Rob
Werkprogramma 2000
september 1999
/2/
/3/
Inhoud Inleiding
5
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Thema’s Kwaliteit van bestuur Bestuur en recht Bestuurlijke relaties Bestuur en democratie
7 7 7 7 8
3
Onderwerpen uit het werkprogramma 1999
9
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Nieuwe onderwerpen in 2000 De kwaliteit van functionele besturen Taakontwikkeling van de politie Massaliteit versus maatwerk Decentralisatie Ruimtelijke ontwikkelingen Verbeteren participatiemogelijkheden van minderheidsgroepen
10 10 11 11 12 12 13
5
Evaluatie
14
Bijlage I Overzicht van uitgebrachte adviezen
Rob
1
Bijlage II Overzicht van uitgebrachte preadviezen en overige publicaties Bijlage III Samenstelling Raad voor het openbaar bestuur
/4/
/5/
1 Inleiding De Raad voor het openbaar bestuur is met zijn werkzaamheden gestart in het begin van het jaar 1997. De zittingsperiode van de Raad is 4 jaar. Dat betekent dat met de uitvoering van het thans voorliggende werkprogramma de eerste vierjaarsperiode van de Raad tot een einde komt. Wij staan nu op een moment dat het werkprogramma voor 1999 volop in de uitvoering is. Dat betekent dat wij nu ongeveer halverwege de zittingsperiode van de Raad zijn, en de totale periode enigszins kunnen overzien. Wat heeft de Raad tot nog toe gedaan en wat zal de Raad nog gaan doen in de periode die hem nog rest? Daarom is het nu het juiste moment enkele grote lijnen te schetsen van de advisering van de Raad.
Rob
Toen de Raad aantrad heeft hij zich bezonnen op zijn activiteiten en op de aard van zijn advisering. Gelet op de wettelijke taakopdracht en zijn personele samenstelling heeft de Raad ervoor gekozen de positie van de burger en zijn betrokkenheid bij het openbaar bestuur als centrale invalshoek van zijn advisering te kiezen. Een belangrijke vraag daarbij is hoe de overheid in een pluriforme samenleving dienstverlening op maat kan verschaffen zonder de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid geweld aan te doen. De receptiviteit en de integriteit van de overheid zijn daarbij de voornaamste toetsstenen. De Raad wordt, conform zijn wettelijke taakopdracht geacht te adviseren over de inrichting en het functioneren van de overheid met het oog op het vergroten van haar doeltreffendheid en doelmatigheid en met bijzondere aandacht voor de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat. Bij het operationaliseren van deze opdracht is een viertal hoofdthema’s te onderscheiden. In de volgende paragraaf zal op de inhoud van deze thema’s nader worden ingegaan. De Raad hanteerde tot nog toe als werkwijze dat per adviesaanvraag een ad hoc werkgroep werd gevormd die het desbetreffende advies voorbereidde. Vanwege de thematische samenhang tussen verschillende onderwerpen zullen bredere werkgroepen worden gevormd die elk één van de gekozen thema’s zullen behandelen en de verschillende adviezen in hun onderlinge samenhang zullen voorbereiden. Met deze werkwijze is in de loop van 1999 reeds een begin gemaakt ten behoeve van de voorbereiding van de adviezen die voor dat jaar zijn geagendeerd.
Tevens is in het genoemde jaar nadrukkelijker dan voorheen aandacht besteed aan de mogelijkheden samen met de Raad voor de financiële verhoudingen tot advisering te komen, of in ieder geval tot een onderlinge afstemming van de advisering. De in dit werkprogramma genoemde adviesaanvraag over decentralisatie is het eerste advies dat door de minister van Binnenlandse
/6/ Zaken & Koninkrijksrelaties officieel aan de beide Raden gezamenlijk is gevraagd. Daartoe zal een gezamenlijke werkgroep bestaande uit leden van zowel Rob als Rfv worden ingesteld. Daarnaast bestaan er andere vormen van samenwerking tussen beide raden. De Raden vergaderen soms gezamenlijk, geven commentaar op elkaars concept -adviezen, en individuele leden lezen over en weer mee bij de voorbereiding van een advies. De integratie van de secretariaten van beide Raden zoals die in de loop van 1999 haar beslag heeft gekregen is een belangrijke randvoorwaarde voor de verdergaande samenwerking.
