beschoren was, dan wisselde ik de gelukkigste levensomstandigheden in voor zijn bittere verbanning en deugdzaamheid.
Aan de Balling Wat we ook zeggen, nooit zal het volstaan om hem recht te doen: zijn grote glans heeft onze blik verblind. Waarom zouden we de massa gebrek aan respect verwijten wanneer onze eigen lof zo leeg klinkt? Voor ons heil daalde hij af tot bij hen die hun eigen ondergang bewerkten en daarna steeg hij op tot bij God. De deuren die zelfs de hemel voor hem opende, hield zijn eigen vaderland voor hem gesloten! Ach ondankbaar vaderland, dat zijn eigen lot in handen heeft. Het is klaar en duidelijk dat aan de besten het grootste kwaad wordt toebedeeld. Van de duizenden denkbare redenen is dit er één: als geen verbanning ooit onrechtvaardiger was dan de zijne, bedenk dan dat niet één mens beter was dan hij of zelfs maar zijn gelijke!
Schepping Wanneer mijn ruwe hamer de één of andere harde steen een menselijke vorm verleent, dan is het van diegene die hem vasthoudt, leidt en hanteert dat hij zijn beweging en bezieling ontvangt.
Dood Ik weet zeker dat de dood komt, maar niet wanneer. Het leven is kort, de tijd afgemeten. Dit werelds verblijf is dierbaar aan mijn lichaam, maar niet aan mijn ziel, die me smeekt te sterven.
Maar de hamer van God, die in de hemel verblijft, creëert schoonheid uit zichzelf, uit eigen beweging. En zoals geen enkele hamer kan gemaakt worden zonder hamer, brengt de goddelijke hamer alle andere tot leven.
De wereld is blind, het trieste voorbeeld overheerst ten koste van het goede. Het licht is gedoofd en samen met hem elk vertrouwen. De leugen triomfeert, de waarheid blijft verborgen.
En omdat de klap des te harder is wanneer hij van hoger op het aambeeld neerkomt, wordt die hamer, boven de mijne, tot aan de hemel geheven.
Wanneer, Heer, komt toch datgene waarop zij die in U vertrouwen, hopen? Het lange wachten knaagt aan het gemoed en maakt de ziel sterfelijk.
Zo zou de mijne, onvoltooid, waardeloos zijn wanneer de hemelse smidse mij niet ter hulp kwam, want hij zou helemaal alleen zijn op deze wereld.
Waarom heb je hen zoveel licht beloofd wanneer de dood hen verrast en in hun miserabele toestand versteent?
Nacht 'De Nacht die je hier zo zacht ziet slapen, werd gebeeldhouwd door een engel. Ze is uit steen gehouwen, maar toch levend: maak haar wakker en ze zal praten.'
Onsterfelijkheid Het lot heeft gewild dat ik voortijdig insliep, maar ik ben niet dood, ik ben slechts verhuisd. Ik blijf in jou verderleven, jij die me ziet en beweent. De ene geliefde werd getransformeerd in de andere.
'De slaap is mij lief, maar meer nog hou ik ervan van steen te zijn: wanneer schande en misdaad alles beheersen, is het een geluk niets te zien en niets te voelen. Wek me daarom niet! Spreek met zachte stem.’
Jullie denken dat ik dood ben, maar als troost voor de wereld, leef ik samen met duizenden andere zielen voort in het hart van al wie werkelijk liefheeft: nee, ik ben niet weg, de onsterfelijkheid heeft me bevrijd van de dood.
[Het eerste kwatrijn is van Giovanni Strozzi en verwijst naar het beeld De Nacht van Michelangelo. Het tweede kwatrijn is Michelangelo's antwoord.] (Michelangelo Buonarotti, vertaling: KFOV)
Voorwoord bij de volledige uitgave van mijn werken, gevolgd door gedachten omtrent het voorwoord bij de volledige uitgave, opus 123
Met één pennentrek beklad ik mijn blad, Mijn getrainde oor aanhoort het gekras. Het gehoor van de hele wereld rijt ik aan flarden, Mijn werken zijn gepubliceerd – voortaan wacht mij de vergetelheid! Een dergelijk voorwoord zou niet alleen bij mijn eigen integraal œuvre passen, maar ook bij dat van vele, vele andere componisten, Sovjets of buitenlanders. En ik teken met: Dmitri Sjostakovitsj, kunstenaar van het volk van de U-S-S-R, bedacht met vele andere titels: Eerste Secretaris van de Bond van Componisten van de U-S-S-R, Eenvoudig secretaris van de Bond van Componisten van de U-S-S-R, belast met talrijke functies en opdrachten.
