ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME INSTITUTE FOR GRADUATE STUDIES AND RESEARCH
SCHULDNORMEN EN REALITEITEN Een zoektocht naar een optimale schuldquote voor de Staat Suriname
Thesis ter afronding van de masteropleiding Macro-Economic Analysis and Policy. Begeleiders: Opleidingscoördinator : Prof. dr. A. R. Caram Begeleider : Prof. dr. H. Visser Externe deskundige : drs. H. Dorinnie Paramaribo, mei 2014. D. J. Pinas
INHOUDSOPGAVE Voorwoord................................................................................................................................... i Samenvatting .............................................................................................................................. ii Lijst van Afkortingen ................................................................................................................ iv Lijst van Figuren en Tabellen ..................................................................................................... v Lijst van Bijlagen ...................................................................................................................... vi 1. Afbakening van het Onderzoeksthema................................................................................... 1 1.1 Inleiding .......................................................................................................................................... 1 1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen......................................................................................... 3 1.3 Doel en relevantie .......................................................................................................................... 3 1.4 Onderzoekmethode ....................................................................................................................... 4 1.5 Opbouw van de thesis.................................................................................................................... 4
2. Normering van de Staatsschuld .............................................................................................. 5 2.1 Inleiding .......................................................................................................................................... 5 2.2 De norm van de Europese Monetaire Unie (EMU) ........................................................................ 7 2.3 Een analyse van de schuldquote .................................................................................................... 8 2.4 Een empirisch-historische benadering......................................................................................... 12 2.5 De CARICOM indicatieve norm .................................................................................................... 13 2.6 Slotopmerking .............................................................................................................................. 17
3. Casestudy: Suriname ............................................................................................................ 19 3.1 Inleiding ........................................................................................................................................ 19 3.2 De economische relevantie van de Wet op de Staatsschuld ....................................................... 21 3.3 Een richtsnoer voor de schuld van de Staat Suriname ................................................................ 22 3.4 Debt Sustainability Exercities ....................................................................................................... 24 3.5 Het Bureau voor de staatsschuld ................................................................................................. 26 3.6 Slotopmerking .............................................................................................................................. 27
4. Conclusies en Aanbevelingen .............................................................................................. 29 4.1 Conclusies..................................................................................................................................... 29 4.2 Aanbevelingen.............................................................................................................................. 29
Literatuur .................................................................................................................................. 31 Bijlagen .................................................................................................................................... 34
Voorwoord Eén van de “hot issues” in de economische wereld van vandaag is het schuldenvraagstuk. Reden genoeg om te onderzoeken aan welke criteria de Staat Suriname moet voldoen bij het aangaan van schulden. Dit thema spreekt mij ook aan, gelet op mijn ervaring als voormalig stafmedewerker van het Bureau voor de Staatsschuld. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar de Here Jezus Christus, die mij alle kracht, gezondheid en gunst geschonken heeft om deze uitdaging tot een goed einde te brengen. Dank ook aan Prof. dr. A. R. Caram, Richtingscoördinator Economie, mijn begeleider Prof. dr. H. Visser, de externe deskundige, drs. H. Dorinnie. Zij hebben materiële invloed gehad op de opzet en de inhoud van de thesis. Verder een woord van dank aan het IGSR, waaronder drs. R. Sobhie Msc, Prof. dr. M. Schalkwijk en het docentenkorps. Mijn studiegenoot Amar Birdja voor zijn ondersteuning en het samenstuderen. Ook mijn vrouw, Juanita en de kinderen verdienen dank voor hun ondersteuning en geduld. Tenslotte wordt een ieder van harte bedankt, die op welke wijze dan ook een bijdrage geleverd heeft aan de totstandkoming van deze thesis.
Paramaribo, mei 2014. Delano J. Pinas.
i
Samenvatting In mijn thesis heb ik een zoektocht ondernomen naar een voor de Staat Suriname passende richtsnoer bij het aangaan van vooral langlopende leningen. Er is gekeken naar drie verschillende benaderingen, te weten: de EU-60% norm, de empirisch-historische benadering van Reinhart en Rogoff en de CARICOM-indicatieve norm. De vraag die daarbij steeds aan de orde komt, is dat: welke schuldquote zal in een bepaald land of regio een optimale bijdrage leveren aan de macro-economische groei.
De vaststelling van de EU-norm geschiedt op grond van de pragmatische overweging, dat de lidstaten door het realiseren van aanpassingen in hun budgettaire beleid in staat worden geacht hun schuld geleidelijk te verminderen tot een referentiewaarde. Deze waarden worden op eenvoudige wijze berekend doordat uitgaande van een veronderstelde jaarlijkse economische groei van 5% en een begrotingstekort van 3% en op den duur een schuldquote van 60% resulteert. De benadering van Reinhart en Rogoff is gebaseerd op economische analyses van historische cijferreeksen, gedurende de periode 1790-2009 in landen met een bevolking van minimaal 2 miljoen inwoners. Deze analyses indiceren dat naarmate de schuldquote groter is dan 90% er meer negatieve effecten uitgaan op de groei.
De door de CARICOM voorgestelde indicatieve norm voor haar lidstaten van 60%, werd in een belangwekkend artikel van Greenidge ter discussie gesteld. Op basis van een modelmatige en econometrische schattingsmethode toonde hij aan dat gelet op de kleine omvang van de Caraibische landen de schuld reeds bij een percentage van 30% geleidelijk aan meer negatieve effecten zal afwerpen, omdat de grensproductiviteit van de met de leningsopbrengsten te financieren projecten steeds verder afneemt door de werking van allerlei structurele knelpunten.
De benaderingswijzen van de schuldproblematiek zijn ook voor Suriname van belang. Zij indiceren immers dat de 60% norm meer geschikt is voor volgroeide economieën met gediversifiseerde productie- en distributiestructuren. De 30% norm lijkt anderszijds een beter ii
richtsnoer voor kleine open eilandeconomieën. Gegeven zijn specifieke structuur mag ervan worden uitgegaan dat Suriname hierbij een tussenpositie inneemt.
Overigens moet worden bedacht dat een normatieve quote het karakter heeft van een indicator. Het is een hulpmiddel; niet meer en niet minder. Daarom zal bij het nemen van concrete beslissingen over het aangaan van schulden een benadering moeten worden gevolgd, welke alle factoren van materiële relevantie in de beschouwingen betrekt. Het gaat immers niet zo zeer om de hoogte van de schuld. De kracht van de economie en het vertrouwen in de toekomst en de kwaliteit van het te voeren beleid bepalen uiteindelijk of een land in staat zal zijn een bepaalde schuldverplichting te kunnen dragen.
In landen die een historie hebben van ontsporingen van de budgettaire en monetaire discipline kan het niettemin wenselijk zijn harde grensen vast te stellen voor het begrotingstekort en de schuldomvang. Voor Suriname lijkt het zinvol dat het beleid zich vooralsnog richt op een schuldquote in de orde van grootte van 45% van het bruto binnenlands product, ondanks het feit dat krachtens de Wet op de Staatsschuld deze quote maximaal 60% mag belopen. Er is dus voorzichtigheid geboden bij het benutten van de nog beschikbare juridische ruimte.
iii
Lijst van Afkortingen -
CBvS = Centrale Bank van Suriname
-
SPS = Stichting Planbureau Suriname
-
ABS = Algemeen Bureau voor de Statistiek
-
BSS = Bureau voor de Staatsschuld
-
CPB = Centraal Plan Bureau
-
MTFS = Medium Term Fiscal Strategy
-
CARICOM = Caribbean Community
-
EMU = Europese Monetaire Unie
-
EU = Europese Unie
-
G = de Overheidsuitgaven
-
Y = het BBP
-
D = Schuldportfolio
-
T = de Belastinginkomsten van de overheid
-
rB = de rente op de schuldportfolio
-
B = de Staatsschuld/ schuldportfolio
-
M = het Geldaanbod
-
BBP = Bruto Binnenlands Product
-
g = groei bruto binnenlands product
-
d = begrotingstekort
-
b = de schuldquote
-
ḃ = verandering schuldquote
-
u = quote overheidsuitgaven
-
r = gemiddelde rente uitstaande schuld
-
ṁ = verandering geldaanbodsquote
-
t = belastingquote iv
Lijst van Figuren en Tabellen
Figuren 1. Figuur 2.5.1
: De relatie tussen staatsschuld en groei in de Caricom.
2. Figuur 2.5.2
: Kanalen waarlangs overheidsschuld het bbp beïnvloedt.
3. Figuur 3.1.1
: De staatsschuld-bbp ratio.
4. Figuur 3.2.1
: Voorgestelde 45% voor Suriname tegenover 30% Caricom en 60% EU.
Tabellen 1. Tabel 2.5.1
: Macro-economische grootheden van enkele CARICOM-landen in 2012.
2. Tabel 3.4.1
: De IMF-Analyse
3. Tabel 3.4.2
: De BSS-Analyse.
v
Lijst van Bijlagen 1. Bijlage I
: Criterium gemiddelde voor elke economische grootheid per land of gebied, 1991-2005.
2. Bijlage II : De Surinaamse staatsschuld in de periode 1992 – 1999 in miljoenen Sf (of x 1000 SRD). 3. Bijlage III : De Surinaamse staatsschuld in de periode 1992 – 1999 in miljoenen Sf (of x 1000 SRD). 4. Bijlage IV : De Surinaamse staatsschuld volgens internationale definitie (x 1 miljoen). 5. Bijlage V : Ontwikkeling van de schuld-bbp ratio in de periode 2000-2013; projecties tot met 2017 (bedr. in mln SRD).
vi
Hoofdstuk 1
Afbakening van het Onderzoeksthema
1. Afbakening van het Onderzoeksthema
1.1 Inleiding Regeringen wereldwijd worden geconfronteerd met een reeks van complexe economische beleidsvraagstukken bij hun streven naar bevordering van de reële welvaart van hun burgers. Afhankelijk van de ontwikkelingsfase waarin een land zich bevindt, richten zij zich daarbij veelal in eerste instantie vooral op het voorzien in de basisbehoeften van de burgers. Het gaat dan in het bijzonder om zaken als voedsel, onderwijs, gezondheidszorg, veiligheid en uitbreiding van het sociale zekerheidsstelsel.
