Seniorenmonitor 2015 De behoeften van Heerlense senioren in kaart gebracht
Rapportage Seniorenmonitor 2015: De behoeften van Heerlense senioren in kaart gebracht. door bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Heerlen
Nadere informatie Contactpersoon onderzoek: Gladys Cools-Tummers E-mail:
[email protected] Contactpersoon beleid: Petra van Zundert E-mail:
[email protected]
Juli 2015 Gegevens mogen worden overgenomen, mits met bronvermelding. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik is toegestaan
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING
1
1.
INLEIDING 1.1 Aanleiding en achtergrond 1.2 Aanpak van het onderzoek 1.3 Opzet rapportage
5 5 6 7
2.
DEMOGRAFISCHE KENMERKEN 2.1 Aantal senioren in Heerlen 2.2 Sekse 2.3 Burgerlijke staat 2.4 Woonbuurt Heerlense senioren 2.5 Woonvorm
8 8 9 9 10 12
3.
WOON- EN LEEFOMGEVING 3.1 Waardering woning 3.2 Toekomstige woonbehoefte
13 13 14
4.
GEZONDHEID EN VITALITEIT 4.1 Ervaren gezondheid 4.2 Lichamelijke gezondheid 4.2.1 Beperking of chronische aandoening 4.2.2 Ervaren beperkingen in dagelijkse leven 4.3 Psychische gezondheid 4.4 Bewegen
17 17 18 18 18 19 20
5.
MAATSCHAPPELIJK PARTICIPATIE EN SOCIAAL NETWERK 5.1 Maatschappelijke participatie 5.1.1 Betaald werk 5.1.2 Vrijwilligerswerk 5.1.3 Mantelzorg 5.2 Deelname aan activiteiten 5.2.1 Sporten 5.2.2 Bezoek aan culturele voorzieningen 5.3 Sociaal netwerk 5.4 Eigen kracht
21 21 21 21 23 24 24 26 27 28
6.
VOORZIENINGEN 6.1 Gebruik technologie 6.2 Bereik van voorzieningen en organisaties 6.3 Gebruik van voorzieningen en diensten
30 30 31 33
7.
REFERENTIES
35
Bijlage 1: Onderzoeksverantwoording
I
2
-1-
Samenvatting Het uitgangspunt van het kernthema ouderenbeleid is dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij. Hierbij staan drie thema’s centraal, namelijk: wonen, bewegen en participatie. Om te bepalen of de beleidsdoelstellingen behaald zijn dan wel in hoeverre beleidsimpulsen nodig zijn, is het essentieel om te beschikken over de meest actuele informatie op deze terreinen. De doelstelling van het huidige onderzoek is dan ook om inzicht te verschaffen in de huidige situatie van 55-plussers op sociaal, maatschappelijk en gezondheidsvlak. Voorliggende rapportage betreft een nulmeting. Om inzicht te verschaffen in de huidige situatie van senioren is een survey-onderzoek onder 55-plussers uitgevoerd. In de periode april-mei 2015 zijn ruim 3.300 senioren benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Bijna 1.700 vragenlijsten zijn ingevuld retour gekomen, hetgeen een respons van 50% betekent. Het onderhavige rapport geeft een goed beeld van de situatie en behoeften van senioren. Hierbij wordt ingegaan op demografische kenmerken, woon- en leefomgeving, gezondheid en vitaliteit, maatschappelijke participatie en sociaal netwerk en voorzieningen.
Demografische kenmerken Ruim 1 op de 3 inwoners behoort in 2015 tot de 55-plussers, en 1 op de 5 tot de 65-plussers. Geprognotiseerd wordt dat het aandeel 55- en 65-plussers in 2040 gestegen is tot resp. 46% en 34%. Heerlense senioren wonen verspreid over de stad. De meeste senioren wonen in HoensbroekDe Dem, Heerlerheide-Passart, Heerlen-Centrum, Meezenbroek-Schaesbergerveld-Palemig, Caumerveld-Douve Weien, Welten-Benzenrade, Heerlerbaan-Centrum en Heerlerbaan-Schil. De buurten Welten-Benzenrade en Heerlerbaan-Centrum zijn het meest vergrijsd: hier woont het grootste aandeel senioren van de totale bevolking. Dit is grotendeels toe te schrijven aan de concentratie van intramurale instellingen. Het leeuwendeel van de senioren woont zelfstandig; zelfs 3% van woont intramuraal. Onder de 75-plusssers is dit aandeel 8%. De buurten met relatief gezien de meeste niet zelfstandig wonende senioren zijn: Molenberg en Welten-Benzenrade. Woon- en leefomgeving Twee derde van de zelfstandig wonende senioren woont in een rijwoning, twee-onder-een-kap of vrijstaande woning. Circa een kwart woont in een appartement, en 6% in een seniorenwoning. Naarmate senioren ouder worden verandert ook het woontype waarin ze wonen. De groep 65-plussers woont in verhouding tot de 55-64-jarigen vaker in een appartement of seniorenwoning (resp. 41% en 17%). In het algemeen zijn Heerlense senioren tevreden over hun woning: ze waarderen deze met een 7,6. Voor het realiseren van de doelstelling om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen is het een vereiste dat de woning geschikt is. Eén op de zes senioren geeft aan dat de huidige woning niet geschikt is, terwijl 8 op de 10 aangeven dat deze reeds geschikt is dan wel geschikt te maken is. Vooral de toegankelijkheid van ruimten vanwege verschillende verdiepingen wordt als meest frequent obstakel genoemd om (in de nabije toekomst) in de woning te kunnen blijven wonen (75%). Naarmate men ouder wordt, is de huidige woning vaker al geschikt. De geschiktheid van de woning hangt, naast de leeftijd, ook af van het feit of het een koop- of een huurwoning betreft.
-2De meerderheid van de personen die in een huurwoning wonen (60%) geeft aan dat hun woning reeds geschikt is t.o.v. 30% van de personen die in een koopwoning wonen. Een derde van de senioren geeft aan dat ze reeds aanpassingen aan hun woning gedaan hebben om in hun toekomstige woonbehoefte te kunnen voorzien. De bereidheid om zelf een financiële bijdrage te leveren aan de (toekomstige) woningaanpassing is bij de meerderheid aanwezig, mits de bijdrage niet te hoog is. Gezondheid en vitaliteit Heerlense senioren zijn over het algemeen tevreden over hun gezondheid: twee derde ervaart de eigen gezondheid als (zeer) goed of uitstekend. Ook voelen senioren zich in het algemeen fit: fitheid wordt gemiddeld met een 6,6 beoordeeld. In 2015 voldoen ruim 4 op de 10 Heerlense 55-plussers aan de norm Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) en 21% voldoet aan de fitnorm. In totaal voldoet de helft van de 55-plussers aan één van deze twee normen en voldoet daarmee aan de combinorm. Heerlense senioren scoren in vergelijking met landelijke cijfers iets slechter op de NNGB en de combinorm. Daarentegen scoren ze relatief beter op de fitnorm. De lichamelijke gezondheid wordt minder goed gewaardeerd: bijna de helft van de 55-plussers heeft een beperking of chronische aandoening. Niet iedereen ervaart hierdoor beperkingen in het dagelijkse leven: één op de drie ervaart beperkingen, met name bij het verrichten van huishoudelijke taken. Maatschappelijke participatie en sociaal netwerk De helft van de 55 t/m 64-jarigen verricht betaalde arbeid van 12 uur of meer per week, terwijl dit onder de 65-plussers conform verwachting slechts een fractie (6%) is. Binnen de leeftijdsgroep 65 t/m 74 jaar verricht 2% betaalde arbeid van 12 uur of meer per week. Naast betaalde werkzaamheden, verrichten senioren frequent onbetaald werk: Een kwart van de Heerlense senioren van 55 jaar en ouder verricht momenteel vrijwilligerswerk, terwijl bijna een derde dit in de afgelopen 12 maanden gedaan heeft. Vooral senioren in de leeftijd van 55 t/m 74 jaar verrichten vrijwilligerswerk (ca. 30%). Bijna driekwart van de vrijwilligers doet dit 1 keer per week of vaker. Van de 55-plussers die nog geen vrijwilliger zijn geeft 12% aan dat ze dit wel zouden willen. Hierbij gaat het vooral om de 55 t/m 74-jarigen. Personen die momenteel (nog) geen vrijwilligerswerk verrichten en dit ook niet van plan zijn om in de toekomst te gaan doen geven hiervoor als voornaamste reden aan dat zij fysiek niet in staat te zijn om vrijwilligerswerk te verrichten. Mantelzorg wordt naast vrijwilligerswerk nóg frequenter verricht: één op de drie senioren verricht mantelzorg. Circa de helft van de personen doet dit minimaal één keer per week. Daarnaast ontvangt 17% van de senioren mantelzorg. Wat betreft leefstijl sport de helft van de senioren eens per maand of vaker, hetgeen niet afwijkt van het Heerlense gemiddelde. Ten opzichte van landelijke referentiecijfers sporten Heerlense 65-plussers minder frequent. Persoonlijke redenen, met name medische redenen, worden als meest voorkomende reden genoemd om niet te sporten. Ook desinteresse wordt vaak genoemd. Heerlense senioren besteden in hun vrije tijd voldoende tijd aan culturele activiteiten in Heerlen. Ruim 80% van de 55-plussers heeft in de afgelopen 12 maanden minimaal 1 (Heerlense) culturele instelling bezocht of heeft deelgenomen aan (Heerlense) culturele activiteiten. Hierbij is geen significant verschil tussen 55-plussers en het Heerlense gemiddelde. Parkstad Limburg Theaters worden het meest frequent bezocht: 6 op de 10 senioren hebben in de afgelopen 12 maanden minimaal 1x een bezoek gebracht aan Parkstad Limburg Theaters. Dit aandeel is iets hoger dan het Heerlense gemiddelde (53%).
-3Ondanks dat er senioren zijn die zich weleens eenzaam voelen (ca. 25%), vindt verreweg de meerderheid van de senioren dat zij voldoende sociale contacten hebben. Naarmate men ouder wordt, is er minder contact met anderen. Daarnaast is in het huidige onderzoek onder senioren gevraagd naar diverse praktische aspecten die de zelfredzaamheid in het dagelijkse leven bepalen. Hierbij kan gedacht worden aan het huishouden, de dagelijkse verzorging, een bezoek brengen aan familie of financiën. De meerderheid van de senioren is zelfredzaam op alle gebieden die het dagelijkse leven domineren. Nog het meest in het oog springt de zelfredzaamheid inzake huishoudelijke werkzaamheden: hiermee hebben de meeste senioren meer moeite ten opzichte van andere praktische zaken, zoals de dagelijkse verzorging, financiën en het zelfstandig een bezoek brengen aan anderen. Naarmate men ouder wordt, daalt het aandeel ouderen dat het huishouden alleen kan doen aanzienlijk (74% voor de 55 t/m 64-jarigen en 45% voor de 75plussers). Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudste leeftijdsgroep het meest een beroep doet op anderen voor hulp in de huishouding/zorgtaken. Voorzieningen Onder de zelfstandig wonende senioren zijn internet en de mobiele telefoon de meest populaire technologische hulpmiddelen: deze middelen worden dagelijks/wekelijks door een ruime meerderheid van de senioren gebruikt. Hier tegenover staat dat gemiddeld genomen 16% geen internet heeft en 15% geen mobiele telefoon. Onder de 75-plussers is dit aandeel aanzienlijk groter dan onder de groep 55 t/m 74 jaar. Een minderheid mist voorzieningen in de buurt, waarbij er geen verschil tussen de leeftijdsgroepen is. Met name winkelvoorzieningen worden relatief gezien het meeste gemist. Desondanks is bijna driekwart van de senioren (zeer) tevreden over de bereikbaarheid van winkels en over het aanbod van dagelijkse boodschappen in hun buurt. Ook over het aanbod van openbaar vervoer is de meerderheid content. Ten slotte is aan senioren gevraagd of ze (de intentie hebben om) gebruik (te) maken van diverse soorten voorzieningen op het gebied van vervoer, gezondheid, cultuur, sport en maaltijdverstrekking. De meerderheid van de senioren heeft geen behoefte aan dit soort voorzieningen. Het lokaal loket voor informatie over gezondheid, welzijn en wonen wordt door 1 op de 10 personen nog het meest gebruikt. Er wordt nauwelijks gebruik gemaakt van sport- of bewegingsactiviteiten voor senioren; desondanks zou één op de vijf dit wel willen.
