ONDERWIJSVISITATIE
Vroedkunde
Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
9 februari 2007
De on d e rw ijs vis ita tie V roe d kun d e Wolvengracht 38/2 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be/visitaties en accreditatie/visitatierapporten.htm
Wettelijk depot: D/2007/8696/3
Voorwoord
De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Communicatiemanagement in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure handleiding onderwijsvisitaties VLIRVLHORA (februari 2005) gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Luc Van de Velde secretaris-generaal
Bert Hoogewijs voorzitter
inhoudsopgave
Voorwoord ...................................................................................................................................................3 Deel 1 ..........................................................................................................................................................7 I
Onderwijsvisitatie Vroedkunde............................................................................................................9
1
Inleiding
2
Betrokken opleidingen........................................................................................................................9
3 3.1 3.2 3.3
Visitatiecommissie............................................................................................................................ 10 Samenstelling .................................................................................................................10 Taakomschrijving ............................................................................................................ 12 Werkwijze .......................................................................................................................12
4
Opzet en indeling van het rapport .....................................................................................................14
II
Domeinspecifiek referentiekader Vroedkunde ...................................................................................15
1
Inleiding
2
Domeinspecifieke competenties .......................................................................................................15
3
Besluit
III
Algemene beschouwingen................................................................................................................ 21
IV
Opleidingen in vergelijkend perspectief .............................................................................................23
.........................................................................................................................................9
.......................................................................................................................................15
.......................................................................................................................................18
Woord vooraf
.......................................................................................................................................23
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding........................................................................................ 26
Onderwerp 2
Programma .....................................................................................................................28
Onderwerp 3
Inzet van personeel .........................................................................................................31
Onderwerp 4
Voorzieningen .................................................................................................................33
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg.......................................................................................................34
Onderwerp 6
Resultaten.......................................................................................................................34
Bijzondere kwaliteitskenmerken .................................................................................................................. 35 V
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten .............................................................................................. 41
Deel 2 ........................................................................................................................................................ 45 2.1
Arteveldehogeschool........................................................................................................................ 47 Bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding.............................................................................. 81
2.2
Erasmushogeschool Brussel ............................................................................................................ 89
2.3
Hogeschool Antwerpen .................................................................................................................. 125
2.4
Karel de Grote-Hogeschool ............................................................................................................ 157
2.5
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende....................................................................................... 189
2.6
Katholieke Hogeschool Kempen ..................................................................................................... 227
2.7
Katholieke Hogeschool Leuven....................................................................................................... 267
2.8
Katholieke Hogeschool Limburg – Provinciale Hogeschool Limburg................................................. 305
2.9
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven................................................................................................. 339
2.10
Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen................................................................................ 375
Bijlagen.................................................................................................................................................... 411 Curriculum vitae van de visitatieleden ....................................................................................................... 413 Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden............................................................................ 417 Bezoekschema ........................................................................................................................................ 449 Afkortingenlijst.......................................................................................................................................... 451
Deel 1
algemeen deel
8 | on d e rw i js v is it a t ie V r oe d kun d e
I 1
Onderwijsvisitatie Vroedkunde Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde, die zij in 2005 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van 3 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
2
Betrokken opleidingen
De opleiding Vroedkunde wordt door elf hogescholen aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op -
11, 12, 13 mei 2005
Katholieke Hogeschool Leuven
-
10, 11, 12 oktober 2005
Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
-
19, 20, 21 oktober 2005
Arteveldehogeschool
-
16, 17 en 18 november 2005
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
-
23, 24 en 25 november 2005
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
-
30 november, 1 en 2 december 2005
Karel de Grote-Hogeschool
-
7, 8, 9 december 2005
Katholieke Hogeschool Kempen
-
23, 24, 25 januari 2006
Erasmushogeschool Brussel
-
6, 7, 8 februari 2006
Katholieke Hogeschool Limburg en Provinciale Hogeschool Limburg
-
22, 23, 24 februari 2006
Hogeschool Antwerpen
on d e r w ij s v is ita t ie V ro e d k un d e | 9
3
Visitatiecommissie
3.1
Samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de ‘handleiding onderwijsvisitaties VLIRVLHORA, februari 2005’. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de visitatieleden1 opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 23 december 2004. Arteveldehogeschool Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Katelijne De Koster, domeindeskundige Kristien Werbrouck, domeindeskundige Tine Oudshoorn, domeindeskundige Sofie Van den Abeele, studente
Hogeschool Antwerpen Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Renilde Bastiaens, domeindeskundige Paul De Reu, domeindeskundige Ingrid Vanweert, domeindeskundige Marjan Cobbaert, studente Erasmushogeschool Brussel Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Christiane Deneef, domeindeskundige Mieke Clement, domeindeskundige Mark Mintjens, domeindeskundige student2 Karel de Grote Hogeschool Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige Renilde Bastaens, domeindeskundige Paul De Reu, domeindeskundige Ingrid Vanweert, domeindeskundige Antonia Aelterman, onderwijskundige Pascale Mokangi, student
1
2
De richtlijnen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de visitatieleden zijn opgenomen in het ‘besluit van de Erkenningscommisie Hoger Onderwijs tot vaststelling van criteria voor bekrachtiging van de samenstelling van visitatiecommissies voorgesteld door de VLIR en de VLHORA van 20 oktober 2004’, dat geldt voor de beslissingen tot samenstelling van visitatiecommissies getroffen vanaf 31 december 2004. Gezien de visitatiecommissie Vroedkunde vóór deze datum werd samengesteld, is het besluit van de Erkenningscommissie formeel niet van toepassing. Indien de studenten omwille van persoonlijke redenen niet konden deelnemen aan een visitatiebezoek, werden de studentgerelateerde aspecten bewaakt door de andere leden van de visitatiecommissie, eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die studenten tijdens vroegere bezoeken aangebracht hebben.
10 | on d e rw i js v is it a t ie V r oe d kun d e
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende: Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Renilde Bastiaens, domeindeskundige Paul De Reu, domeindeskundige Ingrid Vanweert, domeindeskundige Pascale Mokangi, studente Katholieke Hogeschool Kempen Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Katelijne De Koster, domeindeskundige Kristien Werbrouck, domeindeskundige Tine Oudshoorn, domeindeskundige Pascale Mokangi, student Katholieke Hogeschool Leuven Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Katelijne De Koster, domeindeskundige Mark Mintjens, domeindeskundige Tine Oudshoorn, domeindeskundige Marjan Cobbaert, studente Katholieke Hogeschool Limburg / Provinciale Hogeschool Limburg Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Christiane Deneef, domeindeskundige Mieke Clement, domeindeskundige Mark Mintjens, domeindeskundige student1 Katholieke Hogeschool Sint-Lieven Jos Welkenhuyzen, voorzitter Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Christiane Deneef, domeindeskundige Mieke Clement, domeindeskundige Mark Mintjens, domeindeskundige Marjan Cobbaert, studente Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen Jos Welkenhuyzen, voorzitter Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige Kristien Werbrouck, domeindeskundige Mieke Clement, domeindeskundige Christiane Deneef, domeindeskundige Fleur Cornette, studente
1
Indien de studenten omwille van persoonlijke redenen niet konden deelnemen aan een visitatiebezoek, werden de studentgerelateerde aspecten bewaakt door de andere leden van de visitatiecommissie, eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die studenten tijdens vroegere bezoeken aangebracht hebben.
on d e r w ij s v is ita t ie V ro e d k un d e | 11
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1. Vanuit de VLHORA werd per visitatiebezoek een secretaris toegevoegd. Voor de visitatie Vroedkunde werden volgende secretarissen aangesteld: -
Lucia Van Hoof (Arteveldehogeschool, Erasmushogeschool Brussel, Hogeschool Antwerpen, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Limburg / Provinciale Hogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen)
-
Cees van der Klip (Karel de Grote-Hogeschool)
3.2
Taakomschrijving
De visitatiecommissie geeft op basis van de zelfevaluatie van de opleiding en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader; een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij accreditatie; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. Op aanvraag van de opleiding geeft de visitatiecommissie een beoordeling van de voorgedragen bijzondere kwaliteitskenmerken. Voor één hogeschool is dit het geval.
3.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding Vroedkunde aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA, februari 2005. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vijf fasen onderscheiden: Fase 1 : installatie, Fase 2 : voorbereiding, Fase 3 : visitatiebezoek, Fase 4 : schriftelijke rapportering.
3.3.1
Fase 1: installatie
Op 28 februari 2005 werd de commissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA, februari 2005 en een toelichting van het ontwerp domeinspecifieke referentiekader. Tevens werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer betreffende het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
12 | on d e rw i js v is it a t ie V r oe d kun d e
3.3.2
Fase 2: voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleidingen bezorgd. De commissie heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport en de bijlagen een voldoende basis vormden voor het visitatiebezoek. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
3.3.3
Fase 3: visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema (bijlage 3) ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens de visitatie werd gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en van de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de commissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
3.3.4
Fase 4: schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de commissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogescholen gezonden voor een reactie medio juli 2006. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. Tevens stelde de commissie een vergelijkend gedeelte op waarin de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de visitatie vergelijkenderwijs worden weergegeven. Het vergelijkende deel werd samen met het antwoord van de visitatiecommissie op de reacties van de opleidingen en het definitieve opleidingsrapport aan de hogescholen toegezonden medio januari 2007. Het vergelijkende deel en de opleidingsrapporten werden samengebracht in het voorliggende visitatierapport van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde, dat op 9 februari 2007 gepubliceerd werd.
on d e r w ij s v is ita t ie V ro e d k un d e | 13
3.4
Oordeelsvorming
De commissie heeft in een eerste fase een oordeel per facet vastgelegd. Daarna heeft de commissie een oordeel per onderwerp vastgelegd op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de (uitgebreide) argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten; daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. Bij de oordeelsvorming en de weging speelden de beslissingsregels zoals die door de VLHORA in de handleiding zijn geformuleerd een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, domeinspecifiek referentiekader en de benchmarking ten opzichte van de overige opleidingen Vroedkunde.
4
Opzet en indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het domeinspecifiek referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. Verder (hoofdstuk III) worden algemene bevinden en (hoofdstuk IV) de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergegeven. In hoofdstuk V worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke hogescholen worden in deze deelrapporten opgenomen. De deelrapporten zijn geordend naar alfabetische volgorde van de benaming van de hogescholen.
14 | on d e rw i js v is it a t ie V r oe d kun d e
II
Domeinspecifiek referentiekader Vroedkunde
1
Inleiding
Voor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de 1 opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2
Domeinspecifieke competenties
2.1
gehanteerde input
-
Referentiekaders van de opleidingen: Associatie Antwerpen Associatie KULeuven Associatie Universiteit – Hogescholen Limburg Associatie Universiteit Gent Universitaire Associatie Brussel
-
Referentiekaders van de opleidingen: op hogeschoolniveau: Arteveldehogeschool Erasmushogeschool Brussel Hogeschool Antwerpen Karel de Grote-Hogeschool Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Katholieke Hogeschool Kempen Katholieke Hogeschool Leuven Katholieke Hogeschool Limburg – Provinciale Hogeschool Limburg Katholieke Hogeschool Sint-Lieven Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
d ome in s pe c if i e k re fe re n t ie ka d e r | 15
-
Wettelijke bronnen Richtlijn 80/154/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 januari 1980, inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels van de verloskundige, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (CONSLEG: 1980L0154 — 31/07/2001) Richtlijn 80/155/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 januari 1980 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verloskundige (CONSLEG: 1980L0155 — 31/07/2001) Koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (Officieuze coördinatie) Koninklijk besluit van 1 februari 1991 betreffende de uitoefening van het beroep van vroedvrouw Koninklijk besluit van 18 juni 1990 betreffende de lijst van technische verpleegkundige prestaties en medisch toevertrouwde handelingen
-
Brondocumenten onderschreven door werkveld “Beroepsprofiel van de Belgische vroedvrouw” Nationale Raad voor de Vroedvrouwen (FOD 2002) “Opleidingsprofiel vroedvrouw” (Studie 65 - VLOR 1998)
-
Internationale referentiekaders International Confederation of Midwives - ICM European Midwives Association – EMA Eindtermen HBO-V
2.2
beroepsspecifieke competentie
gemeenschappelijke beroepsspecifieke competenties wettelijk kader De kwalificaties van de vroedvrouw zijn een interpretatie van de definitie van de vroedvrouw en de omschrijving ervan in het KB van 01 februari 1991 door de Nationale Raad voor de Vroedvrouwen en door deze laatste opgesteld in oktober 2002. -
De bachelor in vroedkunde is in staat op een autonome en globale wijze gezonde vrouwen en pasgeborenen vanaf de bevruchting, vóór, tijdens en na de geboorte te begeleiden en te bewaken en is in staat de integratie van het gezin te bevorderen.
-
In het verloskundig-medisch domein en in het neonatologisch-medisch domein is de bachelor in vroedkunde in staat de vrouw en het kind te begeleiden in verhoogd risicosituaties in samenwerking met en verwijzend naar gynaecologen, neonatologen en andere specialisten. In het domein van de reproductieve geneeskunde is zij in staat de hem/haar toevertrouwde taken uit te voeren en een actieve betrokkenheid te tonen bij de pre- en postnatale opvolging van moeder en kind.
-
De bachelor in vroedkunde is in staat de vrouw in haar familiale en sociale context te situeren en psychosociale crisissituaties te herkennen. Hij/zij is in staat koppels met vruchtbaarheidsproblemen te begeleiden tijdens de medische behandeling.
16 | d om e in s pe c i fi e k r e fe re n t ie ka d e r
-
De bachelor in vroedkunde is in staat een rol te spelen in het kader van de seksuele en relationele vorming van jongeren. Hij/zij is in staat de gezondheid van de vrouw, de moeder, het kind en het gezin te stimuleren en te bevorderen. Hij/zij is in staat koppels met vruchtbaarheidsproblemen te informeren.
-
De bachelor in vroedkunde is in staat zijn/haar verantwoordelijkheid op te nemen voor de organisatie van zijn/haar werk alsook voor zijn/haar werkdomein. Hij/zij kan als actief lid samenwerken in de hele structuur.
-
De bachelor in vroedkunde is in staat actief deel te nemen aan de bewaking en de bevordering van de kwaliteit van zorg en bij te dragen tot de ontwikkeling ervan.
overige competenties – buiten het wettelijk kader – -
De bachelor in vroedkunde is in staat studenten en jonge collega’s te begeleiden en te bekwamen om als vroedvrouw in de gezondheidszorg te functioneren.
-
De bachelor in vroedkunde is in staat op evidentie gebaseerde zorgen te verstrekken en om te beslissen, na het afwegen van alle evidentie, wat in een bepaalde situatie het meest aangewezen lijkt (best available evidence).
-
De bachelor in vroedkunde is in staat om kritisch om te gaan met informatiebronnen en onderzoeksliteratuur. Zij/hij is in staat haar/zijn medewerking te verlenen aan onderzoeksprojecten en registratie van gegevens die als doel hebben de praktijk van de perinatale zorgverlening te optimaliseren.
opleidingsgebonden beroepsspecifieke competenties Door de opleidingen aangeleverde beroepsspecifieke competenties zijn alle vervat in de onder 2.1 vermelde competenties. De verschillen in formulering zijn te verklaren doordat de betrokken opleidingen de competenties op een ander aggregatieniveau situeren. Ze zijn in zekere zin een operationalisering van de onder punt gemeenschappelijke beroepsspecifieke competenties beschreven competenties.
d ome in s pe c if i e k re fe re n t ie ka d e r | 17
3
Besluit
Een aantal bevindingen, accentverschuivingen, trends en internationale vergelijkingen leiden tot het formuleren van belangrijke door afgestudeerde vroedvrouwen na te streven competenties.
trends en internationale ontwikkelingen in de beroepsuitoefening Er bestaat een tendens naar het toekennen van grotere zelfstandigheid en autonomie aan de vroedvrouwen in de eerste lijn. De nomenclatuur voorziet zelfstandige consultaties door vroedvrouwen in het kader van de extramurale prenatale begeleiding. Een aanpassing van het KB 78 ligt in de lijn van de verwachtingen. De oprichting van kraam- en geboortecentra, samen met de internationale aandacht voor de zelfstandig handelende vroedvrouw, stelt grotere eisen aan de verantwoordelijkheden van de er functionerende vroedvrouwen. Deze ontwikkelingen vergroten het spanningsveld tussen de normale verloskunde uitgevoerd door de vroedvrouw en de rol van helper in de eerder medisch georiënteerde verloskunde van de gynaecologen. Hierbij voegt zich nog een afnemend aantal gynaecologen, wat dit spanningsveld naar de toekomst alleen maar zal doen toenemen. Er is een sterke toename van (hoog)technologische interventies in het normale perinatale gebeuren, zoals fertiliteitbehandelingen, maternale en neonatale intensieve zorgen, ... Hierdoor wordt een grotere mate van specialisatie gevraagd van de vroedvrouw. De multiculturalisering van de maatschappij vraagt een begeleiding van de betrokken families met respect voor culturele verschillen. Bovendien bestrijden ze de gebruiken die tegenstrijdig zijn met de rechten van de mens en van het kind.
ontwikkelingen in de gezondheidszorg Een internationale tendens naar verregaande responsabilisering van gezondheidswerkers doet zich voor op twee niveau’s: -
Er is een verhoogde focus op efficiëntie en kosten/effectiviteit Hiervoor wordt een grotere verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid gelegd bij de medewerkers. Deze tendens wordt geconcretiseerd in een toenemende performantiemonitoring en performantiemanagement in de gezondheidszorg.
-
Er is een verhoogde focus op Evidence Based Medicine Deze tendens krijgt vorm in toenemende ontwikkeling van evidence based guidelines, evidence based protocols, evidence based clinical paths en evidence based outcomes. Men legt een grotere verantwoordelijkheid / aansprakelijkheid bij de medewerkers om conform deze evidentie te werken. Ook op dit vlak is er een toenemende monitoring van outcome.
-
Zorgvragers met minimale gezondheidsproblemen zullen in steeds mindere mate in ziekenhuizen worden opgenomen. Er zal een groei zijn van poliklinische activiteit en een toenemende zorgvraag in de eerste lijn.
18 | d om e in s pe c i fi e k r e fe re n t ie ka d e r
-
Naast de stijging van de zorgvraag, de toenemende specialisatie en complexiteit en korte verblijfsduur, zullen vroedvrouwen geconfronteerd worden met een zeer mondig publiek. Dit betekent dat informatie en educatie van zorgvragers (en familie) een zeer belangrijk element van de zorgverlening zullen worden.
gevolgen voor de competentieontwikkeling Het autonoom handelen van de vroedvrouwen zoals vastgelegd in de wettelijke definitie zal in het kader van de maatschappelijke veranderingen en internationale trends voornamelijk dienen bekrachtigd te worden in de ontwikkeling van: probleemgericht denken (belang van transfer, inzicht en integratie); het gestructureerd kunnen informeren en educeren; het continu blijven ontwikkelen zowel op persoonlijk als op professioneel vlak.
d ome in s pe c if i e k re fe re n t ie ka d e r | 19
20 | a lg e me n e b e s c h ouw in g e n
III
Algemene beschouwingen
Vroedkunde als basisopleiding Zowel de positie, het beroep van de vroedvrouw alsook de opleiding hebben in de loop van de jaren heel wat ontwikkelingen gekend op nationaal en internationaal gebied. In 1980 werden de EG-richtlijnen uitgevaardigd die, met het oog op het vrije verkeer van gediplomeerden in de Europese unie, de opleiding tot vroedvrouw en de praktijkvoering zoveel mogelijk standaardiseerde (de meest recente versie van 2005 is als bijlage toegevoegd). In 1988 werd het Overlegcomité van Belgische Vroedvrouwen (OCBV) opgericht met als doel een nationaal overlegplatform te creëren voor de Vlaamse en Franstalige vroedvrouwen. Via dit platform kreeg de beroepsgroep internationaal een grotere slagkracht. Het Koninklijk Besluit van 1 februari 1991 betreffende de uitvoering van het beroep van de vroedvrouw actualiseerde de bestaande wetgeving en breidde de bevoegdheden van de vroedvrouw uit. In 1992 werd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het beroep van de vroedvrouw opnieuw gedefinieerd. Voor 1995 kon een student in Vlaanderen vroedvrouw worden door, na de driejarige opleiding Verpleegkunde, een extra jaar te volgen. Om tegemoet te komen aan de EG-richtlijnen en onder impuls van het rapport van het Raadgevend Comité voor de Opleiding van Verloskundigen (februari 1991), waarin de Belgische opleiding ontoereikend werd verklaard, startte in Vlaanderen in september 1995 een vernieuwde ‘autonome’ opleiding Vroedkunde met rechtstreekse toegang na het secundair onderwijs. Het ‘Decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap’ van 13 juli 1994 bepaalt dat de opleiding tot vroedvrouw georganiseerd wordt in het studiegebied Gezondheidszorg. Het is een ééncyclusopleiding die, na drie jaar voltijds onderwijs, bekrachtigd wordt met het diploma van vroedvrouw. Het is een opmerkelijk gegeven dat de opleiding Vroedkunde in de Waalse Gemeenschap in 1995 herschikt werd tot een vierjarige studie weliswaar met een gemeenschappelijke basis met de opleiding Verpleegkunde. De verschillende studieduur in België vormt een hinderpaal voor de (inter)nationale transparantie. Alle bezochte opleidingen waren betrokken in een proces van fundamentele curriculumvernieuwing. De verschillende opleidingen Vroedkunde in Vlaanderen streven naar een grote harmonisering van de inhoud van het aanbod, met respect voor de Vlaamse, federale en Europese regelgeving. Alle opleidingen Vroedkunde worden georganiseerd in hogescholen/departementen waaraan ook een opleiding Verpleegkunde verbonden is. Enkele opleidingen Vroedkunde moeten nog veel moeite doen om zich als volwaardige opleiding te profileren, naast de (meestal grotere) Verpleegkunde. Zolang er geen bindende afspraken bestaan over de inhoud van de basiscompetenties, zijnde het geheel van competenties met inbegrip van de daarvoor vereiste kennis en attitudes waarover alle afgestudeerden moeten beschikken om als beginnend beroepsbeoefenaar op een gegeven beheersingsniveau taken te kunnen uitvoeren, kan men hierover geen valide uitspraken doen. Centraal in deze discussie staat de spanning over de precieze taak van de vroedvrouw: de huidige situatie in Vlaanderen plaatst de vroedvrouw vaak in het ziekenhuis (materniteit, verloskamer, neonatologie, consultatie, dienst fertiliteit, gynaecologie) waarbij ze vaak afhankelijk is van orders van de gynaecoloog. In de omringende landen handelt de vroedvrouw meer als zelfstandige vroedvrouw, waarbij de normale bevallingen door de vroedvrouw autonoom begeleid worden, zonder onmiddellijke interventie van een gynaecoloog. In de ons omringende landen is de bevalling in 'birth-centers' en de thuisbevalling ook een frequenter verschijnsel. De huidige opleiding Vroedkunde balanceert tussen een verantwoordelijkheid om de studenten op te leiden voor de huidige situatie in Vlaanderen en de verantwoordelijkheid om de studenten op te leiden naar een realiteit zoals deze zich presenteert in de ons omringende landen. Hierbij mogen we niet voorbijgaan aan de vraag vanuit het werkveld om breed inzetbare professionals af te leveren, waarbij een voldoende grote verpleegkundige bagage het mogelijk maakt om het chronische tekort aan verpleegkundigen op verpleegafdelingen mee op te vangen door vroedvrouwen in te schakelen als verpleegkundigen.
a lg e me n e be s c h o uw in g e n | 21
De commissie steunt deze visie niet. Steunend op de Europese regelgeving meent zij dat het verpleegkundig aspect van de opleiding moet beperkt blijven tot de inleiding van de verpleegkunde met als doelgroep de verpleging van vrouwen met gynaecologische en obstetrische pathologie. Op deze manier ontstaat meer ruimte om vroedkundige aspecten grondiger aan bod te laten komen. Meer dan vandaag het geval is, moet men in een aantal hogescholen/opleidingen de opleiding Vroedkunde nog meer als een van Verpleegkunde autonome, onafhankelijke opleiding te behandelen. Sommige opleidingen hebben nog steeds geen weloverwogen visie ontwikkeld op het profiel van de huidige vroedvrouw en de daaraan gekoppelde opleiding. Vroedkunde is een professie. Bij alumni en medewerkers is dit niet altijd duidelijk door de dubbelfunctie verpleegkundige/vroedvrouw. Vroedvrouw moet als volwaardig beroep behandeld worden tijdens de opleiding teneinde een juist beeld te geven aan studenten en alumni. De tewerkstellingscijfers van de afgestudeerden geven aan dat de helft van de afgestudeerden niet als vroedvrouw tewerkgesteld is, maar als verpleegkundige zowel in ziekenhuisverband als in de thuiszorg. Deze tewerkstelling als verpleegkundige is mogelijk doordat er een acuut tekort aan verpleegkundigen is. De verwachting is dat binnen afzienbare tijd door wettelijke bepalingen en na bescherming van het beroep van verpleegkundige, geen vroedvrouwen meer toegelaten worden op verpleegkundige diensten. De vroedvrouw zal haar beroep enkel kunnen uitoefenen in door de overheid bepaalde diensten en zal enkel verpleegtechnische handelingen kunnen uitvoeren in het kader van de verloskunde. De overheid en de hogescholen hebben een verantwoordelijkheid om hieromtrent een duidelijke boodschap af te leveren aan de kandidaat studenten. Niets is meer demotiverend voor een pas afgestudeerde vroedvrouw als haar beroep niet te kunnen uitoefenen. Eén opleiding heeft 2 opties binnen de basisopleiding Vroedkunde uitgewerkt met de keuze voor studenten om zich te oriënteren naar klinisch werkende vroedvrouw of naar werken als zelfstandige vroedvrouw. De commissie is bezorgd over deze ontwikkeling daar deze dreigt afbreuk te doen aan het wettelijk kader van de beroepsspecifieke competenties dat ontwikkeld werd in de Nationale Raad voor Vroedvrouwen – okt.2002.