Een welvaart bevorderend en sociaal rechtvaardig beleid kan echter alleen duurzaam vruchten afwerpen, indien tevens zorg wordt gedragen voor evenwichtige condities in de financiële sfeer. Een essentiële conditie hierbij is dat de Staat structureel niet meer mag uitgeven dan haar verdien- en haar schuldterugbetalingscapaciteit toelaten. Een onoordeelkundig inkomsten-, uitgaven- en financieringsbeleid roept op den duur voor de economie schadelijke effecten op, bijvoorbeeld doordat de Staat wordt geconfronteerd met te zware schuldverplichtingen die het vertrouwen in de financiële soliditeit van de publieke sector aantasten en op den duur pijnlijke aanpassingsprocessen onvermijdelijk maken. Deze processen tasten vervolgens de vraag naar goederen en diensten aan, waardoor de economie verzeild kan raken in een zich versterkende vicieuze cirkel van afnemende discipline, toenemende budgettaire tekorten, hoge risicopremies op de staatsschuld en een verder afbrokkelend vertrouwen.
Het voorgaande geeft aan dat er een onmiskenbare spanning bestaat tussen het streven naar reële welvaartsvergroting en het voeren van een verantwoord financieel overheidsbeleid. Deze spanning impliceert dat de Staat in principe net als andere economische subjecten er voor moet zorgen haar schaars beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te beheren. Voorts vereist een doelmatig schuldbeleid fiscale discipline, het managen van de omvang en samenstelling van de schuld en een kwalitatief volwaardig schuldbeheer. 1
Hoofdstuk 1
Afbakening van het Onderzoeksthema
De aangegeven spanning tussen de haast onverzadigde behoeften en de schaars beschikbare middelen, roept keuzevraagstukken op die het eigenlijke werkterrein van de economische wetenschap in enge zin overstijgen. Het maken van keuzes over maatregelen die aan de inkomsten- en aan de uitgavenkant van de begroting moeten worden gemaakt, voert ons veeleer naar het terrein van de politiek en de politieke economie. Het zijn immers door de politiek genomen besluiten die diepingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de groei, de productiviteit en de inkomensverdeling. Het accepteren en met succes het hoofd bieden aan vooral de negatieve aspecten van deze gevolgen vereist politieke consensus en maatschappelijk draagvlak. Het is de taak van de econoom om te adviseren over een gedegen onderbouwing van de politieke besluitvorming.
In veel landen wordt de hier besproken spanning tussen behoeften en middelen vergroot doordat bedoelde landen additioneel de lasten moeten dragen van een in het verleden opgebouwd omvangrijke staatsschuld. De pijnlijke lessen die zij hieruit hebben geleerd, hebben onder meer bijgedragen tot het uiteindelijk formuleren van schuldbeheerstrategieën welke condities, richtlijnen en operationele procedures omvatten voor het aangaan van schulden door de Staat, evenals het geven van regels voor het beheer van de schuldportfolio; een en ander in het kader van de bestaande wet- en regelgeving (CFAO, 2012).
Het formuleren van een formele schuldstrategie zoals hier bedoeld, beoogt duidelijke doelstellingen om de omvang en samenstelling van de staatsschuld vast te leggen en de kwaliteit van het schuldbeheer te verbeteren. De achterliggende gedachte is dat het aangaan en benutten van opbrengsten van verkregen leningen doelgericht moet geschieden, zodat de omvang van de schuld beheersbaar en de terugbetalingsverplichtingen betaalbaar blijven. Een deugdelijk schuldbeheer is vereist, omdat zij de financiële soliditeit en daarmee de ontwikkelingskansen van de economie vergroot. Het bedoelde beheer kan bijdragen tot verruiming van de toegang tot nationale en internationale kapitaalmarkten tegen relatief gunstige condities, mede omdat dan een hogere landenrating kan worden verkregen. Het is dan ook begrijpelijk dat vele landen, waaronder Suriname, de grondslagen van de schuldstrategie hebben vastgelegd in een wet op de staatsschuld; dit werkt disciplinerend,
2
Hoofdstuk 1
Afbakening van het Onderzoeksthema
verhoogt de geloofwaardigheid en transparantie van het beleid, en komt het algemene vertrouwen in de daadwerkelijke naleving en uitvoering van de strategie ten goede.
1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen
Tegen de bovengeschetste achtergrond zal ik in mijn thesis de volgende probleemstelling behandelen:
“Welke normen dient de Staat Suriname in acht te nemen bij het aangaan van schulden, gelet op de geldende internationale best practices1 en mede bezien in het licht van de Wet op de Staatsschuld 2002?”
De volgende deelvragen zullen beantwoord worden: Welke zijn de meest bekende en voor Suriname relevante schuldplafonds? Wat is de achterliggende filosofie voor de schuldplafonds? Wat zijn de beperkingen of juist zaken die gekoesterd dienen te worden in de Wet op de Staatsschuld in vergelijking met de internationale best practices? Waarmee dient de Staat Suriname rekening te houden bij haar toekomstige leningenbeleid?
1.3 Doel en relevantie Dit onderzoek beoogt aanbevelingen te geven over de factoren die vanuit een economische optiek bezien in overweging dienen te worden genomen bij het aangaan van schulden door de Staat Suriname, evenals over een aanvaardbare omvang en samenstelling van de totale staatsschuld.
1
Een methode of een techniek die telkens weer resultaten teweeg heeft gebracht, die veel hoger zijn dan in het verleden met
andere methode geboekte resultaten en die daarom dan als standaard gebruikt wordt (http://www.businessdictionary.com).
3
Hoofdstuk 1
Afbakening van het Onderzoeksthema
Het resultaat van deze economische analyse wordt vervolgens vergeleken met de meer juridisch geaarde bepalingen zoals vastgelegd in de Wet op de Staatsschuld (S.B 2002 No 27). Op basis hiervan worden beleidsadviezen gegeven ter vergroting van de fiscale discipline en terugbetalingscapaciteit van de Staat Suriname.
1.4 Onderzoekmethode
Het onderzoek is gebaseerd op literatuurstudie, alsook op interviews met deskundig personen op het gebied van het schuldbeheer.
1.5 Opbouw van de thesis
De thesis is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Na voorgaande inleidende opmerkingen, wordt in hoofdstuk 2 aandacht besteed aan enkele voor Suriname relevante normen voor de omvang, de samenstelling en het beheer van de schuld van de centrale overheden. In hoofdstuk 3 komt een door de Staat Suriname te volgen schuldstrategie aan de orde, bezien in het licht van de Wet op de Staatsschuld van 2002. Het geheel wordt in hoofdstuk 4 met een aantal conclusies en aanbevelingen afgesloten.
4
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
2. Normering van de Staatsschuld
2.1 Inleiding Een wereld zonder de mogelijkheid om te lenen is ondenkbaar. Projecten kunnen immers pas van start gaan indien de financiering is geregeld. Geld lenen is vaak een noodzakelijk component van deze financiering. Gesteld kan worden dat zonder leningstransacties de economische ontwikkeling van een land goeddeels stil zal komen te vallen. Lenen biedt de mogelijkheid te beschikken over goederen en diensten, zonder dat daarvoor direct dient te worden betaald uit het lopende inkomen en het beschikbaar vermogen (Van Duijn, 2011). Met het geleende geld worden investeringen onder meer in de infrastructuur gedaan waarvan de vruchten ook door de toekomstige generaties kunnen worden geplukt. Hiertegenover staat dat belastingbetalers moeten voldoen aan de rente- en aflossingsverplichtingen.
Er zijn echter duidelijke grenzen aan de mogelijkheden tot lenen. De schuldenaar moet in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen. Om deze reden moeten consumptieve leningen beperkt worden en de terugbetalingscapaciteit van de schuldenaar niet overtreffen. Geleend kapitaal dient bijgevolg zodanig geïnvesteerd te worden, dat naast de rente en aflossing ook een zekere toegevoegde waarde wordt verdiend hetzij in de vorm van winst hetzij in de vorm van het verkrijgen van extra nut. Hiervan hangt af of het aangaan van leningen economisch bezien verantwoord is. Indien de terugbetalingscapaciteit te beperkt is moet het lenen daarop navenant worden afgestemd, dan wel getracht worden concessionele leningscondities overeen te komen of schenkingen te verkrijgen.
Soortgelijke overwegingen gelden voor de overheid. Naarmate haar terugbetalingscapaciteit beperkter is, zal zij het lenen voor haar lopende bedrijfsvoering in overeenstemming dienen te brengen met onder meer uit het bruto binnenlands product te verkrijgen inkomen. Andere schulden dienen alleen te worden aangegaan indien de daarmee gefinancierde projecten additionele inkomsten genereren, waarvan ook toekomstige generaties profijt zullen hebben. Bij de besteding van de aangegane leningen zal rekening gehouden moeten worden met het zogenoemde nationaal-economische rendement, dat betrekking heeft op de netto effecten van 5
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
de leningen op onder andere de productie, de werkgelegenheid, de betalingsbalans en de inkomensverdeling (Caram, 2010).
De voorgaande kwalitatieve beschouwingen zijn op zich nuttig, maar bieden beleidsvoerders onvoldoende houvast bij het uitstippelen van een verantwoord schuldbeleid. Zij hebben behoefte aan concrete, kwantitatieve budgettaire normen die hen een richtsnoer bieden bij het voeren van een beleid gericht op een duurzame en financieel evenwichtige ontwikkeling. Deze behoefte is in de loop van de jaren tachtig van de vorige eeuw steeds groter geworden, doordat wereldwijd een aantal landen in de problemen zijn geraakt vanwege de hoge schuld/bbp ratio en de druk die in vreemde valuta luidende betalingsverplichtingen op de wisselkoers van de bedoelde landen uitoefenden. In de loop van de jaren negentig is introductie van normen verder uitgebreid in het kader van de vorming van monetaire unies in enkele regio’s.
