ONDERWIJSVISITATIE
Scheepswerktuigkunde
Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Scheepswerktuigkunde aan de Hogere Zeevaartschool
Vlaamse Hogescholenraad
18 december 2009
De onderwijsvisitatie
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be > evaluatieorgaan > visitatierapporten > huidige visitatieronde Wettelijk depot: D/2009/8696/5
2 | Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Scheepswerktuigkunde in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA (februari 2005) gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretaris van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde | 3
4 | Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1
De Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde ........................................................................ 9
1.1 Inleiding ............................................................................................................................................. 9 1.2 De betrokken opleidingen .................................................................................................................. 9 1.3 De visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
Samenstelling ......................................................................................................................... 9 Taakomschrijving ................................................................................................................. 10 Werkwijze ............................................................................................................................. 10 Oordeelsvorming .................................................................................................................. 12
1.4 Indeling van het rapport ................................................................................................................... 12 Hoofdstuk 2
Het domeinspecifiek referentiekader Scheepswerktuigkunde .............................................. 13
2.1 Inleiding ........................................................................................................................................... 13 2.2 Domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 13 2.2.1 2.2.2
Gehanteerde input ................................................................................................................ 13 Domeinspecifieke competenties ........................................................................................... 14
deel 2 ................................................................................................................................................................ 15 Hoofdstuk 1
Hogere Zeevaartschool ........................................................................................................ 17
bijlagen ............................................................................................................................................................. 53
Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde | 5
6 | Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde
deel 1
algemeen deel
Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde | 7
8 | Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde
Hoofdstuk 1 De Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde 1.1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Scheepswerktuigkunde, die zij op 10, 11 en 12 december 2008 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
De betrokken opleidingen
De opleiding Scheepswerktuigkunde wordt door 1 hogeschool aangeboden, die de visitatiecommissie bezocht op: -
10, 11 en 12 december 2008
1.3
1.3.1
Hogere Zeevaartschool
De visitatiecommissie
Samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, februari 2005. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 4 juli 2008.
De visitatiecommissie: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Student:
Jo Box Georges De Corte Piet Boekel Harald Klein Dimitri De Keyser
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde | 9
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van Scheepswerktuigkunde waren dit: Projectbegeleider:
Lucia Van Hoof
Secretaris:
Saskia Smet
1.3.2
Taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
1.3.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding naam opleiding aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, februari 2005. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
10 | Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 9 juli 2008 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, februari 2005 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleiding bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Het bezoekschema werd opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie.
Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde | 11
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten, het bezoek en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogeschool gezonden voor een reactie in/op/tijdens periode eerste terugmelding. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken.
1.3.4
Oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA van februari 2005. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp al dan niet voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.4
Indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel, hoofdstuk 2, beschrijft de visitatiecommissie het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleiding.
12 | Onderwijsvisitatie Scheepswerktuigkunde
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifiek referentiekader Scheepswerktuigkunde 2.1
Inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure1 aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
Domeinspecifieke competenties
2.2.1
-
Gehanteerde input
referentiekaders van de opleiding:
Omvormingsdossiers
-
wettelijke bronnen, brondocumenten onderschreven door het werkveld en officiële brondocumenten beroepsregelgeving, tevens het internationale referentiekader:
Decreet betreffende de herstructurering van het hoger (http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/bundel/HOstruct.htm).
onderwijs
in
Vlaanderen
(2003-04-04)
STCW 95-standaard: - de richtlijnen van de International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Seafarers, 1978, as amended in 1995 and in 2003 (STCW Convention), opgelegd door de International Maritime Organisation (IMO) met de bijhorende Model Courses; - Seafarer’s Training, Certification and Watchkeeping Code (STCW Code) “Profiel van de opleiding tot officier scheepswerktuigkundige”, in opdracht van de VLOR, 29 mei 1997. Internationale conventies en richtlijnen van de IMO-regelgeving.
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 13
2.2.2
Domeinspecifieke competenties
De domeinspecifieke competenties zijn gericht op maritiem gerelateerde beroepen. Deze competenties beschrijven zes vereiste ‘tasks’: 1. Standards regarding general provisions; 2. Standards regarding the engine department; 3. Standards regarding special training requirements for personnel on certain types of ships; 4. Standards regarding emergency, occupational safety, medical care and survival functions; 5. Standards regarding alternative certification; 6. Standards regarding watchkeeping. Meer specifiek wordt gesteld dat de professionele bachelor Scheepswerktuigkunde: 1. In staat is om in een grote diversiteit van beroepssituaties professioneel en zelfstandig kennis aan te wenden bij het voorbereiden, het nemen en het opvolgen van beslissingen; 2. In staat is om problemen in het domein van de scheepswerktuigkunde te onderkennen en aan te pakken, oplossingsmogelijkheden te verkennen en een beargumenteerde oplossing te kiezen, te ontwerpen, te implementeren en te evalueren; 3. In staat is om de wetenschappelijke inzichten en methoden kritisch toe te passen bij het ontwikkelen van bedrijfskundige en nautische kennis en bij het interveniëren in maritieme en aanverwante organisaties; 4. In nautisch belangrijke talen professioneel, correct kan communiceren; 5. In staat is om gebruik makend van relevante communicatievormen en –strategieën, effectief te communiceren in de moedertaal; 6. Getuigt van een internationaal gerichte, multiculturele houding; 7. In staat is zijn nautische en (bedrijfs)technische kennis, vaardigheden en attituden door te geven; 8. Actief gericht is op het verwerven van inzichten in algemene maatschappelijke ontwikkelingen en van inzichten die voortvloeien uit bedrijfswetenschappelijk onderzoek en relevant zijn voor de dagelijkse beroepsactiviteiten; 9. Zich bewust is van de wisselwerking tussen maatschappelijke veranderingen en het functioneren van organisaties; 10. Reflecteert vanuit een historisch-wetenschappelijk perspectief op zijn positie in de samenleving: kritischwijsgerig, ethisch-humaan, mondiaal en multicultureel; 11. Beschikt over wetenschappelijk onderbouwde kennis in het vakgebied van de scheepswerktuigkunde; 12. Een voldoende brede wetenschappelijke basis heeft verworven om via een aangepast brugprogramma te kunnen instromen in een passende masteropleiding.
14 | Domeinspecifiek referentiekader
deel 2
Opleidingsrapport
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 15
16 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Hoofdstuk 1 Hogere Zeevaartschool Algemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding Scheepswerktuigkunde aan de Hogere Zeevaartschool De Hogere Zeevaartschool (Ecole Supérieure de Navigation d’Anvers – Antwerp Maritime Academy) is de enige hogeschool in België die de opleidingen Nautische wetenschappen en Scheepswerktuigkunde aanbiedt. De lessen worden daarom zowel in het Nederlands als in het Frans gegeven. De bestuurstaal is het Nederlands. De Hogere Zeevaartschool biedt enerzijds een academische opleiding aan, gericht op wetenschappelijke kennis en onderzoek, en is anderzijds een professioneel opleidingscentrum, afgestemd op twee carrières: eerst een loopbaan op zee als koopvaardijofficier, waarbij men kapitein-ter-lange-omvaart of hoofdwerktuigkundige kan worden, en daarna een nautisch-economische of nautisch-technische functie aan wal. Terwijl andere hogescholen enkel moeten voldoen aan wettelijke bepalingen op regionaal niveau, moeten de opleidingen aan de Hogere Zeevaartschool ook beantwoorden aan de internationale regelgeving en kwaliteitsnormen van de IMO (International Maritime Organisation). De hogeschool levert de nodige certificaten af conform de IMO STCW 95-norm (Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Seafarers). De opleiding Scheepswerktuigkunde (opleiding machine) bestaat uit één cyclus van drie jaren en leidt tot het diploma van professionele bachelor Scheepswerktuigkunde. In de opleiding Scheepswerktuigkunde wordt het STCW 95 Management Level al op het einde van de professionele bachelor volledig bereikt. Na voltooiing van de praktijk aan boord, aan de hand van het Cadet Training Record Book en het behalen van de noodzakelijke vaartijd volgens de STCW 95-standaard, staat niets een carrière op zee in de weg. De Hogere Zeevaartschool is lid van de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA). Dit samenwerkingsverband is vooral belangrijk voor de uitbouw van de bachelor- en masteropleiding Nautische wetenschappen. De AUHA (bestaande uit de Universiteit Antwerpen, de Karel de Grote Hogeschool, Artesis, de Plantijn Hogeschool en de Hogere Zeevaartschool) wil haar activiteiten afstemmen op de sociale en economische noden van de Antwerpse regio. Sinds 1990 heeft de Vlaamse overheid als inrichtende onderwijsmacht de fakkel overgenomen van het federale ministerie van Verkeer, waardoor de school in tegenstelling tot andere hogescholen in Vlaanderen rechtstreeks afhangt van de Vlaamse regering. De Waalse regering komt financieel niet tussen in de werking van de school, ze komt alleen tussen voor studiebeurzen. Vanaf 2009 is de Hogere Zeevaartschool een Vlaamse autonome hogeschool, waardoor ze een vrijere invulling kan geven aan de budgetten en organisatie van het onderwijs, en over meer faciliteiten kan beslissen.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 17
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: -
het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren;
-
het
beheersen
van
algemene
beroepsgerichte
competenties
als
teamgericht
kunnen
werken,
oplossingsgericht kunnen werken, in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk, en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid die samenhangt met de beroepspraktijk; -
het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar.
Het oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De professionele bachelor Scheepswerktuigkunde volgt de STCW 95-standaard (Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Seafarers). Deze STCW 95-standaard geldt als de minimumstandaard waaraan maritieme opleidingen moeten voldoen. De commissie stelt vast dat naast de STCW 95-standaard de decretale eisen uit artikel 58 van het Structuurdecreet, de ontwikkelingen op maritiem-technisch gebied en ontwikkelingen binnen het werkveld mee opgenomen worden in de opleidingsdoelstellingen. Uit de beschrijving in het zelfevaluatierapport en de bijhorende toelichting op de door de commissie gestelde vragen, blijkt dat de doelstellingen van de hogeschool duidelijk geformuleerd en onderbouwd zijn. De opleidingsdoelstellingen kunnen onderverdeeld worden in competentiegroepen : -
Algemene competenties: denk- en redeneervaardigheden (zin voor probleemgestuurd denken en probleemoplossend handelen), internationale en multiculturele gerichtheid, resultaatgericht werken en communicatievaardigheden;
-
Beroepsgerichte competenties: teamgericht en oplossingsgericht werken; definiëren, analyseren en oplossen van praktijk problemen;
-
Beroepsspecifieke competenties: de STCW-95 competenties.
Voor de professionele bachelor werd een competentiematrix opgesteld, waarin de opleidingsonderdelen en de competenties op een volledige en transparante wijze aan elkaar zijn gekoppeld. De commissie stelt vast dat de opleidingsdoelstellingen overeenstemmen met de decretale eisen van een professioneel gerichte opleiding.