22 | a lg e me n e b e s c h ouw in g e n
IV
Opleidingen in vergelijkend perspectief
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen Vroedkunde in Vlaanderen. De commissie besteedt bij de vergelijking vooral aandacht aan elementen die haar met meest in het oog gesprongen zijn of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere rapporten heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie om de individuele opleidingsrapporten in detail te herhalen. Waar relevant zal de commissie voorbeelden van goede praktijk aanhalen. De visitatie van de opleidingen voor professioneel gerichte bachelor Vroedkunde heeft plaatsgehad op een ogenblik dat de opleidingen zowel inhoudelijk als structureel vernieuwingen dienden door te voeren o.m. omwille van de invoering van de Bachelor-Masterstructuur, de overgang naar competentieleren etc. De visitaties vonden plaats in de academiejaren 2004-2005 en 2005-2006, een periode waarin voor geen enkele gevisiteerde opleiding de volledige cyclus van de professioneel bachelor in de Vroedkunde was voltooid. Zo kon de commissie vaststellen dat in bepaalde hogescholen op basis van een verschillend curriculum werd gewerkt in de drie opleidingsjaren. Vooral voor het onderwerp 2 “ Programma” was het daarom niet steeds gemakkelijk om een eenduidig oordeel te vellen over de verschillende facetten. De commissie heeft daarom bij haar beoordeling altijd geprobeerd zicht te krijgen op en rekening te houden met de aanwezige opleidingsvisie en de veranderingsdynamiek op onderwijskundig en didactisch vlak . Verder wenst de commissie te stellen dat het hanteren van een bevroren enveloppe voor de financiering van de hogescholen de opleiding weinig ruimte laat om op de verschillende terreinen tezelfdertijd aan vernieuwing te doen. Als reactie op de terugmeldingsrapporten van de commissie lieten enkele hogescholen weten wat sedert het visitatiebezoek reeds gerealiseerd was voor een aantal facetten. De commissie heeft deze gerealiseerde bijsturingen geacteerd maar de initiële rapporten niet gewijzigd. In dit hoofdstuk worden de tien opleidingen vergelijkend beschreven. Dit gebeurt formeel aan de hand van de tabellen die per facet de scores weergeven voor de vijftien opleidingen. Daarnaast treft men, eveneens per onderwerp en per facet, een beschrijvende vergelijking. De opleidingen worden hierin niet bij naam geciteerd. Per facet worden de voornaamste bevindingen en aanbevelingen vermeld die voor de meerderheid van de opleidingen van toepassing zijn.
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 23
Aanbod en grootte van de opleidingen In Vlaanderen wordt de opleiding Vroedkunde aangeboden op 11 locaties en zijn 11 hogescholen betrokken met de inrichting ervan. Eén hogeschool heeft twee vestigingsplaatsen en twee hogescholen werken samen in één opleiding. Het aantal ingeschreven studenten is sinds 2000-2001 geleidelijk gestegen van 883 tot 1 414 in het academiejaar 2003-2004. De tien opleidingen Vroedkunde zijn als volgt verdeeld over de vijf Vlaamse provincies: provincie Antwerpen Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen
aantal 1
3 2 1 2 2
locaties Antwerpen (2), Lier, Turnhout Brussel, Leuven Hasselt Gent, St.-Niklaas Brugge, Kortrijk
Het Doorlichtingverslag 1998-1999 stelde dat de opleidingen een 200-tal afgestudeerden per jaar afleverden voor een berekende behoefte van een 100-tal vroedvrouwen in het werkveld. Dit zijn de enige cijfers die bij de commissie bekend zijn. De door de opleidingen aangeleverde cijfers geven aan dat de uitstroom gestegen is naar 250 (2002-2003) en hoger in de jaren nadien. De commissie heeft dan ook vragen rond de maatschappelijke verantwoording van een opleiding die tot een overmatig aantal afgestudeerden leidt. Het vroedkundeonderwijs in Vlaanderen wordt aangeboden in opleidingen die sterk in grootte verschillen: vier relatief grote opleidingen; vier kleine tot zeer kleine opleidingen en drie specifieke situaties (Limburg, waar twee hogescholen met voorheen kleine opleidingen samen één opleiding Vroedkunde aanbieden; de Katholieke Hogeschool der Kempen, waar twee bestaande opleidingen de eerste stappen naar samenwerking zetten; de Hogeschool Antwerpen, waar ten gevolge van een samenwerkingsakkoord met de Nederlandse Hogeschool Zeeland meer dan de helft van de instromende studenten van Nederlandse nationaliteit is). Deze verschillen voeren tot sterk variërende onderwijsvoorwaarden en een verschillend onderwijsklimaat. Vooral de vier kleine opleidingen, maar niet enkel deze, zijn gekenmerkt door een kleinschalige onderwijssituatie. De commissie erkent dat de kleinschaligheid van de meeste opleidingen een aangename en productieve onderwijssfeer ten gevolge heeft, waar door vele studenten bewust voor gekozen wordt. De commissie heeft vastgesteld, dat kleinschaligheid ook bij het onderwijzend personeel tot een grote (al dan niet “vrijwillige”) inzet in het onderwijs en een persoonlijke studie- en studentenbegeleiding voert. Daar naar de verwachting van de commissie de betoelaging van de hogescholen in de toekomst niet zal toenemen, voelt de commissie zich genoodzaakt op de nadelen van deze kleinschaligheid te wijzen: -
De overheadkosten van kleinschalige instituten zijn relatief hoog. Zo is de behoefte aan bibliotheekvoorzieningen, onderwijslokalen, practicumzalen en informatietechnologie grotendeels onafhankelijk van het aantal studenten met als gevolg dat de kosten per student/staflid bij een kleiner aantal studenten relatief hoog zijn. Dit geldt eveneens voor de bedrijfs- en energiekosten.
1
De Katholieke Hogeschool Kempen organiseert formeel één opleiding op twee vestigingsplaatsen, nl. Lier en Turnhout
24 | d e o p le id in g e n in v e rg e l i j ke n d pe rs p e c t ie f
-
De kleinschaligheid heeft tot gevolg dat het aantal studenten in verhouding tot het aantal OP-leden relatief groot is. Anderzijds heeft een klein aantal OP-leden een vermindering van de diversiteit aan deskundigheid tot gevolg, zodat extern onderwijzend personeel aangetrokken dient te worden. In de toekomst zal dit probleem wegens de wellicht noodzakelijke bezuinigingen mogelijk nog groter worden, waardoor het aantal statutaire OP-leden onder een kritische grens dreigt te komen. In een realistisch ‘worse case scenario’ zullen dan steeds meer opleidingsonderdelen niet meer door tenminste één deskundig statutair OP-lid kunnen worden onderwezen. Een relatief grote kerngroep van statutaire OP-leden met (aanvullende) academische vorming is nodig om de kwaliteit van het onderwijs te handhaven, de sturing van hervormingen te bewerkstelligen en voldoende vakgerichte en onderwijsgerichte deskundigheid op te bouwen, die de basis voor innovatief onderwijs vormt.
-
In kleinschalige opleidingen moeten niet alleen de onderwijsopdrachten met eraan verbonden onderwijsvernieuwingen, maar ook de andere decretaal vereiste aspecten als kwaliteitszorg, internationalisering en maatschappelijke dienstverlening waargemaakt worden door een beperkt aantal OPleden. Het is de commissie opgevallen dat, met name in kleine opleidingen, deze aspecten moeilijk vorm krijgen.
Samengevat is de commissie van mening dat het vroedkundeonderwijs in Vlaanderen op dit moment aan de vooropgestelde eisen voldoet en kwalitatief van voldoende niveau is. In de kleinschalige opleidingen zouden er zich wel problemen kunnen voordoen inzake de continuïteit van de studenteninstroom en de kwaliteitsbewaking.
Duur van de opleiding Een punt van discussie – mede gevoed door het werkveld – betreft de vraag of de driejarige opleiding volstaat om alle taken, groepen en basiscompetenties te verwerken. De commissie merkt op dat in België een streven naar een vierjarige opleiding bestaat, waar Europa minimaal een driejarige opleiding voorschrijft en slechts enkele landen een opleiding van langer dan drie jaar inrichten. Bovendien halen een aantal landen niet de kwaliteit van de Vlaamse 3-jarige opleiding. In het beslissingsproces rond de duur van de opleiding is overleg nodig tussen onderwijs, werkveld en de federale overheid. De commissie meent dat het niet tot de opdracht van de basisopleidingen behoort om professionals te vormen die onmiddellijk inzetbaar zijn binnen alle gespecialiseerde domeinen, domeinen die de laatste jaren tot ontwikkeling gekomen zijn binnen de Gezondheidszorg. De bacheloropleidingen dienen in een voldoende brede basisvorming te voorzien die de afgestudeerde vroedvrouw toelaat om als een beginnend beroepbeoefenaar op een voldoende deskundige wijze de professionele akten uit te voeren. Het verder ontwikkelen van zijn deskundigheid, al dan niet in een meer gespecialiseerde richting, behoort tot de opdracht van elke professional.
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 25
Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding Door alle bij de visitatie betrokken opleidingen zijn de doelstellingen (eindtermen, competenties) voor de opleiding beschreven. In de verschillende zelfevaluatierapporten gebeurde dit op erg uiteenlopende manier. Het valt op dat de meeste opleidingsteams in een eerste fase erg worstelen met het formuleren van de na te streven competenties en om het uitwerken van het competentiegericht onderwijs. Een aantal opleidingen hebben al een structuur uitgewerkt, andere zitten nog in een voorbereidende fase. Bij de formulering van de doelstellingen/competenties wordt – behalve aan wetenschappelijke vorming en kennisverwerving – expliciet aandacht besteed aan het aanleren van klinische vaardigheden en attitudes (thans meestal aangeduid met de term ‘professioneel gedrag’). Een nauwkeuriger analyse van de beschreven doelstellingen laat zien dat er gemeenschappelijke elementen in de beschrijvingen van de doelstellingen worden aangetroffen. Dit is mede het gevolg van de veelvuldige contacten van de opleidingsverantwoordelijken in de “werkgroep opleidingen” van de VLOV (Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen) en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie binnen de Associatie Leuven. De commissie vraagt bijzondere aandacht in alle opleidingen voor het voldoende kunnen beheersen van de vaardigheid ‘hechten’. Ook de ‘risicoselectie’ en de ‘beslisvaardigheid’ zijn aspecten die onvoldoende aan bod komen in de meeste opleidingen. Meer aandacht voor het verrichten van stages in de eerste lijn zou hiervoor een oplossing kunnen bieden. Een aantal opleidingen Vroedkunde, zoals ook de meeste vertegenwoordigers van het werkveld, worstelt nog steeds de afsplitsing in 1996 van Vroedkunde van de opleiding Verpleegkunde en met de verzelfstandiging van de Vroedkundeopleiding. Er bestaat duidelijk geen consensus over de noodzaak aan verpleegkundige topics in het curriculum, waardoor op dit punt grote verschillen bestaan tussen de profielen van de diverse hogescholen. Een vaak gehanteerd argument is de betere inzetbaarheid van “breder” opgeleide vroedvrouwen op verpleegafdelingen, wat de tewerkstellingskansen van de afgestudeerden zou vergroten en een oplossing zou vormen voor het tekort aan verpleegkundig personeel in de ziekenhuizen. De commissie vindt dit geen goede oplossing en wel om volgende redenen: -
De beslissing is in het verleden genomen om “vroedvrouw” als een apart beroep te organiseren, met een eigen beroepsprofiel, waarin werken op een verpleegafdeling geen doelstelling is. Verpleegkundige vaardigheden kunnen enkel een plaats krijgen indien deze verband houden met taken die behoren tot het beroepsprofiel van de vroedvrouw.
-
Als er een tekort aan tewerkstelling is voor instromende vroedvrouwen, zodat deze zich de eerste jaren moeten behelpen in de verpleegkunde, mag men naar kandidaat studenten geen wervingsbeleid voeren met het argument van een 100% tewerkstelling. Door eerlijke informatie zullen vermoedelijk meer studenten kiezen voor de opleiding Verpleegkunde in plaats van Vroedkunde.
-
De vraag naar een vierde opleidingsjaar wordt onderbouwd door te wijzen op het gebrek aan tijd om alle aspecten voldoende aan bod te laten komen. Het vervangen van niet relevante verpleegkundige opleidingsonderdelen door meer specifieke vroedkundige opleidingsonderdelen geeft mogelijk een oplossing voor dit probleem.
De commissie adviseert dan ook in dit verband de Europese richtlijnen te volgen met betrekking tot de minimumopleidingseisen (zie bijlage). “Verpleegkunde” wordt hier enkel als laatste punt van het onderdeel “B. Praktische en klinische opleiding” vernoemd en dit met volgende bewoordingen: “Inleiding tot de verpleging in de genees- en de heelkunde. Deze inleiding moet zowel theoretisch onderricht als klinische oefeningen omvatten”. Bij het in evenwicht brengen van deel “A. Theoretisch en technisch onderwijs” met het hierboven vermelde “B”
26 | d e o p le id in g e n in v e rg e l i j ke n d pe rs p e c t ie f
zullen de verpleegkundig gerichte onderdelen in rekening moeten gebracht worden bij de praktisch en klinische onderdelen. Continue aandacht voor de relatie met het beroepsprofiel van de vroedvrouw is noodzakelijk. Een hogeschool kan mogelijk een bachelor-na-bacheloropleiding aanbieden op basis van EVK waarin de vroedvrouw de ontbrekende kennis en vaardigheden om als algemeen verpleegkundige te functioneren in één jaar kan verwerven. Op deze manier wordt ook tegemoet gekomen aan de wens van het werkveld om de opleiding van een breed (ook verpleegkundig) inzetbare vroedvrouw op vier jaar te brengen. De commissie heeft ook vastgesteld dat de Europese regelgeving de mogelijkheden tot flexibilisering van de opleiding hypothekeert. De commissie vraagt de opleidingen meer aandacht te besteden aan de Europese context van het werkveld voor de vroedvrouw. Dit vereist het voorzien van meer vroedkundige vaardigheden in het programma, ook deze die in de Vlaamse praktijk niet altijd courant in gebruik zijn.
Het bachelorniveau De feiten en inzichten die de grondslag vormen van een opleiding Gezondheidszorg nemen exponentieel toe, met duidelijke gevolgen voor zowel docent als student. De verhouding tussen ‘wat te doceren valt’ en ‘het eigen wetenschappelijk werkgebied’ wordt voor de individuele lector alsmaar groter. In een geïntegreerd curriculum, dat gericht is op professionele deskundigheid, is de autonomie van de lector vanzelfsprekend ondergeschikt aan inhoudelijke vereisten die door de opleiding en curriculumverantwoordelijken worden gesteld. Een geïntegreerd curriculum zal dus noodzakelijkerwijs een beroep doen op multidisciplinair onderwijs waarop toezicht wordt uitgeoefend, qua inhoud en vorm, door een instantie (bijv. een curriculumcommissie) die meer slagkracht heeft dan de individuele lector. Voor de student is het onmogelijk het totale corpus aan kennis, inzicht en professioneel gedrag dat voor een vroedvrouw wenselijk is tijdens de opleiding te verwerven. Dat is ook niet nodig want de noodzakelijke aspecten van kennis, vaardigheden en professioneel gedrag zullen verder ontwikkeld worden tijdens de verdere loopbaan. Wat studenten wel nodig hebben, is de capaciteit om ‘evidence-based’ te leren denken zodat zij de verdere evolutie van de verloskundige wetenschap tijdens hun loopbaan kritisch kunnen volgen zonder misleid te worden door andere belangen. Daar waar feitenkennis én het inzicht verworven kunnen worden door doelgericht onderwijs, door relevante practica en zelfstudie berust naar de mening van de commissie de vorming in het wetenschappelijk denken en oordelen vooral op persoonlijke ervaring en reflectie. Tijdens de ruim aanwezige klinische praktijkstages zal de student kritisch leren denken, leren omgaan met onzekerheid en zal men hem voorbereiden op een ‘evidencebased’ in plaats van ‘authority-based’ handelwijze in de praktijk. Echter, het integreren van wetenschappelijk klinisch onderzoek is voor het bijbrengen van wetenschappelijk denken in de bacheloropleiding minder wenselijk. Het behoort niet tot de opdracht van het professioneel gerichte bacheloronderwijs om studenten voor te bereiden op het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, maar wel om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek te kunnen integreren in de uitoefening van het beroep. Ten tweede zou de bijna uitsluitende nadruk op statistische en epidemiologische methodes in klinisch onderzoek bij de student een verkeerd beeld kunnen wekken met betrekking tot klinisch wetenschappelijk onderzoek. In hetzelfde kader nodigen we de opleidingen uit zich te beraden over de doelstellingen en het gewenste niveau van de eindproef op het niveau van de professioneel gerichte bachelor. Meestal wordt geopteerd voor een scriptie waarbij vaak het beeld van een eindverhandeling op masterniveau als model wordt gehanteerd. De commissie
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 27
stelt in dit verband vast dat er voor de professioneel gerichte bacheloropleiding decretaal geen equivalent van de masterproef wordt gevraagd.
