Short Stories en voorbereiden mondeling
Literatuur Havo 5
2
Theorie Short stories Het korte verhaal (the short story) is een apart genre binnen de literatuur. Het is niet alleen maar een ingekorte roman. Het korte verhaal heeft namelijk, naast de beperkte lengte, eigen kwaliteiten en kenmerken waardoor het duidelijk anders is dan een roman. Zo moet de schrijver van een kort verhaal erg goed van tevoren nadenken over wat hij gaat vertellen. Een romanschrijver kan nog eens uitweiden over een onderwerp dat misschien niet geheel relevant is voor het thema, maar de schrijver van een kort verhaal heeft daar geen ruimte voor. Hij moet alles zo kort, bondig en duidelijk mogelijk opschrijven en heeft geen ruimte voor niet relevante zaken. Elke zin in zijn verhaal moet kloppen, moet informatie bevatten die van belang is voor de handeling. Dat heeft consequenties op verschillende gebieden: Personages (characters): hebben alleen karaktertrekken die belangrijk zijn voor het plot, deze karaktertrekken worden vaak niet apart beschreven, maar je moet ze herleiden uit de handelingen van de personages; Ruimte (setting): wordt duidelijk gemaakt aan de hand van veelbetekenende details en bijna nooit uitgebreid beschreven; Perspectief (point of view): ligt meestal bij één persoon en is in ieder geval constant, geen perspectiefwisselingen dus; Taalgebruik (language): is vaak bijna poëtisch (veel beeldspraak), omdat de schrijver veel informatie in weinig woorden kwijt moet; Plot (plot): zie ook hieronder, de verhaallijn van de gebeurtenissen is vaak erg minimaal, dus één verhaallijn en alle handelingen in het verhaal zijn terug te voeren op die verhaallijn. Als een schrijver schrijft, "de koning stierf en toen stierf ook de koningin", is er geen plot voor een verhaal. Maar door te schrijven, "de koning stierf en toen stierf de koningin van verdriet", heeft de schrijver een plotregel voor een verhaal. Een plot is een keten van gebeurtenissen en verwikkelingen die logisch geordend is. Dit kan op een chronologische of een niet chronologische manier. Het plot van een verhaal wekt onze interesse in de hoofdpersonen en helpt ons de keuzes die zij in het verhaal maken, te begrijpen. De structuur van het plot is de manier waarop het verhaal verteld wordt, hoe naar de climax van een verhaal wordt toegewerkt. Schrijvers variëren met deze structuur al naar gelang de aard van het verhaal. Bij bijvoorbeeld een spannend verhaal zal de schrijver de expositie (zie hieronder voor uitleg) pas laat in het verhaal geven. Om een verhaal te kunnen begrijpen zijn er altijd bepaalde elementen in het plot nodig. Exposition is de informatie die je nodig hebt om het verhaal te kunnen begrijpen. Complication is de katalysator waardoor het belangrijkste conflict begint. Rising action de serie gebeurtenissen die tot de climax leidt. Climax is het keerpunt in het verhaal dat plaatsvindt als de hoofdpersonen proberen het conflict op te lossen. Falling action is de serie gebeurtenissen die het verhaal tot een eind brengt. Resolution is de uiteindelijke oplossing / afloop. Het is niet altijd een rechte lijn van het begin naar het eind van het verhaal, maar een goed verhaal heeft altijd alle elementen in zich.
climax
rising action
falling action
exposition
resolution
3
HET ADRES Marga Minco
‘Kent u me nog?’ vroeg ik. De vrouw keek mij onderzoekend aan, ze had de deur op een kier geopend. Ik kwam dichterbij en ging op het stoepje staan. ‘Nee”, zei ze, ‘ik ken u niet.’ ‘Ik ben de dochter van mevrouw S.,’zei ik. Ze hield haar hand om de deur alsof ze wilde beletten dat hij verder open zou gaan. Haar gezicht verried geen enkel teken van herkenning. Ze bleef me zwijgend aankijken. Misschien heb ik me vergist, dacht ik, misschien is ze het niet. Ik had haar maar èèn keer vluchtig gezien en dat was jaren geleden. Het was best mogelijk dat ik op een verkeerde bel had gedrukt. De vrouw liet de deur los en deed een stap opzij. Ze had een groen gebreid vest aan. De houten knopen waren door het wassen iets verbleekt. Ze zag dat ik naar het vest keek en verschool zich weer half achter de deur. Maar ik wist nu dat ik goed was. ‘U hebt mijn moeder gekend?’ vroeg ik. ‘Ben je teruggekomen?’ zei de vrouw. ‘Ik dacht dat er niemand teruggekomen was.’ ‘Alleen ik,’ zie ik. Achter haar in de gang ging een deur open en dicht. Er kwam een muffe lucht naar buiten. ‘Het spijt me,’ zie ze, ‘ik kan niets voor u doen.’ ‘Ik ben met de trein hier naar toe gekomen,’ zei ik. ‘Ik had u even willen spreken.’ ‘Het schikt me nu niet,’ zei de vrouw, ‘ik kan u niet ontvangen. Een andere keer.’ Ze knikte en sloot behoedzaam de deur, alsof er in huis niemand gestoord mocht worden. Ik bleef nog even op de stoep staan. Het gordijn voor het erkerraam bewoog. Iemand gluurde naar mij en zou straks vragen wat ik moest. ‘ Och niets,’ zou de vrouw zeggen,”t was niets.’ Ik keek nog eens op het naambordje. ‘Dorling’ stond er, met zwarte letters op wit emaille. En op de stijl, iets hoger, het nummer. Nummer 46. Terwijl ik langzaam terugliep naar het station, dacht ik aan mijn moeder, die mij jaren geleden eens het adres gegeven had. Het was in de eerste helft van de oorlog geweest. Ik kwam voor een paar dagen thuis en het viel me dadelijk opdat er in de kamers het een en ander veranderd was. Ik miste allerlei dingen. Mijn moeder verbaasde zich erover dat ik het zo gauw gemerkt had. Daarop vertelde ze mij over mevrouw Dorling. Ik had nog nooit van haar gehoord, maar zij bleek een oude kennis van mijn moeder te zijn, die ze in geen jaren had gezien. Ze was plotseling op komen dagen en had de kennismaking hernieuwd. Sindsdien kwam ze geregeld. ‘Iedere keer als ze hier weggaat neemt ze iets mee naar huis,’ zei mijn moeder.’ Al het tafelzilver heeft ze in èèn keer meegenomen. En dan die antieke borden die daar hingen. Met die grote vazen heeft ze erg moeten sjouwen, en ik ben bang dat ze van het serviesgoed spit in haar rug heeft gekregen.’ Mijn moeder schudde meewarig het hoofd. ‘Ik zou het haar nooit hebben durven vragen. Ze heeft het me zelf voorgesteld. Ze stond er zelfs op. Ze wil al mijn mooie dingen redden. Als we hier weg moeten, zullen we alles kwijt raken, zegt ze.’ ‘Hebt u met haar afgesproken dat ze alles bewaart?’vroeg ik. ‘Alsof dat nodig is’ riep mijn moeder uit. ‘Het zou gewoon een belediging zijn, zoiets af te spreken. En denk ’ns aan het risico dat ze loopt, telkens als ze met een volle koffer of tas onze deur uitgaat!’ Mijn moeder scheen te merken dat ik niet geheel overtuigd was. Ze keek me verwijtend aan en daarna spraken wij er niet meer over. Ik was intussen bij het station gekomen, zonder al te veel op de weg te hebben gelet. Voor het eerst sinds de oorlog liep ik weer door de bekende wijken, maar ik zou niet verder gaan dan
4
noodzakelijk was. Ik wilde mezelf niet kwellen met de aanblik van straten en huizen vol herinneringen aan een dierbare tijd. In de trein terug, zag ik mevrouw Dorling weer voor me, zoals ik haar de eerste keer had ontmoet. Het was de morgen na de dag dat mijn moeder mij over haar verteld had. Ik was laat opgestaan en de trap afkomend zag ik dat mijn moeder juist iemand uitliet. Een vrouw met een brede rug. ‘Daar is mijn dochter,’zei mijn moeder. Ze wenkte naar mij. De vrouw knikte en nam de koffer op, die onder de kapstok stond. Ze droeg een bruine mantel en had een vormeloze hoed op. ‘Woont ze ver?’ vroeg ik, toen ik had gezien hoe moeizaam ze met de zware koffer het huis uit ging. ‘In de Marconistraat,’ zei mijn moeder. ‘Nummer 46. Onthoud het maar.’ Ik had het onthouden. Ik had alleen erg lang gewacht met er naar toe te gaan. De eerste tijd na de bevrijding interesseerde ik me helemaal niet voor al die opgeborgen boel, en natuurlijk kwam er ook iets van angst bij. Angst om geconfronteerd te worden met dingen, die behoord hadden tot een verband dat niet meer bestond, die opgeborgen waren in kisten en dozen en vergeefs wachtten tot ze weer op hun plaats gezet zouden worden; die het al die jaren hadden uitgehouden omdat het ‘dingen’ waren. Maar langzamerhand werd alles weer normaal. Er was brood dat steeds lichter van kleur werd, er was een bed waar je onbedreigd in kon slapen, een kamer met een uitzicht waar je iedere dag meer aan gewend raakte. En op een dag bemerkte ik dat ik nieuwsgierig werd naar al de eigendommen die nog op het adres moesten zijn. Ik wilde ze zien, aanraken, herkennen. Na mijn eerste vergeefse bezoek aan het huis van mevrouw Dorling, besloot ik het een tweede keer te proberen. Het was nu een meisje van een jaar of veertien dat mij open deed. Ik vroeg haar of haar moeder thuis was. ‘Nee,’ zei ze,’mijn moeder is even een boodschap doen.’ ‘Dat hindert niet,’ zei ik, ‘ ik wacht wel op haar.’ Ik volgde het meisje door de gang. Naast een spiegel hing een ouderwets chanoeka-ijzer. Wij hadden het nooit gebruikt omdat het veel omslachtiger was dan een kandelaar. ‘Wilt u niet gaan zitten?’ vroeg het meisje. Ze hield de kamerdeur open en ik ging langs haar naar binnen. Geschrokken bleef ik staan. Ik was in een vertrek dat ik kende en niet kende. Ik bevond mij te midden van dingen die ik terug had willen zien, maar die me in de vreemde atmosfeer beklemden. Of het kwam door de smakeloze manier waarop alles gerangschikt was, door de lelijke meubels of de benauwde lucht die er hing, weet ik niet, maar ik durfde nauwelijks meer om me heen te kijken. Het meisje verschoof een stoel. Ik ging zitten en staarde op het wollen tafelkleed. Ik raakte het voorzichtig aan. Ik wreef erover. Mijn vingers werden warm van het wrijven. Ik volgde de lijnen van het patroon. Ergens aan de rand moest een brandgaatje zitten, dat nooit hersteld was. ‘Mijn moeder zal zo wel komen,’ zei het meisje. ‘Ik had al thee voor haar gezet. Wilt u een kopje?’ ‘Graag,’zei ik. Ik keek op. Het meisje zette kopjes klaar op de theetafel. Ze had een brede rug. Net als haar moeder. Ze schonk thee uit een witte pot. Alleen om het deksel zat een gouden randje, herinnerde ik me. Ze deed een doosje open en nam er lepeltjes uit. ‘Een mooi doosje is dat,’ zei ik. Ik hoorde mijn eigen stem. Het was een vreemde stem. Alsof elk geluid in deze kamer een andere klank kreeg. ‘Hebt u er verstand van?’ vroeg ze. Ze had zich omgedraaid en bracht me mijn thee. Ze lachte. ‘Mijn moeder zegt dat het antiek is. We hebben nog veel meer.’ Ze wees de kamer rond.
5
‘Kijkt u maar eens.’ Ik hoefde haar hand niet te volgen. Ik wist welke dingen ze bedoelde. Ik keek alleen naar het stilleven boven de theetafel. Als kind had ik altijd zo’n trek gehad in de appel die op het tinnen bord lag. ‘We gebruiken het overal voor,’ zei ze. ‘We hebben wel eens gegeten van de borden die daar aan de muur hangen. Ik wou het zo graag. Maar het was heel gewoon.’ Aan de rand van het tafelkleed had ik het brandgaatje gevonden. Het meisje keek mij vragend aan. ‘Ja,’ zie ik, ‘ je raakt aan al die mooie dingen in huis gewend, je kijkt er haast niet meer naar. Je merkt het pas wanneer er eens iets weg is, omdat het gerepareerd moet worden, of omdat je het uitgeleend hebt, bijvoorbeeld.’ Weer hoorde ik de onnatuurlijke klank van mijn stem en ik vervolgde: ‘ Ik herinner me dat mijn moeder me eens vroeg of ik haar wilde helpen met zilver poetsen. Het is al heel lang geleden en ik zal me die dag waarschijnlijk verveeld hebben, of misschien moest ik thuis blijven omdat ik ziek was geweest, want ze had het me nog nooit gevraagd. Ik vroeg haar welk zilver ze bedoelde en ze antwoordde me verbaasd, dat ze het natuurlijk over de lepels, vorken en messen had. En dat was nu het vreemde, ik wist niet dat de voorwerpen, waar we iedere dag mee aten, van zilver waren.’ Het meisje lachte weer. ‘Ik wed dat jij het ook niet weet,’ zei ik. Ik keek haar strak aan. ‘Waar we mee eten?’ vroeg ze. ‘Nu,’zei ik, ‘weet je het?’ Ze aarzelde. Ze liep naar het buffet en wilde een la opentrekken. ‘Ik zal eens kijken. Het ligt hier in.’ Ik sprong op. ‘Ik vergeet mijn tijd,’ zei ik, ‘ ik moet mijn trein nog halen.’ Ze stond met haar hand aan de la ‘Had u niet op mijn moeder willen wachten?’ ‘Nee,’ zei ik, ‘ik moet weg.’ Ik liep naar de deur. Het meisje trok de la open. ‘Ik vind het wel,’ zei ik. Toen ik door de gang liep hoorde ik het gerinkel van lepels en vorken. Op de hoek van de straat keek ik omhoog nar het naambordje. Marconistraat stond er. Ik was op nummer 46 geweest. Het adres was goed. Maar nu wilde ik het niet langer onthouden. Ik zou er niet meer heen gaan, want de voorwerpen die in je herinnering verbonden zijn met het vertrouwde leven van vroeger, verliezen eensklaps hun waarde wanneer je ze, uit hun verband gerukt, terugziet in een vreemde omgeving. En wat zou ik ermee moeten doen op een kleine huurkamer, waar langs de ramen nog de flarden hingen van verduisteringspapier en waar in de smalle tafella slechts plaats was voor een enkel stel eetgerei? Ik nam mij voor het adres te vergeten. Van alle dingen die ik vergeten moest, zou dat mij het gemakkelijkst vallen.
