Scheiden doet lijden
Dit boek maakt deel uit van een reeks van zes verhalen die gekoppeld zijn aan de tentoonstelling ‘Het geheugenpaleis – met je hoofd in de archieven’ van het Nationaal Archief. De tentoonstelling vertelt elf historische verhalen aan de hand van documenten uit het Nationaal Archief en is geopend tot 29 juni 2014.
andere delen in dezelfde reeks: Marie-Charlotte Le Bailly, Een Haagse a^aire. De verloren eer van Sophia van Noortwijck (1673-1710) Jan Blokker, Land van verhalen. Een raamvertelling over Nederland Jacco Hogeweg, Een donjuan in de West. Het reisverslag (1792-1794) van koopmanszoon Pieter Groen Michel Ketelaars, Compagniedochters. Vrouwen en de voc (1602-1795) Jan H. Kompagnie, Held tegen wil en dank. Het tragische lot van een Haagse agent in bezettingstijd
Paul Brood Michiel de Wolde
Scheiden doet lijden 400jaar echtscheidingsmisère
uitgeverij balans
De tentoonstelling Het geheugenpaleis – dwalen door de archieven is mede mogelijk gemaakt door het vfonds, het Mondriaan fonds, het Prins Bernhard Cultuurfonds, Fonds 1818, de Morrenstichting, het K.F. Heinfonds, Stichting Zabawas, de J.E. Jurriaanse Stichting en Het Genootschap voor het Nationaal Archief. Copyright © 2014 Paul Brood en Michiel de Wolde / Uitgeverij Balans, Amsterdam Alle rechten voorbehouden. Omslagontwerp Bas Smidt Foto auteur Ronald Zijlstra Fotografie Typografie en zetwerk Studio Cursief, Irma Hornman Druk Bariet, Steenwijk isbn 978 94 600 3689 7 nur 680 www.uitgeverijbalans.nl www.gahetna.nl
Inhoud
Inleiding 9
1 De problematiek aan de hand van persoonlijke verhalen 13 Wanhoop 13 ‘15 jaar lang bedrogen’ 17 Verouderde wetgeving 18
2 Separatie en divortie 21 Sacrament van het huwelijk 21 Na de reformatie 25 Nieuwe wetten in de Franse Tijd 42 Het Burgerlijk Wetboek van 1838 51 Veranderende tijden 55
3 De grote leugen 59 Het arrest van 1883 59 Weerstand in de twintigste eeuw 62 De praktijk van alledag 63 Nieuwe wetgevingspogingen 65
4 Ontwikkelingen in de jaren zestig 69 Ontzuiling en ontkerkelijking 71 Veranderende kijk op het huwelijk 75 Individualisering 77 Visie op echtscheiding 78 Werkende vrouwen 81 Jonger trouwen 83 Seksuele revolutie 84 Vrijetijdsbesteding 85 Gescheiden mannen en vrouwen 86
5 Brieven van burgers 89 Echtscheidingsgronden 92 Eenzijdige blokkering 96 Concubinaat 103 Geestesziekte 107 Schuld en alimentatie 111 Procedure 117
6 Een maatschappelijk probleem 123 De rede van professor Kisch 124 Gedeelde smart is halve smart 125 De gespreksgroep 127 Liberale oplossingen 130 De protestantse opvatting 132 Humanistische stichting Socrates 133 Katholieke gezondheidszorg 135 Eindelijk een wetsvoorstel 136 Het parlement aan zet 139 Was iedereen nu gelukkig? 142
7 Hoe het verder ging... 145 Onvolwassen getrouwd, onvolwassen gescheiden 145 De nieuwe praktijk 148 Verweer 153 Echtscheiden bij de buren 154 Moderne vormen van echtscheiding 155
Noten 159 Bronnen 167
Inleiding
Wie heeft in zijn naaste omgeving tegenwoordig niet te maken met echtscheiding? De statistieken willen ons doen geloven dat één op de drie huwelijken strandt. Dan kan het niet anders dan dat je zelf gescheiden bent, of je ouders, maar in elk geval een van je buren, vrienden of familieleden. Echtscheiding is een maatschappelijk verschijnsel waarmee we moeten leven en waarop de samenleving inmiddels ook is ingericht. Rechters, advocaten, bemiddelaars, mediators, adviesbureaus en beursorganisatoren verdienen er hun boterham mee. Maar dat is niet altijd zo geweest. Integendeel, pas zo’n veertig jaar denken wij wat makkelijker over echtscheiding en zijn gescheiden mensen geen paria’s meer in onze maatschappij. Een mijlpaal in deze ontwikkeling was het jaar 1971. Toen werden, na jarenlange discussie, de wetsbepalingen over echtscheiding gemoderniseerd en aangepast aan de eisen van de tijd. Tot dat jaar was het recht vanaf 1838 nauwelijks veranderd. De belangrijkste vernieuwing was dat er nu één grond voor echtscheiding kwam: de duurzame ontwrichting van het huwelijk. Echtscheiding kan van vele kanten bekeken worden, want de consequenties kunnen groot zijn. Er komt een einde aan de liefdesrelatie van twee mensen, met alle emotionele gevolgen van dien. Wanneer uit die relatie kinderen zijn 9
