402
BRIEF AAN DEN KUNSTSCHILDER ALFRED VAN NESTE.
LANGS 1)K RF.IE. EIGENDOM VAN MR. SALIE/. TE BERGEN.
werk dat groeien zal, als de innerlijke Vlaanderen en Willem van Gulik, die gij stemmen aan het spreken gaan, zij over in een apotheose van lijnen verheerlijktet. Brugge spreken en in 't Brugsch. U bekoorde nog het sprookjesachtige deiIn uw vroeger werk scheen bij een stad met zijn dieperen zin vol droomenoppervlakkig toekijken de lijn der Brug- poëzie. 't Waren de blanke zwanen op sche bezieling al eens verloren te loopen de sluimerende wateren, de oude legenden of weg te duiken onder den rijken bloei en sagen met hun weemoed en hun humor, van Antwerpsche Renaissance-weelde, die de grillige gevelsilhouetten, de torentjes gij met merkwaardigen zin voor versiering van kloosters en burchten op den hemel liet ontluiken in teekeningen en boekver- inkepend, het mysterie van donkere poortluchtingen, maar toch was het merk der gangen, — 't was de heele romantiek der moederstad nog aanwezig. Gij droegt toen middeleeuwsche stad, die uw teeken stift vooral het teekenachtige van middeleeuwsch leidde. Uit de koortsachtigheid van de Brugge in u om. U trok de heraldieke rumoerende moderne wereldstad droomdet schoonheid van gepantserde ridders en gij u weg naar de onverstoorde archaïsche wapenschilden, golvende vederbossen, wim- rust der Brugsche ,,reien". pels en standaarden en rijkgetooide schaAls ik den stapel uwer teekeningen, brakken, doorslingerd met linten en fes- rechts en links verspreid in boeken en toenen, sierlijk gestyliseerd met zelden tijdschriften, in overzicht neemt, dan vind falenden smaak. 't Was 't epos der ik daar ondervverwerpen van allen aard, Brugsche Metten, 't waren de Leeuw van doch de mooiste en de voor uwe persoon-
BRIEF AAN DEN KUNSTSCHILDER ALFRED VAN NESTE.
403
EEN OUDE BRUG, EIGENDOM VAN DEN KUNSTHANDELAAR CASPER, BERLIJN.
lijkheid kenschetsendste voortbrengselen tooi, die verleend wordt aan alles wat in vertoonen alle dien éénen en zelfden stilte wegsterft. Brugschen trek. Waarheen uw teekenaarsIk kan ze niet bekijken, die verlaten fantazie u ook mectroont, in welke verbeel- buurten, die gij zoo trouw en liefdevol dingen zij zich ook vermeit, telkens is zij schildert met de klamme, oude tonen van het volledigst en het aantrekkelijkst wanneer verweerde mossige muren, met de echte zij haar archaïsche neigingen, haar zin voor Brugsche atmosfeer, of ik zie de menschjes, oude-steden-romantiek, den „Brugschen die er leven met hun eigenaardig, eentrek", die haar nooit loslaat, onbewimpeld voudig, onbeholpen gepieter en gedoe, dat volgt. toch zoo innig menschelijk is en zoo stil In de schilderijen, die ik nu van U zag, ontroert. Ik heb weer te Brugge geleefd leeft een reëeler Brugge, 't Is niet meer toen ik uw schilderijen bezag en dat was het middeleeuwsch visioen noch de teeder- voor mij een genot vol blijheid en weeheid van sproke en sage uwer teekeningen, moed — wellicht hetzelfde, dat gij hebt maar het werkelijke Brugge met zijn straten gevoeld toen gij die oud bekende hoeken en reien, markten en pleintjes, scherp waar- schilderdet. genomen met een merkwaardig gevoel voor Ik heb met u vertoefd langs de stille kleur en licht, — het schilderachtige Brugge „reien" — langs de Groene Rei, de Speelmet de boeiende schoonheid van al wat mansrei, de Rozenhoedkaai of hoe ze dichlangzaam kwijnt, met den wonderen kleuren- terlij k-schilderachtig ook heeten, — langs
404
BRIEF AAN DEN KUNSTSCHILDER ALFRED VAN NESTE.