-4-
-5-
1
Inleiding
1.1 Aanleiding en achtergrond De Heerlense bevolking vergrijst, sneller dan het landelijke gemiddelde. Omdat in 2003 geconstateerd werd dat de Heerlense senior minder vermogend, minder mobiel en minder zelfredzaam is (en daardoor kwetsbaarder) werd een ouderennota opgesteld. De rode lijn door het gehele Heerlense ouderenbeleid sedert 2003 is het verbeteren van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van senioren, onder andere door middel van aanbodgerichte hulp van de gemeente en welzijnsorganisaties, door het subsidiëren van ouderenorganisaties en door het starten van het bewustwordingsproject ‘Zilveren Kracht’. Maar hoe staat het eigenlijk met de Heerlense senioren? Zijn ze nog vitaal, hoe wonen ze, in welke mate zijn ze maatschappelijk actief en waar liggen hun behoeften? De doelstelling van het huidige onderzoek is dan ook om inzicht te verschaffen in de huidige situatie van 55-plussers op sociaal, maatschappelijk en gezondheidsvlak. De ouderennota 2016-2018 geldt hierbij als richtlijn. Het uitgangspunt van het kernthema Ouderenbeleid is dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Om dit te bereiken is een integrale benadering van groot belang. Hierbij richt men zich met name op de groep vitale ouderen. Het gaat om een groep senioren die zich over het algemeen fit voelt en die zelfredzaam en onafhankelijk is. Deze groep moet gestimuleerd worden om maatschappelijk actief te blijven of te worden. De overtuiging is namelijk dat deze groep, met al haar ervaring en kennis, een belangrijke toegevoegde waarde heeft voor de samenleving. In de nota ouderenbeleid zullen drie thema’s centraal staan, die ook als uitgangspunt gebruikt zijn voor het huidige behoefteonderzoek onder senioren. Deze thema’s zijn:
Wonen. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat ouderen zolang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen? Dat kan variëren van het evalueren en mogelijk toepassen van nieuwe concepten, tot het bedenken en eventueel ontwikkelen van eenvoudige slimme aanpassingen aan woningen. Naast deze fysieke benadering zijn er mogelijk ook meer maatschappelijke en sociale aspecten die het zelfstandig wonen kunnen bevorderen. Bewegen. Vitaliteit en met name lichamelijke vitaliteit spelen een belangrijke rol in de mate waarin ouderen nog (kunnen) deelnemen aan de maatschappij. De gemeente kan hierbij een belangrijke rol spelen door bijvoorbeeld het reguliere sportaanbod ook beter geschikt te maken voor deze groep vitale ouderen. Participatie. Hierbij kan gedacht worden aan twee vormen van participatie. Allereerst moet gestimuleerd worden dat ouderen blijven deelnemen aan het maatschappelijke leven. Op de tweede plaats is de intentie om gebruik te maken van de ervaring, kennis en bekwaamheden van ouderen, omdat zij een belangrijke meerwaarde kunnen leveren aan de maatschappij.
De gemeente Heerlen wil graag in kaart brengen hoe het met de ouderen in Heerlen gesteld is op deze drie hoofdthema’s. Hoe beleven zij hun gezondheid, hoe is het met hun sociale netwerk en welke activiteiten verrichten zij in hun vrije tijd? Deze en andere vragen moeten beantwoord worden in de seniorenmonitor. Daarom is het bureau Onderzoek & Statistiek gevraagd of zij een seniorenmonitor wil opzetten.
-61.2 Aanpak van het onderzoek In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van survey-onderzoek, waarbij senioren (55plussers) een schriftelijke vragenlijst ontvangen hebben (zie ook de onderzoeksverantwoording in bijlage 1). In de vragenlijst zijn de volgende thema’s aan de inwoners voorgelegd: wonen en leefomgeving, gezondheid en vitaliteit, maatschappelijke participatie en sociaal netwerk en voorzieningen. Daarnaast worden naast deze subjectieve gegevens ook objectieve gegevens weergegeven, zoals het aantal ouderen en de spreiding van het aantal ouderen in de buurten. Deze gegevens, afkomstig uit de gemeentelijke Basis Registratie Personen, zijn beschreven in het hoofdstuk demografische kenmerken. Gebruikte bronnen Naast de gegevens die verkregen zijn uit eigen survey-onderzoek (zelfrapportage), is in de huidige rapportage gebruik gemaakt van bestaande bronnen, namelijk: Gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP); Bevolkingsprognoses van Etil; Gegevens uit het Burgeronderzoek Parkstad Limburg; Gegevens van de GGD Zuid-Limburg (VTV). Er is getracht om zoveel mogelijk gebruik te maken van landelijke referentiecijfers, mits ze beschikbaar zijn. Hierbij moet wel een nuancerende opmerking geplaatst worden, omdat de concepten c.q. indicatoren niet altijd op identieke wijze en in dezelfde periode gemeten zijn. Doelgroep In deze monitor staan de Heerlense senioren centraal. In navolging van de beleidsnota voor het ouderenbeleid 2015 wordt uitgegaan van personen van 55 jaar en ouder. Bij de presentatie van de gegevens wordt, indien relevant, onderscheid gemaakt tussen de volgende drie leeftijdsgroepen: 55 tot en met 66 jaar; 65 tot en met 74 jaar; 75 jaar en ouder. Daarnaast worden de gegevens voor de totale groep senioren, d.w.z. 55 jaar en ouder, weergegeven. Als in de rapportage verwezen wordt naar de groep senioren dan hebben we het dus over de totale groep Heerlenaren van 55 jaar en ouder. Trends Aangezien het huidige onderzoek in 2015 voor het eerst onder senioren uitgevoerd is betreft het een nulmeting. Om een vinger aan de pols te kunnen houden zullen overigens vervolgmetingen nodig zijn; alleen zo kan worden vastgesteld hoe de situatie van Heerlense senioren en hun behoeften zich in de komende jaren in Heerlen verder ontwikkelen. De eerstvolgende meting is voorzien voor 2018.
-71.3 Opzet rapportage De opzet van de rapportage is als volgt. In het tweede hoofdstuk worden demografische kenmerken van Heerlense senioren beschreven. Hierbij gaat het om het aantal senioren, geslacht, burgerlijke staat, zelfstandig / intramuraal wonend en de buurt waar senioren wonen. Deze gegevens zijn objectief en zijn afkomstig uit de Basisregistratie Personen (BRP). De hoofdstukken 3 t/m 6 zijn gebaseerd op de gegevens die afkomstig zijn uit het huidige onderzoek. Dit zijn subjectieve gegevens, aangezien ze verkregen zijn uit zelfrapportages. Hoofstuk 3 gaat in op aspecten uit de woon- en leefomgeving, zoals de waardering van de huidige woning en de toekomstige woonbehoeften. In hoofdstuk 4 wordt de gezondheid en vitaliteit beschreven. Hierbij komen zowel de fysieke als de psychische gezondheid aan bod. De maatschappelijke participatie en het sociale netwerk van senioren worden in hoofdstuk 5 beschreven, waarbij ingegaan wordt op vrijwilligerswerk, (verkregen en ontvangen) mantelzorg, sporten en de eigen kracht van senioren. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 gekeken naar het gebruik van voorzieningen in de meest brede zin van het woord. Hierbij kan niet alleen gedacht worden aan technologische hulpmiddelen (zoals internet en smartphone), maar ook aan het aanbod van winkel,- en zorgvoorzieningen. De onderzoeksuitkomsten zijn gepresenteerd in de vorm van grafieken, tabellen en aanvullende commentaren. Daarbij worden de gegevens weergegeven als percentages, schaalscores of rapportcijfers.
-8-
2
Demografische kenmerken
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de demografische kenmerken van de senioren in Heerlen. Hierbij gaat het om de doelgroep uit het onderhavig onderzoek, namelijk de 55-plussers. De gegevens van dit hoofdstuk zijn afkomstig uit de bestanden van de gemeentelijke Basisregistratie Personen (BRP) en uit de bevolkingsprognose van Etil (Progneff, 2013).