voortgekomen, dan strekken de gevolgen zich ook tot hen uit. Naast en na de psychische verwerking moeten veel praktische zaken worden aangepakt: boedelscheiding, zorg voor en onderhoud van de kinderen, woning, inkomsten, pensioenrechten enzovoort. Maar ook en vooral moet er juridisch veel geregeld worden. Over al deze aspecten zouden boekenkasten vol geschreven kunnen worden. De rode draad door dit boek is het echtscheidingsrecht, en dan met name de wijze waarop de overheid echtscheiding en scheiding van tafel en bed toestond. De tijdgeest speelde daarbij een allesoverheersende rol. Het beste blijkt die uit de rechtszaken die gevoerd werden tussen echtgenoten. Daar zijn interessante dossiers van bewaard gebleven. De aanleiding voor dit boek was de tentoonstelling Het geheugenpaleis – met je hoofd in de archieven, die het Nationaal Archief in Den Haag wilde houden. Doel van de tentoonstelling was om iedereen te laten zien welke rijke collectie het Nationaal Archief bewaart en welke verhalen daarin verborgen zitten. Een van die verhalen ging over de weg naar een nieuwe echtscheidingswetgeving in 1971. Het archief van het ministerie van Justitie bleek een onverwacht groot aantal brieven van boze, wanhopige en altijd ongelukkige burgers te bevatten. Brieven die vaak schrijnende persoonlijke situaties beschreven en die daarom aandrongen op modernisering van de wetgeving. Maar ook brieven die wezen op de risico’s van een al te liberale omgang met echtscheiding. Twee studenten van de Rijksuniversiteit Groningen, Sam Ruifrok en Michiel de Wolde, deden als onderdeel van hun geschiedenisopleiding vooronderzoek in het Nationaal Archief. Zij brachten orde in de honderden brieven, analyseerden ze en maakten een selectie voor de tentoon10
stelling. Michiel besloot vervolgens ook zijn afstudeerscriptie aan het onderwerp te wijden en behaalde daarmee in 2012 zijn mastertitel bij professor Mineke Bosch. Het onderwerp ‘geschiedenis van de echtscheiding in Nederland’ wekte de interesse van Uitgeverij Balans. De scriptie was vanzelfsprekend niet geschreven voor een breed, geïnteresseerd publiek, maar als een proeve van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek. Ze vormde echter wel een goede basis voor een boek. De samenstelling daarvan nam Paul Brood op zich. Hij is niet alleen archivaris bij het Nationaal Archief, maar ook rechtshistoricus en als zodanig bekend met onderzoek van juridische bronnen. Hij breidde de tekst van de scriptie onder meer uit met een meer omvangrijk hoofdstuk over de geschiedenis van de echtscheiding en bewerkte de gehele tekst voor een publieksuitgave. De titel ‘scheiden doet lijden’ spreekt voor zich. Het is een in de Nederlandse taal bekend gezegde dat naadloos bij de inhoud van dit boek aansluit. De ondertitel ‘400 jaar echtscheidingsmisère’ vraagt iets meer toelichting. Dat echtscheidingen altijd voor misère zorgden, hoeft geen nader betoog en zal ook uit dit boek blijken. ‘400 jaar’ heeft de bedoeling het thema te beperken tot de tijd dat de Nederlandse overheid zich met echtscheiding (en scheiding van tafel en bed) bemoeide. In de eeuwen daarvoor was het huwelijk uitsluitend een zaak van de kerken. Pas na de totstandkoming van de Republiek der Verenigde Nederlanden, aan het eind van de zestiende eeuw, en de daarmee gepaard gaande protestantisering van onze samenleving, kreeg de overheid een taak in wetgeving en rechtspraak over ‘huwelijkse zaken’.