Dmitri Sjostakovitsj met zijn zoontje
(Vertaling: KFOV)
Vijf romances op teksten uit het satirisch blad Krokodil, opus 121
1 De eigenhandige verklaring In Chvorostjanka stap ik op de bus. De chauffeur scheldt op de passagiers. Ik wend me tot hem met de vraag waarom hij bij de halte van Chochli niet gestopt is. Hij houdt de bus stil en zwijgt. Ik herhaal mijn vraag waarom hij bij de halte van Chochli niet gestopt is. Hij mompelt iets over het asfalt, en over dit ... en dat ... Ik denk kort na, buig met mijn lichaam naar voren, bundel al mijn krachten in mijn rechtervuist en geef deze lomperd in één boksbeweging een muilpeer op zijn linkerkaak. En het enige wat ik hem op dat moment gezegd heb, is: ‘Hier heb je je asfalt, ploertige smeerlap’. Dergelijke maatregelen moeten nu eenmaal genomen worden om onbeschoftheid uit te roeien. Denk nu niet dat ik dronken was. Ik ben zevenzestig jaar, en die ochtend had ik nog niet ontbeten. Isajev N.M., gepensioneerde
2 Een moeilijk te vervullen wens Ik ben vrijgezel en heb veel geld nodig. Het lukt me maar niet om een vrouw te vinden die ervoor kan zorgen dat ik genoeg geld heb. Daarom vraag ik met aandrang om mij zo snel mogelijk zo'n vrouw te sturen. Mocht er in Moskou een vrouw bestaan die mij te eten en te drinken wil geven zonder geld van mij te vragen, geef me dan haar adres door. Alstublieft.
3 Gezond verstand Alhoewel de hooligan Fedoelov mij heeft afgeranseld, heb ik geen beroep gedaan op de diensten van onze uitstekende geneeskunde. Ik besloot mij te beperken tot de slagen die ik al gekregen had.
4 Irinka en de veehoeder Ze kijkt langs de steile helling naar beneden, naar de koeien bij het water, naar het kleine figuurtje van de veehoeder, dat zo grappig is wanneer je het van boven af bekijkt. Van hier gezien lijkt hij op een kleine jongen. En plots krijgt Irinka zin om hem in haar handen vast te grijpen en hem almaar in de zuivere, blauwe lucht te gooien. De veehoeder kan Irinka onmogelijk zien. Hij is gedrongen van gestalte en breedgeschouderd; hij zit met zijn rug naar haar en pelt een ei. En Irinka heeft ongelooflijk veel zin om hem vast te grijpen.
5 Buitensporige verrukking Het eerste brood! Zeg nu eens, wie van u heeft nooit de kans gehad om een snede brood van de nieuwe oogst te eten? Hoe heerlijk ruikt dat brood niet naar de zon, naar het jonge stro, en vooral naar de van petroleum doordrongen handen van de bestuurders van de maaidorsers.
(Vertaling: Xavier Verbeke)
Rudolf Barshai Rudolf Barshai begon zijn muziekstudie als lid van een jongenskoor, later nam hij vioollessen. In 1940 ging hij naar het Conservatorium van Moskou, waar hij studeerde bij Lev Zeithlin, een leerling van Leopold Auer. Al tijdens zijn studie werd hij vermaard als violist en altviolist. In diezelfde periode studeerde hij compositie bij Dmitri Sjostakovitsj. Hij kreeg een wereldwijde reputatie als altviolist bij verschillende kamermuziekensembles met Sjostakovitsj, Richter, Oistrakh, Rostropovitsj, Gilels en andere beroemde Russische muzikanten. Hij was eveneens lid van het Borodin- en het Tsjaikofski Kwartet. Barshai studeerde orkestdirectie bij Ilya Musin in Leningrad. In 1955 richtte hij het Moskou Chamber Orchestra op. De uitvoeringen die hij tot 1976 met dit orkest gaf, leidden tot wereldwijde erkenning en gerenommeerde Russische componisten hebben speciaal voor het orkest werken geschreven, waarvan er een aantal werden opgedragen aan Rudolf Barshai. Sinds zijn vertrek uit Rusland in 1977, heeft Rudolf Barshai met veel succes vooraanstaande orkesten gedirigeerd in Europa, Amerika en Japan. Hij is chef-dirigent geweest van het Bournemouth Symphony Orchestra (1982-1988), van het Vancouver Symphony Orchestra (1995-1988) en vaste gastdirigent van het Orchestre National de France in het seizoen 1987-1988. Tot Barshais belangrijkste opnames behoren Sjostakovitsj’ Symfonie nr. 8, opgenomen met het Bournemouth Symphony Orchestra, Tsjaikofski’s Pianoconcerto’s 1, 2 en 3 met Peter Donohoe, Michael Tippetts tachtigste verjaardagsplaat, de pianoconcerto’s van Poulenc en Prokofiev met Cecile Ousset, opnames van Tsjaikofski's Romeo & Julia, Francesca da Rimini, Capriccio Italien en Symfonie nr 6, Moessorgski’s Nacht op de Kale Berg met het Vancouver Symphony Orchestra en een live-opname in Leipzig van Sjostakovitsj' Zevende Symfonie met de Junge Deutsche Philharmonie en leden van het Filharmonisch Orkest van Moskou. Onlangs nam Rudolf Barshai de complete cyclus Sjostakovitsj-symfonieën op met het Westdeutsche Rundfunk Symphonie Orchester en de vier Kamersymfonieën van Sjostakovitsj met het Chamber Orchestra of Europe. In 2000 vervolledigde hij de orkestratie van Mahlers Tiende Symfonie, waarvan tot dusver alleen 'creditable performing editions' bestonden. De première van dit werk werd gehouden in het najaar 2000 met het Filharmonisch Orkest van Sint-Petersburg, gevolgd door een wereldtournee met de Junge Deutsche Philhamonie in 2001.
Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen Tijdens de eerste decennia na zijn ontstaan in het midden van de jaren vijftig, bouwde het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen een stevige reputatie op als vertolker van het grote, romantische repertoire. De nagelnieuwe Koningin Elisabethzaal te Antwerpen werd de uitvalsbasis voor prestigieuze concerten met dito solisten, en het orkest ondernam zijn eerste grote tournees. In 1985 werd de falanx uitgebreid en konden voor het eerst eigen concertcycli georganiseerd worden. Het repertoire werd hierdoor veel breder – met name de muziek van de twintigste eeuw kreeg meer aandacht – en door de optredens te spreiden over drie verschillende zalen (intussen werd ook in deSingel en de Bourlaschouwburg geconcerteerd) kon het orkest zijn aanbod sterker differentiëren. Bijkomende cycli in Brussel en Gent versterkten de aanwezigheid in Vlaanderen. Tussen 1985 en 1997 drukten achtereenvolgens Emil Tchakarov, Günter Neuhold, Muhai Tang en Grant Llewellyn als chef-dirigent hun stempel op het orkest. Philippe Herreweghe is muziekdirecteur sinds september 1998 en bracht de steeds groeiende internationale belangstelling voor het orkest in een stroomversnelling. Zélf verantwoordelijk voor het repertoire tot de late negentiende eeuw – met als eerste hoogtepunt een ophefmakende Brucknercyclus – wordt hij vanaf september 2002 bijgestaan door chef-dirigent Daniele Callegari, specialist voor de laatromantiek en de muziek uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Als drager van een rijke symfonische traditie wil het orkest ook participeren aan de actuele dynamiek van het muzieklandschap. Aansluitend op deze filosofie wordt sinds 1994 samengewerkt met een huiscomponist. Na de Georgiër Gija Kantsjeli volgden de Brit Robin Holloway en de Fin Magnus Lindberg. Tijdens het seizoen 2000-2001 nam de Oostenrijkse Olga Neuwirth de fakkel over. Als Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen bespeelde het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen de belangrijkste Europese podia, zoals de Musikverein en het Konzerthaus te Wenen, het Festspielhaus in Salzburg, de Royal Festival Hall te Londen, het Amsterdamse Concertgebouw, het Théâtre des Champs-Elysées te Parijs, de Philharmonie te München, de Alte Oper in Frankfurt en het Auditorio Nacional de Música in Madrid. Concertreizen door diverse Europese landen en Japan vormen een constante in de rijkgevulde kalender van het orkest. In de discografie van het orkest valt vooral de aandacht voor recente Vlaamse muziek op. Diverse cdopnamen werden bekroond, zoals de Brewaeys-integrale, Goeyvaerts’ Aquarius en Sternefelds Mater dolorosa. Onlangs verscheen bij ECM de opname van Simi, het opdrachtwerk dat Gija Kantsjeli schreef voor cellist Mstislav Rostropovitsj en het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen.