Onderwerp 2 Programma Formeel is de aansturing van het onderwijs via de verschillende onderwijscommissies goed geregeld. Echter, het ontbreekt deze commissies in de praktijk soms aan de bevoegdheid om herzieningen van het onderwijs door te voeren. Voor een deel kan dit het gevolg zijn van de relatieve kleinschaligheid van de instellingen en van de autonomie van de lector en voor een deel een gevolg van de verschillen tussen de diverse werkgevers: hogescholen enerzijds versus het ziekenhuis (voor gastdocenten) anderzijds. De keuzemogelijkheden in het curriculum zijn veelal beperkt ontwikkeld. Een meer centrale verantwoordelijkheid voor de opbouw en sturing van het curriculum biedt mogelijk meer garanties voor het tot stand brengen van de gewenste integratie van de opleidingsonderdelen, zowel horizontaal tussen de verschillende onderdelen in een studiejaar als verticaal tussen de opeenvolgende studiejaren. De opbouw van het curriculum kan daardoor evenwichtiger worden en door het planmatig aanbrengen van een geleidelijk toenemende complexiteit en moeilijkheidsgraad leiden tot een beter studeerbaar programma. Met instemming heeft de visitatiecommissie kennis genomen van de inspanningen om de basiswetenschappen verder te integreren, al kan dit nog worden uitgebreid. Een voorbeeld in de goede richting is de aanstelling van vroedvrouwen als coördinator in basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen. De overzichten van de doelstellingen van de vroedkundeopleiding zijn veelal geformuleerd in termen van competenties en ook de beschrijvingen van het didactisch concept dat aan het curriculum ten grondslag ligt geeft het belang aan van een actieve instelling van de student. Bij de vertaling van deze uitgangspunten in concrete opleidingsonderdelen worden echter nog vaak traditionele, weinig activerende en op overdracht van kennis gerichte onderwijsvormen zoals het traditionele hoorcollege toegepast. Weliswaar kan het hoorcollege een interactieve vorm aannemen, maar betrekt hierbij slechts een kleine studentengroep en blijft daarom als onderwijsvorm eerder receptief. De consequente toepassing van werkelijk activerende onderwijsvormen is gebaseerd op een andere, meer omvattende onderwijsvisie, waarbij het leerproces van studenten het primaire uitgangspunt is. Dit vereist ook een nieuwe omschrijving van de rol van de lector, die – anders dan in de traditionele opvatting – meer een facilitator en tutor is dan een kennisoverdragende expert. Voor een adequate opleiding Vroedkunde acht de commissie patiëntgebonden contacten noodzakelijk om de leerboekervaringen in het juiste perspectief te plaatsen en de studenten te motiveren. Deze stages worden reeds vanaf het eerste jaar ingevoerd waarbij, met het vorderen van de studie, de studenten steeds zelfstandiger en uitgebreider hun contacten met de patiënten uitwerken: men evolueert van een nadruk op uitvoerend werken in het eerste jaar naar voornamelijk zelfstandig werken met supervisie in het laatste jaar. De commissie acht het wenselijk dat in de stage van het eerste jaar het effectief bijwonen van een bevalling voorzien wordt. Tijdens de visitaties is vastgesteld dat de meeste stages heel wat leerkansen bieden. De stageplaatsen stellen soms financiële en personele middelen ter beschikking aan de studenten, aan de stagebegeleiders vanuit de hogescholen en aan de hogescholen zelf. Sommige stagementoren op de stageplaatsen krijgen hiervoor soms een financiële tegemoetkoming (bij enkele zelfstandige vroedvrouwen) en in het geval van specifieke stageplaatsen in Nederland betalen studenten ‘zelf’ een vergoeding om er stage te kunnen lopen. In de meeste gevallen is stagebegeleiding een bijkomende opdracht van welwillende vroedvrouwen. De opleidingen zijn afhankelijk van de ziekenhuizen waarmee zij samenwerken voor het organiseren en beoordelen van de stages voor studenten. Een probleem hierbij is het feit dat de hogescholen de stagegevers
28 | d e o p le id in g e n in v e rg e l i j ke n d pe rs p e c t ie f
materieel niet (kunnen) belonen. Het is dan ook een permanente evenwichtsoefening om eisen te stellen aan de stagementoren, zoals de vorming van de stagementoren inzake begeleiding en beoordeling. Dat is niet het probleem van één hogeschool, maar is een Vlaams probleem, zodat naar het oordeel van de commissie daarvoor op Vlaams niveau een oplossing moet gevonden worden. Samenwerking in plaats van concurrentie zou ook op het gebied van de verdeling van stageplaatsen het uitgangspunt dienen te zijn. Een mooi voorbeeld werd getoond in het Limburgse overleg tussen de opleidingen Gezondheidszorg en de ziekenhuizen, waar afspraken worden gemaakt met betrekking tot de verdeling van de stageplaatsen en waar gemeenschappelijke vormingsinitiatieven worden aangeboden aan de stagementoren. Een goede oplossing voor alle partijen bestaat erin dat een vroedvrouw deeltijds werkt onder het statuut van onderwijs en deeltijds onder het statuut van Volksgezondheid. Waar dit model gehanteerd wordt, gebeurt dit tot grote tevredenheid van de studenten, de opleiding, de praktijk en ook de betrokken vroedvrouw/lector. Er is een verschuiving merkbaar van een 'formalistisch' stagedossier naar een dossier waaruit blijkt dat de student de nodige basiscompetenties verworven heeft. Een probleem dat eigen is aan de stages in de opleiding Vroedkunde vormen de Europese richtlijnen betreffende de minimaal uit te voeren prestaties. Vooral studenten, maar ook stagbegeleiders laten het behalen van deze kwantitatieve normen primeren op de inhoudelijke vereisten. Onderwijs, Volksgezondheid en de Europese richtlijngevers dienen zich samen te bezinnen over de invulling van de praktische vormingscomponent. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen op diverse manieren omgaan met bijv. de eis van een bepaald aantal zelfgedane bevallingen: zowel kwalitatief als kwantitatief worden verschillende maatstaven gehanteerd. Kwalitatief wordt een “zelfgedane bevalling” soms strikt, soms ruim geïnterpreteerd. Voor het kunnen garanderen van kwalitatieve goede zorg in de toekomst, maar ook voor het zelfvertrouwen van studenten is het nodig dat de student Vroedkunde inderdaad de verantwoordelijkheid mag dragen over een voldoende aantal normale bevallingen. Een uniforme interpretatie van de Europese richtlijnen lijkt daarvoor een oplossing. Om een aantal welbekende redenen worden nogal wat bevallingen als 'zelf uitgevoerd’ genoteerd, waarbij de verantwoordelijkheid zonder twijfel bij de gynaecoloog ligt. Kwantitatief stelt de commissie vast dat er blijkbaar een vuistregel bestaat in een aantal opleidingen om een aantal niet 'zelfgedane bevallingen’ te compenseren door een dubbel aantal 'geassisteerde bevallingen’. Dit is afgeleid uit een interpretatie van de Europese richtlijn: “Eigenhandig verrichten door de leerling van ten minste 40 bevallingen; wanneer dit aantal niet kan worden bereikt omdat er geen zwangere vrouwen beschikbaar zijn, kan het op minimaal 30 worden teruggebracht, mits de leerling daarnaast actief deelneemt aan 20 bevallingen.” Sommige 'eigenhandig verrichte' bevallingen worden genoteerd, hoewel de student enkel verantwoordelijk was op het moment van de geboorte, waar een andere student niet 'scoort' hoewel deze soms urenlang verantwoordelijk was voor de arbeid, maar juist op het ogenblik van de geboorte werd vervangen. Deze praktijken geven in een aantal opleidingen aanleiding tot onderlinge spanningen tussen studenten. De commissie is van oordeel dat de opleiding verantwoordelijk is voor de organisatie van de stages. De opleiding dient de stage zo te organiseren dat iedere student, binnen de normale studiebelasting, aan de gestelde eisen kan voldoen. Dit impliceert bijv. dat men bepaalde studenten weghaalt uit een stageplaats met weinig kansen op bevallingen, ten voordele van andere stageplaatsen. De commissie kan niet aanvaarden dat sommige studenten, onder druk van het aantal zelf uit te voeren bevallingen soms acht uur of meer vruchteloos wachten op een binnenkomende patiënt. Een betere oplossing ziet de commissie in het eventueel stand-by laten zijn van de studenten en hen via GSM op te roepen wanneer een moeder zich aanmeldt. Voor meerdere of zelfs alle opleidingen is er in mindere of meerdere mate een gebrek aan stageplaatsen zowel in de extra- als in de intramurale zorg. Het grote aantal studenten in verhouding tot het beperkte aantal stageplaatsen is een belemmerende factor. Onder druk van de kwantitatieve Europese normen dienen de opleidingen permanent te zoeken naar oplossingen om de leerkansen van de studenten te verhogen. Dit leidt tot een fixatie bij de studenten om het vereiste aantal prestaties te behalen waardoor de inhoudelijke aspecten van
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 29
de stage-ervaringen op de tweede plaats komen. De opleiding dient de stage zo te kunnen organiseren dat iedere student binnen de normale studiebelasting aan de wettelijke gestelde eisen kan voldoen. Het is nodig om de doelstelling van de stages duidelijk te omschrijven en precieze instructies te geven wat van de studenten en de begeleiders verwacht wordt. In dit verband wijst de commissie op de sterk uiteenlopende weging van de stage-inspanningen van de student: de effectief te presteren aantallen stage-uren over de drie jaren variëren van 1156 uur (met een studiebelasting van 1650 uur) naar 1446 uur (met een studiebelasting van 2169 uur) tot 1574 uur (met een studiebelasting van 1961 uur). Ook de weging van de studiebelasting per gepresteerd stage-uur varieert van 1,20 tot 1,53. De commissie koppelt enkele bedenkingen aan het sterk uiteenlopen van het aantal te presteren uren stage en aan de weging van de stageuren in de verschillende opleidingen: -
De commissie heeft er begrip voor dat de extra taken gekoppeld aan de stage kunnen verschillen, maar stelt zich toch vragen bij de correctheid van de berekening van de studielast in de verschillende hogescholen. Sommige opleidingen houden onvoldoende rekening met de energie die wegvloeit op de stage (vaak de eerste werkervaring). Men verwacht te vanzelfsprekend dat na een vermoeiende stagedag de student nog de tijd en de moed heeft om bijvoorbeeld de stagereflecties in een stageboek te noteren of om zich voor te bereiden op de cursussen (via zelfstudie of taken), op het eindwerk of op de examens.
-
Alle actoren binnen het stagegebeuren – vooral studenten, maar ook begeleiders en mentoren – zijn sterk gericht op het behalen van de Europese kwantitatieve minimumnormen, waarbij in bepaalde hogescholen de studenten “extra diensten moeten doen om voldoende bevallingen te halen” bovenop hun “berekende” studiebelasting.
-
Bij het bepalen en organiseren van de stage dient een hogeschool vooral het kwalitatieve voor ogen te hebben. De student leert vooral van gedifferentieerde leerkansen in verschillende omstandigheden en veel minder van het routinematig uitvoeren van telkens dezelfde handelingen.
De meeste studenten zijn behoorlijk tevreden over de begeleiding door de stagebegeleiders op de stageplaatsen (stagementoren). De studenten zijn vaak zelfs meer tevreden over de begeleiding vanuit de stageplaats, dan over de begeleiding vanuit de hogescholen. Een mogelijke verklaring hiervoor is de collegiale band die groeit tussen student en stagementor in de loop van de (vaak vrij lange) stageperiode. De stagementoren verwachten van de opleidingen Vroedkunde een systematische en permanente bijscholing inzake stagebegeleiding en -evaluatie. Deze bijscholing is vooral noodzakelijk voor stageplaatsen waar studenten uit de verschillende studiejaren en vanuit twee, drie of meer opleidingen Vroedkunde stagelopen. De opleidingen hebben behoefte aan gestandaardiseerde protocols per stageperiode (of minstens per studiejaar), opgesteld in samenspraak met de verschillende werkvelden van de vroedvrouw, zodat het voor de stagebegeleider, de stagementor en uiteraard ook voor de student duidelijk wordt wat de specifieke leerverwachtingen zijn t.a.v. de basiscompetenties. In een aantal opleidingen overstijgen teveel examenvragen nog steeds niet het niveau van de loutere reproductie. Te weinig examenvragen vertonen een duidelijke relatie met de basiscompetenties van de vroedvrouw. De commissie pleit voor een sluitend systeem, waarin het recht van elke student op een objectieve, betrouwbare en valide evaluatie wordt gewaarborgd. Zij wenst dit evenzeer omdat de examens een maatschappelijke garantie moeten bieden aan het werkveld en omdat elke geslaagde student moet beschikken over alle vereiste basiscompetenties. Daarnaast merkt de commissie ook op dat het aantal af te leggen examens sterk verschilt per opleiding: in verschillende opleidingen worden opleidingsonderdelen opgesplitst in vakken en deelvakjes, waarbij voor elk (deel)vak afzonderlijk een examen afgenomen wordt. De commissie pleit ervoor om minstens per
30 | d e o p le id in g e n in v e rg e l i j ke n d pe rs p e c t ie f
opleidingsonderdeel, maar ook over de opleidingsonderdelen heen, meer te werken met geïntegreerde examens, o.m. aan de hand van casuïstiek. Nieuwe toetsvormen worden geïntroduceerd. Samen met de toenemende differentiatie in doelstellingen en werkvormen is ook een toenemende variatie in gehanteerde toetsvormen waargenomen. Toch worden er nog steeds teveel toetsvormen gebruikt die voor de te testen leerdoelen niet geëigend zijn, zoals het mondelinge examen met schriftelijke voorbereiding. Deze toetsvorm is bij meerdere opleidingen nog steeds de meest gebruikte. De commissie pleit voor de ontwikkeling en de implementatie van een opleidingsbreed toetsingsbeleid, met aandacht voor kwaliteitgaranties van de toetsen. Bij de beoordeling van de opleidingsonderdelen waarbij externen betrokken worden (bijvoorbeeld stagementoren en externe scriptiebegeleiders) is het belangrijk om duidelijke beoordelingscriteria uit te werken en om voldoende verantwoordelijkheid bij de OP-leden van de opleiding te houden. Dit om meer eenvormigheid in de beoordeling te realiseren en om betwistingen zoveel mogelijk te vermijden.
Onderwerp 3 Inzet van personeel In het algemeen wordt vastgesteld dat het succes van de opleiding Vroedkunde voor een belangrijk deel beïnvloed wordt door de inzet en gedrevenheid van de personeelsleden en in belangrijke mate van de opleidingshoofden Vroedkunde. Men kan vier profielen onderscheiden bij het onderwijzend personeel: lectoren met een vroedkundig basisdiploma, soms aangevuld met een universitair diploma; lectoren met een verpleegkundig basisdiploma, soms aangevuld met een universitair diploma; lectoren met een universitair basisdiploma, die vooral ingezet worden voor de psychosociale en de biomedische vakken; gastprofessoren met een medisch basisdiploma (vooral veel gynaecologen) voor een bijdrage aan de biomedische en gynaecologische vorming. In de Vlaamse vroedkundeopleidingen zijn 335 (praktijk)lectoren actief wat overeenkomt met 97 voltijdse eenheden (VTE). Veruit de grootste groepen lesgevers hebben een deeltijdse opdracht in een hogeschool, vaak verdeeld over meerdere basisopleidingen. Het lectorenkorps in de opleiding Vroedkunde bestaat voor 54 % uit universitair gediplomeerden tegenover 46 % gediplomeerden uit het hoger onderwijs van één cyclus. 36 % van de leden van het onderwijzend personeel beschikt niet over een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid. Een mogelijke verklaring hiervoor is de aanwezigheid van gastlectoren, maar ook de afwezigheid van een decretale verplichting tot het bezit van een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid. Het valt op dat vooral bij de praktijklectoren-vroedvrouwen dit getuigschrift ontbreekt. Waar volgens het Doorlichtingsverslag van 1988-1999 23% van de OP-leden deels lector – deels praktijklector was, zijn er nog slechts vier hogescholen met in totaal tien personeelsleden in deze situatie. De omkaderingscoëfficiënt verschilt sterk tussen de hogescholen. Uit de zelfevaluatierapporten en de bezoeken ter plaatse blijkt dat de verhouding studenten Vroedkunde en onderwijzend personeel (lectoren en praktijklectoren) tussen 11,11 en 17,43 studenten per voltijdse eenheid ligt. Dit is volgens de commissie een toch wel ruime variatie aan inzet van personele middelen in de verschillende hogescholen. Alle hogescholen moeten uiteraard werken met de door de overheid beschikbaar gestelde middelen. Gezien de gesloten enveloppe heeft een hogeschool niet veel, soms geen ruimte om de lector/student ratio te optimaliseren. Toch valt het op dat in de
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 31
groep van de kleine opleidingen één hogeschool een merkelijk gunstiger omkaderingscoëfficiënt bereikt dan in naar grootte vergelijkbare opleidingen. De belemmerende factoren voor het voeren van een goed personeelsbeleid zijn gekend: de gesloten enveloppe financiering door de overheid en de zeer uitgebreide opdrachten van de hogescholen. Ook de gevolgen zijn gekend: een beperkte personeelomkadering en een stijgende werkdruk. De commissie vraagt voldoende aandacht voor dit probleem om de motivatie en het enthousiasme van alle betrokkenen te handhaven. Globaal kan gesteld worden dat in de leeftijdstructuur het zwaartepunt ligt op de groep tussen veertig en vijftig jaar. Men kan stellen dat op dit ogenblik veel van de personeelsleden nog hun opleiding Vroedkunde gevolgd hebben in het systeem van drie jaar Verpleegkunde en één jaar Vroedkunde. Dit beïnvloedt de visie op het beroep. De eisen in verband met de professionele gerichtheid van het OP zijn uiteenlopend in de verschillende hogescholen. Vooral in de kleine opleidingen wordt de inhoud vorm gegeven door een relatief kleine groep, die meestal bij voorkeur voltijds aan de opleiding verbonden is. Hierdoor verliezen zij het contact met de klinische context, zodat de positieve beïnvloeding van onderwijs door de praktijk moeilijk te realiseren is. Ook dit kan in de toekomst een negatief punt vormen. De commissie pleit voor het meer toepassen van een systeem van gemengde opdrachten: de vroedvrouwen zijn dan deeltijds lector (bijv. voor stagebegeleiding of als lesgever in beroepsspecifieke onderwijsactiviteiten) en blijven deeltijds werkzaam als vroedvrouw. Op deze manier blijft de opleiding contact houden met de ontwikkelingen in het werkveld. In een aantal opleidingen bestaat een tendens om de soms sterk versnipperde opdrachten van sommige gastprofessoren te groeperen. De commissie wenst de opleidingen te stimuleren om ook vroedvrouwen met een bijzondere bekwaamheid in te schakelen als gastlector. Zelden beschikt de hogeschool over profielen waaraan de leden van het onderwijzend personeel moeten beantwoorden. Deze profielen zouden nuttig kunnen zijn bij rekrutering en beoordeling van de leden van het onderwijzend personeel. De kwaliteit van het onderwijs kan worden vastgesteld door ondermeer regelmatige enquêtes bij de studenten af te nemen en door vergelijkende analyses van de examenprestaties uit te voeren onder voorwaarde dat gebruik gemaakt wordt van vergelijkbare en betrouwbare examentechnieken, zoals reeds in de paragraaf ‘beoordeling en toetsing’, in de deelrapporten en het vergelijkende deel wordt besproken. Alle opleidingen Vroedkunde hebben een intensief proces van vernieuwing doorlopen of zijn er nog mee bezig. Dit vraagt een grote inzet van de betrokken personeelsleden, vooral in een kleine opleiding met een beperkte omkadering in VTE. De commissie adviseert om een periode van relatieve rust in te bouwen om al het nieuwe te verwerken en degelijk te integreren in de opleiding. Een onderwijsvernieuwing voorbereiden en implementeren, wat in (bijna) elke opleiding Vroedkunde plaatsvindt, legt een extra werkdruk op de aanwezige personeelsleden. Om deze tijdelijke piekbelasting op te vangen, zou de hogeschool beslissingen kunnen nemen waardoor onderwijsprojecten op de basis van concrete aanvragen tijdelijk ondersteund worden door een extra omkadering. Op deze manier worden bijzondere inspanningen in het onderwijs gestimuleerd en beloond en wordt een bijdrage tot de kwaliteitszorg geleverd. Elke instelling probeert zich optimaal aan te passen aan de evoluerende eisen van discipline, maatschappij en overheid. Dat leidt onvermijdelijk tot onderwijsexperimenten die al dan niet succesvol blijken en dus als voorbeeld kunnen fungeren ofwel bijsturing vergen. Helaas stelt de commissie vast dat onderwijskundige ondersteuning en professionalisering van het onderwijzend personeel niet in alle opleidingen een hoge prioriteit geniet. Nascholing in onderwijskundige vaardigheden zou in
32 | d e o p le id in g e n in v e rg e l i j ke n d pe rs p e c t ie f
voldoende mate aangeboden en verplicht moeten worden gesteld. Bovendien stelt de commissie vast dat experimenten met nieuwe onderwijs- of studiemethoden in de opleidingen zelden, op enkele lofwaardige uitzonderingen na, met voldoende zorg gepland, gecontroleerd doorgevoerd en geanalyseerd worden.
Onderwerp 4 Voorzieningen Bij alle studieonderdelen en in alle hogescholen worden cursussen of modulegidsen gebruikt. Dat zijn door één of meerdere leden van de onderwijzende staf samengestelde bundels met schriftelijk studiemateriaal voor een bepaald onderdeel, die de studenten krijgen of voor een redelijke prijs kunnen aankopen. Deze cursussen variëren sterk in omvang en kwaliteit: van ongedrukte leerboeken tot een verzameling losse PowerPoint velletjes. De studenten zijn erg blij met de cursussen want in dit studiemateriaal staat precies wat ze van de lector moeten weten. Bij het schrijven en samenstellen van cursussen speelt vaak de autonomie van de lector een rol. De onderwijsdiensten en de werkgroepen verantwoordelijk voor het curriculum binnen de opleiding zouden op dit terrein striktere regels kunnen uitvaardigen of handleidingen met richtlijnen kunnen opstellen waarin de doelstellingen, de te bereiken eindtermen, de te bestuderen leerstof, met verwijzingen naar toegankelijke literatuur en de wijze van toetsen – eventueel met enkele voorbeeldvragen – worden geformuleerd. De didactische uitrusting van de praktijklokalen voldoet meestal aan de (basis)noden, maar het valt de commissie op dat quasi geen enkele opleiding het (mede)beheer van de verbruiksgoederen op de hogeschool laat gebeuren door de studenten, als realistische simulatie voor wat van hen op het werkveld wordt verwacht. Een bijzonder punt van aandacht betreft de werkkledij. Uit gesprekken in diverse hogescholen blijkt dat studenten zelf dienen in te staan voor het onderhoud van hun werkkledij, een praktijk die ook in de opleidingen Verpleegkunde bestaat. Het KB van 6 juli 2004 voorziet echter in een duidelijke regelgeving. De FOD (Federale Overheidsdienst) – ‘Economie, KMO, Middenstand en Energie’ geeft hieromtrent volgende informatie op zijn website: “De werkgever moet kosteloos werkkledij ter beschikking stellen van zijn werknemers vanaf het begin van hun werkzaamheden en hij blijft eigenaar van die werkkledij. De preventieadviseur en het Comité Preventie en Bescherming op het Werk, spelen een grote rol in de keuze van de kledij. De werkgever zorgt, of laat op zijn kosten zorgen voor de reiniging van de werkkledij door middel van producten die zo weinig mogelijk allergeen zijn, voor de herstelling en het onderhoud in de normale staat van gebruik, alsook voor de hernieuwing ervan op gepaste tijden. Het is verboden de werknemer toe te laten zijn eigen werkkledij aan te schaffen, zelf voor de reiniging, de herstelling en het onderhoud ervan in te staan, of zelf voor de hernieuwing ervan te zorgen, zelfs tegen de betaling van een premie of vergoeding. Het is tevens verboden de werkkledij mee naar huis te nemen, tenzij de activiteiten op verschillende arbeidsplaatsen worden uitgeoefend, het verbod om organisatorische redenen niet uitvoerbaar is en de werkkledij geen risico vormt voor de gezondheid van de werknemers en van zijn directe omgeving. Hoger genoemd KB is van toepassing op alle werknemers en dus ook op leerjongens, stagiairs, studenten en alle personen die ene praktische beroepsopleiding volgen. Het geldt evenwel niet voor huisboden.” Omwille van de hygiëne en de gezondheid van de student en zijn omgeving acht de commissie een striktere toepassing van deze wetgeving wenselijk.
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 33
Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg De meeste hogescholen erkennen het belang van evaluaties voor de interne kwaliteitszorg en voeren evaluaties en verbeteracties uit. Maar de evaluatie van het onderwijs vertoont duidelijke verschillen tussen de hogescholen/opleidingen. Sommigen evalueren vooral de kwaliteit van de individuele lectoren, anderen besteden meer aandacht aan de evaluatie van bestanddelen uit het curriculum (jaren, blokken, stages, toetsing enz.) of van het hele curriculum door enquêtes bij afgestudeerden. Ook de studietijdmetingen verschillen sterk in omvang en kwaliteit. Ook al is de commissie van mening dat elke hogeschool haar individuele accenten moet behouden, is zij van mening dat een minimale vergelijkbaarheid in de doelstellingen en de methodes van de evaluatie kan worden nagestreefd. Dit zou een punt van toenemende samenwerking tussen de hogescholen kunnen vormen. Ook in toekomstige zelfevaluaties zouden de resultaten van de evaluaties in een meer vergelijkbare vorm weergegeven moeten worden. De commissie waardeert het werk van de onderwijsdiensten van de hogescholen ten zeerste. Echter, vooral de kleine opleidingen hebben slechts weinig personele mogelijkheden op het terrein van de opleidingsprogramma’s. Dat houdt het gevaar in dat het hogeschoolaanbod niet op de behoeften van de opleiding is afgestemd en dat kwaliteitsbewaking niet doordringt tot de kernprocessen van het onderwijs. De visitatiecommissie meent dat de opleidingscommissies hierin een rol te vervullen hebben door er een permanent aandachtspunt van te maken en meer sturend op te treden naar de individuele docenten. De commissie vraagt de opleidingen waar mogelijk de cliëntparticipatie in de aspecten van verloskundige zorg en tevredenheidsmetingen over verleende verloskundige zorg (in het kader van communicatievaardigheden) in de leerdoelen en vaardigheidstrainingen op te nemen. Een toetsing van de beoogde competenties bij onafhankelijke actoren, zoals zwangere vrouwen, kan leerrijk en interessant zijn.