6
Opdracht 1 Theorie Short Stories en het adres Vorm een duo, kijk samen nogmaals naar de theorie over short stories op pagina 2 van deze reader en maak opdracht a en b. a) Voldoet het adres aan alle kenmerken van een short story? Beargumenteer waarom wel of waarom niet. b) Geef aan hoe Het adres is opgebouwd. Gebruik de termen, exposition, complication, rising action etc. c) Maak tevens een verhaalanalyse van Het adres.
Geef een korte samenvatting.
Beschrijf de personages die in dit verhaal voorkomen, vermeld per personage ook drie karaktereigenschappen die elk personage volgens jou heeft.
Wat is het perspectief in dit verhaal?
Beïnvloedt het perspectief jouw beeld van de personages? Waarom?
Wat is het thema? Beargumenteer waarom je voor dit thema kiest.
Benoem een motief en leg uit hoe hij het thema ondersteunt.
Maak een overzicht van het gebruik van de tijd in Het adres? Gebruik begrippen als verteltijd, vertelde tijd, flashback (etc).
Hoe eindigt het verhaal? Vind je dit een mooi of goed eind? Waarom wel of niet?
7
De draden van Anansi Arthur Japin Amsterdam, de dag van mijn terugkeer Ik stop met heimwee. In plaats daarvan bewaar ik wat herinneringen. Kleine dingen;een los woord, een blik, een geur, het vocht in de lucht. Dát zijn indrukken om vast te houden. Het zal geen heimwee zijn, alleen maar verlangen. Dat is draaglijk. Heimwee hoopt nog op een samenspel van al die zaken: naar de manier van even waar zulke damp van afsloeg, beschreven in die woorden,gezien door dat oog. Heimwee hangt aan een hele cultuur. Naar hoeveel culturen kan een mens heimwee hebben? Ik stop ermee. Eerst dit. Wat iedereen ook zegt, ik heb wel degelijk wortels hier. In de overlevering zijn de feiten misschien vertroebeld, maar er is mijn naam, Fandewaele, een medaille aan een verschoten zijden lint en natuurlijk waren er de ogen van mijn opa. Die is er zo mee gepest, met die harde blauwe blik, dat hij op zijn twintigste een zonnebril heeft opgezet die vrijwel niemand hem ooit meer af heeft zien nemen. Volgens mijn grootmoeder droeg hij dat ding ook in bed, zelfs tijdens de liefde, en was mijn vader, die voor hen echt een mond te veel was, niet een doorsnee ongelukje, maar zuiver een gevolg van slecht zicht in de nacht. Mijn voorgeslacht. Ik vind het geen geschiedenis om trots op te zijn, maar nu doet het ter zake. Jij bent toen je bij ons in Elmina was toch in het Nederlandse fort geweest? De meeste Hollandse toeristen werpen een blik op de binnenplaats en het oude hekwerk met de W van Willem 1, maar doen geen moeite af te dalen naar het slavendepot. Het is ook een plek zonder charme. In de mannenkelders is geen ander luchtgat dan de spleet in de muur, waardoor ze werden inen uitgeladen, maar hoog boven de vrouwenkerker loopt een balustrade, die uitkomt op de eetzaal van de manschappen. Op die omgang verschenen elke avond na hun maaltijd de officieren van de West-Indische Compagnie. Ze keurden de lading op hun gemak en maakten hun keus voor de nacht. Dan werd een ladder neergelaten en slavinnen vochten zich tree voor tree een weg naar boven, waar ze, op de uitverkorene na, meteen weer werden teruggegooid. Moeders klauwden hun dochters de enkels open, zusters vochten op leven en dood om met zo'n blanke man te mogen slapen. Niet uit verlangen, nieuwsgierigheid of om de eer, maar in de hoop op zwangerschap. Werd die ontdekt, onderzocht en bevestigd voor je op transport moest, dan werd je apart gehouden. Je kreeg je vrijheid terug, een hut in de schaduw van het fort, wat geld van de Nederlandse staat en voor je kind de naam van zijn vader. Zijn ze jou niet opgevallen bij ons in de buurt, Ghanezen met Hollandse namen? Nana Janse, de garage van Kofi Everts, de beautysalon van Kwamina Coonraadts, al die zwarte Bartels en Lomannen. En wat dacht je van Mary Mwala Fandewaele? Het drama is dit: een Hollandse man betekende altijd hoop, wat hij ook van je wilde. Een buitenkans, ondanks zichzelf. En die geschiedenis is nu ook de mijne. De naamloze slavin, die op deze manier de moeder van mijn geslacht werd, kreeg na een paar jaar, als een heuse weduwe, de onderscheiding die haar verkrachter had verdiend door ergens ver weg te sneuvelen. Toen nu haar achterkleinkind, mijn eigen grootmoeder, hoorde dat ik naar Holland zou gaan, riep ze me bij zich. Ze opende het margarineblik waarin ze haar schatten bewaart en gaf mij die medaille. Ze twijfelde er niet aan of die bronzen plak zou hier alle deuren voor me openen, `want denk eraan, door ons stroomt Hollands bloed! ' Ik heb het inderdaad nog laten zien aan de immigratiedienst op Schiphol. Ze hebben erg gelachen. Meestal als ik zing, ben ik van de wereld. Ik leg mijn ziel erin. Op die momenten zijn gedachten klanken en gevoel mijn ritme. Maar die eerste middag, op de veranda van de Missiepaters van het Heilig Hart, eiste jij mijn aandacht op. Ik was niet nerveus. Waarom zou ik? Ik trad al op voor pater Treves' gasten voordat ik in zijn weeshuis werd geplaatst en sinds ik
8
zelfstandig woon, krijg ik zelfs voor elk optreden een gratis maaltijd en wat geld voor een taxi, dat ik dan weer uitspaar door te lopen. Nana Treves stelde jou voor als een weldoener voor ons Ghanezen en zei met nadruk dat jouw naam, mijnheer Moenen, een Hollandse was. Hij weet van de banden die ik voel. Ik zette het lied in dat ik altijd zing, maar toen jij je zonnebril afnam, stokte ik. Ik wist niet meer waar ik was in de muziek en er viel een ongemakkelijke stilte. Ik schrok niet, zoals jij dacht, omdat je één oog miste, maar omdat ik het andere al zo goed leek te kennen. Het was opablauw! Sterker nog, daar was ook ineens die lege blik van mijn vader toen hij me bij de paters achterliet. Blauwe ogen hebben iets onpeilbaars. Je ziet de bodem niet. Er is durf voor nodig om erop te varen. Ik zette snel een ander lied in. In het Twi. Iets dat mijn grootmoeder al zong. Je besteedde weinig aandacht aan me en toch maakte je veel indruk, deels door je idealen en het vuur in je verhaal over jullie ontwikkelingsproject voor de boeren bij Bolgatanga, maar vooral door de manier waarop je Nana Treves met een paar simpele woorden wist op te beuren. Het was alsof hij zich oplaadde aan jouw enthousiasme, alle corruptie en intimidatie van de Ghanese politiek vergat en de volgende ochtend zou opstaan met hetzelfde elan waarmee hij in de jaren vijftig naar West-Afrika vertrokken was. Dat is jouw kracht, hoop geven. Stilstand is een onbestemde pijn, draaglijk omdat je weet dat hij nooit erger zal worden. Jij zal de laatste zijn om te begrijpen dat er ook een bepaalde rust uit kan gaan van de zekerheid dat je leven geen ontwikkeling zal kennen. Laat ik je dit vertellen: ik was twaalf toen er iets ongehoords gebeurde. In Accra, bij de markthallen, werd een kermis neergezet omdat staatsbezoek verwacht werd uit één van de communistische landen en ons volk na alle sovjethulp werd geacht welvarend te zijn. Als voorbeeldig weeskind uit het tehuis van pater Treves en omdat ik schone kleding van de missie droeg, kreeg ik van de staat één penning die ik mocht besteden aan één attractie. Ik herinner me een achtbaan, een danstent vol spiegels en hoogroze schommelschuitjes. Als grote attractie stond midden op het terrein een elektrische rupsbaan. Er brandden gekleurde lampjes die aanen uitgingen en het plankier trilde onder de voeten van de wachtenden, zo hard was de muziek! Boven de langsrazende stoeltjes was een gouden kwast opgehangen. Wie dat ding tijdens de rit te pakken wist te krijgen, wat niet ongevaarlijk was, mocht na afloop grabbelen in een ton. De wildste verhalen deden de ronde over de rijkdom die daar in het zaagsel lag verborgen: zakken snoep en lootjes voor de tombola, munten, schatkaarten en voedselbonnen. Hoofdprijs zou een lapje bouwgrond zijn op het terrein van de nieuwe stadsuitbreiding. Ik was al in de rij gaan staan toen ik ineens over mijn hele lijf begon te rillen. Ik had bij mijn weten nog nooit het geluk binnen handbereik gehad. Ik was een kind en somde voor mezelf op wat ik had en wat ik wilde houden. Honger voelde ik niet. Ik werd soms wel overvallen door verdriet, maar ook altijd getroost. Ik wist wat ik had. Dat was zo goed als niets en toch kwam ik nooit wat te kort, want wat je niet kent kun je niet missen. Als ik geen gekke dingen deed, zou morgen niet anders worden dan vandaag. En dat leek me ineens zo... zeker. Je moet begrijpen, het had al zoveel tranen gekost te komen waar ik was! Twee uur heb ik rondgelopen. Uiteindelijk heb ik mijn ene penning ingewisseld voor een rit in de achtbaan. Die loopt op rails. Die komt weer uit waar hij vertrok. Dat was me genoeg. Ik had plezier zolang het duurde en verwachtte niets meer. Toen jij me jaren later, die avond die wij samen aan het strand bij Elmina doorbrachten, zoveel over Nederland vertelde, stelde ik me jouw jeugd voor als één lange plezierrit onder gouden kwasten. Greep je deze ronde mis, had je de volgende wel beet. Dat was jouw leven en je wond je er die avond verschrikkelijk over op dat het mijne geen kansen had gekend. Je maakte je ontzettend druk over mensen zoals ik, die door de omstandigheden in hun ontwikkeling geremd werden. Het drong maar langzaam tot me door wat je in godsnaam kon bedoelen.
9
Toen herinnerde ik me de rupsbaan en hoe een mens duizelig kan worden van mogelijkheden die ineens langs schieten. Die eerste beurt had ik voorbij laten gaan. Toen jij me een nieuwe penning voorhield, wist ik dat ik er nooit weer een zou krijgen. Ik moest hem nu besteden aan mezelf. Kun jij je de jurk nog voor de geest halen die ik aanhad toen je mij op Schiphol afhaalde? Het patroon van de stof is traditioneel: een zon, het symbool van Anansi. Ik heb dat altijd beschouwd als mijn teken. Na de dood van mijn moeder (geen penicilline), en voordat mijn vader me afstond (geen eten), was er troost in de stem van mijn grootmoeder. Ze drukte me tegen zich aan, zong en wiegde me en leerde me onze oude liederen van Anansi. Dan nam ze mijn wijsvinger in haar grote hand en samen trokken we alle stralen van de zon na over die eindeloze borsten van haar: `
Kinderen van de spin Anansi zin wij Kinderen van de spin Anansi En de hele wereld is ons web Waarheen we in dat wereldweb ook gaan Overal zijn er draden om te grijpen En draden om los te laten' Je hebt me verleid! Er is geen ander woord voor, geen excuus, niet eens een reden. Waarom heeft Nana Treves niet een andere oud-leerling voorgesteld? Waarom heb jij je oog op mij laten vallen, dat ene, dat diepe waarin een vrouw zichzelf niet terugziet. Niks maakt mij zo ziek als mensen die me willen helpen! Tot ik jou ontmoette dacht ik dat ik ergens in geloofde, al was het maar in mezelf, maar naast jou begon ik te denken dat ik elke overtuiging miste. Ik was negentien, maar je nam me bij de hand als een vader zijn kind. En zoals je met kinderen doet, gaf je me een koosnaampje. M., noemde je mij, jouw eigen Emmetje, omdat je Mary Mwala, de naam van mijn moeder, onuitsprekelijk vond. Tegen mij sprak je anders dan tegen Nana Treves. Omfloerst. Zoals je tegen een zieke praat. Zeker en ontspannen onderstreepte jij met elke beweging van je lichaam je gelijk in de lucht. Toen je me vroeg over mezelf te vertellen, maakte ik de eerste fout. Ik sprak niet trots over wat ik met dat weinige dat ik heb meegekregen had bereikt, maar ik verloor mijn zelfvertrouwen. De waarde van mijn bestaan kelderde alleen al door het medelijden waarmee jij me bekeek. Ik kon onmogelijk meer zeggen wat me tot dan de lichtpunten hadden geleken in een land dat jou zo betreurenswaardig voorkwam dat je helemaal vanuit Europa was gereisd om het te helpen. Toen je me dan op die manier geleerd had wat het is om beklaagd te worden, sloeg je toe. Een meesterzet! Jij zelf wees mij op de mogelijkheden die ik in me droeg en die ik even tevoren niet had durven noemen. Je somde ze op alsof jij ze ontdekt had: goede scholing, genoeg om te studeren als ik de kans kreeg; een zekere schoonheid en de hersens om het effect daarvan te doorzien. Mijn muziek. Mijn stem. Je roemde precies de zaken die ik als de kern van mijn wezen koesterde, ongrijpbare schatten die mijn enige rijkdom vormden en waarvan ik dacht dat ze altijd zouden gedijen, hoe mijn leven ook zou lopen. Maar ineens, terwijl jij ze leek op te graven uit onvruchtbare aarde, bleken het ruwe stenen, die ongeslepen geen enkele waarde vertegenwoordigden. Ten slotte vertelde je me dat ze onder andere omstandigheden allang als juwelen om mijn hals hadden kunnen hangen. Je zei dat een mens zich in Europa met minder kwaliteiten kon ontplooien. Meisjes als ik hielden zich daar zelfstandig in leven. Ze werkten op kantoor en droegen schoenen. Ze kregen respect en verdienden hun eigen kost. Soms trouwden ze niet voor hun dertigste. Zulke vrouwen waren hun eigen baas.