2.1 Aantal senioren in Heerlen Op 1-1-2015 waren in Heerlen 31.751 inwoners van 55 jaar of ouder woonachtig, oftewel ruim 1 op de 3 inwoners (36%). Ten opzichte van 2011 is dit aandeel met 2 procentpunten toegenomen (+1.309). Kijken we naar het aandeel 65-plussers dan zien we dat 21% van de Heerlense bevolking tot deze leeftijdsgroep hoort (zie tabel 2.1). De grijze druk, dat wil zeggen het aantal 65-plussers als aandeel van het aantal 15 t/m 64jarigen, is ten opzichte van 2012 met 2 procentpunten toegenomen (van 30% in 2012 naar 32% in 2015). De komende jaren wordt geprognotiseerd dat het aandeel 55- en 65-plussers verder toeneemt. In 2040 zou het aandeel 55- en 65-plussers 46% resp. 34% zijn. De verwachting is dat de grijze druk dan bijna verdubbeld is ten opzichte van 2015 (32% in 2015 t.o.v. 61% in 2040). Tabel 2.1: Aantal Heerlense senioren, absoluut en relatief Feitelijke gegevens
Prognose
2012
2013
2014
2015
2020
2030
2040
Totale bevolking
89.019
88.731
88.264
87.495
85.684
80.517
73.998
55-65 jaar
12.874
13.005
13.148
13.230
13.944
11.350
9.324
65-75 jaar
9.268
9.512
9.821
10.069
11.094
12.530
10.400
75 jaar en ouder
8.300
8.423
8.360
8.452
9.153
11.602
14.476
Totaal aantal 55+
30.442
30.940
31.329
31.751
34.191
35.482
34.200
34%
35%
36%
36%
40%
44%
46%
20%
20%
21%
21%
46%
30%
34%
30%
30%
31%
32%
37%
52%
61%
Absoluut
Relatief % ouderen 55+ van totale bevolking Vergrijzing % ouderen 65+ van totale bevolking Grijze druk % ouderen 65+ van 15-65 jaar
Bron: Gemeente Heerlen, BRP 2012-2015; gemeente Heerlen Peildatum: 1-1
-92.2 Sekse In Heerlen zijn er meer vrouwen dan mannen. In 2015 is 53% van de senioren vrouw; 47% is man. Zie tabel 2.2. Tussen 2012 en 2015 is dit aandeel nauwelijks veranderd. Tabel 2.2: Aantal senioren naar geslacht, absoluut en relatief
Feitelijke gegevens 2012
2013
2014
2015
14.035 16.409 30.444
14.294 16.646 30.940
14.524 16.805 31.329
14.787 16.964 31.751
Mannen
46%
46%
46%
47%
Vrouwen
54%
54%
54%
53%
100%
100%
100%
100%
Absoluut Mannen Vrouwen Totaal 55+ Relatief
Totaal 55+
2.3 Burgerlijke staat Meer dan de helft van de senioren (58%) is getrouwd dan wel geregistreerd als partner (zie tabel 2.3). Het overige aandeel (42%) woont niet samen met een partner, doch is gescheiden (16%), verweduwd (18%) of alleenstaand (8%). Vanaf 2012 zijn er nauwelijks verschuivingen in de burgerlijke staat van de Heerlense senioren waar te nemen. Tabel 2.3: Verdeling naar burgerlijke staat van senioren, absoluut en relatief Feitelijke gegevens 2012
2013
2014
2015
17.972
18.177
18.352
18.425
4.347
4.517
4.724
4.954
5.879
5.885
5.762
5.745
2.246
2.361
2.488
2.627
Gehuwd/geregistreerd partner
59%
59%
59%
58%
gescheiden
14%
15%
15%
16%
19%
19%
18%
18%
7%
8%
8%
8%
Absoluut Gehuwd/geregistreerd partner gescheiden Verweduwd/achtergebleven partner Alleenstaand Relatief
Verweduwd/achtergebleven partner Alleenstaand
- 10 2.4 Woonbuurt Heerlense senioren Er zijn twee manieren om aan te geven waar Heerlense senioren wonen. Er kan gekeken worden naar de spreiding van alle senioren over de stad en naar het totaal aandeel ouderen van de bevolking per buurt (Van der Neut & Kamerling, 2014). Als we de spreiding van Heerlense senioren over de stad bekijken zien we dat senioren redelijk verspreid zijn over de buurten. De meeste senioren wonen in Hoensbroek-De Dem, Heerlerheide-Passart, Heerlen-Centrum, Meezenbroek-Schaesbergerveld-Palemig, Caumerveld-Douve Weien, Welten-Benzenrade, Heerlerbaan-Centrum en Heerlerbaan-Schil. In deze buurten zijn niet alleen veel voorzieningen aanwezig, tegelijkertijd zijn er vaak zorg, -en verpleegcentra, of seniorenwoningen gevestigd. In Zeswegen-Nieuw Husken, Eikenderveld en Bekkerveld-Aarveld wonen de minste senioren. Grafiek 2.1: Spreiding van Heerlense senioren over de stad, 2015 MARIA GEWANDEN - TERSCHUREN
4,8%
MARIARADE
4,2%
HOENSBROEK - DE DEM
8,9%
NIEUW LOTBROEK
4,9%
VRIEHEIDE - DE STACK
5,1%
HEERLERHEIDE - PASSART
7,2%
HEKSENBERG
3,5%
RENNEMIG - BEERSDAL ZESWEGEN - NIEUW HUSKEN
4,4% 2,7%
SCHANDELEN - GRASBROEK
4,9%
MEEZENBROEK - SCHAESBERGERVELD
6,6%
HEERLEN - CENTRUM EIKENDERVELD
6,9% 2,6%
WELTEN - BENZENRADE BEKKERVELD - AARVELD
6,2% 2,7%
CAUMERVELD - DOUVE WEIEN MOLENBERG HEERLERBAAN - CENTRUM HEERLERBAAN - SCHIL
6,4% 5,6% 6,2% 5,9%
- 11 Indien we kijken naar het aandeel senioren in de totale bevolking per buurt dan zien we dat Welten-Benzenrade en Heerlerbaan-Centrum het meest vergrijsd zijn (zie tabel 2.4). Dit is grotendeels toe te schrijven aan de concentratie van intramurale instellingen. In met name Welten-Benzenrade zijn diverse verpleeg- en zorgcentra en een instelling voor geestelijke gezondheidszorg aanwezig (bijv. Mondriaan, Sevagram, Douvenrade). Zeswegen-Nieuw Husken is van alle buurten het minst vergrijsd: 23% van de inwoners is 55 jaar of ouder ten opzichte van 36% gemiddeld. In vergelijking met 2013 zien we geen grote veranderingen. Tabel 2.4: Aandeel senioren van het totale aantal inwoners per buurt 2013 Abs.
%
2014 Abs.
%
2015 Abs.
%
Maria Gewanden-Terschuren
1.545
35%
1493
35%
1516
36%
Mariarade
1.276
34%
1317
36%
1337
37%
Hoensbroek-De Dem
2.795
39%
2.811
40%
2.813
40%
Nieuw-Lotbroek
1.512
33%
1.530
33%
1.553
34%
Vrieheide-De Stack
1.559
27%
1.587
28%
1.634
29%
Heerlerheide-Passart
2.229
40%
2.262
41%
2.294
42%
Heksenberg
1.048
33%
1.038
33%
1.075
34%
Rennemig-Beersdal
1.292
25%
1.347
26%
1.407
28%
774
20%
832
22%
873
23%
Grasbroek-Musschemig-Schandelen
1.582
32%
1.646
33%
1.649
33%
Meezenbroek-Schaesbergveld-Palemig
1.949
31%
2.006
31%
2.018
32%
Heerlen-Centrum
2.185
44%
2.180
43%
2.197
44%
815
32%
819
32%
825
33%
1.970
47%
1.970
48%
1.981
49%
850
31%
853
31%
875
31%
Caumerveld-Douve-Weien
2.052
40%
2.024
40%
2.018
40%
Molenberg
1.741
40%
1.753
40%
1.768
41%
Heerlerbaan-Centrum
1.947
46%
1.976
47%
1.984
48%
Heerlerbaan-Schil
1.712
31%
1.773
32%
1.819
33%
107
34%
112
37%
115
38%
30.940
35%
31.329
35%
31.751
36%
Zeswegen-Nieuw Husken
Eikenderveld Welten-Benzenrade Bekkerveld
Overig (o.a. Koumen) TOTAAL
- 12 2.5 Woonvorm In de huidige rapportage wordt onder woonvorm verstaan: zelfstandig wonend of niet zelfstandig wonend (intramuraal). In het huidige onderzoek valt onder een intramurale instelling een zorg,- of verpleegcentrum, een (geestelijke) gehandicapteninstelling, een asielzoekerscentrum, of een instelling voor maatschappelijke opvang / beschermd wonen. In 2015 wonen bijna 1.000 personen van 55 jaar en ouder intramuraal. Dit is slechts een zeer klein gedeelte van de Heerlense senioren, namelijk 3%. Van de 55-plussers die niet zelfstandig wonen is de meerderheid 75+. Van alle 75-plusssers in Heerlen woont 8% intramuraal. Onder de groep 55 t/m 74-jarigen is dit aandeel ‘slechts’ 1%. Dit aandeel wordt vooral bepaald door de 75-plussers (zie tabel 2.5). Tabel 2.5: Verdeling van senioren naar woonvorm Zelfstandig wonend
Intramuraal
55-64 jaar
99%
1%
65-74 jaar
99%
1%
75 jaar en ouder
92%
8%
Totaal gemiddeld
97%
3%
De buurten met relatief gezien de meeste senioren die niet zelfstandig wonen zijn: Molenberg (15%) en Welten-Benzenrade (9%). Zoals in de vorige paragraaf opgemerkt zijn in deze buurten relatief veel intramurale instellingen gevestigd.
- 13 -
3
Woon- en leefomgeving
In dit hoofdstuk worden aspecten van de woon- en leefomgeving van senioren beschreven. Hoe waarderen zij hun wonen (paragraaf 3.1) en wat is hun toekomstige woonbehoefte? (paragraaf 3.2). Het betreft hier de doelgroep senioren die zelfstandig wonen.
3.1
Waardering woning
Belangrijk aspect in de leefomgeving van senioren is de kwaliteit van de woning. Hoe wordt deze gewaardeerd? Aan senioren is gevraagd om hun woning een rapportcijfer te geven (van 1 t/m 10). Gemiddeld geven zij hun woning een 7,6 (SD = 1,2). Tussen de leeftijdsgroepen zien we nauwelijks verschillen (zie tabel 3,1). Tabel 3.1: Rapportcijfer woning (1 = zeer laag; 10 = zeer hoog) Cijfer woning 55-64 jaar
7,6
65-74 jaar
7,7
75 jaar en ouder
7,6
Totaal gemiddeld
7,6
De meerderheid van de respondenten geeft aan dat ze in een koopwoning wonen (58%). Zij waarderen hun woning significant hoger dan degenen die in een huurwoning wonen (resp. 7,8 en 7,3). Verder is aan senioren ook gevraagd in welk type woning ze wonen. Twee derde van de senioren geeft aan dat ze in een rijwoning, twee-onder-een-kap of vrijstaande woning wonen. Circa een kwart woont in een appartement, en 6% in een seniorenwoning. Naarmate senioren ouder worden verandert ook het woontype waarin ze wonen. Zo zien we een groot verschil tussen de groep 55-65 jaar en de groep 65-plussers. De laatste groep woont in verhouding tot de relatief jongere senioren vaker in een appartement of seniorenwoning (resp. 41% en 17%). Personen die reeds aanpassingen in hun woning aangebracht hebben waarderen hun woning met een 7,8 significant hoger dan personen die deze aanpassingen nog niet gedaan hebben (7,5).
- 14 3.2
Toekomstige woonbehoefte
Het beleid van het Rijk en ook van gemeenten is dat mensen zo lang mogelijk thuis in hun eigen woning blijven wonen, al of niet met (financiële) ondersteuning van gemeenten en/of mensen uit de nabije omgeving. Om inzicht te verkrijgen in de toekomstige woonwensen van senioren is het niet alleen van belang om hun woonwensen te kennen, maar ook om eventuele obstakels in de huidige woning inzichtelijk te maken. Tabel 3.2 geeft het aandeel senioren weer dat de intentie heeft om in de huidige woning te blijven wonen. Tabel 3.2: Intentie om in huidige woning te blijven wonen 55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Ja
87%
92%
96%
91%
Nee
13%
8%
4%
9%
Uit bovenstaande tabel blijft dat 9 op de 10 senioren graag in hun huidige woning wil blijven wonen. Naarmate men ouder wordt, is dit aandeel hoger. Dit kan grotendeels verklaard worden door de geschiktheid van de huidige woning. Een meerderheid van de personen van 75 jaar of ouder (60%) geeft namelijk aan dat hun woning reeds geschikt is (zie tabel 3.3). Derhalve is de noodzaak en/of de wens vaak niet meer aanwezig om te verhuizen naar een andere woning. Tabel 3.3: Geschiktheid huidige woning 55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Ja, want heb reeds een geschikte woning
27%
45%
60%
41%
Momenteel niet, maar wel geschikt te maken
53%
36%
30%
42%
Nee
20%
19%
10%
17%
De geschiktheid van de woning hangt, naast de leeftijd, ook af van het feit of het een koop- of een huurwoning betreft. De meerderheid van de personen die in een huurwoning wonen (60%) geven aan dat hun woning reeds geschikt is t.o.v. 30% van de personen die in een koopwoning wonen. Dit is grotendeels te verklaren doordat de huurwoningen waarin senioren wonen (met name de groep 75-plussers) appartementen en seniorenwoningen betreffen. Deze zijn al afgestemd op de woonbehoeften van ouderen. Indien de woning nog niet geschikt bevonden wordt geeft de helft van de senioren die een koopwoning bezit aan dat deze geschikt te maken is (54%) tegenover een kwart van de senioren die een huurwoning hebben (25%). Een eigen woning is normaliter eerder geschikter te maken dan een huurwoning, vanwege de vrijheid die men heeft bij een koopwoning om aanpassingen te verrichten. Een derde van de respondenten geeft aan dat ze reeds aanpassingen aan hun woning gedaan hebben om in hun toekomstige woonbehoefte te kunnen voorzien. Ook hier zien we een groot verschil tussen de leeftijdsgroepen: van de 75-plussers heeft de helft reeds aanpassingen in de huidige woning aangebracht (zie tabel 3.4).
