REA-VOORZIENINGEN MEDIATION IN LETSELZAKEN SCHOONMAAKONGELUK: GEEN AANSPRAKELIJKHEID WERKGEVER
12e Jaargang Nr. 3 december 2003
Nederlands Instituut van Schaderegelaars
Colofon KenNIS is een uitgave van het Nederlands Instituut van Schaderegelaars (NIS) en verschijnt vier keer per jaar.
Nederlands Instituut van Schaderegelaars
Postadres Postbus 75475, 1070 AL Amsterdam E-mail:
[email protected] Website: www.letselschaderegelaars.nl
NIS Bestuur J.J. Noorman: voorzitter Mw. C.P.M. Mastop: secretaris E.M. Budwilowitz: penningmeester Mw. L.T.M. Taat-de Groot: lid F.G. van Cuijk: lid R. Berghout: lid H. Brink: lid W.S. Doetjes: lid T. Ellenbroek: lid J.W. Stoevenbeld: adviseur
Van de redactie Voor u ligt een nieuw exemplaar van KenNIS, ons verenigingsblad en vakblad waar wij trots op zijn. In meerdere opzichten trots omdat de redactie vindt dat wij onze professionaliteit, waar dit blad een zinnige bijdrage aan hoopt te leveren, met enige trots en stoerheid moeten uitdragen. Een gevoel dat we op de voorplacht van een oceaanstomer staan, die in weer en wind met gehavende vracht in het ruim de veilige have wil bereiken, maakt zich echter wel van ons meester als we de presentatie in de media van een recente publicatie van stichting de Ombudsman aanschouwen. De redactie vraagt zich af wat wijsheid is, stuurs onze koers vervolgen en aannemen dat de achterkant van het gelijk nog wel boven water komt of u als lezers aan te sporen deze mogelijk afschrikwekkende beeldvorming te vuur en te zwaard te bestrijden, door nog meer integer en pro-actief maar vooral zonder verlies van eigen waardigheid uw vak uit te oefenen.
Redactie Frank Emmerig Martijn Lauxtermann Hans Noordsij Marc Punt Bob Rodenburg Paul Schillings Cees Smith Fred Zwarts Ernst van Strien Bart Waterbolk
Ontwerp:
Een resultante van dit onderzoek is dat geconcludeerd wordt dat Mediation een welkome aanvulling is op het bestaande pallet van behandelvormen in Personenschadedossiers. Quasimodo besteedde hier de voorgaande editie aandacht aan en deed een oproep vroegtijdig mediation te overwegen. In dit nummer wat uitgebreider aandacht aan dit onderwerp. Een nader te beschouwen onderwerp is de kennisverbreding omtrent de aan te wenden REA instrumenten. Van belang in zaken waar slachtoffers beter ondersteund kunnen worden in het reïntegratietraject.
Manten Grafisch Ontwerpbureau bv Website: www.manten.nl
Druk Offsetdrukkerij Haveka bv Website: www.haveka.nl
Abonnement Aanvragen abonnementen uitsluitend aan het postadres van het NIS. Bij aanmelding s.v.p. opgave van naam, adres, telefoonnummer en functie, alsmede of men zelfstandig dan wel in loondienst werkzaam is en bij welk bedrijf.
In de discussie omtrent no cure no pay helpt de Hoge Raad ons een handje, kennelijk is vaststelling van materiële schade voldoende om de gelaedeerde volledige vergoeding te geven voor rechtshulp in kwesties waarin het causale verband tussen personenschade en de (materiële) schadeoorzaak niet gegeven is. Ook de regresnemende ziektekostenverzekeraars hopen ten aanzien van de verhaalskosten in een gunstiger plaatje te komen bij de Hoge Raad, wij wachten het resultaat van de sprongcassatie gespannen af.
Het blad wordt automatisch toegezonden aan alle leden van het NIS. Advertenties en kopij aanleveren voor het volgende nummer vóór 1 maart 2004 Een jaarabonnement voor niet-leden kost 7 30,-
ISSN: 1382-7170
Tot slot wenst de redactie u veel leesplezier toe en hopen wij met dit nummer toch enige verlichting te brengen in deze donkere dagen.
Copyright © NIS 2003 Alle rechten voorbehouden. Het overnemen evenals het vermenigvuldigen van artikelen en mededelingen is alleen geoorloofd na schriftelijke toestemming van de redactie. Ingezonden artikelen van niet-NIS-leden vallen buiten verantwoordelijkheid van het NIS bestuur en de redactie! 2
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
Inhoud
In dit nummer... Van de redactie
2
Wettelijke rente
4
Schoonmaakongeluk: geen aansprakelijkheid werkgever
5
NIS bijeenkomst 2 oktober 2003
6
Bonati, an ever-continuing story?
8
Eerste Kamer neemt Wet werk en bijstand aan
12
Kabinet verruimt overgangsrecht bij afschaffing vervolguitkering WW
13
Mediation in letselzaken
14
Quasimodo
17
Het nieuwe stelsel voor arbeidsongeschiktheid is gericht op werk
18
Verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek: misbruik van bevoegdheid
20
Verhaalsmogelijkheid buitengerechtelijke kosten voor ziektekostenverzekeraars nader beoordeeld
21
Reïntegratie-instrumenten voor arbeidsgehandicapten bezien vanuit de wet REA (Deel 1)
22
Kosten buitengerechtelijke bijstand ook bij ontbreken causaliteit toewijsbaar
26
Onvoldoende aandacht bij ziekenhuis voor risico`s narcosegassen
27
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
3
Wettelijke rente (Hoge Raad d.d. 11-07-2003; RvdW 2003, 124) In 1997 wees de Hoge Raad een arrest dat belangrijk was voor de wijze waarop onder het oude recht voor verschillende schadefactoren wettelijke rente moest worden aangezegd: - vóór 1992 moest aangemaand worden en het arrest gaf aan dat het niet bij één aanzegging kon blijven. Bij periodiek verschijnende schade (zoals verlies aan arbeidsvermogen) moest steeds jaarlijks achteraf worden aangemaand voor de schade die in het achterliggende jaar was verschenen. Dat gaf een schok onder advocaten want lang niet iedereen (zeg maar: niemand) deed dit. Eén aanzegging werd voldoende geacht maar de Hoge Raad zag dit anders. Wanneer de schade wordt gekapitaliseerd dan is de wettelijke rente toerekenbaar over de contante waarde met als peildatum de datum per wanneer is gekapitaliseerd. Niet uit te sluiten is dat als peildatum ook de schadedatum mag worden gekozen, met name wanneer meteen duidelijk is dat er sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid. - na 1992 loopt de wettelijke rente vanaf het tijdstip van verzuim en is een ingebrekestelling niet nodig (bij onrechtmatige daad). Voor rente over het smartengeld werd in het arrest meteen duidelijkheid gegeven: die schade ontstaat meteen bij het ongeval en de rente gaat dan ook meteen lopen. In het arrest van 11 juli 2003 wordt een en ander nog eens bevestigd. Een werknemer vorderde van zijn werkgever schadevergoeding naar aanleiding van een bedrijfsongeval op 2 juli 1987. In de procedure overlegde hij een schadeberekening met als kapitalisatiedatum 01 januari 1997 (zowel voor de verleden schade als de toekomstschade). De kantonrechter wees een voorschot toe en in hoger beroep oordeelde de recht-
4
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
bank dat de verbintenis tot schadevergoeding was aangevangen op 02 juli 1987 en dat de wettelijke rente ging lopen per datum dagvaarding of per datum aanmaning. In het dossier bevindt zich een aanmaning tegen 9 juli 1991 en de rechtbank wees de wettelijke rente toe per die datum. In cassatie ging het over de vraag vanaf welk tijdstip er wettelijke rente moet worden berekend. In het arrest van 1997 gaf de Hoge Raad aan dat het tijdstip van toerekening van wettelijke rente (naar oud recht) over toekomstschade in belangrijke mate afhangt van de manier waarop die schade is begroot. Immers de wijze van begroting bepaalt op welk tijdstip de schade geacht wordt te zijn geleden. Wanneer de rechter de toekomstschade begroot op een gekapitaliseerd bedrag ineens dan moet ervan worden uitgegaan dat die schade wordt geleden op de peildatum die is gebruikt voor de kapitalisering. Ook als de rechter de schade begroot op een peildatum die later is dan de schadedatum wordt de vordering rentedragend door de in art. 1286 lid 3 (oud) BW bedoelde aanmaning en mededeling, ongeacht of deze is uitgebracht vóór de kapitalisatiedatum of daarna. De rechtbank gaf een onbegrijpelijke beslissing door zonder nadere toelichting te overwegen dat de verbintenis tot schadevergoeding aanving per 2 juli 1987, de wettelijke rente toe te wijzen per 9 juli 1991 en tegelijkertijd als peildatum van de schadeberekening 1 januari 1997 te aanvaarden. De Hoge Raad kwam niet toe aan de ingangsdatum van de wettelijke rente en vernietigde het vonnis van de rechtbank. De zaak wordt verwezen naar een andere rechter en deze zal zich opnieuw een oordeel moeten vormen over de wijze waarop de schade moet worden begroot en de te hanteren peildatum.
Schoonmaakongeluk: geen aansprakelijkheid werkgever (Hoge Raad d.d. 12-09-2003; RvdW 203, 142)
Mevrouw Peters was schoonmaakster in loondienst bij Hofkens. Op enig moment verrichtte zij de gebruikelijke schoonmaakwerkzaamheden in een kantoor van Philips te Breda. Daarbij zag zij op een bureau een omgevallen een beker koffie liggen. De koffie was langs het bureau op de grond gedropen. Teneinde een en ander te kunnen reinigen zette zij een tafeltje naast het bureau zover mogelijk opzij en daarna boog zij zich over het tafeltje heen om met een doek de koffie op te nemen. Daarbij steunde zij met haar linkerhand op het bureau. Tijdens het schoonmaken verloor benadeelde haar evenwicht en verwondde zij haar rechterwijsvinger. Aansluitend ontwikkelde zich een posttraumatische dystrofie. Werkgever Hofkens werd aansprakelijk gesteld op grond van art. 7:658 BW. Hij bestreed de vordering en voerde aan dat hij aan zijn verplichtingen ex art. 7:658 lid 1 BW had voldaan. Daarbij stipte hij aan dat hij het ongeval niet had kunnen voorkomen door het treffen van (specifieke) veiligheidsmaat-regelen. De kantonrechter wees de vordering af en de rechtbank bekrachtigde dit vonnis: de werkgever is niet tekortgeschoten in de naleving van de op hem rustende zorgplicht jegens benadeelde. De rechtbank overwoog dat er geen sprake van is dat: - benadeelde (als gevolg van onvoldoende of ondeugdelijke instructies) de koffievlek ten onrechte heeft verwijderd; - benadeelde haar werkzaamheden op een gevaarlijke manier heeft uitgevoerd; - benadeelde haar evenwicht heeft verloren door te haastig te werken; - de verplichting van de werkgever om zijn werknemers aanwijzingen te geven niet zover gaat dat hij voor elke mogelijk te verrichten handeling gedetailleerde voorschriften moet geven; - benadeelde al enkele jaren bij Hofkens werkte en het verwijderen van een koffievlek tot haar normale werkzaamheden behoorde; - in redelijkheid niet valt in te zien dat benadeelde advies aan een leidinggevende had moeten vragen voordat zij de koffievlek te lijf ging; - de werkgever geen zorgplicht heeft geschonden waarvan de nakoming het ongeval had kunnen voorkomen;
- er geen sprake was van een situatie die de werkgever als gevaarlijk had moeten onderkennen en waarvoor hij zijn werkneemster krachtens de wet of CAO had dienen te waarschuwen en/of met het oog waarop hij maatregelen had dienen te nemen en/of aanwijzingen had dienen te geven. Hoge Raad: art. 7:658 lid 1 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van werknemers tegen het gevaar van arbeidsongevallen. De werkgever heeft een zorgplicht die hem verplicht zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt . In cassatie werd aangevoerd dat een bijgewerkte en geëvalueerde risico-inventarisatie ontbrak en dat hieruit zou moeten worden geconcludeerd dat de werkgever niet heeft voldaan aan de zorgplicht die op hem rustte. De Hoge Raad was het hier niet mee eens en herhaalde een eerder gegeven formulering: het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of de in art. 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht meebrengt dat een werkgever vooraf een inventarisatie van de veiligheidsrisico’s dient te maken betreffende het werk waarvoor hij zijn werknemers inzet en of de werkgever een interne regeling dient te hebben die ertoe strekt de werknemers duidelijk te maken op welke wijze in hun werk onveilige situaties vermeden kunnen en moeten worden en op welke wijze veiligheidsrisico’s moeten worden bepaald. De stelling dat er geen causaal verband is vereist tussen de te treffen veiligheidsmaatregelen en het ongeval wordt eveneens verworpen: als het ontbreken van de risico-inventarisatie in het concrete geval een tekortkoming van de werkgever tegenover de werknemer zou inhouden, kan de werkgever nog steeds aan zijn aansprakelijkheid ontkomen door aan te tonen dat een adequate risico-inventarisatie het ongeval niet zou hebben voorkomen.