Muziekdirecteur
Philippe Herreweghe Concertmeester
Dimitri Ivanov
Eerste Viool
Eric Baeten Peter Manuilov Madeleine Monchablon Eva Zylka Benny Braude Jan Homa Wolfgang Heiremans Frank Houwen Yuko Kimura Emiel Pieters Françoise Queguiner Guido Van Dooren Tweede Viool
Frederik Van Hille Tamas Sandor Krystyna Bohacz Michel Buyle Mia De Kerf Krzysztof Kubala Jack Ooms David Perry Lydia Seymortier Ahavni Soukiassian Marjolein Van der Jeught Altviool
Daniël Schmitt Samuel Barsegian Ingrid Ceuppens Wieslaw Chorosinski Jürgen Pfennig Bernard Piatkowski Peter Swaan Bart Vanistendael
Cello
Xuewen Gao Olivier Robe Denise Seymortier Birgit Barrea Tina De Mey Dieter Schützhoff Mieczyslaw Szynal Jan Willekens Contrabas
Ioan Baranga Christian Vander Borght Tadeusz Bohuszewicz Aykut Dursen Julita Fasseva Jeremiusz Trzaska
Fagot
Oliver Engels Graziano Moretto Tobias Knobloch Bruno Verrept Hoorn
Koen Cools Gaston Coppye Morris Powell Koen Thys Trompet
Alain De Rudder Luc Van Gorp Steven Verhaert Trombone
Fluit
Aldo Baerten Frank Vanhove Guido Snijders Johny Grossard
Bart Van Nieuwenhuyze Luc Versavel Bernard Versavel Tuba
Mark Reynolds Hobo
Eric Speller Piet Van Bockstal Dimitri Mestdag Sébastien Vanlerberghe Klarinet
Nestor Janssens Marc Vertessen Ria Moortgat Leo Thijs
Pauken
Koen Wilmaers Slagwerk
Marc Vercammen Gérard Caucheteux Ludo Cools
Sinds het begin van de jaren tachtig trad Sergei Leiferkus op met de belangrijkste orkesten en operahuizen van Europa en de Verenigde Staten. Hij maakte zijn debuut met de Berliner Phiharmoniker onder leiding van Kurt Masur en sedertdien zingt hij regelmatig bij het Royal Opera House Covent Garden, de Weense Staatsoper, de Opéra de la Bastille in Parijs, de San Francisco Opera, de Metropolitan Opera in New York, de Nederlandse Opera in Amsterdam, het Teatro Colon in Buenos Aires en de Festivals van Edinburgh, Bregenz, Glyndebourne en Salzburg. Hij trad op met orkesten als het London Symphony Orchestra, de Boston Symphony, de New York Philharmonic en het Philadelphia Orchestra onder leiding van dirigenten als Claudio Abbado, Valery Gergiev, James Levine, Bernard Haitink, Zubin Mehta, Riccardo Muti, Seiji Ozawa en Georg Solti. Als operazanger vertolkte hij onder meer rollen als Jevgeni Onegin, Mazeppa, Telramund, Klingsor, Pizarro, Amonasro, Don Carlo in La Forza del destino, Scarpia, Don Giovanni, Méphistophélès in La damnation de Faust, Escamillo, Rangoni, Prins Igor, Iago, Nabucco, Macbeth, Simon Boccanegra en vele andere. Sergei Leiferkus heeft memorabele liedrecitals gegeven op de belangrijkste internationale podia, waaronder de Royal Opera House Covent Garden, de Wigmore Hall in Londen, het Teatro alla Scala in Milaan, de Philharmonie in Keulen, het Konzerthaus in Wenen, het Tanglewood Festival, het Lincoln Center en de Frick Collection in New York en in vele andere steden in de Verenigde Staten. Hij gaf masterclasses aan de Britten-Pears School in Aldeburg en in Berlijn, Toronto en Boston. Semyon Skigin werd in Sint-Petersburg geboren. Hij studeerde eerst aan een school voor muzikaal getalenteerde kinderen in Leningrad en vervolgens aan het Staatsconservatorium van Leningrad bij Savshinsky en Perelman. Aan ditzelfde conservatorium behaalde hij later een postgraduaat kamermuziek en zangbegeleiding. Sedert 1972 is hij solist bij het Filharmonisch Orkest van Leningrad. In 1975 won hij de Grand Prix in de Internationale Wedstrijd voor Pianobegeleiders in Rio de Janeiro. Van 1978 tot 1981 was hij gastprofessor aan de Carl Maria von Weber Hochschule für Musik in Dresden. Sindsdien is hij regelmatig te gast op het Dresdner Musikfestival en treedt hij op als begeleider van onder meer Peter Schreier. Hij gaf recitals met Olga Borodina, Olaf Baer, Renee Pape, Lyubov Kazarnovskaya, Elena Prokina, Sergei Leiferkus en vele anderen. Sinds 1990 doceert Semyon Skigin liedbegeleiding aan de Hans Eisler Musikhochschule in Berlijn en geeft hij regelmatig lessen liedinterpretatie aan de Komische Oper in Berlijn. Hij geeft ook talrijke masterclasses voor liedinterpretatie aan de belangrijkste Duitse conservatoria. De voorbije seizoenen heeft Semyon Skigin recitals gegeven met Sergei Leiferkus in de Verenigde Staten, Engeland, Ierland, Frankrijk, Duitsland en Nederland en heeft hij met hem cd-opnames gemaakt met liederen van Glinka, Tsjaikovski, Dargomyzhsky, Borodin en Moessorgski. Boris Pergamenschikow werd geboren in 1948 in Leningrad (Sint-Petersburg) in een muzikale familie en studeerde aan het plaatselijke conservatorium bij Emanuel Fischmann. Reeds als student speelde hij bij de belangrijkste orkesten van Moskou en Sint-Petersburg. Zijn internationale carrière begon in