Onderwerp 6 Resultaten De commissie heeft haar positieve oordeel weergegeven in de overige delen van dit rapport, gebaseerd op rapportages van lectoren, clinici, stagebegeleiders en alumni, en op de analyse van scripties en examenopdrachten. Toch dient er op gewezen te worden dat door de grote verscheidenheid inzake toetsingssystemen, examenresultaten en studielast de vergelijkbaarheid tussen de verschillende opleidingen wordt bemoeilijkt. Een heikel punt bij de visitaties is het beschikbaar hebben van streefcijfers. De commissie heeft vastgesteld dat weinig opleidingen over streefcijfers beschikken met betrekking tot in-, door- of uitstroom. De commissie is zich bewust van de moeilijkheid van het uitwerken van streefcijfers, zeker indien deze berusten op een analyse van het beschikbaar materiaal in de opleidingen en van de maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot ondermeer het beroep. Toch moedigt de commissie de opleidingen aan om deze oefening te maken, omdat dit zal leiden tot een betere bewustwording bij de lectoren van de ontwikkelingen die aan de basis liggen van de geformuleerde streefcijfers. Daarnaast zal het ook meer de aandacht vestigen op bepaalde problematieken en bepaalde doelgroepen. Streefcijfers worden immers eerder gehanteerd als een beleidsinstrument en minder als een absoluut na te streven cijfer. Onder impuls van het Structuurdecreet is de curriculumontwikkeling en -bijsturing aangepakt in intense relatie met het werkveld, de wetenschappelijke wereld en de beroepsorganisaties. Opvallend is ook de sterke wederzijdse informatie-uitwisseling tussen de verschillende opleidingen van de hogescholen binnen de VLOV en de associaties. Deze informatie-uitwisseling verloopt bijna exclusief via de lectoren vroedkundige vakken. De
34 | d e o p le id in g e n in v e rg e l i j ke n d pe rs p e c t ie f
commissie krijgt soms de indruk dat de lectoren psychosociale en biomedische vakken veel minder bij het veranderingsproces betrokken zijn of worden. De participatie aan Europese of andere Internationale contacten door (praktijk)lectoren is kwantitatief verwaarloosbaar klein in de meeste hogescholen. Toch staan de opleidingen principieel open voor uitwisselingen en internationale contacten, zowel voor studenten als lesgevers. De commissie vraagt dat hieraan extra aandacht wordt besteed. Zij hoopt ook dat op een systematische wijze wordt nagegaan wat de bijdrage kan zijn van internationale contacten voor de verbetering van de kwaliteit van de opleiding. Veel lectoren vroedkundige vakken participeren aan de bijscholingen georganiseerd in bijvoorbeeld de ziekenhuizen uit de omgeving. Veel opleidingen stellen hun infrastructuur ter beschikking voor studiedagen, symposia en dergelijke.
Bijzondere kwaliteitskenmerken Slechts één opleiding heeft geopteerd om een bijzondere kwaliteitskenmerk onder de aandacht van de commissie te brengen. Het betreft: modulair competentiegerichte curriculum.
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 35
RICHTLIJN 2005/36/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE DE ERKENNING VAN BEROEPSKWALIFICATIES
Verloskundigen Artikel 40 Opleiding tot verloskundige 1. De opleiding tot verloskundige omvat in totaal ten minste een van de volgende opleidingen: a) een specifieke voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar theoretisch en praktisch onderwijs (mogelijkheid I) die ten minste het in bijlage V, punt 5.5.1, opgenomen programma omvat, of b) een specifieke voltijdse opleiding tot verloskundige van achttien maanden (mogelijkheid II) die ten minste het in bijlage V, punt 5.5.1, opgenomen programma omvat, voorzover dit niet op gelijkwaardige wijze is onderwezen in het kader van de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger. De lidstaten zien erop toe dat de met de opleiding van verloskundigen belaste inrichting verantwoordelijk is voor de coordinatie tussen theorie en praktijk gedurende het gehele studieprogramma. De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.5.1, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 58, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden. 2. Voor de toelating tot de opleiding tot verloskundige moet aan een van de volgende voorwaarden zijn voldaan: a) voor mogelijkheid I, het doorlopen van ten minste tien jaar algemene schoolopleiding, b) voor mogelijkheid II, het bezit van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2. 3. De opleiding tot verloskundige waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven: (a) voldoende kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de verloskundige berusten, met name de verloskunde en de gynaecologie; (b) voldoende kennis van de beroepsethiek en de beroepswetgeving; (c) diepgaande kennis van de biologische functies, de anatomie en de fysiologie op het gebied van de verloskunde en de perinatalogie, alsmede een kennis van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens en van zijn gedrag; (d) voldoende klinische ervaring, opgedaan in erkende inrichtingen onder toezicht van deskundigen op het gebied van de verloskunde; (e) voldoende op de hoogte zijn van de opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel en ervaring op het gebied van samenwerking met dit personeel.
Artikel 41 Regels ten aanzien van de erkenning van de opleidingstitels van verloskundige 1. De in bijlage V, punt 5.5.2, bedoelde opleidingstitels van verloskundige worden overeenkomstig artikel 21 automatisch erkend, indien zij aan een van de volgende voorwaarden voldoen: a) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar: i) hetzij op basis van het bezit van een diploma, certificaat of andere titel, dat/die toegang verleent tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs, hetzij, bij ontstentenis daarvan, het bewijs van een opleiding die een gelijkwaardig niveau van kennis garandeert; of ii) gevolgd door een praktijkervaring van twee jaar waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs is afgegeven;
36 | d e o p le id in g e n in v e rg e l i j ke n d pe rs p e c t ie f
b) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste twee jaar of 3600 uren, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2; c) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste achttien maanden of 3000 uren, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2, en gevolgd door een praktijkervaring waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs is afgegeven. 2. Het in lid 1 genoemde bewijs wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong. Hierin wordt verklaard dat de begunstigde, na de opleidingstitel van verloskundige te hebben behaald, in een ziekenhuis of in een daartoe erkende inrichting voor gezondheidszorg alle werkzaamheden van verloskundige gedurende het overeenkomstige tijdvak naar tevredenheid heeft verricht.
Artikel 42 Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van verloskundige 1. Deze afdeling is van toepassing op de werkzaamheden van verloskundige, zoals die door elke lidstaat zijn omschreven, onverminderd lid 2, en worden uitgeoefend onder de in bijlage V, punt 5.5.2, opgenomen beroepstitels. 2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de verloskundigen ten minste toegang hebben tot de hieronder genoemde werkzaamheden en deze mogen uitoefenen: (a) goede voorlichting en adviezen over gezinsplanning verstrekken; (b) zwangerschap vaststellen en het normale verloop ervan blijven volgen, onderzoeken verrichten die nodig zijn voor het toezicht op het normale verloop van de zwangerschap; (c) de onderzoeken voorschrijven of adviseren die nodig zijn om de diagnose van een zwangerschap met gevaar voor complicaties zo vroeg mogelijk te kunnen stellen; (d) een programma opstellen ter voorbereiding op het ouderschap, de bevalling volledig voorbereiden en de ouders raadgevingen verstrekken over hygiene en voeding; (e) de vrouw tijdens de bevalling bijstaan en de toestand van de foetus in utero met passende klinische en technische middelen volgen; (f) normale bevallingen bij achterhoofdsligging verrichten en daarbij zo nodig episiotomie toepassen, alsmede in noodgevallen bevallingen bij stuitligging verrichten; (g) bij moeder en kind de tekenen van stoornissen onderkennen waarbij het ingrijpen van een arts vereist is en hem indien nodig assisteren; bij afwezigheid van de arts spoedmaatregelen nemen, met name de placenta met de hand verwijderen en eventueel daarna de baarmoeder inwendig onderzoeken; (h) de pasgeborene onderzoeken en verzorgen; alle nodige maatregelen nemen en in voorkomend geval onmiddellijk reanimatie toepassen; (i) de kraamvrouw verzorgen, toezien op de gevolgen van de bevalling voor de moeder en alle nuttige adviezen verstrekken aan de moeder met betrekking tot de kinderverzorging, zodat de pasgeborene in de beste omstandigheden kan worden grootgebracht; (j) de door een arts voorgeschreven behandeling toepassen; (k) de nodige schriftelijke verslagen opstellen.
Bijlage V: Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 37
Verloskundige 5.5.1. Studieprogramma voor verloskundigen (opleidingsmogelijkheden I en II) Het studieprogramma dat tot de opleidingstitels van verloskundige leidt, omvat de volgende twee onderdelen. A. Theoretisch en technisch onderwijs b. Specifieke vakken voor de werkzaam-
a. Basisvakken
heden van verloskundige –
Grondbeginselen van de anatomie en
–
de fysiologie
Grondbeginselen van de
–
Anatomie en fysiologie
farmacologie
–
Embryologie en ontwikkeling van de foetus
–
Grondbeginselen van de pathologie
–
Psychologie
–
Grondbeginselen van de
–
Pedagogie
–
Zwangerschap, bevalling en kraambed
bacteriologie, virologie en
–
Wetgeving op het gebied van de
–
Gynaecologische en verloskundige
–
Voorbereiding op de bevalling en op
–
parasitologie
gezondheidszorg, sociale
Grondbeginselen van de biofysica,
wetgeving en organisatie van de
biochemie en radiologie –
Kindergeneeskunde, in het bijzonder
–
Hygiëne, gezondheidsleer,
–
voorkomen van ziekten, vroegtijdig opsporen van ziekten –
Voedingsleer en dieetleer, in het
gezondheidszorg
het ouderschap, inclusief de
Beroepsethiek en
psychologische aspecten
beroepswetgeving
met betrekking tot pasgeborenen –
–
pathologie
–
(inclusief kennis en gebruik van de
geboorteregeling
technische apparaten in de
Juridische bescherming van
verloskunde)
moeder en kind
bijzonder met betrekking tot de
–
Analgesie, anesthesie en reanimatie
–
Fysiologie en pathologie van het
–
Verzorging van en toezicht op het
–
Psychologische en sociale factoren
pasgeboren kind
vrouw, het pasgeboren kind en de zuigeling –
Voorbereiding van de bevalling
Seksuele voorlichting en
pasgeboren kind
Grondbeginselen van de sociologie en medisch-sociale vraagstukken
B. Praktische en klinische opleiding Deze opleiding wordt gegeven onder passend toezicht. Onderzoek van en voorlichting aan zwangere vrouwen (ten minste 100 prenatale onderzoekingen). Toezicht op en begeleiding van ten minste 40 vrouwen in partus. Eigenhandig verrichten door de leerling van ten minste 40 bevallingen; wanneer dit aantal niet kan worden bereikt omdat er geen zwangere vrouwen beschikbaar zijn, kan het op minimaal 30 worden teruggebracht, mits de leerling daarnaast actief deelneemt aan 20 bevallingen. Actieve deelname aan bevallingen in stuitligging. Alleen wanneer tijdens de opleiding onvoldoende bevallingen in stuitligging plaatsvinden, kan het klinisch onderwijs vervangen worden door een gesimuleerde situatie. Verrichten van episiotomiëen en het leren hechten. De inleiding moet zowel het theoretische onderricht als klinische oefeningen omvatten. Dit betreft voor dit punt praktijk van het hechten van episiotomiëen en eenvoudige rupturen van het perineum. Alleen wanneer het volledig onmogelijk is dit in de klinische situatie te leren, kan gebruik worden gemaakt van een gesimuleerde situatie. Toezicht op en verzorging van 40 zwangere vrouwen bij wie gevaar voor complicaties bestaat tijdens de zwangerschap, tijdens de baring of na de bevalling. Toezicht op en verzorging, inclusief onderzoek, van ten minste 100 kraamvrouwen en gezonde pasgeboren baby’s. Observatie en verzorging van pasgeborenen die speciale zorg nodig hebben, onder andere van pasgeborenen die te vroeg of te laat geboren zijn, minder dan normaal wegen of ziek zijn.
38 | d e o p le id in g e n in v e rg e l i j ke n d pe rs p e c t ie f
Verpleging van vrouwen met gynaecologische en obstetrische pathologie. Inleiding tot de verpleging in de genees- en de heelkunde. Deze inleiding moet zowel theoretisch onderricht als klinische oefeningen omvatten. Het theoretische en technische onderwijs (deel A van het opleidingsprogramma) moet in evenwicht gebracht en gecoördineerd worden met de klinische opleiding voor verloskundigen (deel B van het programma) zodat de in deze bijlage aangegeven kennis en ervaring op voldoende wijze kunnen worden verworven. Voor de klinische opleiding voor verloskundigen (deel B van het opleidingsprogramma) moeten stages worden gevolgd in ziekenhuisafdelingen of bij andere inrichtingen voor gezondheidszorg die door de bevoegde autoriteiten of instellingen zijn erkend. Tijdens deze opleiding nemen de leerling-verloskundigen deel aan de werkzaamheden van de betrokken diensten, voorzover deze werkzaamheden bijdragen tot hun opleiding. Zij worden vertrouwd gemaakt met de taken die aan de werkzaamheden van verloskundigen verbonden zijn.
d e o p le id in g e n in ve rg e l i j ke n d pe rs pe c t ie f | 39
40 | v e r g e li j ke n d e t a be l k wa l i te its a s pe c te n
V
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
De oordelen van de commissie op de zes onderwerpen en de daarbij horende facetten wordt in een vergelijkende tabel weergegeven. De commissieleden hebben per facet een score op een vier puntenschaal (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) en per onderwerp een score op een twee puntenschaal (onvoldoende, voldoende) weergegeven. De toekenning van het oordeel slaat op het geheel van het facet en het onderwerp en is onderbouwd met argumenten. De oordelen moeten gelezen worden in samenhang met de tekst in de deelrapporten per instelling. Deze tabellen dienen dan ook met de nodige omzichtigheid te worden benaderd.
Verklaring van de scores op facetniveau E
G V O NVT OK
is de afkorting van excellent. Dit houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. is de afkorting van goed. Dit houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. is de afkorting van voldoende. Dit houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een professionele bachelor, academische bachelor of master. is de afkorting van onvoldoende. Dit wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. is de afkorting van niet van toepassing. wordt vermeld bij het facet studieomvang indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen omtrent de studieomvang.
Verklaring van de scores op onderwerpniveau V O
is de afkorting van voldoende. De visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau voldoet aan de basiskwaliteit. is de afkorting van onvoldoende. De visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau niet voldoet aan de basiskwaliteit.
Verklaring van de gebruikte afkortingen in de tabel en opsomming van de gevisiteerde opties/afstudeerrichtingen, locaties en eventuele varianten zoals brugopleiding, anderstalige opleiding, …
ARTEV
Arteveldehogeschool
EHB
Erasmushogeschool Brussel
HA
Hogeschool Antwerpen
KDG
Karel de Grote-Hogeschool
ve rg e l i j ke n d e ta be l kwa l i te its a s pe c te n | 41
KHBO
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
KHK
Katholieke hogeschool Kempen campus Lier campus Turnhout
KHLEU
Katholieke Hogeschool Leuven
KHLIM/PHL
Katholieke Hogeschool Limburg – Provinciale Hogeschool Limburg
KAHOSL
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
KATHO
Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
42 | v e r g e li j ke n d e t a be l k wa l i te its a s pe c te n
KHLIM/PHL
KHLEU
KHK
KHBO
KDG
KATHO
KAHOSL
HA
EHB
ARTEV Onderwerp 1: Doelstellingen
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie
E
V
V
V
G
G
V
V
G
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
G
V
V
V
V
G
V
V
V
G
Onderwerp 2: Programma
V
V
O
V
V
V
V
V
V
V
Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud
E
V
O
V
G
G
O
1
V
G
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
G
V
V
V
G
G
O
V
G
V
Facet 2.3.: Samenhang
G
V
O
V
G
G
V
V
V
G
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
Facet 2.5.: Studielast
G
V
V
G
V
V
V
V
V
G
Facet 2.6.: Afstemming vormgeving – inhoud
E
V
O
G
G
G
V
V
G
G
Facet 2.4.: Studieomvang
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing
G
V
O
G
V
V
V
V
G
V
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden
G
V
V
V
V
V
V
2
V
V
Onderwerp 3: Inzet van personeel
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Facet 3.1.: Kwaliteit personeel
G
V
V
V
G
G
V
3
V
V
Facet 3.2.: Eisen professionele/academische gerichtheid
G
V
V
G
G
G
V
V
V
V
Facet 3.3.: Kwantiteit personeel
V
G
V
O
V
G
V
V
V
G
Onderwerp 4: Voorzieningen
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Facet 2.8.: *Masterproef
Facet 4.1.: Materiële voorzieningen
V
E
V
G
E
G
V
4
V
O
Facet 4.2.: Studiebegeleiding
G
V
V
V
E
V
V
V
G
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Facet 5.1.: Evaluatie resultaten
G
V
V
V
G
G
V
V
G
V
Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering
E
V
V
V
E
G
V
V
G
V
Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten
G
V
V
V
V
G
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau
G
V
O
V
G
V
V
V
V
G
Facet 6.2.: Onderwijsrendement
V
V
V
G
G
V
V
V
V
V
Bijzondere kwaliteitskenmerken
V
Facet: Differentiatie en profilering
G
Facet: Kwaliteit
G
Facet: Concretisering
G
1: KHK - facet 2.1: Lier 'O'; Turnhout 'V' 2: KHK - facet 2.9: Lier 'V'; Turnhout 'O' 3: KHK - facet 3.1: Lier 'V'; Turnhout 'G' 4: KHK - facet 4.1: Lier: 'G'; Turnhout 'V'
ve rg e l i j ke n d e ta be l kwa l i te its a s pe c te n | 43
Deel 2
Opleidingsrapporten
op le id in g s ra p po rt e n | 45
2.1
Arteveldehogeschool
Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: “Zowel de positie, het beroep en ook de opleiding Vroedkunde hebben in de loop van de jaren heel wat ontwikkelingen gekend op nationaal en internationaal gebied. Om tegemoet te komen aan de EG-richtlijnen en onder impuls van het rapport van het Raadgevend Comité voor de Opleiding van Verloskundigen (februari 1991) startte in Vlaanderen (september 1995) een vernieuwde autonome opleiding Vroedkunde met rechtstreekse toegang na het secundair onderwijs. Het ‘Decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap’ van 13 juli 1994 bepaalt dat de opleiding tot vroedvrouw georganiseerd wordt in het studiegebied gezondheidszorg. Het is een één-cyclusopleiding die, na drie jaar voltijds onderwijs, bekrachtigd wordt met het diploma van vroedvrouw. In het academiejaar 1995-1996 werd de basisopleiding Vroedkunde voor het eerst ingericht. Tijdens het academiejaar 2003-2004 heeft de opleiding Vroedkunde een omvormingsdossier tot ‘bachelor in de Vroedkunde’ ingediend bij het Ministerie van Onderwijs. De opleiding heeft twee fusies meegemaakt. In 1995 vond een eerste fusie plaats. De Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (KaHoG) ontstond na de fusie van het HIPB Sint-Vincentius te Gent, het Instituut voor verpleegkunde Sint-Geertruid, eveneens te Gent, en het Instituut voor Verpleegkunde SintVincentius à Paulo te Eeklo. Op 31 december 2000 fuseerden vier katholieke hogescholen uit Gent tot de Arteveldehogeschool, namelijk de Hogeschool voor Economisch en Grafisch onderwijs (EGON), de Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen (KaHoG), de Katholieke Hogeschool voor Lerarenopleiding en Bedrijfsmanagement (KLBO) en de Sociale Hogeschool KVMW Gent. In het academiejaar 2004-2005 richt de Arteveldehogeschool 14 professionele bacheloropleidingen, 1 master na master-opleiding (MAnaMA), 1 bachelor na bachelor-opleiding (BAnaBA) en tal van posthogeschoolprogramma’s in. De Arteveldehogeschool en de Universiteit Gent bieden gezamenlijk de academische bachelor en de academische master in de kinesitherapie aan. Een unieke setting. Daarnaast is de Arteveldehogeschool in de Associatie Universiteit Gent mede-inrichter van de master in de verpleegkunde en vroedkunde en de master in het Sociaal werk. In 2002 sloten de Universiteit Gent, de Arteveldehogeschool, de Hogeschool Gent en de Hogeschool WestVlaanderen een intentieovereenkomst om in de toekomst intensief en structureel samen te werken. Op 29 april 2003 werden de statuten van de nieuwe vzw Associatie Universiteit Gent officieel ondertekend. Van bij het ontstaan van de Arteveldehogeschool is gekozen voor een organisatiestructuur waarin opleidingen (inclusief COMPahs, dat als impulscentrum instaat voor professionele ontwikkeling, projectmatig wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening) en diensten de bouwstenen vormen van een matrix. De missie van de Arteveldehogeschool is vertaald in elf strategische doelen, die zich op hun beurt situeren op negen specifieke beleidsdomeinen: onderwijsbeleid, studentenbeleid, maatschappelijk engagement, beleid wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening, beleid financiëninfrastructuur-logistiek, onderzoeksbeleid, engagement voor kwaliteit, management en organisatie, beleid internationalisering. De opleidingen hebben de missie van de Arteveldehogeschool hertaald naar hun eigen missie in een eigen Opleidingsconcept en de strategische doelen hierbij bepaald in hun Opleidingsplan. De missie met haar strategische doelen vormt een richtsnoer voor het denken en handelen van het beleid, de opleidingen, de Arteveldediensten COMPahs en de participatieorganen, en geldt als basis voor hun eigen missie, strategische doelen en beleidsplan.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 47
Om het beleid van de diensten en COMPahs te helpen implementeren en in te passen in de specifieke cultuur van de opleiding, beschikken de diensten Studieadvies, Administratie studenten en studieprogramma’s, Ombudsdienst, Onderwijsontwikkeling en internationalisering, Professionalisering, Integrale kwaliteitszorg en COMPahs over een opdrachthouder in de opleiding. Deze opdrachthouders maken deel uit van de zogenaamde ‘sokkel’. Naast de ‘sokkels’ zijn er ook ankerpunten in de campussen. Zij vervullen als decentrale medewerkers van de Arteveldediensten voornamelijk facilitaire taken, zoals het beheer van schoonmaak, onderhoud en aankoop. Voor het kernproces “onderwijs” heeft de Arteveldehogeschool haar missie uitgeschreven in het Onderwijsconcept. De strategische beleidslijnen van de hogeschool vormen de krijtlijnen waarbinnen het beleid van de opleiding wordt uitgestippeld. Om de beleidsdoelen te realiseren is sturing en investering vereist op de negen beleidsmatige domeinen. Gezien de beperkte schaalgrootte van de opleiding bestaat het Opleidingsmanagementteam uit de Opleidingsdirecteur en de Opleidingscoördinator. Het Opleidingsmanagementteam heeft als basisdoelstelling de performantie, maatschappelijke relevantie, de congruentie en de kwaliteit van de opleiding te dienen. Daartoe worden de beleidsdomeinen geëxploreerd, geanalyseerd en geoptimaliseerd. De opleiding Vroedkunde is één van de kleinere opleidingen in de Arteveldehogeschool. De opleiding Vroedkunde en de opleiding Verpleegkunde worden geleid door dezelfde opleidingsdirecteur en delen eenzelfde campusgebouw. De visitatiecommissie is tot het besluit gekomen dat de opleiding Vroedkunde van de Arteveldhogeschool een duidelijke en uitgesproken eigen visie over de opleiding Vroedkunde heeft en zich als dusdanig autonoom als volwaardige opleiding profileert.” De commissie stelt dat de kwaliteit van het zelfevaluatierapport hoog is en dat de informatie relevant is. Dit geeft blijk van een permanent bezig zijn met alle aspecten van het onderwijs. Dit is duidelijk een product van een jarenlange zorg voor de kwaliteit van het onderwijs. De onderwerpen 1 en 2 zijn vrij algemeen geformuleerd. De concretisering is terug te vinden in de bijlagen. Verder wordt de opleiding goed gesitueerd binnen de hogeschool. Er wordt op regelmatige basis en doorheen de verschillende onderwerpen en facetten verwezen naar de beleidsopties en strategische doelen die door de Arteveldehogeschool worden vooropgesteld. In het zelfevaluatierapport worden opvallend veel sterke punten aangehaald. Tijdens de gesprekken blijken deze terecht geformuleerd te zijn. Ook de aangehaalde verbeterpunten kunnen geduid worden.