/7/
2 Thema’s
Rob
De overheid is er ten dienste van de burger. De burger financiert de overheid. Dat gebeurt niet vrijwillig. De overheid heeft de bevoegdheid de burger dwingende verplichtingen op te leggen. Het financieren van gemeenschapsvoorzieningen door de burger is niet vrijblijvend. Belastingen kunnen worden opgelegd en zonodig worden afgedwongen. Deze bevoegdheid van de overheid is het principiële onderscheid tussen de overheid en een willekeurige maatschappelijke organisatie. Maar deze vergaande bevoegdheid legt de overheid verplichtingen en beperkingen op. De verplichting om transparant te zijn, integer, efficiënt en effectief te werk te gaan en om verantwoording af te leggen over haar optreden. De beperking zichzelf ook te houden aan de wet. Dit laatste is de essentie van de rechtsstaat. In de navolgende paragrafen zal een uitwerking worden gegeven van de vier thema’s. 2.1 Kwaliteit van bestuur In zijn advisering vraagt de Raad nadrukkelijk aandacht voor de kwaliteit van het overheidshandelen, het eerste hoofdthema. Hoe staat het met de kwaliteit van het overheidsapparaat, met de kwaliteit van de publieke dienstverlening, de kwaliteit van politieke ambtsdragers, met de mate van integriteit? In dit kader adviseerde de Raad over verbetering van de publieke dienstverlening met behulp van ICT, over marktwerking binnen de overheid, over het conceptwetsvoorstel bevordering integriteit bij publieke besluitvorming. Eind 1999 of begin 2000 zullen nog adviezen worden uitgebracht over de mate van responsiviteit van de overheid (herkent zij de maatschappelijke vragen die bij burgers leven) en over de mate van uitbesteding van taken aan externe adviesbureaus. 2.2 Bestuur en recht Zoals hiervoor al is aangegeven, is de essentie van de rechtsstaat dat de overheid zelf ook is gebonden aan de wet. Het is de overheid die de eindverantwoordelijkheid heeft voor (de organisatie van) de handhaving van wet-en regelgeving en voor de veiligheid van de burger. Vanuit deze verantwoordelijkheid adviseerde de Raad tot nu toe twee maal over handhaving en opsporing. In het laatste jaar van de eerste vierjaarsperiode zal de aandacht verschuiven naar vraagstukken rondom (de organisatie van) veiligheid binnen het publieke domein. Waar liggen de grenzen tussen de publieke en de private verantwoordelijkheid voor de veiligheid in het publieke domein?
2.3 Bestuurlijke relaties Kwaliteit heeft ook te maken met transparantie en met effectiviteit. Er zijn van
/8/ oudsher verschillende soorten overheden in ons land. De verhoudingen tussen die verschillende overheden wijzigen zich voortdurend. Er is de laatste jaren steeds meer coproductie van beleid gekomen. De toenemende complexiteit van maatschappelijke vraagstukken vraagt steeds vaker om samenwerkende overheden en om samenwerking van overheden met maatschappelijke organisaties. De autonomie van de decentrale overheden, een belangrijk beginsel van ons bestuurlijk stelsel raakt hierdoor anders gekleurd. Hiermee komt het derde hoofdthema in beeld, de verhouding tussen de verschillende bestuurslagen. Het eerste advies dat de Raad uitbracht had als titel: ‘Verscheidenheid en vervlechting’ en ging in meer algemene zin in op de verwevenheid van maatschappelijke vraagstukken en bestuurlijke verantwoordelijkheden. In het advies over het Bestuursakkoord nieuwe stijl is in meer instrumentele zin ingegaan op deze ontwikkeling. Lopende het jaar 1999 zal de Raad adviseren over de regierol van gemeenten en de regierol van provincies. Uiteraard komen de onderlinge relaties tussen de verschillende bestuurslagen hierbij nadrukkelijk aan de orde. In beide adviezen over de regierol zal worden ingegaan op de specifieke betekenis van het lokale bestuur en van het middenbestuur. Vanuit deze invalshoek zal invulling worden gegeven aan de brede adviesaanvraag over decentralisatie die voor 2000 op de rol staat. Welke taken horen inherent bij deze bestuurslagen en wat betekent dat voor de decentralisatie doelstelling? Een advies over de bestuurlijke organisatie van de veiligheidsregio’s, waarbij de verhouding tussen de bestuurslagen onderling ook een belangrijke rol speelt, zal in de tweede helft van 1999 nog worden uitgebracht. 