Sharmeela de Roo & Natasza Tardio
Spiegelbeeld
1
“‘Shit.’ Bijna stoot ik de beker melk om die ik net heb ingeschonken. Geschrokken klem ik mijn vingers eromheen. Zo’n suf ongelukje kan ik er nu echt niet bij hebben. De hele week heb ik tegen vandaag opgezien: de sterfdag van Femke. Ik had dagenlang het gevoel dat een hand met een ijzeren greep mijn buik samenkneep. Hoewel ik al jaren problemen heb met slapen en hier tot voor kort ook medicatie voor gebruikte, werd mijn slapeloosheid de laatste week bijna een ondraaglijk probleem. Toch klaag ik niet. Dat zou niet terecht zijn. En ook niet eerlijk tegenover Femke. Zij zou er alles voor over hebben gehad om hier te kunnen zijn. Of misschien ook wel niet... Mijn handen hebben moeite om de beker melk zonder morsen naar mijn mond te brengen. Als ik mijn ogen sluit zie ik het lachende gezicht van Femke voor me. Ze was zo mooi. Mijn ogen beginnen te branden en ik probeer het gevoel met knipperen te laten verdwijnen. Daarna drink ik de melk in een paar slokken op. Niet slim, door mijn anorexia krijg ik vaak problemen als ik te snel of te vetrijk voedsel tot me neem; mijn maag kan er niet meer tegen. Maar ondanks het gevaar van buikpijn sta ik niet al te lang stil bij het te gulzig leegdrinken van de beker melk. Er zijn andere dingen, belangrijker zaken. Vandaag is het Femkes sterfdag. Als ze nog had geleefd, zou ze nu tweeëntwintig jaar zijn geweest. Als het twee jaar geleden tenminste niet gruwelijk mis was gegaan, denk ik er meteen achteraan.
9
Weer knipper ik snel met mijn ogen. Ik wil dit niet. Niet nu, niet vandaag. Al die emoties, ik word er gek van. Ik kan ze zo moeilijk onder controle houden. Wel of niet huilen is veel moeilijker dan wel of niet eten, schiet het door mijn hoofd. Het is waar. Wel of niet eten gaf mij een gevoel van controle. Valse controle, maar dat wist ik toen nog niet. Het is typerend dat juist vandaag deze gedachten door mijn hoofd schieten. De anorexia blijft een zwak punt, of nee, eerder een beurse plek. Een gewoonteplaats als het ware. De jarenlange gedachten aan eten en hoe slank ik moest zijn om perfect te worden en door anderen te worden geaccepteerd, hebben zich diep in mijn persoonlijkheid geworteld. Het is me verteld, maar toch verrast het me nu. Ik kijk op mijn mobiel. Geen berichtjes, geen gemiste telefoongesprekken. Langzaam draai ik me om en kijk mijn ruime studentenkamer in. Onbestemd, zonder specifiek doel. Ik zoek niets, maar blijf kijken. Rusteloos laat ik mijn ogen over mijn meubilair, tafel en kast glijden. Het is nog te vroeg om te gaan. Twintig lange minuten te vroeg. De hele week heb ik tegen deze dag opgezien en nu lijkt het wel of ik niet kan wachten tot het zover is. Ik draai me weer om en zie op de tafel de plastic tas met daarin het bloemstuk staan. Ik heb het voor Femke gekocht, ze hield van kleuren. Femke zat vol leven, maar toch is ze nu dood. Even haal ik diep adem. Wie had haar beter kunnen begrijpen dan ik? Vaak genoeg had ik dezelfde gedachten gehad, en nog steeds. Zelfs nu is het soms ontzettend moeilijk om niet destructief te denken bij te veel tegenslag. Het jarenlange ondergewicht heeft ook emotioneel een litteken achtergelaten. Zuchtend loop ik naar de kapstok. Het is eindelijk tijd om te gaan. Ik sla een dikke sjaal om mijn nek en met mijn winterjas stevig dichtgeknoopt ga ik op pad. Op weg naar het station. Mijn wangen beginnen al snel te tintelen en elke paar passen
10