- 15 Tabel 3.4: Aanpassingen in huidige woning aangebracht om in toekomstige woonbehoeften te kunnen voorzien 55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Ja
22%
33%
50%
33%
Nee
78%
67%
50%
67%
Van de personen die reeds een geschikte woning hebben (41%; zie tabel 3.3) heeft 43% reeds aanpassingen in de woning aangebracht. Vooral de leeftijdsgroep 55-64 jaar (55% heeft al aanpassingen verricht). Naarmate men ouder wordt, wordt minder snel aanpassingen aan de woning aangebracht. Waarschijnlijk was de woning al geschikt toen ze er kwamen wonen, zodat er geen extra aanpassingen meer nodig waren. Vooral de toegankelijkheid van ruimten vanwege verschillende verdiepingen wordt als meest frequent obstakel genoemd om in de nabije toekomst in de woning te kunnen blijven wonen (75%). Verder worden ook sanitaire voorzieningen en de toegankelijkheid van ruimten door niveauverschillen als belangrijke obstakels genoemd (zie tabel 3.5). Deze bevindingen komen overeen met de resultaten uit een kwalitatief onderzoek naar de woonbehoeften van Heerlense senioren [referentie]. Uit de interviews met senioren bleek namelijk dat een trap in de woning als voornaamste obstakel gezien werd. Tabel 3.5: Aspecten aan woning die in nabije toekomst belangrijkste obstakels kunnen vormen om hier te blijven wonen Genoemd obstakel*
Toegankelijkheid ruimten door verschillende verdiepingen
75%
Sanitaire voorzieningen
33%
Toegankelijkheid ruimten door niveauverschillen
27%
Slaapvoorzieningen
13%
Toegankelijkheid ruimten door entree
9%
Anders **
9%
* De totalen bedragen meer dan 100%, aangezien respondenten de mogelijkheid hadden om meerdere antwoorden te geven ** hierbij is het meest genoemd: geen lift (niet kunnen traplopen), het huis/appartement is te groot
Om burgers te stimuleren zo lang mogelijk thuis in hun eigen woning te blijven wonen zou de overheid (bijv. gemeente) burgers tegemoet kunnen komen met een financiële bijdrage voor eventuele woningaanpassingen. Aan burgers is gevraagd of ze bereid zijn om een eigen bijdrage te leveren t.b.v. de aanpassing van hun woning, waardoor ze in hun eigen woning kunnen blijven wonen. Ruim de helft van de senioren (58%) geeft aan dat ze wel bereid zijn een eigen bijdrage te leveren, maar dat dit afhangt van de hoogte van deze eigen bijdrage. Bij een minderheid van 16% is deze bereidheid niet aanwezig (zie tabel 3.6). Deze resultaten worden bevestigd door een recent kwalitatief onderzoek naar de woonbehoefte van Heerlense senioren [referentie]. Hieruit blijkt dat burgers uitgaan van een gedeelde verantwoordelijkheid: men wil zelf een bijdrage leveren mits een gedeelte door de overheid gefinancierd wordt.
- 16 Tabel 3.6: Financiële middelen voor woningaanpassing 55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Ja, maar heb niet de financiële middelen hiervoor
22%
24%
18%
22%
Ja, maar dat hangt af van de hoogte van de eigen bijdrage
59%
55%
58%
58%
Ja, ongeacht de hoogte van de eigen bijdrage
4%
5%
5%
4%
Nee
15%
16%
19%
16%
- 17 -
4
Gezondheid en vitaliteit
In het huidige hoofdstuk staat de gezondheid en vitaliteit van Heerlense senioren centraal. De waardering van de eigen gezondheid (paragraaf 4.1) is afhankelijk van een aantal factoren. Zo kan een handicap of chronische aandoening of de belemmeringen die senioren ervaren in het dagelijks leven van invloed zijn op hun lichamelijke gezondheid (paragraaf 4.2). Naast deze lichamelijke gezondheid spelen ook aspecten van psychische (paragraaf 4.3) en sociale gezondheid een rol. Ten slotte wordt in paragraaf 4.4 beschreven in welke mate senioren bewegen. Bewegen heeft namelijk niet alleen invloed op de gezondheid, maar ook op de fysieke en cognitieve ontwikkeling.
4.1
Ervaren gezondheid
Een ruime meerderheid van de senioren (67%) ervaart hun gezondheid als (zeer) goed of uitstekend. Naarmate men ouder wordt, wordt de eigen gezondheid slechter ervaren. Zie tabel 4.1 hieronder. Tabel 4.1: Ervaren gezondheid 55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Uitstekend
6%
3%
2%
5%
Zeer goed
16%
13%
5%
12%
Goed
50%
54%
46%
50%
Matig
23%
25%
37%
27%
Slecht
5%
6%
10%
6%
De mate van fitheid bepaalt mede de perceptie van de eigen gezondheid. Zeven op de tien senioren voelen zich doorgaans fit, waarbij er wederom een duidelijk verschil geconstateerd wordt tussen enerzijds de leeftijdsgroep 55-74 jaar en anderzijds de leeftijdsgroep 75 jaar of ouder. Ondanks dat de meerderheid van deze laatste groep zich doorgaans energiek voelt (61%), is het aandeel beduidend lager dan de jongere leeftijdsgroep 55-74 jaar (75%). Eenzelfde beeld zien we als we senioren vragen om een rapportcijfer te geven voor hun fitheid: Ondanks dat de 75 plussers nog steeds hun fitheid met een voldoende beoordelen (6,1) geven ze een slechtere waardering hieraan dan hun jongere leeftijdsgenoten (6,8 en 6,7). Zie grafiek 4.1.
- 18 Grafiek 4.1: Rapportcijfer fitheid (0 = zeer lage fitheid; 10 = zeer hoge fitheid)
55 T/M 64 JAAR
6,8
65 T/M 74 JAAR
6,7
75 JAAR EN OUDER
6,1
TOTAAL
6,6
5,6
4.2
5,8
6
6,2
6,4
6,6
6,8
7
Lichamelijke gezondheid
Zoals eerder aangegeven wordt de ervaren gezondheid bepaald door onder andere de lichamelijke gezondheid: heeft men te maken met een beperking (d.w.z. motorisch, auditief, visueel of verstandelijk) of chronische aandoening en welke belemmeringen ervaart men (hierdoor) in het dagelijkse leven? De resultaten hiervan worden hieronder beschreven.
4.2.1
Beperking of chronische aandoening
Bijna de helft van de 55-plussers heeft een beperking of chronische aandoening (48%). Voor 75-plussers is dit aandeel aanzienlijk hoger dan voor 55-74-jarigen (zie grafiek 4.2). Grafiek 4.2: Beperking of chronische aandoening
GEEN CHRONISCHE AANDOENING OF BEPERKING
41%
57%
52%
27% 27% 24% 26%
CHRONISCHE AANDOENING 6%
BEPERKING
10% 10% 9% 11%
ZOWEL CHRONISCHE AANDOENING ALS BEPERKING
12%
0% 55 t/m 64 jaar
53%
10%
65 t/m 74 jaar
17%
18%
20%
30%
75 jaar en ouder
40% Totaal
50%
60%
- 19 Van alle 55-plussers heeft een kwart een chronische aandoening (26%), 10% een beperking en 12% zowel een chronische aandoening als een beperking. Van het aandeel personen dat langdurig ziek is, een aandoening of beperking heeft voelt gemiddeld genomen de meerderheid zich licht belemmerd in hun dagelijkse werkzaamheden, een kwart voelt zich sterk belemmerd (28%), terwijl één op de zeven (14%) zich helemaal niet belemmerd voelt. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de beperkingen die men in het dagelijkse leven ervaart. 4.2.2 Ervaren beperkingen in dagelijkse leven De vraag is of senioren vanwege hun (iets) slechtere gezondheid ook vaker te maken hebben met beperkingen in hun dagelijkse leven. Circa een derde van de Heerlense 55-plussers (37%) ervaart beperkingen (zie grafiek 4.3). Bij het zelfstandig voeren van het huishouden ervaart de grootste groep een beperking: bijna drie op de tien 55-plussers. Bijna 1 op de 5 ervaart beperkingen bij het verplaatsen, zowel in de woning als met een vervoermiddel (resp. 19% en 16%). Circa 10% van de 55-plussers voelt zich belemmerd bij het ontmoeten van mensen. Vooral de 75-plussers ervaren relatief gezien de meeste beperkingen in hun dagelijkse leven in vergelijking met de 55-74-jarigen. Grafiek 4.3: Ervaren beperkingen in dagelijkse leven 25% 33%
ERVAART BEPERKINGEN
62% 37% 20% 23%
ZELFSTANDIG VOEREN HUISHOUDEN
52% 29% 11% 18%
VERPLAATSEN IN/RONDOM WONING
34% 19% 9% 12%
VERPLAATSEN MET VERVOERSMIDDEL
33% 16% 8% 10%
ONTMOETEN MENSEN
19% 11%
0% 55 t/m 64 jaar
4.3
10%
20%
65 t/m 74 jaar
30%
40%
75 jaar en ouder
50%
60%
70%
Totaal
Psychische gezondheid
Psychische klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring, zoals gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress. Dit kan leiden tot (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen (GGD Zuid-Limburg, 2014). Uit cijfers van de GGD blijkt dat 8% van de Heerlense 55-plussers een verhoogd risico heeft op een angststoornis of depressie (GGD Zuid-Limburg, 2014). Dit aandeel is iets hoger dan onder de groep volwassenen (9%). Aangezien het gaat om zelf gerapporteerde gevoelens gaat het om een risico-inschatting en niet om een feitelijkheid.
- 20 4.4
Bewegen
Om na te gaan of iemand voldoende beweegt, worden er drie normen gebruikt (conform het Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen1): Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB): dagelijks minstens een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit, op minimaal vijf dagen per week;
Fitnorm: ten minste drie keer per week minimaal twintig minuten zwaar intensieve activiteit;
Combinorm: ten minste voldoen aan één van de twee bovenstaande normen.