10
c
Uiteindelijk drong je zo aan dat ik je toch maar probeerde te beschrijven hoe ik mijn toekomst in Ghana altijd voor me had gezien, maar het was te laat: ik voelde mijn adem wegzakken en de woorden in mijn keel terug glippen. En terwijl ik jou met zoveel moeite het beeld schetste dat me kort tevoren nog voldoende had geleken, zag ik je ogen vochtig worden. Zonder geluid, heel indrukwekkend, huilde je om mijn tevredenheid. Omdat ik zó lang genoegen had genomen met niets. Ik geloof dat je echt aangedaan was. Je kon niet meer verder spreken van emotie. Je stond op, nam mijn beide handen vast en fluisterde met gebroken stem dat je voor me zou bidden. Je liet me achter op het strand en liep weg, gebogen onder je gedachten. Voor je eindelijk terugkwam, een halfjaar later, hadden je woorden en je tranen hun werk gedaan. In die ene avond had je me met jouw blik leren kijken. Ik zag sindsdien de wereld niet langer door mijn ogen, maar mezelf in de ogen van de wereld. Jij had me een gezicht gegeven. En wat ik daarin las beviel me steeds minder. Met groeiende weerzin sleepte ik me elke ochtend naar de zoutvlakten. De uitzichtloosheid van dat werk begon me te verblinden. Niet alleen zag ik mezelf daar bezig, maar ook keek ik voor het eerst pas goed naar mijn vriendinnen. Met hun handen gebarsten van het zout, ogen ontstoken, hun ruggen jong krom, wekten ze eerst mijn medelijden op, toen mijn irritatie. Om de vrede te bewaren hield ik me meer en meer van hen afzijdig, wat alleen maar nijdige blikken opleverde en wantrouwen. In de `kamer' die ik op de compound met twee van hen deelde, een groot matras tussen halfhoge schotten in de hal van de fabriek, vond ik geen rust meer. Ik probeerde de vonk die in mij opgelaaid was over te brengen op mijn bedgenoten. Het liefst had ik gewild dat ze me hadden uitgelachen en stevig hadden teruggezet op de aarde. Zo niet, dan zou ik ze, dacht ik, in elk geval medeplichtig maken aan de onlust die mij zo vereenzaamde. Maar er gebeurde niets. Ze hoorden me aan, haalden hun schouders op en gingen slapen. Ik benijdde ze om de eenvoud waarmee ze berustten. Voor mij was dat te laat. Mij had je hoop gegeven. Kort daarna besloot ik werk te gaan zoeken in de stad, liefst ergens waar ik tegen derving van loon een opleiding kon volgen. Alles was ik bereid aan te pakken wanneer ik er één van mijn talenten mee kon ontwikkelen... Toen ik na vijf weken hongeren terugkeerde op mijn compound, mijn vriendinnen moest vragen toch weer wat plaats te maken op de matras en de zoutkristallen bij het wakker worden al in mijn ooghoeken brandden, kwam een oncontroleerbare woede op tegen iedereen en alles. Het was een kwestie van wachten tot die om zou slaan in haat. En precies op tijd was jij daar weer, terug uit Bolgatanga, er ook niet vrolijker op geworden. Project mislukt. De radio's die je gratis had uitgedeeld om de boeren te kunnen informeren over effectieve irrigatie lagen binnen een week al op de markt van Ouagadougou. Eindelijk was je erachter dat iemand met honger liever vandaag een brood heeft dan een praatje over hoe hij volgend jaar kan oogsten. Ondertussen had Sahelzand de zendapparatuur geruïneerd en verkochten je naaste medewerkers dure onderdelen voor een fooi aan het leger. Ik weet niet of je in dat halfjaar echt aan me gedacht had, maar toen ik op de proppen kwam, richtte jij al je overgeschoten zendingsdrang op mij. Ik was er dankbaar voor. Dit keer luisterde ik graag. Je optimisme was behoorlijk getemperd en dat maakte de dromen die restten reëler. Ik had het idee dat jij, als enige, mijn mogelijkheden herkende en mijn frustratie, waarop je me zelf gewezen had, nu ook echt kon navoelen. Hoop die je hierna nog voor me had, móést wel haalbaar zijn. Ik herinner me dat ik op de avond voor je terug naar Nederland ging, dicht tegen je aan ben gaan zitten, maar alleen omdat ik diep vanbinnen voelde dat ik dat moest doen. Voor jou en voor mezelf. Ik heb me nooit bewust aan je verkocht. Maar toen na een aantal weken je brief kwam, zo warm, zo vol belofte en met een half jaarsalaris aan Amerikaanse dollars, heb ik die tweede penning aangegrepen en besteed.
11
Een jas van koeienleer, gebreide muts, gehaakte wanten. Het eerste wat je deed toen we de hoofdstad binnenreden was warme kleren voor me kopen. De mensen aan wie je me voorstelde, vroegen altijd maar weer hoe ik jullie klimaat verdragen kon: regen, kou, storm. Het lijkt wel of Nederlanders nergens tegen kunnen. Wat mij juist moeite kostte waren mooie dagen. Dan hield ik de gordijnen dicht. Dat licht, die tinteling op je huid: het was me te veel thuis. Alleen de zon is overal dezelfde. We dineerden avond na avond in de stad en langzaam maar zeker nam je de verlammende schaamte weg die ik tussen die spiegels en bedienden en al die kandelaars voelde. `Hoop moet varen!' riep je terwijl je me leerde drinken en het ontroerde me jou te zien genieten omdat ik genoot. Je gaf je laatste papiergeld aan mij uit, nam me mee naar buiten en trok voor mijn ogen nieuwe bankbiljetten zomaar uit de muur! Was God me op dat moment maar komen halen. Jij had niets te veel gezegd, dit was het paradijs waarover pater Treves al die jaren had gepreekt. De ochtenden brachten we door in je bibliotheek. Ik wist niet dat er zoveel boeken op de wereld waren. Ik viel er op aan alsof ik uitgehongerd was. Bijbels zoals Nana Treves had je niet, maar je liet me overal in lezen en maakte me nieuwsgierig. Retorica, muziek, logica, grammatica, geometrie, aritmetica, scheikunde... je sprak al die kunsten uit als toverspreuken, met zoveel liefde dat ik niet kon wachten tot ik ingewijd zou zijn in hun magische geheimen. Zo uitgelaten was ik die eerste tijd in een roes van indrukken en mijn dorst naar al het nieuwe, dat het me vanzelfsprekend leek dat het feest niet 's nachts hoefde te stoppen. Geen idee meer wie het eerst bij wie in bed gekropen is, maar ik wilde niet anders dan me aan je geven. Ik hield niet van je, dat wist je, ik voelde me niet eens tot je aangetrokken en toch was ik niet de hoer waarvoor je me nu uitmaakt. Ik was alleen maar dankbaar. En bang. Klein. En opgelucht. Jij hebt gestudeerd. Jij hebt gereisd. Ik kan niet geloven dat je ooit werkelijk gedacht hebt dat ik na drie maanden volgevreten naar huis zou terugkeren om tevreden mijn oude plaats weer in te nemen. Is het mogelijk dat je niet wist wat Europa voor ons betekent? Denk je dat al die onbekenden in Afrika je op straat aanklampen en je vragen je adres in hun boekje te schrijven omdat ze zo graag een ansichtkaartje willen sturen? Nee, ze zijn aangetast door dat virus dat jouw soort verspreidt met zijn goede bedoelingen, ze hebben hoop! Elke westerse naam is een tree op de ladder. Elk Europees adres kan wat houvast geven. Elke uitgestoken hand zou één van ons omhoog kunnen hijsen, over de balustrade, naar de vrijheid. Toch waagt slechts een enkeling de sprong. Er hangt te veel van af. De droom van de pionier slaat over op zijn familie, vrienden, een hele stam. Zelfs vage kennissen dragen bij aan zijn reis en iedereen verwacht van zijn onderneming wat beter te worden. Het dorp loopt uit voor zijn juichende brieven. Die komen eerst twee keer in de week, dan twee keer in het jaar, ten slotte helemaal niet meer. Ik was verblind. Ook ik heb zo mijn verwachtingen gewekt. Een jonge vrouw vliegt nu eenmaal niet vrijblijvend naar Europa. Banden heb ik verbroken, die ik je tot nog toe verzwegen heb. Ik wilde je niet bedriegen, maar tegelijk was ik bang dat je mij je hulp op de valreep zou weigeren. Tussen jouw vertrek naar Nederland en de dag dat ik je brief ontving verstreken negen weken. De uitnodiging om mij, nu jij je mijn ontwikkeling zo ter harte had genomen, even uit mijn wereld te halen en mij de jouwe te tonen, kwam als een redding. In die tijd was mijn verwarring op zijn hevigst. Mijn wanhoop werd onhoudbaar. Pater Treves had allang gesignaleerd dat de innerlijke rust, die altijd mijn levenslust geweest was, me verlaten had. Nu zag hij ook nog dat ik niet meer at, mijn werk verwaarloosde en mijn vriendinnen kwijt was. Hij is maar een man en denkt dat de wereld simpel in elkaar zit. Hem leek het goed dat ik zou trouwen en wel met Antwi, drieëntwintig, maar een jongen nog, leerling-monteur bij een garagebedrijf op één van de missieprojecten. Je moet begrijpen, ik was op dat moment ten einde raad. Met jou was mijn uitzicht verdwenen. De monotonie van een huwelijk, de
12
vanzelfsprekendheid tussen twee mensen, de afwezigheid van verandering begon me weldadig te lijken. Ik zocht een rem op mijn dromen en hoopte op stilstand. Ik dacht dat ik er misschien mijn verloren gemoedsrust in terug zou vinden. Maar twee weken na het huwelijk kreeg ik je brief. Antwi kwam hem me brengen, glunderend over zulke vrolijke postzegels. Hij toonde me het adres achterop, blij als een kind omdat het zo waardevol voor me kon zijn. Ik heb in Ghana niets heel gelaten om naar terug te keren. Gisteren in het grenshospitium kreeg ik van hém een brief. De tweede man van jullie ambassade heeft Antwi opgespoord en hem jouw kant van het verhaal verteld. Zijn woorden aan mij waren verstuurd naar jouw adres. Een paar simpele zinnen, die hij moet hebben gedicteerd aan één van de ontwikkelingswerkers op het garageproject. Antwi, een jongen die buiten zijn eigen naam nooit een letter gelezen heeft, is de eerste man geweest die de woorden heeft gevonden om mij te zeggen dat hij van me houdt. Dat is geen ander ooit gelukt, zelfs niet in opperste extase. En ik had geen enkele reden om mijn echtgenoot niet te geloven. Nu, in het handschrift van een ander, neemt hij die woorden terug en verstoot me. West-Afrika Wint Alweer! `Oh Mamma WAWA West Africa Wins Again Just when you think you know Mamma says: no go! Sad Mamma WAWA West Africa Wins Again...' Je had me niet alleen naar die voorstelling moeten laten gaan, dat Derde Wereld Festival in Nijmegen. Of nee, dat is niet eerlijk. Ik had zelf wijzer moeten zijn. Maar die Afrikaanse muziek, de talen, de gezichten. Het maakte te veel duidelijk. Er was daar een standje waar je voor twee gulden vijftig een bord fufu kon kopen. Ik wist niet of die gummiballen ook vroeger al nergens naar smaakten of dat zelfs mijn mond al naar Europa was gaan staan. Nu voelde ik me door mijn eigen afkeer voor het eerst volstrekt verloren. Fufu, het yammeel waarop ik groot geworden was, kreeg ik niet meer door mijn strot en de nieuwe honger die ik ontwikkeld had kon nog maar korte tijd gestild worden. Op dat moment zette een Nigeriaanse groep in. Lucifers Advocate. Ik begon te lachen van herkenning, maar langzaam werd ik mis selijk. Ze bezongen een emotie die een blanke niet kan kennen. Is het eigenlijk wel een emotie of is het de afwezigheid daarvan? Het is dit: wij aan de westkust kennen een bepaalde toestand van gelatenheid, die tegelijk dodelijk en veilig is. Ik denk dat we hem ontwikkelden onder druk van jullie. Bezet door koloniale machten leerden Afrikanen hun eigen wil verloochenen om te overleven. Stukje bij beetje gaven wij onze trots, onze ziel, ons verzet op in ruil voor wat lieve vrede. De systemen die na de zelfstandigheid de macht overnamen in de ex-koloniën, maakten dankbaar gebruik van die oude berusting. Het volk reageerde op de gaten die in hun moeizaam verworven democratie vielen zoals mijn vriendinnen op de compound toen ik ze vertelde van mijnonvrede en mijn ambities: het bleef glimlachen, haalde zijn schouders op, keerde zich om en sliep door. Na zoveel eeuwen ga je er al bij voorbaat van uit dat elk initiatief, elke prikkel zal worden gesmoord door Mama W.A.W.A. Honger, zoekgeraakte post, raadselachtige belastingheffingen, deeg dat niet wil rijzen, bussen die niet rijden, agenten die hun drinkgeld eisen, zelfs het virus dat geliefden mager maakt... loopt er iets mis dan halen wij de schouders op: West-Afrika Wint Alweer! Na dat festival glipten mijn laatste weken als zout door mijn vingers. Tot op dat moment had ik mezelf kunnen bedriegen, zoals mijn leven me dat geleerd had, door eenvoudigweg niet vooruit te kijken. Maar nu leek het er met de dag meer op dat de droom waar ik op had