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
5
NIS bijeenkomst 2 oktober 2003 Deze avond, in het kader van innovatie van behandelwijzen, werd reeds besproken in het verenigingsnieuws van oktober 2003. De inleiders spraken over de cervicale wervelkolom en de ontwikkeling van de NoRSI –sensorpen. Hieronder een samenvatting van de lezingen.
Inleiding door Dr. G.J. Kleinrensink: de cervicale wervelkolom. De eerste inleiding van de avond viel uiteen in de statica en de dynamica. Statisch is de mechanische input voor de cervicale wervelkolom, het hoofd en de armen. De nek beweegt niet. De positie van het hoofd is van belang voor arbeidshoudingen en trauma van de nek. De relatie van de arm tot de nek is de spierspanning. Het hoofd (gemiddeld gewicht 5 tot 7 kg) drukt op de wervelkolom. Achter in het hoofd zorgen de nekspieren ervoor dat het hoofd niet naar voren valt. De kracht die op de wervelkolom drukt kan oplopen tot 30 kg. Op het moment dat het hoofd verder naar voren kantelt (bijv. leeshouding achter een bureau) geeft dit een hogere kracht van ongeveer 30 % ten opzichte van het recht naar voren kijken. Het gebruik bijvoorbeeld van een lessenaar of een gekanteld blad neutraliseert deze kracht, echter dit wordt niet gebruikt bijv. op scholen, als gevolg waarvan bij kinderen al snel de nek begint te deformeren. In Duitsland is recent nog onderzoek gedaan naar de dynamica bij een achteropaanrijding bij 20 km per uur. Zoals bekend klapt het hoofd dan eerst naar achteren, extensie, om vervolgens naar voren te gaan, maar niet geheel, flexie. Dan volgt de tractie, het hoofd wordt weggeschoten van de nek, met als gevolg hyperflexie, de nek wordt dan ongeveer 5 cm langer. Dit proces gaat zo snel dat de spieren geen tijd hebben te reageren. In IJsland is onderzoek gedaan naar overledenen na een achteropaanrijding. De onderzoeker maakte eerst röntgenfoto’s van de nek en het hoofd (voor, zij en achter) en constateerde ongeveer 15 letsels. Daarna zijn de hoofden inclusief nek nader onderzocht door deze in plakjes nauwkeurig te onderzoeken, waarbij bleek dat er 198 weke delen trauma’s werden gezien, die niet zichtbaar waren geworden op de röntgenfoto’s. (De aanwezigen werden getrakteerd op mooie plaatjes.) De meeste weke delen letsels bevonden zich op
6
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
C4-C6 niveau. Ook werden bloedingen in tussenwervelschijven geconstateerd en losgescheurde tussenwervelschijven. In dat laatste geval kan het hoofd niet meer goed gestabiliseerd worden. Dr. Kleinrensink vervolgde met COR ofwel de cervicooculaire reflex. De cor is de reflex die zorgt voor stabiele fixatie van de visus bij het draaien van het hoofd. Wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan om na te gaan of het mogelijk is oogbewegingen te sturen vanuit de nek. Geëxperimenteerd wordt door uitschakeling van de visus en het vestibulum. De proefpersoon neemt plaats in een stoel, zit vast en het hoofd wordt gefixeerd, de ruimte is donker en de stoel draait langzaam en beperkt. De bewegingen van het oog worden geregistreerd met een infraroodcamera. De resultaten van het onderzoek zijn dat de cor duidelijk aanwezig is en leeftijdsafhankelijk is. Daarnaast is vastgesteld dat de cor gerelateerd is aan aandoeningen van de cwk. Bij ouderen wordt de reflex versterkt. Bij whiplashpatienten (2 a 3 dagen na het trauma) worden grote afwijkingen gevonden ten opzichte van de controlegroep. De voorlopige conclusie van het onderzoek is dat de cor niet te simuleren is en duidelijk afwijkend is bij whiplashpatienten. Inmiddels zijn 2 patienten onderzocht die 2 a 3 jaar geleden een whiplashtrauma opliepen, waarbij eenzelfde afwijkend resultaat is gezien. Nu wordt een groep whiplashpatienten onderzocht eerst na 3 dagen na het ongeval en dan na 1 of 2 jaar na het ongeval. Op de resultaten moet nog even worden gewacht. Tevens vindt onderzoek plaats naar de invloed van de spanning in de arm en hand ten opzichte van de spierspanning in de nek. Vast staat dat de dieper liggende spieren de nek stabiliseren. De bloedvaten en zenuwen lopen vanuit de nek naar de arm. Deze structuren lopen door een aantal poorten naar de arm. De spieren kunnen door spanning vergroten als gevolg waarvan zij de doorgangen kunnen afknellen. De bloedafvoer kan worden afgekneld als gevolg waarvan de circulatie verstoord raakt met verzuring van de spieren tot gevolg. Eveneens kan de bloedtoevoer worden afgekneld. Dit leidt tot de volgende hypothese: spanning in de hand (knijpen) leidt tot aanspanning van de spieren die circulatiebelemmeringen tot gevolg kunnen hebben. Een bevestiging kan worden verkregen door
middel van echo’s en het meten van de stroomsnelheid in de bloedvaten. De conclusie is dat als je naar de nek kijkt, dan dus ook het hoofd en de arm erbij betrekken, dit kan de diagnose van de nekklachten “handen en voeten geven”.
Inleiding door J. de Vos en R. Krullaards: NoRSI. De heer De Vos gaf aan dat hij liever de term nek, hoofd en armklachten gebruikt dan RSI, RSI heeft teveel lading. Bij 23 % van de werkenden in Nederland is er sprake van nek, hoofd en armklachten. Onderzoek door de arbeidsinspectie leert dat er een toename is in de melding van deze klachten. Bij de reïntegratie van werknemers met nek, hoofd en armklachten zijn 32 bedrijven betrokken. Voor informatie wordt ook verwezen naar www.kenniscentrumakb.nl Deze aantallen geven aan dat er belang is bij onderzoek naar de klachten en preventie daarvan. De heer Krullaards vervolgde de inleiding met de mededeling dat hij 9 jaar geleden is gestart met onderzoek naar de klachten en preventie. Zoals al door dr. Kleinrensink was verteld is inmiddels aangetoond dat een te hoge spanning in de dieper liggende nekspieren leidt tot poortverkleining en dus circulatiestoornissen. De NoRSI-sensorpen is ontwikkeld. Daarmee wordt de knijpkracht gereguleerd, wordt de pen met te veel spanning vastgehouden dan volgt een lichtsignaal. De spanning dient dan dus te worden verminderd. Het vier maal daags kort oefenen met de NoRSI pen als therapie, leert de gebruiker de knijpkracht in de hand te beheersen. Slechts kort schrijven met de sensorpen met de juiste handspanning, zorgt voor een vermindering van de spanning in de dieper liggende nekspieren en een betere circulatie door een betere poortdoorgang. Wordt de spanning in de hand weer opgevoerd dan blijkt dat de spanning in de diepere nekspieren weer toeneemt en de poortdoorgang weer wordt verkleind. Teveel spanning in de hand heeft dus invloed op de diepere nekspieren. De te hoge spanning in de diepere nekspieren resulteert in rotatiebeperkingen van de nek. Behandeling met de sensorpen resulteert in een minder hoge spanning in de nekspieren en onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat direct na behandeling de rotatie van de nek belangrijk verbeterd. De conclusie is dan ook dat ontspanning van de dieper liggende nekspieren leidt tot een verbeterde rotatie van de nek en een verbeterde circulatie, wat uiteindelijk leidt tot een verbetering van de belastbaarheid. Het NoRSI onderzoek resulteert in
een heldere diagnose en advies, met een cijfermatige onderbouwing (circulatie), is reproduceerbaar en geprotocolleerd en onderbouwd. De NoRSI sensorpen leidt tot bewezen ontspanning, bewustwording en gedragsverandering. Uiteraard kunnen externe factoren wel leiden tot instandhouding van bepaalde klachten, de sensorpen is een hulpmiddel en een therapeutisch middel voor bepaalde klachten, waarmee dus niet iedere whiplash of RSI volledig behandelbaar is. Info: www.norsiweb.com Uiteraard werden beide lezingen gevolgd door een interessant vragenkwartiertje. Onder andere werd gevraagd of het gebruik van de sensorpen met de dominante hand ook invloed heeft op de klachten in de niet dominante arm. Hierop werd bevestigend geantwoord; ontspanning in de dieper liggende nekspieren geeft circulatieverbetering zowel links als rechts.
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
7
Bonati, an ever-continuing story? Eind 1998 werd door het medisch agentschap Medag Europe B.V. op nogal on-Nederlandse wijze de Amerikaanse chirurg A. Bonati geïntroduceerd. In een levensgrote advertentie (KEN-NIS 1998, oktober nr. 4) werd verkondigd dat de door Bonati toegepaste laserbehandeling (“Bonati laser procedure”) dé oplossing zou zijn voor ernstige whiplashklachten, ernstige rugklachten - in het bijzonder voor patiënten, die zonder succes reeds eerder aan de rug geopereerd waren met het zogenaamde “failed back surgery syndrome” - alsmede voor “andere gewrichtsklachten”. Vermeld werd dat er door Bonati reeds tienduizend rugoperaties waren verricht en vijfduizend operaties aan de nek. De resultaten zouden bijzonder gunstig zijn.