11
Meer mensen hebben meegewerkt aan de totstandkoming van dit boek. Allereerst moeten de collega’s van het Nationaal Archief genoemd worden. Hun bijdrage was stimulerend, enthousiasmerend en corrigerend. De medewerkers van Uitgeverij Balans hebben het boek met hun kennis en ervaring vormgegeven en er de bekendheid aan gegeven die het naar ons idee verdient.
12
1 De problematiek aan de hand van persoonlijke verhalen
Er wordt vaker lichtvaardig gehuwd dan lichtvaardig gescheiden, aldus de Nederlandse scheidingsautoriteit professor Peter Hoefnagels in zijn boek Gelukkig getrouwd, gelukkig gescheiden. Ongetwijfeld zal deze stelling waar zijn, maar daaraan moet dan wel direct worden toegevoegd dat de overheid elke vorm van echtscheiding eeuwenlang uiterst moeilijk heeft gemaakt. Een lichtvaardige scheiding was niet eens mogelijk. Nog in de jaren zestig van de vorige eeuw had Nederland echtscheidingswetgeving die dateerde uit 1838. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat hier juist in die roerige periode steeds meer verzet tegen kwam. Wetgeving en samenleving sloten niet meer op elkaar aan. Dat was duidelijk en dat blijkt ook uit brieven van honderden slachtoffers van de verouderde echtscheidingswetgeving aan de regering.1 Dat een echtscheiding vrijwel altijd voor veel verdriet, boosheid en ruzie zorgt, hoeft geen betoog. Maar dan is het plezierig wanneer in elk geval de wettelijke regels deze emoties niet nog eens vergroten.
Wanhoop De wet creëerde een onmogelijke en bizarre situatie, maar er was geen oplossing. Al jaren zag een moeder de pijn en 13
het verdriet van haar zoon. En niet alleen van hem, ook van de mensen om hem heen. Op 7 oktober 1968 klom deze vrouw – min of meer uit wanhoop – in de pen. Ze schreef aan de minister van Justitie: Ik heb gelezen in dagblad Het Vaderland van 20 september 1968 dat in komend parlementair jaar de wetten over het echtscheidingsrecht zullen worden herzien. Ik wil de minister aantonen – voor zo ver mij is gebleken – dat de vrouw in de Nederlandse huwelijkswetgeving bijna altijd beschermd wordt, terwijl het naar mijn gevoel veelal de vrouwen, althans de meesten, juist zijn die hun huwelijk kapot maken en door hun geraffineerdheid het zo weten te draaien, dat de manlijke huwelijkspartner de dupe wordt. Ik wil de minister graag het verhaal van mijn stiefzoon schetsen om zo een duidelijk beeld te geven van zijn situatie die ontstaan is door het huidige huwelijksrecht. Mijn man was officier van het voormalig knil (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) en wij hebben 27 jaar in het vroegere Nederlands-Indië gewoond. Mijn stiefzoon, die ik als mijn eigen zoon zie, trouwde in 1940 te Bandoeng, zeer tegen de zin van mijn man en mij, met een meisje van wie het karakter ons niet aanstond. Maar wat doet men tegen twee geliefden die niet te scheiden zijn? Mijn man wilde geen toestemming voor het huwelijk geven. Al gauw bleek echter dat zij een baby verwachtte. De pastoor kwam er aan te pas en die adviseerde om toestemming tot het huwelijk te geven, en zo geschiedde. Eind 1941 werd de oorlog aan Japan verklaard. De weermacht in Nederlands-Indië werd gemobiliseerd en zo ook mijn zoon. Door de grote Japanse overmacht was het voor ons al snel beslecht. De burgers gingen in internerings14