Binnen de economische wetenschap hebben de aangegeven ontwikkelingen aanleiding gegeven tot het tot opbloei komen van een sub-discipline (Wheeler, 2004). Onder meer in dit kader, alsook bij gespecialiseerde instituten waaronder centrale banken en ministeries van Financiën, is en wordt nog steeds hard gewerkt aan de formulering van budgettaire normen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan het verband tussen economische groei en de schuldenlast van landen. Het belang van deze normen mag niet worden onderschat, maar anderzijds ook niet worden overschat omdat geen enkel economische indicator de complexe werkelijkheid voldoende kan weergeven. Beoordeling van schuldportfolios vereist dan ook een holistische aanpak. De normen bieden wel een kader waarbinnen ontvangsten en uitgaven zich dienen te ontwikkelen, alsook voor de omvang en samenstelling van af te sluiten financieringen en werken daardoor disciplinerend. Dit geldt te meer indien aan het buiten de grenzen treden van het eenmaal vastgestelde kader afdwingbare sancties verbonden zijn (Wierts, 2008).
6
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
2.2 De norm van de Europese Monetaire Unie (EMU) Met de ondertekening van het Verdrag van Maastricht in 1992 en de verwachting dat geleidelijk bij meer landen de wens zou ontstaan tot de Europese Monetaire Unie toe te treden, is er een duidelijke behoefte ontstaan aan de formulering van normen voor het toelaatbare nationale begrotingstekort en de schuldratio. De achterliggende doelstelling hierbij is, bij te dragen aan het laag houden van de inflatie en tot het verminderen van de economische en sociale verschillen tussen lidstaten. Een monetaire unie is op termijn immers slechts levensvatbaar indien de lidstaten zich houden aan de vastgestelde normen. Om juist deze reden bevat het Stabiliteits- en Groei Pact normen voor het conjuncturele begrotingstekort en de schuld in procenten van het bruto binnenlandse product. De vaststelling van de hoogte van de bedoelde normen was geschied op de pragmatische overweging dat de lidstaten van de EU er door het realiseren van aanpassingen in hun bestedingsbeleid in staat moesten worden geacht de schuldquote te verminderen tot een referentiewaarde van 60%. Voorts werd er gevreesd dat een hogere schuldquote zal leiden tot inflatie en de stabiliteit van de economie in gevaar zal brengen, wat vervolgens het vertrouwen van het publiek zal ondermijnen.
De lidstaten voerden op hun beurt aanpassingen door om deze norm zo niet te halen dan toch wel te naderen om zodoende verzekerd te zijn van toetreding tot de Europese Monetaire Unie. Voorts werd indertijd door de commissie onder leiding van Jacques Delores becijferd dat er bij een groei het nominale bruto binnenlands produkt van 5% (g) en een begrotingstekort (d) van 3%, de schuldquote (b) zich stabiliseert op 60%. Deze laatste schuldquote kan als volgt worden afgeleid (De Grauwe, 2003):
Ḃ=D
(1)
mutatie schuld = begrotingstekort
Ḃ=D=ḃ.Y
(2)
ḃ = verandering schuldquote
D/ Y = ḃ + b . g
(3)
Y = BBP
ḃ=d–b.g
(4)
g = groei BBP, d = begrotingstekort
d–b.g=0
(5)
bij een steady state is ḃ = 0
b = d/g * 100%
(6)
Ḃ = D = schuldportfolio 7
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
2.3 Een analyse van de schuldquote Zoals eerder aangehaald in de inleiding is de terugbetalingscapaciteit van de Staat Suriname van oudsher beperkt te noemen. Eén van de belangrijkste redenen hiervan is dat het inkomsten- en het uitgavenbeleid van de overheid niet op elkaar afgestemd worden. Hierdoor ontstaat er een financieringstekort. De overheid spaart dan niet en kan dus geen schulden aflossen. Deze gedachte kan als volgt nader uitgewerkt worden op basis van de budgetvergelijking van Paul De Grauwe (2003). Deze vergelijking ziet er als volgt uit:
G – T + rB = dB/dt + dM/dt.
(1)
Betekenis der symbolen: G = de Overheidsuitgaven T = de Belastinginkomsten van de overheid rB = de rente op de schuldportfolio dB = de Staatsschuld dM = het Geldaanbod
Vergelijking (1) houdt in dat een primair financieringstekort (uitgaven, exclusief rentebetalingen minus ontvangsten) in een bepaald jaar wordt gedicht door het aangaan van nieuwe leningen dan wel door geldschepping in de vorm van de creatie van geld of door een beroep te doen op de geldscheppende banken. De laatst bedoelde monetaire financiering resulteert in deze formule in een stijging van het basisgeld (chartaal geld in omloop plus tegoed van banken bij de Centrale bank). Formule (1) kan in herleide vorm en uitgedrukt in percentage van het bbp aldus worden weergegeven:
Y/T – T/Y + r.B/Y = ḃ.Y/Y + b.Ẏ/Y + M/Y ḃ = (u – t) + (r-g)b – m, indien geen beroep wordt gedaan op monetaire financiering ==> m = 0. Indien sprake is van schuldstabiliteit (ḃ = 0), geldt: ḃ = (u – t) + (r – g)b = 0.
Betekenis der symbolen: ḃ = verandering schuldquote u = quote overheidsuitgaven r = gemiddelde rente uitstaande schuld 8
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
g = economische groei van het land ṁ = geldaanbodsquote
Formule (2) geeft aan dat de verandering van de schuldquote afhankelijk is van de omvang van het financieringstekort, de mate waarin de rentekosten op de staatsschuld gedicht kunnen worden uit de groei van het reële bbp en het beroep op monetaire financiering ter dekking van bedoeld tekort. De schuld kan in de loop der tijd gelijkblijven (ḃ = 0), toenemen (ḃ > 0) of afnemen (ḃ < 0).
Een gelijk blijvende of zelfs een afnemende overheidsschuld impliceert nog beslist niet dat er sprake is van een evenwichtig schuldbeleid. Zo kan een dergelijke beperking het gevolg zijn van het feit dat de belastingquote zodanig hoog is dat daardoor een initiële neerwaartse druk wordt uitgeoefend op de algemene bedrijvigheid. Een gelijk blijvende schuld geeft ook geen informatie over de doelmatigheid van de verrichte uitgaven. Hier komt bij dat een goede schuldpositie die tot stand komt door een overmatige uitbreiding van het aanbod van basisgeld een impuls kan geven aan de inflatie. Overigens moet nog worden opgemerkt dat ḃ informatie biedt alleen over de ontwikkeling van de schuld, maar niet over de hoogte van de schuld in de uitgangssituatie. Alleen op basis van de vergelijking, kunnen wij dus niet stellen dat er sprake is van debt sustainability, in de zin dat de overheid in staat is zonder moeite duurzaam aan haar schuldverplichtingen te voldoen.
Niettemin kan de budgetrestrictievergelijking een nuttig instrument vormen ter ondersteuning van het begrotingsbeleid. Zij stelt ons immers in staat simulaties uit te rekenen, waardoor de effecten van bijvoorbeeld een verandering in de rentestand op de schuldpositie zichtbaar worden.
Volgens De Grauwe (2003) kan de verandering in de schuldquote ook door onderstaande formule worden weergegeven: ∆ḃ = (u-t) + (r-g)B - ṁ = 0
9
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
waarbij is: ∆ḃ = de wijziging van de schuldquote, u = overheidsuitgaven en t = belastinginkomsten van de overheid, r = de gemiddelde rente op de totale schuldportfolio, g = de economische groei in het betreffend jaar, B is de totale schuld (portfolio) in een bepaald jaar en ṁ is de verandering in de “monetary base”. Alles in procenten van het bbp (Y). Wanneer de wijziging van de schuldquote (∆ḃ) gelijk is aan nul, is er sprake van stabilisatie van de schuld/bbp ratio. De uitwerking van de formule ziet er als volgt uit:
U – T + r.B = dB/dt + dM/dt U/Y – T/Y + r.B/Y = ∆B/∆Y + ∆M/∆Y
∆M is monetary base = ∆chartaal geld + ∆deposito’s van de
(u – t) + r.b = ḃ + ṁ
algemene banken bij de Centrale Bank.
(u – t) + (r – g) b = ḃ + m ḃ = (u – t) + (r – g) b – m
===========> schuldenlast
ḃ = 0 ==> schuld is stabiel
(de zogenaamde steady state)
ḃ > 0 ==> schuld stijgt ḃ < 0 ==> schuld daalt
Bovenvermelde formule kan als richtsnoer dienen voor het te voeren budgettaire beleid. Zodra de optimale schuldquote voor een land is vastgesteld, kan op basis van de formule een indicatie worden verkregen over het te voeren beleid. Bij het overschrijden van een norm valt dan te overwegen of het raadzaam is om te besluiten tot:
1. Beteugeling en opvoering van de efficiëntie en effectiviteit van overheidsbestedingen, vooral in de lopende sfeer; 2. Verbreding van de belastingbasis en intensivering van de inning, alsook van de nietbelastingmiddelen; 3. Opvoering van de duurzame economische groei; 4. Minimalisering van de financieringslasten door meer een goede landenrating te verwerven en een relatief lage rente te bedingen, het aantrekken van concessionele leningen en schenkingen in het kader van de internationale ontwikkelingssamenwerking.