1974 toen hij de eerste prijs en de gouden medaille won op de Vijfde Tsjaikofski Wedstrijd in Moskou. Nadat hij in 1977 naar het Westen emigreerde, nam zijn internationale concertactiviteit toe. Hij is een veelgevraagde gast in de grootste muziekmetropolen en op festivals van Berlijn tot Tokio en van Salzburg tot Jeruzalem. Boris Pergamenschikow speelt regelmatig bij orkesten als de Berliner Philharmoniker, de Wiener Symphoniker, de Münchener Philharmoniker, de Royal Philharmonic London, het Bayerische Rundfunkorchester, de BBC Symphony, het NHK Tokio, het Orchestre National de France en de Tsjechische Filharmonie. Hij was te gast op de festivals van Salzburg, Wenen, 'Mostly Mozart' in New York, het Edinburgh Festival en het Schleswig Holstein Festival. Boris Pergamenschikow werkt geregeld samen met belangrijke musici en ensembles als Claudio Abbado, het Amadeus en het Berg Kwartet, Gidon Kremer, Mstislav Rostropovitsj, Andras Schiff en Wolfgang Schneiderhan. Ook met Yehudi Menuhin en Sandor Végh had hij een nauwe band. Belangrijke artistieke stimuli kreeg hij via zijn ontmoetingen met componisten als Sjostakovitsj, Lutoslawski, Dutilleux, Penderecki, Goebaidoelina, Schnittke, Kurtag en Oestvolskaja. Van 1977 tot 1992 gaf hij masterclasses aan het Conservatorium van Keulen en in diverse andere Europese en Aziatische steden. Sinds 1998 is hij professor aan het 'Hanns Eisler'-Conservatorium in Berlijn. Als solist en kamermusicus werkte Perkamenschikow mee aan talrijke cd-opnames. Een van zijn meest recente, het celloconcerto Tout le monde lointain van Henri Dutilleux werd gelauwerd met de 'Diapason d'Or'. Ook zijn opname van de zes Solosuites van J.S. Bach werd wereldwijd zeer positief onthaald. Lars Vogt werd geboren in Düren (Duitsland) in 1970. Hij werd bij het grote publiek bekend toen hij in 1990 de tweede prijs won op de Internationale Piano Wedstrijd in Leeds. Sedertdien geeft hij concerten en recitals doorheen Europa, Azië en Amerika. Lars Vogt heeft opnames gemaakt van de concerto’s van Schumann en Grieg en van de twee eerste pianoconcertos van Beethoven met het City of Birmingham Symphony Orchestra en Simon Rattle. Vogt maakte ook solo-opnames met werken van Haydn, Beethoven, Schubert, Brahms, Schumann, Tsjaikofski en Moessorgski. In 1997 kreeg hij een Diapason d'Or voor zijn plaat waarop hij Truls Mørk begeleidt in cellosonates van Prokofiev en Sjostakovitsj. Meest recentelijk maakte hij opnamen van Hindemiths Kammermusik Nr.2 met de Berliner Philharmoniker en Claudio Abbado en een soloplaat met Brahms' Pianosonates opus 5 en Ballades opus 10. Tijdens het seizoen 2000-2001 toerde hij door Europa met het Detroit Symphony Orchestra onder leiding van Leif Segerstam. Hij trad op met orkesten als het Koninklijk Concertgebouworkest, de Bayerische Staatsoper (Daniel Harding), het Orchestre Philharmonique de Radio France (Myung-Whun Chung), het Hessische Rundfunk Orchester, de Camerata Salzburg (Roger Norrington), het Bayerisches Rundfunk Orchester (Alan Gilbert), de Berliner Philharmoniker (Simon Rattle) en de symfonische orkesten van Wenen, Luzern, Oslo, Toronto, Los Angeles en Tokio. Hij maakte een Europese tournee met solorecitals en met recitals met Christian Tetzlaff. Verder behoren Marie Louise Neunecker, Sabine Meyer, Heinrich Schiff en Truls Mørk tot zijn meest geliefde kamermuziekpartners. Samen met Klaus-Maria