48 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding vertrekt vanuit een dynamische visie die wil inspelen op maatschappelijke en beroepsspecifieke evoluties. In de eerste plaats betekent dit dat ze is opgebouwd vanuit verschillende verloskundige, juridische en onderwijskundige bronnen. Daarnaast wordt ze op regelmatige basis op advies van de opleidingsadviesraad en opleidingsraad bijgewerkt en goedgekeurd en wordt er voor gezorgd dat ze duidelijk vertaald wordt in het opleidingsprogramma. De missie en visie van de opleiding zijn conform de visie op de vroedvrouw zoals beschreven in de verschillende beroepsprofielen. Ook sluit ze aan bij de missie van de Arteveldehogeschool. De visie van de opleiding staat beschreven in het opleidingsconcept, dat ook de krachtlijnen verder concretiseert. Het opleidingsconcept is een afgeleide van het onderwijsconcept van de hogeschool en vormt de ruggengraat van het onderwijsbeleid en de onderwijsorganisatie in de hogeschool. Het opleidingsconcept is ook een engagementsverklaring van de opleiding voor haar kernproces onderwijs. Het is opgesteld door de medewerkers van de opleiding en goedgekeurd door de opleidingsdirecteur. De onderwijsvisie en het opleidingsconcept zijn opgenomen in de opleidingsgids om ze duidelijk te visualiseren en te communiceren. De opleidingsgids wordt verspreid bij studenten, lesgevers, ondersteunende diensten, collega-opleidingen van de hogeschool, partners van het werkveld en leden van de opleidingsadviesraad. Abituriënten kunnen de opleidingsgids inkijken tijdens de informatiedagen en geïnteresseerden kunnen de opleidingsgids opvragen. Het opleidingsplan is het ontwikkelingsplan met gerichte doelen om het opleidingsconcept te realiseren op middellange en lange termijn. Het houdt ook rekening met de zwaartepunten van het onderwijsontwikkelingsplan van de hogeschool. Het is de basis van het jaarlijkse kwaliteitsplan dat de kortetermijndoelen of operationele doelen weergeeft. De opleidingen Gezondheidszorg van de Areteveldehogeschool hebben in hun werkgroep competentiegericht onderwijs in de opleidingen Gezondheidszorg de Algemene beroepsgerichte competenties van de opleidingen gezondheidszorg van de Arteveldehogeschool’ uitgewerkt. Verder neemt deze werkgroep ook het voorbereidende werk voor de uitwerking van de beroepsspecifieke competenties van de opleiding voor haar rekening. Hiervoor wordt een matrix met zinvolle functionele gehelen gehanteerd waarbij de ene as staat voor beroepsrollen en de
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 49
andere as voor werksettings of doelgroepen. De opleiding heeft ervoor gekozen om de beroepsspecifieke competenties van een vroedvrouw uit te schrijven volgens de functies van het beroepsprofiel. Om de opleidingsvisie te respecteren zijn de competenties ingedeeld naar gelang ze horen bij het fysiologische geboorteproces, bij een pathologisch proces en buiten het geboorteproces. Sommige beroepsspecifieke competenties zijn niet strikt te verbinden met voorgaande werksettings. Daarom werd een bijkomende categorie van overkoepelende competenties opgesteld. De vroedvrouw heeft op het terrein van de perinatale zorgverlening de rollen van diagnosticus, hulp- en zorgverlener (begeleider), adviseur en voorlichter, onderzoeker, manager en professional. Deze rollen zijn voor de bachelor in de Vroedkunde uitgeschreven in beroepsspecifieke competenties. Het volledige opleidingsteam heeft tijdens de opleidingsvergadering het ontwerp van de beroepsspecifieke competenties uitgewerkt. Nadien heeft de opleidingsadviesraad deze bijgewerkt en goedgekeurd. Dit vormt meteen ook een eerste bekrachtiging door enkele leden van het werkveld. De volledige uitwerking van competenties in leerlijnen werd gevalideerd door het bredere werkveld. De commissie stelt vast dat de opleiding doelgericht en doordacht aan het modulaire en competentiegerichte curriculum werkt. In dit verband vervult de opleiding Vroedkunde een voortrekkersrol binnen de hogeschool. Dit blijkt onder andere uit de ontwikkelde gids over competentiegericht werken in de hogeschool. De ontwikkelde competentiematrix is bijzonder waardevol om de essentie van het competentiedenken te operationaliseren met voor iedere participant doorzichtige doelstellingen. De sleutelcompetenties, de zelfsturing van het leerproces door de student en de voorbereiding op permanent leren krijgen prioritaire aandacht in de opleiding. Doorheen het volledige zelfevaluatierapport en de gesprekken tijdens het visitatiebezoek valt op dat de opleiding continu gerichte zorg besteedt aan de onderwijsontwikkeling van de opleiding. De algemene en beroepsgerichte competenties worden door de opbouw van het modulaire en competentiegerichte curriculum mooi geïntegreerd, waarbij rekening wordt gehouden met de nationale en internationale tendensen in het werkveld. Ook de benchmarking met de vroedvrouwenopleiding in Maastricht, de deelname aan de werkgroep European Master of Midwifery en de Internationale leerstoel Francine Gooris bevestigen deze internationale gerichtheid. De hogeschool werkt met ijkpunten die de opleiding uitdagen tot concretisering en tot opvolging van de strategische doelen. Ook de kwaliteitszorg wordt hierin opgenomen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
50 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De Nationale Raad voor de Vroedvrouwen schreef een nationaal beroepsprofiel uit. Dit leverde een belangrijke bijdrage tot de erkenning en waardering van de Belgische vroedvrouw in nationale en internationale context. In opdracht van de Vlaamse Onderwijsraad werd het beroepsprofiel van de vroedvrouw vertaald in een opleidingsprofiel, dat in 1998 gelegitimeerd werd door de Raad voor het Hoger Onderwijs. Het bestaande opleidingsprofiel geeft een goed overzicht van de beroeps- en persoonsgerichte sleutelkwalificaties die een opleiding Vroedkunde moet realiseren. Gezien de huidige onderwijsontwikkelingen en ontwikkelingen wat betreft de bevoegdheden van de vroedvrouw dringt een aanpassing van het opleidingsprofiel zich op. Omdat de opleiding Vroedkunde enig is in de Associatie Universiteit Gent, anticipeert zij op deze aanpassing door de uitwerking van beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties gebaseerd op de functies beschreven in het huidige beroepsprofiel. De opleiding Vroedkunde van de Arteveldehogeschool baseert het opleidingsconcept en zodoende ook het opleidingsprogramma op het laatste beroepsprofiel (2002) en het actuele opleidingsprofiel (1998). Gezien de actieve betrokkenheid van de opleiding aan de uitwerking van deze profielen gebeurt de implementatie vanuit een gedegen achtergrond met dezelfde visie. Omdat de opleiding geënt is op profielen, wordt er bewust gekozen om de bespreking van het beroeps- en opleidingsprofiel een duidelijke plaats te geven in het opleidingsprogramma. Dit gebeurt door een vroedvrouw en jurist in teamteaching. De studenten krijgen toelichting bij het beroepsprofiel en worden bewust gemaakt van de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van het beroep vroedvrouw. Aanvullend wordt vertaald hoe het beroeps- en opleidingsprofiel en de wettelijke reglementering van de vroedvrouw aanleiding geven tot een modulair en competentiegericht curriculum. De opleidingsadviesraad bestaat al vijf jaar uit dezelfde leden waardoor continuïteit in betrokkenheid van het werkveld gegarandeerd is. Rapportering naar de voorzitter van de raad van bestuur, naar de algemeen directeur en naar de directeur onderwijs- en studentenbeleid zorgt voor afstemming van het Arteveldebeleid op de ontwikkelingen in de opleiding. Voorbeelden van belangrijke relevante beslissingen van de opleidingsadviesraad zijn de bijwerking en goedkeuring van de beroepsspecifieke competenties, de bewaking van de praktijkrelevantie en de kwaliteit bij het opstarten van het postgraduaat lactatiekunde en de keuzeleereenheid projectmatig wetenschappelijk onderzoek. De opleiding getuigt van een duidelijke visie op het beroep van vroedvrouw. Externe eisen worden voortdurend en goed betrokken op de eigen onderwijsvisie, het opleidingsconcept en de missie van de hogeschool. De opleiding houdt duidelijk rekening met nationale en internationale wetgeving. Eindcompetenties worden afgestemd op de nationale en internationale evoluties binnen het beroep. Het werkveld wordt permanent geraadpleegd bij de ontwikkeling en de evaluatie van het curriculum zodat de opleidingsdoelstellingen en het programma gericht blijven op maatschappelijke ontwikkelingen en op de behoeften van het werkveld. De opleiding zelf is in meerdere werkgroepen van het beroepsveld vertegenwoordigd, waardoor de marktpositie die de opleiding in Vlaanderen inneemt ook maatschappelijk ten dienste gesteld wordt. De commissie meent dat ook hier van een voortrekkersrol van de opleiding mag gesproken worden. De doelen van de opleiding worden goed gecommuniceerd naar studenten en medewerkers.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt de opleiding aan om een open discussie aan te gaan met specialisten/gynaecologen om duidelijkheid te scheppen over beider visie betreffende het onderscheid tussen normale en pathologische zwangerschappen en bevallingen in België.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 51
Oordeel over onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding - voldoende -
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie: Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen:
excellent goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
-
-
het domeinspecifieke kader van de opleiding zich situeert in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld werd door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; de opleiding door haar dynamische visie inspeelt op maatschappelijke en beroepsspecifieke evoluties; de missie en visie van de opleiding conform zijn met de visie op de vroedvrouw zoals beschreven in de verschillende beroepsprofielen; de door de opleiding gedragen eigen visie effectief en efficiënt aansluit bij de missie van de hogeschool; de opleiding doelgericht en doordacht aan het modulaire en competentiegerichte curriculum werkt en in dit verband een voortrekkersrol vervult in de hogeschool; de ontwikkelde competentiematrix bijzonder waardevol is om de essentie van het competentiedenken te operationaliseren; de sleutelcompetenties, de zelfsturing van het leerproces door de student en de voorbereiding op permanent leren duidelijk prioritaire aandacht krijgen in de opleiding; de doelstellingen van de opleiding duidelijk gericht zijn op zowel de algemene competenties als op de algemene beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Deze gaan verder dan de decretale en beroepsspecifieke vereisten; de doelstellingen van de opleiding tot stand komen door gestructureerd overleg met interne en externe actoren; de opleiding doelgericht werkt aan een proces van onderwijsvernieuwing, rekening houdend met de nationale en internationale tendensen in het werkveld; de eindkwalificaties bij het beroepsveld getoetst worden; de opleidingsadviesraad continuïteit in de betrokkenheid van het werkveld garandeert; het integrale zelfevaluatierapport en de gesprekken tijdens het visitatiebezoek getuigen van de continue en gerichte zorg die de opleiding besteedt aan haar onderwijsontwikkeling
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
52 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De beschrijving in het zelfevaluatierapport en de gesprekken tonen aan dat het programma uitgebalanceerd is en dat het de eindkwalificaties van de opleiding wat betreft niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen op logische en adequate manier realiseert. De eindkwalificaties zijn vertaald in leerdoelen van het opleidingsprogramma. De inhoud en de onderwijsvorm van het programma bieden studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Naast de stappen in het proces van curriculumontwikkeling is ook de leidraad bij het competentiegericht (her)ontwerpen van opleidingsprogramma’s uitgebreid en transparant beschreven in het zelfevaluatierapport en de bijlagen. Voor de commissie is het duidelijk dat de opleiding dit proces van onderwijsinnovatie doelgericht en consequent heeft aangepakt en dat zij daarbij rekening heeft gehouden met participatie van alle betrokken partners. Dit resulteert in een modulair uitgebouwd competentiegericht curriculum met een logische opeenvolging van thema’s. De opleiding werkt ondertussen al drie academiejaren met een modulair opgebouwd curriculum. Modules vormen de bouwstenen van de opleiding. Het zijn overkoepelende onderwijsleereenheden, waarin theoretisch en klinisch onderwijs zoveel mogelijk geïntegreerd en in eenzelfde periode ingericht worden. Zij zijn opgebouwd uit opleidingsonderdelen, die op hun beurt opgebouwd zijn uit leereenheden die aansluitende leerinhouden groeperen. Bij iedere module hoort een modulegids die voor de student geldt als leidraad bij de verwerking van de leerinhoud en de organisatie van de beschikbare studietijd. De modulegids bevat de kerndoelen die ook opgenomen zijn in de beschrijving van de opleidingsonderdelen in de Opleidingsgids. De operationele doelen zijn beschreven in het studiemateriaal dat per leereenheid is uitgewerkt. De Opleidingsgids en de modulegidsen tonen zeer duidelijk aan dat er aandacht is voor een adequate en consequente concretisering van de algemene, de beroepsgerichte en de beroepsspecifieke opleidingsdoelstellingen. De modules zijn zodanig uitgewerkt dat er steeds disciplineoverschrijdend gewerkt wordt, vaak onder de vorm van teamteaching. Een bijzondere waarde in dit verband hebben de modules “Vroedvrouw in breder perspectief” en de “Integratieseminaries in de verloskunde” in het derde opleidingsjaar . Voor alle competenties bestaan uitgeschreven leerlijnen met een omschrijving van het gewenste competentieniveau op het einde van een module. De hogeschool heeft ervoor gekozen om een niveaubepaling van competenties uit te werken aan de hand van drie niveaukwalificatoren, namelijk complexiteit van de situatie, zelfstandigheid en flexibiliteit. De niveaus dienen als hulp bij het bepalen van de leerlijnen, die volledig uitgewerkt zijn in de Competentiemozaïek van een vroedvrouw 2004.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 53
Het opleidingsprogramma is eveneens gericht op internationale samenwerking en uitwisselbaarheid wat zich onder meer uit in de implementatie van ECTS in de opleidingsgids. Hierbij worden de onderwijskundige beschrijvingen per opleidingsonderdeel omschreven conform de ECTS-principes. De commissie stelt vast dat de opleiding ook hier bewust stelt dat dit kadert in specifieke objectieven van de hogeschool, meer bepaald deze van internationalisering en de algemene kwaliteitszorg van het onderwijs. Internationalisering krijgt een specifieke plaats in de opleiding zowel voor studenten als voor lectoren/praktijklectoren. Om het belang van de internationale dimensie te benadrukken heeft de Arteveldehogeschool de Internationale Leerstoel Francine Gooris opgericht en toegewezen aan de opleiding Vroedkunde. De commissie ervaart dat de opleiding de inbreng en de participatie van alle betrokken partijen, nationaal en internationaal, naar waarde weet te schatten en op die manier de curriculumontwikkeling, -herziening, -optimalisatie en -innovatie dan ook optimaal mogelijk maakt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Hoewel de commissie stelt dat de opleiding dit facet excellent realiseert, wil zij door volgende aanbevelingen bijdragen tot optimalisering: Studenten blijvend voorbereiden om professioneel praktisch te kunnen werken in verschillende settings in de verloskunde als beginnend beroepsbeoefenaar in Europa.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Dankzij de recente ontwikkeling van het grondig vernieuwde modulaire opleidingsprogramma heeft de opleiding een hoog actualiteitsgehalte. Hierbij baseerde de opleiding zich op het ontwerp van het huidige opleidingsprofiel van de vroedvrouw (2003) en heeft het verschillende bij de opleiding betrokken actoren gescreend. De modulaire thema’s zijn afgeleid uit de functieomschrijving van de vroedvrouw. De uitwerking van de leerlijnen in de competentiemozaïek en in de competentiesteekkaarten laat de opleiding toe om longitudinaal te werken aan de beoogde competentieontwikkeling. De te bereiken beheersingsniveaus worden systematisch aangeduid per module en per studiejaar.
54 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
De beroepsgerichtheid van het curriculum blijkt zowel uit de opbouw van het programma als uit de gehanteerde werkvormen en onderwijsmiddelen en uit de evaluatie. Er is een duidelijk evenwicht tussen theoretisch en klinisch onderwijs. Er is duidelijk aandacht voor de afstemming op de beroepspraktijk bij de ontwikkeling van attitudes en bij het zelfstandig werken. In dit verband gaat gerichte aandacht naar de zelfstandig werkende vroedvrouw. Via de stages, de studiereis, de studiedagen met internationale sprekers komen alle studenten in contact met de internationale beroepspraktijk. Internationale ontwikkelingen zoals de migratie, vluchtelingen maken het noodzakelijk nieuwe inhouden zoals vrouwenbesnijdenis in het programma op te nemen. Na wederzijds bezoek aan de vroedvrouwenschool van Maastricht hebben beide opleidingen afgesproken om samen te werken aan specifieke thema’s door informatie-uitwisseling en ontwikkeling van onderwijsmateriaal. Met de module wetenschappelijk onderzoek in de vroedkunde en het projectmatig onderzoek beoogt de opleiding de wetenschappelijke onderbouw van het programma te versterken. Hier volgt zij de intentie van de hogeschool om de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs meer te accentueren door praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. De hogeschool voorziet hiervoor methodologische ondersteuning in de vorm van opleiding voor onderzoekers. Samenwerking met de Universiteit Gent wordt beoogd en kenniskringen en/of projectmatige wetenschappelijke onderzoeksprojecten worden opgestart. De maatschappelijke verwevenheid en de dienstverlening zijn in de opleiding sterk aanwezig en de betrokkenheid van de studenten hierbij is groot. De opleiding werkte een duidelijk vaardigheidsprotocol uit. De in de opleiding aangeboden vaardigheidstrainingen met de hieraan verbonden toetsing waarborgen de kwaliteit van de studenten die op stage vertrekken. Dit wordt bevestigd door de vertegenwoordigers van het werkveld. Uit de gesprekken blijkt dat het interdisciplinair samenwerken met studenten Geneeskunde positief ervaren wordt. De stages worden evenwichtig verdeeld en staan in relatie tot de theoretische inhoud van de modules. Er is zowel aandacht voor stage in de hoogrisicozorg (MIC, Material Intensive Care en NIC, Neonatal Intensive Care) als voor stage in de eerstelijnszorg (fysiologie). Risicoselectie in de eerstelijns vroedkundige praktijk is verweven in het programma en is ook terug te vinden in de eindwerken. De inhoud en het concept van de stage zijn duidelijk samengebracht in de stagegids Vroedkunde. In het eerste opleidingsjaar gebeurt de toepassing in de praktijk op het einde van het academiejaar tijdens een 6 weken (10 studiepunten, minimum 225 gepresteerde uren) durende stage op een kraamafdeling. In het tweede opleidingsjaar komen de studenten door specifieke stages geleidelijk aan tot een integratie van competenties, ook in pathologische situaties. Deze stages lopen over een totaal van 15 weken of minimum 562,5 gepresteerde uren, verdeeld over 4 opleidingsonderdelen: 3 weken kraamzorg (5 studiepunten, minimum 112,5 gepresteerde uren), 6 weken verloskamer (10 studiepunten, minimum 225 gepresteerde uren), 3 weken stage gynaecologie (5 studiepunten, minimum 112,5 gepresteerde uren) en 3 weken laagrisico neonatologie (5 studiepunten) of 3 weken raadpleging bij een gynaecoloog (5 studiepunten). In het derde opleidingsjaar groeien de studenten verder in de verloskundige competenties zodat de vooropgestelde eindcompetenties van een vroedvrouw kunnen worden bereikt. Studenten kunnen op eigen initiatief stage lopen in Wallonië. Ook buitenlandse stages zijn mogelijk, onder andere in Nederland en Frankrijk. De stage omvat in totaal minimum 787,5 gepresteerde uren op 21 weken verdeeld over 4 opleidingsonderdelen: 3 weken totaalzorg kraamafdeling (5 studiepunten) of 3 weken perinatale zorg in de eerstelijnszorg, 3 weken raadpleging of NICU (Neonatal Intensive Care Unit) (5 studiepunten), 9 weken verloskamer (15 studiepunten) en 6 weken keuzestage (10 studiepunten). De verloskundige handelingen die volgens de Europese richtlijnen (80/155/EEG) vereist zijn voor het verwerven van het diploma van vroedvrouw moeten zorgvuldig bijgehouden worden in het logboek. De studenten zijn zelf verantwoordelijk voor het behalen van het aantal vereiste verloskundige handelingen.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 55
De opleiding Vroedkunde kiest voor een combinatie van werk- en procesbegeleiding door de lectoren/praktijklectoren. Vooral in het eerste jaar gaat veel aandacht naar werkbegeleiding, gedifferentieerd toegepast in functie van het niveau van de studenten. Het project mentorschap op maat beoogt een duidelijke win-winsituatie. De mentoren leren feedbackgesprekken voeren waardoor de ervaringen uit de stage beter benut en geïntegreerd worden in de opleiding. Hierdoor wordt ook de pijler van maatschappelijke dienstverlening versterkt. Uit de gesprekken met de mentoren en het werkveld blijkt dat dit project ook aandacht besteedt aan meer algemene sociale en agogische vaardigheden die nuttig zijn in het contact met patiënten en collega’s. Het gebruik van de portfolio voor de zelfsturing wordt tot nu toe beperkt tot de sociale vaardigheden. De opleiding onderzoekt hoe de portfolio voor het geheel van de competenties ondersteuning kan bieden. Ook het uitschrijven van het leerplaatsprofiel voor de eerstelijnsstage is een goede oefening om na te gaan of vaardigheden daadwerkelijk aangeboden en ingeoefend worden tijdens de stage. De scriptiegids geeft een duidelijke beschrijving van de fasen van het proces. Door het externe promotorschap werkt ook het werkveld mee aan de scripties. De voorbereidingsfase start in het tweede jaar in de module wetenschappelijk onderzoek in de vroedkunde (3 studiepunten, 81 uren studietijd). In het derde jaar volgen de realisatie- en de voorstellingsfase in de module wetenschappelijk onderzoek in de vroedkunde’ (8 studiepunten, 216 uur studietijd). Ook het eindwerk is een middel om de competenties van een vroedvrouw te bereiken. Hierbij beoogt men vooral een kritische ingesteldheid ten opzichte van het eigen handelen, het streven naar een best evidence based midwifery practice en de leervaardigheden en attitudes die van pas komen bij de verdere professionalisering.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie raadt de opleiding aan om bij het extern promotorschap ook een vroedvrouw van het werkveld te betrekken. De commissie vraagt de opleiding meer onderzoek te initiëren gericht op de normale zwangerschap en bevalling. De betreffende modulegids wetenschappelijke vorming getuigt van een zeer hoog kennisniveau. De commissie raadt de opleiding aan aandacht te hebben voor het niveau van deze module dat afgestemd blijft op het niveau van de professionele bachelor. De commissie vraagt aandacht voor het expliciteren van de contactmogelijkheden van studenten met een flexibel programma om uitsluiting te voorkomen en om het leerproces met gelijken te bevorderen. De commissie stelt dat de visie op fysiologie, normaal bevallen en het daarbij horende evidence based handelen, in het vaardigheidsonderwijs nog beter verankerd kan worden.