18 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
In de studiegids vinden studenten naast de opleidingsprogramma’s van de verschillende jaren met een indeling per onderwijseenheid, ook de ECTS-fiches of didactische steekkaarten met de nodige gegevens per opleidingsonderdeel of -element terug. De studiegids kan geraadpleegd worden via het Blackboard Learning System, de website van de hogeschool en in de bibliotheek. Elke docent bespreekt samen met de studenten de opleidingsdoelstellingen in relatie met de competenties bij de aanvang van de cursus of in het begin van elk hoofdstuk. De uitgebreide consultatie en het nauwe overleg met de diverse geledingen binnen de maritiem-technische sector geven voldoende mogelijkheden om de opleidingsdoelstellingen bekend te maken bij het werkveld. De vertegenwoordigers van de alumni en het beroepenveld bevestigen en constateren dat deze opleiding het niveau haalt van een professionele bacheloropleiding. Het beroepenveld en de alumni geven aan dat er een behoefte is aan differentiatie van de opleiding. De commissie stelt vast dat er vraag is naar differentiatie aan de bovenkant, aangezien er in de praktijk behoefte is naar meer verdieping en praktijkgerichtheid in de vorm van een vierde jaar (master of bachelor na bachelor). In België bestaat de mogelijkheid niet om als professionele bachelor verder te studeren. De student kan enkel overstappen naar een academisch masterprogramma na het volgen van een schakeljaar. De directeur geeft tijdens de gesprekken met de commissie aan dat elk jaar een aantal studenten doorstroomt naar de TU Delft of de ‘School of Mechanical, Aerospace and Civil Engineering’ in Manchester (GB), waar ze de mogelijkheid hebben om hun studieloopbaan verder te zetten zonder schakeljaar. Anderzijds constateerde de commissie de behoefte aan meer differentiatie aan de onderkant, door de invoering van een tweejarige opleiding. Het pakket exacte wetenschappen in de opleiding scheepswerktuigkunde vormt een struikelblok voor studenten uit een minder sterke wiskundige vooropleiding. De meeste van deze studenten zijn wel enorm gemotiveerd om te gaan varen. Binnen de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen, waar de school deel van uitmaakt, is een fusietraject aan de gang tussen de verschillende academiserende opleidingen binnen de associatie. Er zijn echter onderlinge afspraken gemaakt, waardoor de hogeschool ook in de toekomst een entiteit op zich blijft, en de academische bachelor en master niet naar de universiteit verhuizen. Hierdoor kan het huidige geïntegreerde model tussen de nautische wetenschappen en scheepswerktuigkunde blijven bestaan, en zal de school in de toekomst een academische én een beroepsstroom behouden. Tijdens de gesprekken merken de docenten op dat deze uitzonderlijke situatie absoluut geen probleem is wat de profilering van de professionele bachelor scheepswerktuigkunde betreft. Binnen de professionele bachelor richt het onderzoek zich vooral op de praktische toepassingen waar studenten actief bij betrokken worden. De commissie stelt vast dat er goede contacten zijn met het beroepenveld. De school stelt zijn lokalen ter beschikking om de bijeenkomsten van de beroepenorganisatie (KBZ, Gallois Genootschap, Nautical Institute…) op school te houden. Hierdoor kunnen zowel studenten als docenten hieraan deelnemen en kennismaken met de nieuwste ontwikkelingen.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 19
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de mogelijkheden te onderzoeken van differentiatie aan de boven- en de onderkant. De commissie vraagt om na te gaan of er behoefte bestaat aan een doorstroomvariant, waarbij afgestudeerden direct door kunnen naar Manchester of Delft. De commissie beveelt de opleiding aan om hiervoor samen met deze instellingen een doorgaande leerlijn te ontwikkelen. De opleiding zou moeten onderzoeken of studenten van HZA dan extra vakken moeten volgen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: -
De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps- of kunstpraktijk). Ze zijn, in het geval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.
-
Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De domeinspecifieke eisen zijn beschreven in de STCW 95-norm en door de hogeschool aangevuld met specifieke aanvullingen, aansluitend bij de wensen van het beroepenveld. De commissie constateert dat er eigenlijk geen benchmarking gebeurt met andere opleidingen (Vlaamse of internationale opleidingen). Tijdens de gesprekken werd het de commissie niet duidelijk welke de andere vergelijkbare internationale scholen zijn in dit domein. Hierdoor is het voor de school moeilijk om te vergelijken, maar ook om te bepalen met wie er kan worden samengewerkt. Dit betekent dat de school zich meer zou moeten profileren in een bepaald domein van scholen dat zij als gelijkwaardig of superieur beschouwt. De commissie raadt de hogeschool aan om haar specifieke domein af te bakenen, zodat internationale benchmarking mogelijk wordt. Zowel de vertegenwoordigers van het beroepenveld als van de alumni geven aan dat de opleiding goed aansluit bij het beroepenveld. De commissie vernam weinig behoefte om de opleiding te veranderen, behalve om meer nadruk te leggen op de automatisering, gezien de ontwikkelingen in dit domein. Het beroepenveld geeft ook aan dat de huidige verdeling tussen de theorie en de praktijk gehandhaafd moet blijven. De afgestudeerden van de school hebben tijdens de opleiding een degelijke ‘problem solving’-kennis opgebouwd, en stellen zich kritisch op door een ‘root cause’- en ‘gap’-analyse uit te voeren om een probleem op te lossen en niet voor de kortetermijnoplossingen te gaan. Hierdoor compenseren ze ruimschoots hun ietwat minder sterke praktische kennis bij de start van hun carrière. Dit zal bij de studenten de basis leggen om
20 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
complexe technische zaken in de praktijk te kunnen begrijpen, ondanks het feit dat deze complexe onderwerpen niet in de opleiding besproken worden. Het beroepenveld vraagt wel meer aandacht voor de ontwikkeling van de algemene competentie van leidinggeven, die niet beschreven staat in de STCW 95-norm . De commissie ervaart tijdens de verschillende gesprekken dat de school midden in het werkveld staat. Zoals in facet 1.1 al aangehaald, houden maritieme genootschappen hun bijeenkomsten op de school. De docenten zijn nieuwsgierig en intrinsiek gemotiveerd om ontwikkelingen in het werkveld te volgen. De automatisering op schepen is een actueel onderwerp. Het beroepenveld en de alumni die de commissie gesproken heeft, geven aan om hier tijdens de opleiding meer aandacht aan te geven, zoals in andere landen ook gebeurt, door een bijkomende specialisatie automatisering kopcursus voor scheepswerktuigkundigen (zoals in Duitsland). De doelstellingen van de opleiding sluiten aan op het domeinspecifieke referentiekader en op de (internationale) eisen die aan de opleiding worden gesteld.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt de hogeschool aan om een specifiek domein af te bakenen en internationaal te benchmarken.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 1.1: Niveau en oriëntatie
goed
Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 21
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: -
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
-
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
-
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft de omvorming naar de BAMA-structuur aangegrepen om een curriculuminnovatie op gang te brengen, en de opleiding verder te ontwikkelen onder leiding van de Commissie Onderwijsorganisatie en Onderwijsvernieuwing (COO). Door overleg binnen de verschillende raden en overlegorganen van de hogeschool, werden de verschillende actoren (docenten, maritieme industrie en studenten) betrokken bij deze curriculumherziening. De opleiding kan opgedeeld worden in vijf onderwijseenheden, die elk een aantal opleidingsonderdelen omvatten: Exploitatie en scheepstechniek, Toegepaste wetenschappen, Economie en management, Exacte wetenschappen en informatica, en Sociale wetenschappen en talen. De commissie constateert dat de inhoud aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. De commissie wil echter een kanttekening maken bij het feit dat de opleiding gedurende het verloop van het curriculum 70 procent van de studenten verliest. De opleiding is sterk selecterend, zeker in het eerste jaar, voornamelijk door de wiskunde. Wiskunde wordt mee gebruikt als element in de algemene competenties, met name de ontwikkeling van het logisch denkvermogen. De commissie stelt zich de vraag of dit verstandig is, omdat hierdoor het onderwijsrendement vooral in het eerste jaar sterk verlaagd wordt. De commissie kan uit de gesprekken met de verschillende gespreksgroepen niet afleiden of het hele pakket wiskunde relevant is voor de latere beroepsuitoefening. Zijn er ook indirecte methodes om logisch redeneren aan te tonen? De commissie suggereert om te onderzoeken of bepaalde complexe onderdelen van de wiskunde niet later in de opleiding geplaatst kunnen worden, en meer in een praktijkgerichte context. Een andere conclusie kan zijn dat de verwachtingen van de instromende studenten en de doelstelling en inhoud van het programma niet goed overeenstemmen. Kennelijk heeft een belangrijk deel van de studenten die instromen, een verkeerd beeld van de opleiding, vooral ten aanzien van het niveau van de exacte vakken. Dit kan duiden op een probleem in de voorlichting, waarbij de moeilijkheidsgraad van de opleiding onvoldoende (PBo) voor het voetlicht wordt gebracht.
22 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
De hogeschool besteedt veel aandacht aan remedial activiteiten, maar de effectiviteit hiervan is tamelijk gering. Met name de onderbouw (eerste en tweede jaar) ervaren de studenten die de commissie gesproken heeft als veel te theoretisch. Zij bepleiten een grotere praktijkgerichtheid van de opleiding. Het beroepenveld daarentegen wil de huidige balans tussen theorie en praktijk behouden. De doelstelling van de opleiding is om de studenten zelfstandig te leren denken, en hen een methodologie en denkprocessen aan te reiken. Daarnaast krijgen de studenten een goede technische bagage mee tijdens de opleiding. De combinatie van deze vaardigheden stelt hen in staat om de kennis van nieuwe technologie die ze tijdens hun carrière ontmoeten, zelfstandig verder op te bouwen. De commissie stelt vast dat bij de opbouw van het curriculum het competentieleren nog niet goed is ingevoerd. Veel onderwijs wordt nog vakgericht en klassikaal gegeven, en niet in de vorm van beroepstaken. Ook is er nog een groot onderscheid tussen theorie en praktijk. De opleiding presenteert haar programma als competentiegericht. Het is niet duidelijk wat hiermee concreet wordt bedoeld en over welke competenties afgestudeerden moeten beschikken. Dit hangt samen met het feit dat de operationalisering van de competenties door de opleiding heen voor een deel ontbreekt. De commissie raadt aan om in het onderwijsconcept te formuleren in hoeverre men competentieleren wil invoeren, wat dit betekent voor de operationalisering van competenties en voor de vaststelling hiervan (beoordeling en toetsing). Om de uitwisseling van studenten en docenten in het kader van het Erasmus Lifelong Learning Program 20072013 mogelijk te maken, vernieuwde de Hogere Zeevaartschool haar Erasmus University Charter, dat in mei 2007 officieel werd goedgekeurd. Met verschillende instellingen uit Finland, Spanje, Letland, Ierland en Noorwegen werden al billaterale overeenkomsten gesloten. Andere landen zullen nog volgen. De ontwikkeling van het internationaliseringsbeleid is pas recent gestart. De commissie vindt dat er goed wordt gebruikgemaakt van de aangeboden mogelijkheden, maar dat het nog te veel operationeel gedreven wordt door ad-hocaanvragen van studenten en docenten en subsidiemogelijkheden. De hogeschool moet het internationaliseringbeleid strategisch verder ontwikkelen en zichzelf positioneren, waarna bepaald kan worden met welke instellingen ze wil samenwerken. Daarbij moet ook worden bepaald binnen wel taaldomein internationalisering wordt nagestreefd. De hogeschool moet haar beleid bepalen ten aanzien van de rol van de Nederlandse (en Franse) taal binnen het kader van de internationalisering. Studentenuitwisseling op basis van Nederlandstalige cursussen is niet mogelijk. Als de opleiding heeft bepaald met welke instellingen ze wil samenwerken, kan ze een gestructureerd uitwisselingsbeleid opzetten en kan bidiplomering worden gerealiseerd.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 23
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt zich af of het terecht is dat de wiskunde zo’n sterk selecterende werking heeft voor het beroep van scheepswerktuigkundige. De commissie beveelt aan te onderzoeken welke wiskunde vakmatig nodig is, en in hoeverre de wiskunde ook een adequate rol vervult bij de scholing in logisch denken. Wellicht zijn er ook andere, minder selecterende methodes om de studenten hierin te trainen. De commissie vraagt de opleiding om ook te beschouwen of de wiskunde zoals die nu wordt gegeven, in alle opzichten vereist is voor het latere beroep. De commissie adviseert een visie te ontwikkelen over binnen welk taaldomein internationalisering wordt nagestreefd. Als dit Engels is, wordt aanbevolen Engels een prominente plaats te geven in het curriculum en het onderwijs.