kampen en de militairen werden krijgsgevangenen. Toen mijn zoon na de oorlog bij zijn vrouw terugkwam, werd hij niet zo vriendelijk ontvangen. Zijn dochter was ondertussen zes geworden en hij was erg blij haar weer te zien. Maar zijn vrouw was lief noch hartelijk, zeer bazig en wenste geen seksuele samenleving meer, omdat zij geen tweede bevalling wilde. Hij kon als verkoper aan de slag en verdiende vrij aardig. Zijn vrouw eiste dat hij zijn volle salaris aan haar afdroeg, maar gaf nooit enige verantwoording van dat geld. Ook het ontvangen kampgeld voor zijn vrouw, dochter en hemzelf werd volledig door haar opgeëist. Dit huwelijk liep dan ook volledig mis; iedere dag ruzie en schelden in huis. Voor mijn zoon was het niet langer uit te houden en hij liep weg. Hij keerde terug vanwege zijn dochter en probeerde en hoopte nog iets van het huwelijk te kunnen maken, maar het bleef een hel voor hem. Uiteindelijk liep hij weer weg. Zou hij bij die onmogelijke vrouw zijn gebleven, dan was hij stapelgek geworden of had zelfmoord gepleegd. Het leven bij die vrouw was een morele marteling. Mijn zoon ging bij een kennis inwonen, een weduwe met een gehuwde dochter die elders verbleef. Het huwelijk van die dochter werd ontbonden en zij ging met haar vier kinderen bij haar moeder wonen, waar ook mijn zoon verbleef. Hier vond hij wat hartelijkheid en medeleven en hij ging veel houden van die kinderen, ten slotte ook van de moeder van de kinderen en zij van mijn zoon. Zijn eigen dochter kwam vaak op bezoek. Zij huilde dat haar vader niet meer thuis was, maar begreep ook wel dat hij en haar moeder niet samen konden zijn. Ook zij had zwaar onder haar moeder te verduren en kwam onder behandeling van een zenuwarts. Toen kwam de tijd dat alle Europeanen Indonesië moesten 15
verlaten. In 1958was zijn dochter met moeder al naar Nederland vertrokken. In 1959 kwam hij zelf over met de moeder en vier kinderen. Mijn zoon wilde in Nederland tot echtscheiding komen, maar zijn wettige vrouw weigerde en zei: “Ik alleen kan een eis tot echtscheiding indienen, want jij bent van mij weggelopen en ik wil niet scheiden, maar je zult mij wel alimentatie moeten betalen.” Elke poging van mijn zoon strandde op haar onwil. Ondertussen moest het vrouwtje waarmee mijn zoon samenwoonde bevallen van een kind van hem, wat dus een onecht kind is. Uiteindelijk werden er drie onechte kinderen geboren. Toen de eerste dochter van mijn zoon huwde, vroeg zij aan haar moeder een enkel huwelijkscadeau waarmee zij zich werkelijk gelukkig zou voelen: de echtscheiding van haar vader, zodat hij vrij zou zijn. Ondertussen heeft mijn zoon al twaalf jaar zijn wettige vrouw verlaten, nooit zal hij teruggaan naar haar, zelfs niet als hij geen drie onechte kinderen zou hebben. Hij zorgt voor de vrouw waarmee hij samenleeft en de zeven kinderen. Mijn man en ik zien een harmonisch liefdevol gezin, maar dat neemt niet weg dat dit een onmaatschappelijke toestand is. In de regio waar hij nu woont is er weinig werk en het gezin woont in een klein huis. Hij heeft een andere baan aangeboden gekregen waarvoor hij moet verhuizen. Maar verhuizen is uitgesloten, omdat het gezin waar hij voor zorgt niet zijn wettige gezin is en hem daarom niet kan volgen. Een scheiding van tafel en bed is geen oplossing, omdat hij dan nog niet met zijn nieuwe vrouw kan trouwen. In de huidige omstandigheden kan mijn zoon ook geen alimentatie betalen. Zijn wettige vrouw heeft dat ook niet nodig. Zij werkt, woont in een driekamerflat, heeft een televisie en 16
zelfs een telefoonaansluiting. Door hebzucht gedreven probeert ze overal geld uit te slaan. Mijn zoon is 50 jaar, maar kan niet scheiden omdat de bestaande wet daartoe geen mogelijkheid biedt. Slechts zijn wettige echtgenote zou scheiding kunnen aanvragen op grond van moedwillige verlating, maar dat wil zij niet. Het is toch erg dat een vrouw die geen goede echtgenote is en was, het leven van haar man tot een hel maakt en door de wet beschermd wordt. Met als gevolg een man in ellende en in dit geval drie natuurlijke kinderen die de naam van de vader wordt onthouden, wat voor hen in hun verdere leven veel moeilijkheden en onaangenaamheden kan geven.