2.4 Bestuur en democratie Het streven naar een efficiënt overheidsapparaat en naar effectieve bestuurlijke relaties is echter niet voldoende om inhoud te geven aan de democratische rechtsstaat. Het functioneren van het bestuur binnen een democratische context is een wezenlijk thema binnen de advisering van de Raad. De Raad adviseerde daarom over het functioneren van het monistisch systeem op lokaal en provinciaal niveau, over het functioneren van politieke partijen, over het kiesstelsel, over de positie van allochtonen en hun participatie bij het publieke bestel en over de mogelijkheden ICT in te zetten voor verbetering van democratische procedures. De Raad zal dit jaar nog adviseren over een verbetering van betrokkenheid van jongeren bij het openbaar bestuur. De mogelijkheid van een goede democratische controle op bestuurlijke samenwerkingsconstructies zal begin volgend jaar onderwerp van advies zijn. Voor volgend jaar staat de participatie van allochtonen opnieuw op het programma.
/9/
3 Onderwerpen uit het werkprogramma 1999
Rob
Naar het zich thans laat aanzien zal het werkprogramma voor 1999 voor het grootste deel bijtijds tot uitvoering komen. Naar verwachting zal een tweetal onderwerpen uit het werkprogramma 1999 in dit jaar niet tot advisering komen. Die adviezen zullen in het begin van 2000 worden uitgebracht. Dat betreft het onderwerp externe adviseurs als vijfde macht, en het thema bestuurlijke samenwerking en democratische controle. Het eerstgenoemde thema heeft betrekking op de opmars van externe bureaus die niet alleen gespecialiseerde taken uitvoeren maar ook beleidsmatige vragen beantwoorden. De vraag naar de wenselijkheid van deze ontwikkeling wordt daarmee van steeds groter belang. Het tweede thema heeft betrekking op de blijvende noodzaak van grensoverschrijdende samenwerking en op de mogelijke groei van functionele besturen, ondanks het algemene streven naar versterking van de hoofdstructuur van het bestuurlijk bestel. Welke nieuwe vormen van samenwerking zijn denkbaar waardoor het bestuur desondanks transparant en democratisch controleerbaar blijft?
/10/
4 Nieuwe onderwerpen in 2000 Kwaliteit van bestuur 4.1 De kwaliteit van functionele besturen Rond de regionale politie rezen in de vorige kabinetsperiode regelmatig vragen over de grenzen van de verantwoordelijkheid tussen enerzijds de minster van Binnenlandse Zaken en anderzijds de decentrale verantwoordelijkheid voor het beheer. Het centrale niveau kan meer geld willen voteren voor meer ‘blauw op straat’, het regionale niveau heeft evenwel tot op zekere hoogte zijn eigen verantwoordelijkheid voor de besteding van de gevoteerde gelden. Een advies over een scherpere afbakening tussen centrale en decentrale verantwoordelijkheden, bestuurlijk en financieel, bij functionele bestuursorganen kan wellicht richting geven aan de politieke discussies die telkens weer oplaaien rondom deze en vergelijkbare vraagstukken. Bij dit onderwerp is de vraag hoe tegen de bekostiging wordt aangekeken. Een verdeelstelsel kan beleidsarm zijn, zoals het gemeente- en provinciefonds, of sturend. De keuze daartussen heeft gevolgen voor de inrichting en vormgeving van het te hanteren bekostigingsstelsel. Om het geheel van bestuurlijke en financiële verhoudingen effectief te maken moeten de doelstellingen en de in te zetten instrumenten van beide verhoudingen in elkaars verlengde liggen. Dit onderwerp leent zich goed voor gezamenlijke advisering door Rob en Rfv. Samenstelling werkgroep: Raad: dhr. P.F.van der Heijden (voorzitter) dhr. P.J. Langenberg dhr. H.G. Sol mw. G.W. van Montfrans-Hartman dhr. C.D. van der Vijver mw. A.G.M. van de Vondervoort
Secretariaat: dhr. S.P.M. Vroonhof (coördinator) dhr. H.S. Halbersma mw. M.W.M. de Vries dhr. H.J. Bouwknegt
/11/ Bestuur en recht
Rob