Facet 2.2
Eisen professionele/academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: -
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroeps- en kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.
-
Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.
-
Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie stelt vast dat het opleidingprogramma actueel is. Uit de opbouw van het programma blijkt dat kennisontwikkeling een belangrijk gedeelte van de opleiding uitmaakt, meer in het bijzonder kennisontwikkeling in het kader van competenties. De commissie constateert dat het voor studenten beschikbare materiaal in de bibliotheek goed op orde is. De commissie mist de directe beschikbaarheid van bepaalde handboeken en rules & regulations, zoals de IACS Unified requirements hold structure repair en de European Port State Control Offices Training (EPSCOT). Op regelmatige tijdstippen verwerkt de hogeschool recente ontwikkelingen vanuit het beroepenveld in de opleiding. De hogeschool staat midden in het beroepenveld, zoals in facet 1 beschreven. Ook de nieuwe tendensen uit de wetenschap worden door de hogeschool op de voet gevolgd. De docenten en studenten zijn betrokken bij onderzoeksprojecten,
zoals de deelname van de derdejaarsstudenten
scheepswerktuigkunde aan de Frisian Solar Challenge (de zonneboot).
24 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Praktijkervaring krijgen de studenten zowel door oefeningen in de simulator als tijdens een stage aan boord van een schip, naast de klassieke labo’s en de werkplaatsen op de hogeschool. De commissie stelt een groot verschil vast tussen de steriele simulatieoefeningen en de praktijk aan boord, zoals verder in detail besproken in facet 4.1. De enige verplichte stage voor de studenten uit de opleiding scheepswerktuigkunde aan boord van een schip, is gepland in het eerste bachelorjaar. Deze stage duurt vier weken en vindt plaats aan boord van een zeilschip. Deze motor heeft uiteraard niet de dimensies van een klassieke scheepsmotor, en aangezien het om een zeilschip gaat, werkt de motor tijdens de reis bij voorkeur niet. Het idee achter de keuze voor een zeilschip, namelijk om de studenten van de nautische wetenschappen en de scheepswerktuigkundigen samen stage te laten lopen, samenwerken te bevorderen en elkaars werk te leren appreciëren, schuift de opleiding als een troef naar voren. De studenten scheepswerktuigkunde ervaren dit niet als een extra dimensie, en geven de voorkeur aan het varen op een echt motorschip tijdens de stage. Tijdens de stage worden de studenten gevolgd en geëvalueerd door de docenten volgens het volgende schema: knowledge (25 procent), understanding (use of knowledge) (25 procent), motivation (25 procent) en discipline (25 procent). Met studenten die slecht scoren, wordt een individueel gesprek gevoerd als tussentijdse evaluatie. Gedurende deze verplichte stage gaat ook personeel van de rederijen mee aan boord. Hiermee beogen de rederijen de capaciteiten van de studenten in het eerste jaar te leren kennen, om ze te kunnen opvolgen en ze zo vroeg mogelijk aan de rederij te binden. De docenten moedigen de studenten aan om gedurende de vakantieperiodes bijkomende vrijwillige stageervaring op te doen aan boord. De studenten moeten zelfstandig naar de reders stappen om een stageaanvraag in te dienen. De student werkt aan boord onder toezicht van het personeel en brengt verslag uit in zijn persoonlijke Cadet Training Record Book. De commissie vraagt zich af wat de leereffecten van een dergelijke stage zijn, aangezien de school hier vrijwel niet is bij betrokken. De commissie suggereert de school te onderzoeken of er tijdens deze vrijwillige stageperiode geen extra wiskundetaken kunnen opgelegd worden. De commissie stelt vast dat het voor de studenten soms moeilijk is om stages aan boord te vinden. Een uitwijkmogelijkheid naar belendende sectoren, bijvoorbeeld binnenvaart, koeltechniek, motoraandrijving en elektrotechniek, zou een mogelijke oplossing zijn. Op het einde van het derde bachelorjaar maken de studenten scheepswerktuigkunde een bachelorscriptie. De student kan kiezen voor een theoretische scriptie, het uitwerken van een simulatiepakket of een praktijkproject. Sommige praktijkprojecten worden in groep uitgewerkt, waarbij elke student een vastomlijnd onderdeel van het project voor zijn rekening neemt, zoals de deelname aan de Frisian Solar Challenge. Het relatieve gewicht van de eindscriptie bedraagt 12 studiepunten. Het eindwerkproject wordt verder besproken in facet 2.7. De praktijkoefeningen op de simulatoren wordt door de federale overheid als gelijkwaardig geaccepteerd voor een deel van de te behalen vereiste vaartijd. De vaarbevoegdheidsbewijzen vragen de studenten aan bij de federale overheidsdienst Mobiliteit en Scheepvaart, op basis van het ingevulde Cadet Training Record Book.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 25
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert om de simulatieoefeningen reëler te maken door het toevoegen van werkende motoren of door gesimuleerde trillingen van werkende motoren te integreren. De commissie vraagt om de wens van de studenten scheepswerktuigkunde voor een verplichte stage op een echt motorschip te onderzoeken. De commissie stelt vast dat het soms moeilijk is voor studenten om stages aan boord te vinden, vooral voor de Franstalige studenten en tijdens bepaalde delen van het jaar. De commissie vraagt om uitwijkmogelijkheden naar belendende sectoren zoals binnenvaart, koeltechniek, motoraandrijving en elektrotechniek te onderzoeken. De commissie vraagt om de bibliotheekcollectie verder aan te vullen met praktische handboeken. De commissie vraagt zich af wat de leereffecten zijn van de stages die in de zomermaanden worden uitgevoerd, en of dit niet kan worden geoptimaliseerd door de betrokkenheid van de school bij deze vrijwillige stages te verhogen.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: -
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het opleidingsprogramma bevat naast de algemene competenties, die evolueren van meer algemene kennis en inzichten naar het verdiepen van de inhoud, ook de algemene beroepsgerichte competenties, die inherent zijn aan een beroepsgerichte bacheloropleiding. Gezien het internationale karakter van de maritieme sector worden hier de beroepsspecifieke competenties, zoals beschreven in de STCW 95-standaard, aan toegevoegd. Het opleidingsprogramma is inhoudelijk goed uitgewerkt. De commissie stelt vast dat verder gebouwd wordt op de cursussen die voordien in het curriculum gegeven werden, wat de lineariteit en de volgtijdelijkheid van de opleiding duidelijk aantoont. De commissie oordeelt dat de samenhang van het programma goed is. De individuele situatie van studenten komt steeds meer naar voren in de planning van het opleidingsprogramma, waardoor de volgende varianten in de curricula voorkomen: studenten met een modeltraject, studenten met een persoonlijk deeltraject (PDT), studenten ingeschreven met een diploma-, een credit- of een examencontract, studenten met vrijstellingen op basis van eerder verworven kwalificaties (EVK) of eerder verworven competenties (EVC). Om te vermijden dat de logische inhoudelijke opbouw van de opleidingsonderdelen wordt onderbroken, bepaalt de opleiding de aanvangscompetenties van de opleidingsonderdelen. De commissie stelt vast dat hiermee een
26 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
goed systeem is opgezet, waardoor de student niet het volledige jaar moet overdoen indien hij niet voor alle vakken slaagt. De studiebegeleider stelt alles in het werk om de studenten te helpen in dit geval een individueel en evenwichtig combinatieprogramma op te zetten en aldus verder te studeren. In het programma van de opleiding tot bachelor Scheepswerktuigkunde komen geen keuzeopleidingsonderdelen voor. Studenten kunnen facultatieve opleidingsonderdelen volgen om hun kennis en vaardigheden te remediëren of te verbeteren: maritiem Engels (Refresher Course) (eerste bachelorjaar) en Cargo Handling Training-cursussen, wat aanleiding geeft tot het behalen van de STCW-95 certificaten voor olie-, gas- en chemicaliëntankers (derde bachelorjaar). Aan deze facultatieve opleidingsonderdelen zijn geen studiepunten verbonden.
Aanbevelingen ter verbetering: De
commissie
adviseert
de
opleiding
om
te
overwegen
of
het
niet
wenselijk
is
keuze-
en/of
differentiatieonderdelen in te voeren, gezien de ontwikkelingen van verschillende scheepstypes, automatisering enzovoort. Het programma is in de eerste jaren vooral theoretisch. De commissie vraagt om na te gaan of het in het kader van competentieleren niet beter is om meer een mix te hebben van theorie en praktijk. Dit kan een positieve invloed hebben op het studierendement in de lagere jaren. De commissie vraagt om na te gaan of het programma geen opbouw moeten hebben naar een meesterproef in het vierde jaar, waarin de student afstudeert op grond van een ‘proeve van bekwaamheid’, bij voorkeur aan de hand van een praktijkcasus. De commissie beveelt aan om na te gaan of studenten voldoende praktijkervaring opdoen om problemen op te lossen die in de praktijk (kunnen) voorkomen. Bij wijze van voorbeeld: om de lasreparatiewerken van een scheepshuid op een varend schip te oefenen, zouden werven kunnen ingeschakeld worden.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 27
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: -
De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: ten minste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studietijd
Beoordelingscriteria: -
De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.