‘15 jaar lang bedrogen’ Niet alleen vrouwen, maar ook mannen schreven aan de regering. Zoals deze man, 72 jaar oud, die 40 jaar had gewerkt voor de gemeente en nu met pensioen was. Op 22 mei 1968 stuurde hij een brief aan de minister van Justitie. Ik heb begrepen dat er een nieuwe echtscheidingswet aan zit te komen en ik vroeg mij af of de nieuwe wet rekening houdt met mensen die al langdurig gescheiden leven. Ik ben 25 jaar getrouwd geweest, waarvan ik 15 jaar lang bedrogen ben door mijn eerste vrouw. Zij bedroog mij met een huisvriend, ik heb er alles aan gedaan haar bij die man weg te houden, maar niets werkte. Elke keer weer bezocht ze hem. Mijn vrouw bekende zonder slag of stoot de verhouding. Het was voor mij geen leven meer. Ik ben toen weggegaan, dat was mijn fout. Zij ontkende alles tegenover de rechtbank, en wij zijn toen gescheiden van tafel en bed. Nu 20 jaar later betaal ik nog steeds alimentatie. 17
Een scheiding van tafel en bed is geen echtscheiding. En dat heeft vele consequenties. Ik heb al 18 jaar een nieuw gezin. Maar zij komen van alles tekort. Ik krijg slechts voor mij alleen aow en pensioen, daarvan gaat een groot deel naar mijn eerste vrouw. Mijn nieuwe vrouw is ziek van het harde werken. Dit was nodig om de touwtjes aan elkaar te kunnen knopen. Ik ben nu 72 jaar, heb nooit vakantie gehad of kunnen ontspannen. Ik heb jaren gebeden, en het zou mij zo gelukkig maken, deze vrouw te huwen. Mocht ik komen te overlijden, dan heeft zij totaal geen inkomsten meer en gaat mijn geld naar mijn eerste vrouw.
Verouderde wetgeving De Nederlandse echtscheidingswetgeving dateerde, zoals gezegd, uit 1838 en maakte deel uit van het Burgerlijk Wetboek dat in dat jaar van kracht was geworden. In artikel 264 van het Burgerlijk Wetboek stonden vier gronden waarop het huwelijk ontbonden kon worden: – overspel, – kwaadwillige verlating, – veroordeling wegens een misdrijf of een vrijheidsstraf van vier jaar of langer, en – zware verwondingen of dusdanige mishandeling, door de ene echtgenoot jegens de andere gepleegd, waardoor levensgevaar ontstond of waardoor gevaarlijke verwondingen zijn toegebracht.
18
Het was ook mogelijk te scheiden van tafel en bed. Het huwelijk werd dan niet formeel ontbonden, maar de plicht tot samenwoning werd opgeschort. Artikel 288 bepaalde dat de scheiding van tafel en bed uitgesproken kon worden op dezelfde gronden als echtscheiding. Maar ook lichtere gronden konden al voldoende zijn. De wet noemde ‘buitensporigheden, mishandeling en grove belediging door de ene echtgenoot jegens de andere begaan’. Bovendien was een gemeenschappelijk verzoek van de echtgenoten voldoende, zonder dat zij de verplichting hadden tot opgave van enige oorzaak. Na een periode van vijf jaar kon de scheiding van tafel en bed omgezet worden in een echtscheiding. Die kon echter alleen uitgesproken worden wanneer beide echtgenoten ermee instemden. Het was verboden om te scheiden met wederzijdse instemming. Dankzij een arrest van de Hoge Raad uit 1883 werd dit in de praktijk echter wel mogelijk. Het arrest bepaalde namelijk dat overspel niet langer bewezen hoefde te worden. Een bekentenis was voldoende. Het arrest legde hiermee de basis voor de ‘grote leugen’: het bekennen van overspel om een echtscheiding aan te vragen, terwijl er in werkelijkheid geen sprake van was geweest. Als een van de echtgenoten de schuld op zich nam, werd het zo toch mogelijk om te scheiden. De brieven die burgers aan de overheid schreven, laten pijnlijk zien dat de samenleving in de jaren zestig een andere was dan die van 1838. Minister van Justitie Carel Polak slaagde er uiteindelijk in 1971 in een wetswijziging tot stand te brengen. Hoe lang de weg daarnaartoe was en hoe moeilijk, is te lezen in de volgende hoofdstukken.