Voor 55-plussers gelden dezelfde normen, maar met een lager intensiviteitsniveau. Grafiek 4.4 geeft de resultaten voor de drie normen voor Heerlense 55-plussers weer. Grafiek 4.4: Normen Gezond Bewegen Heerlense senioren, in % 54% 43%
VOLDOET AAN NNGB
30% 44% 27%
VOLDOET AAN FITNORM
23% 10% 21% 62% 51%
VOLDOET AAN COMBINORM
35% 51%
55 t/m 64 jaar
65 t/m 74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
In 2015 voldoet 44% van de Heerlense 55-plussers aan de norm NNGB en 21% voldoet aan de fitnorm. In totaal voldoet 51% van de 55-plussers aan een van deze twee normen en voldoet daarmee aan de combinorm (zie bovenstaande grafiek). Heerlense senioren scoren in vergelijking met landelijke cijfers iets slechter op de NNGB en de combinorm (resp. 49% en 56% landelijk). Daarentegen scoren ze relatief beter op de fitnorm (11% landelijk t.o.v. 21% in Heerlen). Hierbij moet wel de nuancerende opmerking geplaatst worden dat de landelijke referentiecijfers gedateerd zijn van 2011 (Hildebrandt, Bernaards & Stubbe, 2013). Kijken we naar de afzonderlijke leeftijdsgroepen dan zien we dat de 75-plussers t.o.v. de 5574-jarigen het minst bewegen. Van de 75-plussers voldoet 30% aan de norm NNGB, 10% aan de fitnorm en 51% aan de combinorm. De 55-64-jarigen zijn nog het meest actief. Meer dan de helft van deze groep voldoet aan de norm NNGB (54%) of aan de combinorm (62%).
1
http://www.nisb.nl/weten/normen.html
- 21 -
5
Maatschappelijke participatie en sociaal netwerk
In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke deelname van senioren aan (culturele) activiteiten en de sociale contacten die zij hebben beschreven. In de eerste paragraaf (5.1) wordt ingegaan op maatschappelijke participatie. Beschreven wordt in welke mate senioren betaald werk hebben, ze vrijwilligerswerk of mantelzorg verrichten. Paragraaf 5.2 beschrijft de deelname aan culturele activiteiten, zoals sporten en cultuur. Het sociaal netwerk staat centraal in paragraaf 5.3, terwijl de eigen kracht en de zelfredzaamheid in de laatste paragraaf aan bod komen (5.4).
5.1
Maatschappelijke participatie
In deze paragraaf wordt eerste ingegaan op de maatschappelijke participatie van senioren. Hierbij wordt gekeken naar betaald werk, vrijwilligerswerk en het verlenen van mantelzorg.
5.1.1 Betaald werk De helft van de 55 t/m 64-jarigen verricht betaalde arbeid van 12 uur of meer per week (51%); terwijl dit onder de 65-plussers slechts een fractie (6%) is. Binnen de leeftijdsgroep 65 t/m 74 jaar verricht 2% betaalde arbeid van 12 uur of meer per week. Ter vergelijking: gemiddeld verricht 65% van de Heerlenaren (18-65 jaar) betaalde arbeid van 12 uur of meer per week (Burgeronderzoek Parkstad Limburg, 2013). 5.1.2 Vrijwilligerswerk Een kwart van de Heerlense senioren van 55 jaar en ouder verricht momenteel vrijwilligerswerk, terwijl bijna een derde dit in de afgelopen 12 maanden gedaan heeft. Vooral senioren in de leeftijd van 55 t/m 74 jaar verrichten vrijwilligerswerk (circa 30%). Van de 75-plussers is 16% vrijwilliger (zie grafiek 5.1). Grafiek 5.1: Actief als vrijwilliger 34%
55 T/M 64 JAAR 29%
35%
65 T/M 74 JAAR 31%
19%
75 JAAR EN OUDER 16%
31%
TOTAAL 26%
in afgelopen 12 maanden vrijwilligerswerk verricht
verricht momenteel vrijwilligerswerk
- 22 Aan de personen die momenteel vrijwilligerswerk verrichten is gevraagd hoe vaak ze dit doen. De helft van de vrijwilligers geeft aan dat ze dit meer dan 1x per week doen (48%), en een kwart (24%) verricht 1x per week vrijwilligerswerk. De frequentie verschilt niet naar leeftijdscategorie. Vervolgens is gevraagd aan diegenen die reeds vrijwilligerswerk verrichten of ze meer vrijwilligerswerk willen gaan doen en aan diegenen die momenteel nog geen vrijwilligerswerk verrichten of ze de intentie hebben om (in de toekomst) vrijwilliger te worden. Van de 55plussers die nog geen vrijwilliger zijn geeft 12% aan dat ze dit wel zouden willen. Hierbij gaat het vooral om de 55 t/m 74-jarigen. Bijna 1 op de 10 personen die reeds vrijwilliger zijn geeft aan dat ze de intentie hebben om meer vrijwilligerswerk te gaan verrichten. Het zijn vooral senioren tot 65 jaar die aangeven dat ze nog meer vrijwilligerswerk willen gaan doen. Ten slotte is aan de groep personen die momenteel (nog) geen vrijwilligerswerk verrichten en dit ook niet van plan zijn om in de toekomst te gaan doen gevraagd wat de reden hiervoor is. De meest frequent genoemde reden is dat men aangeeft fysiek niet in staat te zijn om vrijwilligerswerk te verrichten (zie grafiek 5.2). Deze reden wordt vooral door de 75-plussers genoemd, hetgeen geen verrassende uitkomst is. ‘Andere redenen’ wordt door ca. een kwart genoemd. Uit nadere analyse blijkt dat de meest frequent genoemde ‘andere redenen’ om geen vrijwilligerswerk te verricht omvatten: een hoge leeftijd, het reeds verrichten van mantelzorg en het nog verrichten van betaalde werkzaamheden. Grafiek 5.2: redenen om geen vrijwilligerswerk te (gaan) verrichten 43% 25%
GEEN TIJD
11% 27% 10% 22%
GEEN ZIN
10% 14% 21% 32%
LICHAMELIJK NIET IN STAAT
58% 36% 26% 22% 21% 23%
ANDERS
0%
10% 55 t/m 64 jaar
20% 65 t/m 74 jaar
30%
40%
75 jaar en ouder
50% Totaal
60%
70%
- 23 5.1.3 Mantelzorg Waar het in de vorige paragraaf ging om vrijwilligerswerk wordt in de huidige paragraaf ingegaan op mantelzorg. Mantelzorg richt zich op familie en bekenden die een hulpbehoefte hebben die voortvloeit uit een ziekte of aandoening2. In totaal verstrekt ca. één op de drie senioren mantelzorg (31%). Tussen de leeftijdsgroepen zijn er nauwelijks verschillen. Van de personen die mantelzorg verlenen doet 28% dit dagelijks, en 25% minimaal 1x per week (zie grafiek 5.3). Opvallend is dat de helft van de 75plussers die mantelzorg verlenen aangeeft dit dagelijks te doen (52%) t.o.v. 28% gemiddeld. Grafiek 5.3: Mantelzorg verstrekken 65% 69% 71% 69%
NEE 11% 13% 14% 12%
INCIDENTEEL
21% 24%
1-4X PER MAAND
15% 21% 27% 29%
1 OF 2X PER WEEK
12% 25% 18% 13%
3-6X PER WEEK
7% 14% 23% 21%
DAGELIJKS
52% 28%
0%
10%
20%
55 t/m 64 jaar
30% 65 t/m 74 jaar
40%
50%
75 jaar en ouder
60%
70%
80%
Totaal
Ruim een derde (36%) van de personen die momenteel geen mantelzorg verleent geeft aan dat ze wel de intentie hebben om mantelzorg te verlenen. Binnen de leeftijdsgroepen zijn er wel grote verschillen, met name tussen de leeftijdsgroep 55-64 jaar en 75 jaar en ouder. Van de jongere leeftijdsgroep zou bijna de helft (45%) in de toekomst mantelzorg willen verlenen, ten opzichte van 19% van de 75 plussers. Mantelzorg ontvangen Naast het verstrekken van mantelzorg is het ook interessant om te weten in welke mate senioren mantelzorg ontvangen: 17% van de senioren geeft aan dat dit het geval is. Hierbij moet wel de nuancerende opmerking geplaatst worden dat driekwart van de senioren niet langdurig ziek of gehandicapt en derhalve ook geen mantelzorg ontvangt. Van de groep personen die wel langdurig ziek of gehandicapt is geeft 9% aan dat ze geen mantelzorg ontvangen, maar wel langdurig ziek of gehandicapt zijn (zie grafiek 5.4). Van de senioren die mantelzorg ontvangen geeft gemiddeld bijna de helft aan dat dit dagelijks is (45%). Hierbij valt op dat de 55-64-jarigen veel frequenter mantelzorg ontvangen dan de andere twee leeftijdsgroepen. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de oudste leeftijdsgroep professionele zorg ontvangt i.p.v. mantelzorg (substitutie van zorg).
2
http://www.nationaalkompas.nl/participatie/mantelzorg/
- 24 Grafiek 5.4: Ontvangen mantelzorg 82% 79%
NIET ZIEK/GEHANDICAPT, GEEN MANTELZORG
56% 74%
WEL ZIEK/GEHANDICAPT, GEEN MANTELZORG
8% 9% 9% 9% 63% 46%
DAGELIJKS
36% 45%
3-6X PER WEEK
0% 3% 9% 6% 6%
1-2X PER WEEK
14% 25% 18% 15% 27%
1-4X PER MAAND
19% 20% 16%
INCIDENTEEL
55 t/m 64 jaar
5.2
10% 10% 12%
65 t/m 74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Deelname aan activiteiten
In deze paragraaf wordt de deelname aan activiteiten door Heerlense senioren besproken. In concreto wordt ingegaan op sportdeelname en het bezoek aan culturele voorzieningen.
