verhaal
Het grote leger
Gouda, 21 april 1812 ‘Zeg kerel, wil je een aardige cent bijverdienen?’ Jan Adriaansen kijkt op. Midden op het marktplein spreekt een jongeman in deftige kleren hem aan. ‘Heb je zin om in La Grande Armée te dienen?’ ‘U bedoelt het grote leger van keizer Napoleon?’ ‘Ja, ik heb een oproep gehad. Natuurlijk zou ik zelf dolgraag in dat leger willen dienen. Maar ik heb een bedrijf dat ik niet zomaar achter kan laten. Daarom ben ik op zoek naar een vervanger. Ik geef je vijfhonderd gulden als je mijn plaats inneemt.’ La Grande Armée, denkt Jan Adriaansen. Het leger van Napoleon is het grootste van de wereld. Hij heeft daar enthousiaste verhalen over gehoord. Ze zeggen dat je in dat leger goed verdient en ... Napoleon wint altijd! Bovendien kan hij zomaar vijfhonderd gulden extra verdienen. Vijfhonderd gulden! Daar moet je bijna twee jaar voor werken. ‘Zullen we in een café wat gaan drinken?’ zegt de jongeman. ‘Dat praat wat makkelijker.’ Daar is Jan Adriaansen wel voor te vinden. Even later zit hij achter een extra grote pint bier. De jongeman heeft het geld op tafel gelegd. Hij schuift een papier onder Jans neus. ‘Je hoeft hier alleen maar je naam en adres op in te vullen en je handtekening te zetten.’ Jan Adriaansen kijkt naar het geld en neemt een flinke slok bier. Dit is een buitenkansje, denkt hij. Hij vult het papier in en zet zijn handtekening eronder. De jongeman schuift het geld naar hem toe. ‘Bedankt,’ zegt hij en hij verdwijnt snel uit het café. Nog een beetje beduusd zit Jan Adriaansen aan het tafeltje. Hij pakt het
C A N O N : N A P O L E O N B O N A PA RT E
geld en laat het door zijn vingers glijden. Ineens is hij een rijk man en heeft hij nog een baan ook. Soldaat in het leger van Napoleon! Dat moet hij tegen zijn vrienden vertellen. Zal hij ze vandaag eens trakteren op een grote pint bier? Berlijn, 24 mei 1812 Stram staat Jan Adriaansen in het gelid. Hij luistert naar de sergeant die voor de troep staat. ‘Jullie zijn de ogen en oren van het grote leger,’ brult de sergeant. ‘Jullie gaan voor de andere soldaten uit om het vijandelijke terrein te verkennen. Dat betekent: kijken zonder gezien te worden. Snappen jullie dat?’ ‘Jawel, sergeant!’ roepen de soldaten in koor. ‘Over enkele weken hebben jullie de eer om Napoleon in levenden lijve te zien,’ gaat de sergeant verder. ‘Als we bij de rivier de Njemen zijn. Daar verzamelt het grote leger zich. We steken met zijn allen de Njemen over en dan begint het echt. Dan gaan we de Russen een lesje leren. Zorg dat jullie het waard zijn om dit soldatenpak te dragen. Ingerukt, mars!’
Samen met de andere soldaten loopt Jan Adriaansen terug naar het legerkamp. Trots kijkt hij om zich heen. Hij vindt het een prachtig gezicht: al die soldaten in blauwe jassen met rode kraag. Alleen zijn zwarte laarzen knellen nog een beetje.