-
Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Om de studeerbaarheid beter in kaart te brengen, richtte de hogeschool een werkgroep Studietijdmeting op. Deze werkgroep werkt regelmatig samen met de AUHA. Op dit moment is de werkgroep Studietijdmeting opgenomen in de integrale kwaliteitszorg. Om een duidelijk beeld te krijgen, werd enerzijds een analyse van de curricula en de lessen- en examenroosters (theoretische berekening) uitgevoerd. Anderzijds werd tijdens het academiejaar 2004-2005 praktische informatie verzameld via de methode van het tijdschrijven en het gebruik van focusgroepen (nagesprekken met de studenten in groep). Ondanks de zorgvuldige selectie van de studenten en de vrijwillige deelname aan het tijdschrijven, waren de resultaten niet bruikbaar. Uit de focusgroepen kwam wel veel informatie naar voren. Tijdens het academiejaar 2005-2006 werd het individueel tijdschrijven vervangen door een vragenlijst, die klassikaal werd ingevuld. De focusgroepen werden opnieuw samengeroepen. De resultaten van de beide initiatieven zijn besproken in de werkgroep Studiemeting en doorgegeven aan de betrokken docenten. De
28 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
vragenlijsten zijn een goede basis om in de focusgroepen ernstige en diepgaande besprekingen te kunnen houden. Tijdens de daaropvolgende academiejaren is verder gewerkt met de combinatie van een algemene vragenlijst en de focusgroepen per klas. De commissie stelt vast dat de opleiding geen goed zicht heeft op de studietijd, omdat de uitgevoerde metingen geen eenduidige resultaten opleveren qua reële studietijd. De opleiding heeft het moeilijk om een geschikte en efficiënte methode te vinden om de werkelijk bestede studielast vast te stellen. In het ZER en tijdens de gesprekken komen een aantal methodes naar voren die de voorbije jaren uitgeprobeerd zijn zonder een duidelijk valide resultaat. In het eerste bachelorjaar ligt het accent qua leerinhouden op theoretische basiskennis en praktijkgerichte inzichten. De vooropleiding van de instromende studenten is hier de doorslaggevende factor. De studenten uit een technische vooropleiding kunnen moeilijkheden ondervinden om de theoretische leerinhouden te verwerken, de Franstalige studenten ondervinden dikwijls moeilijkheden met de Engelse taal en de studenten met een ASOvooropleiding hebben het moeilijker met praktijkgerichte vakken. De hogeschool besteedt veel aandacht aan de instroombegeleiding, zoals uitvoerig beschreven wordt in facet 4.2. Studenten met een persoonlijk deeltraject kunnen het moeilijk hebben om het curriculum te volgen. De studenten geven de volgende rake typering in verband met de studietijd: ‘De opleiding is wel zwaar, maar te doen.’ Aanbevelingen ter verbetering: Het verdient aanbeveling om de studietijd systematisch en structureel te meten en in kaart te brengen, via focusgroepen of andere methoden die (bij andere instellingen) hun waarde hebben bewezen.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: -
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.
-
De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Om de opleidingsdoelstellingen op een efficiënte wijze te realiseren, streeft de hogeschool naar een evenwicht in het gebruik van de onderwijsmiddelen en de didactische werkvormen. De afgelopen jaren stelde de hogeschool steeds meer het studentgecentreerde denken centraal. Het gebruik van internet en het Blackboard Learning System (de elektronische leeromgeving) geven de studenten meer flexibiliteit en bijkomende mogelijkheden om de vakken in te studeren.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 29
De opleiding zet verschillende werkvormen in, afhankelijk van het opleidingsonderdeel en de didactische doelstellingen. Deze werkvormen zijn hoorcolleges, practica, labo’s, portfolio’s, begeleid zelfstandig studeren, opdrachten en het gebruik van het Blackboard Learning System. In het kader van projectmatig wetenschappelijk onderzoek (PWO) wordt ook praktijkgeoriënteerd groepswerk uitgevoerd. Het Blackboard Learning System wordt goed gebruikt door de studenten voor het raadplegen van de cursussen en aankondigingen, en als forum om informatie uit te wisselen. De Franstalige studenten geven aan dat enkel de eerste pagina uitsluitend Nederlandstalig is. Alle andere pagina’s zijn personaliseerbaar in het Frans en vormen dus geen hinderpaal. Tijdens het visitatiebezoek hoorde de commissie dat het onderwijsconcept competentiegericht is in de letterlijke zin van het woord. De commissie stelt tijdens de gesprekken in verband met competentiegericht opleiden echter vast dat de opleiding dit onderwijsconcept nog niet scherp genoeg gedefinieerd heeft. Uit de gesprekken komt niet duidelijk naar voren wat de hogeschool precies verstaat onder een competentiegerichte opleiding, en op welke manier die vorm krijgt. Dit wil zeggen dat dit concept nader gedefinieerd moet worden, zodat duidelijk wordt wat de hogeschool hieronder verstaat en wat het verschil is met volledig competentieleren. De commissie constateert dat de algemene competenties deels niet zijn geoperationaliseerd. Er is een kloof tussen de competenties zoals die in de STCW 95-norm zijn beschreven en die in de onderwijsuitvoering, wat ook gevolgen heeft voor de toetsing van studenten. De toetsingscriteria zijn nog niet eenduidig gedefinieerd en vastgelegd. Het definiëren van de criteria zal de transparantie naar de studenten verhogen. De commissie beveelt aan om een onderscheid te maken tussen algemene en beroepsgerichte competenties, en om aan alle competenties gewichten toe te kennen. Uit de gesprekken met studenten maakt de commissie op dat er veel hoorcolleges gegeven worden. De praktijklessen zijn over het algemeen meer competentiegericht opgebouwd dan de theorielessen. De studenten geven aan dat veel theorie sec als theorie wordt aangeboden, zonder die onmiddellijk te koppelen aan praktijkvoorbeelden. De commissie was aangenaam verrast door de mogelijkheden van de simulatoren voor de simulatieoefeningen, zoals onder facet 2.2 beschreven. De studenten maken na afloop van elke oefening reflectieverslagen, en krijgen feedback van de docent. De commissie vraagt zich af of er vanuit didactisch oogpunt nog meer uit deze oefeningen te halen valt, door na elke oefening de problem solving-acties in groep te bespreken en de meerwaarde van de groep als extra leerdimensie in te zetten. Tijdens de rondgang stelt de commissie vast dat het materiaal in de praktijkruimtes heel erg basic is. De docenten dromen over meer up-to-date faciliteiten in het nieuwe gebouw. De studenten geven echter aan dat dit materiaal goed is om de technische basiskennis onder de knie te krijgen. Deze stelling wordt bevestigd door de alumni.
30 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om alle algemene competenties te operationaliseren. De commissie beveelt aan om een onderscheid te maken tussen algemene en beroepsgerichte competenties, en om aan alle competenties gewichten toe te kennen. De commissie raadt aan om het competentiegericht concept concreet te definiëren. Het is raadzaam de competenties als meetbaar te formuleren, om zodoende zowel voor de programmering van het onderwijs als bij de evaluatie en meting van de prestaties meer houvast te hebben. De commissie suggereert om na te gaan of er vanuit didactisch oogpunt nog meer uit de simulatieoefeningen te halen valt.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: -
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De organisatie van toetsen en examens staat beschreven in het Onderwijs- en Examenreglement van de hogeschool. De evaluatiecriteria per opleidingsonderdeel worden uitgebreid toegelicht in de cursusplannen en ECTS-fiches. Verder vermeldt de studiegids een verkorte beschrijving. De docenten bespreken met de studenten de voorwaarden en de evaluatiecriteria. Via de jaarplanning is de student op de hoogte wanneer de examenperiodes plaatsvinden. In het kader van de semestrialisering en de modularisering wordt het academiejaar opgesplitst in twee semesters, die op hun beurt worden opgedeeld in twee modules of lesblokken, waarna telkens een examenperiode voorzien is. In de eerste zittijd zijn de examens dus gespreid over vier examenperiodes. Voor elke examenperiode voorziet de opleiding een inhaal-, herhalings- of studieweek. De tweede zittijd vindt plaats vanaf eind augustus tot midden september. De keuze van de examenvormen (schriftelijke, mondelinge of praktische examens) gebeurt afhankelijk van de competenties en de hieraan verbonden doelstellingen. In sommige gevallen moet de studenten vooraf gemaakte opdrachten voorleggen bij het examen. Bij het toetsen is er aandacht voor het geïntegreerd verwerken van de materie. Tijdens het visitatiebezoek stelt de commissie vast dat het niveau van de examens en de permanente evaluatie van de studenten voldoende was.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 31
De commissie stelt vast dat er bij de toetsing mogelijk probleem rijzen omwille van het niet geoperationaliseerd zijn van de algemene competenties, waardoor deze moeilijk toetsbaar zijn, zoals in facet 2.6 uitvoerig aangehaald. De opleiding werkt niet met toetsmatrijzen. In zo’n toetsmatrijs bepalen de docenten vooraf hoe elk onderdeel van de opleiding getoetst zal worden, alvorens de toetsproef zelf uit te werken. De opleiding geeft aan dat de STCW 95-norm de absoluut minimale competentievereisten beschrijven. De commissie vraagt de opleiding na te denken hoe ze kan aantonen dat alle competenties afgedekt worden. Het doel van de verplichte stage (één maand tijdens het eerste jaar) is in eerste instantie een kennismaking met het werkveld. De beperkte al verworven theoretische kennis wordt omgezet in beroepsspecifieke competenties op een maatschappijkritische en multiculturele wijze. Het relatieve gewicht van de stage bedraagt 4 studiepunten. Vanaf 2007-2008 worden de stages aan boord voor het tweede en derde bachelorjaar scheepswerktuigkunde binnen het studiecurriculum afgeschaft, omwille van de herschikking van de labo’s en de praktijk in die jaren, en de verlenging van de stageperiode in het eerste bachelorjaar. De studenten worden aangespoord om tijdens de zomermaanden de resterende vaartijd en de nodige competenties te verwerven. Hiervoor krijgen ze vanuit de studentenadministratie alle mogelijke ondersteuning (lijst met mogelijke contactadressen op het Blackboard Learning System…). De coördinator Stages en gelijkgestelde vaartijd bereidt de studenten voor, samen met de docenten van de aan de stage gerelateerde opleidingsonderdelen. De opleiding organiseert verschillende infosessies over de verwachtingen en eisen die aan de student worden gesteld en over de praktische regelingen. Alle activiteiten met betrekking tot het praktische gedeelte van de opleidingen worden gerelateerd aan de STCW 95-standaard en -conventie, en zijn ondergebracht in het document ‘Stages en gelijkgestelde vaartijd’. De labo’s en de simulatoropleidingen worden aanzien als ‘gelijkgestelde vaartijd’ voor het behalen van de nodige vaarbewijzen. Een wegingsfactor bepaalt de gelijkgestelde vaartijd, behaald door de oefeningen tijdens de opleiding in de hogeschool. Verschillende onderwerpen (zowel theoretische als praktische projecten) komen in aanmerking voor de bachelorscriptie. Het relatieve gewicht van de eindscriptie bedraagt 12 studiepunten. Vanuit de hogeschool en het werkveld worden lijsten met mogelijke scriptieonderwerpen aan de studenten bezorgd. Het staat de student echter vrij om zelf een onderwerp ter goedkeuring in te dienen. De student kiest zelf zijn promotor uit het onderwijzend personeel van de hogeschool. De promotor begeleidt de student tijdens de uitwerking van zijn scriptie. Sommige praktijkprojecten worden in groep uitgewerkt. Hierbij moet duidelijk afgebakend worden welk deel van het project elke student voor zijn rekening neemt, inclusief de economische aspecten die aan het project verbonden zijn (bijvoorbeeld de deelname aan de Frisian Solar Challenge). De bachelorscriptie wordt beoordeeld door een jury die bestaat uit de voorzitter, de promotor en minstens twee assessoren: leden van het onderwijzend personeel van de HZS. De inhoud van de scriptie of de uitwerking van de praktische eindscriptie wordt beoordeeld voor 50 procent, de vorm voor 20 procent en de mondelinge verdediging voor 30 procent. De commissie stelt vast dat het niveau van de eindwerken voldoende was.