10
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
Zo heeft Barbados een pakket van dergelijke maatregelen moeten doorvoeren nadat de autoriteiten een expansief financieel beleid hadden gevoerd om de in 2008 voelbaar geworden mondiale crisis voor de nationale economie op te vangen. Bijgevolg steeg de staatsschuld tot een hoogtepunt van 117% van het bruto binnenlandse product in 2011. Deze gevolgen waren diepingrijpend, vooral vanwege zijn productiestructuur die gedomineerd wordt door de sectoren toerisme en financiële dienstverlening. Indicatief is dat in 2013 het reële bbp met 7% is gekrompen, het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans liet een tekort zien van 11% van het bbp, terwijl het financieringstekort van de centrale overheid bijna 10% van het bbp beliep. Kortom een niet uit te houden situatie.
Er moest dan een Medium Term Fiscal Strategy (MTFS) worden ontworpen en uitgevoerd om verdere verstoringen te voorkomen en de voor de concurrentiepositie voor het land zo belangrijke vaste wisselkoers ten opzichte van de US dollar te kunnen behouden. De strategie omvat: 1. Een fundamentele herziening van het belastingsysteem met technische assistentie van het IMF; 2. Reductie van de kosten van het ambtenarenapparaat, onder meer door natuurlijke afvloeiïng van personeel en bevriezing van de lonen; 3. Verhoging van de rente en vermindering van de rechtsstreekse financiering van overheid door het geldscheppende bankwezen; 4. Versterken bedrijfseconomisch toezicht op financiële instellingen;
Barbados kan dan ook worden gezien als een schoolvoorbeeld van de gevolgen waartoe een buitensporig beroep op schuldfinanciering leidt. Uiteindelijk gaat de schuldenlast te zwaar drukken op het staatsbudget en ontstaan onevenwichtigheden in de economie die nopen tot het nemen van pijnlijke aanpassingsmaatregelen. Tegelijkertijd moest ervoor worden gezorgd dat het goede stelsel van sociale voorziening in tact blijft, zodat Barbados zijn hoge ranking op de Human Development ranglijst kan behouden. Al met al geen gemakkelijke opgave. Er zal slechts geleidelijk resultaat kunnen worden bereikt. Dit blijkt uit de verwachting dat de staatsschuld slechts geleidelijk zal kunnen worden teruggebracht tot 85% in 2018, wat dan nog steeds ver boven die indicatieve norm voor de CARICOM (60%) zal liggen. 11
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
2.4 Een empirisch-historische benadering Carmen Reinhart en Kenneth Rogoff hebben in hun baanbrekend boek “This time is different“ (2010) de problematiek van de normatieve schuldquote niet zoals in het geval van de EMU vanuit een pragmatische, maar vanuit een empirisch-historisch perspectief benaderd. Zij hebben een veelheid van data geanalyseerd over de relatie tussen de economische groei en de hoogte van de staatsschuld gedurende de periode 1790-2009 in landen met een bevolking van meer dan 2 miljoen inwoners.
Zij kwamen tot de verrassende bevinding dat de omvang van de staatsschuld slechts een beperkte invloed had op de economische groei in gevallen waarbij de schuldquote kleiner was dan 90%. Pas nadat deze magische grens was overschreden, kon een duidelijk vermindering van het groeitempo van de economie worden waargenomen. In dat geval daalt de gemiddelde jaarlijkse groei van ruim 3% tot bijna 1.7% bij een quote van tussen 120%. Een nader minder grootschalig onderzoek met betrekking tot de naoorlogse periode indiceert dat de groei omslaat in een krimp van 0.1% bij het overschrijden van de aangeduide grens. Het bestaan van het kritische omslagpunt kan volgens de onderzoekers zijn veroorzaakt door plotselinge veranderingen in de risicopercepties van marktpartijen, die zich weerspiegelen in stijgende rentevoeten, toenemende inflatieverwachtingen en vrees voor wanbetaling door de overheid. Ook hier speelt het publieke vertrouwen dus een centrale rol.
De studie van Reinhart en Rogoff heeft andere wetenschappers gestimuleerd nadere empirische onderzoekingen te verrichten. Opvallend is dat daarbij veelal soortgelijke uitkomsten zijn verkregen. Zo hebben Thomas Herndon, Michael Ashen en Robert Pollin (2010) het Reinhart-Rogoff onderzoek over de naoorlogse periode herhaald. Zij kwamen tot de conclusie dat na overschrijding van de 90% drempel, de groeidaling varieerde binnen een smalle bandbreedte van 2.2% en 3%. Vervolgens zijn zij een stap verder gegaan en hebben geconstateerd dat landen met een schuldquote van 90% tot 120% een jaarlijks gemiddelde groei van 2,4% hebben gerealiseerd, terwijl landen met een hogere quote zijn geconfronteerd met een verdere terugval in de groei en wel tot 1,6%.
12
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
Recentere onderzoekingen van de Wereldbank (Cecchetti, et al, 2011) en het Internationale Monetaire Fonds (Manmohan Kumaren en Jaejoon Woo, 2010) komen tot de slotsom dat onderzoekingen die louter zijn gebaseerd op geaggregeerde gegevens van een heterogene groep van landen slechts een globale indicatie kunnen geven over de toelaatbare hoogte van het schuldplafond. Voor het kunnen doen van uitspraken hierover voor een bepaald land is nadere studie vereist. Het trekken van harde conclusies louter op basis van eenvoudige macroeconomische geaarde indicatoren is volstrekt ontoereikend. Er dient ook nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de specifieke karakteristieken van een land, alsook met het samenstel van actuele omstandigheden en factoren die gedurende een periode bepalend zijn voor de feitelijke aflossingscapaciteit.
2.5 De indicatieve norm voor de CARICOM
In de CARICOM gelden dezelfde kwantitatieve normen als in de EU. In een recent onderzoek onder 12 Caraibische landen (waaronder Suriname) wordt op modelmatige en econometrische wijze aangetoond dat nogal wat bedenkingen kunnen worden aangevoerd tegen de gekozen formele normering van het budgettaire beleid (Greenidge et al, 2012). De resultaten van de analyse zijn op aansprekelijke wijze in beeld gebracht in onderstaande figuur. Figuur 2.5.1 De relatie tussen staatsschuld en groei in de CARICOM.
Bron: Threshold effects of sovereign debt: evidence from the Caribbean (K Greenidge et al).
13
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
De grafiek is verdeeld in drie intervallen. Bij een schuldquote tussen 0 en 30% (interval 1) heeft de schuldenlast positief effect op de economische groei. Zodra de schuldquote in interval 2 (tussen 30 en 56%) terecht komt, wordt een “turning point” bereikt en neemt de groei af tot een quote van 56%. Nadat de grafiek de x-as snijdt, treedt er zelfs een krimp in productie in. De quote is dan in interval 3 (quote > 56%) terecht gekomen en de schuldenlast drukt dan de productie steeds verder omlaag.
Het geschetste beloop van de grafiek wordt door de betrokken auteurs verklaard door de toeen vervolgens afnemende grensproductiviteit van de met de leningsopbrengsten gefinancierde projecten, alsook door de beperkte terugbetalingscapaciteit van de landen. Deze economieën hebben immers veelal slechts een beperkte capaciteit om kapitaal productief aan te wenden als gevolg van nadelen voortvloeiend uit hun kleine schaal en de daarmede samenhangende zwakke internationale concurrentiepositie. Onder deze omstandigheden zullen leningen in eerste instantie een impuls geven aan de productie. Naarmate er echter meer wordt geleend en geïnvesteerd, zal er eerder vaak sprake zijn van een afnemende marginale productiviteit van de opeenvolgende projecten.
Het voldoen aan de aflossingsverplichtingen zal bijgevolg een steeds zwaardere druk leggen op het staatsbudget. Langs diverse andere kanalen heeft de toename van de staatsschuld negatieve gevolgen op de groei. Hoe hoger de schuld, hoe groter de onzekerheid over de soliditeit van de overheid. Hierdoor worden investeerders huiverig en terughoudend, omdat zij rekening houden met een toenemende financiële instabiliteit, hogere belastingen en lagere publieke investeringen. Dit kan aanleiding geven tot een verminderende algemene bedrijvigheid. Het vertrouwen van het publiek in de toekomst zal dan afnemen. De ontstane onzekerheid zal de bereidheid tot het plegen van private investeringen aantasten en zal de groei doen teruglopen. Een en ander zal de rente op de staatsschuld steeds verder opdrijven, waardoor deze schuld een zwaardere last wordt.
Meer aanbod van overheidsschuld kan de lange rente substantieel opstuwen, omdat net als bij goederen, de rente wordt bepaald door vraag en aanbod. Een hogere rente vormt een rem op de bedrijfsinvesteringen wat een negatief effect heeft op de groei. Bovendien doet de hogere 14
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
rente de prijs van de vermogenstitels afnemen, wat een negatief invloed uitoefent op onder meer de banksector, voor zover die deze titels bezit. Ook neemt daardoor de waarde van het onderpand van de kredietverlening af. Aldus valt het land terug naar een slecht evenwicht van lage groei, hoge rente en schuld. In het uiterst geval kan zelfs een schuldencrisis ontstaan waarin financiering van overheidstekorten plotseling onmogelijk wordt. Bij een dergelijke “sudden stop” kan de overheid zelfs tegen forse hogere rentes geen financiering krijgen, omdat beleggers dan rekening houden met een “sovereign default”. Figuur 2.4.2 geeft inzicht in de kanalen waarlangs staatsschuld het bbp beïnvloedt.
Figuur 2.5.2 Kanalen waarlangs overheidsschuld het bbp beïnvloedt. +
+
rente
verwachte kapi-
bankbalans
-
-
bedrijfsinvesteringen
taalbelasting (onhoudbare)
verwachte belas-
-
kwaliteitarbeid
ting arbeid
+
overheids-
+
+
schuld
+
economische
+
onzekerheid
I
overheidsinves-
-
teringen
+
bbp (potentieel)
Bron: Centraal Plan Bureau (CPB) Policy Brief 2013/05.