56 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Tijdens de opleiding worden de basiscompetenties en de sleutelkwalificaties gradueel opgebouwd in situaties die in complexiteit toenemen. Zoals al eerder aangegeven is een duidelijke sequentiële opbouw van de competenties aanwezig in het programma. De studenten ervaren een voortdurende terugkoppeling tussen theorie en praktijk. De generieke en beroepsspecifieke competenties zijn in een goed evenwicht gespreid over de opleiding. Integratie is duidelijk aanwezig. De modules zijn consistent uitgebouwd in leerlijnen en rond thema’s. De modulegidsen zijn zeer overzichtelijk. Doordat meerdere lesgevers in dezelfde module betrokken zijn, wordt de samenhang van het programma ook voor de studenten duidelijk. Er is regelmatig sprake van teamteaching. Naast een doorzichtige onderwijsstructuur is de invoering van modulemanagement, met moduleverantwoordelijken die instaan voor de coördinatie en samenhang van dat onderdeel van het studieprogramma, verder doorgedreven. In het zelfevaluatierapport van de opleiding (2.1.3. ‘Ontwikkeling van het opleidingsprogramma’) staat beschreven hoe de kwaliteit van de module beheerd wordt. Het mogelijke risico van versnippering door een sterke opsplitsing van de modules in leerinhouden werd niet bevestigd in de gesprekken., noch door de studenten, noch door de lectoren/praktijklectoren. De coherentie en sequentiële opbouw van het modeltraject wordt in het overzicht ‘van competenties naar modules’ duidelijk gesteld. De leidraad bij het competentiegericht en flexibel herontwerpen van het curriculum van de opleiding Vroedkunde beschrijft hoe de verdere implementatie van een competentiegericht curriculum de coherentie en sequentiële opbouw van het modulaire curriculum verfijnt. De PROZA-zelfevaluatie in 2003 geeft aan dat er voldoende aandacht is voor geïndividualiseerde trajecten. Voorbeelden daarvan zijn de keuzeleereenheden die dikwijls opleidingsoverstijgend georganiseerd worden, de mogelijkheid tot stagespreiding, en de differentiëring in stagebegeleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding er blijvend over te waken dat de sterk gestructureerde opbouw van het curriculum voldoende ruimte zou laten voor creativiteit van de docent en zelfsturing bij de student.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 57
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor. De commissie stelt vast dat de toewijzing van studiepunten aan de modules op een doordachte wijze gebeurd is.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studielast is evenwichtig gespreid per opleidingsjaar en doorheen de opleiding. Dit draagt bij tot de studeerbaarheid van het modulaire curriculum. De modules krijgen afhankelijk van hun doelstellingen een hoeveelheid studiepunten en dus ook een studietijd aangemeten. Bij de opmaak van het lessenrooster wordt rekening gehouden met de begrote studietijd. De zorg voor de studietijd wordt visueel voorgesteld om de begrote studietijd van de verschillende onderwijswerkvormen duidelijk te maken voor de studenten en de lectoren/praktijklectoren. De opleiding besteedt veel aandacht aan het meten van de studietijd. Hiervoor is een transparant systeem uitgewerkt dat effectief en systematisch gebruikt wordt. De zwaarte van het modulaire curriculum, waarin een uitgebreid pakket vaardigheidsonderwijs, stage en activerende onderwijswerkvormen aan bod komen heeft invloed op de studeerbaarheid. Er zijn piekmomenten aanwezig en de studenten en afgestudeerden geven tijdens de gesprekken aan dat de opleiding zwaar is, onder meer ten gevolge van de vele opdrachten. Een aantal studenten wijst op de vele contacturen in de werkcolleges.
58 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Zo geven de studenten onder meer aan dat het derde opleidingsjaar over 33 weken les en stage loopt en dat de scriptietijd onvoldoende is. Daartegenover staat evenwel dat het aantal uren hoorcolleges afgenomen is. De commissie stelt vast dat de metingen consistent zijn, dat de opleiding beschikt over een grote databank met betrouwbare gegevens, dat veel aandacht besteed wordt aan factoren die de studeerbaarheid kunnen bevorderen. De opleiding heeft zeker ook voldoende oog voor de opvolging van de metingen. Het is de visie van de opleiding dat een zuiver modulair systeem studenten de mogelijkheid moet bieden de module binnen een semestersysteem twee keer aan te bieden. Momenteel volstaan de personeelsmiddelen vanuit de gesloten enveloppefinanciering niet om dit organisatorisch mogelijk te maken
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding waakzaam te blijven voor een evenwichtige belasting van de studenten. De commissie stelt voor om de studielast te beheersen door nog meer doorgedreven differentiatie in functie van de noden van de student tijdens de onderwijsactiviteiten.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie stelt vast dat doorheen het curriculum veel aandacht gaat naar verschillende werkvormen en dit in relatie tot de beoogde kennis- en competentieontwikkeling. Niet alleen het zelfevaluatierapport maar ook de gesprekken maken duidelijk dat deze werkvormen doelgericht gebruik maken van het activiteitsprincipe. De werkvormen worden zeer transparant gecommuniceerd naar de studenten onder andere in de opleidings- en modulegidsen. Zo maakt het samenwerkend leren deel uit van module 1 en wordt het vaardigheidsonderwijs voor het eerst toegelicht in module 2. Kenmerkend voor het onderwijssysteem in de opleiding Vroedkunde is de zelfsturing van het leerproces door de student. De hoge mate van zelfsturende onderwijswerkvormen vraagt een actieve inzet van de student en legt de verantwoordelijkheid voor het leerproces in toenemende mate bij de student zelf. Het aandeel van individueel, zelfstandig werken stijgt gradueel van het eerste naar het derde jaar. Geïntegreerd gebruik van de informatie- en communicatietechnologie ondersteunt deze onderwijsdidactiek. ICT en de digitale leeromgeving DILEAHS worden gepast gebruikt. De onderwijsmiddelen bestaan onder meer uit de opleidingsgids, de modulegidsen en het studiemateriaal met vakinhoudelijke informatie. De commissie bevestigt dat het studiemateriaal degelijk, aantrekkelijk en kwaliteitsvol is. Het vaardigheidsonderwijs is opgebouwd volgens de principes van Maastricht, waarbij er niet alleen met simulaties en rollenspelen gewerkt wordt, maar waarbij ook ruim aandacht besteed wordt aan het aanleren van
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 59
sociale vaardigheden. De reële praktijk zit verweven in het vaardigheidsonderwijs: zwangeren, kraamvrouwen en moeders werken mee in de practica. Regelmatig vinden er projectdagen plaats die buitenshuis gerealiseerd worden. De invoering van dergelijke nieuwe onderwijswerkvormen vereist een aanpassing van de studentenbegeleiding. De portfolio werd ter bevordering van de zelfsturing in gebruik genomen en is intussen uitgegroeid tot een onderwijsmiddel/werkvorm die de leerlijn van de student in moduleoverstijgende competenties met betrekking tot de sociale en communicatieve vaardigheden ondersteunt. In een PROZA-zelfevaluatie beoordelen de studenten de onderwijswerkvormen in relatie tot zelfgestuurd leren positief. De hogeschool besteedt ruime aandacht aan het invoeren van nieuwe didactische werkvormen en onderwijsmiddelen in de verschillende opleidingen. De personeelsleden in de opleiding Vroedkunde staan open voor deze vernieuwingen. Recente onderwijsontwikkelingen worden gevolgd en gepast in het vernieuwde curriculum geïntegreerd. Dat de opleiding Vroedkunde hierin een voorloper is, wordt eens te meer bevestigd tijdens de gesprekken. De commissie ervaart dat in het lopende proces de omzet naar het competentiegericht modulair curriculum in deze opleiding goed werkt en effectief is. Zij stelt bij diverse onderwijsvormen speelsheid en creativiteit vast. De studenten maken in de theorie kennis met andere werkvormen in de verloskunde dan momenteel de standaard zijn in België. Zo wordt het werken met continuïteit van zorg door de studenten geoefend en zullen derdejaarsstudenten één op één zorg verlenen aan één cliënte gedurende een groot deel van de zwangerschap, de bevalling en het kraambed.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het studiecontract bevat zowel de onderwijsregeling als de examenregeling. Het examenreglement is in overeenstemming met de decretale verplichtingen en regels. Het eerste gedeelte van het studiecontract beschrijft de organisatie en het verloop van het academiejaar. Het tweede deel, het examenreglement, omvat de regels die een vlot en correct verloop van de examens aan de hogeschool moeten waarborgen. Het studiecontract wordt jaarlijks opgevolgd en bijgestuurd.
60 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Bij de start van het academiejaar ontvangen alle studenten een exemplaar van het studiecontract. In de eerste weken van het academiejaar worden de belangrijkste elementen uit dit examenreglement door de opleidingscoördinator, de jaarverantwoordelijke, de leertrajectbegeleider en de ombudspersoon toegelicht. Voor de start van de eerste examenperiode van het eerste, tweede en derde opleidingsjaar is een informatiemoment door de ombudspersoon in het uurrooster gepland. Daarnaast licht elke moduleverantwoordelijke bij de introductie van de module het aspect beoordeling toe. Elke module bevat voor het examen een gerichte begeleidingssessie waarin vragen over het examen aan bod komen. De commissie stelt vast dat effectief de nodige tijd uitgetrokken wordt om degelijke toelichting te geven aan de studenten. Het studiecontract wordt aangevuld met een opleidingsspecifiek reglement voor de opleidingen Gezondheidszorg van de Arteveldehogeschool dat opgenomen is in de opleidingsgids. Voor de duidelijkheid wordt er telkens verwezen naar de betreffende artikels uit de onderwijs- en examenregeling. In de opleidingsgids staat per opleidingsonderdeel de evaluatiewijze beschreven. De verschillende modulegidsen beschrijven de details van het examenmoment, de examenvorm en de onderlinge wegingcoëfficiënten. De studenten hebben inspraak in de planning van de examens en zijn tijdig op de hoogte van de uiteindelijke examenregeling. De transparantie van de evaluatie wordt gegarandeerd doordat de beoordeling op het examenexemplaar moet vermeld worden en doordat de weging van de opleidingsonderdelen vastligt. Studenten kunnen op de contactdag niet-geslaagden informatie krijgen over hun examen. Bij twijfel is een procedure van klachtenbehandeling voorzien. De ombudsmedewerker vormt het eerste aanspreekpunt voor studenten tijdens de examens. Met de evaluatie gaat de lector/praktijklector na in hoeverre de student de doelstellingen van het opleidingsonderdeel gerealiseerd heeft. De combinatie van de verschillende evaluatievormen geeft een gedifferentieerd beeld van de student en houdt rekening met de verschillende leerstijlen van de studenten. In de competentiemozaïek van een vroedvrouw staat voor elke competentie beschreven op welke wijze deze beoordeeld wordt. De commissie waardeert de screening van de examens door vertegenwoordigers van het werkveld. In de examenvragen komen de verschillende kenniselementen aan bod. Er is een goede mix van reproductieve vragen, meerkeuzevragen, casussen en toepassingen. De integratieve benadering die in het curriculum vooropgesteld wordt, komt vooral aan bod in de examens van het derde jaar. Er wordt hier vooral met casussen gewerkt. De toetsing van kennis en vaardigheden zijn onderscheiden en volledig en adequaat uitgewerkt naar de aard ervan. Bij groepswerken gaat de aandacht ook naar de procesevaluatie. De commissie stelt dat de voortgangstoets een goede keuze is en voor veel transparantie zorgt bij de student. De praktijk wordt beoordeeld aan de hand van vaardigheden, die duidelijk uitgesplitst zijn in functie van de evaluatie. Dit is opgenomen in de stagegids. De opleiding besteedt veel aandacht aan de kwaliteitszorg van de evaluatie. Dit weerspiegelt zich onder andere in de verschillende manieren waarop kwaliteitsbewaking gebeurt, namelijk preventief, tijdens het proces van examineren en achteraf. Ook het project Competentiegericht evalueren in de verloskunde springt hierbij in het oog. Voor lectoren/praktijklectoren is een leidraad beschikbaar over het kiezen van gepaste examenvormen volgens de leerdoelen. De examenvormen en examensystemen worden ruim op voorhand vastgelegd en besproken in de opleidingsraad. Het toets- en het evaluatiemateriaal getuigen dan ook van een hoge kwaliteit. De beoordelingscriteria voor stage en scriptie zijn elk in een afzonderlijke gids opgenomen, wat de transparantie ten goede komt. De opleiding bewaakt de eenvormigheid in de beoordeling op de verschillende stageplaatsen. Er is regelmatig overleg. Via de stagegids wordt het werkveld geïnformeerd over de eisen en de criteria. De stagebegeleider geeft een richtinggevend quoteringscijfer, maar de definitieve stagebeoordeling gebeurt pas in de consensusvergadering met alle stagebegeleiders. Ook de scriptievoorstelling versterkt de transparantie in de evaluatie.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 61
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding alert dient te zijn voor de beoordeling van de studenten op een stageplaats waarmee minder contact genomen wordt door de opleiding.
-
De commissie stelt dat de opleiding dient te waken over de kwaliteit en het niveau van de eindwerken op maat van de professionele bachelor.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden voldoen aan de decretaal gestelde bepalingen. De hogeschool wil een bijdrage leveren tot een democratische toegang van haar opleidingen. Belangrijk hierbij is dat studenten zeer goed geïnformeerd worden om zo een doordachte studiekeuze te kunnen maken. De hogeschool wil erover waken dat studenten ‘werk’ maken van hun studiekeuze en neemt hiertoe verschillende initiatieven. Daarnaast bieden zich steeds meer nieuwe doelgroepen aan, voor wie flexibele leerwegen nodig zijn. De hogeschool neemt deel aan de Sid-ins in de Vlaamse provincies en stuurt mailings naar leerlingen uit het laatste jaar secundair onderwijs en de CLB’s. Kandidaat-studenten kunnen altijd terecht op de gebruiksvriendelijke en overzichtelijke website, ook om informatie aan te vragen over de opleiding. Tijdens de infodagen wordt onder andere ook duidelijk gemaakt wat normstudent betekent in de opleiding Vroedkunde. De definitie is ook beschreven in het Opleidingsconcept. De commissie stelt vast dat de opleiding op die manier richting geeft aan wat van de kandidaat-student verwacht wordt. Het instroomgesprek is een adviserend gesprek en is waardevol voor de instromende student. De opleiding biedt ook flexibele leerwegen aan. De hogeschool hecht belang aan uiteenlopende doelgroepen, waaronder topsporters en studenten met een handicap, die faciliteiten voor hun studie kunnen verkrijgen. Het promotieteam STIMULANS tracht allochtone jongeren en hun ouders beter te informeren over studeren in het
62 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
hoger onderwijs in het algemeen en de opleidingen van de Arteveldehogeschool in het bijzonder. Een beleid voor EVC/EVK wordt uitgewerkt in samenwerking met de partners van de Associatie Universiteit Gent. Momenteel houdt de opleiding rekening met EVK door het voeren van een eerste oriënterend gesprek met de instromer. De opleiding biedt een tweejarig programma aan voor verpleegkundigen en kinesitherapeuten die zich willen heroriënteren. Er zijn in verhouding met andere opleidingen vrij veel studenten afkomstig uit het ASO. De hogeschool en de opleiding willen alle studenten gelijke startkansen bieden. Daarom worden specifieke instapcursussen georganiseerd vóór de start van het academiejaar. De commissie stelt vast dat de flexibilisering in de dagelijkse praktijk goed toegepast wordt en dat een goede variatie van studenten in leeftijd en achtergrond de opleiding volgt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan de sterk gemotiveerde, misschien wat zwakkere maar praktisch ingestelde kandidaat-student niet uit het oog te verliezen. De commissie vraagt de opleiding om tijdens het instroomgesprek specifieke aandacht te blijven besteden aan de emotionele en praktische intelligentie van de student.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 63
Oordeel van het onderwerp 2: programma - voldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 *Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
excellent goed goed OK goed excellent goed niet van toepassing goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
-
de algemene en beroepsgerichte competenties door de opbouw van het modulaire en competentiegerichte curriculum degelijk en duidelijk geïntegreerd worden; de curriculumontwikkeling, -herziening, -optimalisatie en -innovatie mogelijk zijn door de systematische inbreng en de participatie van alle betrokken partijen; het programma in alle facetten degelijk en doorleefd ingebed is in de krachtlijnen van het onderwijsconcept van de hogeschool en van de opleiding; het programma stevig verankerd is in de professionele praktijk en een hoog actualiteitsgehalte heeft; de competentiemozaïek van een vroedvrouw degelijk uitgewerkt en bruikbaar basismateriaal is voor alle betrokkenen bij de opleiding; wetenschappelijk onderzoek geïntegreerd is in de opleiding; maatschappelijke dienstverlening verweven is met het programma in welomschreven projecten; stage en eindwerk getuigen van een groot actualiteitsgehalte; de uitvoering van het programma expliciet gericht is op de sequentiële opbouw en coherentie van competenties en expertise; de opleidingsgids, de modulegidsen, de stagegids en de scriptiegids, het studiecontract met de onderwijsregeling en de examenregeling transparante documenten zijn en dat de bijhorende processen transparant verlopen; de studietijdmetingen consistent zijn en terdege opgevolgd worden; bij de keuze van de evaluatievorm degelijk rekening gehouden wordt met de gebruikte werkvorm, de leermiddelen en de te beoordelen bereikte doelstellingen; de kwaliteit en objectiviteit van de toetsing en evaluatie zorgvuldig bewaakt wordt; zorg voor kwaliteit een rode draad is doorheen alle besproken facetten van het programma; het instroombeleid goed uitgewerkt is; de internationale dimensie in de opleiding de nodige aandacht krijgt in functie van het programma; de student in staat gesteld wordt om gedurende de opleiding te groeien van student naar volwassen beginnend professional in de vroedkunde.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
64 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool stippelde duidelijke personeelsbeleidslijnen uit. Zij stelt in haar beleid dat de opleidingen over voldoende personeel moeten beschikken om hun primaire taken, namelijk onderwijs, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening en wetenschappelijk onderzoek- te kunnen uitvoeren. De middelen voor het personeel worden volgens een kwantitatief en geïnformatiseerd verdelingsmodel gespreid over de opleidingen. Het beleid legt een deel van het contingent vast dat de opleidingen minimaal moeten besteden aan studiebegeleiding en -informatie, kwaliteitszorg, internationalisering, ombudswerking, professionalisering, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening. Deze basisomkadering houdt een inspanningsverplichting in van het opleidingsteam. Het hogeschoolbestuur zorgt ook voor de omkadering in de participatieorganen (4 VTE). De verdeling van het onderwijzend personeel per opleiding en de toewijzing van administratief en technisch personeel in de opleiding gebeurt volgens een objectieve sleutel. De formatie van de vroedvrouwenopleiding is opgesteld vanuit een internationale visie. De opleiding kiest ervoor zoveel mogelijk medewerkers aan te werven die een directe link hebben met de praktijk. Bij de personeelsformatie gaat zowel aandacht naar de ervaring in het werkveld (gastprofessoren, vroedvrouwen) als naar het niveau van het diploma (vooral licentiaten/masters worden aangetrokken in de opleiding om het personeelsbestand te verruimen)). De toegekende 13,83 VTE worden ingevuld door 44 medewerkers. Er is een groot aantal vroedvrouwen aangesteld in de opleiding Vroedkunde: 10,7 van de 13,83 VTE heeft een basisdiploma vroedkunde. 20% van de vroedvrouwen heeft een bijkomende licentie en 50% van de vroedvrouwen werkt parttime als vroedvrouw in het werkveld. Anderzijds is de inzet van 42,5% praktijklectoren aanzienlijk hoger dan de 23,34% Arteveldebreed. De deeltijdse opdrachten variëren van 10% tot 80%. Slechts vijf van de vierenveertig medewerkers in de opleiding hebben een voltijdse opdracht in de opleiding. Slechts 38% van het toegekende contingent wordt ingevuld door personeel dat uitsluitend voor de opleiding werkt. De deeltijdse medewerkers combineren hun opdracht met een andere opdracht buiten de opleiding. Daarnaast is er een stijgend percentage lesgevers dat zijn onderwijsopdracht combineert met een andere professionele opdracht buiten het onderwijs. Het vaste personeelsbestand wordt aangevuld met gastprofessoren (0,21 VTE) in functie van hun vakinhoudelijke deskundigheid. Het onthaalbeleid van de hogeschool en de opleiding verzekert een degelijke opvang van de nieuwkomers. De opleiding voert een taakinvullingsbeleid voor onderwijsopdrachten dat niet gebaseerd is op contacturen maar waarbij factoren zoals onderwijsontwikkeling en begeleidingstijd voor lectoren/praktijklectoren worden aangegeven. Hierbij worden verdeelsleutels en vaste criteria gehanteerd. De gedetailleerde opdrachtenfiche wordt besproken tijdens het taakinvullingsgesprek bij de aanvang van het academiejaar en bij het functioneringsgesprek op het einde van het academiejaar. Dan wordt ook nagegaan of de geraamde taakbelasting in overeenstemming was met de werkelijke belasting. De commissie meent dat, gezien de dynamiek in de opleiding, het een belangrijk aandachtspunt is om dit evenwicht te bewaken.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 65
De hogeschool en de opleiding volgen een uitgewerkte procedure voor hun functioneringsgesprekken en evaluatiegesprekken. Veel aandacht gaat uit naar de zelfevaluatie en de zelfreflectie door de lector/praktijklector. De hogeschool voert een stimulerend vormingsbeleid. Het personeel van de opleiding Vroedkunde neemt in hoge mate deel aan externe en interne vormingsactiviteiten, zowel op vakinhoudelijk als op als onderwijskundig vlak. Medewerkers met een onderwijsopdracht worden gestimuleerd om een bijkomende didactische, pedagogische opleiding te volgen om onder andere een aggregaatsdiploma of een getuigschrift pedagogische bekwaamheid te behalen. De commissie maakt kennis met een deskundig en assertief lectoren/praktijklectorenteam dat hard en enthousiast werkt. Dit uit zich in de resultaten die zij bereiken met de studenten tijdens hun opleiding en in de tevredenheid van zowel de studenten als de afgestudeerden en het beroepenveld. Zij stelt ook vast dat sterk ontwikkelde beroepskrachten dit onderwijs verzorgen, dat hier dynamische en zelfsturende teams met veel talent werkzaam zijn, dat de potentie aanwezig is om verder te groeien en dat bij dat alles een bescheidenheid over eigen kunnen heerst. De hogeschool heeft nog geen promotiebeleid ingevoerd. Momenteel vindt zij een verbreding van de groep belangrijker. Anderzijds is er een doorzichtig systeem van een opeenvolging van aanstellingen van bepaalde duur die kunnen uitmonden in een benoeming.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat het evenwicht tussen de geraamde taakbelasting en de werkelijke belasting dient bewaakt te worden. De commissie vraagt bij werving nog meer aandacht te besteden aan ervaring in neonatologie.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: - De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De personeelsformatie gaat uit van de specifieke competentiedomeinen van de medewerkers. De toegekende 13,83 VTE worden ingevuld door 44 medewerkers. De deeltijdse opdrachten, buiten de gastprofessoren, variëren van 10% tot 80%. Meerdere personeelsleden waaronder de vroedvrouwen zijn deeltijds werkzaam in het beroepsveld. Dit bevordert de interactie tussen de opleiding en het werkveld. De combibanen met een Gents ziekenhuis zijn formeel vastgelegd. De commissie stelt vast dat zij een duidelijke meerwaarde geven aan de opleiding. De inschakeling van gastprofessoren waarborgt de actualisering, het expertniveau en de verdieping van de vakinhouden. De professionele vroedkundige oriëntatie van de opleiding op het gebied van het personeelsbeleid uit zich verder in het aantal personeelsleden met het basisdiploma vroedvrouw. Van een totaal contingent van 13,83 VTE in de opleiding zijn 10,7 VTE vroedvrouw. Eén op vijf medewerkers van de opleiding Vroedkunde heeft daarnaast ook een licentiaatsdiploma. Zij dragen bij tot de actuele wetenschappelijk oriëntatie
66 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
van het beroep en helpen de decretale opdracht tot projectmatig wetenschappelijk onderzoek gestalte te geven. Om het projectmatig wetenschappelijk onderzoek verder uit te bouwen, zullen nog meer vroedvrouwen met een masterdiploma aangetrokken worden. De opleiding wordt ondersteund door COMPahs bij het opzetten van projectmatig wetenschappelijk onderzoek. De competenties van de verschillende lectoren/praktijklectoren worden in kaart gebracht. De brede waaier lectoren/praktijklectoren is afkomstig uit verschillende verloskundige domeinen. Deze duidelijke diversiteit van expertise vertaalt zich ook in de professionalisering. De inzet van 42,5% praktijklectoren getuigt van het professionele karakter van de opleiding. Alle praktijklectoren zijn geëngageerd in de stagebegeleiding. De fysieke aanwezigheid van medewerkers met combibaan bij de student is groter en de uitwisseling tussen de opleiding en het werkveld gebeurt op een natuurlijke wijze. Dit wordt zowel door het werkveld als door de opleiding sterk gewaardeerd maar vraagt van de desbetreffende medewerker een grote inzet. Alle lectoren/praktijklectoren worden betrokken bij de eindwerkbegeleiding van de studenten, afhankelijk van het thema en de aansluiting bij hun expertise. Internationale contacten worden belangrijk geacht. De opdrachthouder internationalisering heeft werkelijk internationale ervaring. De recente onderwijsvernieuwing heeft de laatste jaren veel energie en inzet gevraagd van het personeel, waardoor de internationale activiteiten minder uitgesproken aan bod kwamen. De opleiding hervindt hierin een nieuw elan. De commissie ondervindt dat de verscheidenheid aan ingebouwde mogelijkheden van inbreng van professionele kennis en ervaring duidelijke inhoudelijke en vormelijke meerwaarden biedt aan het professionele karakter van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat projectmatig wetenschappelijk onderzoek op het gebied van eerstelijnsverloskunde nog meer gestimuleerd moet worden om de groei daar naartoe in team mogelijk te maken. De commissie vraagt de opleiding en de hogeschool na te gaan in welke mate en op welke manier het budget voor opleiding en bijscholing kan verhoogd worden. De commissie adviseert de opleiding om de individuele professionaliseringstrajecten van lectoren/praktijklectoren te bewaken. In het kader van het toegepast wetenschappelijk onderzoek vraagt de commissie om ruimte te creëren voor onderzoekplaatsen voor vroedvrouwen gekoppeld aan onderzoekers van de associatiepartner.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 67
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie stelt vast dat er verhoudingsgewijs weinig voltijdse personeelsleden aanwezig zijn in de opleiding. Wat betreft de leeftijdscurve bevindt 63% van het huidige personeel zich in de leeftijdscategorie tussen 40 en 59 jaar. Hier is aandacht en proactief beleid aangewezen om het team tijdig en vloeiend te verjongen. Het feit dat er weinig verloop is, kan een positieve indicator zijn. Uit het bezoek en de gesprekken blijkt dat er een hecht team aan het werk is. De ervaren werkdruk is echter hoog. 85% van de medewerkers OP/ATP/OHP-TPT is een vrouw. De opleiding telt 15% mannelijke medewerkers. Dit cijfer weerspiegelt de situatie op het terrein. Tot deze groep behoren de lectoren/praktijklectoren die geen vroedvrouw zijn: artsen, juristen, ethici, statistici, enzovoort. De student-docent-ratio bedraagt 11,4 studenten per VTE. Voor onderwijsinnovatie en kwaliteitszorg zorgt de hogeschool voor een contingent medewerkers, een sokkel, die procentueel ingezet worden in de opleiding zelf, waardoor de omkadering op het studentenniveau niet in het gedrang komt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Om de motivatie en het dynamisme van alle betrokkenen te handhaven vraagt de commissie voldoende aandacht voor de vastgestelde hoge werkdruk. Promotiebeleid bijstellen en daadwerkelijk uitvoeren is een te ontwikkelen beleidszorg. De commissie adviseert aandacht voor communicatie met name voor wat betreft de deeltijdse werkenden.