19
2 Separatie en divortie
Het tegenwoordige echtscheidingsrecht dateert in wezen uit 1838 en is bijna anderhalve eeuw vrijwel ongewijzigd van kracht gebleven. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog worstelden echtelieden, advocaten en rechters dan ook met de regels die niet meer pasten in de moderne tijd. Voor iedereen was het duidelijk dat er iets moest veranderen. Maar – als aanloop naar de veranderingen – hoe had het echtscheidingsrecht zich door de eeuwen heen ontwikkeld?
Sacrament van het huwelijk Eeuwenlang was het huwelijk een zuiver kerkelijke aangelegenheid. Volgens de katholieke leer was het een sacrament, een gewijde handeling waardoor God tot de mens komt. Bruid en bruidegom dienden elkaar dit sacrament toe, een priester was volgens canoniek of kerkelijk recht niet meer dan de getuige van deze plechtigheid. Wat door God verbonden wordt en genade geeft, is onverbreekbaar. Dat betekende dus dat het huwelijk – als sacrament – niet ontbonden kon worden. Rond het jaar 1140 beschreef de monnik Gratianus het canonieke recht voor het eerst. Zijn werk wordt gezien als de basis van het kerkelijk recht en draagt sindsdien dan ook de naam Decretum Gratiani.1 Volgens Gratianus was het christelijk huwelijk onontbindbaar, 21
zelfs wanneer een van de partners tot ongeloof verviel. Ook al vertrok de ongelovige echtgenoot, de ander kon niet opnieuw trouwen. Slechts één grond tot echtscheiding werd aanvaard: het afleggen van de kloostergelofte en in een klooster intreden. De praktijk was vanzelfsprekend vaak weerbarstiger dan de leer. Door een ruime interpretatie van de regels – men zou haast zeggen: de katholieke kerk eigen – was toch veel mogelijk. Als een huwelijk niet ‘geconsummeerd’ was (matrimonium non consummatum), dan was er ook geen huwelijk tot stand gekomen. Voor een geldig huwelijk mochten er geen huwelijksbeletselen bestaan. Deze beletselen waren, naast het niet consummeren, onder andere de afwezigheid van consensus van de huwelijkspartners, toestemming die onder dwang was gegeven, een te jonge leeftijd en het al gehuwd zijn. Wanneer een echtpaar na verloop van tijd wilde scheiden, werd nogal eens een beroep gedaan op het huwelijksbeletsel ‘dwang’. De vrouw kon naar voren brengen dat de man haar tot een huwelijk had gedwongen, of de man kon beweren onder druk van zijn schoonouders te hebben gestaan. Werden deze bezwaren erkend, dan werd het huwelijk nietig verklaard. Eigenlijk was er dan dus geen echtscheiding, want het huwelijk had formeel nooit bestaan. Het schijnt dat van deze methode vaak gebruik werd gemaakt. De Zuid-Afrikaanse rechtshistoricus G. Cronjé noemde deze nietigverklaring van het huwelijk dan ook de echtscheiding van de middeleeuwen: ‘Hoe die saak ook al voorgestel mag word, die nietigverklaring van ’n huwelik was niks anders dan die egskeiding van die middeleeue nie.’2 Het canonieke recht verplichtte echtgenoten samen te wonen. In de praktijk was dat niet altijd mogelijk. Daarom werd er een middel gevonden om uit elkaar te gaan waarbij 22