De plusjes en de min-tekens, alsook de pijltjes en hun richtingen zijn belangrijk in dit schema. Ze geven namelijk de verbanden aan. Een plusteken geeft een stijging aan en de mintekens geven negatieve verbanden c.q. een daling aan. In het eerste blokje in de middelste kolom is de rente aangegeven. Als de staatsschuld een bepaald niveau heeft bereikt, stijgt de kapitaalrente. Bijgevolg zal er minder geleend worden, waardoor er ook minder geïnvesteerd wordt met als gevolg minder productie en minder groei. De hoge rente heeft ook lagere 15
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
koersen van overheidsobligatie tot gevolg. Dit heeft een negatieve invloed op de banken die obligaties op hun balans hebben. De hieruit voortvloeiende zwakke tot instabiele positie, drukt de kredietverlening en de groei.
Onderstaande tabel bevat onder meer cijfers over de schuldpositie van enkele CARICOM landen. Het beeld is zeer verschillend.
Tabel 2.5.1 Macroeconomische grootheden van enkele CARICOM-landen in 2012. Landen
Bevolking Nom. BBP Per Cap. x 1000 in miljard $ BBP in $ Barbados 274 4.5 16307 EC Currency Union 605 5.4 8922 Guyana 756 2.7 3596 Jamaica 2.751 15.3 5526 Suriname 529 4.9 9339 Trinidad & Tobago 1328.0 23.8 17935
Credit Rating BB+ geen geen B- (stabiel) BB- (positief) A (stabiel)
Staatsschuld in % BBP 106 94 65 139 26 47
Bron: Internationale organisaties.
Uit de tabel blijkt dat anno 2012 de schuldquote van Jamaica is het hoogst, terwijl die van Suriname het laagst is. Dit weerspiegelt zich tot op zekere hoogte in de credit rating. Trinidad & Tobago heeft een relatief lage schuldquote en mede door zijn olierijkdom een gunstige rating. Opvallend is de hoge schuldquote van Barbados.
Ook de Oost Caraibische Munt Unie (ECCU) kampt met een hoge schuldenlast. Dit is een reden tot zorg, te meer omdat de tot deze Unie behorende landen kleine eilandstaatjes zijn die slechts een beperkte terugbetalingscapaciteit hebben. Al met al lijkt het weinig waarschijnlijk dat de hier genoemde landen in staat zullen zijn hun schuldquote op eigen kracht binnen de indicatieve norm terug te brengen.
16
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
2.6 Slotopmerking
In het voorgaande zijn er drie (3) benaderingen besproken die een indicatie geven over de optimale omvang van de overheidsschuld. De EU norm en de CARICOM indicatieve norm stellen een maximum van 60% van het bbp voor de staatsschuld en 3% voor het conjunctureel budgettekort. Bij nominale economische groei van 5% leidt dit tot een houdbare schuld. De tweede benadering komt van Rogoff en Reinhart en is gebaseerd op historische data van landen met minimaal 2 miljoen inwoners. Zij kwamen tot een optimale schuldquote van 90%. De derde benadering is van Greenidge. Hij schat de optimale schuldquote voor CARICOMlanden op 30%. De opvattingen over de hoogte van de optimale economische schuldquote zijn dus uiteenlopend.
Ook blijkt het bepalen van een schuldbeleid enkel op basis van juridische regelgeving geen deugdelijk kompas te zijn om op te varen. Het beleid zal zich meer moeten baseren op economische overwegingen. Vaststaat ook dat er geen universele norm is voor de optimale schuldquote. Slechts een benadering waarbij nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de specifieke kracht van een economie en de beschikbare “fiscal policy space” kan een bruikbaar houvast bieden. Met “fiscal policy space” wordt bedoeld een beschikbare financiële buffer die een land in staat stelt deels het hoofd te bieden aan de gevolgen van een moeilijke periode. In dit kader is het onderstaande citaat ontleend aan een artikel “Alles op zijn Tijd” van de hand van C.W.A.M van Paridon (2012) van belang.
“De kracht en de ontwikkelingsmogelijkheden van een economie worden niet zo zeer bepaald door de hoogte van het begrotingstekort en de schuldquote, maar door de omvang en de kwaliteit van de aanbodfactoren, door de effectiviteit van de aanwezige instituties en regels, en door het vertrouwen dat mensen hebben in hun economische toekomst”. De mate waarin mensen innovaties willen en kunnen omzetten, waarin mensen, als werknemer en als ondernemer, reageren op nieuwe verhoudingen en zich daaraan aanpassen, en waarin ondernemingen concurrerend zijn op de thuismarkt en de wereldmarkt, is veel bepalender voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een economie dan de constatering dat het 17
Hoofdstuk 2
Normering van de Staatsschuld
begrotingstekort hoger is dan 3%. Dat zijn ook de factoren op grond waarvan kapitaalverschaffers beoordelen of een land of een onderneming wel of niet in staat zal zijn aan hun schuldverplichtingen te voldoen”.
In landen met een geschiedenis van ontsporingen van de budgetaire en monetaire discipline zal het niettemin de voorkeur verdienen realisctische en expliciete maxima te stellen aan het begrotingstekort en aan de omvang van de schuld. In deze gevallen kan het de voorkeur verdienen harde normen te stellen, ook indien deze normen wetenschappelijk ter discussie kunnen worden gesteld. De politiek laat zich immers niet doeltreffend beteugelen door zachte normen. Suriname kan vooralsnog gerekend worden tot de groep van de hier bedoelde landen, gelet op de ontwikkelingen in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw.
18
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
3. Casestudy: Suriname 3.1 Inleiding Na de verkrijging van de Staatkundige Autonomie binnen het koninkrijk der Nederlanden in 1954, toont de schuld van de Staat Suriname een nogal grillig verloop. Dit is vooral het gevolg van de zwakte van de eigen begroting en van het feit dat Nederland ontwikkelingsplannen van Suriname slechts deels financiert met schenkingen en voor het overige met leningen. De leningsopbrengsten worden vooral gebruikt om projecten ten uitvoer te brengen gericht op het geleidelijk opbouwen van de gebrekkige infrastructuur. Deze op zichzelf nuttige projecten werpen echter vanwege hun karakter onvoldoende middelen af om aan de hieruit voortvloeiende schuldverplichtingen te voldoen. Bijgevolg wordt de Staat hoe langer hoe meer geconfronteerd met liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen.
Tegen deze achtergrond wordt bij de verkrijging van de Staatkundige Onafhankelijkheid van Suriname in 1975 besloten de uitstaande schuld, groot Sf 235 miljoen of 25% van het bbp van dat jaar kwijt te schelden. In het vervolg worden financiële middelen in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met Nederland bijna geheel in de vorm van schenkingen verstrekt. De samenwerking tussen beide landen verloopt nogal stroef en gedurende bepaalde perioden wordt deze samenwerking zelfs eenzijdig door Nederland opgeschort op grond van politieke overwegingen. Ook de uitvoering van ontwikkelingsprojecten verloopt stroef, mede door verschil van inzicht over de bestedingsrichting van de beschikbare middelen, door een langdurige procedure voor de goedkeuring van projecten en door een tekort schietende uitvoeringscapaciteit.
Al met al duurt het ruim 35 jaar alvorens de middelen vrijwel volledig zijn besteed. Sinds het begin van de jaren tachtig van de twintigste eeuw ondervindt Suriname in toenemender mate de gevolgen van het tijdelijke stopzetten van de ontwikkelingssamenwerking, alsook van het van tijd tot tijd optreden van conjuncturele inzinkingen in de wereldeconomie die zijn export aantasten. Veel schade is vervolgens aan de economie toegebracht door het onoordeelkundig budgettaire en monetaire beleid dat deels was gericht op het trachten te compenseren van de 19
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
effecten van de eerdergenoemde ontwikkelingen. De financieringstekorten van de Staat namen ongekende proporties aan. Deze tekorten werden gedekt door een accomoderend monetair beleid. De gevolgen bleven niet uit: de aanwezige internationale reserves smolten als sneeuw voor de zon, de inflatie bereikte ongekende hoogte, het geld verloor zijn traditionele functie van rekeneenheid, betaal- en oppotmiddel, terwijl de overheidsschuld in procenten van bruto binnenlands product snel opliep tot het hoogste punt van 110% in 1989 (Caram, 2010). Er werd toevlucht genomen tot de Amerikaanse dollar en in mindere mate tot de euro als rekeneenheid, betaal- en oppotmiddel. Om deze tendens om te buigen zijn diverse aanpassingsprogramma’s doorgevoerd en gewerkt aan de institutionele versterking van het staatsapparaat. In 2002 is de Wet op de Staatsschuld afgekondigd, waarbij in 2004 ook een Bureau voor de Staatsschuld is opgericht. De Bankwet 1956 is in 2005 ingrijpend gewijzigd om te voorkomen dat de Staat andermaal een excessief beroep doet op de kredieten van de Centrale Bank. De inspanningen hebben hun vruchten afgeworpen. Gedurende de periode 2000 – 2013 is de staatsschuld geleidelijk teruggebracht van 61% tot 27% per ultimo 2010 (jaarverslag CBvS 2012) en dan weer gestegen tot circa 37% van het bruto binnenlands product ultimo 2013, ondanks de snelle groei van het genoemde product (zie onderstaande figuur). Voorts speelt mee dat de in 2010 aangetreden regering geen prijs stelt op Nederlandse samenwerkingsmiddelen en steeds meer haar toevlucht neemt tot (zachte) leningen van internationale organisaties en bevriende landen. Het verloop van de staatsschuld in de afgelopen dertien jaar en projecties tot 2017 zijn in figuur 3.1.1 aangegeven. Fig. 3.1.1 De staatsschuld-bbp ratio.
Bronnen: Bureau voor de staatsschuld (BSS), ABS en CBvS. Projecties vanaf 2014.