Eerder deed ik in 1999 verslag van de door mij bijgewoonde introductielezing, die op 29 november 1998 door Bonati in het World Trade Center werd gehouden (zie KEN-NIS 1999, april nr. 2, pagina 20-26). Uit de bestudeerde literatuur en uit de voordracht van Bonati kwam op geen enkele wijze naar voren dat deze door hem toegepaste behandelingsmethode (lasertechniek) zinvol en nuttig zou zijn voor whiplashpatiënten. Tevens bleek uit de literatuur dat er door alle onderzoekers een strenge selectie werd toegepast, waarbij nu juist patiënten die eerder een niet-succesvolle rugoperatie hadden ondergaan, werden uitgesloten, c.q. niet in aanmerking kwamen voor behandeling met deze methode. Voorts bleek dat de methode helemaal niet zo uniek was als gesuggereerd werd en allang ook in Europa wordt toegepast - en daar zelfs in 1986 ontwikkeld is. Hoogst merkwaardig was het feit dat er in de gehele wereldliteratuur, ondanks de vermelding dat Bonati 15.000 (!) patiënten geopereerd had, geen enkel wetenschappelijk artikel van zijn hand te vinden was. De conclusie luidde dat de genoemde methode, waarbij gebruik gemaakt werd van lasertechnieken, voor
8
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
een selecte groep patiënten in aanmerking kwam, maar dat de behandeling ook in Europa kon worden uitgevoerd en nog steeds als experimenteel moest worden beschouwd. In de afgelopen periode hebben zich met betrekking tot de behandelingsmethode geen belangwekkende nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Nog steeds geldt dat de methode slechts voor een selecte groep patiënten in aanmerking komt (Siebert W.,1999). Daarnaast zijn er nog steeds geen goede gecontroleerde gerandomiseerde onderzoekingen/ publicaties voorhanden, waarin de methode vergeleken wordt met de open chirurgische methode (Boult M., 2000). Vooralsnog is er dus geen enkele aanleiding om de conclusies met betrekking tot de “Bonati laser procedure” te herzien. Sinds de bovengenoemde introductie van Bonati in Nederland worden medisch adviseurs met enige regelmaat geconfronteerd met verzoeken om vergoeding voor de behandelingen in het Instituut van Bonati in Florida, USA. Dit zowel in het kader van de behandeling van letselschades, als in dat van de zorgverzekering. Met verwijzing naar het bovengenoemde artikel in KEN-NIS (april 1999, nr. 2), zijn de indicaties voor deze behandeling nog steeds dubieus te noemen en lijkt vergoeding voor deze kostbare behandeling niet reëel. In deze context is recent een tweetal opvallende uitspraken gepubliceerd, waarvan een betrekking had op een vergoeding van de ziektekostenverzekeraar, en de andere een claim voor vergoeding door de WA-verzekeraar betrof. De uitspraak inzake de ziektekostenverzekering (TvGR 2003/39) betrof een patiënte die wegens recidiverende rugklachten in Nederland enige malen zonder succes was geopereerd, en die zich op eigen initiatief (met steun van haar neuroloog) gewend had tot dr. Bonati, die aangaf dat hij haar met de door hem gebruikte methode goed zou kunnen behandelen. De betrokken patiënte vroeg toestemming aan haar ziekenfondsverzekeraar voor behandeling in het Instituut van Bonati, maar deze toestemming werd geweigerd, waarbij de ziektekostenverzekeraar zich op het standpunt stelde, dat de door Bonati toegepaste behandeling geen “in de kring van de beroepsgenoten gebruikelijke
behandeling” is, en dus niet voor vergoeding in aanmerking kwam. Daarbij werd het advies gevraagd van de Werkgroep Wervelkolom van de Nederlandse Vereniging voor Orthopedie, die er terecht op wees dat nu juist de categorie van patiënten met een failed back surgery syndrome, (patiënten die eerder zonder succes aan de wervelkolom waren geopereerd) niet in aanmerking komen voor deze therapie. De patiënte heeft zich toch laten behandelen door dr. Bonati, welke behandeling naar haar zeggen tot een goed resultaat had geleid, zodat zij besloot tegen de afwijzing in beroep te gaan bij de Rechtbank Rotterdam. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij de Rechtbank zich eveneens baseerde op het feit dat de door Bonati gegeven behandeling niet kon worden aangemerkt als een “in de kring der beroepsgenoten gebruikelijke behandeling”, en tevens overwoog dat uit de literatuur niet gebleken was dat de methode van Bonati door internationaal wetenschappelijk onderzoek voldoende was gevalideerd. De betrokken patiënte ging tegen de ongegrondverklaring in Hoger Beroep bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. In het Hoger Beroep ging het met name om de vraag of de arthroscopische laserbehandeling van een aandoening van de wervelkolom, zoals deze wordt toegepast door Bonati, een verstrekking is in natura, waarop de verzekerde volgens de Ziekenfondswet recht heeft. De Centrale Raad overwoog daarbij eveneens dat voor de beantwoording van deze vraag maatgevend is of de door een verzekerde verlangde behandeling door een in het buitenland gevestigde zorgverlener als een “in de kring van de Nederlandse beroepsgenoten gebruikelijke behandeling” kan worden aangemerkt. Aanvullend daarop overwoog de Centrale Raad van Beroep dat bij de beoordeling of een behandeling als gebruikelijk in de kring van beroepsgenoten kan worden aangemerkt, acht dient te worden geslagen op de vraag of deze door de internationale medische wetenschap voldoende beproefd is en deugdelijk bevonden. Op basis van de beschikbare gegevens kwam de Centrale Raad tot de conclusie dat dit niet gezegd kon worden van de door Bonati toegepaste behande-
ling. Dit mede omdat Bonati geen nadere mededelingen wenst te doen met betrekking tot de techniek van zijn methode en daarop een octrooi heeft aangevraagd, hetgeen in medische kringen als zeer ongebruikelijk wordt beschouwd. Gegevens over de resultaten van de behandeling zijn evenmin bekend. Overwogen werd dat er geen scherp beeld bestaat van de door Bonati toegepaste behandelingsmethode, daar Bonati de details daarvan niet aan de openbaarheid wenst prijs te geven, en dat er onvoldoende medisch wetenschappelijk onderzoek naar de deugdelijkheid en effectiviteit van zijn behandeling voor handen is, waarna de Centrale Raad van Beroep de beslissing van de Rechtbank Rotterdam bevestigde en het beroep ongegrond verklaarde. Het tweede arrest betreft een letselschadezaak, waarbij het slachtoffer vergoeding voor de behandeling door Bonati claimde. (Rechtbank Zutphen, sector voorzieningenrechten LJN nr. AE 2139, zaaknr.: 45455 / KG ZA 02-74 en Hof Arnhem KG 16-09-2003, rolnr. 2002/440 KG (nog) niet gepubliceerd) Het slachtoffer was in januari 1999 als chauffeur van een vrachtwagen betrokken geweest bij een kopstaartbotsing en had daarbij een whiplashtrauma opgelopen. Als gevolg daarvan had hij een postwhiplashsyndroom ontwikkeld en was hij sinds het ongeval arbeidsongeschikt. Hij was onder behandeling gekomen van een neuroloog, die concludeerde tot restverschijnselen van een whiplashtrauma. Later kwam hij ook onder behandeling van een anesthesioloog, die diagnostische en therapeutische blokkades van de halswervelkolom toepaste, zonder blijvend succes. Wegens persisterende klachten vroeg het slachtoffer een second opinion aan bij collega Peperkamp, neuroloog, die hem vervolgens naar dr. Bonati verwees, die als zijn mening te kennen gaf dat betrokkene een goede kandidaat was voor de door hem uit te voeren behandeling, waartoe betrokkene zes tot acht weken in Florida zou moeten worden opgenomen, waar een operatieve ingreep met toepassing van lasertechniek kon worden uitgevoerd. Het slachtoffer vroeg aan de WA-verzekeraar daarom om een voorschotbedrag van ƒ 128.628,--.
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
9
Deze vordering werd door de Civiele Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen afgewezen, waarbij de Voorzieningenrechter het volgende overwoog: “Medische kosten van het herstel moeten zowel naar de aard, als naar de omvang redelijk zijn. Daarbij speelt een rol welke behandelingsmethoden in aanmerking komen en of de behandeling naar redelijke verwachting tot herstel kan bijdragen”. Mede op basis van het eerder door mij genoemde artikel in KEN-NIS van april 1999, alsmede op grond van een advies van de medisch adviseur van de Ziekenfondsraad, concludeerde de Voorzieningenrechter dat de behandeling niet als “een onder beroepsgenoten gebruikelijke behandeling” kan worden aangemerkt, en wees de vordering af. Daarnaast werd door de Voorzieningenrechter overwogen dat het slachtoffer naar dr. Bonati werd verwezen door collega Peperkamp, waarbij, naar de mening van de Voorzieningenrechter, geen sprake was van een medisch neutrale verwijzing, omdat collega Peperkamp financieel belang heeft bij een behandeling, uitgevoerd door dr. Bonati. Collega Peperkamp is verbonden aan het Medag Europe B.V., de in Nederland gevestigde zakenrelatie van Bonati, die de zaken van diens kliniek in Nederland en de rest van Europa behartigt. Saillant detail is dat tevens overwogen wordt dat, ook al zou de behandeling door Bonati geschikt zijn, er nog twijfels zouden blijven bestaan met betrekking tot de persoon van Bonati, daar uit informatie bij de specialistenorganisatie in Amerika naar voren kwam dat Bonati niet toegelaten is tot één van de specialistenorganisaties in Amerika. In een brief van 7 december 1998 van de National Board of Medical Examinors staat aangegeven: “According to records available to us dr. Bonati is not certified by the American Board of Orthopedic Surgery, the American Board of Neurological Surgery or the American Board of Psychiatry and Neurology”. Voorts bleek tijdens de procedure dat de organisatie “Academy of Neurologic and Orthopedic Surgeons”, waarvan Bonati voorzitter zou zijn, niet bestond (!) Letterlijk stelt de Voorzieningenrechter dat “ook om deze reden een behandeling door deze arts met
10
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
dubieuze achtergrond niet voor de hand liggend lijkt”. Tegen de afwijzing van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen ging het slachtoffer in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem. Ook het Gerechtshof wijst in kort geding de eis tot vergoeding van de behandeling in het Bonati Instituut af. Daarbij overweegt het Hof onder meer dat aan degene, die ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen, het recht toekomt op vergoeding van de kosten van herstel, waaronder de kosten van genees- en heelkundige behandeling, voor zover een en ander in redelijkheid nodig is om het lichaam zoveel mogelijk terug te brengen in de toestand van voor het ongeval. Daarbij is volgens het Hof beslissend of het slachtoffer in de gegeven omstandigheden redelijk handelt door zich aan een behandeling te onderwerpen en voorts de kosten daarvan naar hun omvang redelijk zijn. Vervolgens stelt het Hof dat, indien een particuliere of sociale ziektekostenverzekering voor een zodanige behandeling dekking biedt, dit een aanwijzing kan vormen voor de redelijkheid van die behandeling (N.B.: de ziektekostenverzekeraar van het slachtoffer had vergoeding van de behandeling geweigerd). Voorts concludeerde ook het Hof dat de behandeling van dr. Bonati bij gebrek aan voldoende wetenschappelijke publicaties niet te beschouwen was als een in Nederland onder medische beroepsgenoten algemeen gebruikelijke behandeling. Daarnaast constateerde het Hof dat de bevindingen van collega Peperkamp, die het slachtoffer naar dr. Bonati verwezen had, niet overeenkwamen met de bevindingen van een andere neuroloog, die het slachtoffer ter keuring had gezien. Het Hof verwijst vervolgens naar het in KEN-NIS van april 1999 gepubliceerde artikel alsmede naar een oordeel van de neurochirurg Peul, bestuurslid van de Dutch Spine Society, die nogmaals bevestigt dat de behandelingen ook in Europa en Nederland al toegepast worden, maar dat het verschil vooral ligt in de indicatiestelling. De behandelingen worden in Nederland nog niet op grote schaal toegepast in verband met gebrek aan bewijs van effectiviteit bij deze beperkte indicatiestelling.