13
ingezet inderdaad zou eindigen op de datum die in rode inkt op mijn visum stond gestempeld. Hoop, leerde ik, verdraagt zich slecht met het echte leven. Het begon me moeite te kosten met je te slapen, omdat ik uit je afwezige blik, dingen die je zei, plannen die je maakte, merkte dat jij er helemaal van uitging dat ik op de vastgestelde datum zou vertrekken. Met dat idee leek jij tevreden. Jij was in gedachten alweer op je volgende project. Sri Lanka. Zonder mij. Ik kwam steeds moeilijker in slaap en wilde naar de logeerkamer verhuizen. Onze eerste ruzie. Ik was bang en had je nodig, dus liet ik je in me, wachtte tot je van me afrolde en sloop toen naar de bibliotheek om nog zo veel mogelijk te lezen. Ik kon er niet langer omheen: ik zou naar huis moeten op de vastgestelde dag, zonder intellectueel of financieel iets wijzer te zijn geworden. Jij zou me laten gaan en me vergeten. Wat zeg ik: je was me al vergeten. Het weinige plezier dat ik nog had kunnen hebben, verdween bij het idee dat ik het binnenkort zou moeten missen en hoe het afgestraft zou worden als ik in Ghana aankwam. Angst sloeg me om het hart bij de gedachte aan de afgunst en de spot waarmee ik zou worden begroet door mijn vriendinnen. Ik raakte in paniek en om ze tenminste iets van de rijkdom te kunnen tonen, probeerde ik als een idioot nog wat losse guldens bij elkaar te sparen van het boodschappengeld dat jij me gaf. Ik trachtte me voor te stellen hoe ik mijn plaats weer in zou nemen in de zoutvelden. De roddel. De blikken waarmee de mannen naar een Europeanenhoer kijken. De schulden die ik niet zou kunnen inlossen. Ik huiverde vooral als ik dacht aan de discretie waarmee pater Treves juist nérgens naar zou vragen. En Antwi. Aan Antwi durfde ik niet meer te denken. Toen zag ik op een nacht heel helder het moment voor me waarop ik mijn grootmoeder de oude medaille teruggaf en ik zou moeten toekijken hoe tot haar doordrong dat niets van Fandewaele ooit nog gewicht in de schaal zou leggen. Ik werd gek. Ik sliep niet meer omdat ik mijn gedachten alleen nog kon bedwingen met open ogen. Ergens in die zwevende toestand besefte ik ineens dat ik al een paar dagen niet meer had gesproken en jij leek het niet eens gemerkt te hebben. Die avond probeerde ik mijn mond tegen je open te doen, maar het lukte niet. Ik kon geen woorden vinden. Ik begon te zingen; dat liedje van mijn grootmoeder in het Twi, zoals ik dat die eerste keer bij pater Treves... Jij pakte je spullen op en ging naar boven om ongestoord te kunnen werken. Vanaf dat moment zong ik alleen nog in mezelf. Ik zong mezelf moed in. Dat kostte me vier dagen. Toen, als in trance, pakte ik mijn spullen en verdween op die maandagmiddag toen jij in Den Haag overleg had bij Ontwikkelingssamenwerking. Van de dagen en nachten die volgden herinner ik me weinig meer dan eindeloze galerijen en garages in de buitenwijk, een warm rooster in het winkelcentrum en de rijdende gaarkeuken van de zusters Augustinessen. Die stopte elke avond na tienen op een open plek aan het industrieterrein. Zodra de nonnen hun koplampen doofden kwam in de schaduw van de verlaten kantoren een hele wereld tot leven. Ik herinner me vooral bepaalde gesprekken, de warmte van een mok thee tussen mijn handen, gezichten spookachtig in de gloed van de vuren, sigarettenpeuken en veel goedkope drank tegen de kou. 0 ja, en ik heb gedanst met een mooie man met lange wimpers en een jurk vol glitters. Eén van die avonden moet ik Kwame tegen zijn gekomen, een jongen uit Accra. In elk geval heeft die me drie dagen aan werk geholpen. Ik dacht dat ik snel geleerd had hoe je ingewanden leegt zonder het lauwe, vers geslachte vlees te besmetten, maar de vierde dag werd ik geweerd uit het busje dat de illegalen bij de carpoolplaats oppikt. Die nacht wilde ik niet weer buiten doorbrengen. Om twaalf uur zou mijn visum verlopen en ik werd schijnbaar zo gek van mijn twijfel dat één van de zusters me een extra bord met eten kwam brengen, mijn hoofd op haar schouder legde en me wel een uur zwijgend in haar armen heen en weer gewiegd heeft. Zo verstreek de tijd dat ik nog welkom was. Ik wilde voor haar
14
zingen over Anansi, maar het lukte me niet meer. Toen de Augustinessen verder trokken, heb ik gevraagd of ze me mee wilden nemen. Daar konden ze niet aan beginnen. Uiteindelijk ben ik meegegaan met één van de auto's die onophoudelijk langs het terrein rijden op zoek naar het goedkoopste plezier van de dag. Ik zou liegen als ik zei dat ik niet van tevoren wist wat er van me verlangd werd, maar het is ook zeker niet waar dat ik me bewust was van de stap die ik zette. Toen ik de volgende ochtend wakker werd, heb ik mijn spullen bij elkaar gezocht in de berm, mijn onderlichaam gewassen met water uit het kanaal en ik ben naar de stad gelopen. Daar fatsoeneerde ik met mijn handen mijn haar, zo goed en zo kwaad als dat ging, en heb ik me aangegeven bij de politie. Ik dacht dat ze me naar jou zouden brengen, maar jij had ze al gealarmeerd en, zo zeiden ze, in een venijnige brief je handen van me afgetrokken. Ik weet niet waar je me van hebt beticht, maar ik werd ondervraagd, uitgekleed, inwendig onderzocht en opgesloten. Ik heb ze bezworen dat ik niet meer van je heb meegenomen dan de kleding die ik aanhad. Ze haalden hun schouders op. Dat was twee dagen geleden. Gisteravond werd ik door de marechaussee overgebracht naar Schiphol, waar ik zo meteen op het vliegtuig zal worden gezet. De maatschappelijk werkster hier heeft me aangehoord en vond dat ik in ruil voor al jouw goede zorgen erg ondankbaar had gehandeld en ze heeft erop aangedrongen dat ik jou mijn verontschuldigingen aanbied. Zij gaf me een pen en dit papier om je te schrijven. Pater Treves vond het altijd onzin, maar mij is door mijn grootmoeder geleerd dat de duivel vele vormen aan kan nemen. In Elmina staat een boom waarvan we niet meer eten en er is bij Kumasi een meer waar geen mens meer overheen vaart. Eén hap,één druppel kan genoeg zijn om je te betoveren. Ik denk dat jij je voor het eerst in je ware gedaante hebt getoond die nacht dat je mij vertelde hoe jij je leven in het teken hebt gesteld van anderen en hoe jij je goede werken in die derde wereld van je volhoudt tegen alle frustratie in. Ik geloofde je en genoot daarvan, maar ik weet nog dat ik even huiverde toen je mij jouw stelligste overtuiging influisterde. Het klonk onontkoombaar als een betovering: `Een oog dat vooruit kijkt heeft geen plaats voor tranen.' Als je niet beter weet, is creperen niets anders dan leven. WAwA! Maar jij hebt me laten zien dat er iets beters bestaat, ergens anders, ergens verder, ergens later. Je hebt me over de aarde meegenomen en me laten proeven van wat zij te bieden heeft. Je hebt me bepaalde kansen gegeven, maar anders dan jij denkt is dat niet iets nobels, maar iets wreeds. In ruil voor wat hoop heb je me alles afgenomen. Je hebt de ziel uit mijn muziek gehaald. Zoveel richt goed doen aan. In de ruimte waar ik zit te schrijven zijn inmiddels anderen binnengebracht, die op dezelfde vlucht zullen worden uitgezet. Niemand zegt iets, hoewel ze ook een eigen verhaal zullen hebben. Er is een jonge vrouw bij die onophoudelijk huilt, waardoor haar twee zoontjes steeds nerveuzer worden. Omdat speelgoed en snoep niet zijn toegestaan, probeert één van de marechaussees een spelletje met ze te spelen. Hij wijst op de plattegrond van de hoofdstad, die aan de muur hangt, en heeft ze gevraagd te beschrijven wat ze erop zien. De oudste vindt het centrum eerst vooral op een tennisracket lijken, dan meer op een spiegelei, een boababboom en nu net weer op een olifantsdrol, wat hem een pets van zijn moeder oplevert. Al die tijd heeft de kleinste alleen maar de lijnen bestudeerd en nagetrokken met zijn kleine vingers. Ineens weet hij het: een spinnenweb!
Dat kleintje is van me geschrokken. Hij begrijpt niet waarom ik nou zo om hem moest lachen. Het is waar, als je goed kijkt is jullie hoofdstad een waaier van straten, uitgerekt naar alle
15
hoeken,en gracht na gracht is daartussen in cirkels opgehangen. Ik heb dat jongetje bij me geroepen en hem met een omgebogen paperclip mijn antieke Fandewaele penning opgespeld. Ik zal hem niet meer nodig hebben. Er zijn draden om los te laten. Je M.
Vragen bij de draden van Anansi van Arthur Japin
1. In de draden van Anansi krijg je het verhaal te horen over M. a. Wat is het perspectief in de draden van Anansi? b. Waarom heeft Japin hiervoor gekozen denk je? c. Wat zou het effect/ de consequentie zijn als het verhaal in een ander perspectief was geschreven? 2. In het begin wordt een verhaal verteld over een bezoek van M aan de kermis. a. Waarom vertelt Japin het verhaal over de kermis? b. Welke keuze maakt M. op de kermis? c. Zou je zelf dezelfde keuze gemaakt hebben? Waarom wel of niet? 3. M. is uiteindelijk niet blij met Moenen a. Wat verwijt M. Moenen? b. Vind je dat een terecht verwijt? Waarom wel of niet? 4. Aan het eind van het verhaal maakt M. een keuze? a. Wat kiest zij? En waarom? b. Wat vind je daarvan?
5. De draden van Anansi vertoont overeenkomsten met Mariken van Nimweghen. a. Schrijf minstens vijf overeenkomsten op tussen de draden van Anansi en Mariken van Nimweghen. b. Wat wil Japin hier mee aantonen