68 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Oordeel over onderwerp 3: personeel - voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
goed goed voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
de opleiding beschikt over voldoende zeer deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de hogeschool en de opleiding een transparant personeelsbeleid voeren en gerichte zorg dienen te besteden aan de werkdruk en de werklast van de medewerkers; een degelijke voeling van de lectoren/praktijklectoren met het werkveld ingebed is in de opleiding om in te spelen op nieuwe trends in de vroedkunde; bij de personeelsformatie zowel aandacht gaat naar de ervaring in het werkveld als naar het niveau van het diploma; het personeel gemotiveerd wordt en is om zich vakdeskundig en onderwijsdeskundig te professionaliseren; het gedreven enthousiasme dat het personeel uitstraalt, de opleiding sterk studentgericht maakt; de internationalisering degelijke mogelijkheden biedt en dat de opleiding hierin een nieuw elan vindt.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 69
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De financiële werking is geënt op de organisatiestructuur van de Arteveldehogeschool. De budgetten van de Arteveldediensten worden Arteveldebreed opgemaakt omdat zij ten dienste staan van alle opleidingen en/of diensten. De budgetten van de opleidingen beperken zich tot specifieke opleidingsgebonden materies. Het organisatieconcept van de Arteveldehogeschool vertaalt zich dus ook in de wijze waarop de financiële middelen in de hogeschool worden toegewezen. Een van de nieuwbouwprojecten van de hogeschool is de nieuwe campus op de Kantienberg in Gent. De ingebruikname is voorzien in september 2008. De nieuwe campus zal de opleidingen van de studiegebieden Gezondheidszorg en Handelswetenschappen en bedrijfskunde huisvesten. De facilitaire dienst van de Arteveldehogeschool is erop gericht de kernprocessen in de opleidingen en de diensten te ondersteunen en beschikt hiervoor over de nodige middelen. Economische, ecologische en ergonomische principes zijn richtinggevend in deze dienstverlening. De commissie stelt vast dat op de huidige gehuurde campus Brusselsepoort de onderwijs- en practicaruimten voldoen, maar aan vernieuwing toe zijn. De voorziene nieuwbouw zal de opleiding duidelijk ten goede komen. De opleiding is betrokken bij de vormgeving van het nieuwbouwproject en kan behoeften signaleren. De huidige campus beschikt over 17 leslokalen, die ook door andere opleidingen gebruikt worden. Er zijn 4 auditoria met elk hun capaciteit. Verder beschikt de opleiding over een vaardigheidscentrum met 11 praktijklokalen met een capaciteit van 15 tot 20 personen. Een van deze lokalen is in de mate van het mogelijke voorbehouden voor de opleiding Vroedkunde. Het technisch vaardigheidscentrum is uitgerust met de nodige infrastructuur en met voldoende verloskundig, gynaecologisch en neonatologisch materiaal. De commissie miste wel de typisch fysiologisch gerichte oefensetting. Het sociaal vaardigheidscentrum is zo ingedeeld en uitgerust dat het aan vele werkvormen tegemoet kan komen om sociale en agogische vaardigheden te oefenen. Het zelfstandig oefenen van sociale vaardigheden gebeurt vooral met video’s/dvd’s. De indeling van de huidige lokalen is doordacht met de nodige aandacht voor de verschillende facetten van de opleiding en een waaier aan werkvormen en leermiddelen, zoals het computerlokaal, de bibliotheek en het vaardigheidscentrum. De dienst ICT ondersteunt de werking van de hogeschool op het vlak van de Informatie- en Communicatie technologie (ICT) en dit zowel op het vlak van onderwijs, onderzoek als voor de ondersteunende diensten en COMPahs. De dienst ICT beheert de ICT-investeringen en de kennisopbouw bij de medewerkers. Het administratief en het educatief netwerk zijn degelijk uitgewerkt. De campus beschikt over een 35-tal computers en een 7-tal laptops. Naast het computerlokaal op campus Sint-Lievenspoort dat door alle opleidingen van het studiegebied Gezondheidszorg wordt gebruikt, is er op de campus Brusselsepoort een bijkomende oefenruimte met 17 computers en een printer voor de studenten Vroedkunde en Verpleegkunde. In 2004-2005 is verdere uitbreiding voorzien.
70 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Jaarlijks worden infosessies en bijscholingsmomenten georganiseerd om met e-mail en andere softwarepakketten om te gaan. Sinds 2002 vindt er eind augustus een ICT-week plaats die alle medewerkers de kans geeft om zich op dit vlak bij te scholen. Er wordt voldoende aandacht besteed aan vorming in elektronische communicatie. De ondersteunende faciliteiten voor de studenten en de medewerkers zijn globaal voldoende uitgewerkt. De Mediatheek Gezondheidszorg bevindt zich op campus Sint-Lievenspoort en wordt bemand door 3,35 VTE. Zij is gemakkelijk bereikbaar, goed toegankelijk en degelijk uitgerust. Voor alle opleidingen in de gezondheidszorg is recente vakliteratuur beschikbaar. De aanwezige collectie boeken en het aanbod aan tijdschriften in functie van de opleiding Vroedkunde zijn degelijk. De lectoren/praktijklectoren verwijzen regelmatig naar beschikbare literatuur tijdens de onderwijsactiviteiten Databanken zijn consulteerbaar via intranet en internet. Sinds januari 2003 zijn meer dan 4500 tijdschriften full text online te raadplegen. De mediatheek ondersteunt op passende wijze de onderwijs- en leerprocessen van de studenten en de lectoren/praktijklectoren. De collecties worden opgebouwd op basis van de wensen van de diverse opleidingen. Het aankoopbeleid wordt mede gestuurd door de opleidingsraad. De lesgevers screenen de tijdschriften op trefwoorden voor elektronische input. Dit versterkt de terugkoppeling naar de opleiding. Anderzijds stelde de commissie vast dat hierdoor recente nummers van tijdschriften ontbreken in de bibliotheek, wat dan weer nadelig is voor de studenten. De uitbouw van de digitale leeromgeving gebeurt door ICTO-medewerkers (Informatie- en Communicatietechnologie in het Onderwijs) van de Dienst Onderwijsontwikkeling en Internationalisering in afstemming met de opleiding en met de dienst ICT. De centrale ondersteuning omvat zowel de technische als de onderwijskundige ondersteuning. De opleiding Vroedkunde heeft sinds het academiejaar 2002-2003 een prioritair actieplan opgezet om de communicatie in de opleiding te verbeteren. Al snel is de digitale leeromgeving mee in het verbeterplan opgenomen. Dit verbetertraject sluit aan bij het onderwijsontwikkelingsplan van de hogeschool. Bij het ontstaan van de Arteveldehogeschool is er een aparte vzw. Sociale Voorzieningen Arteveldehogeschool, SOVOARTE, opgericht. De werking van SOVOARTE situeert zich op een dubbel spoor. Enerzijds is er de centrale werking. Voor de student zijn wat dit betreft vooral de huisvesting en de laptopverhuur van belang. Anderzijds is er een stevige verankering van sociale voorzieningen op de campus. De SOVOARTE-medewerker heeft een omkadering van 0.8 VTE en werkt zowel op campus Brusselsepoort als op campus Sint-Lievenspoort.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding voldoende betrokken te zijn bij de uitwerking van het ontwerp en bij de uitwerking en de inrichting van de lokalen en de les- en oefenruimten op de nieuwe campus. De commissie vraagt bij de aankoop en de inrichting te letten op de fysiologische focus. De commissie vraagt aandacht aan de opleiding voor meer didactisch ondersteunend materiaal in functie van de onderwijsactiviteiten voor grote groepen studenten. De commissie stelt dat het uitleenverkeer voor tijdschriften beter dient opgevolgd te worden. De commissie vraagt daarom te zorgen voor een permanente beschikbaarheid in de mediatheek van de meest recente nummers van tijdschriften omwille van de screening op trefwoorden.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 71
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Elke opleiding in de hogeschool kent een eigen traditie op het vlak van studentenbegeleiding. Elke opleiding staat echter ook voor dezelfde uitdaging om de flexibilisering in al zijn verschillende vormen waar te maken, zoals het aanbieden en begeleiden van flexibele leertrajecten. Daarom was het belangrijk om het begrip leertrajectbegeleiding en de terminologie voor alle andere vormen van studie- en studentenbegeleiding af te bakenen. De dienst Studieadvies ontwikkelde daartoe een raamwerk voor leer- en leertrajectbegeleiding dat opleidingsspecifiek ingevuld wordt. In een gezamenlijk overleg werken de medewerkers van de studiebegeleiding, SOVOARTE en de ombudswerking samen aan een terreinafbakening en overflowzones. De dienst Studieadvies stelde een helder beleidsplan op. De commissie stelt vast dat het beleid voor studie- en leerbegeleiding weloverwogen en goed uitgewerkt is. De instroombegeleiding concretiseert zich in het uitgevoerde instroomonderzoek, het instroomgesprek en de mogelijkheden van aangepaste jaarprogramma’s en een screening van leer- en studiestrategieën van eerstejaarsstudenten aan de hand van de LASSI-test. De commissie ervaart dat het beleid duidelijk afgestemd is op coaching en persoonsgebonden begeleiding. Elke student werkt met een portfolio en heeft een persoonlijke leertrajectbegeleider gedurende zijn volledige opleiding. De leertrajectbegeleider koppelt terug naar de lectoren/praktijklectoren en de studiebegeleider van de opleiding. De verschillende documenten en de gesprekken tonen een grote tevredenheid aan onder de studenten, mede dankzij die goede begeleiding. De doorstroombegeleiding concretiseert zich in de leertrajectbegeleiding, de studieheroriëntering en de exitprocedure. Ook de uitstroombegeleiding krijgt voldoende aandacht en is degelijk uitgebouwd. Een gestructureerde alumniwerking heeft de opleiding tot nu toe niet. Zij werkt aan een alumnibeleid. De commissie maakt kennis met een goed werkende en toegankelijke ombudsdienst. De hogeschool samen met SOVOARTE en de opleiding besteden veel aandacht aan psychosociale begeleiding van de studenten. Hiervoor wordt regelmatig samengewerkt met externe instanties. Door de sterke begeleiding weten studenten snel waar ze aan toe zijn. Dit kan een verklaring vormen voor de relatief hoge drop-out in het eerste jaar en voor de hogere slaagkansen in de volgende jaren. Het systematische leerproces van de stages wordt extern gestuurd door de stagementor, de bij de stage betrokken beroepsbeoefenaar, de stagebegeleider en de stagecoördinator. De stagementor is de beroepsbeoefenaar op de dienst die een specifieke verantwoordelijkheid heeft voor de opvang en de begeleiding van de student. De bij de stage betrokken beroepsbeoefenaar is elke professionele medewerker die met de stagiair in contact komt. De stagebegeleider is de verantwoordelijke begeleider van de opleiding en doet zowel aan werkbegeleiding als aan leerprocesbegeleiding. De stagecoördinator is de medewerker die vanuit de hogeschool de taak heeft het geheel van de stages in een opleiding te organiseren. De eindwerkbegeleiding is gesystematiseerd. De taken van de begeleiders situeren zich op het terrein van de procesbewaking en van de inhoudelijke begeleiding. De taak van procesbewaking en procesbegeleiding ligt bij de
72 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
interne begeleider. De interne en/of de externe begeleider nemen de inhoudsdeskundige begeleiding voor hun rekening. Dankzij het externe promotorschap wordt ook het werkveld betrokken bij de scripties. Regelmatige contactmomenten met de begeleiders zijn vastgelegd om de voortgang en/of probleemgebieden op te volgen. De begeleiding van zowel de uitgaande en inkomende studenten, als van de uitgaande en inkomende stafmobiliteit gebeurt vlot. Hiervoor hanteert men gedetailleerd beschreven procedures. De commissie stelt vast dat alles in het werk gesteld wordt om alle begeleidingvormen en –mogelijkheden transparant te maken. Zij waardeert de volwassen benadering van de studenten door de begeleiders en lectoren/praktijklectoren en merkt dat de student veilig kan studeren en zich individueel kan ontwikkelen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de informatie meer af te stemmen op de behoefte van de studenten. Een omschrijving in de studiegids van al de practica, kan de student nog beter ondersteunen. De commissie vraagt aandacht te hebben voor de in- en uitstroom van allochtone studenten.