Het Hof concludeert op grond van het bovenstaande dat er “geen aanleiding bestaat om Achmea bij wege van onverwijlde voorzieningen te veroordelen om op basis van een onduidelijke diagnose de zeker voor Nederlandse verhoudingen hoge kosten voor te schieten van een experimentele behandeling, waarvan hoogst onzeker is of deze in voldoende mate zal bijdragen aan het herstel van de bij betrokkene bestaande aandoening en acht de vordering onvoldoende aannemelijk”. Het Hof voegt daar nog aan toe dat om dezelfde redenen Achmea ook niet haar medewerking behoeft te verlenen aan de door dr. Bonati voorgestelde behandeling op basis van “no-cure no-pay” (!). De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en het Hof Arnhem bevestigen nog eens mijn conclusie, dat er tot op heden geen aanwijzingen zijn dat de door dr. Bonati in zijn instituut in Florida gegeven behandelingen de voorkeur zouden verdienen boven de behandelingen, die in Europa en Nederland worden verricht, terwijl op basis van de voorhanden zijnde literatuurgegevens grote vraagtekens gezet kunnen worden bij de door dr. Bonati en collega Peperkamp gehanteerde indicaties voor de behandeling. Dit klemt temeer, daar er van de hand van dr. Bonati ook thans nog steeds geen enkel wetenschappelijk artikel is verschenen, op grond waarvan de resultaten van zijn behandeling op objectieve wijze kunnen worden beoordeeld. Ernst van Strien. De auteur is als medisch adviseur werkzaam bij Van Strien Den Uijl Medisch Advies B.V., tevens lid van de redactie van KEN-NIS. Literatuur: Siebert, W. Perkutane Nukleotomieverfahren beim lumbalen Bandscheibenvorfall, eine Bestandsaufnahme Orthopäde 1999, nr. 28: 598-608 Boult, M., et al Percutaneous endoscopic laser discectomy Austr. N.Z J. Surg. 2000 (70) nr. 7 : 475-479
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
11
Eerste Kamer neemt Wet werk en bijstand aan (naar een persbericht van ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 08-10-2003) De overgang naar de Wet werk en bijstand is voor gemeenten op enkele punten versoepeld. Het budget dat gemeenten krijgen om de nieuwe wet per 1 januari 2004 in te voeren is verdubbeld van E 20 naar 40 miljoen. Ook hoeven gemeenten hun budget om mensen aan het werk te helpen maar voor 70% in plaats van 80% te besteden bij commerciële bedrijven. Na twee jaar wordt geëvalueerd of mag worden verwacht dat de reïntegratiemarkt zich het jaar erop goed heeft ontwikkeld (transparantie en eerlijke concurrentie tussen private en gemeentelijke reïntegratiebedrijven). Als dit het geval is, vervalt voor de gemeenten verder deze verplichting tot uitbesteding. Ook kunnen chronisch zieken en gehandicapten als groep tijdelijk bijzondere bijstand blijven krijgen. Dat is de uitkomst van het debat in de Eerste Kamer over de Wet werk en bijstand van staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel aangenomen. De Wet werk en bijstand heeft tot doel mensen sneller aan het werk te helpen. Om dat te bereiken krijgen gemeenten meer vrijheid om maatwerk toe te passen en grotere financiële verantwoordelijkheid. Gemeenten hoeven zich aan minder regels te houden en het aantal verplichte rapportages aan het Rijk daalt aanzienlijk. Verder krijgen gemeenten een budget om de uitkeringen te betalen (bijstandsbudget) en een budget om mensen te begeleiden naar een baan (reïntegratiebudget). Zij kunnen bijstandsuitkeringen niet langer bij het Rijk declareren. Gemeenten krijgen er daardoor financieel belang bij zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen en fraude met uitkeringen te bestrijden. Gemeenten moeten het reïntegratiebudget vooralsnog voor het grootste deel besteden op de private markt. De marktwerking draagt naar verwachting bij aan een zo gunstig mogelijke verhouding tussen prijs en kwaliteit. Gemeenten kunnen zelf bepalen welk middel zij inzetten om mensen aan de slag te helpen (bijvoorbeeld scholing, loonkostensubsidie, bemiddeling via het CWI of een gesubsidieerde baan). Het budget voor het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden mag alleen voor dit doel worden gebruikt. Het landelijke budget voor de betaling van bijstandsuitkeringen wordt jaarlijks vastgesteld op basis van een raming van het verwachte aantal bijstandsgerechtigden. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met de economische ontwikkeling en veranderingen in het rijksbeleid. De verdeling van het bijstandsbudget over
12
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
de gemeenten is deels gebaseerd op een aantal objectieve criteria (zoals het aandeel huishoudens met een laag inkomen in een gemeente) en deels op gemeentelijke uitgaven aan de bijstand in het verleden. Naarmate de gemeente groter is, wegen de objectieve criteria zwaarder. Bovenop het budget wordt door het rijk een bedrag gereserveerd voor een noodvoorziening. Als sprake is van ernstige overschrijdingen op het bijstandsbudget buiten de schuld van de gemeente, dan kan op deze noodvoorziening een beroep worden gedaan. Als gemeenten geld overhouden, mogen zij het overschot vrij besteden. Gemeenten mogen om de zogenoemde armoedeval te verminderen niet langer eigen inkomensbeleid voeren door extra uitkeringen (bijzondere bijstand) toe te kennen aan groepen bijstandgerechtigden. Bijzondere bijstand kan alleen nog worden toegekend op individuele basis. Uitzonderingen worden gemaakt voor 65-plussers en voor de collectieve ziektekostenverzekering. De armoedeval treedt op als mensen die de overstap maken van een uitkering naar een baan, er in netto inkomen niet op vooruit gaan door het wegvallen van inkomensafhankelijke regelingen. Wel komt er een jaarlijkse, aanvullende toeslag (E 454,- voor gehuwden) voor mensen met een inkomen op minimumniveau die vijf jaar lang geen werk hebben gehad en geen perspectief op een baan kennen. Naar aanleiding van de discussie in de Eerste Kamer wordt voor nog een groep tijdelijk een uitzondering gemaakt. Chronisch zieken en gehandicapten kunnen als groep bijzondere bijstand blijven krijgen tot de invoering van het nieuwe zorgstelsel in 2006. Vanaf dat moment komt er een inkomensafhankelijke zorgtoeslag. Bijstandsgerechtigden hebben de plicht om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden en, als dat niet mogelijk is, mee te werken aan activiteiten die erop gericht zijn dat in de toekomst wel mogelijk te maken. Als zij de verplichting niet nakomen, kan dat gevolgen hebben voor hun uitkering. Hier tegenover staat dat in de wet ook is opgenomen dat bijstandsgerechtigden aanspraak kunnen maken op ondersteuning bij het vinden van werk. Ontheffingen van de sollicitatieplicht voor hele groepen bijstandsgerechtigden mogen niet meer. Wel mag een gemeente in individuele gevallen een uitzondering maken op de verplichting. Bij alleenstaande ouders met kinderen onder de twaalf jaar moeten gemeenten in hun afweging rekening houden met de wens van de ouders en mogelijkheden om werk en zorg te combineren. Voor mensen ouder dan 57 jaar kan sociale activering (vrijwilligerswerk of mantelzorg) een alternatief zijn als er geen sprake is van uitzicht op werk.
Kabinet verruimt overgangsrecht bij afschaffing vervolguitkering WW (naar een persbericht van ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20-10-2003) Het kabinet verruimt het overgangsrecht bij de afschaffing van de vervolguitkering in de WW. Werknemers van wie de eerste werkloosheidsdag op of na 11 augustus 2003 valt, hebben alsnog recht op de vervolguitkering als de brief waarin de werkgever hun ontslag aanzegt of de ontbindingsbeschikking door de kantonrechter is gedateerd voor die datum. Eerder had de ministerraad besloten de vervolguitkering te schrappen voor alle werknemers van wie de 1e werkloosheidsdag op of na 11 augustus 2003 valt. Op voorstel van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de ministerraad ingestemd met deze wijziging als verzachting voor werknemers die zich niet goed hebben kunnen voorbereiden op de gewijzigde situatie per 11 augustus 2003. De vervolguitkering in de WW volgt op de van het loon afgeleide WW-uitkering die, afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt, minimaal zes maanden en maximaal vijf jaar duurt. Bij voortdurende werkloosheid bestond recht op een vervolguitkering van maximaal 70% van het minimumloon. Afschaffing van deze vervolguitkering betekent een beperking van de WW-lasten en is bedoeld als een prikkel voor werklozen om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. De ministerraad heeft ermee ingestemd het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State naar de Tweede Kamer te sturen.
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
13
Mediation in letselzaken Aanleiding
Rechtsgang
De tijd lijkt rijp voor andere vormen van geschiloplossing, zo blijkt uit het voorwoord van het jaarverslag 2002 van de Ombudsman verzekeringen en de contourennota modernisering rechterlijke organisatie. Ook in letselschade speelt dit. Letselzaken zijn de laatste 10 jaar bewerkelijker en complexer geworden. Al met al levert dit in de dagelijkse praktijk veel extra discussie op om tot werkbare oplossingen te kunnen blijven komen. Deze situatie zet aan tot het denken aan andere vormen van schaderegeling, te meer nu wij waarnemen dat voor een slachtoffer niet altijd meer duidelijk is, waar de discussie nu echt om draait. Forse claims -al dan niet terecht - scheppen, gewild of niet, verwachtingen die bij het niet of gedeeltelijk uitkomen tot teleurstelling leiden. Dit vergroot aanwezige tegenstellingen, doordat dit gedrag in het andere kamp vrijwel automatisch vergelijkbaar tegengedrag oproept. Escalatie ligt op de loer.
Uiteraard is bekend dat intelligent en efficiënt procederen in bepaalde gevallen een goede bijdrage kan leveren aan de oplossing van geschillen met name ter beantwoording van principiële rechtsvragen. Mediation blijkt echter een beter alternatief voor die gevallen waarin het mogelijk is een oplossing naderbij te brengen door eigen inbreng van partijen. Hetzij voorafgaande aan een gerechtelijke procedure, dan wel gedurende de procedure nadat de rechter bepaalde geschilpunten heeft beslist.
Verharding als trend? De transparantie van het proces van schaderegeling laat vaak te wensen over, zodat ook objectief moeilijk vastgesteld kan worden dat zaken genuanceerder liggen en juist wel goed verlopen zijn. Emoties gaan niet zelden de boventoon voeren, waardoor er niet meer naar inhoudelijke argumenten van elkaar geluisterd wordt. Verharding is het gevolg. De economische recessie en dus grotere onzekerheid, waaronder minder kans op een succesvolle reïntegratie, dragen bij aan grotere tegenstellingen tussen partijen en verdergaande juridisering bij de behandeling van personenschade. Op zich een trend die niet uit de toon lijkt te vallen in een tijd waarin het aansprakelijk stellen van een andere partij de gewoonste zaak van de wereld lijkt wanneer iets anders loopt dan werd verwacht. Toch wordt dit niet wenselijk geacht.
14
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
Mediationproces Onder een “Mediationproces” kan worden verstaan: Een op verzoek van partijen door een onafhankelijke deskundige begeleid onderhandelingsproces, waarbij maximaal rekening gehouden wordt met de belangen van die partijen. De mediator staat niet tussen partijen in, maar begeleidt partijen in het gezamenlijk bereiken van een door hen gedragen oplossing.
Mediation slaagt Na een doorbraak in het arbeids- en echtscheidingsrecht, zijn op het gebied van letselschade en in het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht de eerste positieve mediationstappen gezet. Mediation leidt in het algemeen in meer dan 60% van de gevallen op korte termijn tot een voor partijen bevredigende oplossing. De minister van Justitie beraadt zich thans op de mogelijkheid partijen vaker te laten mediaten in plaats van te procederen.
Samen aan tafel De rechtstreekse contacten tussen partijen blijken verrassend positief te werken. Het van elkaar ontstane karikatuurbeeld verdwijnt dan al snel naar de achtergrond. Informatie kan sneller, beter, vollediger met oog voor nuances worden uitgewisseld. Over en weer ontstaat vervolgens vaak meer begrip voor elkaar. De mediator onderscheidt problemen op het gebied van inhoud en relatie. Zodra er namelijk sprake is van een verstoorde relatie tussen partijen, is bekend dat niet meer geluisterd wordt naar inhoudelijke discussies. Nadat de mediator een werkbare relatie heeft doen ontstaan, maakt hij voor partijen hun standpunten inzichtelijk en gaat met hen op zoek naar hun zienswijze en de daar achterliggende belangen en confronteert partijen daarmee. Vervolgens begeleidt de
mediator partijen in het gezamenlijk zoeken naar de beste, niet zelden creatieve oplossing.
Aanbod tot regeling is vertrouwelijk Aan hetgeen binnen een mediation besproken wordt kan men niet gehouden worden wanneer de mediation niet zou slagen . Dit komt men contractueel overeen. Dat bevrijdt partijen uit hun juridisch keurslijf (tot rechtenvoorbehoud en herhaling van standpunten) en maakt hun geest vrij voor creatieve oplossingen . De mediator kan helpen bij het aandragen van oplossingen , mits partijen uiteindelijk maar zelf hun keuze maken. Wanneer men het niet eens wordt betekent dit nog niet direct dat er niets is bereikt. Er kan een verheldering van geschilpunten zijn. Of afbakening van hetgeen elkaar principieel gescheiden houdt. Dit zal een regeling in een later stadium kunnen bespoedigen dan wel vereenvoudigen. Alsdan kan de oplossing bijvoorbeeld ook nog gezocht worden in het maken van procesmatige afspraken. Deelgeschillen zouden ook, tijdens of na de mediation, aan een bindend adviseur (dus niet de mediatior!) ter beslechting kunnen worden voorgelegd. Uiteraard met instemming van partijen. Het mediationproces is informeel, vertrouwelijk, snel en flexibel hetgeen partijen vele mogelijkheden biedt.