6. Vertel het verhaal kort na, maar nu vanuit de ogen van Moenen. Gebruik hiervoor 150 woorden.
16
The Interlopers Saki In a forest of mixed growth somewhere on the eastern spurs of the Karpathians, a man stood one winter night watching and listening, as though he waited for some beast of the woods to come within the range of his vision, and, later, of his rifle. But the game for whose presence he kept so keen an outlook was none that figured in the sportsman's calendar as lawful and proper for the chase; Ulrich von Gradwitz patrolled the dark forest in quest of a human enemy. The forest lands of Gradwitz were of wide extent and well stocked with game; the narrow strip of precipitous woodland that lay on its outskirt was not remarkable for the game it harboured or the shooting it afforded, but it was the most jealously guarded of all its owner's territorial possessions. A famous law suit, in the days of his grandfather, had wrested it from the illegal possession of a neighbouring family of petty landowners; the dispossessed party had never acquiesced in the judgment of the Courts, and a long series of poaching affrays and similar scandals had embittered the relationships between the families for three generations. The neighbour feud had grown into a personal one since Ulrich had come to be head of his family; if there was a man in the world whom he detested and wished ill to it was Georg Znaeym, the inheritor of the quarrel and the tireless game-snatcher and raider of the disputed border-forest. The feud might, perhaps, have died down or been compromised if the personal ill-will of the two men had not stood in the way; as boys they had thirsted for one another's blood, as men each prayed that misfortune might fall on the other, and this wind-scourged winter night Ulrich had banded together his foresters to watch the dark forest, not in quest of four-footed quarry, but to keep a look-out for the prowling thieves whom he suspected of being afoot from across the land boundary. The roebuck, which usually kept in the sheltered hollows during a storm-wind, were running like driven things to-night, and there was movement and unrest among the creatures that were wont to sleep through the dark hours. Assuredly there was a disturbing element in the forest, and Ulrich could guess the quarter from whence it came. He strayed away by himself from the watchers whom he had placed in ambush on the crest of the hill, and wandered far down the steep slopes amid the wild tangle of undergrowth, peering through the tree trunks and listening through the whistling and skirling of the wind and the restless beating of the branches for sight and sound of the marauders. If only on this wild night, in this dark, lone spot, he might come across Georg Znaeym, man to man, with none to witness - that was the wish that was uppermost in his thoughts. And as he stepped round the trunk of a huge beech he came face to face with the man he sought. The two enemies stood glaring at one another for a long silent moment. Each had a rifle in his hand, each had hate in his heart and murder uppermost in his mind. The chance had come to give full play to the passions of a lifetime. But a man who has been brought up under the code of a restraining civilisation cannot easily nerve himself to shoot down his neighbour in cold blood and without word spoken, except for an offence against his hearth and honour. And before the moment of hesitation had given way to action a deed of Nature's own violence overwhelmed them both. A fierce shriek of the storm had been answered by a splitting crash over their heads, and ere they could leap aside a mass of falling beech tree had thundered down on them. Ulrich von Gradwitz found himself stretched on the ground, one arm numb beneath him and the other held almost as helplessly in a tight tangle of forked branches, while both legs were pinned beneath the fallen mass. His heavy shooting-boots had saved his feet from being crushed to pieces, but if his fractures were not as serious as they might have been, at least it was evident that he could not move from his present position till some one came to release him. The descending twig had slashed the skin of his face, and he had to wink away some drops of blood from his eyelashes before he could take in a general view of the disaster. At his side, so near that under ordinary circumstances he could almost have touched him, lay Georg Znaeym,
17
alive and struggling, but obviously as helplessly pinioned down as himself. All round them lay a thick- strewn wreckage of splintered branches and broken twigs. Relief at being alive and exasperation at his captive plight brought a strange medley of pious thank-offerings and sharp curses to Ulrich's lips. Georg, who was early blinded with the blood which trickled across his eyes, stopped his struggling for a moment to listen, and then gave a short, snarling laugh. "So you're not killed, as you ought to be, but you're caught, anyway," he cried; "caught fast. Ho, what a jest, Ulrich von Gradwitz snared in his stolen forest. There's real justice for you!" And he laughed again, mockingly and savagely. "I'm caught in my own forest-land," retorted Ulrich. "When my men come to release us you will wish, perhaps, that you were in a better plight than caught poaching on a neighbour's land, shame on you." Georg was silent for a moment; then he answered quietly: "Are you sure that your men will find much to release? I have men, too, in the forest tonight, close behind me, and THEY will be here first and do the releasing. When they drag me out from under these damned branches it won't need much clumsiness on their part to roll this mass of trunk right over on the top of you. Your men will find you dead under a fallen beech tree. For form's sake I shall send my condolences to your family." "It is a useful hint," said Ulrich fiercely. "My men had orders to follow in ten minutes time, seven of which must have gone by already, and when they get me out - I will remember the hint. Only as you will have met your death poaching on my lands I don't think I can decently send any message of condolence to your family." "Good," snarled Georg, "good. We fight this quarrel out to the death, you and I and our foresters, with no cursed interlopers to come between us. Death and damnation to you, Ulrich von Gradwitz." "The same to you, Georg Znaeym, forest-thief, game-snatcher." Both men spoke with the bitterness of possible defeat before them, for each knew that it might be long before his men would seek him out or find him; it was a bare matter of chance which party would arrive first on the scene. Both had now given up the useless struggle to free themselves from the mass of wood that held them down; Ulrich limited his endeavours to an effort to bring his one partially free arm near enough to his outer coat-pocket to draw out his wine-flask. Even when he had accomplished that operation it was long before he could manage the unscrewing of the stopper or get any of the liquid down his throat. But what a Heaven-sent draught it seemed! It was an open winter, and little snow had fallen as yet, hence the captives suffered less from the cold than might have been the case at that season of the year; nevertheless, the wine was warming and reviving to the wounded man, and he looked across with something like a throb of pity to where his enemy lay, just keeping the groans of pain and weariness from crossing his lips. "Could you reach this flask if I threw it over to you?" asked Ulrich suddenly; "there is good wine in it, and one may as well be as comfortable as one can. Let us drink, even if to-night one of us dies." "No, I can scarcely see anything; there is so much blood caked round my eyes," said Georg, "and in any case I don't drink wine with an enemy." Ulrich was silent for a few minutes, and lay listening to the weary screeching of the wind. An idea was slowly forming and growing in his brain, an idea that gained strength every time that he looked across at the man who was fighting so grimly against pain and exhaustion. In the pain and languor that Ulrich himself was feeling the old fierce hatred seemed to be dying down. "Neighbour," he said presently, "do as you please if your men come first. It was a fair compact. But as for me, I've changed my mind. If my men are the first to come you shall be the first to be helped, as though you were my guest. We have quarrelled like devils all our lives
18
over this stupid strip of forest, where the trees can't even stand upright in a breath of wind. Lying here to-night thinking I've come to think we've been rather fools; there are better things in life than getting the better of a boundary dispute. Neighbour, if you will help me to bury the old quarrel I - I will ask you to be my friend." Georg Znaeym was silent for so long that Ulrich thought, perhaps, he had fainted with the pain of his injuries. Then he spoke slowly and in jerks. "How the whole region would stare and gabble if we rode into the market-square together. No one living can remember seeing a Znaeym and a von Gradwitz talking to one another in friendship. And what peace there would be among the forester folk if we ended our feud tonight. And if we choose to make peace among our people there is none other to interfere, no interlopers from outside ... You would come and keep the Sylvester night beneath my roof, and I would come and feast on some high day at your castle ... I would never fire a shot on your land, save when you invited me as a guest; and you should come and shoot with me down in the marshes where the wildfowl are. In all the countryside there are none that could hinder if we willed to make peace. I never thought to have wanted to do other than hate you all my life, but I think I have changed my mind about things too, this last half-hour. And you offered me your wineflask ... Ulrich von Gradwitz, I will be your friend." For a space both men were silent, turning over in their minds the wonderful changes that this dramatic reconciliation would bring about. In the cold, gloomy forest, with the wind tearing in fitful gusts through the naked branches and whistling round the tree-trunks, they lay and waited for the help that would now bring release and succour to both parties. And each prayed a private prayer that his men might be the first to arrive, so that he might be the first to show honourable attention to the enemy that had become a friend. Presently, as the wind dropped for a moment, Ulrich broke silence. "Let's shout for help," he said; he said; "in this lull our voices may carry a little way." "They won't carry far through the trees and undergrowth," said Georg, "but we can try. Together, then." The two raised their voices in a prolonged hunting call. "Together again," said Ulrich a few minutes later, after listening in vain for an answering halloo. "I heard nothing but the pestilential wind," said Georg hoarsely. There was silence again for some minutes, and then Ulrich gave a joyful cry. "I can see figures coming through the wood. They are following in the way I came down the hillside." Both men raised their voices in as loud a shout as they could muster. "They hear us! They've stopped. Now they see us. They're running down the hill towards us," cried Ulrich. "How many of them are there?" asked Georg. "I can't see distinctly," said Ulrich; "nine or ten," "Then they are yours," said Georg; "I had only seven out with me." "They are making all the speed they can, brave lads," said Ulrich gladly. "Are they your men?" asked Georg. "Are they your men?" he repeated impatiently as Ulrich did not answer. "No," said Ulrich with a laugh, the idiotic chattering laugh of a man unstrung with hideous fear. "Who are they?" asked Georg quickly, straining his eyes to see what the other would gladly not have seen. "Wolves."
19
Vragen bij The interlopers 1. Hoe is de familie Gradwitzes aan een smalle strook van hun land gekomen?
…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 2. Waarom kunnen Ulrich van Gradwitz en Georg Znaeym niet met elkaar overweg?
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 3. Waar jaagt Ulrich van Gradwitz op in dit verhaal?
…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 4. Wat is de wens van Ulrich van Gradwitz op het moment dat hij wegloopt van zijn mannen?
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 5. Wat gebeurt er als Ulrich von Gradwitz en George Znaeym elkaar ontmoeten in het bos?
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 6. Hoe gedragen de twee mannen zich als ze vastzitten?
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 7. Waardoor begint Gradwitz zich anders te gedragen?
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 8. Het laatste woord is weggelaten, wat zou het kunnen zijn? …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… Bekijk op Youtube een filmpje van de interlopers. Klopt je antwoord op vraag 8?
20
The Case of Lady Sannox Arthur Canon Doyle The relations between Douglas Stone and the notorious Lady Sannox were very well known both among the fashionable circles of which she was a brilliant member, and the scientific bodies which numbered him among their most illustrious confreres. There was naturally, therefore, a very widespread interest when it was announced one morning that the lady had absolutely and for ever taken the veil, and that the world would see her no more. When, at the very tail of this rumour, there came the assurance that the celebrated operating surgeon, the man of steel nerves, had been found in the morning by his valet, seated on one side of his bed, smiling pleasantly upon the universe, with both legs jammed into one side of his breeches and his great brain about as valuable as a cap full of porridge, the matter was strong enough to give quite a little thrill of interest to folk who had never hoped that their jaded nerves were capable of such a sensation. Douglas Stone in his prime was one of the most remarkable men in England. Indeed, he could hardly be said to have ever reached his prime, for he was but nine-and-thirty at the time of this little incident. Those who knew him best were aware that famous as he was as a surgeon, he might have succeeded with even greater rapidity in any of a dozen lines of life. He could have cut his way to fame as a soldier, struggled to it as an explorer, bullied for it in the courts, or built it out of stone and iron as an engineer. He was born to be great, for he could plan what another man dare not do, and he could do what another man dare not plan. In surgery none could follow him. His nerve, his judgement, his intuition, were things apart. Again and again his knife cut away death, but grazed the very springs of life in doing it, until his assistants were as white as the patient. His energy, his audacity, his full-blooded self-confidence - does not the memory of them still linger to the south of Marylebone Road and the north of Oxford Street? His vices were as magnificent as his virtues, and infinitely more picturesque. Large as was his income, and it was the third largest of all professional men in London, it was far beneath the luxury of his living. Deep in his complex nature lay a rich vein of sensualism, at the sport of which he placed all the prizes of his life. The eye, the ear, the touch, the palate, all were his masters. The bouquet of old vintages, the scent of rare exotics, the curves and tints of the daintiest potteries of Europe, it was to these that the quick-running stream of gold was transformed. And then there came his sudden mad passion for Lady Sannox, when a single interview with two challenging glances and a whispered word set him ablaze. She was the loveliest woman in London and the only one to him. He was one of the handsomest men in London, but not the only one to her. She had a liking for new experiences, and was gracious to most men who wooed her. It may have been cause or it may have been effect that Lord Sannox looked fifty, though he was but six-and-thirty. He was a quiet, silent, neutral-tinted man, this lord, with thin lips and heavy eyelids, much given to gardening, and full of home-like habits. He had at one time been fond of acting, had even rented a theatre in London, and on its boards had first seen Miss Marion Dawson, to whom he had offered his hand, his title, and the third of a county. Since his marriage his early hobby had become distasteful to him. Even in private theatricals it was no longer possible to persuade him to exercise the talent which he had often showed that he possessed. He was happier with a spud and a watering-can among his orchids and chrysanthemums. It was quite an interesting problem whether he was absolutely devoid of sense, or miserably wanting in spirit. Did he know his lady's ways and condone them, or was he a mere blind, doting fool? It was a point to be discussed over the teacups in snug little drawing-rooms, or with the aid of a cigar in the bow windows of clubs. Bitter and plain were the comments among men upon his conduct. There was but one who had a good word to say for him, and he was the most silent member in the smoking-room. He had seen him break in a horse at the University,
21
and it seemed to have left an impression upon his mind. But when Douglas Stone became the favourite all doubts as to Lord Sannox's knowledge or ignorance were set for ever at rest. There was no subterfuge about Stone. In his high-handed, impetuous fashion, he set all caution and discretion at defiance. The scandal became notorious. A learned body intimated that his name had been struck from the list of its vice-presidents. Two friends implored him to consider his professional credit. He cursed them all three, and spent forty guineas on a bangle to take with him to the lady. He was at her house every evening, and she drove in his carriage in the afternoons. There was not an attempt on either side to conceal their relations; but there came at last a little incident to interrupt them. It was a dismal winter's night, very cold and gusty, with the wind whooping in the chimneys and blustering against the window-panes. A thin spatter of rain tinkled on the glass with each fresh sough of the gale, drowning for the instant the dull gurgle and drip from the eaves. Douglas Stone had finished his dinner, and sat by his fire in the study, a glass of rich port upon the malachite table at his elbow. As he raised it to his lips, he held it up against the lamplight, and watched with the eye of a connoisseur the tiny scales of beeswing which floated in its rich ruby depths. The fire, as it spurted up, threw fitful lights upon his bald, clear-cut face, with its widely-opened grey eyes, its thick and yet firm lips, and the deep, square jaw, which had something Roman in its strength and its animalism. He smiled from time to time as he nestled back in his luxurious chair. Indeed, he had a right to feel well pleased, for, against the advice of six colleagues, he had performed an operation that day of which only two cases were on record, and the result had been brilliant beyond all expectation. No other man in London would have had the daring to plan, or the skill to execute, such a heroic measure. But he had promised Lady Sannox to see her that evening and it was already half-past eight. His hand was outstretched to the bell to order the carriage when he heard the dull thud of the knocker. An instant later there was the shuffling of feet in the hall, and the sharp closing of a door. "A patient to see you, sir, in the consulting room," said the butler. "About himself?" "No, sir; I think he wants you to go out." "It is too late," cried Douglas Stone peevishly. "I won't go." "This is his card, sir." The butler presented it upon the gold salver which had been given to his master by the wife of a Prime Minister. "'Hamil Ali, Smyrna.' Hum! The fellow is a Turk, I suppose." "Yes, sir. He seems as if he came from abroad, sir. And he's in a terrible way." "Tut, tut! I have an engagement. I must go somewhere else. But I'll see him. Show him in here, Pim." A few moments later the butler swung open the door and ushered in a small and decrepit man, who walked with a bent back and with the forward push of the face and blink of the eyes which goes with extreme short sight. His face was swarthy, and his hair and beard of the deepest black. In one hand he held a turban of white muslin striped with red, in the other a small chamois-leather bag. "Good evening," said Douglas Stone, when the butler had closed the door. "You speak English, I presume?" "Yes, sir. I am from Asia Minor, but I speak English when I speak slow." "You wanted me to go out, I understand?" "Yes, sir. I wanted very much that you should see my wife." "I could come in the morning, but I have an engagement which prevents me from seeing your wife tonight." The Turk's answer was a singular one. He pulled the string which closed the mouth of the chamois-leather bag, and poured a flood of gold on to the table.
22
"There are one hundred pounds there," said he, "and I promise you that it will not take you an hour. I have a cab ready at the door." Douglas Stone glanced at his watch. An hour would not make it too late to visit Lady Sannox. He had been there later. And the fee was an extraordinarily high one. He had been pressed by his creditors lately, and he could not afford to let such a chance pass. He would go. "What is the case?" he asked. "Oh, it is so sad a one! So sad a one! You have not, perhaps heard of the daggers of the Almohades?" "Never." "Ah, they are Eastern daggers of a great age and of a singular shape, with the hilt like what you call a stirrup. I am a curiosity dealer, you understand, and that is why I have come to England from Smyrna, but next week I go back once more. Many things I brought with me, and I have a few things left, but among them, to my sorrow, is one of these daggers." "You will remember that I have an appointment, sir," said the surgeon, with some irritation; "pray confine yourself to the necessary details." "You will see that it is necessary. Today my wife fell down in a faint in the room in which I keep my wares, and she cut her lower lip upon this cursed dagger of Almohades." "I see," said Douglas Stone, rising. "And you wish me to dress the wound?" "No, no, it is worse than that." "What then?" "These daggers are poisoned." "Poisoned!" "Yes, and there is no man, East or West, who can tell now what is the poison or what the cure. But all that is known I know, for my father was in this trade before me, and we have had much to do with these poisoned weapons." "What are the symptoms?" "Deep sleep, and death in thirty hours." "And you say there is no cure. Why then should you pay me this considerable fee?" "No drug can cure, but the knife may." "And how?" "The poison is slow of absorption. It remains for hours in the wound." "Washing, then, might cleanse it?" "No more than in a snake bite. It is too subtle and too deadly." "Excision of the wound, then?" "That is it. If it be on the finger, take the finger off. So said my father always. But think of where this wound is, and that it is my wife. It is dreadful!" But familiarity with such grim matters may take the finer edge from a man's sympathy. To Douglas Stone this was already an interesting case, and he brushed aside as irrelevant the feeble objections of the husband. "It appears to be that or nothing," said he brusquely. "It is better to loose a lip than a life." "Ah, yes, I know that you are right. Well, well, it is kismet, and it must be faced. I have the cab, and you will come with me and do this thing." Douglas Stone took his case of bistouries from a drawer, and placed it with a roll of bandage and a compress of lint in his pocket. He must waste no more time if he were to see Lady Sannox. "I am ready," said he, pulling on his overcoat. "Will you take a glass of wine before you go out into this cold air?" His visitor shrank away, with a protesting hand upraised. "You forget that I am a Mussulman, and a true follower of the Prophet," said he. "But tell me what is the bottle of green glass which you have placed in your pocket?" "It is chloroform."