haal ik mijn neus op. Uit mijn mond komen kleine witte wolkjes. Het doet me denken aan Femke. Samen op een muurtje buiten in de kou, kijkend naar onze condenserende adem. Nu zijn de witte wolkjes alleen. Ik ben alleen. In mijn jaszakken bal ik mijn vuisten. Het is allemaal zo oneerlijk. Ik loop stevig door. De plastic tas met het bloemstuk erin bungelt om mijn pols. Wanneer ik eenmaal in de trein zit, voel ik steken in mijn buik en een drukkend gevoel op mijn borst. Mijn mobiel glijdt in mijn jaszak door mijn vingers. Ik besluit Ingrid te sms’en. Ze is een goede vriendin en heeft aangeboden met me mee te gaan. Ik ben onderweg. Fijn dat je straks samen met mij naar het graf van Femke wilt gaan, dat betekent erg veel voor me. Ik zie je in Dieren, tot zo. X! Mijn vingers trillen een beetje wanneer ik op de piepkleine toetsjes probeer te drukken. Normaal ben ik razendsnel, nu moet ik een aantal keren wissen en opnieuw beginnen. Als ik haar reactie lees, die meteen komt, zie ik het beeldscherm wazig worden. Een paar tranen vallen op het beeldscherm. Ik veeg ze haastig weg. In de verte zie ik de horizon bewegen in de richting van waar ik vandaan kom. Net als mijn gedachten. Net als Femke en ik. Sinds twee jaar beweeg ik me vooruit en zij achteruit. Vandaag trekt ze mij met haar mee, terug naar het verleden. Elk station brengt me dichter bij haar graf. Mijn schouderbladen doen pijn en ik merk dat ik onbewust steeds verder in elkaar gezakt ben gaan zitten. Ik recht mijn rug en haal diep adem. Het gevoel in mijn buik begint dreigende proporties aan te nemen, mijn borstkas gaat sneller op en neer. ‘Concentreer je op je ademhaling, concentreer je op je ademhaling.’ Ik sluit mijn ogen en buig mijn hoofd naar voren. In gedachten blijf ik tegen mezelf praten. Ik probeer me op rust te concentreren, maar de angst voor een paniekaanval maakt het me heel moeilijk.
11
Uiteindelijk lukt het me om mijn ademhaling weer onder controle te krijgen en ik voel tranen al druppelend via mijn hals mijn trui binnendringen. Het voelt koud en nat. Ik kijk snel de coupé rond. Gelukkig is het rustig; sinds ik ben ingestapt is er niemand meer bij komen zitten. Ik veeg met de buitenkant van mijn hand over mijn ogen en keer me half naar het raam. Hoe dichter de trein het station van Dieren nadert, hoe verdrietiger ik me voel. Een kleine tornado in mijn buik, verwarring in mijn hoofd. Femke voelt zo dichtbij. Net alsof ze me elk moment op mijn schouder kan tikken en me lachend aankijkt. Het lijkt zo echt dat het bijna pijn doet. Zo veel vragen zijn nog onbeantwoord. Zal ze nu de rust hebben gevonden waar ze zo naar op zoek was, waar ze krampachtig naar had verlangd? Is ze nu eindelijk gelukkig? Is ze soms nog wel eens bij degenen van wie ze hield? Bij haar familie, haar ouders, vrienden, mij...? Ik denk terug aan de keer dat Femke mij met de fiets had opgehaald van station Dieren. Lachend en giebelend zat ik bij haar achterop. We leken net zusjes. Voor haar voelde dit precies hetzelfde. Dat wist ik, we spraken het zo vaak uit. Een zus zoals zij had ik altijd gemist tijdens mijn jeugd en nu moest ik haar weer missen. ‘Dames en heren. Over enkele ogenblikken naderen we station Dieren.’ De krakende omroepstem van de conducteur schalt door de coupé. Het is zover. Even duw ik mijn nagels diep in mijn handpalmen; de scherpe pijn helpt mij me te concentreren. Dan begin ik mijn jas dicht te knopen. De trein gaat zo stoppen en buiten is het koud. Zou Femke het ook koud hebben? Ik schud alle gedachten uit mijn hoofd. Die leiden nergens toe, dat heb ik inmiddels wel geleerd. Zinloze gedachten die mijn heldere momenten verduisteren. Wanneer ik bij de deur wacht tot de trein stopt, vrees ik voor
12