32 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt aan om de algemene competenties te operationaliseren. De commissie beveelt het opzetten van toetsmatrijzen aan. De commissie vraagt de opleiding na te denken hoe ze kan aantonen dat alle competenties afgedekt worden. De commissie adviseert om studenten in deze beroepsgerichte bacheloropleiding vooral te laten afstuderen op praktijkprojecten in plaats van op literatuurscripties.
Facet 2.8
Masterproef
Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: -
diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;
-
door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De formele toelatingsvoorwaarden voor de opleiding Scheepswerktuigkunde staan duidelijk vermeld in verschillende documenten van de hogeschool, zoals de onthaalbrochure en de website. De kandidaat-studenten moeten niet deelnemen aan een toelatingsexamen; ze ondergaan wel een medisch onderzoek (met het oog op het afleggen van het verplichte opleidingselement ‘Stage aan boord’). De hogeschool verwacht geen expliciete maritiem-technische voorkennis. De verschillende opleidingsonderdelen zijn voor de meeste studenten wel nieuw, maar worden in het eerste jaar op een beginnersniveau aangeboden. Impliciet gaat de hogeschool ervan uit dat de instroomstudenten de kennis, inzichten, vaardigheden en attituden beheersen die op het einde van het secundair onderwijs zouden moeten verworven zijn. Toch vormen elementen zoals contactvaardigheid, een adequaat mondeling en schriftelijk communicatievermogen, een gerichte
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 33
studieattitude, het zelfstandig kunnen functioneren en een goede planningsvaardigheid een hinderpaal voor een aantal instromende studenten. De studenten uit een ASO-opleiding maken meestal vlot de overstap. Voor de TSO-leerlingen en studenten van andere nationaliteiten zijn de aanpassingsmogelijkheden wisselend. De docenten gaven tijdens de gesprekken aan dat de roep om te gaan varen bij vele studenten groter is dan de inhoudelijke kennis van de opleiding bij de start. Vele toekomstige studenten zijn zich er niet van bewust dat de exacte wetenschappen vergelijkbaar zijn met die in een ingenieursopleiding. Vooral het pakket wiskunde is meermaals een struikelblok, ondanks alle studentenbegeleidingsmaatregelen die de hogeschool voorziet. Sinds 2006-2007 voorziet de hogeschool voor het opleidingsonderdeel wiskunde een voorbereidingsprogramma voor abituriënten. Analoog worden voor het opleidingsonderdeel maritiem Engels refresher courses georganiseerd, vooral voor de Franstalige en buitenlandse studenten die in hun vooropleiding weinig of geen onderricht in de Engelse taal hebben gehad. Deze specifieke begeleiding voor instromers komt ook aan bod in facet 4.2. De verschillende mogelijke studietrajecten zijn al aangehaald en besproken in facet 2.3. De commissie stelt vast dat op de hogeschool een nultolerantie geldt voor druggebruik. De opleiding scheepswerktuigkunde leidt tot een beroep waar veiligheid van primordiaal belang is en onoordeelkundig gedrag een gevaar kan betekenen voor het schip en/of zijn bemanning.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om na te gaan of de verhuizing van complexere wiskundeonderdelen een betere aansluiting mogelijk kan maken in het eerste jaar. De wiskunde, nu voor velen een struikelblok, zou geactualiseerd kunnen worden met voorbeelden en praktijkgerichte toepassingen. De commissie raadt aan om veel meer aandacht te geven aan die aspecten die voorspellend zijn voor het slaagresultaat van de studenten. De commissie adviseert om bij de voorlichting en de toelating meer te sturen op factoren die het studiesucces bepalen.
34 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 2.1: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
voldoende
Facet 2.2: Eisen professionele gerichtheid van het programma
voldoende
Facet 2.3: Samenhang van het programma
goed
Facet 2.4: Studieomvang
OK
Facet 2.5: Studielast
voldoende
Facet 2.6: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
voldoende
Facet 2.7: Beoordeling en toetsing
voldoende
Facet 2.8: Masterproef
niet van toepassing
Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden
voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 35
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: -
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De aanwerving van het onderwijzend personeel aan de hogeschool gebeurt volgens een algemene procedure, waarbij verschillende academische en professionele criteria aan bod komen, gezien de nauwe banden met de academische opleiding. De hogeschool streeft voor de invulling van de individuele opdracht naar een maximale aansluiting op de competenties en wensen van het personeelslid. Elke lesgever behoort tot een onderwijseenheid. De docent kan naast onderwijsactiviteiten ingezet worden voor andere activiteiten, zoals stage- of scriptiebegeleider en coördinator of verantwoordelijke van een dienst. Deze gediversifieerde taakinvulling is ingeburgerd bij de docenten. De beschikbare tijd voor projectmatig wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten in de totale opdracht ligt tussen 10 en 20 procent. Functioneringsgesprekken worden gehouden om in een open en constructieve sfeer te kunnen samenwerken. Tijdens het academiejaar is er voldoende ruimte voor formele en informele gesprekken tussen het onderwijzend personeel. Nieuwe personeelsleden worden door hun diensthoofd rondgeleid en voorgesteld aan de docenten en studenten. De hogeschool stimuleert het onderwijzend personeel om deel te nemen aan opleidingen, studiedagen, seminaries en congressen, om zo hun competenties op onderwijskundig vlak en/of hun expertise en competenties binnen het eigen onderwijsdomein te blijven ontwikkelen. Infosessies over onderwijskundige omvormingen werden intern voor alle docenten opgezet, meer bepaald in verband met een vernieuwende didactische aanpak en suggesties voor innovatieve leerprocessen (onder andere studie- en infosessies over competentieontwikkeling). De Universiteit Antwerpen heeft een Expertisecentrum voor het Hoger Onderwijs (ECHO) opgericht, dat ten dienste staat van de opleidingen en docenten van de Universiteit Antwerpen en de hogescholen van de associatie. Via ECHO kregen de docenten van de hogeschool de mogelijkheid om deel te nemen aan studiesessies
over
onder
meer
kwaliteitszorg,
begeleid
zelfstandig
studeren,
activerend
werken,
onderwijskwaliteit, leerdoelen, evalueren en toetsen en Blackboard. ECHO biedt ook de mogelijkheden om kennis en ervaring te delen door actieve participatie van het onderwijzend personeel van de HZS. Het ATP staat in voor de administratieve, technische en organisatorische omkadering.
36 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
De commissie waardeert de inzet en de bekwaamheid van het personeel. Zowel de alumni, de studenten als het werkveld beklemtonen dit tijdens de verschillende gesprekken met de commissie. Als de docenten deelnemen aan trainingen, congressen en zo meer maken ze verslagen, zoals beschreven in het kwaliteitssysteem. Deze documenten worden verspreid naar de directie van de hogeschool, maar komen via de formele kanalen niet terecht bij de directe collega’s. De kennisdeling onder docenten gebeurt enkel op informele en ongestructureerde wijze. De commissie suggereert om deze informele kanalen om kennis te delen, te formaliseren. Het niveau van het Frans bij de docenten is voldoende.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert om de informele kennisuitwisseling tussen docenten onderling te formaliseren.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: -
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het onderwijs wordt verzorgd door docenten die de brug weten te slaan tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Voor de opleiding scheepswerktuigkunde streeft de hogeschool er zoveel mogelijk naar om gebrevetteerde scheepswerktuigkundigen – ‘chief engineer’ – aan te werven. De commissie vindt het positief dat ook de docenten de mogelijkheid hebben om stage te lopen in de industrie. Ze gaan zelf ook nu nog stage volgen op zee. De meesten zijn hun professionele carrière gestart op zee. De eerste stappen om docentenuitwisselingenprojecten met buitenlandse instellingen te realiseren, zijn gezet, maar dit bevindt zich nog in een beginstadium. De docenten zijn actief bij het werkveld betrokken via deelname aan onderzoeksprojecten en actief lidmaatschap van professionele organisaties. Ze zijn gezond nieuwsgierig en intrinsiek gemotiveerd om ontwikkelingen in het werkveld op te volgen.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 37
Vergaderingen van studiekringen van scheepswerktuigkundigen, onder andere het Gallois Genootschap, vinden op de hogeschool plaats. De commissie is aangenaam verrast dat zowel studenten als docenten hieraan deelnemen. Op deze wijze ontstaan bijkomende contactmomenten met het werkveld.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: -
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Aan de opleiding zelf is geen administratief en technisch personeel verbonden. 12,05 VTE onderwijzend personeel van de 39,25 VTE van de hogeschool gaan naar de opleiding professionele bachelor scheepswerktuigkunde. Uitgaande van de studentenaantallen op 1 februari 2008 betekent dit 9,46 studenten/VTE ten opzichte van 14,39 studenten/VTE voor de HZS. In totaal zijn 26 docenten verbonden aan de opleiding scheepswerktuigkunde, onder wie 7 vrouwen. In de hogeschool combineren 13 docenten diverse deeltijdse opdrachten (hetzij in de scheepswerktuigkunde alleen, hetzij in de beide opleidingen scheepswerktuigkunde en nautische wetenschappen). Een groot aantal docenten geeft slechts deeltijds les. Momenteel geven 16 leden van het onderwijzend personeel les in de afdeling scheepswerktuigkunde, en vervullen ze een substantiële rol in bestaande onderzoeksprogramma’s binnen de HZS. Zesendertig procent van de docenten in de opleiding scheepswerktuigkunde is 50 jaar of ouder; de gemiddelde leeftijd is 45,3 jaar. De gerichte aanwervingsstrategie van de hogeschool van de laatste jaren heeft geleid tot een verjonging van het docentenkorps. De hogeschool heeft een flinke stap gezet in de richting van een meer evenwichtige verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke leden van het onderwijzend personeel. De commissie is van mening dat de personeelsbezetting behoorlijk is.