Brandauer werkte hij mee aan een programma gebaseerd op Dr. Faustus. In 1998 richtte hij een kamermuziekfestival op in Heimbach (Duitsland). Isabelle van Keulen werd geboren in 1966 en begon viool te spelen op haar zesde. Ze studeerde eerst aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam en later bij Sandor Végh aan het Salzburger Mozarteum. In 1983 won ze, als jongste deelneemster van het internationale veld, de publieksprijs en de Zilveren Medaille op de Yehudi Menuhin Wedstrijd. Het jaar daarop werd ze eerste in de Eurovision Young Musician of the Year Competition in Genève. Als uitzonderlijk getalenteerd violiste en altvioliste wist Isabelle van Keulen zich wereldwijd een stevige reputatie te verwerven. Ze trad op met orkesten als de Berliner Philharmoniker, de Bayerische Rundfunk, het Gewandhausorchester Leipzig, het Concertgebouworkest, het Rotterdam Philharmonisch, de Wiener Symphoniker, Tonhalle Zürich, de London Philharmonic, het Scottish Chamber Orchestra, het NHK Tokio en het Minnesota Orchestra onder leiding van dirigenten als Riccardo Chailly, Thomas Dausgaard, Valery Gergiev, Alan Gilbert, Paavo Järvi, Oliver Knussen, Neville Marriner, Kent Nagano, Sakari Oramo, Joseph Swensen, Osmo Vänskä, Hugh Wolf en David Zinman. Kamermuziek staat centraal in haar carrière. In 1997 richtte ze haar eigen zomerfestival op in Delft. Daar werkt ze samen met vrienden en collega's als Leif Ove Andsnes, Michael Collins, Håkan Hardenberger, Gidon Kremer, Vadim Repin, Heinrich Schiff en Tabea Zimmermann. Voor het label Philips Classics zette Isabelle van Keulen een uitgebreid repertoire op cd, gaande van de concerto's van Haydn, Mozart, Vieuxtemps en Saint-Saëns tot de integrale duo's van Stravinsky (samen met Olli Mustonen). Momenteel is ze onder contract bij KochSchwann. Voor dit label nam ze Lutoslawski's Chain 2 op, het Altvioolconcerto van Schnittke (met de Philharmonia onder leiding van Heinrich Schiff), Dutilleux' L'arbre des songes (Bamberger Symphoniker onder leiding van Marc Soustrot), het complete oeuvre van Bruch voor viool, altviool en orkest (met de Bamberger Philharmoniker en Gilbert Varga) en een hele reeks recital-cd's met Ronald Brautigam. Isabelle van Keulen besteedt veel aandacht aan hedendaagse muziek. Haar meest recente bijdrage is de wereldcreatie van de vioolconcerto's van Erkki-Sven Tüür en Theo Loevendie. Danel Kwartet Marc Danel en Gilles Millet viool . Tony Nys altviool . Guy Danel cello Het Danel Kwartet werd in 1991 in Brussel opgericht en opgeleid door leden van vermaarde kwartetten als het Amadeus, het Borodin, het Lasalle en het Parenin Kwartet. Sindsdien trad het kwartet op in de belangrijkste concertzalen en op de grootste wedstrijden. Zijn concerten worden regelmatig gecapteerd door de diverse nationale Europese radiozenders en zijn opnames kunnen steeds weer rekenen op de bijval van de gespecialiseerde media. Het Danel Kwartet was zowel te horen in de Wigmore Hall als in het Concertgebouw, in uitvoeringen van Schubert, Beethoven en van de integrale strijkkwartetten van Bartók, Beethoven en Sjostakovitsj. Zijn stevige reputatie op het vlak van hedendaagse muziek leidde tot samenwerkingen met de grootste componisten van deze tijd zoals Dusapin, Harvey en Rihm. Iedere
zomer organiseert het Danel Kwartet stages voor amateurs en jonge professionelen in Val de Loire. Volledig geïntegreerd in de Belgische muziekwereld wordt het ensemble gesubsidieerd door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en het Ministère de la Communauté Française, alsook door l’Association Française d’Action Artistique. Jan Michiels werd geboren in 1966 en studeerde bij Abel Matthys en Arie van Lysebeth aan het Koninklijk Conservatorium van Bru ssel. Daarna werkte hij aan de Hochschule der Künste Berlin onder leiding van Hans Leygraf. Tijdens zijn Reifeprüfung kreeg hij een bijzondere onderscheiding voor zijn interpretaties van Bartóks Tweede Pianoconcerto en Ligeti's Etudes. In 1988 werd hij Tenuto-laureaat en een jaar later won hij de internationale wedstrijd Emanuel Durlet. In 1991 werd hij laureaat van de Koningin Elisabethwedstrijd. In 1992 werd hem de Cera-prijs voor vertolkers toegekend en voor 1996 werd hij als 