het huwelijk in stand bleef. Deze oplossing was de scheiding van tafel en bed, die men ook wel le divorce des catholiques noemde.3 Gelukkig kon daarvoor teruggegrepen worden op de leer van Christus: ‘Ik zeg u dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt.’4 Overspel ontsloeg de andere partij van de verplichting tot samenwoning. Slechts boetedoening kon de samenleving doen hervatten. Het moge duidelijk zijn dat het er in werkelijkheid iets bandelozer aan toe ging dan de kerk wilde doen geloven. In 1502 moesten de Amsterdammers erop worden gewezen dat (in modern Nederlands) ‘God betert, vele diverse mannen en vrouwen, die in de echt verbonden zijn, van elkaar scheiden zonder rechterlijke uitspraak zoals dat hoort’. In de praktijk had de scheiding van tafel en bed een ruime toepassing. In 1435 werd in Dordrecht scheiding toegestaan, omdat de echtgenote melaats was. Zelfs voortdurende ruzie was in diezelfde tijd in Leiden voldoende reden voor scheiding van tafel en bed. De namen van de ruziemakers zijn overigens veelzeggend: Gijs Jan de Vechterszoon en zijn vrouw Katrijn. De scheiding werd uitgesproken door een geestelijk rechter (een vertegenwoordiger van de bisschop), maar wanneer ook goederen verdeeld moesten worden, trad de wereldlijk rechter op. Zo kreeg Jacob Wilhelmuszoon Deym, die in Den Haag woonde, in 1548 een aanmaning van hoge kerkelijke autoriteiten om de proceskosten van zijn echtscheiding te betalen. Helaas is niet bekend hoe hoog het bedrag was, maar het bestond uit de kosten voor het vonnis, het salaris van de advocaat en twee procureurs en ook nog dat van de notaris wegens geleverde rechtsbijstand. Kennelijk haastte Deym zich niet al te zeer, want twee jaar later had de priester de aanmaning aan de kerkdeur van de St. Jacobskerk in Den Haag opgehangen. 23
Iedereen kon er toen kennis van nemen.5 Zestiende-eeuwse procesdossiers bevatten soms veel informatie over de kemphanen, maar veel blijft ook verborgen. Dat het huwelijk van Cornelis Kelou en Geertruijd van Berckenrode slecht was, wisten vrienden en bekenden al langer. Maar in de jaren 1568-1571 werd hun gekibbel ook onderwerp van de praatjes van het gewone Haarlemse volk. Volgens Geertruijd verspilde Cornelis hun geld met dubieuze handelspraktijken, maar ook met dobbelen en verkeerd gezelschap. Maar Cornelis vond dat zijn vrouw de verkeerde vrienden had, die bovendien dronken, scholden en hem te schande zetten. Het echtpaar besloot uiteindelijk juridische stappen te zetten die eindigden bij de Grote Raad van Mechelen, het hoogste rechterlijke orgaan in die tijd en gevestigd in deze Vlaamse stad. Beiden behoorden tot de stedelijke elite van Haarlem, maar het lijkt erop dat vooral Geertruijd handig gebruikmaakte van haar contacten. Cornelis had namelijk in 1568 het huis verlaten en was bij zijn moeder ingetrokken. Geertruijd stapte daarop naar de Haarlemse burgemeesters en schepenen met het verzoek haar man onder curatele te stellen. Het toeval wilde dat het stadsbestuur voornamelijk uit goede bekenden en verwanten van haar bestond. Cornelis schakelde daarop ook zijn familie in om te bemiddelen en protesteerde bij een hogere rechtbank, het Hof van Holland, tegen Geertruijds acties. Niettemin werd Cornelis in 1570 door het Haarlemse gerecht onder curatele gesteld en het Hof van Holland vond dat zowel Cornelis als Geertruijd hun bezittingen moesten overlaten aan een curator. Maar deze curator was wel de zwager van Geertruijd! Cornelis zocht vervolgens zijn toevlucht tot de Grote Raad van Mechelen, waar de zaak twee jaar in behandeling is geweest. Tot een uitspraak kwam het niet en de ware afloop kennen we dan ook niet.6 24