Aanbevelingen ter verbetering: /
38 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 3.1: Kwaliteit personeel
goed
Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid
goed
Facet 3.3: Kwantiteit personeel
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 39
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: -
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool maakt gebruik van twee gebouwen, het (geklasseerde) hoofdgebouw of Campus Noord en een bijgebouw of Campus Zuid. Een vijver van 50.000 m² biedt de mogelijkheid om oefeningen en onderzoeksprojecten uit te werken. Zowel de opleiding nautische wetenschappen als scheepswerktuigkunde maakt gebruik van deze campus. De hoorcolleges vinden plaats in klaslokalen, de aula Ortelius of de Mercatorzaal. De meeste lokalen zijn uitgerust met moderne audiovisuele ondersteuning; sommige lokalen beschikken over een smartboard of een sympodium. De commissie had gemengde indrukken bij de labo’s en werkplaatsen. Aan de ene kant zag de visitatiecommissie erg geavanceerde toestellen als het gaat om simulaties; aan de andere kant beschikt de school over erg basic werkplaatsen om technische vaardigheden bij te brengen. De alumni en de studenten die de commissie gesproken heeft, herkenden die kloof wel, maar vonden het geen probleem. De uitrusting van de werkplaatsen komt ouderwets over. Het gebrek aan werkende motoren en het grote verschil in dimensies tussen een scheepsmotor en de beschikbare modellen, viel de commissieleden op. Het niet aanwezig zijn van echte scheepsmaterialen (schroeven, motoren, assen…) leidt ook tot het ontbreken van gevoel voor de dimensies zoals ze in de praktijk voorkomen. De docenten bleken dit ook te onderkennen. Tijdens de rondgang sprak de directeur over de nieuwbouw, wat de situatie ongetwijfeld zal veranderen. De hogeschool in Cork (Cork Institute of Technology, National Maritime College of Ireland) zal als voorbeeld gebruikt worden voor dit nieuwbouwproject. Aangezien de hogeschool voor een stuk onteigend zal worden door het project van de Lange Wapper-viaduct en de concrete planning van de nieuwbouw hiermee verbonden is, heeft zij op dit moment geen enkele impact op het tijdsschema van de realisatie van het nieuwbouwproject. De commissie stelde ook het grote verschil tussen het steriele simulatiescherm en de werkelijkheid aan de orde. Het verschil tussen een controle- en machinekamer van een schip en de uitrusting van de HZS is wel erg groot. Dat betekent dat studenten zelf de overgang moeten kunnen maken van de computersimulatie naar de praktijk aan boord, wat een grote stap is. De commissie raadt de hogeschool aan om mogelijkheden te onderzoeken om de kloof te verkleinen tussen simulatie en werkelijkheid, door gesimuleerde trillingen of werkende motoren te integreren in de simulatoren. In
40 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
de huidige opstelling worden mensen opgeleid die in een ‘controlekamer’ zitten, in plaats van mensen die door de machinekamer lopen en een gevoel krijgen van wat er in de machinekamer leeft of omgaat. De commissie vraagt zich af of uit didactisch oogpunt de afstand tussen simulatie en praktijk niet te groot is in de huidige opstelling. De commissie maakt zich zorgen wat de veiligheidsaspecten van sommige voorzieningen betreft: -
In het elektronicalabo zag de commissie geen noodknop.
-
In andere labo’s hingen de noodnummers uitsluitend in het Nederlands aan de muur, terwijl de school zowel
-
De brandslangenkasten moeten uitsluitend gebruikt worden voor brandslangen. In de hal waar het jacht
in het Nederlands als in het Frans onderwijst. staat, wordt de kast gebruikt voor gereedschap. -
Het brandblusapparaat tussen twee deuren in de Avenirzaal hoort daar niet thuis.
De bibliotheek maakt een goed geëquipeerde indruk: een mooie ruimte met een professionele bibliothecaris. De docenten geven aan dat zij studenten initiëren in de bibliotheek. Sommige docenten brengen boeken mee naar de les om de studenten met dit aanvullend studiemateriaal vertrouwd te maken. In de bibliotheek hebben de studenten de mogelijkheid om hun laptop aan te sluiten op internet. Dit is de enige open studieruimte die ter beschikking staat van de studenten, naast hun eigen klaslokaal en de refter. De commissie vraagt zich alleen af of er voldoende werkplekken zijn voor de studenten. Anderzijds zorgt het administratief personeel ervoor om zo weinig mogelijk springuren in de uurroosters in te plannen, zowel voor de studenten als voor de docenten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om na te gaan of uit didactisch oogpunt de afstand tussen simulatie en praktijk niet te groot is in de huidige opstelling. De commissie vraagt om alle voorzieningen na te kijken wat de veiligheidsaspecten betreft. De commissie adviseert om de studenten voldoende werkplekken voor zelfstudie ter beschikking te stellen op de campus, ook gezien de ontwikkeling naar elektronische leeromgevingen.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 41
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: -
De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang.
-
De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie stelt vast dat de opleiding verschillende communicatiekanalen gebruikt om de school en de opleiding bekend te maken bij potentiële studenten. Dit gebeurt via klassieke kanalen als de hogeschoolwebsite, publicaties, aanwezigheid op verscheidene onderwijsbeurzen enzovoort. Daarnaast biedt de hogeschool abituriënten de kans op een persoonlijk contact met de hogeschool via opencampusdagen en infodagen, waar ze kunnen kennismaken met de hogeschool-in-werking. De commissie constateert dat nieuwe studenten voor de start van het nieuwe academiejaar wegwijs gemaakt worden in de verschillenden locaties en diensten van de hogeschool. Tijdens deze onthaaldag stellen de dienst Studie- en Studentenbegeleiding en de vzw SOVO (sociale voorzieningen) zich voor. De studentenbegeleider staat in voor de goede werking van deze twee diensten. Hij nodigt elke nieuwe student uit voor een individueel gesprek bij het begin van het academiejaar. Na de deelexamens kan opnieuw een individueel gesprek plaatsvinden; daarna beslist de student zelf of hij verder gebruik wenst te maken van de studiebegeleiding. De studentenbegeleider kan ook de studenten met persoonlijke deeltrajecten ondersteunen en begeleiden om een evenwichtig en haalbaar traject uit te stippelen. De commissie stelt vast dat deze opleiding heel veel aandacht besteedt aan de studiebegeleiding van de studenten. De opvang en begeleiding van studenten gebeurt zowel door de docenten als via de centrale diensten. Maar ondanks alle inspanningen is het onderwijsrendement erg laag. Zowel de docenten als de studenten bevestigen de goede relaties tussen studenten en docenten. De drempel tussen docenten en studenten is erg laag. Veel vragen en problemen kunnen persoonlijk met de docent besproken en opgelost worden. Dit is een van de voordelen van de kleine schaal van de hogeschool. Er is een verschil in onderwijsrendement tussen de Franstalige en Nederlandstalige studenten. De Franstalige studenten komen meestal uit een vooropleiding met meer exacte wetenschappen, terwijl ze zwakker zijn voor Engels. De Nederlandstalige studenten komen over het algemeen uit minder sterk wiskundig georiënteerde vooropleidingen. In 2006-2007 is de hogeschool een vakgebonden experiment opgestart, waardoor instromers voor het opleidingsonderdeel wiskunde na een instaptoets een bijsturing kunnen volgen. De veronderstelde basiskennis voor wiskunde in het eerste bachelorjaar is terug te vinden op de website van de hogeschool. Ingeschreven studenten kunnen in de zomermaanden een brugcursus voor wiskunde volgen. Voor het opleidingsonderdeel maritiem Engels worden refresher courses op de verschillende niveaus georganiseerd, om studenten toe te laten zich voor te bereiden op het verplichte onderdeel maritiem Engels. De
42 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
studenten met geen of een minimale voorkennis Engels raadt de hogeschool aan om te starten met een spoedcursus, die gegeven wordt binnen de associatie. Zowel voor Engels als voor wiskunde biedt de hogeschool de kans om via vrijwillige monitoraten en portfolio’s de achterstand bij te benen. Om de studenten te motiveren het hele jaar door regelmatiger voor deze cursussen te werken, krijgen ze een deel van de punten toegekend via permanente evaluatie op basis van de persoonlijk portfolio. Op deze wijze verzekeren de docenten de voortdurende opvolging van de vorderingen. De studenten hebben minder moeite om zelfstandig bij te studeren voor Engels dan voor de exacte wetenschappen. De student zelf moet de verantwoordelijkheid opnemen om de achterstand in te halen met het volgen van monitoraten en portfolio’s. De hogeschool biedt hiernaast voor elk opleidingsonderdeel een vorm van begeleid zelfstandig leren aan. De school kent geen toelatingsexamen meer en kan de studenten ook niet verplichten om de monitoraten te volgen. De acht toetsmomenten zijn de momenten waarop de evaluatie continu doorheen het jaar gebeurt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om binnen de opleiding meer aandacht te geven aan de beheersing van maritiem Engels, door Engels een plaats te geven als tweede taal binnen de opleidingen. Dit zorgt dan ook voor een goede uitgangspositie voor internationale samenwerking en uitwisseling. De STCW stelt eisen aan de kennis van het Engels. Een CBT (computer based training) zou een verdere verdieping kunnen geven.
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 4.1: Materiële voorzieningen
voldoende
Facet 4.2: Studiebegeleiding
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 43
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: -
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mee aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De verantwoordelijkheden voor kwaliteitszorg zijn op hogeschool- en opleidingsniveau bepaald. De hogeschool heeft een IKZ-systeem (integrale kwaliteitszorg) opgezet. Dit kwaliteitsbeheerssysteem is opgezet in het kader van de internationale doorlichting en accreditatie (IMO – STCW 95), en resulteerde in de ISO9001:2000certificatie van de school sinds 2003. Deze ISO-certificatie, verleend door Det Norske Veritas (DNV), zorgt ervoor dat de Federale Overheidsdienst Mobiliteit bevoegd is om vaarbevoegdheidsbewijzen en maritieme certificaten te verlenen aan de afgestudeerden van de hogeschool. Inherent aan deze ISO-certificatie ondergaat de school jaarlijks een externe audit door Det Norske Veritas (DNV), en driejaarlijks een volledige doorlichting om de ISO9001:2000-certificatie te hernieuwen. De commissie oordeelt dat het integraal kwaliteitszorgsysteem en de implementatie in de school goed in orde zijn. De hogeschool organiseert verschillende enquêtes en tevredenheidonderzoeken bij personeel, studenten en alumni: -
Personeelstevredenheid (2002-2003) inzake taakinvullings- en personeelsbeleid;
-
Studentenenquête in verband met de jaarlijkse evaluatie van de lesgevers;
-
Alumni-enquête (sinds 2007, jaarlijks bij alumni aangesloten bij het Gallois Genootschap);
-
Studietijdmetingen.