4.2 Taakontwikkeling van de politie Het Beleidsplan Nederlandse Politie 1999-2002 (BNP) heeft als uitgangspunt dat de politie weliswaar als centraal instituut in de veiligheidsketen aanspreekbaar is op de feitelijke veiligheidssituatie, maar dat ook burgers, bedrijven, instellingen en overheidsdiensten aangesproken dienen te worden op hun verantwoordelijkheid inzake veiligheidszorg. Een heroriëntatie op de taken en werkwijze van de politie is dringend geboden, aldus het BNP. Daarbinnen wordt voor het thema publiek-private veiligheidszorg aparte aandacht gevraagd. Mede omdat bij de invoering van het Integrale Veiligheidsprogramma (IVP) hieraan invulling dient te worden gegeven. Op dit terrein is al enige tijd sprake van verschuivende grenzen waarbij er in sommige gemeenten reeds de beweging is de private sector in te schakelen bij investeringen in de publieke veiligheidszorg. Waar liggen in de praktijk de grenzen en de mogelijkheden hiervan? Hoe ver reikt het vermogen van de overheid om op het vlak van veiligheid ordenend op te treden in de samenleving, praktisch en principieel? Wat betekent dit voor het feitelijk functioneren van het politieapparaat? Welke mogelijkheden zijn er de verantwoordelijkheid voor de veiligheid ook formeel te leggen bij particulieren, bijvoorbeeld ouders voor het gedrag van hun kinderen binnen het publieke domein? 4.3 Massaliteit versus maatwerk De overheid moet haar werk doen in een samenleving die steeds veelvormiger en veelkleuriger wordt. Er is een sterke sociaal-culturele onderstroom naar meer individualisering. De etnische verscheidenheid maakt de samenleving pluriformer. Tegelijkertijd is de overheid gebonden aan beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Die spanning doet zich voor bij het nemen van bestuurlijke beslissingen, maar ook bij straftoemeting en bij het beslechten van geschillen. De juridisering in de relatie burger/bestuur vormt in dit verband een extra complicatie. Hoe dienen bestuursorganen en rechters om te gaan met deze spanning en waar liggen de grenzen tussen enerzijds de behoefte aan maatwerk en anderzijds de toepassing van de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid? De Raad is voornemens ten aanzien van dit thema eerste een voorstudie te laten uitvoeren alvorens eventueel tot advisering over te gaan. Samenstelling werkgroep: Raad: dhr. C.D. van der Vijver (voorzitter) dhr. E.M. Mastenbroek mw. A.G.M. van de Vondervoort mw. G.W. van Montfrans-Hartman mw. W.L. Gillis-Burleson dhr. H.B. Entzinger
Secretariaat: dhr. S.P.M. Vroonhof (coördinator) dhr. G.A. van Nijendaal dhr. R.G. Daniels mw. M.W.M. de Vries
/12/ Bestuurlijke relaties 4.4 Decentralisatie Het streven om taken van het Rijk over te hevelen naar de andere overheden heeft de laatste jaren resultaten opgeleverd. Ook het huidige kabinet heeft het voornemen met dit streven door te gaan. Er is behoefte aan nieuwe ideeën om het decentralisatiebeleid een nieuwe impuls te geven. Daartoe is het wel nodig lering te trekken uit de ervaringen met eerdere decentralisatie operaties. Het is de ambitie van het kabinet te streven naar krachtige gemeenten. Kan dit vorm krijgen door de bevoegdheden van lokale en provinciale overheden te verruimen op bestaande reeds gedecentraliseerde beleidsterreinen en door nieuwe taken over te hevelen? Hoe kan de kwaliteit van deze processen worden bewaakt en hoe kan worden vormgegeven aan de resterende verantwoordelijkheid van de rijksoverheid? De omvang van het decentrale belastinggebied is een thema dat hiermee samenhangt. De adviesvraag is al uitgebracht aan Rob en Rfv gezamenlijk. 