'festivalster' binnen het Festival van Vlaanderen gecontracteerd. Momenteel is hij docent piano aan het Koninklijk Conservatorium Brussel, waar hij tevens gedurende acht jaar de klas Hedendaagse Muziek leidde. Jan Michiels treedt regelmatig op als solist of in kamermuziekverband (met onder andere het Prometheusensemble en in pianoduo met Inge Spinette) in diverse muziekcentra in Europa en Japan. Hij werkte samen met dirigenten als Baudo, Boreyko, Edwards, Eötvös, Rahbari, Rundel, Siebens, Stern, Pfaff, Zender en Zagrosek. Zijn recitals zijn opgevat als rituelen van (her)ontdekking via soms onverwachte combinaties van diverse momenten uit de pianoliteratuur van Bach tot vandaag. Naast vele radioopnames realiseerde hij cd's met werk van onder anderen Brahms, Debussy, Bartók, Liszt, Rachmaninov, Ligeti, Kurtág en Goeyvaerts (deze drie laatste componisten hadden veel lof voor zijn interpretaties). De cd Via Crucis – een Lisztportret (Eufoda) – werd in 2002 bekroond met een Caeciliaprijs. Concertvereniging Conservatorium Antwerpen Het organiseren van hoogstaande modeluitvoeringen – in de context van Peter Benoits visie op de hogeschoolopleiding – maakte sinds de oprichting van het Conservatorium in 1898 deel uit van de culturele missie van de instelling. De concertvereniging van het conservatorium werd opgericht in 1934 en in 1998 hervormd tot een vereniging zonder winstoogmerk. Zij wil een aanvulling zijn op het Antwerps en Vlaams muziekleven, door voort te bouwen op de eigen traditie en door nieuwe ontwikkelingen te stimuleren. Voor de realisatie hiervan hanteert zij volgende krachtlijnen: • voorstelling van actuele muzikale stromingen • compositieopdrachten aan Vlaamse componisten • een podium bieden aan jonge, bij voorkeur Vlaamse, uitvoerders • historische en hedendaagse uitvoeringspraktijken ten gehore brengen • onbekend repertoire in de belangstelling brengen • het ijzeren repertoire in modeluitvoeringen presenteren. Jaarlijks worden een 25-tal concerten georganiseerd in verschillende genres, hoofdzakelijk in deSingel maar ook op alternatieve locaties. Er is een intense samenwerking met deSingel en met andere organisatoren.
Francis Pollet is verbonden aan het Conservatorium Antwerpen als lid van de artistieke raad, als coördinator houtblazers en als docent fagot. Hij is artistiek leider van het blazersensemble I Solisti del Vento, waarvan hij ook zelf deel uitmaakt. Daarnaast is hij regelmatig actief als solo-fagottist bij verschillende ensembles en orkesten. Sjostakovitsj’ Vijf Fragmenten voor Kamerorkest, opus 42 wordt onder zijn leiding uitgevoerd door studenten van het Conservatorium Antwerpen.
Kamermuziekensemble van het Conservatorium van Antwerpen Het Kamermuziekensemble van het Conservatorium van Antwerpen staat onder leiding van Francis Pollet en bestaat uit volgende musici:
Toon Fret is leraar fluit aan het Stedelijk Conservatorium van Leuven en leraar Kamermuziek aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Antwerpen. Hij is actief als solist bij verschillende orkesten, maar profileert zich vooral als kamermusicus. Buiten zijn activiteiten voor Oxalys is hij tevens actief als traversospeler in het barokensemble Atys en fluitist bij het hedendaagse ensemble Het Collectief. Toon Fret vormt ook een vast duo met organist Martin Rost uit Stralsund. Hij begeleidde de studenten bij het instuderen van Sjostakovitsj’ Strijkkwartet nr.8 in c, opus 110.
fluit
Pianist Levente Kende is docent piano aan het Conservatorium Antwerpen. Hij zetelt in de artistieke raad en is coördinator van de pianoklassen. Levente Kende kan bogen op een rijkgevulde carrière als pianist, zowel solo als in duo met zijn echtgenote Heidi Hendrickx.
Engelse hoorn
Lieve Goossens
hoorn
Lies Molenaar Annelies Van Nuffelen
piccolo
Gudrun Bourel
trompet
Yves Wuyts hobo
Elke Meirsman
trombone
Wim Vander Aa Korneel Alsteens
tuba
Bernd van Echelpoel klarinet
An Monsieurs
harp
Aurélie Guerrero es-klarinet
Delafonteyne Nele
slagwerk
Ricardo Garrido basklarinet
Lieven Keymolen fagot
viool
Helena Druwé Gillis Veldeman
Fabienne Vergalle altviool contrafagot