Mediation in uw zaken? Omdat wij zelf positieve ervaringen met mediation hebben opgedaan in letselzaken en ervan overtuigd zijn dat mediation in bepaalde zaken een toegevoegde waarde voor alle betrokken partijen heeft, willen wij het pad naar de mediator eenvoudig meer toegankelijk maken in die zaken waar dat volgens ons ook zin en serieuze kans van slagen heeft. Hiertoe hebben wij een set van criteria ontwikkeld die in onderlinge samenhang worden gebracht en aan de hand waarvan u in uw zaken kunt beoordelen of deze geschikt voor mediation zijn, ofwel mediabel of niet. Deze criteria vindt u op www.letme.nl, maar om u direct wat voorsprong te geven, zullen wij aan de hand van enige voorbeelden deze criteria behandelen.
zaak van dit vastlopen is minder relevant. Kenmerkend is dat er bij partijen een ‘blindheid’ ontstaat, waardoor zij dit vastlopen negeren, of in een groot aantal gevallen niet eens opmerken. Het is goed een paar voorbeelden te noemen: • Indien er over en weer in de correspondentie aan elkaar zwarte pieten worden uitgedeeld zodat de inhoud eigenlijk niet meer aan de orde komt. Inhoudelijke voortgang blijft uit daar de relatie onder druk is komen te staan. Het neveneffect is dat u als direct bij het behandelingsproces betrokkene mogelijk de regie verliest. De kans op overname door een ander is geboren met de nodige vertragingen en extra kosten van dien. • Wanneer een letselschadezaak een looptijd kent die langer is dan de tijd die nodig is om informatie te verzamelen en te kunnen spreken van een medische eindsituatie en een eind- of deelregeling niet besproken is of bespreekbaar lijkt.
On-line Check Via www.letme.nl kunt u in uw zaken een beperkt aantal gegevens invullen aan de hand van vragen die u worden gesteld. Nadat u dit heeft gedaan, krijgt u zicht op het feit of uw zaak mediabel is. Dit wordt bepaald door de antwoorden op de vragen die in onderling verband gewogen worden op basis van onze praktijkervaring. De uitkomst kan zijn dat uw zaak mediabel is, mediabel lijkt of niet mediabel is. Het advies kunt u aan u zelf toe laten mailen om dit desgewenst met anderen nader te bespreken of te delen. Ook kunt u het vervolgens uiteraard aan derden doorsturen. Desgewenst kan On-line ook een opdracht tot mediation worden verstrekt.
Mediabel of niet ? Wanneer in een personenschade zich een aantal van de volgende feiten en omstandigheden voordoet, is een gang naar de mediator zeker te overwegen. Kern is eigenlijk dat partijen constateren dat zij in een zaak vastlopen. De oor-
Premediation advies Veelal zal het interactieve advies volstaan van de On-line Check. Er zijn echter situaties denkbaar waarin u een aanvullend zaakgericht advies kunt vragen over een of meerdere dossiers. Deze pre-
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
15
mediation geeft u specifieker antwoord op de vraag of de voorgelegde zaak rijp is voor mediation, ofwel mediabel is of niet. Bij dit advies bestaat de mogelijkheid voor de mediator zonodig vooraf contact te zoeken met beide partijen. Aan dit advies zijn anders dan de On-line check wel kosten verbonden.
De mediation ofwel Lets Mediate Indien in uw zaak een mediation aan de orde is, kunt u, uiteraard samen met uw wederpartij, een mediator benaderen. De Stichting Nederlands Mediation Instituut biedt op haar site de mogelijkheid mediators te vinden en te selecteren op basis van onderwerp van het conflict en /of op basis van de beroepsachtergrond van de mediator. Anders dan bijvoorbeeld bij burengeschillen, is onze uitdrukkelijke mening als LetMe mediators dat inzicht en ervaring met de materie in personenschade een absoluut vereiste is . Om deze reden heeft een groep mediators die allen actief en ervaren zijn op het gebied van de personenschade het initiatief genomen om samen een mediationbank op te richten. Om de onpartijdigheid te waarborgen werken deze mediators zowel aan de belangenbehartigers- als de verzekeraars kant. De aan de mediationbank verbonden coördinator wijst in beginsel op basis van de gegevens van partijen en de door hen samen aangeleverde informatie een mediator aan de zaak toe. Partijen kunnen desgewenst zelf ook aangeven dat zij een of twee mediators niet hun voorkeur genieten. De aan de mediationbank verbonden mediators staan met hun volledige CV op de site van de mediationbank en zijn in hun werkzaamheden als mediator volstrekt onafhankelijk en onpartijdig. De mediationbank houdt op deze aspecten een strikt toezicht en hanteert hiervoor onder meer het instrument van intervisie mede ter borging van de kwaliteit van de LetMe mediators. Door als ‘LetMe- mediators’ kennis en vaardigheid met elkaar te delen, vermenigvuldigen wij graag samen met u de praktijk van een andere succesvolle en verantwoorde wijze van letselschaderegeling, waarbij het slachtoffer weer aan tafel dient te komen, wordt gerespecteerd en dat ook concreet zo voelt en zo op korte termijn alle relevante en ontbrekende informatie kan worden uitgewisseld opdat vaak een snelle en voor partijen bevredigende probleemoplossing kan worden geëffectueerd. Mr Jos Hoogbergen (advocaat , NMI mediator) Mr Gerrit Hulsbergen re (adviseur personenschade, registerexpert personenschade en NMI mediator) Reacties:
[email protected]
16
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
Jaarverslag 2002 ombudsman Verzekeringen Raad van Toezicht Verzekeringen. Contourennota: Tweede kamer, vergaderjaar 2002-2003, 26 352, nr. 66. Roos van Leary : Rivaliserend en dominant, autoritair en leidend gedrag roept vaak een vergelijkbaar gedrag op wat tot vergroting van de spanningen leidt. Zie noot 1 alsmede rapport wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum; de praktijk van mediation in ons omringende landen; een vergelijkend onderzoek. A. de Roo, R. Jagtenberg Erasmus Universiteit 2003. Waar ‘hij’ staat kan ook ‘zij’gelezen worden. Anders dan in een regulier schaderegelingstraject wanneer zonder voorbehoud een aanbod tot regeling wordt gedaan. Vooraf en zonodig tijdens de mediation stemt de mediator de rol van de aanwezige belangenbehartiger nader met hen af. Hier zijn de meningen overigens over verdeeld. Onderscheid wordt gemaakt tussen de smalle of brede evaluerende of faciliterende mediator. Ik laat dat hier verder rusten. Zie verder handboek mediation pag. 63; ADR actueel augustus 2003 nr. 5 pag. 13 ev Prof. Mr Alex Brenninkmeijer : Kruisbestuiving tussen mediation en bindend advies. Brenninkmeijer geeft aan dat er voor bindend advies in combinatie met medition goede mogelijkheden zijn weggelgd. Uit het voornoemde WOCD onderzoek (noot 3) blijkt dat de vraag gesteld is welke kwaliteitseisen aan mediators wordt gesteld. In arbeidsrecht en familierecht zijn gespecialiseerde mediators actief. Ook op personenschade gebied lijkt dit wenselijk. Beroepskwalificaties kunnen borg staan voor de noodzakelijke kennis en ervaring en het onderhoud daarvan. Beide deelnemer in LetMe – een intervisiegroep van letselschademediators. Nadere informatie zie www.letme.nl
Quasimodo In deze column wil de redactie iedereen in de gelegenheid stellen zich uit te spreken over allerhande in ons vakgebied
Column compenseren. Dat gebeurt al via de huidige ZW, maar voor andere schade is tot op heden weinig tot niets geregeld.
spelende ontwikkelingen. Dit kunnen prikkelende stellingen of meningen zijn of spraakmakende zaken op het gebied van personenschade-expertise. Ook in dit nummer van KenNIS wil Quasimodo zijn ideeën uiten en een ieder uitnodigen hier op te reageren.
Voor alles kun je in Nederland zo ongeveer een verzekering afsluiten. Zou dat in eerder geschetste situaties ook niet kunnen? Een soort SVI (schadeverzekering inzittenden) maar dan een SVM (schadeverzekering werknemers). Het kan toch niet zo zijn dat een arbeidsongeval helemaal voor rekening komt van de schadelijdende werknemer.
De onfortuinlijke werknemer Enkele bladzijden terug wordt verhaald over een 'bedrijfsongeval' dat niet onder de aansprakelijkheid van de werkgever valt. Dit vindt ongetwijfeld ook zijn oorsprong in het feit dat een AVB verzekeraar niet wenste te betalen. Terecht dus. Niet alle schade die een werknemer, in de baas zijn tijd, lijdt behoeft te worden vergoed. De werknemer blijft dus met de brokken zitten. Toch meen ik dat een kanttekening op zijn plaats is. Werkgevers, behalve dan de ZZP'ers, hebben economisch belang bij werknemers. Zonder hen geen omzet en dus geen resultaat. Door onoplettendheid tijdens het werk gebeuren er natuurlijk heel veel ongevallen. Veel daarvan zien wij (verzekeraars). Werkgevers zullen dan, hoop ik, hun verantwoordelijkheid nemen en genereus genoeg zijn hun 'beschadigde' werknemers te
In de zaak van mw. Peters liep de schade letterlijk uit de hand en zal een beroep zijn gedaan op de AVB. De afwijzing is weliswaar terecht bevonden, maar het slachtoffer blijft wel in de kou staan. De verantwoordelijkheid (geen aansprakelijkheid) berust echter wel op de werkgever. Aan hen (en aan de verzekeraars) om hiervoor een passende creatieve oplossing te bedenken. Er zijn immers genoeg situaties als deze denkbaar (broodmes etc.) Tegen een adequate premie zal een dergelijke SVM het licht kunnen zien. Dat voorkomt het eeuwige getouwtrek of de AVB van toepassing is of niet. Bovendien schept het meer duidelijkheid voor werknemers, want dan staat er in de polisvoorwaarden waarop men recht van compensatie heeft. Bovendien zijn we dan verlost van de wel erg gekunstelde creativiteit om schadekwesties onder de AVB vergoed te krijgen.
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
17
Het nieuwe stelsel voor arbeidsongeschiktheid is gericht op werk Het ministerie van Sociale Zaken heeft inmiddels nadere uitleg gegeven over het nieuwe stelsel dat op 1 januari 2006 moet ingaan. De nadruk ligt op arbeidsgeschiktheid in plaats van arbeidsongeschiktheid. Alleen mensen die geen enkel uitzicht hebben op werkhervatting krijgen recht op een uitkering op grond van een nieuwe regeling voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Gedeeltelijk arbeidsgeschikten krijgen te maken met een regeling gericht op werkhervatting, waarin de uitkeringsgerechtigde er financieel op vooruit gaat als hij of zij (meer) werkt. Voor mensen die (deels) arbeidsongeschikt raken als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte komt er een Extra Garantieregeling Beroepsrisico’s. Het doel is dat werknemers ondanks gezondheidsproblemen toch zo veel mogelijk aan de slag gaan of blijven. Hoewel ziekteverzuim en WAO-instroom momenteel dalen, neemt door de vergrijzing het risico op arbeidsongeschiktheid fors toe. Bovendien is de huidige trend conjunctuur-gevoelig. Bij economische neergang daalt het ziekteverzuim, dit neemt weer toe als de economie aantrekt. Volgens ramingen zal het aantal WAO’ers onder het nieuwe stelsel uitkomen op zo’n 675.000 mensen. Dit is ruim 300.000 minder dan bij ongewijzigd beleid het geval zou zijn. De stelselwijziging leidt tot een structurele besparing van ruim E 2 miljard. Het kabinet neemt het voorstel van de SER (uitkeringen verhogen en de Wet Pemba afschaffen) in overweging wanneer blijkt dat de instroom in de regeling voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zich stabiliseert op
18
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
een niveau van ten hoogste 25.000 mensen per jaar. Tijdens de eerste 2 jaren van verzuim gaan werkgevers niet 1 jaar, maar 2 jaar het loon doorbetalen van zieke werknemers. Dit is bedoeld om werkgevers te stimuleren extra hun best te doen om hen weer aan de slag te helpen. Daarom moeten aanvullingen op het loon vervallen. Alleen zieke werknemers die in het 2e ziektejaar 70% betaald krijgen, komen na afloop in aanmerking voor een uitkering. Het UWV beoordeelt na 2 ziektejaren of werkgever en werknemer zich voldoende hebben ingespannen. Zo niet dan wordt de periode van loondoorbetaling verlengd. Als de werknemer zich niet houdt aan zijn verplichtingen, kan de loondoorbetaling worden stopgezet of kan hij, in uiterste instantie, na 2 jaar worden ontslagen. De verlenging van de loondoorbetalingverplichting tot 2 jaar gaat 1 januari 2004 in, zodat de eerste instroom in de nieuwe regelingen na 2 jaren van ziekte plaatsvindt vanaf 1 januari 2006. Als de inspanningen tijdens de ziekteperiode niet hebben geleid tot volledige werkhervatting volgt een keuring. Hierbij kijkt het UWV eerst naar wat iemand nog kan. Alleen bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid bestaat er recht op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten. De hoogte en duur van de uitkering wijzigen niet ten opzichte van het huidige WAO-regime. Waarschijnlijk komen jaarlijks hooguit 20.000 tot 25.000 mensen hiervoor in aanmerking. De medische keuring voor het recht op een uitkering wordt verbeterd. Er komt een lijst van ziekten die
binnen 2 jaar na aanvang van de ziekte te genezen zijn of waarmee iemand nog wel kan werken. Als iemand iets heeft dat voorkomt op deze lijst, dan is er in beginsel geen recht op een uitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De regels voor de arbeidskundige keuring, het zogeheten “Schattingsbesluit”, worden per 1 juli 2004 aangescherpt. De arbeidskundige moet nog steeds 3 functies aangeven die iemand kan vervullen, maar hij kan volstaan met een beschikbare arbeidsplaats per passende functie te vinden in plaats van 10 zoals nu het geval is. Daarnaast zal iemand die in deeltijd werkte, ook worden gekeurd op voltijdbanen. Deze maatregelen komen in de plaats van de herkeuringen volgens nieuwe criteria van mensen tot 45 jaar, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord. Voor de herbeoordeling van bestaande gevallen vanaf 1 juli 2004 krijgt het UWV de ruimte zich te richten op degenen die de meeste kans hebben om weer aan de slag te komen. Voor de begeleiding van uitkeringsgerechtigden naar werk trekt het kabinet deze kabinetsperiode E 100 miljoen extra uit. In de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten, worden alle rechten en plichten van deels arbeidsgeschikten vastgelegd. Deze geldt voor zowel werkenden als niet-werkenden: - of iemand gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt beoordeeld door het loon dat iemand nog kan verdienen; - als het loonverlies ten minste 35% is, is de betrokkene gedeeltelijk arbeidsgeschikt en kan hij in aanmerking komen voor deze nieuwe regeling. Uitgangspunt is dat (meer) werken moet lonen.