20
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
Nadat de overheidsfinanciën tot 2010 een vrij rustig beeld lieten zien, ging het in de daarop volgend jaren weer de verkeerde kant op. Het financieringstekort steeg in het genoemde jaar onder invloed van het optrekken van de salarissen van de ambtenaren en van de te houden parlementsverkiezingen. In 2011 moet de nieuw gekozen regering besluiten tot devaluatie van de nationale munt en werden enkele accijnzen verhoogd. In de daarop volgende twee jaren zijn de lopende uitgaven steeds verder verhoogd, terwijl de inkomsten onder toenemende druk kwamen te staan als gevolg van de daling van de prijzen van de belangrijke exportproducten. In 2013 is op kasbasis er een opvallend hoog tekort van ruim 5% van het bbp gerealiseerd.
Om het bestedingsniveau op te voeren en zelfs verder te handhaven wordt een toenemend beroep gedaan op leningen. In verband hiermee wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de volgende vragen: 1. Wat is de economische relevantie van de Wet op de Staatsschuld? 2. Welke economische normen voor het begrotingssaldo en de staatsschuld kunnen dienen als richtsnoer van het Surinaamse budgettaire beleid? 3. Heeft het Bureau voor de staatsschuld voldaan aan de hooggespannen verwachtingen die bij zijn oprichting gekoesterd werden?
3.2 De economische relevantie van de Wet op de Staatsschuld
De Wet op de Staatsschuld is tot stand gekomen in reactie op de budgettaire en monetaire ontsporingen die zich gedurende de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw hebben voltrokken. In wezen heeft de wet tot doel herhaling van een dergelijke ontsporing te voorkomen. Mede op basis van de in andere landen geldende normen was de wetgever van oordeel dat dit doel kan worden gewaarborgd bij een schuldquote van ten hoogste 60%. De hoogte van de schuldquote vloeit voort uit het aangeduide beleidsdoel. De Wet bevat geen specifieke regels voor schuldbeheer en condities voor het aangaan van leningen.
Het belang van de economische aspecten van het lenen is recent toegenomen, omdat er een discussie op gang gekomen is over de vraag of het wel verantwoord is de op grond van de wet 21
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
nog beschikbare leningsruimte te benutten voor het dekken van oplopende financieringstekorten. Per ultimo 2013 beliep deze ruimte bijna SRD 4 miljard of ongeveer 23% van het bbp. In dit verband is belangwekkend dat het Internationale Monetaire Fonds impliciet heeft gewaarschuwd tegen het verder opdrijven van de schuldquote. Om dit te vermijden heeft het Fonds onlangs voorgesteld het huidige tekort op de niet-minerale balans van 15% van het bbp terug te dringen tot 5% om een structureel financieringsoverschot van 1% van het bbp te kunnen realiseren, dat dan in het op te richten Spaar- en Stabilisatiefonds dient te worden gestort. Er moet in deze opvatting dus worden gespaard, in plaats van geleend. Tegelijkertijd dient te worden gewerkt aan de institutionele versterking van het Ministerie van Financiën. Het financieel management systeem moet aanzienlijk verbeterd worden.
Het voorgaande geeft aan dat met de Wet op de Staatsschuld een belangrijke stap is gezet in de richting van waarborging van houdbare staatsfinanciën. Er moet echter nog veel werk worden verzet. De wet schiet immers tekort als het gaat om de economische normering van de omvang en samenstelling van de staatsschuld. Het is dan ook van belang nader in te gaan op de problematiek van de uit een economische optiek aan te merken (voor te stellen) richtsnoer voor de schuldomvang.
3.3 Een richtsnoer voor de schuld van de Staat Suriname Het is voor de hand liggend bij het zoeken naar een richtsnoer voor de schuld van de Staat Suriname aansluiting te zoeken bij de in hoofdstuk 2 besproken calculaties van Greenidge. Hij heeft becijferd dat voor Caraibische landen gemiddeld genomen een schuldquote van groter dan 30% leidt tot afnemende meeropbrengsten, omdat de marginale productiviteit2 van de met de leningsopbrengsten gefinancierde projecten dan afneemt en na rond de 60% zelfs negatief wordt. Ook gaat de schuldenlast dan steeds meer drukken op het staatsbudget. Gegeven het ten opzichte van de kleinere Caraibische landen grotere productiepotentieel van Suriname, mag worden verondersteld dat de daling van de grensproductiviteit later intreedt dan bij de
2
De extra productie die verkregen wordt indien er één eenheid input extra wordt toegevoegd.
22
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
gemiddelde schuldnorm van 30%. Anderszijds zal deze daling zich eerder voordoen dan bij de geavanceerde Europese economieën waarvoor een schuldnorm van 60% geldt.
Reinhart en Rogoff hebben becijferd dat in de door hen onderzochte economieën de bijdrage van lenen aan de groei pas na een schuldquote van 90% afneemt en rond de 120% negatief wordt. Het is redelijk om aan te nemen dat de normatieve schuldquote voor Suriname in dit opzicht een zekere middenpositie aanneemt. Hiervan uitgaande lijkt voor ons een richtsnoer in de orde van grootte van 45% redelijk te zijn. Essentieel hierbij is echter dat voortvarend wordt gewerkt aan sanering van de begroting om aldus de terugbetalingscapaciteit van de Staat op te voeren. Vereist is voorts dat de leningsopbrengsten worden benut om projecten te financieren die voldoende extra inkomsten voor de Staat genereren, en voldoende vertrouwen scheppen om vervallen leningsverplichtingen te voldoen of te herfinancieren.
Onderstaande figuur vat op aansprakelijke wijze de gevolgde methodiek bij het zoeken naar een richtsnoer voor de Surinaamse schuld
Figuur 3.3.1 Voorgestelde 45% voor Suriname tegenover 30% Caricom en 60% EU.
Bron: Threshold effects of sovereign debt: evidence from the Caribbean (K Greenidge et al) en eigen bewerking.
23
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
De aangeduide op economische overwegingen gebaseerde norm voor de Surinaamse Staatsschuld, biedt een beter kompas waarop het beleid kan varen. Niettemin moet ook het belang van deze norm niet worden overschat. Ik breng in dit verband in herinnering de eerder besproken stelling van Prof. van Paridon. Hij is terrecht van oordeel dat de omvang van het begrotingstekort
en
van
de
staatsschuld
primair
wordt
bepaald
door
de
ontwikkelingsmogelijkheden van de economie, de effectiviteit van de instituten en regels alsook door het vertrouwen dat de mensen hebben in hun economische toekomst. Deze stelling is ongetwijfeld ook van toepassing op Suriname en houdt in feite in dat lenen mag zolang de economie de kosten daarvan duurzaam kan dragen en geen lasten worden overgeheveld naar toekomstige generaties zonder dat daartegenover een voordeel staat.
3.4 Debt Sustainability Exercities In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de houdbaarheidsexercities van de Surinaamse staatsschuld uitgevoerd door het Internationale Monetair Fonds (IMF) en het Bureau voor de Staatsschuld (BSS). Het jaar 2012 is de uitgangssituatie. De resultaten van de exercities zijn:
Tabel 3.4.1 De IMF-analyse Belangrijke Macroeconomische & Fiscale Assump.
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Totale schuld-BBP ratio
22.0
37.1
38.5
39.1
39.4
39.6
39.8
Gemiddelde rente totale shuld
5.3
6.4
5.5
5.4
5.5
5.5
5.6
Reële groei BBP (in %)
4.8
4.7
4
4.3
4.5
4.6
4.7
Gemiddelde Nominale Rente op de Staatsschuld %
5.3
6.4
5.5
5.4
5.5
5.5
5.6
-1.2
5.7
2.2
1.3
1.2
1
1.2
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
Gemiddelde reële rente (in %) Nominale Appreciatie SRD (in %) Binnenlandse Inflatie (in %) Toename reëel primaire uitgave (in %)
6.5
0.6
3.3
4.2
4.3
4.5
4.5
17.1
-1
3.4
3.9
4.3
4.1
3.8
3
1.6
2.4
1.8
1.4
1.1
0.9
Primair tekort (in %)
Bron: IMF Country Report No. 13/340 (Suriname), December 2013.
24
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
Tabel 3.4.2 De BSS-analyse Belangrijke Macroeconom. & Fiscale Assumpties
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Totale schuld-BBP ratio
21.5
34.7
43.0
41.0
39.0
37.0
Gemiddelde nominale rente totale schuld
5.4
5.5
5.2
5.0
5.0
5.2
Reële Groei BBP (in %)
4.8
4.4
4.7
6.7
6.0
5.6
BBP per Capita in US$
9010
9928
10738
11808
12920
14115
4.7
-0.4
2.2
8.9
9.8
10.3
Saldo Lop. Rek. van de Betalingsbalans in % bbp Internationale reserve (in maanden importen)
5.1
6.4
7.5
10.6
12.6
14.9
Financieringssaldo van de Overheid (in %)
-2.7
-3.4
-2.2
-1.4
-0.9
-0.6
Primaire Balans van de Overheid in %
-1.7
-2.3
-0.7
0
0.4
0.6
Wisselkoers SRD/US$
3.35
3.35
3.35
3.35
3.35
3.35
4.4
2.0
5.8
3.7
3.7
3.7
Binnenlandse Inflatie (jaareinde In %)
Bronnen: Rapport Debt Sustainability Analyse, Bureau voor de Staatsschuld, oktober 2013.