mijn make-up; knipperen helpt allang niet meer. De tranen blijven maar stromen en de oude vrouw die naast me bij de deur staat, kijkt me wat meewarig aan. Ze wil iets zeggen, dus ik kijk snel de andere kant op, mijn rug half naar haar toegedraaid. Ik probeer haar te negeren. Ik wil haar medelijden niet, het gaat haar niets aan. Daarbij, na twee jaar zijn deze emoties gewoonweg belachelijk. Maar waarom voelen ze dan zo echt? Alsof er een mes in mijn buik wordt gestoken en langzaam omgedraaid. Aan de rand van mijn bewustzijn hoor ik de trein piepend tot stilstand komen. Het klinkt als gegil. Zou Femke gegild hebben toen ze naar beneden sprong? Ik draai mijn vingers om de plastic tas heen en knijp ze samen. Dan glijden de deuren open en spring ik bijna uit de trein. Meteen zie ik Ingrid staan. Met grote passen loopt ze op me af. Ik herken haar aan haar postuur en het lange haar. De rest is wazig. Ze slaat haar armen om me heen en houdt me vast. Mijn lichaam schokt tegen haar aan. Het doet bijna fysiek pijn. Ingrid zegt niets. Dat is beter. Stil en teruggetrokken loop ik met haar mee naar de bushalte, waar we samen in de bus naar het crematorium stappen. Ik ben er vaker geweest, maar dit keer stap ik te vroeg uit. Onoplettendheid, afwezigheid, angst... Ingrid onthoudt zich van commentaar. ‘Sorry, Ing,’ mompel ik wanneer we ontdekken dat we nog een heel eind door de kou, sneeuw en regen moeten lopen. ‘Dat geeft toch niets, meid,’ antwoordt ze en ik voel dat ze haar arm om mijn schouders slaat. Meer woorden zijn niet nodig. Ik heb ze niet paraat en Ingrid laat mij in mijn zelfgecreëerde ruimte. Haar aanwezigheid is voldoende. Wanneer het erop lijkt dat we de weg compleet kwijt zijn, beginnen mijn ogen weer te branden van frustratie. Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij: we klampen een toevallige voorbijganger aan die het gewaagd heeft om in dit vreselij-
13
ke weer zijn hond uit te laten. De man kent de buurt en de begraafplaats gelukkig ook. Terwijl ik naar zijn aanwijzingen luister, bedenk ik dat hij ook ooit op die begraafplaats zal belanden. Hij lijkt me niet meer het type om nog te verhuizen. Een gepensioneerde man, die waarschijnlijk hier in de buurt zal blijven wonen tot zijn dood. Zou hij ooit aan zelfmoord hebben gedacht? ‘Bedankt meneer. Kom op, Shar. Laten we verdergaan.’ Ingrid trekt aan mijn mouw en ik stap opzij. ‘Dank u wel,’ mompel ik tegen de man en dan lopen we snel door. Nog zeker een half uur. Mijn haar plakt tegen mijn voorhoofd en aan mijn wangen. Ingrid ziet er net zo woest en verzopen uit. In mijn buik kriebelt het een beetje. Als vandaag niet zo’n verdrietige dag was, zou het bijna grappig zijn. Als Femke ons nu kon zien, kwam ze vast niet meer bij. ‘Had je niet op een andere dag kunnen komen?’ zou ze gierend van het lachen uitroepen. Voor haar waren verjaardagen niet belangrijk. Zolang het maar leuk was. Of dat nou een dag eerder of later was, maakte niet uit. Mijn verzopenkattenlook zou ze hilarisch hebben gevonden. Vooral omdat ze wist dat ik een hekel heb aan regen. Zodra we de straat van de begraafplaats inlopen, komt er een stortvloed van herinneringen los. Mijn maag begint te draaien. Aarzelend hangt mijn voet even boven de besneeuwde stoep. Hier reden we op de dag van Femkes crematie. Alleen scheen toen de zon. Alsof we blij moesten zijn met haar dood. Alsof het een heugelijke dag was. De kou en nattigheid van vandaag zijn toepasselijker. Aan Femkes dood is niets heugelijks. ‘Gaat het, lief?’ Ik voel Ingrid bezorgd naar me kijken. Ik staar naar het hek en schud nee. Dan recht ik mijn rug en loop door. Waarom hebben begraafplaatsen toch altijd van die gietijzeren hekken? Elke stap lijkt wel zwaarder. Klotsend bewegen mijn voeten
14