De trek • verhaal: Het grote leger • pagina
Maar tegen de tijd dat ze bij de Njemen zijn aangekomen, zullen ze wel ingelopen zijn. Jan Adriaansen verheugt zich nu al op de dag dat ze de rivier zullen oversteken. Hij denkt aan zijn vrienden in Gouda. Wat zouden die opkijken als ze hem zagen in zijn mooie pakkie! Later, als hij weer terug is, zal hij enthousiaste verhalen vertellen over het grote leger. En natuurlijk zal hij ze dan op een grote pint bier trakteren. Njemen, 23 juni 1812 34.000 Oostenrijkers, 97.000 Duitsers en Polen, 80.000 Italianen en een hoofdmacht van 200.000 Franse soldaten hebben zich verzameld langs de Njemen. Samen met honderden kanonnen, tienduizenden paarden en duizenden wagens met graan en munitie. La Grande Armée! Vannacht zal het grote leger de rivier oversteken. Aan de andere kant van de Njemen tuurt Jan Adriaansen vanachter een grote struik over de vlakte. Samen met enkele andere verkenners is hij vooruit gegaan om het gebied te verkennen. Maar het enige wat Jan Adriaansen ziet, zijn kale velden en verlaten huizen. Het is doodstil. Geen enkel teken van leven te bekennen. Aan de horizon liggen donkere bossen. In de avondschemering zien ze er onheilspellend uit. Zouden de Russen zich daar hebben verscholen? ‘Zie jij iets wat op een leger lijkt?’ vraagt Jan Adriaansen aan de soldaat die naast hem achter een struik ligt. De soldaat schudt zijn hoofd. ‘Volgens mij zijn de Russen bang,’ zegt Jan Adriaansen. ‘Dit wordt een makkie.’ En inderdaad, als diezelfde nacht Napoleon zijn troepen over de rivier leidt, ondervinden ze geen enkele tegenstand. Ze kunnen zelfs zonder hindernissen verder trekken. De soldaten juichen. Alsof ze een grote veldslag hebben gewonnen. Ze voelen zich nu al overwinnaar. Op naar het volgende doel. Op naar Wilna!
Op naar de stad die Jan Adriaansen twee dagen later vanaf een heuvel door zijn verrekijker bespiedt. Ziet hij het goed? De laatste Russische soldaten verlaten de stad aan de achterkant. Wat een stelletje bangeriken! ‘Dat wordt weer een vlotte overwinning,’ grinnikt Jan Adriaansen. ‘Op deze manier zijn we snel thuis!’ Smolensk, 17 augustus 1812 ‘Wat bezielt die Russen?’ Jan Adriaansen kijkt zijn makkers vragend aan. ‘In Wilna verlieten ze de stad voordat wij er waren. In Witebsk had het Russische leger zich in de stad opgesteld. Maar toen we de volgende dag wilden aanvallen, waren ze ’m alweer gesmeerd! En nu dit weer!’ Aanvankelijk had Jan Adriaansen het prachtig gevonden dat de Russen bang waren. Dat ze iedere keer vluchtten voor het grote leger. Maar nu trekt dat grote leger al langer dan een maand door Rusland en begint hij zich wat onbehaaglijk te voelen. De wegen worden steeds meer onbegaanbaar. Het voedsel begint op te raken. Steeds meer soldaten worden ziek. Er is een tekort aan medicijnen. De paarden hebben te weinig haver. Eerst wilde Napoleon in Witebsk overwinteren, maar gelukkig zag hij daarvan af omdat ze nog maar twintig dagen verwijderd waren van Moskou. Op weg naar de hoofdstad van Rusland werden de eerste gevechten geleverd. Nou ja, gevechten. Regelmatig verschenen Russische soldaten op snelle paarden. De sergeant zei dat het Kozakken waren. In een brede rij stormden ze op het grote leger af om dan plotseling om te keren, de heuvels in te rijden om even later langs een andere kant weer tevoorschijn te komen. Telkens als het tot een echte veldslag dreigde te komen, verdwenen ze weer. Waren ze bang? Of is het een list?
De trek • verhaal: Het grote leger • pagina
Vanuit een boom kijkt Jan Adriaansen naar de rookpluimen in de verte. Ze zijn de stad Smolensk genaderd. ‘Moet je daar kijken. Ze hebben alle huizen in brand gestoken!’ Met verbazing kijken de andere verkenners naar de rook boven de stad. Even later wordt Jan Adriaansen bij de sergeant geroepen. Hij gaat in de houding staan. ‘Napoleon wil weten hoe de situatie in de stad is. Jij gaat samen met mij en enkele andere verkenners op onderzoek uit.’ ‘Tot uw orders, sergeant.’ Enkele uren later sluipt Jan Adriaansen door de straten van Smolensk. Hij heeft een zakdoek voor zijn mond tegen de rook. Hoewel het ernaar uitziet dat er geen sterveling te vinden is in de stad, is hij beducht op sluipschutters. Op een plein in het centrum ziet hij een hond naast een waterput liggen. ‘Niet aanraken!’ roept de sergeant. Als Jan Adriaansen dichterbij komt, ziet hij dat de hond dood is. Zijn snuit is nog nat van het water. ‘Ze hebben de waterputten vergiftigd!’ roept hij naar de sergeant. Plotseling klinkt er een enorme knal. Jan Adriaansen en de anderen worden haast omvergeblazen. ‘Dekking zoeken!’ roept de sergeant. Ze wachten een halfuur en komen dan voorzichtig weer tevoorschijn. Straat voor straat lopen ze naar de plek waar de knal vandaan kwam. Uit een grote schuur stijgen vlammen op en klinken af en toe kleine ontploffingen. ‘Het kruitmagazijn,’ zucht de sergeant. ‘De Russen hebben het kruitmagazijn opgeblazen.’ Als Jan Adriaansen en zijn makkers daarna de rest van de stad doorzoeken, is er nergens meer een Russische soldaat te vinden. Ontgoocheld gaan ze terug naar het legerkamp. Een makkie? Ja, dat wel. Maar wat moet je in een stad die
helemaal is ontruimd? Waarvan de huizen in brand zijn gestoken en de waterputten vergiftigd? Een stad die onleefbaar is geworden, ook voor de soldaten van het grote leger. En het is koud, het voedsel raakt op, Moskou is nog lang niet bereikt. Borodina, 7 september 1812 Jan Adriaansen heeft honger. Zojuist heeft het signaal geklonken om op te staan. Zijn maag knort. Gisteren hebben ze voor de zoveelste keer een half rantsoen gekregen. Het duurt dagen voor een voedseltransport het leger bereikt. In het begin konden ze onderweg nog eten bij de boeren halen. Maar sinds ze uit Smolensk zijn vertrokken, treffen ze langs de wegen alleen nog maar platgebrande dorpen en boerderijen aan. De brandlucht zit nog in zijn neus. Hij verlangt naar huis, naar zijn vrienden. Hij heeft zijn buik vol van het rauwe voedsel, de stank van de dode paarden die langs de weg liggen, de talloze soldaten die uitgeput door honger of ziekte sterven en ergens op een akker achterblijven, de broeiende hitte die plotseling om kan slaan in hevige regenbuien. Voor het eerst overweegt Jan Adriaansen om ermee te kappen. Maar waar moet hij heen? Hij is meer dan duizend kilometer van huis. Hopelijk komt vandaag een einde aan deze barre tocht. De Russen hebben zich verschanst in Borodina. Voor het eerst lijkt het alsof ze openlijk de strijd aan willen gaan met het grote leger van Napoleon. La Grande Armée! denkt Jan Adriaansen. Nog geen veldslag geleverd, maar wel duizenden soldaten dood. Niet eens met eer gesneuveld, maar onderweg verhongerd of van uitputting gestorven. Zouden de Russen daarom ... ‘Adriaansen, opschieten!’
Jan Adriaansen ontwaakt uit zijn gepeins. Snel trekt hij zijn kleren aan, pakt zijn geweer en sluit zich aan bij de rijen soldaten die opgesteld staan in het
De trek • verhaal: Het grote leger • pagina
midden van het legerkamp. Ze rukken op naar Borodina, waar ze zich over de vlakte verspreiden en de hellingen bestormen waar het geschut van de Russen staat. Samen met de andere verkenners rent Jan Adriaansen heen en weer om Napoleon te berichten over het verloop van de strijd. De voorste stellingen van de Russen zijn veroverd! De Russen hebben de stellingen weer terug veroverd! De Kozakken hebben een regiment omsingeld! Maarschalk Murat vraagt om versterking! De Kozakken trekken terug de heuvels in! Tachtig officieren en zestien generaals gesneuveld! Duizend zwaargewonden! De Russische generaal Koetoesov trekt zijn leger terug! De weg naar Moskou ligt open! Op naar de hoofdstad! Diezelfde avond ligt Jan Adriaansen dodelijk vermoeid op zijn strozak. Hij wil slapen. Maar de beelden van vandaag komen almaar terug. Hij ziet de doden. Fransen, Polen, Oostenrijkers, Italianen, Belgen, Hollanders en Russen. Honderden, duizenden, tienduizenden. Niet meer aan denken. Niet meer aan denken. Hij wil slapen. Moskou, 15 september 1812 Jan Adriaansen loopt door de lege straten van de hoofdstad. Overal staan huizen, winkels en paleizen in brand. Napoleon heeft Moskou veroverd, maar zal er weinig plezier aan beleven. Alle inwoners hebben de stad verlaten. Toen Jan Adriaansen op verkenning werd uitgestuurd, zag hij de rijtuigen met prinsen, de koetsen met rijke kooplieden, burgers met karren waarop heel hun hebben en houden lag. Allemaal lieten ze Moskou achter zich. En ook nu weer hebben de Russen de stad onleefbaar gemaakt. Moskou staat in brand! Het vuur, aangewakkerd door een felle wind, verspreidt zich snel over de stad. Blussen is zinloos. Zodra op de ene plek het vuur is gedoofd, wakkert het op een andere plek weer aan.