- als iemand minder dan 35% loonverlies heeft, blijft hij of zij in beginsel in dienst van de werkgever. Werkgever en werknemer moeten samen alles doen om de werknemer aan het werk te houden. Lukt dat niet dan bestaat eventueel recht op WW of bijstand. - gedeeltelijk arbeidsgeschikten die werkloos zijn en voldoen aan de algemene WW-eisen hebben recht op WW. Daarna kunnen zij zo nodig een beroep doen op de IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers). Volgens deze regeling wordt het inkomen van de partner van de uitkering afgetrokken (“partnertoets”), maar blijft het eigen vermogen ongemoeid. - gedeeltelijk arbeidsgeschikten die werken hebben recht op een loonaanvulling. Deze is 70% van het verschil tussen het laatstverdiende loon en het nieuwe loon. Daardoor is hun inkomen altijd hoger dan de uitkering voor mensen die niet werken. Er komt ook een Extra Garantieregeling Beroepsrisico’s waardoor werkgevers worden verplicht om een private verzekering af te sluiten voor hun werknemers. Deze dekt de inkomens- en andere schade door een arbeidsongeval of beroepsziekte. Deze regeling maakt een eind aan langdurige civiele procedures en het risico van het ontbreken van verhaalsmogelijkheden als een werkgever failliet gaat. Daarnaast is Nederland door een internationaal verdrag gebonden om een permanente dekking te bieden voor werknemers die door het beroepsrisico (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden. Degenen die op 1 januari 2006 recht hebben op een WAO-uitkering komen geleidelijk onder het nieuwe stelsel. In de periode van 2006 tot 2016 zullen alle WAO’ers in het nieuwe stelsel worden ondergebracht. Ze krijgen steeds 5 jaar de tijd om zich in te stellen op het nieuwe stelsel.
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
19
Verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek: misbruik van bevoegdheid (Hoge Raad d.d. 12-09-2003; RvdW 2003, 140) Benadeelde K. werd aangereden door een verzekerde van verzekeraar Royal & Sun Alliance (hierna: R&S). De omvang van de schade werd betwist en K. ging tot dagvaarding over. Tijdens de procedure bij de rechtbank kwamen partijen overeen een aantal medische expertises te laten uitvoeren. Zo zijn er expertises verricht door orthopedisch chirurg Stibbe, neuroloog Stenvers, neuropsycholoog De Boo en psychiater Kuilman. De rechtbank had geen behoefte aan verdere medische beoordeling en gelastte een arbeidsdeskundig onderzoek. Dit om de schade in het kader van verlies aan arbeidsvermogen nader vast te stellen. R&S kwam van dit vonnis in hoger beroep aangezien men de psychiatrische rapportage niet als uitgangspunt wilde nemen voor de schadeafwikkeling. De artsen Stibbe en Stenvers rapporteerden een aggraverende presentatie en preëxistente depressieve stemmingen en Kuilman zou tijdens zijn onderzoek diverse discrepanties hebben opgemerkt. De anamnese die benadeelde tegenover Kuilman gaf zou op essentiële punten afwijken van hetgeen K. aan de andere artsen heeft verteld. Volgens R&S had Kuilman niet mogen uitgaan van hetgeen benadeelde uitsluitend aan hem heeft verteld. Daarnaast meende de verzekeraar dat de psychiater ten onrechte concludeerde dat de (psychische) klachten ongevalgevolg zijn. De verzekeraar verzocht in hoger beroep om een nieuw psychiatrisch onderzoek en diende daarvoor een verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek in. Het hof overwoog dat een dergelijk onderzoek als een aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde (en voor hem derhalve als belastend) moet worden aangemerkt. In redelijkheid kan van benadeelde niet worden gevraagd meer onderzoek te ondergaan dan nodig is om een juist oordeel te krijgen omtrent de omvang van de schade. Verder is de expertise door Kuilman in onderling overleg tussen partijen tot stand gekomen waaruit kan worden geconcludeerd dat R&S in ieder geval ten tijde van het geven van de opdracht overtuigd was van de
20
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
deskundigheid van psychiater Kuilman. Desgevraagd heeft de verzekeraar laten weten dat die deskundigheid niet ter discussie staat. Het rapport van de psychiater is buitengewoon uitvoerig en het hof heeft geen reden om er aan te twijfelen dat het rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij heeft Kuilman wel degelijk aandacht besteed aan hetgeen benadeelde aan de andere artsen heeft verteld en hier ook overwegingen aan besteed. De psychiater concludeert dat de klachten en afwijkingen die hij op zijn vakgebied heeft vastgesteld moeten worden gezien als ongevalgevolg. Het hof oordeelt dat het verzoek van R&S van ieder redelijk belang is ontbloot en wijst het dan ook af. De zaak werd voorgelegd aan de Hoge Raad en deze oordeelde dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek kan worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt. Van zodanig misbruik kan onder meer sprake zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten (vgl. HR 06-02-1987; NJ 1988, 1). In onderhavige zaak heeft het hof de onevenredigheid gevonden in het feit dat de opdracht aan Kuilman in onderling overleg is verstrekt en de deskundigheid van Kuilman nog steeds niet ter discussie staat. Het door het hof gegeven oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan in cassatie niet worden getoetst.
Verhaalsmogelijkheid buitengerechtelijke kosten voor ziektekostenverzekeraars nader beoordeeld
(Hoge Raad d.d. 26-09-2003; uitspraak C02/088HR “Amicon/Sterpolis”)
Ziekenfonds Amicon vorderde in haar regresacties bij herhaling interne administratiekosten hetgeen bij verzekeraars de vraag opriep of er wel een vorderingsrecht bestond voor deze kosten. Er is een procedure gestart in dertien zaken die Amicon had tegen Sterpolis. In deze zaken heeft Sterpolis steeds op eerste aanschrijving van Amicon aansprakelijkheid erkend en de gevorderde schade betaald. De administratiekosten ad ƒ 300,- per zaak weigerde Sterpolis echter te betalen.
Amicon heeft Sterpolis gedagvaard en bij de Rechtbank te Arnhem een verklaring voor recht gevraagd dat zij gerechtigd is om interne administratiekosten te vorderen. Het bedrag van ƒ 300,- heeft volgens Amicon betrekking op de volgende werkzaamheden: het signaleren van verhaalbare schade, schriftelijk informatie inwinnen bij de verzekerde, opvragen van medische informatie en laten beoordelen door de medisch adviseur, opvragen van proces-verbaal en eventueel strafdossier, het beoordelen van de verkregen informatie, beoordeling van de causaliteit, kopiëren van kostenoverzichten en nota’s, het opstellen van de vordering/schadestaat, correspondentie met de tegenassuradeur en de boekhoudkundige en administratieve verwerking van de vordering. De rechtbank wees de vordering toe maar nam nog geen beslissing over de wijze waarop de kosten dienen te worden berekend. Sterpolis tekende (sprong)cassatie aan en legde drie klachten neer. 1. De onrechtmatige daden van de verzekerden van Sterpolis leverden voor Amicon geen schade op. De Hoge Raad zag dit anders: Amicon heeft ziektekosten vergoed die zonder verzekering vermogensschade zou vormen voor de gelaedeerde, en deze vermogensschade is naar het ziekenfonds verplaatst. De door Amicon vergoede ziektekosten moeten worden aangemerkt als vermogensschade ex art. 6:95 BW.
gesloten verzekering. De strekking van het verhaalsrecht (art. 83b Zfw) brengt met zich mee dat art. 6:96 lid 2, sub b BW van overeenkomstige toepassing is, zodat het ziekenfonds ook de gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid kan verhalen. 3. Art. 6:96 lid 2, sub b BW is geen grond voor toewijzing van de administratiekosten. De Hoge Raad overwoog dat volgens genoemd artikel de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen, indien en voor zover deze door de gelaedeerde zouden zijn gemaakt, of, wanneer deze kosten zijn gemaakt door de verzekeraar, zij onder deze bepaling zouden vallen, indien zij door de gelaedeerde zouden zijn gemaakt. De gevorderde “interne administratiekosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid” zijn geen kosten die de gelaedeerde zelf had kunnen vorderen. Het vonnis van de rechtbank kan dan ook niet in stand blijven: de interne administratiekosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover zij aan dit criterium voldoen. Procureur-Generaal mr. Hartkamp vatte het als volgt samen: “Aan het ziekenfonds komt een verhaalsrecht toe voorzover de benadeelde recht heeft op schadevergoeding jegens de laedens. In de systematiek van dit verhaalsrecht past niet - mede gelet op de systematiek van het gesubrogeerde verhaalsrecht van de particuliere ziektekostenverzekeraar - dat er verhaal bestaat voor andere kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid dan die welke de benadeelde zelf kan of had kunnen vorderen. Een recht op vergoeding van die andere kosten in verband met de naar het ziekenfonds verplaatste schade heeft het ziekenfonds niet. Dat stemt ook overeen met de aard van de schade die het ziekenfonds lijdt. Zoals (…) aangegeven, bestaat zij uit de kosten die zijn gemoeid met de verstrekkingen aan de benadeelde. Voor de vaststelling van die schade behoeven geen noemenswaardige kosten te worden gemaakt.” Het Hof Arnhem moet nu onderzoeken welke kostenposten onder dit criterium vallen, waarbij de P-G in de laatste zin van zijn samenvatting een duidelijke vingerwijzing heeft gegeven.