Uitgaande van bovenvermelde prognoses en resultaten valt het volgende op te merken:
-
De gemiddelde economische groei zal gedurende de gehele periode fors oplopen onder invloed van de investeringen in de minerale sector. Veel hangt af van de ontwikkeling van de internationale goudprijs en de mogelijke invloed daarvan op de investeringsbereidheid van de betrokken ondernemingen;
-
De lopende rekening van de betalingsbalans zal positief worden beïnvloed doordat Suriname geen aardolieproducten meer zal importeren nadat de uitgebreide raffinaderij in werking zal worden gesteld;
-
Er wordt verwacht dat de internationale reserves fors zullen toenemen als uitvloeisel van de verhoogde exporten van goud en de vervanging van olie-importen door eigen productie;
-
De financiële stabiliteit zal behouden blijven, wat tot uitdrukking komt in een zekere rust op de valutamarkt en het inflatiefront;
25
Hoofdstuk 3
-
Casestudy: Suriname
De financieringstekorten van de overheid zullen afnemen doordat ook de overheid profiteert van de economische groei;
-
De staatsschuld zal in eerste instantie sterk toenemen doordat de overheid geld moet lenen om haar participatie in de goudondernemingen te kunnen financieren. Daarna neemt deze schuld geleidelijk af door de groei van het bbp.
3.5 Het Bureau voor de staatsschuld
Het Bureau voor de Staatsschuld is opgericht bij Wet op de Staatsschuld (SB 2002 no. 27; artikel 14 lid 1) en werd op 1 augustus 2004 operationeel. Het Bureau is primair belast met twee kerntaken, te weten: 1. Een administratieve taak, die betrekking heeft op het bijhouden van schuldregisters en rekeningenstelsels, het zorgdragen voor adequate informatie-systemen, alsook het publiceren van statistieken en beschouwingen over de staatsschuld; 2. Een management taak, die betrekking heeft op het ontwikkelen van strategieën voor de staatsschuld en het uitvoeren van operaties met betrekking tot het aangaan van schulden en tot schuldaflossingen en rentebetalingen..
Het Bureau is nu bijna tien jaar openrationeel en op basis van publiekelijk beschikbare informatie, bestaat de indruk dat het Bureau zich tot nog toe goeddeels beperkt tot het uitvoeren van de eerst genoemde taak. Het vervult nog geen rol van materiële betekenis met betrekking tot zijn management taak. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat het Bureau niet geheel voldoet aan de hooggespannen verwachtingen die bij zijn oprichting werden gekoesterd. De relevante beleidsvoerders lijken vooralsnog geen prioriteit toe te kennen aan het bieden van een waardige plaats aan het Bureau binnen het financiële systeem. Zij blijven evenmin bereid de institutionele capaciteit van het Bureau te versterken en de managementtaak over te hevelen van andere instellingen die thans daarmee belast zijn, waaronder de Centrale Bank van Suriname. 26
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
3.6 Slotopmerking
Uit voorgaande beschouwingen kan de conclusie getrokken worden dat de Wet op de Staatsschuld een uitstekende waarborg vormt om de herhaling van de budgettaire en monetaire ontsporingen van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw te voorkomen. De wet biedt echter onvoldoende garantie dat de schuldpositie van de Staat Suriname vanuit een economische optiek binnen een aanvaardbare grens zal blijven. De wet bevat immers geen expliciete bepalingen met betrekking tot de noodzaak van het maken van een kostenbatenanalyses
bij
het
aangaan
van
leningen,
de
aanwendingsrichting
van
de
leningsopbrengsten en de terugbetalingcapaciteit van de Staat.
Op basis van een economische analyse en van vergelijking met de situatie in andere landen, lijkt het de voorkeur te verdienen zich te richten op de schuld in relatie tot het bruto binnenlands product die lager is dan het huidige juridische maximun van 60%, in de orde van grootte van 45%. Een belangrijke overweging hierbij is dat de elasticiteit van de overheidsontvangsten ten opzichte van bedoeld product relatief klein is, mede omdat een belangrijk deel van de winst van de goud- en aluinaardesector ten gunste komt van de buitenlandse aandeelhouders en de Staat er nog niet in slaagt een voldoende deel van het binnenlands inkomen voor zich op te eisen en te innen. Van belang is ook dat debt sustainability exercities indiceren dat bij wijs beleid het haalbaar is om op middellange termijn binnen de grens 45% te blijven.
Overigens moet worden bedacht dat (net als bij andere indicatoren) aan de schuldquote op zich geen absolute waarde mag worden toegekend. Zij is geen afdoend weerspiegeling van de dynamische en complexe realiteit. Bij de praktische beleidsvoering moet dan ook steeds worden nagegaan of de quote actuele economische relevantie bezit onder de concrete omstandigheden die gelden op het moment van het nemen van beslissingen over het aangaan van leningen. De voorgestelde quote van 45% is een richtsnoer; niet meer, maar ook niet minder. Het gaat er uiteindelijk om vast te stellen wat de grensproductiviteit is van een af te sluiten lening. Deze productiviteit is een weerspiegeling van de kracht van de economie, de
27
Hoofdstuk 3
Casestudy: Suriname
verdiencapaciteit van de Staat en het vertrouwen van het publiek in waarborging van de toekomstige financiële soliditeit.
Ook dienen de schuldtransacties bij te dragen aan evenwichtige macro-economische verhoudingen, terwijl rekening dient te worden gehouden met de daaruit voortvloeiende huidige en toekomstige betalingsbalanseffecten. Het schuldbeleid is dus een gecompliceerde aangelegenheid. Het is dan ook jammer dat het Bureau voor de Staatsschuld er nog niet in geslaagd is materiële inhoud te geven aan de dan aan hem bij wet opgedragen managementtaak. Vooralsnog speelt hierbij de Centrale Bank van Suriname een grotere rol. Dit bergt het risico in zich van het ontstaan van een doelenconflict tussen het budgettaire en het monetaire beleid. Zo kan een te groot financieringstekort aanleiding geven tot het doen van een beroep op monetaire financiering bijvoorbeeld door leningen aan te gaan bij geldscheppende banken, terwijl dat uit een oogpunt van waarborging van de monetaire soliditeit niet dan wel minder wezenlijk wordt geacht.
Indien het Bureau voor de Staatsschuld feitelijk het management van de staatsschuld zou voeren, zal het risico voor het optreden van een dergelijke doelenconflict minder groot zijn, te meer omdat het Bureau geen geldscheppende instelling is. Dit neemt uiteraard niet weg dat de staatsfinanciën toch nog kunnen ontsporen, alsgevolg van de onoordeelkundig door de politiek ondersteund beleid.
28
Hoofdstuk 4
Conclusies en Aanbevelingen
4. Conclusies en Aanbevelingen 4.1 Conclusies 1. Doodat de regering van Suriname niet langer een beroep wenst te doen op Nederlandse verdragsmiddelen, valt er in de laatste jaren een verschuiving waar te nemen in de richting van het opnemen van leningen. Het is dan ook van belang goed na te gaan, aan welke criteria moet worden voldaan bij het afsluiten van leningen;
2. De Wet op de Staatsschuld is op zich een goede wet. Zij biedt waarborgen tegen budgettaire en monetaire calamiteiten, zoals die zich in de jaren tachtig en negentig hebben voltrokken. De wet is echter niet gebaseerd op concrete economische overwegingen en principes. Zij bevat geen expliciete bepalingen over de criteria waaraan moet worden voldaan bij het aangaan van leningen;
3. De bij wet vastgestelde maximale schuldquote van 60% lijkt op economische gronden te hoog, mede omdat de elasticiteit van de overheidsinkomsten ten opzichte van de groei van het binnenlands product relatief klein is. Mede door het uitgavenspatroon is de financiële positie van de Staat structureel zwak en haar terugbetalingscapaciteit beperkt;
4. Het Bureau voor de Staatsschuld houdt zich primair bezig met de uitvoeing van zijn administratieve taak, terwijl zijn managementtaak nog onvoldoende tot ontwikkeling is gebracht;
4.2 Aanbevelingen 1. Bij het formuleren van criteria voor het aangaan van leningen dient niet alleen met
juridische regels rekening te worden gehouden, maar eveneens en wellicht zelfs in sterkere mate met economische overwegingen en principes. Van belang zijn hierbij 29
Hoofdstuk 4
Conclusies en Aanbevelingen
onder meer de terugbetalingscapaciteit van de Staat en de uikomst van kostenbatenanalyses;
2. Te overwegen valt een schuldnorm in de orde van grootte van 45% van het bbp als
richtsnoer aan te houden bij het uitvoeren van het schuldbeleid. Met het accepteren van deze richtsnoer wordt een tussenpositie ingenomen ten opzichte van wat in de diverse internationale regio’s gebruik is;
3. Het Bureau voor de Staatsschuld moet de ruimte worden geboden de hem bij wet opgedragen taak van manager van de staatsschuld naar behoren te kunnen vervullen.
30
Literatuur
Literatuur -
Brave Iwan en Berg van den Rob, augustus 1998, Nederland en Suriname Ontwikkelingssamenwerking van 1975-1996, Den Haag, Nederland.
-
Brunings-Stolz E. M, 1993, De Financiering van begrotingstekorten in relatie tot de sociaal-economische ontwikkeling in Suriname. Een analyse over de periode 19751992, Paramaribo.
-
Caram A. R, 1981, Geldanalyse en Centrale Bankpolitiek in Suriname, s’ Gravenhage, Nederland.
-
Caram A. R, januari 2007, Ontsporingen op de weg naar monetaire Soliditeit, de drie fase in het bestaan van de Centrale Bank van Suriname 1957-2007, Paramaribo.
-
Caram A. R, januari 2008, Een zoektocht naar het evenwichtige bankieren, macro- en micro-aspecten van het functioneren van de algemene banken in Suriname, Paramaribo.
-
Caram A. R, 2010, Monetaire Normen en Realiteiten. Opetellen over Suriname gedurende het tijd vak 1975 – 2010, pag. 22 en 85, Drukkerij Leo Victor N.V.
-
Caram A. R, september 2011, Over Overheidsschulden en schuldbeleid, Paramaribo.
-
Caribbean Economic Report, November 2013.
-
Cecchetti S. G, Mohanty M. S and Zampolli F, 2011, The real Effects of Debt (BIS Working Paper No 352).
-
De Centrale Bank van Suriname, Jaarverslagen 1957 – 2012.