23
"Ah, that also is forbidden to us. It is a spirit, and we make no use of such things." "What! You would allow your wife to go through an operation without an anaesthetic?" "Ah! she will feel nothing, poor soul. The deep sleep has already come on, which is the first working of the poison. And then I have given her of our Smyrna opium. Come, sir, for already an hour has passed." As they stepped out into the darkness, a sheet of rain was driven in upon their faces, and the hall lamp, which dangled from the arm of a marble Caryatid, went out with a fluff. Pim, the butler, pushed the heavy door to, straining hard with his shoulder against the wind, while the two men groped their way towards the yellow glare which showed where the cab was waiting. An instant later they were rattling upon their journey. "Is it far?" asked Douglas Stone. "Oh, no. We have a very little quiet place off the Euston Road." The surgeon pressed the spring of his repeater and listened to the little tings which told him the hour. It was a quarter past nine. He calculated the distances, and the short time which it would take him to perform so trivial an operation. He ought to reach Lady Sannox by ten o'clock. Through the fogged windows he saw the blurred gas lamps dancing past, with occasionally the broader glare of a shop front. The rain was pelting and rattling upon the leathern top of the carriage, and the wheels swashed as they rolled through puddle and mud. Opposite to him the white headgear of his companion gleamed faintly through the obscurity. The surgeon felt in his pockets and arranged his needles, his ligatures and his safety-pins, that no time might be wasted when they arrived. He chafed with impatience and drummed his foot upon the floor. But the cab slowed down at last and pulled up. In an instant Douglas Stone was out, and the Smyrna merchant's toe was at his very heel. "You can wait," said he to the driver. It was a mean-looking house in a narrow and sordid street. The surgeon, who knew his London well, cast a swift glance into the shadows, but there was nothing distinctive - no shop, no movement, nothing but a double line of dull, flat-faced houses, a double stretch of wet flagstones which gleamed in the lamplight, and a double rush of water in the gutters which swirled and gurgled towards the sewer gratings. The door which faced them was blotched and discoloured, and a faint light in the fan pane above, it served to show the dust and the grime which covered it. Above in one of the bedroom windows, there was a dull yellow glimmer. The merchant knocked loudly, and, as he turned his dark face towards the light, Douglas Stone could see that it was contracted with anxiety. A bolt was drawn, and an elderly woman with a taper stood in the doorway, shielding the thin flame with her gnarled hand. "Is all well?" gasped the merchant. "She is as you left her, sir." "She has not spoken?" "No, she is in a deep sleep." The merchant closed the door, and Douglas Stone walked down the narrow passage, glancing about him in some surprise as he did so. There was no oil-cloth, no mat, no hat-rack. Deep grey dust and heavy festoons of cobwebs met his eyes everywhere. Following the old woman up the winding stair, his firm footfall echoed harshly through the silent house. There was no carpet. The bedroom was on the second landing. Douglas Stone followed the old nurse into it, with the merchant at his heels. Here, at least, there was furniture and to spare. The floor was littered and the corners piled with Turkish cabinets, inlaid tables, coats of chain mail, strange pipes, and grotesque weapons. A single small lamp stood upon a bracket on the wall. Douglas Stone took it down, and picking his way among the lumber, walked over to a couch in the corner, on which lay a woman dressed in the Turkish fashion, with yashmak and veil. The lower part of
24
the face was exposed, and the surgeon saw a jagged cut which zigzagged along the border of the under lip. "You will forgive the yashmak," said the Turk. "You know our views about women in the East." But the surgeon was not thinking about the yashmak. This was no longer a woman to him. It was a case. He stooped and examined the wound carefully. "There are no signs of irritation," said he. "We might delay the operation until local symptoms develop." The husband wrung his hands in uncontrollable agitation. "Oh! sir, sir," he cried. "Do not trifle. You do not know. It is deadly. I know, and I give you my assurance that an operation is absolutely necessary. Only the knife can save her." "And yet I am inclined to wait," said Douglas Stone. "That is enough," the Turk cried, angrily. "Every minute is of importance, and I cannot stand here and see my wife allowed to sink. It only remains for me to give you my thanks for having come, and to call in some other surgeon before it is too late." Douglas Stone hesitated. To refund that hundred pounds was no pleasant matter. But of course if he left the case he must return the money. And if the Turk were right and the woman died, his position before a coroner might be an embarrassing one. "You have had personal experience of this poison?" he asked. "I have." "And you assure me that an operation is needful." "I swear it by all that I hold sacred." "The disfigurement will be frightful." "I can understand that the mouth will not be a pretty one to kiss." Douglas Stone turned fiercely upon the man. The speech was a brutal one. But the Turk has his own fashion of talk and of thought, and there was no time for wrangling. Douglas Stone drew a bistoury from his case, opened it and felt the keen straight edge with his forefinger. Then he held the lamp closer to the bed. Two dark eyes were gazing up at him through the slit in the yashmak. They were all iris, and the pupil was hardly to be seen. "You have given her a very heavy dose of opium." "Yes, she has had a good dose." He glanced again at the dark eyes which looked straight at his own. They were dull and lustreless, but, even as he gazed, a little shifting sparkle came into them, and the lips quivered. "She is not absolutely unconscious," said he. "Would it not be well to use the knife while it will be painless?" The same thought had crossed the surgeon's mind. He grasped the wounded lip with his forceps, and with two swift cuts he took out a broad V-shaped piece. The woman sprang up on the couch with a dreadful gurgling scream. Her covering was torn from her face. It was a face that he knew. In spite of that protruding upper lip and that slobber of blood, it was a face that he knew. She kept on putting her hand up to the gap and screaming. Douglas Stone sat down at the foot of the couch with his knife and his forceps. The room was whirling round, and he had felt something go like a ripping seam behind his ear. A bystander would have said that his face was the more ghastly of the two. As in a dream, or as if he had been looking at something at the play, he was conscious that the Turk's hair and beard lay upon the table, and that Lord Sannox was leaning against the wall with his hand to his side, laughing silently. The screams had died away now, and the dreadful head had dropped back again upon the pillow, but Douglas Stone still sat motionless, and Lord Sannox still chuckled quietly to himself. "It was really very necessary for Marion, this operation," said he, "not physically, but morally, you know, morally." Douglas Stone stooped for yards and began to play with the fringe of the coverlet. His knife tinkled down upon the ground, but he still held the forceps and something more.
25
"I had long intended to make a little example," said Lord Sannox, suavely. "Your note of Wednesday miscarried, and I have it here in my pocket-book. I took some pains in carrying out my idea. The wound, by the way, was from nothing more dangerous than my signet ring." He glanced keenly at his silent companion, and cocked the small revolver which he held in his coat pocket. But Douglas Stone was still picking at the coverlet. "You see you have kept your appointment after all," said Lord Sannox. And at that Douglas Stone began to laugh. He laughed long and loudly. But Lord Sannox did not laugh now. Something like fear sharpened and hardened his features. He walked from the room, and he walked on tiptoe. The old woman was waiting outside. "Attend to your mistress when she awakes," said Lord Sannox. Then he went down to the street. The cab was at the door, and the driver raised his hand to his hat. "John," said Lord Sannox, "you will take the doctor home first. He will want leading downstairs, I think. Tell his butler that he has been taken ill at a case." "Very good, sir." "Then you can take Lady Sannox home." "And how about yourself, sir?" "Oh, my address for the next few months will be Hotel di Roma, Venice. Just see that the letters are sent on. And tell Stevens to exhibit all the purple chrysanthemums next Monday, and to wire me the result."
26
Vragen bij The case of Lady Sannox 1. Wat is het beroep van Douglas Stone? ………………………………………………………………………………………………… 2. Wat kun je vertellen over zijn manier van leven (denk aan inkomen; woonplaats etc.) …………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 3. Wie is Miss Marion Dawson? ………………………………………………………………………………………………… 4. Wat is de relatie tussen Douglas Stone en Lady Sannox? ………………………………………………………………………………………………… 5. Wie komt ‘s avonds langs bij Douglas Stone? ………………………………………………………………………………………………… 6. Wat is er met de vrouw van de bezoeker aan de hand? …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 7. Hoe kan Douglas Stone daarbij helpen? …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 8. Waarom ziet Douglas Stone het gezicht van de vrouw niet? …………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 9. Vertaal onderstaande zin en leg de vertaalde zin daarna uit: “It was really very necessary for Marion, this operation,” said he, “not physically, but morally, you know, morally.” …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 10. Wanneer je het einde van het verhaal hebt gelezen kun je het begin van het verhaal pas begrijpen. Leg nu deze zin uit (een van de eerste zinnen van het verhaal) “…when it was announced one morning that the lady had absolutely and for ever taken the veil, and that the world would see her no more.” …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
27
The Sniper Liam O'Flaherty
The long June twilight faded into night. Dublin lay enveloped in darkness but for the dim light of the moon that shone through fleecy clouds, casting a pale light as of approaching dawn over the streets and the dark waters of the Liffey. Around the beleaguered Four Courts the heavy guns roared. Here and there through the city, machine guns and rifles broke the silence of the night, spasmodically, like dogs barking on lone farms. Republicans and Free Staters were waging civil war. On a rooftop near O'Connell Bridge, a Republican sniper lay watching. Beside him lay his rifle and over his shoulders was slung a pair of field glasses. His face was the face of a student, thin and ascetic, but his eyes had the cold gleam of the fanatic. They were deep and thoughtful, the eyes of a man who is used to looking at death. He was eating a sandwich hungrily. He had eaten nothing since morning. He had been too excited to eat. He finished the sandwich, and, taking a flask of whiskey from his pocket, he took a short drought. Then he returned the flask to his pocket. He paused for a moment, considering whether he should risk a smoke. It was dangerous. The flash might be seen in the darkness, and there were enemies watching. He decided to take the risk. Placing a cigarette between his lips, he struck a match, inhaled the smoke hurriedly and put out the light. Almost immediately, a bullet flattened itself against the parapet of the roof. The sniper took another whiff and put out the cigarette. Then he swore softly and crawled away to the left. Cautiously he raised himself and peered over the parapet. There was a flash and a bullet whizzed over his head. He dropped immediately. He had seen the flash. It came from the opposite side of the street. He rolled over the roof to a chimney stack in the rear, and slowly drew himself up behind it, until his eyes were level with the top of the parapet. There was nothing to be seen--just the dim outline of the opposite housetop against the blue sky. His enemy was under cover. Just then an armored car came across the bridge and advanced slowly up the street. It stopped on the opposite side of the street, fifty yards ahead. The sniper could hear the dull panting of the motor. His heart beat faster. It was an enemy car. He wanted to fire, but he knew it was useless. His bullets would never pierce the steel that covered the gray monster. Then round the corner of a side street came an old woman, her head covered by a tattered shawl. She began to talk to the man in the turret of the car. She was pointing to the roof where the sniper lay. An informer.The turret opened. A man's head and shoulders appeared, looking toward the sniper. The sniper raised his rifle and fired. The head fell heavily on the turret wall. The woman darted toward the side street. The sniper fired again. The woman whirled round and fell with a shriek into the gutter. Suddenly from the opposite roof a shot rang out and the sniper dropped his rifle with a curse. The rifle clattered to the roof. The sniper thought the noise would wake the dead. He stooped to pick the rifle up. He couldn't lift it. His forearm was dead. "I'm hit," he muttered. Dropping flat onto the roof, he crawled back to the parapet. With his left hand he felt the injured right forearm. The blood was oozing through the sleeve of his coat. There was no pain-just a deadened sensation, as if the arm had been cut off.