2. De rechtbank oordeelde ten onrechte dat het verhaalsrecht een schadevergoedingsvordering is. Ook deze klacht haalde het niet. Het is niet de bedoeling dat een aansprakelijke profiteert van een door de gelaedeerde
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
21
Reïntegratie-instrumenten voor arbeidsgehandicapten bezien vanuit de wet REA (Deel 1) Het is in het kader van het schadevergoedingsrecht ieders taak het slachtoffer zo veel mogelijk terug te brengen in de situatie van voor het ongeval. In het huidige tijdsbeeld van een oplopende werkloosheid is het van belang gebruik te maken van alle mogelijkheden die er bestaan om te komen tot werkhervatting van het slachtoffer. De wetgever heeft, ofschoon niet uit het oogpunt van letselschaderegeling, een aantal instrumenten in het leven geroepen om dat mogelijk te maken. Ten aanzien van de reïntegratie-instrumenten kan een onderscheid worden gemaakt in reïntegratie-instrumenten ten behoeve van werknemers, zelfstandigen en werkgevers. Deze wetgeving is complex en lijkt verwarrend te zijn. De materie laat zich niet een korte samenvatting persen. In dit deel treft u de belangrijkste aspecten ten aanzien van werknemers aan. In de volgende kennis zal aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor zelfstandigen en die van de werkgevers. In juli 1998 trad de Wet op de (re)integratie Arbeidsgehandicapten in werking. De wet REA heeft als doel om de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten te bevorderen. Van belang is de definitie van een arbeidsgehandicapte in het licht van de wet REA. Kort gezegd komt het erop neer dat onder een persoon met een arbeidshandicap een ieder wordt verstaan die door ziekte of gebrek een verminderde kans heeft op de arbeidsmarkt. Dat is: • diegene met een WAO-, WAZ- of Wajong uitkering; • de persoon die een dergelijke uitkering inmiddels niet meer ontvangt terwijl dat nog niet langer is geleden dan vijf jaar; • de persoon die in verband met ziekte of gebrek een voorziening tot scholing is toegekend of een dergelijke voorziening nog geen vijf jaar geleden werd beëindigd. • de persoon aan wie op grond van een wettelijk voorschrift een voorziening is toegekend, die strekt tot behoud en herstel van de arbeidsgeschiktheid, of aanpassing van de werkplek;
22
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
• de persoon met een WSW-indicatie, die niet werkt in WSW-verband; • de persoon van wie de gemeente heeft vastgesteld dat hij om medische redenen niet of maar voor een deel van de arbeidstijd hoeft te solliciteren. Dit kan een persoon zijn met een bijstandsuitkering of bijvoorbeeld met een nabestaandenuitkering, maar ook bijvoorbeeld een persoon die aan het einde van het eerste ziektewetjaar voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht en in aanmerking komt voor een WW-uitkering.
Loonsuppletie: artikel 32 REA De arbeidsgehandicapte die werk in dienstbetrekking aanvaardt tegen een loon dat lager dat is dan zijn theoretische verdiencapaciteit, kan in aanmerking komen voor een loonsuppletie, gedurende maximaal vier jaar. De suppletie wordt stapsgewijs afgebouwd van 100% gedurende het eerste jaar naar 25% in het vierde jaar. De loonsuppletie is bedoeld om het financiële gat te dichten dat kan ontstaan wanneer de arbeidsgehandicapte feitelijk minder verdient dan hij op grond van zijn theoretische schatting geacht wordt te kunnen verdienen. Ook de arbeidsgehandicapte die geen arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft kan op deze regeling een beroep doen. Het is dan wel noodzakelijk dat de theoretische restverdiencapaciteit is vastgesteld. Er moet ook sprake zijn van een dienstbetrekking voor bepaalde tijd met de duur van tenminste zes maanden, of een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd. De aanvraag moet worden ingediend binnen twee maanden na aanvang van de dienstbetrekking. De suppletie moet worden aangevraagd bij het UWV en wordt ook door hen uitbetaald. Er is geen sprake van een anti-cumulatiebepaling, hetgeen betekent dat de loonsuppletie kan worden toegepast naast andere reïntegratie-instrumenten.
Proefplaatsing met reïntegratie-uitkering: artikel 23 tot en met 27 REA Een arbeidsgehandicapte die (naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering) een WW-uitkering ontvangt kan bij een potentiële werkgever gedurende zes maanden op proef onbetaalde werkzaamheden verrichten. De WW-uitkering wordt dan ingetrokken. Hiervoor komt in de plaats de reïntegratie-uitkering. Deze uitkering is net zo hoog als de WWuitkering. De WAO-uitkering blijft dan gewoon doorlopen.
Door middel van een proefplaatsing kan een arbeidsgehandicapte gedurende zes maanden een nieuwe functie en/of een nieuwe werkgever uitproberen. Tevens kan hij werkervaring opdoen. Ook voor de werkgever is dit reïntegratie-instrument gunstig. Hij kan ervaring op doen met de arbeidsgehandicapte werknemer zonder dat hij daarvoor loon hoeft te betalen. De reïntegratie-uitkering moet worden aangevraagd voor aanvang van de werkzaamheden bij het UWV die daarop binnen twee weken moet reageren. Heeft de arbeidsgehandicapte kinderopvang nodig om op de proefplaatsing te kunnen werken, dan kan hij gebruik maken van de door de UWV gefinancierde kinderopvang. Ook hier is geen anti-cumulatiebepaling opgenomen.
Scholing met reïntegratie-uitkering: artikel 23 REA Op grond van artikel 23 REA kan de arbeidsgehandicapte die (naast zijn arbeidsongeschikt-heidsuitkering) een WWuitkering ontvangt, gedurende maximaal twee jaar een naar het oordeel van UWV noodzakelijke scholing of opleiding volgen. De WW-uitkering zal dan worden ingetrokken nu hij immers niet meer geschikt is voor de arbeidsmarkt en in de plaats hiervoor komt een reïntegratie-uitkering. De uitkering is even hoog als de ingetrokken werkeloosheidsuitkering. Doordat de arbeidsgehandicapte WW-er tijdens de opleidings-periode recht heeft op de reïntegratie-uitkering wordt de WW-aanspraak over die periode opgeschort. Na afloop van de opleiding herleeft de WWuitkering weer. Een anti-cumulatiebepaling is niet van toepassing.
Tijdens scholing geen herziening of intrekking van de uitkering: artikel 43 lid 4 WAO Uitgangspunt van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is, dat de uitkering wordt herzien wanneer betrokkene op grond van enige wettelijke bepaling in aanmerking komt voor een hogere of lagere uitkering. Zo’n herziening vindt plaats gedurende de gehele looptijd van het recht op uitkering. Het is mogelijk dat een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voor hem gewenste scholing of opleiding, juist door het volgen daarvan minder arbeidsongeschikt wordt. Deze regeling zorgt ervoor dat voorkomen wordt dat in een dergelijke situatie de uitkering tijdens de duur van de opleiding
of scholing wordt herzien. De arbeidsgehandicapte kan dus niet geconfronteerd worden met een daling of intrekking van zijn uitkering als gevolg van het volgen van de opleiding. Een herziening wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid is tijdens het volgen van een opleiding wel mogelijk. Ook hier is geen anti-cumulatiebepaling opgenomen, hetgeen kan betekenen dat er bijvoorbeeld ook een voorziening is aangevraagd om de kosten van scholing of opleiding te vergoeden (artikel 22 REA).
Na scholing uitstel herziening of intrekking van de uitkering: artikel 42 lid 4 en artikel 43 lid 4 WAO Wanneer een arbeidsongeschikte een scholing of opleiding volgt, verwerft hij nieuwe vaardigheden waarmee vaak andere en /of hoger beloonde functies kunnen worden geduid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage kan als gevolg daarvan afnemen. Dat leidt tot een verlaging van de uitkering, ook in de situatie dat betrokkene nog geen werk heeft gevonden waarop de scholing was gericht. Dit zou kunnen leiden tot een terughoudende opstelling ten aanzien van scholing. Om te voorkomen dat de arbeidsongeschikte scholing niet aandurft, bepaalt de wet dat de herziening van de WAO-uitkering met een jaar wordt uitgesteld. Betrokkene krijgt dus een jaar de tijd om naar passende arbeid te zoeken, zonder dat het recht op uitkering wordt aangetast. Voorwaarde is dat de opleiding met goed gevolg moet worden voltooid.
Uitstel herbeoordeling tijdens reïntegratieactiviteiten: artikel 3 van het besluit Afwijking Eerste Herbeoordelingstermijn Het UWV is verplicht om binnen een jaar na het ingaan van de arbeidsongeschiktheids-uitkering te bezien of er gronden zijn voor herziening of intrekking van de uitkering. Op grond van artikel 3 van bovengenoemd besluit is het UWV bevoegd om de wettelijk voorgeschreven herbeoordeling uit te stellen wanneer de arbeidsongeschikte bezig is met activiteiten die gericht zijn op werkhervatting. Verplichte herbeoordeling op het moment waarop reïntegratie-activiteiten plaatsvinden is immers niet zinvol en kan zelfs belemmerend werken ten aanzien van de werkhervatting. Het is een bevoegdheid en geen verplichting om de herbeoordeling uit te stellen. De herbeoordeling
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
23
kan worden uitgesteld totdat de reïntegratie-activiteiten zijn beëindigd, doch in ieder geval uiterlijk in het tweede jaar na ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ook hier is geen anti-cumulatiebepaling van kracht.
Uitstel schatting na aanvaarden betaalde arbeid: artikel 44 WAO Als het onzeker is of de arbeidsongeschikte het aangeboden werk ook duurzaam kan hervatten, of wanneer getwijfeld wordt over de vraag of de arbeidsongeschikte met zijn krachten en bekwaamheden wel in staat is het werk te verrichten, wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage voorlopig op het oude niveau gehandhaafd tot aan het moment waarop duidelijk is dat de betrokkene het werk aankan. Wel vindt er een fictieve schatting plaats. Dit houdt in dat de mate van arbeidsongeschiktheid fictief wordt vastgesteld, om de omvang van de uitkering te kunnen aanpassen aan de arbeidsinkomsten. De uitkering gaat dus wel omlaag en wordt aangevuld met het verdiende loon, maar het arbeidsongeschikt-heidspercentage niet. Kan betrokkene het werk toch niet aan of raakt hij zijn betaalde baan weer kwijt dan valt hij meteen weer terug op zijn oorspronkelijke arbeidsongeschiktheids-uitkering. Deze situatie mag overigens maximaal drie jaar duren.
Herziening naar hoger dagloon: artikel 40 WAO De arbeidsongeschikte met gedeeltelijke WAO-uitkering die zijn resterende verdiencapaciteit te gelde maakt en betaalde arbeid gaat verrichten, kan hiermee een inkomen gaan verdienen dat hoger is dan het inkomen uit de baan waaruit hij arbeidsongeschikt is geworden en waarop het dagloon of de grondslag van de gedeeltelijke WAO-uitkering is gebaseerd. Indien hij in zijn nieuwe werkkring opnieuw uitvalt moet de WAO-uitkering worden herzien aan de hand van het dagloon of de grondslag die is gebaseerd op het inkomen dat hij in de nieuwe werkkring verdiende. Dit zal leiden tot een hogere uitkering, dan wanneer de nieuwe uitkering zou worden berekend op basis van het oude dagloon. De regeling gaat zelfs zover dat wanneer de oude WAO-uitkering is gebaseerd op het vervolgdagloon bij toegenomen arbeids-ongeschiktheid opnieuw een loondervingsuitkering kan worden toegekend gelet op zijn leeftijd. (zie voorbeeld op pagina 158). Valt de WAO-er overigens opnieuw uit in
24
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
zijn nieuwe baan dan heeft hij gedurende de eerste 52 weken wel recht op loon of een ziektewetuitkering. Ook hier is geen anti-cumulatiebepaling van toepassing.
Persoonsgebonden reïntegratiebudget voor arbeidsgehandicapten werknemers: artikel 33a REA Met ingang van 1 januari 2002 kunnen arbeidsgehandicapten werknemers die nog in dienst zijn van een werkgever, bij het UWV een persoonsgebonden reïntegratiebudget aanvragen. Deze mogelijkheid staat open voor arbeidsgehandicapte werknemers waarvan vaststaat dat een reïntegratietraject noodzakelijk is om weer in het arbeidsproces te kunnen terugkeren en voor wie in het bedrijf van de eigen werkgever geen passende arbeid aanwezig is. Een deel van de subsidiekosten worden in rekening gebracht bij de werkgever als succesvolle reïntegratie uitblijft. Maximaal kan een bedrag van EUR 3.630,00 vergoed worden. Er zijn twee varianten mogelijk, de eerste variant in de vorm van een subsidie en de tweede variant in de vorm van een reïntegratie-overeenkomst die door de UWV wordt afgesloten met een Arbodienst of een reïntegratiebedrijf. De aanvraag moet overigens binnen zes weken worden ingediend nadat het UWV zijn oordeel aan de werknemer bekend heeft gemaakt. Kan de arbeidsgehandicapte werknemer overigens aantonen dat de noodzakelijke kosten hoger zijn dan E 3.630,00 dan kan de subsidie toch worden verhoogd. De duur is maximaal een jaar.