-
DNBulletin, mei 2012, Europese overheidsfinanciën terug op orde (thema: Europa).
-
De Nederlandse Bank, Jaarverslag 2011.
-
Duijn van Jaap, 2011, De Schuldenberg. Hoe de wereldwijde schuldenlast ons allemaal gaat raken, DE BEZIGE BIJ, 1e druk, Amaterdam, Nederland.
-
Dwarkasing Malty S. D, november 1995, De Structuur van de Internationale Schuldencrisis, Paramaribo. 31
Literatuur
-
Eersel C, 2005, Enkele Macro-economische Aspecten van de Surinaamse Staatsschuld gedurende de periode 1975 – 2004, Paramaribo.
-
European Central Bank working paper series number 1419/ February 2012, Souvereign Debt Crisis in the Euro-area, (Roberto A. De Santis).
-
Gersie Glen H, 1992, Het Internationale Schuldenvraagstuk; lessen voor Suriname, Paramaribo.
-
Government Finance Officers Association (GFOA), 2012, Best Practices Debt Management Policy, Michigan Ave, Chicago IL, USA.
-
Grauwe De Paul, 2003, Economics of Monetary Union, 5th edition OUP Oxford, Leuven, Belgium.
-
Greenidge K, Craigwell R, Thomas C and Drakes L, juni 2012, Threshold Effects of Sovereign Debt: Evidence from the Caribbean, IMF Working Paper (WP/12/157), Washington D.C.
-
IMF Country Report No. 13/340 (Article IV report Suriname), December 2013.
-
Manmohan Kumaren en Jaejoon Woo, 2010, Public debt and growth, IMF Working Paper.
-
Memorie van Toelichting Wet op de Staatsschuld van 19 maart 2002 (S.B. 2002 No. 27), Paramaribo.
-
Paridon van C. W. A. M, 2012, Begrotingsbeleid: Alles op zijn tijd! (Wim Drees Stichting voor Openbare Financiën).
-
Patricia Tigue, 2008, A Guide for preparing a debt policy, Michigan Ave, Chicago IL, USA.
-
Philips van P. A. M, 1973, De Onafhankelijkheid van Suriname, Paramaribo.
-
Rapport Debt Sustainability Analyse, Bureau voor de Staatsschuld, oktober 2013.
-
Rapport Commissie Inventarisatie Staatsschuld, 23 maart 2001, Paramaribo.
-
Reinhart Carmen. M, & Rogoff Kenneth S, 2009, This Time is Different: Eight Centuries of Financial Folly, Princeton UP., Princeton and Oxford, University of Maryland & Harvard University. 32
Literatuur
-
Sedney Jules, december 1955, Het werkgelegenheidsaspect van het Surinaamse Tienjaren Plan, Amsterdam.
-
Wheeler Graeme, 2004, Sound Practice in Government Debt Management, The World Bank, Washington D.C.
-
Wierts Peter, 2008, Fiscal Rules and Fiscal Outcomes in EMU: Theory and Evidence, University of Reading, Berkshire, UK.
Interview:
-
Caldeira W. R, Interview, november 2012. Interview met Ir. W. R. Caldeira, Exdirevteur van de Stichting Planbureau Suriname en ex-lid van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname (CONS).
-
Dorinnie H, Interview met drs. H. Dorinnie april 2014, deskundige bij de Centrale Bank van Suriname.
Websites: - www.cbvs.sr
-
www.sdmo.org
-
www.centralbank.org.bb
-
www.imf.org
-
www.europa.eu
-
http://www.businessdictionary.com
33
Bijlagen
Bijlage I. Criterium gemiddelde voor elke economische grootheid per land of gebied, 1991-2005. Import Landen
Wisselk
ratio
Aflossings-
Fiscaal
Inflatie
Totale publ.
Interest
ratio
balans
%
schuld-ratio*
%
Bahamas
2.8
0.0
5.5
-2.3
2.4
8.6
4.7
Barbados
4.6
0.0
11.0
-2.4
2.7
22.7
4.3
Belize
2.2
0.0
11.7
-4.5
2.2
48.7
5.7
Oost Caraib. Munt Unie
6.5
0.0
15.6
-3.1
2.7
48.8
4.2
Guyana
4.8
3.7
16.0
-4.4
11.4
257.5
9.8
Jamaica
3.4
9.3
21.6
-2.8
21.2
61.5
18.9
Suriname
2.6
26.5
6.9
-5.2
73.8
23.5
12
Trinidad & Tabago
5.0
3.2
12.7
0.4
5.2
33.0
5.7
4
5.3
12.6
-3.1
15.2
63
8.2
Regio gemiddelde
Bronnen: Caribbean Centre of Monetary Studies, Meeting of the Committee of Central Bank Governors, 2 juni 2006. *= Voorgesteld criterium.
Bijlage II. De Surinaamse staatsschuld in de periode 1992 – 1999 in miloenen Sf (of x 1000 SRD). Omschrijving
1983
1984
Binnenlandse schuld
507.3 782.5 1150.5 1599.9
1986
1987
1988
1989
1990
1991
2077 2551.8 2914.9 3165.6 3854.8
a . Va s te bi nnenl a nds e s chl d.
12.3
19.4
17.9
12.5
b. Vl ott. bi nnenl ands e s chl d.
495 766.4 1131.1
1582
2065 2541.6
2910 2651.7 3282.3
Buitenlandse schuld
43.5
55.5
55.6
54.2
56.1
68.9
79.9
267.8
326.4
0
3.3
7.9
9
13.6
29.3
43.2
53.5
58.8
b. Bi l a tera l e s chul den
0.3
11.4
9.4
12.4
12.8
12.9
12.9
214.3
267.6
c. Pa rti cul i ere s chul den
43.2
40.8
38.3
32.8
29.7
26.7
23.8
0
0
a . Mul ti l a teral e s chul den
16.1
1985
Totale schuld
550.8
838 1206.1 1654.1
BBPmp in miljoenen SRD
1.767 1.728
1.746
1.782
10.2
4.9
513.9
2133 2620.7 2994.8 3433.4 4181.2 1.960
2.322
2.713
3.884
Bronnen: Bureau voor de Staatsschuld, Ministerie van Financiën en ABS.
Bijlage III. De Surinaamse staatsschuld in de periode 1992 – 1999 in miloenen Sf (of x 1000 SRD). Omschrijving
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Binnenlandse schuld
4201
5972 5907.2
11440
8873
17883
24799
97587
a . Vas te bi nnenl a nds e s chl d.
707.1
728.8
655.8 5039.5
4673
17883
24799
26792
b. Vl ott. bi nnenl ands e s chl d.
3494
5243 5251.4
0
70795
Buitenlandse schuld
3486
9636 35276
6400
4200
0
86842 61200
58870
81100 328250
a . Mul ti l a teral e s chul den
n.b
n.b
n.b
n.b
13100
11770
10800 n.b
b. Bi l atera l e s chul den
n.b
n.b
n.b
n.b
46700
47100
46100 n.b
c. Pa rti cul i ere s chul den
n.b
n.b
n.b
n.b
1400
0
24200 n.b
Totale schuld
7687 15608 41183
98281 70073
76753 105899 425837
BBPmp in miljoenen SRD
4.005
3.864 3.904
4.128
3.737
3.864
572.5
Bronnen: Bureau voor de Staatsschuld, Ministerie van Financiën en ABS.
4.224
4.165
3.990
Bijlage IV. De Surinaamse staatsschuld volgens international definitie (x 1 miljoen) in mln. Surinaamse dollar
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
T ot. Binnenlandse Schuld
289
181.9
358.3
410.4
561.6
694.9
653.9
582.9
640.3
915.9
1295.6
a. Vaste binnenl. schuld
31.5
31
163.8
158.3
177
199.2
223.3
227.9
229.5
270.9
308.1
b. Vlottende binnl. schuld
257.5
150.9
194.5
252.1
362.2
489.9
430.6
355
403.7
645.1
987
BBPmp in SRD
1674
2374
3230
4200
5105
6106
7206
8061
9698
10638
11989
265.9
350.6
372
383.2
384.2
390.3
390.5
297.9
319.3
269.1
333.9
42.8
39.6
40.5
55.1
55.5
54.7
63.1
70.4
73.8
82.3
114.3
177.7
294
299
311
315.6
319.9
322.4
227.5
245.4
186.8
219.7
45.4
17
32.5
17.1
13.1
15.7
5.1
0
0
0
0
953.2 1232.5 1425.9
1618
1776 1739.5 1411.1
1528
1664
2223.8
in mln. Amerikaanse dollar T ot. Buitenlandse schuld a. Multilateraal b. Bilateraal c. Commercieel T otale schuld in SRD
645.3
Bronnen: Bureau voor de staatsschuld, ABS Bijlage V. Ontwikkeling van de schuld-bbp ratio in de periode 2000-2013; projecties tot met 2017 (bedr. in mln SRD) 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Tot. schuld
1013.2
1143.1
1454.6
1620.9
2086.8
2153.3
2103.9
1856.3
2702.1
2939.0
BBPmp
1,673.9
2,374.2
3,230.2
4,199.9
5,105.3
6,105.9
7,206.3
8,060.5
9,698.1
10,638.4
61%
48%
45%
39%
41%
35%
29%
23%
28%
28%
201%
160%
150%
128%
136%
117%
97%
77%
93%
92%
2010
2011
2012
3299.8
3880.0
4485.9
11,991.8
14,259.3
16,539.5
28%
27%
91%
90%
Jaar
Schuld/bbp indexc. Shuld-bbp ratio 1963=100
Jaar Tot. schuld BBPmp Schuld/bbp indexc. Shuld-bbp ratio 1963=100
2013
2014
2015
2016
2017
27%
35%
33%
32%
30%
28%
90%
115%
111%
105%
98%
92%
Bronnen: Bureau voor de staatsschuld (BSS), ABS en jaarverslagen CBvS