Lisbeth Lannie
Kristien Pieters cello
Tine Van Parys contrabas
Jonathan Focquaert
Bijlage 1
Overzicht van de gespeelde werken volgens opusnummer
Cellosonate in d, opus 40 Gecomponeerd:15/8/1934 – 19/9/1934 (Moskou) Gecreëerd: 25/12/1934 (Leningrad) V. Koebatski, cello . D. Sjostakovitsj, piano 5 Fragmenten voor Kamerorkest, opus 42 Gecomponeerd:9/6/1935 (Leningrad) Gecreëerd: 26/4/1965 (Leningrad) Filharmonisch Orkest van Leningrad . I. Blasjkov, dirigent Pianokwintet in g, opus 57 Gecomponeerd:voltooid op 14/9/1940 (Leningrad) Gecreëerd: 23/12/1940 (Moskou) Beethoven Kwartet . D. Sjostakovitsj, piano Symfonie nr 7 in C ‘Leningrad‘, opus 60 Gecomponeerd:15/7/1941 (Leningrad) – 27/12/1941 (Koeïbysjev) Gecreëerd: 5/3/1942 (Koeïbysjev) Orkest van het Bolsjoï-theater . S. Samossoed, dirigent Pianotrio nr 2 in e, opus 67 Gecomponeerd:15/2/1944 (Novossibirsk) – 13/8/1944 (Ivanovo) Gecreëerd: 14/11/1944 (Leningrad) D. Tsyganov, viool . S. Sjirinski, cello . D. Sjostakovitsj, piano Strijkkwartet nr.2 in A, opus 68 Gecomponeerd:8/1944 – 20/9/1944 (Ivanovo) Gecreëerd: 14/11/1944 (Leningrad) Beethoven Kwartet Kamersymfonie in D, opus 83a (bewerking door Rudolf Barshai van Strijkkwartet nr.4 in D, opus 83) Gecomponeerd:5/1949 – 27/12/1949 (Moskou) Gecreëerd: 3/12/1953 (Moskou) Beethoven Kwartet Transcriptie voor kamerorkest: 1992
3 Preludes en Fuga's (uit 24 Preludes en Fuga’s, opus 87) Gecomponeerd:10/10/1950 – 25/2/1951 Gecreëerd: 4 van de 24: 18/11/1951 (Leningrad) D. Sjostakovitsj, piano Integraal: 23/12/1952 (Leningrad) T. Nikolaevna, piano Strijkkwartet nr. 8 in c, opus 110 Gecomponeerd:12/7/1960 – 14 (Ivanovo) Gecreëerd: 14/11/1944 (Leningrad) Beethoven Kwartet Vijf romances op teksten uit het satirisch blad Krokodil, opus 121 Tekst: Fragmenten uit het tijdschrift Krokodil nr.24 (30/8/1965) Gecomponeerd:voltooid op 4/9/1965 Gecreëerd: 8/5/1966 (Leningrad) E. Nesterenko, bas . D. Sjostakovitsj, piano Inleiding tot de volledige uitgave van mijn werken, gevolgd door gedachten omtrent de inleiding tot de volledige uitgave, opus 123 Tekst: D. Sjostakovitsj Gecomponeerd:2/3/1966 (Repino) Gecreëerd: ? E. Nesterenko, bas . D. Sjostakovitsj, piano Suite op Gedichten van Michelangelo Buonarotti, opus 145a Tekst: Michelangelo Gecomponeerd:versie met piano: voltooid op 31/7/1974 Versie met orkest: voltooid op 5/11/1974 (Moskou) Gecreëerd: versie met piano: 23/12/1974 (Leningrad) Versie met orkest: ? E. Nesterenko, bas . Orkest van de Radio en Televisie van de Sovjet-Unie M. Sjostakovitsj, dirigent Sonate voor altviool en piano in C, opus 147 Gecomponeerd:4/1975 – 5/7/1975 (Moskou) Gecreëerd: 25/9/1975 (Leningrad) F. Droezjinin, altviool . M. Mountian, piano
Bijlage 2
Graag maken we U opmerkzaam op twee films met muziek van Dmitri Sjostakovitsj in het Filmmuseum.
woensdag 1 mei 2002 . 20 uur
HAMLET (Gamlet) USSR 1964 . regie Grigori Kozintsev . met Innokenti Smoktoenovski, Anastaja Vertionskaja, Michail Nazvanov . 140’ . Nederlandse titels
Kozintsevs Shakespeare-films, gebaseerd op de vertalingen van Boris Pasternak, behoren tot de meest bewonderde in het genre. Visueel indrukwekkend en doordacht in beeld gebracht, doorvoeld en vertolkt met een frisheid die de stukken er toen als nieuw deden uitzien. De spaarzame texturen en sombere tonen van Sjostakovitsj’ latere stijl kleuren zijn muziek voor de Shakespeare-films.
donderdag 2 mei 2002 . 20 uur
KING LEAR (Korol Lir) USSR 1970 . regie Grigori Kozintsev . met Joeri Jarvet, Elza Radzin, Galina Voltsjek . 133’. Nederlandse titels
Streng barokke verfilming van Shakespeares latere koningsdrama. De stijlvolle zwartwitbeelden en de beheerste, soms naar het geometrische neigende mise-en-scène, versterken de apocalyptische onvermijdelijkheid van de gevolgen van de daden van de oude koning. De muziek voor King Lear is nog donkerder en roept de onafwendbare catastrofe voor de koning en het land op.
Filmmuseum Antwerpen Meir 50 . 2000 Antwerpen T 03 233 85 71 . F 03 226 27 64 www.antwerpen.be/cultuur/cvb .
[email protected] tickets 2 3,20 in voorverkoop . 2 4,50 de dag van de voorstelling