zich voort door de modderige sneeuw. Bijna gevoelloos van de kou. Zelfs mijn laarzen hebben mijn voeten niet droog en warm kunnen houden. Maar ik loop stug door, met Ingrid achter me aan. Langs de grafstenen van mensen die ik niet ken. Dan zie ik haar naam staan en zak door mijn knieën voor de plek waar haar as is begraven. Op mijn hurken blijf ik zitten. Balancerend. Huilend. Ingrid zakt naast me neer en slaat haar arm om me heen. Zwaar drukt hij op mijn schouders. Het voelt goed en ook weer niet. Ik wil alleen zijn. Geen medelijden. Toch laat ik mijn hoofd opzij zakken en leun tegen haar aan. Haar schouder voelt warm tegen mijn gezicht. Warm en koud tegelijkertijd. Waarom is alles toch altijd zo fucking complex? Gevoelens van angst, verdriet, leegte, gemis, pijn en heimwee naar wat er ooit was, schieten door me heen. Het is te veel en een snik borrelt omhoog. ‘Wil je liever even alleen zijn?’ vraagt Ingrid. Ik betwijfel of ze mijn knikkende gebaar heeft gezien, maar toch hoor ik even later haar voetstappen over het grind. Dan wordt het stil. Diep adem ik de koude, vochtige lucht mijn longen in. Dan begin ik te praten. ‘Ik mis je zo, Femke. Waarom ben je nou toch weggegaan? Waarom heb je mij alleen gelaten? En je ouders, iedereen die van je hield. Met mij gaat het goed. Ik eet, kom aan, voel me steeds sterker, maar ik mis je zo.’ De laatste woorden klinken zwakjes in mijn oren. Alsof ze bijna meteen door de wind en regen worden verzwolgen. Meegenomen naar boven. Als een pakketje. Mijn vingertoppen glijden over de steen. Haar naam voelt echt. Ruw, bijna scherp. ‘Ik hou van je, Fem en ik zal je nooit vergeten. Rust maar zacht.’ Dan blijf ik stil, op mijn hurken, voor het graf zitten. Ruim tien minuten, dan sta ik op.
15
Ingrid staat in de verte toe te kijken. Mijn ogen glijden nog even over het graf. Het bloemstuk heb ik uit de tas gehaald en neergezet. De plastic tas frommel ik in elkaar en stop ik in mijn jaszak. Misschien kan ze het wel zien. Misschien heeft ze me wel gehoord. Misschien kan ik haar wel horen als ik goed luister. Maar ik hoor alleen een irritante piep, die steeds luider wordt...” Wanneer ik mijn ogen open doe lig ik in bed. Door de ramen schijnt de zon. De irritante piep is het alarm van mijn telefoon en met gestrekte arm probeer ik hem uit te zetten. Ik glijd met mijn vingers over het toetsenbord en druk op gevoel een paar knoppen in. Eindelijk zwijgt dat rotding en ik knijp mijn ogen weer dicht. Ik probeer me te concentreren. Flarden van beelden schieten door mijn hoofd. Beelden van Femke, haar graf, sneeuw en verdriet. Langzaam begin ik het te begrijpen. Ik heb gedroomd over de laatste keer dat ik Femkes graf bezocht, afgelopen november. Met mijn voeten duw ik het dekbed naar beneden. Ondersteund door mijn armen die het allemaal te langzaam vinden gaan. Vandaag is het Femkes verjaardag en ga ik weer samen met Ingrid naar de begraafplaats. Net als de vorige keer zag ik er aanvankelijk tegen op, maar inmiddels voel ik me een stuk sterker. Nog steeds verdrietig, maar vastberaden om iets van mijn leven te maken en positief te blijven. Even adem ik diep in en uit, dan gooi ik mijn benen over de rand van het bed. De rest van mijn lichaam volgt vanzelf. Het heeft zijn voordelen om niet al te zwaar te zijn, denk ik er cynisch achteraan. Ik denk terug aan mijn droom, aan alle details. Van minuut tot minuut was het zo gegaan. Weird. Meestal zijn mijn dromen niet zo gedetailleerd. Terwijl ik naar de deur loop gris ik een handdoek van mijn voeteneind. De douche is op de gang en aangezien het nog vroeg is, hopelijk niet bezet door een van de andere studenten.