5.2.1 Sporten Iets meer dan de helft (54%) van de Heerlense senioren sport 1x per maand of vaker (zie tabel 5.1). Hier tegenover staat dat 46% niet of minder dan 1x per maand sport. Dit aandeel is vergelijkbaar met het gemiddelde van de Heerlense bevolking (55%; Burgeronderzoek Parkstad Limburg, 2013). Ten opzichte van landelijke referentiecijfers (Collard & Hoekman, 2013) sporten Heerlense 65plussers minder frequent (resp. 58% en 47%; niet weergegeven in onderstaande tabel). Tabel 5.1: Sportdeelname Waarvan: Sport
Enkele malen per week
1 maal per week
Enkele malen per maand
1x per maand of minder
55-64 jaar
63%
66%
28%
5%
1%
65-74 jaar
60%
70%
25%
4%
1%
75 jaar en ouder
33%
66%
28%
4%
2%
Totaal
54%
68%
27%
4%
1%
- 25 Uit tabel 5.1 is verder af te leiden dat naarmate de leeftijd stijgt de sportdeelname afneemt. We zien dit vooral bij de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder: één op de drie personen sport minimaal eens per maand. Dit aandeel is bijna de helft ten opzichte van de jongere leeftijdsgroepen (63% onder de 55-64-jarigen en 60% onder de 65-74-jarigen). Van de senioren die sporten doet de helft dit meestal samen met anderen (53%), een derde sport meestal alleen en 14% sport evenveel met anderen als alleen. Eenzelfde patroon is zichtbaar onder de totale Heerlense volwassen bevolking (Burgeronderzoek Parkstad Limburg, 2013). Willen gemeenten de sportdeelname onder senioren stimuleren dan is het interessant om de beweegredenen van hen te traceren om niet te sporten. Indien namelijk blijkt dat er onvoldoende sportmogelijkheden zijn of dat de afstand tot de sportaccommodatie te groot is dan kan de gemeente maatregelen treffen. Grafiek 5.5 geeft de redenen van senioren weer om niet te sporten. Hieruit blijkt dat persoonlijke redenen de meest frequent genoemde reden is, waarbij medische oorzaken bovenaan staan (45%), gevolgd door de interesse in sporten (23% vindt sporten niet leuk). Deze redenen worden ook landelijk het meest frequent genoemd (Collard & Hoekman, 2013). Een even groot aandeel (24%) geeft ‘andere reden’ als oorzaak aan. Hierbij wordt vooral genoemd dat men geen behoeft heeft om te sporten, al genoeg beweegt en een hoge leeftijd. Grafiek 5.5: Redenen om niet te sporten* 26% 31%
NIET LEUK
16% 23% 40% 38%
MEDISCH
55% 45%
GEEN VERVOER
5% 2% 5% 4%
ONVOLDOENDE OP HOOGTE VAN MOGELIJKHEDEN
3% 4% 4% 4%
SPORTACCOMODATIES NIET TOEGANKELIJK
1% 1% 1% 1%
ONVOLDOENDE SPORTMOGELIJKHEDEN IN BUURT
3% 5% 4% 4% 21% 18%
HOGE KOSTEN
5% 13% 25% 20%
ANDERS
27% 24%
0% 55 t/m 64 jaar
10%
65 t/m 74 jaar
20%
30%
75 jaar en ouder
40%
50%
Totaal
* de totalen kunnen meer dan 100% zijn, aangezien men meerdere antwoorden kon geven
60%
- 26 5.2.2 Bezoek aan culturele voorzieningen In het beleid van de gemeente Heerlen bestaat veel aandacht voor cultuur. Een van de prioriteiten van het beleid is het toegankelijker maken van cultuur voor de inwoners. Hiertoe is aan de inwoners gevraagd in welke mate ze culturele voorzieningen in het algemeen (zowel in Heerlen als daarbuiten) bezoeken en welke specifieke Heerlense culturele voorzieningen (Cultuurmonitor Heerlen, 2014). De resultaten hiervan staan weergegeven in onderstaande tabel (tabel 5.2). Hierbij is een vergelijking gemaakt met het gemiddelde van de Heerlense bevolking (12+). Uit deze tabel blijkt dat ruim 80% van de 55-plussers in de afgelopen 12 maanden minimaal 1 (Heerlense) culturele instelling bezocht heeft dan wel deelgenomen heeft aan (Heerlense) culturele activiteiten. Hierbij is geen significant verschil tussen 55-plussers en het Heerlense gemiddelde. Tabel 5.2: Bezoek aan culturele voorzieningen / activiteiten Heerlen gemiddeld
55-plussers
Bezoek aan culturele voorzieningen in het algemeen
87%
84%
Bezoek aan specifieke Heerlense culturele instellingen/voorzieningen
85%
87%
Welke specifieke Heerlense culturele voorzieningen worden het meest door senioren bezocht? Hierbij gaat het bijvoorbeeld om Parkstad Limburg Theaters, Kasteel Hoensbroek, Cultuurhuis Heerlen, en het Thermenmuseum. Parkstad Limburg Theaters worden het meest frequent bezocht: 6 op de 10 senioren hebben in de afgelopen 12 maanden minimaal 1x een bezoek gebracht aan Parkstad Limburg Theaters (zie grafiek 5.6). Dit aandeel is iets hoger dan het Heerlense gemiddelde (53%). Grafiek 5.6: Bezoek aan culturele voorzieningen/deelname aan culturele activiteiten PARKSTAD LIMBURG THEATERS
53% 24%
BIOSCOOP QUATRO 4 (VOORMALIG H5)
35%
SCHUNCK* CULTUUR
35%
KASTEEL HOENSBROEK
34%
SCHUNCK* BIBLIOTHEEK BUURTHUIS, WIJKHUIS
22%
CULTUURHUIS HEERLEN
22% 12%
NIEUWE NOR THERMENMUSEUM
60%
46% 43%
28% 28% 30% 33%
18% 20%
14% 15% 13% 15% 11% 18% 11%
GALERIE/ATELIER FILMHUIS DE SPIEGEL NEDERLANDS MIJNMUSEUM 4%
SCHUNCK* MUZIEKSCHOOL STREEKARCHIEF RIJCKHEYT
5% 4% 4%
KUNSTENCENTRUM SIGNE 0%
9% 12%
10% 55+
20%
30%
Heerlen gemiddeld
40%
50%
60%
70%
- 27 Uit bovenstaande grafiek valt verder op dat 55-plussers vaker dan de gemiddelde Heerlenaar een bezoek brengen aan met name Schunck* Cultuur, kasteel Hoensbroek, buurthuis, Cultuurhuis Heerlen, Thermenmuseum, streekarchief Rijckheyt, en Nederlands Mijnmuseum. Alleen Bioscoop Quatro 4, Nieuwe Nor en Schunck* Muziekschool worden minder frequent door senioren bezocht.
5.3
Sociaal netwerk
Sociale netwerken bieden emotionele en instrumentele ondersteuning. Kameraadschap, vriendschap, het krijgen en geven van vertrouwen, adviseren en advies krijgen; het draagt allemaal in belangrijke mate bij tot het welbevinden 3. Aan senioren is gevraagd of ze in het algemeen voldoende contacten met anderen hebben. Het leeuwendeel (89%) antwoordt hierop bevestigend. Naarmate men ouder wordt, is er minder contact met anderen (tabel 5.3). Tabel 5.3: Voldoende contacten met anderen 55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Ja
91%
89%
85%
89%
Nee
9%
11%
15%
11%
Vooral de personen die aangegeven hebben dat ze niet voldoende contact hebben zouden graag meer contact met anderen willen (74%). Hiertegenover staat dat 17% graag meer contact zou willen hebben, ondanks dat ze aangeven dat hun contact met anderen al voldoende is. Het hebben van voldoende sociale contacten betekent niet per definitie dat mensen niet eenzaam zijn. Derhalve is in het onderzoek gevraagd in welke mate men zich weleens eenzaam voelt. Er zijn twee soorten eenzaamheid. Emotionele eenzaamheid en sociale eenzaamheid. Bij emotionele eenzaamheid ervaart iemand een sterk gemis van een intieme relatie of een emotioneel hechte band met een partner of vriend(in). Bij sociale eenzaamheid mist iemand betekenisvolle relaties met een brede groep mensen, zoals collega’s, kennissen, buurtgenoten of mensen met dezelfde belangstelling. Bijna een kwart van de senioren voelt zich soms of vaak eenzaam. Naarmate men ouder wordt wordt het gevoel van eenzaamheid groter (zie grafiek 5.7). Grafiek 5.7: Eenzaamheid, uitgedrukt in het aandeel senioren dat zich vaak of soms eenzaam voelt
55 T/M 64 JAAR
65 T/M 74 JAAR
20%
22%
75 JAAR EN OUDER
TOTAAL
3
http://www.ethesis.net/netwerken/netwerken.htm
33%
24%
- 28 Als redenen van eenzaamheid wordt vooral het ontbreken van familie en vrienden in de omgeving (32%) en een slechte gezondheid (26%) genoemd. Ook de categorie ‘anders’ wordt door senioren frequent aangegeven als reden van eenzaamheid (31%). Hierbij worden ‘overlijden partner’, ‘alleenstaand’ en ‘vrienden/bekenden wonen te ver weg’ als meeste genoemd. De genoemde redenen van eenzaamheid verschillen nauwelijks naar leeftijdscategorie (zie grafiek 5.8). Alleen slechte gezondheid en geldgebrek worden verschillend gewaardeerd. Zo wordt een slechte gezondheid vaker als reden van eenzaamheid genoemd naarmate men ouder wordt, terwijl geldgebruik juist minder vaak door de oudste leeftijdsgroep als oorzaak van eenzaamheid wordt gegeven. Grafiek 5.8: Redenen van eenzaamheid, in %* 31% 34% 33% 32%
WEINIG FAMILIE, VRIENDEN IN OMGEVING 11% 8%
MOEILIJK CONTACT MET ANDEREN TE LEGGEN
12% 10% 18% 25%
SLECHTE GEZONDHEID
38% 26% 20%
GELDGEBREK
16% 6% 14%
GEEN ONTMOETINGSPLEK IN BUURT
7% 7% 9% 7% 37% 30%
ANDERS
26% 31%
55 t/m 64 jaar
65 t/m 74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
* De totalen kunnen meer dan 100% bedragen, aangezien respondenten de mogelijkheid hadden om meerdere antwoorden te geven
5.4 Eigen kracht Door de decentralisaties van de jeugdzorg, de Wmo (oude ‘AWBZ’) en de invoering van de participatiewet zijn gemeenten genoodzaakt om de zorg en ondersteuning voor haar burgers anders en efficiënter te organiseren. De zorg wordt nu meer integraal en wijkgericht georganiseerd, afgestemd op de persoon in zijn sociale omgeving. Hierbij kijkt de gemeente eerst naar de eigen kracht van de persoon die een hulpvraag heeft, daarna naar de kracht van de sociale omgeving (sociaal netwerk). Als laatste wordt gekeken naar de hulp van zorgverleners en overheid in de vorm van collectieve en individuele voorzieningen. De mate van zelfredzaamheid is voor iedereen verschillend. Deze wordt bepaald door de wijze waarop iemand met zijn fysieke, psychische en sociale omstandigheden omgaat. Dit wordt ook wel ‘eigen kracht’ genoemd. De GGD Limburg heeft de mate van zelfredzaamheid onderzocht via de mate waarin mensen regie over hun eigen leven ervaren. In Heerlen geeft 19% van de senioren aan dat ze geen regie over hun eigen leven ervaren (GGD, 2014). Onder de Heerlense volwassen bevolking (18+) bedraagt dit aandeel bijna de helft (10%).
- 29 Daarnaast is in het huidige onderzoek onder senioren gevraagd naar diverse praktische aspecten die de zelfredzaamheid in het dagelijkse leven bepalen. Hierbij kan gedacht worden aan het huishouden, de dagelijkse verzorging, een bezoek brengen aan familie of financiën. Grafiek 5.9 geeft de mate van zelfredzaamheid weer. Hierbij is weergegeven welk aandeel van de senioren het (zeer) eens is met een zestal stellingen over praktische zaken die het dagelijkse leven bepalen. Grafiek 5.9: Zelfredzaamheid, aandeel senioren dat het (zeer) eens is met onderstaande stellingen over zelfredzaamheid
GEEN HULP NODIG VOOR DAGELIJKSE VERZORGING
74%
60%
KAN HET HUISHOUDEN ALLEEN AF
80%
73% 74% 69%
45%
65% 67%
75% 77% 72%
KOM ELKE MAAND MET INKOMSTEN ROND KAN ZELFSTANDIGHEID BEZOEK BRENGEN AAN FAMILIE, VRIENDEN KAN ME GOED REDDEN ZONDER HULP VAN ANDEREN
58% 15% 17%
DOE BEROEP OP PERSONEN UIT OMGEVING VOOR HULP IN HUISHOUDEN/ZORGTAKEN
22%
0% 55 t/m 64 jaar
91% 87%
66%
84% 84% 79% 76%
38%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
65 t/m 74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Uit bovenstaande grafiek blijkt dat de meerderheid van de senioren zelfredzaam is op alle gebieden die het dagelijkse leven domineren. Nog het meest in het oog springt de zelfredzaamheid inzake huishoudelijke werkzaamheden: hiermee hebben de meeste senioren meer moeite ten opzichte van andere praktische zaken, zoals de dagelijkse verzorging, financiën en het zelfstandig een bezoek brengen aan anderen. Naarmate men ouder wordt, daalt het aandeel ouderen dat het huishouden alleen kan doen aanzienlijk (74% voor de 55 t/m 64jarigen; 69% voor de 65 t/m 74-jarigen en 45% voor de 75-plussers). Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudste leeftijdsgroep het meest een beroep doet op anderen voor hulp in de huishouding/zorgtaken (38% t.o.v. 22% gemiddeld). Bovenstaande stellingen zijn omgerekend naar één schaalscore voor zelfredzaamheid van 0 (helemaal niet zelfredzaam) t/m 10 (volledig zelfredzaam). Hierbij is uitgegaan van een minimale score van 7,5 (gemiddelde van de eerste vijf items) voor ‘zelfredzaam’. Uit het huidige onderzoek blijkt dat 59% van de senioren zelfredzaam is, waarbij we grote verschillen tussen de oudste leeftijdsgroep en de andere twee leeftijdsgroepen zien: 66% van de 55 t/m 64-jarigen; 65% van de 65 t/m 74-jarigen en 41% van de 75-plussers. Ter vergelijking: van de Heerlense volwassen bevolking (18+) is gemiddeld genomen 76% zelfredzaam (burgeronderzoek Parkstad Limburg, 2013).