De commissie stipte als aandachtspunten de studietijdmeting en een onvoldoende respons bij evaluaties aan, zoals al vermeld bij facet 2.5.
Aanbevelingen ter verbetering: /
44 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: -
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen, die bijdragen tot de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het kader van het integraal kwaliteitszorgsysteem volgt de hogeschool systematisch de onderwijsprocessen op. De opleiding is voortdurend in verandering. Op grond van ontwikkelingen in de maritieme sector, de feedback van de
verschillende
externe
auditoren
en
metingen
in
het
integrale
kwaliteitszorgsysteem
worden
veranderingsprocessen in gang gezet. De commissie constateerde dat de feedback van buitenlandse studenten mee wordt gebruikt om de opleiding bij te sturen. Deze buitenlandse studenten hebben meestal al een andere hogere opleiding afgerond, alvorens te starten aan de Hogere Zeevaartschool. Ze bezitten meer beroepservaring en bezorgen waardevolle vergelijkende informatie voor de opleiding. De opleiding heeft regelmatig contact met het beroepenveld, wat invloed heeft op de opleiding. Zoals bij facet 2.5 uitvoerig besproken raadt de commissie de opleiding aan het proces om de studietijdmetingen uit te voeren, structureel en systematisch aan te pakken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de hogeschool aan om systematisch rekening te houden met de feedback van de buitenlandse studenten. Dit zou een tegengewicht vormen voor een zekere zelfgenoegzaamheid – ‘Wij zijn een unieke opleiding’ – die de commissie ondervond tijdens het visitatiebezoek.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 45
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: -
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op bestuursniveau is de directie, samen met de coördinator Kwaliteitszorg, verantwoordelijk voor het kwaliteitsbeleid van de hogeschool. Zowel de docenten als de studenten nemen deel aan inspraak- en medezeggenschapsorganen, waarin organisatorische en onderwijskundige materies ter sprake komen, zoals decretaal voorzien. De commissie stelt vast dat er op deze hogeschool een actieve betrokkenheid is van medewerkers, wat mee door de kleine schaal in de hand gewerkt wordt. De studenten zijn georganiseerd via een studentenraad en spreken zich mee uit over het beleid van de hogeschool. De studenten die de commissie gesproken heeft, beamen dit. Uit de verschillende gesprekken maakt de commissie op dat de contacten tussen docenten en studenten erg laagdrempelig zijn. Studenten kunnen docenten makkelijk benaderen en aanspreken. De school onderhoudt intensieve contacten met haar alumni en het beroepenveld, via onder andere de nauwe banden die de hogeschool met het Gallois Genootschap onderhoudt, zoals in facet 1.2 beschreven. De enquêteresultaten naar aanleiding van de verdere uitbouw van de alumniwerking toont de hechte band aan tussen de hogeschool en haar oud-studenten. Vooral via de werkgroep KBRZ-HSZA verwerft de hogeschool veel kwaliteitsgebonden feedback vanuit het werkveld. Sinds 2006 komt deze werkgroep geregeld samen in het kader van curriculumopbouw en -innovatie. De commissie stelt vast dat een continue dialoog met de vertegenwoordigers van het werkveld noodzakelijk is.
Aanbevelingen ter verbetering: /
46 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 5.1: Evaluatie resultaten
goed
Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering
goed
Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 47
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: -
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Afgeleid uit de verschillende gespreksgroepen en de informatie in het ZER, vindt de commissie het gerealiseerde niveau over heel de lijn goed. Dit is een sterk punt volgens de commissieleden. Het werkveld en de alumni bevestigden elk op hun beurt dat de hogeschool niet mag raken aan de huidige opleiding, en geen toegevingen mag doen door de theorie af te bouwen ten voordele van de praktijk. De scheepswerktuigkundigen die opgeleid worden op de Hogere Zeevaartschool zijn generalisten. Aangezien ze doorgroeien tijdens hun carrière, moeten ze beschikken over een ruime technische basiskennis om de specialisten die onder hen werken, te kunnen evalueren en aansturen. De commissie wil twee kanttekeningen maken bij het gerealiseerde niveau, namelijk in verband met informatisering en leiderschap. De alumni vermelden dat er in de huidige opleiding weinig aandacht is voor de continue verandering in het domein van de automatisering. Het werkveld erkent leiderschap als een uitermate belangrijke competentie, waarvoor minstens de basis moet gelegd worden tijdens de opleiding. Uit de gesprekken met de studenten bleek de gelijkheid van het niveau van de Nederlands- en Franstalige opleiding. De verplichte stage in het eerste bachelorjaar en de bijkomende vrijwillige stages aan boord worden begeleid door stagebegeleiders, die hiervoor de nodige kwalificaties bezitten. De studenten houden de verslagen hiervan bij in hun Cadet Training Record Book. Met hun diploma en de aantoonbare stageperiodes kunnen ze hun vaarbewijzen aanvragen bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit. Verschillende onderwerpen (zowel theoretische als praktische projecten) komen in aanmerking voor de bachelorscriptie. Sommige praktijkprojecten worden in groep uitgewerkt, waarbij elke student een deel van het project voor zijn rekening neemt, inclusief de economische aspecten die aan het project verbonden zijn (bijvoorbeeld de deelname aan de Frisian Solar Challenge), zoals al in facet 2.7 aangehaald. Het nautisch onderwijs zit duidelijk in de lift, en de vraag naar maritiem-technisch personeel is groot. De jongste vier jaar is het aantal studenten scheepswerktuigkunde met 30 procent gestegen. Alle afgestudeerden vinden vrij snel werk. Vijfennegentig procent van de afgestudeerden start zijn carrière op zee, waarbij hij/zij gemiddeld 8,3 jaar op zee verblijft. Nadien volgt een tweede carrière aan wal. De commissie stelde in de gesprekken met de
48 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
vertegenwoordigers van de alumni vast dat de tevredenheid over de opleiding aan de HZS en het behaalde niveau vrij hoog is.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om na te gaan op welke manier de opleiding tegemoet kan komen aan de vragen van het werkveld en alumni wat de voorbereiding op leiderschap en de ontwikkelingen in het domein van automatisering betreft. De commissie beveelt aan om het afstuderen de vorm te geven van een praktische proeve van bekwaamheid. Dit hoort bij het afstuderen in een competentiegerichte beroepsopleiding.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: -
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
-
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De commissie stelt vast dat het onderwijsrendement het meest zwakke punt is van de opleiding. Dat ligt veel te laag, ondanks alle inspanningen van de school in verband met remediëring van de studenten, zoals beschreven in facet 4.2. De opleiding doet heel veel inspanningen om de studentenbegeleiding zo goed mogelijk te organiseren gaande van extra begeleiding via monitoraten voor wiskunde en Engels aan de ene kant en anderzijds hulp en ondersteuning via studiebevorderende maatregelen. Het slaagpercentage van de generatiestudenten van de HZS bedraagt 30 procent voor de Nederlandstalige en 41 procent voor de Franstalige studenten (gemiddelden berekend over de academiejaren 2002-2003 tot 2005-2006). Dit ligt beduidend lager dan het slaagpercentage voor de ééncyclusopleidingen in Vlaanderen, dat 48,18 procent bedraagt. Binnen de ééncyclusopleidingen liggen de slaagpercentages van de generatiestudenten in de studiegebieden industriële wetenschappen en technologie nog lager dan het gemiddelde (45,86 procent). Zelfs dit lagere cijfer haalt de HZS niet.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 49
In de hogere jaren liggen de slaagpercentages hoger. In de ééncyclusopleidingen in Vlaanderen slaagt 81,08 procent van de tweedejaars- en 91,86 procent van de derdejaarsstudenten. In de hogere jaren nemen de slaagkansen voor Nederlandstalige studenten toe (64 procent van de tweedejaars- en 94 procent van de derdejaarsstudenten), terwijl dit voor de Franstalige studenten in mindere mate het geval is (68 procent van de tweedejaars- en 68 procent van de derdejaarsstudenten). Deze cijfers liggen, op een enkele uitzondering na, flink onder het gemiddelde slaagcijfer voor Vlaanderen. De gemiddelde studieduur is berekend op basis van een periode van vijf academiejaren. Een Nederlandstalige student deed er gemiddeld 3 jaar en 11 maanden over om de eindkwalificaties te bereiken. Een Franstalige student deed er gemiddeld 5 jaar over om de eindkwalificaties te bereiken. De hogeschool heeft nog geen grondig onderzoek naar niet-slagen of studie-uitval uitgevoerd, maar er is wel veel aandacht van de docenten en studiebegeleiders om de studenten zoveel mogelijk proactief te begeleiden, zoals hiervoor al aangehaald. Zowel in het ZER als tijdens de gesprekken kwam duidelijk naar voren dat dit een belangrijk aandachtspunt is. Vermits de opleiding in de nabije toekomst overgaat naar output-/diplomabekostiging, kan dit leiden tot serieuze financiële problemen. De commissie vraagt zich af of de hogeschool hiervoor alert is.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de school om werk te maken van de verhoging van het onderwijsrendement. Voorstellen hiervoor zijn bij voorafgaande facetten genoemd.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 6.1: Gerealiseerd niveau
goed
Facet 6.2: Onderwijsrendement
onvoldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De commissie heeft hierbij de afweging gemaakt dat de inhoudelijke kwaliteit van de opleiding goed is, dat er veel aandacht is voor begeleiding en remedial activiteiten, maar dat studenten hier niet altijd voldoende gebruik van maken. De commissie vindt dit voor de opleiding een belangrijk aandachtspunt, ook al door de invoering van outputbekostiging, maar ze heeft vernomen dat maatregelen zullen worden onderzocht en ingezet om het rendement te verhogen. Op basis hiervan beoordeelt de commissie dit onderwerp als ‘voldoende’.