De financiering kinderopvang: artikel 22a, lid 2 REA Met ingang van 1 juli 2001 is de Wet Financiering Kinderopvang Uitkeringsgerechtigden in werking getreden. Op grond van deze wet kan de arbeidsgehandicapte werknemer in aanmerking komen voor door het UWV gefinancierde kinderopvang. De bedoeling is dat arbeidsgehandicapten die willen deelnemen aan een scholing of opleiding, of die op een proefplaats willen werken, hierin niet belemmerd worden door een gebrek aan betaalbare kinderopvang. Gezien hun inkomenssituatie zijn namelijk de meeste arbeidsgehandicapten aangewezen op gesubsidieerde kinderopvang waarvoor lange wachttijden bestaan. Dit kan weer nadelig zijn voor een snelle reïntegratie. Het Centraal Meldpunt Kinderopvang zal optreden als bemiddelingsbureau en in opdracht van het UWV op zoek gaan naar de
door de arbeidsgehandicapte werknemer gewenste kinderopvangplaats. Is deze gevonden, dan neemt het UWV de kosten van de kinderopvang op zich. De kinderopvang is overigens bestemd voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar, voor wie de arbeidsgehandicapte recht op kinderbijslag heeft. Wel is er sprake van een eigen bijdrage. Een belangrijke weigeringsgrond van het UWV is dat de kinderopvangsregeling op ten hoogste 4000 werknemers per kalenderjaar mag worden toegepast. Is dit maximum bereikt dan kan de regeling niet meer worden toegepast. Het moet gaan om opvang “in georganiseerd verband”.
Werknemersvoorzieningen: artikel 22 en 31 REA De voorzieningen tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid om arbeid te verrichten zijn: • scholing of opleiding • voorzieningen die noodzakelijk zijn om scholing of opleiding te kunnen volgen, denk hierbij aan vervoersvoorzieningen zoals een auto in bruikleen, vergoeding van taxikosten, kilometervergoeding en vergoeding voor kosten van aanpassing van de eigen of bruikleenauto. • voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het kunnen verrichten van arbeid op een proefplaats, of om een werkplek te kunnen bereiken. • voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het kunnen deelnemen aan andere activiteiten die bevorderlijk zijn voor inschakeling van arbeid. • vervoersvoorzieningen die strekken tot verbetering van de leefomstandigheden van de arbeidsgehandicapte aan wie een voorziening is toegekend. • noodzakelijke persoonlijke ondersteuning van de arbeids-
gehandicapten, ook wel bekend onder de naam “jobcoach”. • meeneembare voorzieningen, die op de individuele werknemer afgestemd zijn en die bedoeld zijn voor de inrichting van de werkplek, als hulpmiddel bij de arbeid of voor de productie- en werkmethode. Van belang is dat de opsomming niet limitatief is. Daarbij komt overigens wel dat de voorziening niet “algemeen gebruikelijk” mag zijn. Het is niet de bedoeling dat kosten of diensten worden vergoed die door de meeste mensen in een bepaalde bedrijfstak worden aangeschaft of gebruikt. De beslissing hierover ligt bij het UWV. De verschillende soorten voorzieningen kennen extra eigen voorwaarden. Het voert te ver om ook die voorwaarden tot in detail uit te diepen. Ten aanzien van eventuele vervoersvoorzieningen, leefvervoersoorzieningen en persoonlijke ondersteuning geldt geen maximum duur. Tevens kennen artikel 22 en 31 geen anti-cumulatiebepalingen waardoor deze voorzieningen kunnen cumuleren met andere reïntegratie-instrumenten. De mogelijkheden om een arbeidsgehandicapte weer aan de slag te helpen zijn legio daar waar het gaat om de voorzieningen. Een goede begeleiding, liefst door een reïntegratiedeskundige, is een andere van belang zijnde factor. Hij kent de weg in het voorzieningenbos en samen met de arbeidsgehandicapte zal hij de weg terug naar een werkplek kunnen vinden. In het volgende deel zal, zoals eerder aangegeven, ingegaan worden op voorzieningen voor zelfstandigen en werkgevers. mw. mr. S. Kuijper, re, personenschade-expert GAB Robins Takkenberg B.V.
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
25
Kosten buitengerechtelijke bijstand ook bij ontbreken causaliteit toewijsbaar (Hoge Raad d.d. 11-07-2003, nr. C01/280HR; RvdW 2003, 125)
Automobilist Bravenboer werd aangereden door een automobilist die was verzekerd bij London Verzekeringen en deze erkende aansprakelijkheid voor het ontstaan van deze aanrijding. Bravenboer stelde dat hij bij deze aanrijding ook letselschade heeft opgelopen. Deze openbaarde zich later, doch vooralsnog was niet aangetoond dat bij de aanrijding letsel is opgelopen. Hierover is een
alle schade die de benadeelde als gevolg van die gebeurtenis lijdt. Hieruit vloeit voort dat de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ook voor vergoeding in aanmerking komen wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden. Wel moeten die kosten als gevolg van de aanrijding zijn gemaakt en dienen zij in een zodanig verband te staan met de aanrijding dat zij aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend.
procedure aanhangig gemaakt en in de tussentijd werd in een aparte procedure vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke kosten, ongeacht of uiteindelijk komt vast te staan dat London aansprakelijk kan worden gehouden voor letselschade.
De kantonrechter oordeelde dat Bravenboer in beginsel aanspraak heeft op vergoeding van de redelijkerwijs door hem gemaakte kosten, ook al wordt achteraf vastgesteld dat niet aangetoond is dat hij door de aanrijding letsel heeft opgelopen. In hoger beroep wees de rechtbank dit echter van de hand, mede vanwege het feit dat de vraag of letselschade is opgelopen nog moest worden beantwoord in een andere procedure bij de rechtbank. Die procedure was nog gaande. Bravenboer liet het er niet bij zitten en stelde in cassatie de vraag aan de orde of kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid kunnen worden toegewezen in een geval waarin niet of nog niet in rechte is komen vast te staan dat schade is geleden. De Hoge Raad stelde voorop dat art. 6:96 lid 2, sub b BW zelf geen grondslag biedt voor een verplichting tot vergoeding van deze kosten. Integendeel, de bepaling gaat uit van de veronderstelling dat die verplichting bestaat en in dat geval komen bedoelde kosten mede voor vergoeding in aanmerking. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze bepaling is gemaakt om buiten twijfel te stellen dat de hierin genoemde kosten toewijsbaar kunnen zijn indien een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Degene die aansprakelijk is voor de aanrijding is binnen de grenzen van art 6:98 BW in beginsel aansprakelijk voor
26
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
De Hoge Raad tekent daarbij aan dat, naarmate de tijd verstrijkt, nadrukkelijker de vraag kan rijzen of tussen de aanrijding en de gevorderde kosten nog wel causaal (in de zin van sine-qua-non) verband bestaat. Het is aan de benadeelde om dit verband te bewijzen, doch de rechter kan in de omstandigheden van het geval aanleiding zien om dit bewijs voorshands geleverd te achten. Daarbij speelt een rol de aard en ernst van de nader te onderzoeken aanwijzingen voor het bestaan van letsel, en de mate van waarschijnlijkheid dat dit letsel in verband staat met het ongeval. Daarnaast dient te worden beoordeeld of het redelijk was deskundige bijstand in te roepen en of de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. Conclusie: de kosten van deskundige bijstand kunnen ook toewijsbaar zijn wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat de aansprakelijke gehouden is letselschade te vergoeden. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het Hof te Den Haag. Advocaat-Generaal mr. Hartkamp kwam tot een tegengestelde conclusie: indien niet vaststaat dat de vordering toewijsbaar is komen kosten ex art. 6:96 BW evenmin voor vergoeding in aanmerking. Hij verwijst onder andere naar auteur mr. J.M. Tromp. Ter redactie is bekend dat mr. Tromp door de advocaat van Bravenboer is uitgenodigd hierop te reageren. Hij kan zich (vanzelfsprekend) niet verenigen met de interpretatie die door mr. Hartkamp is gegeven aan zijn pennenvrucht en gaat dieper op de materie in. Onder andere schetst hij een sprekende situatie: een man overlijdt en laat een weduwe achter met een ANW-uitkering. Daarnaast komen enkele verzekeringen tot uitkering. Uiteindelijk blijkt er geen tekort te zijn maar een overschot. Mr. Tromp heeft nog niet meegemaakt dat buitengerechtelijke kosten dan niet werden vergoed.
Onvoldoende aandacht bij ziekenhuis voor risico`s narcosegassen (naar een persbericht van ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 02-10-2003) Ziekenhuizen besteedden eind 2002 onvoldoende aandacht aan het uitbannen van risico’s die werknemers lopen door narcosegassen en door medicijnen tegen kanker (cytostatica). Bij bezoeken van de Arbeidsinspectie aan dertig ziekenhuizen bleek dat de instellingen niet alert waren op onder meer de risico’s die schoonmaakpersoneel loopt om in contact te komen met voorwerpen die zijn besmet met cytostatica. De inspectiedienst deelde bij alle bezochte ziekenhuizen waarschuwingen uit voor in totaal 228 overtredingen. Staatssecretaris Rutte heeft het rapport van de Arbeidsinspectie naar de Tweede Kamer gestuurd. In een begeleidende brief schrijft hij dat de ziekenhuizen ondertussen op de hoogte zijn van de regels en dat er meer aandacht is voor een veilig omgaan met narcosegassen en kankerremmende medicijnen. Een systematisch uitgewerkt beleid met duidelijke protocollen is daarbij een voorwaarde. De Arbeidsinspectie voert hercontroles uit om te bezien of de regels nu beter worden nageleefd.
De dienst trof bij de eerste inspecties overigens geen misstanden aan. Bij de overtredingen ging het bijvoorbeeld om het ontbreken van een protocol bij calamiteiten met kankerverwekkende - cytostatica. Dit was het geval bij 60% van de bezochte ziekenhuizen. Verder schortte het aan de bescherming van personeel tegen blootstelling aan cytostatica. Patiënten die met deze middelen zijn behandeld, scheiden restanten uit via onder andere transpiratie en urine. In driekwart van de ziekenhuizen werden geen handschoenen gedragen bij het wassen van patiënten en het verschonen van bedden. In 85% van de instellingen stonden geen afspraken op papier over de ventilatie-installatie in operatiekamers. Een goede ventilatie is noodzakelijk om te voorkomen dat operatiepersoneel narcosegassen inademt. De Arbeidsinspectie controleerde de naleving van regels die medio 2001 zijn ingegaan. Die regels waren een gevolg van onderzoek waaruit onder meer bleek dat verpleegkundigen door besmetting met cytostatica en inademing van narcosegassen een verhoogd risico lopen op verminderde vruchtbaarheid. De inspectie toonde vorig jaar aan dat de meeste ziekenhuizen te laat waren begonnen met het naleven van de regels.
KENNIS NO 3 DECEMBER 2003
27
-ANTEN 'RA½SCH /NTWERPBUREAU BV
-ANTEN IS EEN JONG EN SNELGROEIEND ONTWERPBUREAU EN RICHT ZICH OP HET CREATIEF ONTWIKKELEN EN TOEPASSEN VAN ONDERSCHEIDENDE #ORPORATE )DENTITIES VOOR ORGANISATIES PRODUCTEN EN DIENSTEN -ET EEN ENTHOUSIAST TEAM REALISEREN WE GRAFISCHE EN INTERACTIEVE OPLOSSINGEN VOOR ZOWEL STARTERS HET -+" SEMI OVERHEID ALS VOOR BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN "EZOEK VOOR MEER INFORMATIE ONZE WEBSITE WWW-ANTENNL OF NEEM VOOR EEN ORIpNTEREND GESPREK CONTACT MET ONS OP TELEFOON
,OGO´S (UISSTIJLEN &OLDERS 0OSTERS -AGAZINES "OEKEN 7EBSITES