- 30 -
6
Voorzieningen
Om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen is het van belang dat er goede voorzieningen voor senioren zijn. In dit hoofdstuk wordt het gebruik diverse technologische hulpmiddelen, zoals internet en PC (paragraaf 6.1) en het bereik en gebruik van diverse voorzieningen en organisaties beschreven (resp. paragrafen 6.2 en 6.3). 6.1
Gebruik technologie
Onder de zelfstandig wonende senioren zijn internet en de mobiele telefoon de meest populaire technologische hulpmiddelen: deze middelen worden dagelijks/wekelijks door respectievelijk 77% en 65% van de senioren gebruikt (zie grafiek 6.1). Hier tegenover staat dat gemiddeld genomen 16% geen internet heeft (13% van de 65 t/m 74-jarigen en 42% van de 75-plussers) en 15% geen mobiele telefoon (9% van de 65 t/m 74jarigen en 25% van de 75-plussers). Van beeldbellen (bijv. skype) wordt nog het minst gebruik gemaakt (14%). Daarnaast maakt een relatief klein aandeel (38%) dagelijks/wekelijks gebruik van de smartphone. Met name onder de 75-plussers blijkt dat ‘slechts’ 18% in het bezit is van een smartphone. Dit aandeel is groter dan het landelijke gemiddelde van 13% 4. Er is een duidelijk verschil in het gebruik van deze technologische middelen tussen de drie leeftijdsgroepen. Dit verschil is het grootst onder de 75-plussers. Desondanks is de oudste leeftijdsgroep in verhouding tot enkele jaren geleden veel actiever op internet en is deze groep steeds vaker in het bezit van een mobiele telefoon, vaste PC, laptop of Ipad/tablet5 Grafiek 6.1: Dagelijks of wekelijks gebruik van technologische middelen SMARTPHONE
60%
30%
8%
38%
MOBIELE TELEFOON IPAD/TABLET
48% 70%
56% 55% 51%
28%
56%
47%
INTERNET
82%
43%
BEELDBELLEN
7%
0%
14%
92%
77%
18%
14%
10%
20%
55 t/m 64 jaar
5
65%
27%
VASTE PC
75%
64%
45%
21%
LAPTOP
4
70%
42%
30%
40%
65 t/m 74 jaar
50%
60%
75 jaar en ouder
70%
80%
90%
100%
Totaal
http://www.telecompaper.com/nieuws/ruim-500000-75-plussers-hebben-geen-internetaansluiting--1092464 http://www.telecompaper.com/nieuws/ruim-500000-75-plussers-hebben-geen-internetaansluiting--1092464
- 31 Naast het gebruik van bovenstaande technologische hulpmiddelen is het (digitale) wijkportaal een praktische toepassing voor senioren die op een PC of tablet werken. Op dit wijkportaal worden verschillende diensten aangeboden die in de buurt aanwezig zijn, zoals een boodschappendienst, klusjesdienst of maaltijdverstrekking. Aan senioren is gevraagd of het wijkportaal (in de toekomst) een meerwaarde voor hen kan hebben. Bijna de helft van de senioren (44%) twijfelt hier nog aan (zie grafiek 6.2). Dit is ook te verklaren, doordat ze nog geen demonstratie gehad hebben over de wijze waarop dit wijkportaal functioneert. Ook een relatief grote groep heeft nog geen mening hierover gevormd (18%). Grafiek 6.2: Meerwaarde wijkportaal
29% 31%
JA, ZEKER
23% 28% 48% 46%
MISSCHIEN
34% 44%
NEE
9% 8% 17% 11% 15% 16%
WEET NIET/GEEN MENING
25% 18%
55 t/m 64 jaar
6.2
65 t/m 74 jaar
75 jaar en ouder
Totaal
Bereik van voorzieningen en organisaties
Zijn er wel voldoende voorzieningen voor senioren in de buurt aanwezig? Uit het huidige onderzoek blijkt dat 4 op de 10 senioren gemiddeld genomen voorzieningen mist. Hierbij zien we geen verschil naar leeftijdsgroep. Met name winkelvoorzieningen worden het meeste gemist (zie grafiek 6.3). Bij de categorie ‘anders’ wordt door ca. 10% van de senioren een zwembad genoemd, gevolgd door ontmoetingsplekken en activiteiten voor senioren. Ondanks dat winkelvoorzieningen het meeste gemist worden, is ruim 70% van de senioren (zeer) tevreden over de bereikbaarheid van winkels (75%) en over het aanbod van dagelijkse boodschappen (71%) in hun buurt. Ook over het aanbod van openbaar vervoer is de meerderheid content (66%). Sportmogelijkheden en buurt- en gemeenschapshuizen worden het minst gewaardeerd: nog niet de helft van de senioren is hierover (zeer) tevreden. Hierbij moet wel een kanttekening gemaakt worden, omdat een groot aandeel van de senioren over deze voorzieningen geen mening heeft (circa 30%) en een neutraal antwoord (niet tevreden/niet ontevreden) heeft gegeven (circa 20%). Uiteindelijk is slechts een klein aandeel (zeer) ontevreden over sportmogelijkheden en buurt- en gemeenschapshuizen (10%).
- 32 Grafiek 6.3: Voorzieningen die senioren missen in de buurt* 35% 29%
SPORT EN BEWEGEN
14% 27% 47% 44%
WINKELVOORZIENINGEN
61% 50% 31% 21%
CULTUUR
16% 24% 18% 19%
ZORGVOORZIENINGEN
24% 20% 16% 19% 17% 17%
ANDERS 0%
10% 55 t/m 64 jaar
20%
30%
65 t/m 74 jaar
40%
50%
75 jaar en ouder
60%
70%
Totaal
* percentage is uitgedrukt als aandeel van de groep respondenten die voorzieningen mist (40%)
Aansluitend is aan senioren gevraagd in welke mate ze van mening zijn dat er in hun buurt genoeg activiteiten georganiseerd worden. Er is bijvoorbeeld gevraagd naar sportmogelijkheden, informatievoorziening over zorg en welzijnskwesties en aanbod van openbaar vervoer. Een minderheid van de senioren geeft aan dat er genoeg te doen is in de buurt, dat er genoeg mensen in de buurt wonen die hen willen helpen en dat er voldoende plekken zijn waar ze terecht kunnen voor vragen over zorg en welzijn (grafiek 6.4). Hierbij moet echter wel de nuancerende opmerking gemaakt worden dat ca. een kwart van de respondenten geen mening heeft over het aanbod van de genoemde voorzieningen. Het aanbod van openbaar vervoer wordt nog het meest gewaardeerd: gemiddeld geeft bijna 7 op de 10 personen aan dat er voldoende aanbod van openbaar vervoer in hun buurt is. We zagen al eerder dat senioren gemiddeld genomen (zeer) tevreden zijn over het openbaar vervoer (66%). Grafiek 6.4: Aandeel senioren dat het (zeer) eens is over stellingen die betrekking hebben op activiteiten en voorzieningen in de buurt 43%
48% 43% 45%
GENOEG TE DOEN IN DE BUURT VOLDOENDE SPORTMOGELIJKHEDEN
54% 51%
34%
48%
35%
41% 36% 37% 38% 37% 43% 39% 36% 45%
GENOEG ACTIVITEITEN GEORGANISEERD GENOEG MENSEN DIE HIER WONEN DIE ME WILLEN HELPEN ER ZIJN VOLDOENDE PLEKKEN WAAR IK TERECHT KAN VOOR VRAGEN OVER ZORG EN WELZIJN
44%
BUURT NODIGT UIT TOT BEWEGEN
39%
52% 50% 52%
48%
VOLDOENDE AANBOD VAN OPENBAAR VERVOER
60%
0% 55 t/m 64 jaar
65 t/m 74 jaar
10%
20%
30%
75 jaar en ouder
40% Totaal
50%
68% 66% 66%
60%
70%
80%
- 33 6.3
Gebruik van voorzieningen en diensten
Aan senioren is gevraagd of ze (de intentie hebben om) gebruik (te) maken van diverse soorten voorzieningen op het gebied van vervoer, gezondheid, cultuur, sport en maaltijdverstrekking. De meerderheid van de senioren heeft geen behoefte aan dit soort voorzieningen. Het lokaal loket voor informatie over gezondheid, welzijn en wonen wordt door 1 op de 10 personen nog het meest gebruikt (zie tabel 6.1). Er wordt nauwelijks gebruik gemaakt van sport- of bewegingsactiviteiten voor senioren (6%); desondanks zou één op de vijf dit wel willen. De groep 75-plussers verschilt in behoeften t.o.v. de andere twee leeftijdsgroepen. Zo heeft deze groep meer dan de andere leeftijdsgroepen de behoefte aan vervoer naar voorzieningen (18%) en een behoefte aan een loket voor informatie over gezondheid, welzijn en wonen (21%). Tabel 6.1: Gebruik en behoefte aan voorzieningen
Ja, gebruik ik weleens
Nee, maar zou wel willen
Nee, geen behoefte
7%
11%
83%
Lokaal loket voor informatie over gezondheid, welzijn en wonen
10%
15%
75%
Hulp in en om huis van een vrijwilliger via een vrijwilligersorganisatie
2%
14%
84%
Recreatieve/culturele activiteiten voor senioren vanuit een activiteiten- of dienstencentrum
9%
13%
77%
Sport- of bewegingsactiviteiten voor senioren vanuit een activiteiten- of dienstencentrum
6%
20%
74%
Maaltijdverstrekking
3%
5%
92%
Vervoer naar voorzieningen
Kijken we naar het gebruik en de behoefte van senioren aan hulp in en om huis van een vrijwilliger via een vrijwilligersorganisatie dan valt op dat met name de oudste leeftijdscategorie van 75 jaar en ouder hiervan wel gebruik zou willen maken (22%). Hierbij is wel de gezondheidssituatie van senioren van invloed (niet weergegeven in tabel 6.1). Onder de senioren die namelijk ziek zien (en nog geen mantelzorg ontvangen) geeft een aanzienlijk hoger aandeel aan dat ze gebruik zouden willen maken van hulp via een vrijwilliger (40%) dan onder senioren die niet ziek zijn (7%).