28
Quickly he drew his knife from his pocket, opened it on the breastwork of the parapet, and ripped open the sleeve. There was a small hole where the bullet had entered. On the other side there was no hole. The bullet had lodged in the bone. It must have fractured it. He bent the arm below the wound. the arm bent back easily. He ground his teeth to overcome the pain. Then taking out his field dressing, he ripped open the packet with his knife. He broke the neck of the iodine bottle and let the bitter fluid drip into the wound. A paroxysm of pain swept through him. He placed the cotton wadding over the wound and wrapped the dressing over it. He tied the ends with his teeth. Then he lay still against the parapet, and, closing his eyes, he made an effort of will to overcome the pain. In the street beneath all was still. The armored car had retired speedily over the bridge, with the machine gunner's head hanging lifeless over the turret. The woman's corpse lay still in the gutter. The sniper lay still for a long time nursing his wounded arm and planning escape. Morning must not find him wounded on the roof. The enemy on the opposite roof covered his escape. He must kill that enemy and he could not use his rifle. He had only a revolver to do it. Then he thought of a plan. Taking off his cap, he placed it over the muzzle of his rifle. Then he pushed the rifle slowly upward over the parapet, until the cap was visible from the opposite side of the street. Almost immediately there was a report, and a bullet pierced the center of the cap. The sniper slanted the rifle forward. The cap clipped down into the street. Then catching the rifle in the middle, the sniper dropped his left hand over the roof and let it hang, lifelessly. After a few moments he let the rifle drop to the street. Then he sank to the roof, dragging his hand with him. Crawling quickly to his feet, he peered up at the corner of the roof. His ruse had succeeded. The other sniper, seeing the cap and rifle fall, thought that he had killed his man. He was now standing before a row of chimney pots, looking across, with his head clearly silhouetted against the western sky. The Republican sniper smiled and lifted his revolver above the edge of the parapet. The distance was about fifty yards--a hard shot in the dim light, and his right arm was paining him like a thousand devils. He took a steady aim. His hand trembled with eagerness. Pressing his lips together, he took a deep breath through his nostrils and fired. He was almost deafened with the report and his arm shook with the recoil. Then when the smoke cleared, he peered across and uttered a cry of joy. His enemy had been hit. He was reeling over the parapet in his death agony. He struggled to keep his feet, but he was slowly falling forward as if in a dream. The rifle fell from his grasp, hit the parapet, fell over, bounded off the pole of a barber's shop beneath and then clattered on the pavement. Then the dying man on the roof crumpled up and fell forward. The body turned over and over in space and hit the ground with a dull thud. Then it lay still. The sniper looked at his enemy falling and he shuddered. The lust of battle died in him. He became bitten by remorse. The sweat stood out in beads on his forehead. Weakened by his wound and the long summer day of fasting and watching on the roof, he revolted from the sight of the shattered mass of his dead enemy. His teeth chattered, he began to gibber to himself, cursing the war, cursing himself, cursing everybody. He looked at the smoking revolver in his hand, and with an oath he hurled it to the roof at his
29
feet. The revolver went off with a concussion and the bullet whizzed past the sniper's head. He was frightened back to his senses by the shock. His nerves steadied. The cloud of fear scattered from his mind and he laughed. Taking the whiskey flask from his pocket, he emptied it a drought. He felt reckless under the influence of the spirit. He decided to leave the roof now and look for his company commander, to report. Everywhere around was quiet. There was not much danger in going through the streets. He picked up his revolver and put it in his pocket. Then he crawled down through the skylight to the house underneath. When the sniper reached the laneway on the street level, he felt a sudden curiosity as to the identity of the enemy sniper whom he had killed. He decided that he was a good shot, whoever he was. He wondered did he know him. Perhaps he had been in his own company before the split in the army. He decided to risk going over to have a look at him. He peered around the corner into O'Connell Street. In the upper part of the street there was heavy firing, but around here all was quiet. The sniper darted across the street. A machine gun tore up the ground around him with a hail of bullets, but he escaped. He threw himself face downward beside the corpse. The machine gun stopped. Then the sniper turned over the dead body and ….........................................................
Vragen bij The Sniper 1. Waar speelt het verhaal zich af?
…………………………………………………………………………………………………… 2. Over welke oorlog zou dit verhaal kunnen gaan?
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 3. Hoe lukt het the sniper om zijn tegenstander uit te schakelen?
…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 4. Hoe voelt the sniper zich nadat hij zijn tegenstander heeft uitgeschakeld?
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 5. Ook in dit verhaal zit de clou aan het einde. Wie denk je dat hij ziet?
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
30
OPDRACHTEN SHORT STORIES Handelingsdeel Opdracht 2 Analyse short story Maak van twee short stories een analyse volgens onderstaande punten. Kies daarna het mooiste verhaal om de verdiepingsopdracht over te maken. Samenvatting Deze moet je zelf schrijven. Aangezien het verhaal kort is, hoeft de samenvatting ook niet heel lang te zijn, maximaal een half A4’tje. De samenvatting dient om je later de inhoud weer zo goed mogelijk te herinneren. Let daarop wanneer je je samenvatting schrijft. Vertelperspectief Je vermeldt de manier waarop het verhaal wordt verteld: auctoriaal; enkelvoudig of meervoudig personaal; ik-perspectief. Vermeld hierbij welk effect deze vertelwijze op jou als lezer had. Doe dat als apart persoonlijk commentaar. Enkele voorbeelden hiervan: “Omdat het een ik-perspectief was, kon ik me goed inleven in de hoofdpersoon.” “Omdat je de gedachten van slechts één persoon te weten komt, weet je als lezer niet zo goed wat de waarheid is en blijft het verhaal spannend tot het eind.” “Omdat het perspectief steeds wisselde, vond ik het verhaal soms verwarrend, want de schrijver geeft niet aan wanneer er iemand anders aan het woord komt.” Tijd en volgorde Geef hierbij aan in welke tijd het verhaal zich volgens jou afspeelt. Geef ook aan hoeveel tijd er in het hele boek verstrijkt. Vermeld ten slotte in welke volgorde het verhaal wordt verteld: chronologisch of niet? Als de tijdsvolgorde erg ingewikkeld in elkaar zit, moet je hier meer over vermelden; zijn er bijvoorbeeld twee of meer verhalen uit heden en verleden die door elkaar lopen? Welke verhaallijnen kun je daarbij onderscheiden? Verhaalruimte Je vermeldt hier de belangrijkste plaatsen waar het verhaal zich afspeelt. Als het bijzondere plaatsen zijn, geef je ook aan welke sfeer dit met zich meebrengt: spannend, angstaanjagend, onrealistisch, herkenbaar etc. Personages kort Geef je eigen mening over de belangrijkste personages. Vond je de persoon zelf sympathiek? Wat is je oordeel over zijn/haar gedrag? Met welke persoon heb je het meest meegeleefd en waarom? Wat zou jij anders hebben gedaan in zijn/haar situatie? Ondersteun je mening met argumenten waarin karaktertrekken van de personages voorkomen. Bijvoorbeeld: “Ik vond hem sympathiek, omdat hij altijd open stond voor meningen van anderen.” Thema en motieven Het thema is het hoofdonderwerp van het verhaal. Motieven zijn de nevenonderwerpen die aan bod komen (abstract), of bepaalde zaken/voorwerpen die als een rode draad steeds terugkomen in het verhaal (concreet). Bespreek naast het thema één motief. Mening Je geeft je eindoordeel over het werk: sprak het je aan, raakte het je, boeide het je, of vond je het saai en nietszeggend? Beschrijf zo exact mogelijk wat je leuk en wat je minder leuk vond aan het boek.
31
Opdracht 3 Verdiepingsopdracht short stories: plot ontwikkeling Het is de bedoeling dat je onderstaande verdiepingsopdracht in tweetallen maakt. Neem om te oefenen eerst een bekend sprookje in je hoofd (bijvoorbeeld Roodkapje). Bedenk goed hoe het sprookje gaat. Kijk dan of je het plot van het sprookje kunt plaatsen in het onderstaande schema. Bedenk daarbij goed of je snapt wanneer elk onderdeel (exposition, rising action, climax, falling action, resolution) begint en eindigt. Nu kies je een van de drie door jullie gelezen Engelse korte verhalen en beantwoord de vragen die hieronder staan. Begrip van plot ontwikkeling 1. Wat is het conflict in het verhaal: _ Individu versus ander individu ___ Individu versus maatschappij ___ Individu versus natuur ___ Individu versus zichzelf. 2.
Wat kom je te weten in de introductie (exposition) van het verhaal?
3.
Welke gebeurtenissen vallen onder de “rising action” van het verhaal?
4.
Wat is de climax/ het keerpunt van het conflict in het verhaal?
5.
Welke gebeurtenissen vallen onder de afwikkeling (falling action) van het verhaal?
6.
Maak nu een schema waarin je weergeeft wanneer de bovenstaande elementen in jullie korte verhaal voorkomen. Zie voor een voorbeeldschema de theorie over short stories aan het begin van de reader.
7.
Hebben de gebeurtenissen een logische volgorde?
8.
Hoe wordt het conflict opgelost?
9.
Maakt de schrijver gebruik van spanning binnen de plotstructuur? Zo ja, waar?
Opdracht 4 Handelingsdeel boekopdracht Ook voor het boek dat je gelezen hebt in deze periode moet je een opdracht maken. Je maakt dezelfde opdracht als hierboven voor het boek dat je hebt gelezen.
32
Mondelinge Toets Literatuur Aan het eind van deze periode krijg je een mondelinge toets voor literatuur. Dit mondeling gaat over alles wat je in de afgelopen twee jaar (havo 4 en havo 5) hebt geleerd en hebt gelezen. Het mondeling duurt 20 minuten en wordt in duo’s afgenomen en er zijn twee docenten bij aanwezig. Deze eindtoets bepaalt voor een groot deel je cijfer voor het vak literatuur. Het is de bedoeling dat jullie het mondeling beginnen met een korte presentatie van de door jullie gelezen werken. Vervolgens zullen de docenten jullie vragen stellen over de door jullie (individueel en samen) gelezen werken Hieronder staat een aantal opdrachten om je te helpen met de voorbereiding van je toets, ook de voorbereiding van de presentatie komt aan bod. Het belangrijkste doel van het mondeling is te laten zien dat je door jou gelezen boeken gesnapt hebt. Gebruik de laatste periode dan ook om eventuele onduidelijkheden duidelijk te krijgen! Let op! Voor de leerlingen die ook Literatuur XL hebben: De boeken die jullie dit jaar gelezen hebben bij wereldliteratuur zetten jullie ook op de boekenlijst. Ook over deze boeken kunnen vragen gesteld worden op je mondeling. Jullie mondeling duurt ook langer. Opdracht 5 Leesdossier Je krijgt van je docent een overzicht van wat er in je leesdossier moet zitten. Daarnaast krijg je een lijst waarin je alle boeken (titel en auteur) moet invullen die je gelezen hebt. Zorg dat je leesdossier compleet is en er verzorgd uitziet. Je leesdossier moet voldoende zijn, anders mag je het mondeling niet doen. Zorg dat je leesdossier netjes, compleet en verzorgd eruit ziet.Voor je map krijg je ofwel 10 punten ofwel 5 punten ofwel 0 punten. Voor je mondeling zijn dan nog 90 punten te behalen. Opdracht 6 Genrelijst Achterin deze reader op pagina 38 vind je een overzicht van de verschillende genres binnen de literatuur. Maak een lijst waarop je van elk boek de titel en auteur vermeldt en tot welk genre het boek behoort. Tevens leg je uit waarom. Opdracht 7 Voorbereidende vragen Maak onderstaande vragen voor alle boeken die je hebt gelezen voor je lijst en vul het schema dat je krijgt van je docent in. In het OLC staan uittrekselboeken waarin je het een en ander kan opzoeken als je er niet uitkomt. a) Verklaar de titel van het boek. b) Noem drie (hoofd) personages uit het boek en beschrijf hun karakter c) Wat is het thema van het boek? d) Noem minstens twee motieven. e) Wat is het perspectief? f) Is je nog iets bijzonders bijgebleven of opgevallen in dit boek?
33
Opdracht 8 Mondeling voorbereiden Het is de bedoeling dat jullie het mondeling beginnen met een korte presentatie van de door jullie gelezen werken. Hieronder staat uitgelegd hoe je deze presentatie moet voorbereiden. Stappenplan voorbereiding mondeling literatuur
Leg de twee literatuurlijsten naast elkaar
Er zijn boeken die jullie allebei hebben gelezen en boeken die jullie individueel hebben gelezen. Verder heb je samen een theatervoorstelling gezien en short stories gelezen.
Kijk eerst naar de boeken die jullie alle twee gelezen hebben. Zoek in die boeken overeenkomsten en verschillen tussen hoofdpersonen , thema’s motieven enz.. Misschien zitten in twee van de boeken wel hoofdpersonen met bijna hetzelfde karakter of misschien maken de schrijvers van de door jullie gelezen boeken wel steeds gebruik van hetzelfde perspectief. Of twee boeken spelen zich af in de oorlog, maar dit wordt op twee totaal verschillende manieren uitgewerkt. Of je hebt twee boeken van dezelfde schrijver gelezen, maar ze lijken helemaal niet op elkaar. Zet de gevonden overeenkomsten en verschillen op een rijtje.
Loop nu samen de door jullie individueel gelezen boeken na en kijk of je daar ook overeenkomsten en verschillen bij ziet. Je mag allerlei verbanden leggen: tussen boeken van jezelf, tussen boeken van je maatje en van jou, tussen de individueel gelezen en de samen gelezen boeken.
Je hebt nu een hele lijst verschillen en overeenkomsten. Kies een aantal opvallende en werk deze verder uit. Zorg dat je kunt onderbouwen waarom je juist deze verschillen en overeenkomsten hebt gevonden. Geef bijpassende voorbeelden / passages uit het boek. Zoek in de secundaire literatuur naar verklaringen voor de gevonden overeenkomsten en verschillen.
Maak een presentatie over de gevonden verschillen en overeenkomsten. Deze moet tussen de vijf en tien minuten duren en jullie moeten allebei aan het woord komen. Het begin van jullie mondeling zal bestaan uit deze presentatie.
Hou er rekening mee dat je kunt worden onderbroken door de docent. Dit is niet per se een slecht teken, de docent wil soms graag meer weten over wat jullie vertellen. Zorg dat je allebei weet wat er gezegd wordt en waar de presentatie over gaat. Jullie kunnen immers allebei hierop worden aangesproken. Dus nooit zeggen: "Nee, over dat verschil weet ik niks, want dat heeft mijn maatje gevonden." Let ook op dat "ik heb het boek vorig jaar gelezen, dat weet ik echt niet meer", geen excuus is. Ga er vanuit dat de docent het boek gelezen heeft, een samenvatting op je mondeling vertellen is niet interessant!
34
Opdracht 9 Theorie literatuurgeschiedenis In periode A van dit jaar hebben we gesproken over de middeleeuwen en de renaissance. Bekijk de theorie in de reader van periode A. Als je dit niet meer precies weet, ga het dan leren ook hierover worden vragen gesteld in je mondeling. Zorg er daarnaast voor dat je zowel de Marieke als Macbeth in zijn historische context kan plaatsen. In periode B hebben we gesproken over de invloed van de Tweede Wereldoorlog en “De grote vier” in de literatuur. Zorg dat je deze kennis gebruikt bij de werken die over WOII gaan of door de grote vier geschreven zijn.