4.5 Ruimtelijke ontwikkelingen Het kabinet heeft een aantal voornemens die de komende jaren zullen leiden tot een vernieuwing van de infrastructuur in ons land. Diverse kabinetsnota’s zijn daarover verschenen of zullen binnenkort naar buiten komen. Het beleid dat zal worden ontwikkeld heeft grote invloed op de desbetreffende gemeenten. Redenerend vanuit deze nota’s is dan de vraag welke beleidsmatige, bestuurlijke en financiële spin-off er voor de (betrokken) gemeenten is, mede vanuit de context dat overheden steeds meer bij de beleidsvorming en -uitvoering aan ‘coproductie’ doen en met private partijen zullen moeten samenwerken. Daarbij gaat het onder meer om de volgende deelvragen: Welk beleid moeten de gemeenten ontwikkelen om van de groeipotenties gebruik te kunnen maken? Duiden de nota’s erop dat bepaalde gebieden specifiek in ontwikkeling komen en welke betekenis heeft dat voor de regionale samenwerking? Welke rol dienen de gemeenten op beleidsmatige terreinen zoals economie, milieu en het eigen ruimtelijk beleid te ontplooien? Welke betekenis hebben de nota’s voor het grondbeleid? Welke samenwerking tussen de overheden is geboden? En welke tussen de gemeentelijke en de private sector? Wat zijn de gevolgen van de financiële verhouding en de (desbetreffende) gemeentelijke financiën? Dit onderwerp zal in gezamenlijkheid met de Rfv worden aangepakt. Samenstelling werkgroep: Raad: Secretariaat: dhr. H.G. Sol (voorzitter) dhr. M.P.H.van Haeften (coördinator) dhr. E.M. Mastenbroek dhr. H.S. Halbersma dhr. P.J. Langenberg dhr. R.G. Daniëls dhr. P.A. Lankhorst dhr. B. de Vries dhr. P.O. Vermeulen (Rfv) mw. D.IJ.W. de Graaff-Nauta (Rfv) mw. J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart (Rfv)
/13/ Bestuur en democratie
Rob
4.6 Verbeteren participatiemogelijkheden van minderheidsgroepen In de nota “Kansen krijgen, kansen pakken” is geconstateerd dat Nederland een immigratieland is. Dit uitgangspunt is breed ondersteund in het politieke debat dat daarop volgde. De consequentie van dit uitgangspunt is dat instellingen en bedrijven zich rekenschap moeten geven van het feit dat ze dienen te functioneren in een veranderde omgeving. Bij de non-profit instellingen is dat, een enkele uitzondering daargelaten, onvoldoende het geval. Zo laat het inspectierapport over zwarte scholen zien dat het onderwijs zich niet altijd consequent heeft aangepast aan de veranderingen in de leerlingenpopulatie. Het recente onderzoeksrapport van “Research voor beleid” over de bestuurs- en arbeidsparticipatie van etnische minderheden bij Haagse en Rotterdamse gepremieerde en gesubsidieerde instellingen, laat een bedroevend beeld zien. Het spreekt voor zich dat op deze wijze instellingen de participatie van minderheden belemmeren en verworden tot institutionele barrières. De vraag is nu welke bestuurlijke instrumenten er voorhanden zijn om de externe druk op deze algemene instellingen op te voeren. Welke instrumenten zijn er denkbaar op lokaal, provinciaal, dan welk landelijk niveau? Daarnaast was één van de constateringen uit het Rob-advies “Retoriek en realiteit van het integratiebeleid” dat het instrumentarium waarmee participatie van leden van minderheidsgroepen kan worden bevorderd, gedeeltelijk in private handen is overgegaan. Daar doet zich meer in het algemeen de vraag voor hoe daarmee omgegaan kan worden. De wet Samen laat bijvoorbeeld zien dat de participatie van bedrijven laag is. Kan daarbij bijvoorbeeld de Canadese wet op de multiculturaliteit in overweging genomen worden? Hoe zou het door de Rob bepleite premiestelsel op samenwerking en uitwisseling van informatie praktisch uitgewerkt kunnen worden? Wat zijn de internationale ervaringen met dit sturingsvraagstuk? Bij deze adviesaanvraag zal ook de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) worden betrokken. Samenstelling werkgroep: Raad: Secretariaat: mw. A.G.M.van de Vondervoort (voorz.) dhr. M.P.H. van Haeften (coördinator) dhr. H.B. Entzinger dhr. H.J. Bouwknegt dhr. P.F. van der Heijden dhr. G.A. van Nijendaal dhr. P.A. Lankhorst dhr. B. de Vries mw. W.L. Gillis-Burleson vacature
/14/
5 Evaluatie Het jaar 2000 is het laatste jaar van de eerste vierjaarsperiode van de Raad. Daarna zal de Raad zoals iedere adviesraad een evaluatie aan de minister van BZK moeten presenteren. Deze evaluatie zal het komende jaar in grote lijnen moeten worden opgesteld. Daarom is de evaluatie als activiteit opgenomen in dit werkprogramma.