- 34 -
- 35 -
7
Referenties
Burgeronderzoek Parkstad Limburg (2013). Heerlen: Gemeente Heerlen, Bureau Onderzoek & Statistiek. Collard, D. & Hoekman, R. (2013). Sportdeelname in Nederland: 2006-2012. Utrecht: Mulier Instituut. Cultuurmonitor Heerlen (2014). Heerlen: Gemeente Heerlen, Bureau Onderzoek & Statistiek. GGD Zuid-Limburg (2014). Een nieuwe kijk op gezondheid in Heerlen. Lokaal rapport. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014. Geleen: GGD Zuid-Limburg. Hildebrandt, Bernaards & Stubbe, 2013. Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2010/2011. Leiden: TNO. Neut, van der, S. & Kamerling, R. (2014). Ouderenmonitor 2014. De positie van Haagse ouderen in kaart gebracht. Den Haag: Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. Post, N. (2013, 25 september). Mantelzorg samengevat. Geraadpleegd op 24 juli, 2015, van http://www.nationaalkompas.nl> Nationaal Kompas Volksgezondheid\Participatie\Mantelzorg, 25 september 2013.
BIJLAGEN
I BIJLAGE 1: ONDERZOEKSVERANTWOORDING Hieronder wordt de opzet van het seniorenonderzoek 2015 en de verantwoording van de uitvoering beschreven. Aan de orde komen achtereenvolgens de onderzoeksmethode, steekproeftrekking, responsverantwoording, representativiteit, betrouwbaarheid en nauwkeurigheid.
Onderzoeksmethode Gelet op het grote van het aantal onderzoeksvragen en de doelgroep (55+) is ervoor gekozen het seniorenonderzoek uit te voeren in de vorm van een schriftelijke enquête. Deze enquête is gehouden onder een steekproef van de bevolking van 55 jaar en ouder. De personen die voor het onderzoek zijn geselecteerd, hebben per post een schriftelijke vragenlijst en begeleidende brief van de gemeente Heerlen ontvangen met het verzoek de vragenlijst in te vullen en binnen 10 dagen in een portvrije antwoordenveloppe te retourneren. Om de privacy te kunnen waarborgen zijn aan de respondenten geen naam- en adresgegevens gevraagd, behalve de postcode (nodig om de uitkomsten te kunnen herleiden naar gemeenten en buurten). Om de respons te verhogen is er na 10 dagen schriftelijk gerappelleerd. Het veldwerk is uitgevoerd in de periode april-mei 2015.
Steekproeftrekking Aangezien het seniorenonderzoek niet alleen gegevens dient te genereren op het schaalniveau van Heerlen maar ook op het niveau van de leeftijdscategorieën, is in de onderzoeksopzet uitgegaan van een op leeftijdsniveau gestratificeerde steekproef. Daartoe is voor alle drie de leeftijdsgroepen een afzonderlijke steekproef getrokken. Gestreefd werd naar 150 geslaagde enquêtes per leeftijdscategorie. Op basis van dit principe is in 2015 uiteindelijk uit de Basisregistratie Personen (BRP) van Heerlen een aselecte steekproef getrokken van in totaal 3.310 inwoners van 55 jaar en ouder. Gelet op het thema en moeilijkheidsgraad van de vragenlijst is er voor gekozen bewoners van verzorgings- of verpleegtehuizen buiten de steekproeftrekking te laten. De totale Heerlense onderzoekspopulatie van 55-plussers waaruit de steekproef is getrokken omvatte in 2015 31.543 inwoners.
Responsverantwoording In 2015 hebben uiteindelijk in Heerlen 1.666 personen de vragenlijst ingevuld en geretourneerd, hetgeen een onderzoeksrespons van 50% betekent. Tabel 1 op de volgende pagina geeft een overzicht van de respons per leeftijdsgroep en geslacht. Weergegeven zijn het aantal verzonden en geretourneerde vragenlijsten, en het daaruit resulterende responspercentage.
II Tabel 1: Responsverantwoording seniorenonderzoek 2015 in Heerlen
Onderzoekspopulatie (55+) Leeftijd 55 t/m 64 jaar 65 t/m 74 jaar 75 jaar en ouder Niet ingevuld Geslacht Man Vrouw Niet ingevuld GEMEENTE HEERLEN
Vragenlijsten Vragenlijsten verzonden retour (bruto (netto steekproef) steekproef)
Responspercentage
13.074 10.030 8.441 --
1.100 1.110 1.100 --
502 559 559 46
45,6% 50,0% 50,8% 1,3%
14.712 16.831 -31.543
1.501 1.809 -3.310
726 884 56 1.666
48,4% 48,9% 3,4% 50%
De onderzoeksrespons is zowel qua leeftijd als geslacht vrij evenredig verdeeld. In totaal heeft één op de twee personen aan het onderzoek geparticipeerd. Dit betekent dus een onderzoeksrespons van 50%.
Representativiteit Bij enquête-onderzoek bestaat het risico dat bepaalde bevolkingsgroepen oververtegenwoordigd of ondervertegenwoordigd zijn in de responsgroep. In dat geval zijn de respondenten geen goede afspiegeling van de totale bevolking en is het onderzoek daarmee niet representatief. In tabel 2 wordt de groep Heerlense respondenten van het ouderenonderzoek 2015 afgezet tegen de feitelijke bevolking (55+) van Heerlen in 2015, getoetst op de kenmerken geslacht en leeftijd. Daarmee wordt voor deze kenmerken inzichtelijk gemaakt in hoeverre de personen die in Heerlen aan het onderzoek hebben deelgenomen een goede afspiegeling vormen van de totale (volwassen) bevolking van Heerlen. Tabel 2: Representativiteit seniorenonderzoek 2015 in Heerlen naar geslacht en leeftijd
Geslacht - mannen - vrouwen Leeftijd - 55 t/m 64 jaar - 65 t/m 74 jaar - 75 jaar en ouder
Responsgroep ouderenonderzoek in Heerlen
Totale bevolking Heerlen (55+)
45,1% 54,9%
46,6% 53,4%
31,0% 34,5% 34,5%
41,4% 31,8% 26,8%
Uit tabel 2 valt af te lezen dat de deelnemers aan het onderzoek qua geslacht en leeftijd een vrij nauwkeurige afspiegeling vormen van de Heerlense 55+ bevolking. Een blik op de leeftijd laat zien dat de 55 t/m 64-jarigen ondervertegenwoordigd zijn en dat met name de personen van 75 jaar en ouder zijn oververtegenwoordigd in de respons.
III Om deze (kleine) afwijkingen naar geslacht en leeftijd te corrigeren heeft weging plaatsgevonden. Dit is een bij steekproefonderzoek gebruikelijke statistische techniek waarbij de onderzoeksgegevens (door middel van een vermenigvuldigingsfactor) zodanig worden herberekend dat de samenstelling van de responsgroep vrijwel exact gelijk is aan de feitelijke bevolkingssamenstelling.
Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid De essentie van steekproefonderzoek is, dat door het ondervragen van een beperkt deel (steekproef) van de bevolking niet alleen uitspraken worden gedaan over degenen die geënquêteerd zijn maar ook over de totale populatie waaruit die steekproef is getrokken, in dit geval de (volwassen) bevolking van Heerlen. Daarbij dient men wel steeds te beseffen dat dit steekproefonderzoek een benádering van de werkelijkheid vormt: geen enkele steekproef is een exacte afspiegeling van de totale bevolking. Dit hoeft op zich geen bezwaar te zijn zolang de marges waarbinnen de steekproefonnauwkeurigheid valt bekend (en acceptabel) zijn. Daartoe kunnen de zgn. nauwkeurigheidsmarges van de steekproef worden berekend; binnen deze marges vallen de ‘werkelijke’ uitkomsten voor de totale bevolking. Normaliter wordt bij het berekenen van de nauwkeurigheidsmarges uitgegaan van 95% betrouwbaarheid. Dit betekent dat wanneer het onderzoek 100 maal herhaald wordt, 95 keer een waarde gevonden wordt die binnen de berekende nauwkeurigheidsmarges ligt. Tabel 3 laat – uitgaande van een betrouwbaarheid van 95% – voor verschillende steekproefgroottes en voor verschillende mogelijke antwoordpercentages zien hoe groot de nauwkeurigheidsmarges zijn. Tabel 3: Nauwkeurigheidsmarges steekproefgroottes, op basis van 95% betrouwbaarheid
Netto steekproefgrootte (= aantal respondenten) 100 200 300 400 500 1.000 2.000 3.000 4.000
Antwoordpercentages in onderzoek 10% of 90%
20% of 80%
30% of 70%
40% of 60%
50%
6,4% 4,2% 3,4% 2,9% 2,6% 1,9% 1,3% 1,1% 0,9%
7,8% 5,5% 4,5% 3,9% 3,5% 2,5% 1,8% 1,4% 1,2%
9,0% 6,4% 5,2% 4,5% 4,0% 2,8% 2,0% 1,6% 1,4%
9,6% 6,8% 5,5% 4,8% 4,3% 3,0% 2,1% 1,8% 1,5%
9,8% 6,9% 5,7% 4,9% 4,4% 3,1% 2,2% 1,8% 1,5%
Een voorbeeld: bij een steekproefgrootte van 500 respondenten en een antwoordpercentage van bijv. 20% is de nauwkeurigheidsmarge plus of min 3,5%, dat wil zeggen dat het werkelijke percentage in de onderzoekspopulatie tussen 16,5% en 23,5% ligt. Door de netto steekproefgrootte van Heerlen en de afzonderlijke leeftijdsgroepen te projecteren op bovenstaande tabel kunnen de nauwkeurigheidsmarges van de in dit rapport gepresenteerde uitkomsten worden ingeschat. Voor Heerlen als geheel (met een netto steekproefgrootte van ca. 1.700) betekent dit dat de nauwkeurigheidsmarges van de uitkomsten afgelezen kunnen worden in de zesde en zevende regels van de tabel; deze bedragen afhankelijk van de antwoordpercentages 2,6% en minder, een minimale onnauwkeurigheid dus.
IV Voor de afzonderlijke leeftijdsgroepen (met netto steekproefgroottes van ca. 500) zijn de nauwkeurigheidsmarges van ca. 2% à 4% weliswaar groter, maar nog altijd voldoende om betrouwbare indicaties per leeftijdsgroep te geven. Voor de volledigheid moet nog vermeld worden dat bovenstaande nauwkeurigheidsmarges uitsluitend betrekking hebben op uitkomstpercentages die een proportie uitdrukken, b.v. het aandeel tevredenen. Indien de uitkomsten níet gebaseerd zijn op proporties maar op gemiddelden, zoals bij schaalscores of rapportcijfers, zijn andere nauwkeurigheidsmarges van toepassing. Deze marges zijn kleiner dan die in bovenstaande tabel, d.w.z. de nauwkeurigheid van deze gemiddelde uitkomsten is (nog) groter. Zelfs op het laagste analyseniveau, namelijk dat van de leeftijdsgroep, zijn de nauwkeurigheidsmarges van gemiddelden nog alleszins acceptabel; uitgaande van bijvoorbeeld 150 respondenten (het nagestreefde minimumaantal geslaagde enquêtes per groep) wijkt de werkelijke waarde van een gemiddeld rapportcijfer met 95% zekerheid niet meer dan 0,2 à 0,3 punt af. Bij grotere steekproeven, zoals op het niveau van de totale gemeente, zijn de afwijkingen te verwaarlozen.