16
Wanneer ik de deur open hoor ik boven wat gestommel. Ook in de gemeenschappelijke keuken hoor ik een keukenkastje dichtvallen. Ik ben dus niet de enige die vroeg op is vandaag, en ik kan alleen maar hopen dat de rest heeft besloten om eerst te ontbijten of televisie te kijken, in plaats van meteen onder de douche te springen. De badkamerdeur zit gelukkig niet op slot en bijna opgelucht stap ik naar binnen. Weer denk ik aan afgelopen november. Hoe anders voelde mijn verdriet toen. Meer radeloos. Zonder hoop. Nu voel ik me heel anders. Ik blijf voor de spiegel staan en kijk naar mijn gezicht. Mijn wangen zijn voller. Ik blaas er lucht in. Vroeger deed ik dat ook, maar met een ander doel. Toen blies ik lucht in mijn wangen om mijzelf te bevestigen dat ik veel te dik was. Nu deed ik het meer uit gewoonte. Met mijn vingers prik ik in mijn wangen. Ik heb van nature al een bol gezicht door mijn wangen. Zelfs toen ik mijn allerlaagste gewicht had bereikt, bleef ik op een of andere manier bolle wangen houden. Misschien dat daardoor zo veel mensen pas heel laat doorhadden hoe slecht het met mij ging. Kleding verhult nu eenmaal veel en mijn wangen, die vroeger mijn grootste vijand waren, vormden toen mijn beste dekmantel. Ik trek mijn T-shirt uit en kijk naar mijn lichaam. Nog steeds ietsjes te licht, maar het ziet er gezond uit. Vroeger zou ik ervan hebben gegruwd, nu vind ik het mooi om te zien hoe de extra kilo’s mijn figuur er beter uit laten zien. Ook dat was in november nog niet altijd het geval, denk ik erachteraan. Had Femke nog maar geleefd, alles had zo anders voor haar kunnen zijn. Ik draai me weg van de spiegel en stap onder de douche. Het kan me niet schelen dat het water eerst warm moet worden. De kou is zo intens dat het de pijn vanbinnen verdrijft. Op het station in Dieren ontmoet ik Ingrid weer. Dit keer huil ik niet, maar ze slaat wel een bemoedigende arm om mijn
17
schouders. Het vriendschappelijke gebaar maakt me triest en blij tegelijkertijd. Had ik dit nog maar met Femke kunnen delen. Had ik vandaag maar op haar verjaardagsfeest kunnen zijn en haar een mooi cadeau kunnen geven, in plaats van een bloemstuk op haar graf te plaatsen. ‘Het blijft moeilijk, hè?’ Ingrid kijkt me van opzij aan. Ik knik. ‘Het slijt niet echt, nee. De wanhoop is weg, maar het gemis slijt eigenlijk nooit. Ik mis haar nog steeds.’ Ik hoor Ingrid zuchten, dan zwijgt ze. Wanneer ik even later voor het graf van Femke sta, kijk ik omhoog. Daar ben ik weer, Fem. Hoe gaat het met jou? Hopelijk zit je daar waar je nu bent een beetje op je plek. Ik heb een bloemstuk met vlinders meegenomen voor je. Ik weet hoeveel je van vlinders houdt. Voor ik het goed en wel besef rollen de tranen toch weer over mijn wangen. Schuin kijk ik in de richting van Ingrid. ‘Denk je dat Femke het fijn vindt dat ik hier vandaag samen met jou bij haar graf ben? Zou ze nu niet denken dat ik haar heb ingeruild voor een andere vriendin?’ Ingrid glimlacht een beetje. ‘Nee, dat denk ik niet. Omgekeerd zou dat toch ook niet zo zijn? Ik denk juist dat ze heel trots op je is, zoals jij je overal doorheen worstelt.’ Ingrid houdt even stil. Dan gaat ze verder. ‘Ik denk dat als Femke daarboven naar beneden kijkt, ze een grote glimlach op haar gezicht heeft. Denk je ook niet?’ Ik kan alleen maar knikken en probeer te glimlachen door mijn tranen heen. Ingrid heeft gelijk, dat weet ik best en ik realiseer me ook hoe moeilijk het voor haar moet zijn om mij daar zo verdrietig te zien staan bij het graf van mijn vriendin. Hoe anders is het allemaal voor mij gegaan. Wat heb ik eigenlijk een geluk gehad. ‘Dank je, Ing,’ zeg ik en ik knijp even in haar hand. Ingrid slaat haar arm weer om me heen. ‘Graag gedaan, lief vriendinnetje.’ Dan gaan we naar huis.
18