Die laatste schoonheid ligt in de schilderijen, die ik onlangs van u te zien kreeg. Uw kleuren zingen bij voorkeur de stille elegie van de kwijnende stad tusschen grijze hemelen en donkerspiegelende wateren, en glijdt de zon al eens om al dat oude verweerde heen, dan is het met zachte streeling als vol meewarigheid, ofwel speelscher en wufter als een coquetteering van het leven met den dood. Van de Groene Rei geraakt ge niet DE ZONNIGE BRUG, EIGENDOM VAN DEN HEER IJEAKIN, ANTWERPEN. weg! Vijf verschillendie droomende „grachten", die de wereld de zichten van dien heerlijkcn stadshoek! Daar boeit u de mooie kaaiboog met het door de poëtische faam van Brugge rondscheptrapken. De gevelpunten en daken dragen. Hier hebt ge stellig een der heerlijk- teekenen hun sierlijk gekartelde lijn tegen heden van Maanderen in uw werk gevat. den hemel af en in de verte doezelt de Er is in ons land een Rubeniaansche en torenspits van O. L. Vrouw op. Alles Jordaensche heerlijkheid van levensover- kronkelspiegelt in de ,,rei", die den parelvloed, van weelderige uiterlijkheid en groot- grijzen hemel in haar schoot gevangen sche zinnelijke kracht, en er is een Mem- houdt en waarop het logge binnenschip lincsche en Van Eycksche heerlijkheid van rust, dat de smaragden en robijnen van innige zielsmystiek met glanzende hemel- zijn roer ook in 't water laat vallen. Aan visioenen. Die beide uitzichten van ons den overkant staat die oude, eenige treurland en onze kunst worden dagelijks ge- wilg, dien wij daar altijd geweten hebben roemd. Doch daarnaast zijn er nog andere en dien wij ons daar niet wegdenken kunnen. en niet minder kenschetsende. Er is nog Hij laat de groene weelde van zijn bladeren een heerlijkheid van intimiteit, van gezel- melancholisch in het water druipen. Hij lige huiselijke wonne, van zindelijke dege- geeft den toon aan van uwe zoo malsch lijkheid, die hoogtij viert in de interieurs en breed geborstelde kleurenelegie, vol stille van De Braeckeleer, en ook nog een treurenswellust. heerlijkheid van melancholie, van vervallen Dan gaat ge verder en schildert weer en verkwijnen in schoonheid van kleur, de rei met haar kaai, nu in hun zwenking die wij in onze oude, doode steden en naar het oude Voldersreitje toe. Weer die steedjes en bovenal te Brugge aantreffen. gevels en die rustende karren op den dijk,
I
BRIEF AAN DEN KUNSTSCHILDER ALFRED VAN NESTE.