Hier zijn we dan, denkt Jan Adriaansen. Napoleon heeft zijn zin. Hij zit in het Kremlin, het vorstelijk paleis van tsaar Alexander, die waarschijnlijk ergens ver weg in zijn vuistje zit te lachen en wacht tot Moskou onder de as bedolven ligt. Tot het laatste restje eten op is. En de winter begint. Een slimme vogel, die tsaar Alexander. Hij weet dat de Russische winter sterker is dan het Russische leger. Beseft Napoleon dat niet? Of wil hij niet toegeven dat hij voor een verloren zaak vecht? Eindelijk is Moskou in handen van het grote leger. Maar wat moet je met een uitgebrande stad? Ver van huis? Zonder voldoende voedsel? Met een strenge winter voor de deur? Wat wil Napoleon? Is dit nu de grote keizer van Europa? Terug naar Gouda ‘Eindelijk! Eindelijk terug naar huis!’ Jan Adriaansen kan het wel uitschreeuwen van blijdschap. Zojuist heeft hij gehoord dat Napoleon tot de terugtocht heeft besloten. Met de 100.000 man die nog zijn overgebleven, verlaten ze de troosteloze, half uitgebrande stad. Terug langs dezelfde weg. Langs dezelfde verbrande dorpen, dezelfde verschroeide akkers en altijd weer achtervolgd door diezelfde ongrijpbare Kozakken die plotseling opdoemen om verwarring te zaaien en daarna op hun snelle paarden weer verdwijnen. Terug naar huis. Maar niet zonder te zien wat het grote leger heeft aangericht.
Terug in Borodina. Het regent onophoudelijk. De nachten worden kouder. De eerste sneeuw valt. Grote roofvogels zweven boven de lijken die sinds 7 september op het slagveld liggen. In een nabijgelegen klooster smeken duizenden gewonden om mee te mogen. Maar er is geen plaats in de karren die vol liggen met uit Moskou gestolen
De trek • verhaal: Het grote leger • pagina
kostbaarheden. Soldaten vechten om een handjevol rijst, om een bevroren aardappel. Terug in Smolensk. De temperatuur is gezakt tot 22 graden onder nul. Er zijn nog 50.000 man over, de rest is gedood door Kozakken die steeds weer vanuit de bossen korte aanvallen plegen. Generaal Koetoesov wacht met de genadeslag tot de soldaten van het grote leger zijn uitgeput. Tot ze de rivier de Berezina hebben bereikt, waar hij ze in de moerassen kan drijven. De soldaten van Napoleon vechten zich over de bruggen die door Hollandse soldaten zijn aangelegd. Iedereen wil zo snel mogelijk de rivier over. Soldaten vertrappen elkaar, duwen medesoldaten weg, sommigen zoeken een doortocht met hun sabel in de hand, anderen storten in het water van de rivier. Dat alles onder het geluid van gillende stemmen, vloekende soldaten, bulderende kanonschoten en rondvliegende kogels.
Terug in Wilna. Uitgehongerde soldaten trekken door de stad. Ze smachten naar een gebraden varkenslapje met peper en zout in plaats van kattenvlees met buskruit. Maar terwijl ze alle voorraden plunderen, blokkeren Kozakken de poorten van de stad. Slechts een handjevol soldaten kan de stad ontvluchten. Napoleon is dan allang verdwenen, op weg naar Parijs om een nieuw leger samen te stellen. En Jan Adriaansen? Die begraaft zijn zoveelste strijdmakker, bedelt bij boeren om een stukje brood, steekt de rivier de Njemen over en gaat richting Berlijn. Hij verlangt naar huis, naar zijn vrienden. Maar wat moet hij ze vertellen als hij weer terug is in Gouda? Moet hij een pint bier met ze gaan drinken? Wat valt er te vieren? © Van tijd tot tijd. Nederlandse geschiedenis in verhalen Auteurs: Ben Verschuren en Sjef Schmiermann Drunen, DELUBAS Educatieve Uitgeverij, 1999 ISBN: 978-90-5300-039-7
De trek • verhaal: Het grote leger • pagina