50 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,
-
de gevoerde gesprekken met de betrokkenen,
-
de documenten ter inzage tijdens het bezoek,
-
de opgevraagde documenten,
-
de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: Onderwerp 1: Niveau en oriëntatie
voldoende
Onderwerp 2: Programma
voldoende
Onderwerp 3: Personeel
voldoende
Onderwerp 4: Voorzieningen
voldoende
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
voldoende
Onderwerp 6: Resultaten
voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde | 51
Overzichtstabel van de oordelen1 score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
score onderwerp
voldoende
Facet 1.1:
Niveau en oriëntatie
goed
Facet 1.2:
Domeinspecifieke eisen
goed
Onderwerp 2: Programma
voldoende
Facet 2.1:
Relatie doelstelling en inhoud
voldoende
Facet 2.2:
Eisen professionele en academische gerichtheid
voldoende
Facet 2.3:
Samenhang
goed
Facet 2.4:
Studieomvang
OK
Facet 2.5:
Studielast
voldoende
Facet 2.6:
Afstemming vormgeving en inhoud
voldoende
Facet 2.7:
Beoordeling en toetsing
voldoende
Facet 2.8:
Masterproef
niet van toepassing
Facet 2.9:
Toelatingsvoorwaarden
voldoende
Onderwerp 3: Inzet van personeel
voldoende
Facet 3.1:
Kwaliteit personeel
goed
Facet 3.2:
Eisen professionele gerichtheid
goed
Facet 3.3:
Kwantiteit personeel
goed
Onderwerp 4: Voorzieningen
voldoende
Facet 4.1:
Materiële voorzieningen
voldoende
Facet 4.2:
Studiebegeleiding
goed
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
voldoende
Facet 5.1:
Evaluatie resultaten
goed
Facet 5.2:
Maatregelen tot verbetering
goed
Facet 5.3:
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en
goed
beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten
voldoende
Facet 6.1:
Gerealiseerd niveau
goed
Facet 6.2:
Onderwijsrendement
onvoldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: HZS
Hogere Zeevaartschool
-
professioneel gerichte bacheloropleiding in de Scheepswerktuigkunde
1
SWK
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
52 | Opleidingsrapport Scheepswerktuigkunde
bijlagen
Bijlagen | 53
54 | C.V. van de visitatieleden
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
Piet Boekel (1944, Nederland) werd na de studie Scheepsbouwkunde te Haarlem aangesteld als Materieel Officier tijdens de verplichte diensttijd bij de Koninklijke Luchtmacht, Commando Luchtverdediging te Zeist, waar de hoofdtaak het auditeren van de Nederlandse troepen in Nederland en Duitsland was. Nadien startte hij als Shipmanager bij een reparatiewerf te Amsterdam. In 1974 werd hij Scheeps- en machine surveyor bij Det Norske Veritas te Rotterdam. Na een verblijf van 6 jaar in Frankrijk, St. Nazaire, keerde hij in 1987 terug naar Nederland. Daar volgde hij verschillende cursussen en slaagde hij als ISO 9000 en Loss Control auditor. Hij treedt op als mentor voor nieuwe surveyors en gaf ook cursussen voor nieuwe surveyors. Hij stond aan de wieg van IMO’s International Safety Management Code en geeft cursussen Safety- & Security Management, alsmede auditeren. Sinds enige jaren is hij met pensioen en is hij adviseur bij verschillende scheepvaartondernemingen. Hij is gastdocent “Safety Management en surveying” bij Netherlands Maritime University te Rotterdam en Gwangyang (ZuidKorea).
Jo Box (1942, Nederland) was van 1958-1962 medewerker van DSM, (Dutch State Mines), betrokken bij de bevrachting van kolentreinen. In 1962 volgde hij de studie Economische Sociologie aan de Universiteit Tilburg. Hij was van 1968 tot 1972 verbonden aan het Ministerie van Economische Zaken, den Haag, Directie Consumentenbeleid en Scheepsbouw. Van 1972 tot 1985 was hij onderzoeker/universitair docent aan de Technische Universiteit Delft voor de leerstoel Marktonderzoek voor productontwikkeling. In 1979 promoveerde hij in de Economische Psychologie, Tilburg/Delft en in 1984 werd hij voorgedragen tot hoogleraar TU Delft in Productontwikkeling en Consumentengedrag. Hij werd aangesteld als Algemeen Directeur van het Instituut voor Hoger Beroeps Onderwijs in Breda (1985), voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool West Brabant in Breda (1986) en voorzitter van het College van Bestuur van de gefuseerde hogescholen West- en Midden Brabant in Breda-Tilburg (1991). In 1993 startte hij in zelfstandig ondernemerschap als directeur van Duncan Management BV, Ulvenhout. Hij voerde niet alleen in Nederland maar ook onder andere in Letland, Tsjechië, België, Suriname en Ierland, een groot aantal projecten uit op het gebied van fusies, strategisch beleid, marketing, marktonderzoek, kwaliteitszorg, samenwerking met bedrijfsleven, en dergelijke. Hij is lid van heel wat (beroeps)organisaties. Op zijn naam staat een aanzienlijk aantal publicaties.
Georges De Corte (1940) is doctor in de Pedagogische en psychologische wetenschappen (UGent1974). Van 1975 tot 2005 doorliep hij aan de Universiteit Antwerpen een academische loopbaan in het departement Didactiek en Kritiek – academische initiële lerarenopleiding. Zijn onderwijsactiviteiten situeerden zich in algemene onderwijskunde, volwasseneneducatie, schoolbeleid, afstandsonderwijs en onderwijstechnologie, en kennismanagement. Hij leverde bijdragen tot het onderzoek van leeromgevingen in het hoger onderwijs, onderwijskundige interfaces van digitale itembanken en elektronische cursussen, en werkplekleren. Sinds 2005 is hij emeritus hoogleraar van de academische initiële lerarenopleiding aan de UA en maakt hij als onderwijsdeskundige regelmatig deel uit van visitatiecommissies zowel voor de VLIR als de VLHORA.
C.V. van de visitatieleden | 55
Dimitri De Keyser (1988) studeerde van 2000 tot 2006 Elektrische installatietechnieken aan het VTI Zandhoven. In 2005 volgde hij de VCA-cursus Bedrijfsbeheer. Hij liep stage bij Rik De Keyser als elektricien huishoudelijke installaties. In 2006 startte hij met zijn de studies professionele bachelor Elektromechanica procesautomatisering aan de Katholieke Hogeschool Kempen en promoveerde met het eindwerk: PLC-proces uitlezen en besturen via Excel. Tijdens zijn studententijd deed hij ervaring op in verschillende bedrijven: montage metaalbewerking bij Longueville (2004), montage bij ETAPverlichting (2005), noodverlichting bij ETAP (2006), noodverlichting bij ETAP, elektricien bij RDK (2007).
Harald Klein (1960, Duitsland) was van 1979-1995 werkzaam als officier-werktuigkundige op aframax crude oil tankers en boorschepen, vanaf 1990 in de functie van officier hoofd-werktuigkundige op chemicaliëntankers, container en ro-ro schepen. Tijdens deze periode studeerde hij aan de Hogere e Zeevaartschool en behaalde hij het diploma en brevet van officier werktuigkundige 1 klasse. Van 1995 tot heden werkzaam in shipmanagement (scheepsbeheer) / 1995 – 1998 superintendent bij Ahlers Maritime Services / 1998 – 2004 bij EXMAR / TECTO als site manager nieuwbouw & superintendent. 2004 – 2005 als senior superintendent en vanaf 2006 fleet director bij AngloEastern(Antwerp)N.V.
56 | C.V. van de visitatieleden
bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 57
58 | Bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 59
60 | Bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 61
62 | Bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 63
64 | Bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 65
66 | Bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 67
68 | Bezoekschema
bijlage 3
Bezoekschema
10, 11, 12 december 2008
dag 1 15.00-18.00 18.00-18.30 18.30-19.30 19.30
korte toelichting bij documenten ter inzage en e-systeem door opleiding; werkoverleg en inzage van de bijlagen; kennismaking met de algemeen directeur, coördinatoren diensthoofden, verantwoordelijke personeel, preventie adviseur; informeel ontmoetingsmoment; avondmaal voor de commissie.
dag 2 08.30-09.00 09.00-10.00
10.00-10.45 10.45-11.00 11.00-11.45 11.45-12.30 12.30-12.45 12.45-13.45 13.45-14.45 14.45-16.00 16.00-16.45
16.45-17.30 17.30-17.45 17.45-18.30
18.30-19.15 19.15-19.30 19.30
intern werkoverleg; algemeen directeur, opleidingsverantwoordelijken/dienshoofden opleiding, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader); voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling van de opleiding, het departement en/of de hogeschool; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; intern werkoverleg; studenten eerste jaar en tweede jaar: maximum 10, representatief samengesteld, inclusief studentenvertegenwoordigers; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; studenten derde jaar: maximum 10, representatief samengesteld, inclusief studentenvertegenwoordigers; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; intern werkoverleg; lunch voor de commissie; bezoek lokalen; intern overleg en inzage werkdocumenten; docenten eerste en tweede jaar: maximum 10, representatief samengesteld, inclusief personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; docenten derde jaar: maximum 10, representatief samengesteld, inclusief personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; intern werkoverleg; vertegenwoordigers werkveld: maximum 10, gedifferentieerd samengesteld; personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als begeleiders of promotoren van bachelorproeven en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; afgestudeerden: maximum 10 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; intern werkoverleg; avondmaal voor de commissie.
Bezoekschema | 69
dag 3 08.30-08.45 08.45-09.15 09.15-10.00 10.00-10.30 10.30-10.45 10.45-11.30 11.30-12.30 12.30-13.30 13.30-14.00 14.00-15.00 15.00-17.00 17.00
intern werkoverleg; administratief-technisch personeel; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool); voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; intern werkoverleg; begeleiders stage- en eindwerken: maximum 10, representatief samengesteld; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; intern werkoverleg; lunch voor de commissie; algemeen directeur en opleidingsverantwoordelijke; voor Nederlandstalige en Franstalige opleiding; vrij spreekuur; voorbereiding mondelinge rapportering; mondelinge rapportering: afhankelijk van invulling “vrij spreekuur” kan dit vervroegd worden.
De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigen. Aanmelding geschiedt rechtstreeks bij de secretaris van de visitatiecommissie tijdens het bezoek (cf. pag 54 van de handleiding onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA).
70 | Bezoekschema
bijlage 4
Erkenningscommissie
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 71
72 | Afkortingenlijst
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 73
74 | Afkortingenlijst
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 75
76 | Afkortingenlijst
bijlage 5
Lijst van afkortingen en letterwoorden
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUHA
Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen
BAMA
Bachelor Master
BANABA
bachelor- na bacheloropleiding
COO
Commissie Onderwijsorganisatie en Onderwijsvernieuwing
DNV
Det Norske Veritas
DOC
departementaal onderhandelingscomité
ECHO
Expertisecentrum voor het Hoger Onderwijs
ECTS
European Credit Transfer System
Erasmus
uitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel van het Project Socrates van de Europese commissie
Erasmus Mundus
programma van de Europese om interinversitaire masterprogrammas te ondersteunen
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
HZS
Hogere Zeevaartschool
IKZ
integrale kwaliteitszorg
IMO
International Maritime Organisation
ISO 9001:2000
International Organization kwaliteitsmanagement
ITMMA
Institute of Transport and Maritime Management Antwerp
IMO
International Maritime Organization; internationale regelgeving voor maritiem onderwijs
KBRV
for
Standardization;
procesmodel
Koninklijke Belgische Redersvereniging
Afkortingenlijst | 77
voor
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
OOP
onderwijsontwikkelingsplan
OP
onderwijzend personeel
PBA
professionele bacheloropleiding
PDT
persoonlijk deeltraject
PWO
projectmatig wetenschappelijk onderzoek
SOVO
Sociale Voorzieningen, bijvoorbeeld SOVOArte, de dienst voor sociale voorzieningen van De Artevelde Hogeschool
STCW95
International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Seafarers 1995
TSO
Technisch secundair onderwijs
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VTE
voltijds equivalenten
ZER
zelfevaluatierapport
78 | Afkortingenlijst
| 79