405
en weer de treurwilg, achter het witte tuinhuisje, dat een uitsprong op het water maakt. Op den achtergrond ditmaal een grillige warreling van dakvlakken en het trage binnenschip, dat als in een droomvaart voortschuift, geluidloos als het leven in deze doode buurt. De wasem der eeuwen, die aan de verhapstukte brokkclmuren van huis en tuin en kaai vastkleeft, ligt met al zijn wondere tinten en schakeeringen in uw schilderij en geeft er den dieperen zin van aan: wegsterven in schoonheid en verlatenheid. Dan komt gij, altijd langs dezelfde „rei", tot KLEINE VISCIIMAEKT. EIGENDOM VAN DR. VAN IIEGE, ANTWERPEN. het P a a r d e n b r u g s k e n, dat gij in drie verschillende aquarel- die zich in de verte in silhouet vertoont, len en schilderijen langs alle kanten bekijkt het liedje beiaardt van de voorbijgaande als om geen enkel uitzicht van zijn sierlijk uren. gelijnde, grillig verrassende architectonische 't Brugsken langs den linker kant is schoonheid en voornamen kleurenrijkdom even mooi als langs den rechter kant, doch te laten verloren gaan. 't mooiste van al hebt gij het geschilderd Van rechts ziet gij het met zijn zwie- toen gij er vlak voor zat, op uw doek rige kaaihelling en zijn stouten boog, als Z o n n i g e S t r a a t . De brug zelf is nu een poortgang over 't water, dat de kleuren- niet meer het hoofdmotief, maar wel de fijnheid en het lichtgeglim van steen en smalle kronkelstraat, waarop zij toegang hemel liefdevol opvangt. Ge hebt. blijkbaar geeft en hier hebt gij de zon laten streelen genot gehad in het schilderen van de groote en minnekoozen naar hartelust. Ze toovert blikkerende ramen in het zwijgende huis warme, rijke tonen op de geveltoppen, de aan den overkant, en van de vlinderende muren en de straatkeien, 't Is al goud, zonnevlekken tusschen de bladeren der dat ze gudsend laat spatten over de oude boomen en op de muren. Hier hebben wij straat, die ze tooit als in nieuwe jeugd. dat behaagzieke spel der zon, die de elegie O, die zon op de oude stad, die poëzie bijna tot idylle maakt — een echt Brugsche van leven en dood, eeuwigheid en veridylle met een archaïsch geurt je van naïeven, gankelijkheid ! kinderlijken eenvoud, waar oude wijvekens Naar de Augustijnenrei bracht gij mij met witte pijpmuts en zwarten kapmantel ook, naar die mooie brug met haar drie brood werpen naar de zwanen als ijdel, bogen en brokkelige borstwering met breeonschuldig dagbedrijf, terwijl de Halletoren, de zitbank. Hier weer deedt gij de poëzie
406
BRIEF AAN DEN KUNSTSCHILDER ALFRED VAN NESTE.
der oude steenen en der zwijgende wateren smaaklooze menschen vernietigden, 't Was tmder de kleuren vreugde der boomen heer- u niet te doen om een document te leveren, lijk opleven. maar enkel om een impressie te schilderen, Mijn kennis der Brugsche buurten hebt die gij zoo volledig mogelijk wenschtet. gij hier wel een beetje willen verschalken, Waar is de schilder van stadsgezichten, maar ik ben er toch niet ingeloopen! Die die zich een dergelijke vrijheid niet zou mooie hoekhuizen op den overkant der veroorloven ? brug, ei! die staan daar niet te Brugge, Op dc Brugsche markten kom ik ook 't Zijn leelijke, stijllooze „Mietkasernen", met u. Daar hebt ge de K i e n e V i s c h-
HET DIKKK VISCHWIJK.
die zich daar in werkelijkheid verheffen en de mooie huizen, waardoor gij die op uw schilderij vervangt, zijt gij elders gaan halen in de stad. Dat is een bedrog, vriend, — doch ik neem het u volstrekt niet kwalijk, 't Is een bediog uit liefde, dat men even gaarne vergeeft als een leugen uit liefde. Uw liefde gaat naar het oude, het gave, onverminkte oude en herstelt wat domme,
m a r k t met haar schilderachtige, zoo gansch eigen drukte. Al die stalletjes die glimmen met den paarlemoeren schijn van glibberige kabeljauw, schelvisch en makcreel, met de roze tinten van roggen, die als vlinders van de zee hun gestraalde vlerken strak openspannen; al die groote blauwe, groene, roode parapluies, die de versche waar tegen de helle morgenzon
BRIEF AAN DEN KUNSTSCHILDER ALFRED VAN NESTE. moeten beveiligen ; al die verkoopsters met eigen dracht en eigen taal; al die dingende huisvrouwen in lakenschen kapmantel; ik zie ze alle weer echt en levend op uw doek. Op d e n D ij ve r, onder de zondoorschenen boomenrijen, is 't een soortgelijk leven. Hier is 't de negotieplaats van de ,,prondelaars en prondeletten", zooals de Brugsche volksmond de menschen heet, die
407
toch was ze n o g . . . . Brugsch. Ik bedoel uw K e r s t m i s i n V l a a n d e r e n , 't Is wel het zoo stemmige, ouderwetschteekenachtige godshuispleintje bij de St. Andrieskerk te Antwerpen, dat gij hier zoo flink in een mooie dampluchtige winteratmosfeer hebt geborsteld. Maar is dat pleintje niet een hoekje van Brugge te Antwerpen ? 't Is niet de weidsche pracht vol intense beweging en leven van de Ant-
KKRSTMIS IN VLAANDEREN.