Opdracht 11 Balansverslag Maak onderstaande vragen als afsluiting voor het vak Literatuur en als directe voorbereiding op je mondelinge toets. a) Merk je dat je sinds de vierde klas een bepaalde ontwikkeling doorgemaakt hebt in je leesvoorkeur? Beargumenteer. b) Wat is het boek dat je het meeste is bijgebleven in de afgelopen twee jaar? Beargumenteer. c) Van welke schrijver ga je nooit meer iets lezen? Beargumenteer. d) Wat had je van het vak literatuur verwacht? e) Wat heb je geleerd? f) Wat heb je gemist? g) Welke onderdeel vond je het interessants, leukst, nuttigst, minst leuk etc. h) Wat zouden we aan het vak moeten veranderen? i) Geef één tip aan je docent. Dit kan een boek zijn, een lesaanpak of iets heel anders.
35
Criterium Havo
Onvoldoen de 1,0 - 4,5
Zwak 4,5 - 6,0
Voldoende 6,0 - 7,5
Goed 7,5 - 8,5
Uitstekend 8,5 -10,0
De literaire werken, ofwel de boekenlijst Inhoud van de boeken en relaties tussen de boeken
Je hebt een zeer eenzijdige boekenlijst. Je kunt van twee of meer boeken geen inhoud weergeven. Je beantwoordt vragen vaak niet, fout of slecht onderbouwd. Je hebt geen kennis over de context van de werken.
Je hebt een niet erg gevarieerde boekenlijst Je kunt van een of meer boeken geen inhoud weergeven. Je beantwoordt vragen soms niet, fout of slecht onderbouwd. Je hebt kennis over de context van slechts enkele werken.
Je hebt een gevarieerde boekenlijst. Je kunt van alle boeken de inhoud weergeven, en legt hier en daar een verband tussen de verschillende werken. Je hebt kennis over de context van enkele werken.
Je hebt een zeer gevarieerde boekenlijst Je kunt van alle boeken de inhoud gedetailleerd weergeven en met kennis over de context uitleg geven. Je ziet diepgaande verbanden tussen de werken en kunt die ook uitleggen.
Literaire begrippen
Uitleggen wanneer iets lectuur en literatuur is, lukt niet. Je kent te weinig literaire begrippen en kunt die ook niet toepassen op de gelezen werken. De vragen die je hierover goed kunt beantwoorden zijn eenvoudig.
Je kunt zeggen wat literatuur is en wat niet, maar het lukt niet om dat te onderbouwen. Je kent enkele literaire begrippen, maar het toepassen ervan op de boeken gaat moeizaam. De vragen die je hierover goed kunt beantwoorden zijn grotendeels eenvoudig.
Je kunt, enigszins onderbouwd, uitleggen waarom een werk literair is. Je hebt kennis van de literaire begrippen, kunt die uitleggen en veelal ook toepassen op de boeken. Naast eenvoudige vragen kun je ook een enkele complexe vraag goed beantwoorden.
Literaire ontwikkeling: ontwikkeling van de leessmaak en een visie op mens en maatschappij
Je hebt moeite met het formuleren en toelichten van jouw leeservaringen. Je kunt weliswaar zeggen of je een boek mooi of vervelend vond, maar licht die mening niet toe. Daardoor kom je niet toe aan het schetsen van een beeld van jouw literaire ontwikkeling.
Je kunt op een oppervlakkige manier verslag doen van je leeservaringen. Van enkele boeken vertel je wat je mooi, moeilijk of verwarrend vond, maar je onderbouwt dat slechts summier. Je kunt hierbij geen algemeen beeld schetsen van jouw literaire ontwikkeling.
Je kunt beargumenteerd verslag doen van je leeservaringen. Je onderbouwt daarbij wat je mooi, moeilijk of verwarrend vond en formuleert op die manier hoe jouw leessmaak zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld.
Je kunt goed onderbouwd uitleggen waarom een werk literair is. Je hebt kennis van de literaire begrippen, kunt die uitleggen en ook altijd toepassen op de boeken. Je begrijpt vaak ook welk doel wordt bereikt met het gebruik van literaire technieken. De vragen die je hierover goed kunt beantwoorden zijn grotendeels complex. Je kunt goed beargumenteerd verslag doen van je leeservaringen. Je kunt duidelijk uitleggen hoe jouw leessmaak zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en gebruikt daarbij relevante inzichten. Daarbij kun je vertellen hoe een boek jouw visie op een onderwerp heeft kunnen verdiepen of veranderen.
Je hebt een uitdagende boekenlijs.. Je kunt van alle boeken de inhoud zeer gedetailleerd en met zelf verworven kennis over de context uitleggen. Je ziet complexe verbanden tussen de werken en kunt die ook uitleggen en uitstekend beargumenteren. Je kunt uitstekend uitleggen waarom een werk literair is. Je hebt kennis van de literaire begrippen, kunt die altijd uitleggen en ook altijd toepassen op de boeken. Je begrijpt welk doel wordt bereikt met het gebruik van literaire technieken. De vragen die je hierover goed kunt beantwoorden zijn zeer complex.
Literatuurgeschied enis
Je toont geen inzicht in literatuurgeschied enis en kunt je boeken niet plaatsen in historisch perspectief.
Je hebt moeite met het benoemen van de hoofdlijnen van de literatuurgeschied enis en het plaatsen van de gelezen werken binnen dat historisch perspectief.
Je kunt een overzicht geven van de literatuurgeschied enis en de gelezen werken plaatsen in dit historisch perspectief.
36
Je toont diepgaande inzichten in de literatuurgeschied enis en kunt al je gelezen werken goed beargumenteerd plaatsen binnen dit historisch perspectief.
Je kunt uitstekend beargumenteerd verslag doen van je leeservaringen. Je kunt helder en onderbouwd uitleggen hoe jouw leessmaak zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en gebruikt daarbij originele en relevante inzichten. Daarbij kun je vertellen hoe een boek jouw visie op een onderwerp heeft kunnen verdiepen of veranderen en wat de relatie daarvan is met jouw leessmaak. Je toont diepgaande inzichten in de literatuurgeschied enis en kunt behalve de door jou gelezen werken ook andere literaire werken plaatsen binnen dit historisch perspectief.
Theorie literatuurgeschiedenis 1. DE MIDDELEEUWEN (500-1500 n. Chr) A.
Het denken Katholicisme Theocentrisme: God staat centraal Memento mori (gedenk te sterven): leven gericht op het hiernamaals Symbolisch denken: getal-, kleur- en naamsymboliek Gemeenschapsgevoel
B.
De maatschappij Het feodale stelsel Standenmaatschappij: geestelijkheid, adel, burgers, boeren Ontstaan van steden: opkomst burgerij, gilden
C.
De literatuur Anoniem Op rijm Moraliserend
D.
De genres Ridderroman: voorhoofse ridderromans hoofse ridderromans Dierdicht Legende Mirakelspel
37
DE RENAISSANCE (1550 – 1700)
2. A.
Het denken Wedergeboorte van het klassieke gedachtegoed Antropocentrisme: de mens staat centraal Homo universalis: ideaal van de veelzijdige mens Carpe diem: pluk de dag
B.
De maatschappij Ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden: 80-jarige oorlog Opbloei handel met name door koloniën en de VOC
C.
De literatuur Navolgen van klassieke voorbeelden translatio= vertalen imitatio= nadoen/bewerken/imiteren aemulatio= overtreffen Persoonlijke uitingen: liefdesgedichten Opbloei toneel
D.
De genres Sonnet Komedie Klassieke tragedie: kenmerken
38
Literaire Genres We spreken van genres als het gaat over bepaalde soorten boeken (teksten). De hoofdgenres zijn (zoals in Dossier Lezen staat): 1. 2. 3.
poëzie toneel proza
1. Poëzie Hieronder verstaan we gedichten. Deze zijn met name te herkennen aan de bijzondere indeling van de bladzijde; het gebruik van beeldspraak en rijm. Een bijzonder genre gedichten dat in de loop van de eeuwen steeds terugkomt is het sonnet. (zie verder je stencil over poëzieanalyse) 2. Toneel Literaire teksten die bedoeld zijn om gespeeld te worden. Ze bestaan alleen uit `handeling' (mensen die tegen elkaar spreken) en regieaanwijzingen. Maar je kunt ze uiteraard ook gewoon lezen als een aparte literaire tekst, als een afzonderlijk genre dus. 3. Proza Globaal gesproken zijn dit korte of langere teksten waarin de schrijver een verhaal vertelt, iets uitlegt, of een mening verdedigt. Artikelen die je in de krant leest, of de teksten die je bijvoorbeeld voor je eindexamen moet samenvatten, noemen we zakelijk proza. De boeken die je voor je boekenlijst hebt gelezen, behoren tot het zogenaamde verhalende (literaire) proza. Proza herken je aan het feit dat vrijwel de hele bladzijde is bedrukt (de geschreven regels lopen helemaal van links naar rechts); aan een indeling in alinea's, en aan het ontbreken van eindrijm. Wat hier volgt, is een verdere indeling van het literaire (verhalende) proza. Afhankelijk van de omvang van de teksten, worden ze als volgt ingedeeld: 3.1 De verhalenbundel Dit is een bundeling van korte verhalen, die los van elkaar staan en waarin verschillende hoofdpersonen optreden. Bijvoorbeeld: Tessa de Loo, De meisjes van de suikerwerkfabriek. 3.2 De novelle Dit is een verhalende tekst van ca. 50 á 120 bladzijden, waarin een beperkt aantal hoofdpersonen optreedt, en meestal niet zoveel tijd verstrijkt. Bijvoorbeeld: Marga Minco, De val. 3.3 De roman Dit is een verhalende tekst van grotere omvang, meestal met diverse hoofdpersonen en met hoofd- en nevenhandelingen. Bijvoorbeeld: Maarten 't Hart, De kroongetuige.
39
-2Als je kijkt naar de inhoud van de verhalen (de thematiek), kun je weer diverse soorten (=genres) onderscheiden. Hieronder staan de meest voorkomende. Ze staan gekoppeld aan de term `roman', maar de meeste kunnen ook voor een novelle gelden. 3.3.1 De psychologische roman Dit is een roman waarin een geestelijk probleem of conflict, of problemen in de relatie tussen mensen, centraal staan. De hoofdpersoon maakt door de gebeurtenissen die hij beleeft, meestal een geestelijke ontwikkeling door. Dat kan betekenen dat hij van karakter verandert, maar ook dat hij iets leert over zichzelf en zijn omgeving, waardoor hij wat anders in het leven komt te staan. 3.3.2 De ontwikkelingsroman Dit is een roman waarin het volwassen worden van de hoofdpersoon en de problemen die dat oproept, centraal staat. Ouder worden, puberteit, eerste seksuele ervaringen en eenzaamheid zijn motieven die in dit soort romans veel voorkomen. 3.3.3 De huwelijksroman Dit is een roman waarin de huwelijksproblemen van de hoofdpersonen centraal staan. Trouw en ontrouw, overspel, kinderloosheid e.d zijn motieven die in dit soort romans veel voorkomen. 3.3.4 De oorlogsroman Dit is een roman waarin de oorlog echt het centrale thema is, en waarin alle conflicten tussen en problemen van de hoofdpersonen daaruit voortkomen. Angst, vervolging, verdriet, dood, wanhoop, schuld en onschuld e.d. zijn motieven die bij dit genre horen. 3.3.5 De historische roman Dit is een roman die zich afspeelt in een periode die ook voor de schrijver duidelijk verleden tijd is (voor zijn geboorte heeft plaatsgevonden). Er kan de nadruk worden gelegd op politieke motieven als oproer, sociale misstanden, opkomend communisme, oorlog. Ook kan de schrijver meer het accent leggen op algemene psychologische motieven als liefde, godsdienst, angst, dood e.d. 3.3.6 De misdaadroman (detectiveroman; thriller) Dit is een roman waarin het plegen en oplossen van een misdaad centraal staat. Daar horen motieven bij als verdwijning, spanning, achtervolging, en een onverwachte ontknoping. 3.3.7 De tendensroman Dit is een roman waarin de schrijver bepaalde maatschappelijke of politieke misstanden aan de kaak stelt. Hij wil met zijn verhaal de lezers wakker schudden. Daarom gaan tendensromans over onderwerpen als: het verschil tussen arm en rijk; kolonialisme, vrijheidsstrijd, uitbuiting, mishandeling, slavernij e.d. Die onderwerpen kun je tevens motieven in zo'n boek noemen.
40
3.3.8 De ideeënroman Dit is een roman waarin de schrijver zijn visie op de mens en de wereld tot uitdrukking probeert te brengen. Het verhaal dat verteld wordt, gaat dus eigenlijk niet over een persoon, maar over ieder mens. Wat de hoofdpersoon meemaakt, is symbolisch voor hetgeen wij allemaal meemaken. Ideeënromans kun je lezen als `gewone' avonturen- of psychologische romans,, maar de diepere bedoeling ontgaat je dan.' Daarvoor moet je het hele verhaal symbolisch kunnen opvatten en dat is vaak niet eenvoudig. 3.3.9 De magisch realistische roman Dit is een roman waarin de schrijver een gewone, realistische werkelijkheid laat zien, waarin magische (onverklaarbare, bovennatuurlijke) dingen gebeuren. Door elkaar lopen van heden en verleden, telepathie, het onverklaarbare, helderziendheid, magische krachten e.d. horen als motieven bij dit genre. 3.3.10 De toekomstroman (science fiction) Dit is een roman die zich uiteraard afspeelt in de toekomst. Buitenaardse wezens, vergevorderde techniek, ontindividualisering, `big brother' e.d. zijn motieven die in dit genre vaak voorkomen. 3.3.11 De autobiografische roman Dit is een roman waarin de schrijver zijn eigen levens in verhaalvorm vertelt. Daarbij houdt hij zich natuurlijk wel aan de belangrijkste feiten, maar hij kan daar verzonnen zaken en eigen interpretaties aan toevoegen. Zo geeft hij een duidelijk gekleurd beeld. Motieven die hierbij horen zijn: afkomst, jeugd, geloof, seksuele moraal, relaties e.d. 3.3.12 De avonturenroman Dit is een roman waarin de avontuurlijke belevenissen van de hoofdpersoon centraal staan. Vaak ziet men dit genre niet als literatuur maar als lectuur. Er ligt dan teveel nadruk op de (voorspelbare) gebeurtenissen en er is te weinig aandacht voor psychologische diepgang.