/15/
Bijlage I Overzicht van uitgebrachte adviezen 1. Verscheidenheid in vervlechting; bestuurlijke instrumenten tussen proces en institutie
oktober 1997
2. Integriteit, een zaak van overheid èn bedrijfsleven
oktober 1997
3. Op de grens van monisme en dualisme
november 1997
april 1998
5. Op de handhaving beschouwd; toezien op een versterkte en uitvoerbare lokale handhavingsstructuur
april 1998
Rob
4. Dienen en verdienen met ICT; over de toekomstige mogelijkheden van de publieke dienstverlening
6. Bestuurlijke betrekkingen tussen kabinet, VNG en IPO
april 1998
7. Illegale Blijvers
april 1998
8. Wijken of herijken: nationaal bestuur en recht onder Europese invloed 9. Tussen staat en electoraat; politieke partijen op het snijvlak van overheid en samenleving
september 1998
oktober 1998
10. De overheid de markt in- of uitprijzen?
december 1998
11. De grenzen van de Internetdemocratie
december 1998
12. Kiezen zonder drempel, het kiesstelsel geactualiseerd 13. Retoriek en realiteit van het integratiebeleid 14. Bijzondere opsporingsdiensten
februari 1999
maart 1999 juni 1999
/16/
Bijlage II Overzicht van uitgebrachte preadviezen en overige publicaties Preadviezen 1. O.J.D.M.L. Jansen, Bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving, bestuur en politie
januari 1998
2. A. Zuurmond e.a., Dienstverlening centraal, de uitdaging van ICT voor de publieke dienstverlening
april 1998
3. L.F.M. Besselink en R.J.G.M. Widdershoven, De juridische gevolgen van Europese integratie voor het nationaal beleid
september 1998
Overige publicaties 1. Werkprogramma 1998
september 1997
2. Verslag studiemiddag, Sturingsinstrumenten en hun context. De modernisering van het bestuursintrumentarium bij (financiële) decentralisatie september 1997 3. Jaarverslag 1997
maart 1998
4. Verslag symposium, De gezondheidstoestand van het Nederlandse openbaar bestuur; Ziek of gezond
maart 1998
5. Werkprogramma 1999 6. Jaarverslag 1998 7. Werkprogramma 2000
september 1998 maart 1999 september 1999
/17/
Bijlage III Samenstelling Raad voor het openbaar bestuur voorzitter
: vacature
vice-voorzitter: de heer prof. dr. H.G. Sol, hoogleraar systeemkunde aan de Technische Universiteit Delft; leden
: de heer prof. dr. H.B. Entzinger, hoogleraar algemene sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht; : mevrouw mr. W.L. Gillis-Burleson, directeur Legato opleidingen;
Rob
: mevrouw A.G.M. van de Vondervoort, senior adviseur bij Bakkenist Management Consultants;
: de heer prof. mr. P.F. van der Heijden, hoogleraar arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam; : de heer ing. E.M. Mastenbroek, oud-commissaris van de Koningin in de provincie Limburg; : mevrouw G.W. van Montfrans-Hartman, associée BCG;
: de heer prof. dr. C.D. van der Vijver, directeur Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie; : de heer drs. P.A. Lankhorst, adviseur Jeugdbeleid en Jeugdzorg;
: de heer drs. P.J. Langenberg, hoofd afdeling Strategie & Beleid dIVV, gemeente Amsterdam; secretaris
: de heer drs. M.P.H. van Haeften, (geen Raadslid).