handel drijven in ouden rommel. Koper en tin, bonte beeldjes, prenten, verhakkelde schilderijen, oude kleeren, dat alles speelt hier ondereen, blijde kleurvlakken werpend onder de slenterende menigte. Uw markten zijn een vreugde voor mijn op kleuren verslingerd oog en voor mijn.... herinnering aan den verren Brugschen tijd. Eén schilderij was er, die niet een Brugsch maar een Antwerpsch hoekje voorstelde, en
werpsche leien, — 't is niet de Schelde met haar mastenbosschen aan verre horizonten, —• 't is niet het geweldige havenbedrijf met krijschende kranen en gillende reuzenschepen, — 't is niet het specifiek Antwerpsche leven van kracht en uitbundigheid, dat u te Antwerpen aantrekt, maar wel hier en daar een verloren, verlaten, verdrongen oude achterbuurt of vroom pleintje, waar 't rumoer van 't groote
408
BRIEF AAN DEN KUNSTSCHILDER ALFRED VAN NESTE.
stadsleven verstomt en waar er iets omZoo gaat het u, zoo gaat het mij. vlot van den droom, dien gij van den Met den geest kunnen wij veel uiteen huize uit in u blijft omdragen, 't Is loopends omvatten,nieuwe, ongekende wegen Brugge, die gij te Antwerpen zoekt. Zeg opgaan, ons wijzigen en vervormen, maar het mij heusch of het geen Brugsch liedje met het hart liggen wij vast aan het oude, is, dat ze zingen, die drie-koningen-zanger- aan de eerste indrukken. Dit is het werk tjes met hun sterre? van de tooverkracht, die van Brugge's 't Is het liedje uwer Brugsche kindsheid schoonheid uitgaat. Wij kunnen daar niet en ze heeft gelijk de dichteres, die zingt: buiten. Volg dan maar gerust dien trek van „Wat in de kinderjaren uw hart, mijn vriend, als kunstenaar kunt het harte boeit en tooit, gij geen beter leidsman vinden. De stijblijft eeuwig in 't geheugen gende schoonheid van uw laatste werk en men vergeet het nooit." noopte mij u dit te zeggen. • • •
GELUK DOOR
JOHAN SCHWENCKE.
Geluk kan niet in rein begrip bestaan, Bij 't vatten van haar schoon is 't reeds vergaan, Als aangeroerde wiekjes-tooi van vlinders Door dartel handen-spel van blijde kinders. Zoo is de roos het allerschoonst gewaand In vast bezit van onze ruwe handen, Maar dra is onze wilde lust getaand, Als d'eerste blaadjes vallen uit de randen. Zoo is de stilte door een stem verstoord, Die wijs wil praten van haar mooi bestaan, Dat juist bij 't vlieden even heeft bekoord Ten afscheid, om voor lang weer heen te gaan. Geluk kan niet in rein begrip bestaan, Bij 't vatten van haar schoon is 't reeds vergaan, Maar naklank van het onbewust genieten Zal ons door weemoedsvreugde vaak verdrieten... • •••