Eindoordeel over onderwerp 4: voorzieningen - voldoende Facet 4.1 Materiële voorzieningen: Facet 4.2 Studiebegeleiding:
voldoende goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen: de opleiding over voldoende en degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt en dat de geplande nieuwbouw de uitvoering van het programma nog zal verbeteren; het vaardigheidscentrum voldoende uitgewerkt en uitgerust is; de hogeschool de nodige aandacht besteedt aan materiële voorzieningen om onderwijsvernieuwing te kunnen bewerkstelligen; het mediatheekbeleid doelgericht en gebruiksvriendelijk ontwikkeld en uitgevoerd wordt, maar dat het uitleenverkeer beter dient opgevolgd te worden; de collectie gericht is op actuele vakliteratuur; door uitbouw van de digitale leeromgeving een prioritair actieplan opgezet is om de communicatie in de opleiding te verbeteren. De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding: studiebegeleiding en studentenbegeleiding door de hogeschool en de opleiding gerealiseerd worden op basis van een beleid met visie; de in-, door- en uitstroombegeleiding systematisch verzorgd worden; een leertrajectbegeleider de student begeleidt in alle aspecten van het leerproces gedurende de volledige studieloopbaan en dat de waarde en zin van de portfolio als ondersteuning van de begeleiding duidelijk tot uiting komt; de ombudsfunctie zeer toegankelijk is; de systematiek aanwezig is in het internationaliseringbeleid en bij de aanpak van de internationalisering. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 73
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het kwaliteitsbeleid van de Arteveldehogeschool vertrekt vanuit de missie van de hogeschool en in het bijzonder van het strategisch doel dat geformuleerd werd over kwaliteitszorg. Van bij de start ontwikkelt de Arteveldehogeschool een kwaliteitsbeleid dat alle aspecten van kwaliteitszorg omvat: kwaliteitsborging, kwaliteitsverbetering en rapportering over deze eerste twee aspecten. De top-down beweging van de kwaliteitsverbetering vertrekt van bij de missie en het onderwijsconcept van de Arteveldehogeschool. De opleidingen vertalen dit in een opleidingsspecifiek opleidingsconcept dat de basis vormt voor het opleidingsplan met gerichte middellange- en langetermijndoelen voor de realisatie van het opleidingsconcept. Het kwaliteitsplan, dat uit het opleidingsplan afgeleid wordt, bewaakt de operationele doelen op korte termijn en wordt jaarlijks opgesteld. Elk doel wordt toegewezen aan een bestaande werkgroep of een nieuw opgericht kwaliteitverbeterteam (KVT). Ook het opleidingsplan wordt jaarlijks herzien. Voor de organisatie van de bottom-up beweging van de kwaliteitsverbetering heeft de Arteveldehogeschool gekozen voor het specifieke, op maat van de Vlaamse hogescholen ontwikkelde zelfevaluatieinstrument PROZA. De opleidingen en diensten hebben het PROZA-instrument structureel geïntegreerd in hun beleid. Consensusgroepen bestaande uit medewerkers, studenten, afgestudeerden en mensen uit het werkveld, afhankelijk van het te evalueren aandachtspunt, bepalen de ontwikkelingsfase van het gescoorde aandachtspunt en formuleren hierbij verbeterdoelen en prioriteiten. Jaarlijks evalueert de opleiding Vroedkunde drie aandachtsgebieden. Naast het PROZA-instrument worden ook andere resultaten van onderwijsevaluaties, tevredenheidsonderzoeken over studiebegeleiding of andere interne onderzoeken gebruikt om verbeterdoelen op te stellen. Het opleidingsplan en het kwaliteitsplan vormen een synthese van de verbeterdoelen, afkomstig uit de top-down en bottom-up beweging, waardoor een versmelting van deze bewegingen tot stand komt. Het kwaliteitsbeleid van de Arteveldehogeschool is gestoeld op de premisse dat de Arteveldedienst Integrale Kwaliteitszorg kaders en structuren, systematiek en methoden aanlevert aan de opleiding, en dat de opleiding haar kwaliteitsbeleid bepaalt en inhoud geeft. Daarom werd ook in de sokkel van het contingent personeel specifiek gekozen voor het aanduiden van een opdrachthouder IKZ in elke opleiding (0.25 VTE), die het kwaliteitsbeleid van de hogeschool ent op de kwaliteitscultuur van de opleiding. De commissie stelt vast dat de hogeschool een goed uitgebouwd systeem van kwaliteitsborging heeft en dat de doordachte visie over kwaliteitszorg structureel verankerd is. Zij ervaart dat de in het zelfevaluatierapport beschreven wisselwerking tussen top-down en bottom-up tussen de hogeschool en de opleiding Vroedkunde in dit geval, effectief gerealiseerd wordt. Dit verhoogt de betrokkenheid van de opleiding en alle actoren in het systeem bij de kwaliteitszorg. De studenten, het personeel, het werkveld en de alumni worden systematisch en structureel bevraagd. Een mooi voorbeeld van die directe zorg voor kwaliteit is de systematische bevraging van
74 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
de studenten Vroedkunde na iedere module, wat resulteert in het module-zelfevaluatierapport. Er is een korte lijn tussen de stafmedewerkers kwaliteitszorg van de hogeschool en de opleiding. De commissie stelt dat de kwaliteit van het zelfevaluatierapport hoog is en praktisch alle informatie relevant is. Hieruit blijkt dat de opleiding permanent aandacht besteedt en werkt aan alle aspecten van het onderwijs. Het rapport is duidelijk een product van een jarenlange zorg voor de kwaliteit van het onderwijs. De onderwerpen 1 en 2 zijn vrij algemeen geformuleerd. De concretisering is terug te vinden in de bijlagen. Verder wordt de opleiding goed gesitueerd binnen de hogeschool. Er wordt op regelmatige basis en doorheen de verschillende onderwerpen en facetten verwezen naar de opties en strategische doelen die door de Arteveldehogeschool worden vooropgesteld. In het zelfevaluatierapport worden opvallend veel sterke punten aangehaald. Tijdens de gesprekken blijken deze terecht geformuleerd te zijn. Ook de aangehaalde verbeterpunten kunnen geduid worden.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zoals al aangegeven bij facet 5.1 is het kwaliteitsbeleid van de Arteveldehogeschool stevig verankerd in de opleiding. Sinds het academiejaar 2002-2003 worden alle belangrijke gegevens van een academiejaar gebundeld in een intern kwaliteitsrapport opleiding Vroedkunde. De inleiding van het kwaliteitsrapport somt de jaarlijkse realisaties en verbeterdoelen bij het kwaliteitsbeleid op. . Het Kwaliteitsplan is een ideaal hulpmiddel om systematisch te werk te gaan. Op het einde van het kalenderjaar worden alle realisaties zo nauwkeurig mogelijk vastgelegd in het jaarrapport van de opleiding Vroedkunde. Deze gegevens worden vervolgens opgenomen in het jaarverslag van de Arteveldehogeschool. Bij het bezoek aan de opleiding, uit de gesprekken en na inzage van de documenten blijkt dat een aantal van de in het zelfevaluatierapport aangegeven verbeterpunten ondertussen effectief opgevolgd werden. Daarbij werd eveneens aandacht geschonken aan de aanbevelingen van de laatste doorlichting. Verbeteracties zijn vooral gericht op het curriculum en de leertrajectbegeleiding. Vooral de aangepakte curriculumvernieuwing met het modulair competentiegericht werken, zoals besproken bij onderwerp 2, springt hierbij in het oog.. Het zelfevaluatierapport op zich toont een goede mate van realisatie van streefdoelen uit het verleden. De dynamiek is heel duidelijk en zichtbaar. Zo zijn voor 2004-2005 opnieuw een aantal prioritaire actieplannen uitgewerkt, die geen dode letter zijn. Ook hier is de bottom-up en top-down wisselwerking pertinent aanwezig.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 75
Op basis van de PROZA-verslagen, de verbeterdoelen uit de moduleverslagen, de verslagen van de opleidingsraad, de opleidingsadviesraad en de opleidingsvergadering en de bevragingen, worden Arteveldebreed en binnen de opleiding zelf procedures uitgewerkt en worden korte termijndoelen vastgelegd in het kwaliteitsplan van de opleiding. De Kwaliteitsverbeterteams (KVT) staan in voor de operationalisering van het kwaliteitsproces. Vernieuwend hierbij is het KVT dat recent startte met het uitwerken van de beroepsspecifieke competenties van de vroedvrouw. Vanaf 2004-2005 behoren de praktijklesgevers tot het KVT vaardigheidsonderwijs. De verankering van de realisaties van de KVT’s is vastgelegd in het kwaliteitsrapport, dat geraadpleegd kan worden op de digitale leeromgeving DILEAHS.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis de van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingsraad en de opleidingsadviesraad zijn de officiële overlegorganen in de opleiding. De medewerkers en de studenten worden bij het opleidingsmanagement betrokken via de opleidingsraad. Een ander forum voor studentenparticipatie in de opleiding Vroedkunde is de opleidingsstudentenraad (OSR). Onder voorzitterschap van een student van het derde jaar Vroedkunde, voert de OSR onder andere voorbereidend werk uit voor de opleidingsraad. De resultaten van de studentenbevragingen en de verbeterpunten van de opleidingsraad en de opleidingsstudentenraad worden in actieplannen omgezet. Deze zijn consulteerbaar in het jaarlijkse Kwaliteitsplan. Alle actoren kunnen verslagen van de opleidingsraad en de opleidingsadviesraad raadplegen op de elektronische leeromgeving DILEAHS. Het beroepsveld wordt betrokken bij de interne kwaliteitszorg door deelname aan de consensusgroepen bij PROZA-metingen. Het is ook vertegenwoordigd in de opleidingsadviesraad. Naast de focus op maatschappelijke relevantie wordt hier ook de link tussen opleiding en werkveld bewaakt. Deze systematische betrokkenheid wordt door het werkveld positief ervaren. De betrokkenheid van het personeel bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg is duidelijk. Ook de inbreng van studenten en afgestudeerden is structureel. Zij dragen vooral bij tot
76 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
de onderwijsevaluaties en de curriculumvernieuwing. De geplande alumniwerking zal de band met de afgestudeerden nog bevorderen. De commissie heeft een positieve indruk van de communicatie en de betrokkenheid, zowel door verbale als nonverbale aanwijzingen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan om een open discussie aan te gaan met specialisten/gynaecologen om duidelijkheid te scheppen over beider visie betreffende het onderscheid tussen normale en pathologische zwangerschappen en bevallingen in België.
Oordeel over onderwerp 5: interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
goed excellent goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
het kwaliteitsbeleid van de Arteveldehogeschool vertrekt vanuit de missie van de hogeschool en in het bijzonder vanuit het strategisch doel dat geformuleerd werd over kwaliteitszorg; het kwaliteitsbeleid van de Arteveldehogeschool stevig verankerd is in de opleiding; de in het zelfevaluatierapport beschreven wisselwerking tussen top-down en bottum-up effectief en efficiënt gerealiseerd wordt in de opleiding; het bezoek bevestigt wat het zelfevaluatierapport stelt en aantoont, namelijk dat de kwaliteitscyclus adequaat gehanteerd wordt; de directe zorg voor kwaliteit in de vorm van de systematische bevraging van de studenten na iedere module resulteert in een module-zelfevaluatierapport; de studenten, het personeel, het werkveld en de alumni systematisch en structureel betrokken worden bij de zorg voor kwaliteit van de opleiding en dat deze betrokkenheid doorleefd is; er een kleine afstand is tussen de stafmedewerkers kwaliteitszorg van de hogeschool en van de opleiding; het intern kwaliteitsrapport opleiding Vroedkunde een lovenswaardig en waardevol initiatief is; de realisaties verankerd worden; de resultaten teruggekoppeld worden naar de betrokken actoren; het resultaat van het hanteren van de kwaliteitscyclus over de jaren een gedegen opleidingsprogramma met hoog studieniveau is.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 77
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit het uitstroomonderzoek (2003-2004) blijkt dat de eindcompetenties daadwerkelijk gerealiseerd worden. De commissie verwijst hierbij naar het aspect kwaliteitszorg en het onderzoeksproject competentiegericht evalueren in verloskunde. Theorie en praktijk zijn hierbij mooi in evenwicht. . De wetenschappelijke onderbouw wordt opgemerkt. De tevredenheid over de lectoren/praktijklectoren is groot en de studenten hebben een goede relatie met de lectoren/praktijklectoren. Ook uit de gesprekken blijkt dat de afgestudeerden bijzonder tevreden zijn over de opleiding en hun tewerkstelling. De opleiding levert sterk gewaardeerde vroedvrouwen aan het werkveld, zowel op het vlak van specifieke beroepseisen als op dat van de algemene competenties. Het werkveld stelt vast dat afgestudeerde vroedvrouwen een hoge mate van zelfstandigheid aan de dag leggen, zich bewust zijn van hun competenties, betrokken zijn en een kritische zin hebben. Hun specifieke competentieniveau wordt hoog ingeschat. Bij analyse blijkt dat niet alle afgestudeerden werk vinden op specifieke vroedkundige diensten (86% vindt onmiddellijk werk). Een redelijk hoog percentage (12%) studeert verder. De opleiding is internationaal gericht. De commissie stelt internationale benchmarking voor vergelijking, innovatie en groei vast. Lectoren/praktijklectoren leggen internationale contacten in functie van de studentenmobiliteit. De verblijven zijn dan ook veelvuldig en eerder kort. Er is een lange traditie van participatie van eigen studenten aan internationalisering. De instroom van buitenlandse studenten is in verhouding veel lager. Het project “internationalisation@home” beoogt de studenten die geen kans hebben om naar het buitenland te gaan, het beroep van vroedvrouw toch in een internationaal kader te laten plaatsen. De opleiding besteedt trouwens ook de nodige aandacht aan de interculturele component in de opleiding. De kwaliteit van de beoordeling van de ingekeken eindwerken is van wisselend niveau. Studenten stellen de streefdoelen van eindwerk vaak te hoog. Ondanks de goed uitgewerkte richtlijnen voor de begeleiding en de beoordeling is hierover constante waakzaamheid nodig. Over de kwaliteit van de eindwerkbegeleiding zijn de meningen trouwens verdeeld. De associatie met de universiteit Gent en het niveau van het opleidingsprogramma laten een goede doorstroming toe naar de masteropleiding.
78 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Aanbevelingen ter verbetering:
-
De commissie raadt de opleiding aan om internationale docentenuitwisseling te bevorderen, zowel inkomend als uitgaand. De commissie vraagt de opleiding meer inspanningen te doen om meer buitenlandse studenten te ontvangen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en / of opleiding over de jaren heen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd. Evenmin wordt de situatie per opleiding of per studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Op basis van de slaagpercentages kunnen we vaststellen dat de slaagkans in de opleiding Vroedkunde vergelijkbaar is met andere opleidingen in de hogeschool. Er is een grote diversiteit in instroom, maar het aantal ASO-studenten ligt hoger in de opleiding Vroedkunde dan in de meeste andere opleidingen van de Arteveldehogeschool. Het slaagpercentage van TSO generaties studenten in het eerste opleidingsjaar is relatief laag. Op basis van alle inschrijvingen (studenten die ingeschreven zijn op 1 februari) slaagt gemiddeld over de laatste vijf academiejaren 51,8% in het eerste jaar, 86,2% in het tweede jaar en 94,5% in het derde jaar. Op basis van de studenten die bij de examens nog officieel ingeschreven zijn, slaagt gemiddeld over de laatste drie academiejaren 52.4% in het eerste jaar, 86.1% in het tweede jaar en 94.7% in het derde jaar. Er was het afgelopen jaar een terugval in de slaagcijfers in het eerste jaar. De opleiding volgt dit op. De gemiddelde studieduur schommelt rond 3 jaar en 3 maanden, wat ook het globale gemiddelde van de hogeschool is. Gemiddeld kent het eerste jaar van de opleiding Vroedkunde een studie-uitval van 16,8 studenten. In het tweede jaar is het aantal afhakers beperkt tot gemiddeld 3,4 studenten. In het derde jaar is de studie-uitval zeer klein, gemiddeld 1,2 studenten. De opleiding volgt de resultaten op.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 79
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat er passende maatregelen dienen geformuleerd te worden om de slaagkansen van instromende TSO studenten in het eerste opleidingsjaar te optimaliseren. De commissie stelt voor dat naar oorzaken gezocht wordt om de studie-uitval in het eerste jaar te beperken en hieraan te remediëren.
Oordeel over onderwerp 6: resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
goed voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
de gerealiseerde eindkwalificaties goed overeenstemmen met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; het werkveld de afgestudeerde vroedvrouwen sterk apprecieert; de opleiding het rendement opvolgt aan de hand van onderwijsindicatoren; de internationalisering degelijk ingebed is in de opleiding; een vrij strenge selectie gebeurt in het eerste jaar, waardoor de slaagcijfers in het tweede en derde jaar relatief hoog zijn.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
80 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding De opleiding Vroedkunde van de Arteveldehogeschool heeft zich als doel gesteld om het hele opleidingsprogramma modulair te organiseren, de ondersteunende randvoorwaarden te creëren en het omringende beroepsveld te beïnvloeden. De opleiding hanteert een opleidingsvisie waarbij probleemgestuurd onderwijs samen wordt bekeken met een gerichtheid op projectmatig en procesgericht onderwijs, op begeleid zelfstandig leren en op samenwerkend leren. De opleiding benadrukt het voorzien en stimuleren van probleemgestuurde werkvormen in het onderwijs en een gericht proportioneel inbouwen ervan in het studieprogramma. Het project draagt het label modulair competentiegerichte curriculum waarbij naar synergie gezocht werd in de genoemde accenten. De commissie is zeer onder de indruk van het consequente en systematisch doorgevoerde onderwijskundig model. Dit onderwijsconcept is gebaseerd op voorbereidend onderzoek en internationale referenties en doorgevoerd volgens de actuele state of the art voor het gezondheidszorgonderwijs in de hogescholen. De opleiding speelt hierdoor een voortrekkersrol binnen en buiten de Arteveldehogeschool voor het ontwerpen van het modulaire en competentiegerichte curriculum. Het concept is zeer doordacht en onderbouwd door met veel zorg uitgewerkte competentiesteekkaarten, die een voorbeeld zijn op onderwijskundig vlak. Het nieuwe curriculum is pas gestart in 2004, maar de eerste evaluaties van de studenten in verband met de kerncompetenties zijn positief. Bevraging bij studenten en lectoren/praktijklectoren toont een duidelijke tevredenheid over de verandering op het niveau van de opleiding en het opleidingsprogramma. Het werkveld en de mentoren geven een positieve waardering aan de kwaliteit van de opleiding en aan het competentieniveau van de pas afgestudeerden. (Dit blijkt uit gesprekken; er zijn nog geen evaluatieresultaten). De (zelf)evaluatie van het kwaliteitszorgniveau over de kernprocessen, gespreid over de jaren 1998 tot 2004, geeft op de schaal van 1 tot 5 niveau 4-5 aan. De aanzet tot de beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk wordt gegeven in facet 1.1, excellent, facet 2.1, excellent, facet 2.3, goed, facet 2.6, excellent facet 5.1, goed; facet 5.2, excellent.
Besluit Het complementair toevoegen en verwerken van het competentiegericht werken in de hervorming van de klassieke onderwijsvorm naar een modulair curriculum is een enorme uitdaging voor deze opleiding Vroedkunde! Het is een doordacht en uniek project dat duidelijk vorm gekregen heeft in de uitwerking van de modules.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 81
Facet
Differentiatie en profilering
Beoordelingscriterium - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het in de opleiding Vroedkunde geïmplementeerde modulaire en competentiegerichte curriculum is de natuurlijke ontwikkeling van het onderwijs naar een modulair en competentiegericht curriculum. Het kenmerk maakt duidelijk dat de Arteveldehogeschool, Gent, vernieuwing niet schuwt. Het modulaire en competentiegerichte curriculum past bij een professioneel gerichte opleiding Vroedkunde en is een effectieve innovatie. Er is een duidelijke visie over wat bedoeld wordt met competentiegericht opleiden. Deze visie wordt onder de vorm van de competentiemozaïek van de vroedvrouw gecommuniceerd naar de studenten en de buitenwereld (het werkveld, de professionele vroedvrouwen en andere gezondheidswerkers). Er zijn duidelijke leerlijnen aanwezig. Eerste onderzoek wijst uit dat de student met betere vaardigheden en meer flexibiliteit de opleiding verlaat. Het modulaire en competentiegerichte curriculum levert een betekenisvolle bijdrage aan de organisatie, de invloed en het kwalitatieve hoge niveau van de opleiding tot vroedvrouw. Het kenmerk en de erin beschreven aanpak kunnen als voorbeeld dienen voor gelijksoortige binnen- en buitenlandse opleidingen die in een proces van onderwijsvernieuwing willen stappen. De omvorming tot een modulaire en competentiegerichte opleiding gebeurde volgens een duidelijk veranderingsplan dat qua doel en proces volgens afspraken is uitgevoerd. Er werd gewerkt volgens een ontwerpgerichte onderzoeksbenadering. De publicaties en de presentaties tijdens studiedagen over het modulaire en competentiegerichte curriculum staven de profilering van de opleiding op dit vlak. De medewerkers van de opleiding worden gevraagd als spreker in binnen- en buitenland om de opleidingshervorming als voorbeeld van good practice toe te lichten.
Mede waardoor is dit oordeel gevormd: -
gesprekken met studenten; gesprek met stagebegeleiders; gesprekken met het werkveld; gesprekken met lectoren, praktijklectoren, modulecoördinatoren; het bijwonen van voordracht modulair competentiegericht curriculum; het doornemen van het rapport “Het modulaire en competentiegerichte curriculum”, niet bij het zelfevaluatierapport aangeleverd materiaal, dat aangereikt is op 19 oktober 2005, de eerste dag van het visitatiebezoek in de Arteveldehogeschool Gent.
82 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
Facet
Kwaliteit
Beoordelingscriterium Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het modulaire en competentiegerichte curriculum werd ontwikkeld en geïmplementeerd aan de hand van een gedetailleerd projectplan. Het doel van het veranderingsplan was een herverkaveling van het studieprogramma in leereenheden. Een hernieuwde vorm van teamwerking, een vernieuwde wijze van taakbelastingberekening, een sterk enthousiast opleidingsteam en de gedrevenheid van de opleidingscoördinator vormden de belangrijke hoekstenen van dit project. De opleiding heeft de ontwikkeling en invoering begeleid door een systematische kwaliteitscontrole volgens de PROZA-systematiek. De opleiding Vroedkunde zit op de verschillende relevante aandachtspunten op het niveau van gedegen kwaliteitsbewaking en continue verbetering. Voor enkele punten kan zelfs het niveau van uitmuntendheid worden behaald. Er is dus een goede indicatie dat het modulaire en competentiegerichte curriculum bijdraagt tot de kwaliteit van de opleiding. De resultaten van het onderzoek bij de medewerkers tonen een duidelijke tevredenheid over de (aanpak van de) verandering op het niveau van de opleiding en het opleidingsprogramma, ondanks de grote taakbelasting die de implementatie met zich meebracht. Ook de resultaten van het onderzoek bij studenten bleek positief. Het modulair en competentiegericht opleiden heeft de transparantie van het programma bevorderd en de uitbouw van studiebegeleiding naar een volwaardige leertrajectbegeleiding mogelijk gemaakt. Ook de portfolio is hierbij een belangrijk begeleidingsinstrument. Verder werd ook het effect van een gestandaardiseerd casusgebaseerd competentiegericht assessment onderzocht. Hieruit blijkt dat deze vorm van beoordelen een duidelijkere differentiatie maakt in het al dan niet beheersen van de competentie bij studenten en dat deze differentiatie ook op een zinvolle manier gebeurt. De resultaten van het onderzoek bij afgestudeerden toont aan dat zij zich startbekwaam voelen. De pasafgestudeerden zijn positief over de bekwaamheid van de gemiddelde afstuderende en lovend over de kwaliteit van het onderwijs. De opleiding houdt voeling met nationale en internationale ontwikkelingen in het beroepsveld door benchmarking en overleg met externe deskundigen. De commissie waardeert het generieke karakter van het uitgewerkte curriculum, wat kadert in de ontwikkeling van een kenniscentrum in de Arteveldehogeschool en hierin zijn verdere toepassing zal kennen.
Mede waardoor is dit oordeel gevormd: -
gesprekken met studenten; gesprek met stagebegeleiders; gesprekken met het werkveld; gesprekken met lectoren, praktijklectoren, modulecoördinatoren; het bijwonen van voordracht modulair competentiegericht curriculum;
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 83
-
het doornemen van het rapport “Het modulaire en competentiegerichte curriculum”, niet bij het zelfevaluatierapport aangeleverd materiaal, dat aangereikt is op 19 oktober 2005, de eerste dag van het visitatiebezoek in de Arteveldehogeschool, Gent.
Facet
Concretisering
Beoordelingscriterium De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het modulaire en competentiegerichte curriculum heeft ertoe bijgedragen dat het programma meer flexibiliteit toelaat in de benadering van de verschillende doelgroepen en in het uittekenen van individuele leertrajecten. Bovendien maakt het een betere uitvoering van het decreet op de flexibilisering mogelijk. De studeerbaarheid van het programma wordt bewaakt door van bij het ontwerp oog te hebben voor de begrote studielast. Er wordt meer evidence based gewerkt. Het modulaire en competentiegerichte curriculum staat mede borg voor de logische en samenhangende opbouw van het opleidingsprogramma met een hoog actualiteitsgehalte waarbij competenties en competentiedomeinen zichtbaarder en gerichter (in leerlijnen) aanwezig zijn. De relatie tussen onderwijsprocessen en competenties werden in kaart gebracht door het ontwikkelen van een competentiematrix. De te ontwikkelen competenties gedurende de opleiding zijn geoperationaliseerd en uitgeschreven in competentiesteekkaarten. Het modulaire en competentiegerichte curriculum heeft geleid tot een vernieuwde aanpak in onderwijswerkvormen, didactiek, leermiddelen en evaluatiemethodes. Het onderwijs wordt geïntegreerd aangeboden via teamteaching. De studeerbaarheid van het programma wordt bewaakt door van bij het ontwerp oog te hebben voor de begrote studielast. Er wordt meer evidence based gewerkt. Het modulaire en competentiegerichte curriculum heeft ertoe geleid dat de prestaties van de studenten en de kwaliteit van de afgestudeerden door het werkveld wordt gewaardeerd. Het modulaire en competentiegerichte curriculum heeft geleid tot een behoefte aan aangepaste onderwijsvoorzieningen zoals meer zelfstudieruimte, een digitale leeromgeving en persoonlijke leertrajectbegeleiders. Het modulaire en competentiegerichte curriculum heeft ertoe geleid dat de competentiedomeinen van lesgevers beter worden geprofileerd op basis van de complementaire expertise en een sterke cohesie tussen de lesgevers van de modules. Ook het verantwoordelijkheidsgevoel en het proceseigenaarschap stijgt door de doorgedreven bevoegdheidsdelegatie.
Mede waardoor is dit oordeel gevormd: -
gesprekken met studenten. gesprek met stagebegeleiders.
84 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
-
gesprekken met het werkveld. gesprekken met lectoren, praktijklectoren, modulecoördinatoren. het bijwonen van voordracht modulair competentiegericht curriculum. het doornemen van het rapport “Het modulaire en competentiegerichte curriculumt”, niet bij het zelfevaluatierapport aangeleverd materiaal, dat aangereikt is op 19 oktober 2005, de eerste dag van het visitatiebezoek in de Arteveldehogeschool, Gent.
Besluit De waarde van het modulaire en competentiegerichte curriculum voor de opleiding Vroedkunde in de Arteveldehogeschool blijkt zichtbaar uit de door de opleiding aangeleverde resultaten. Hier wordt duidelijk hoe met beperkte middelen een bacheloropleiding van hoge kwaliteit gerealiseerd kan worden. Ook voor andere opleidingen en/of hogescholen heeft het ontwikkelde model onbetwistbaar een potentiële waarde als leidraad voor een onderwijsvernieuwingproject.
Oordeel over bijzondere kwaliteitskenmerken - voldoende -
Facet: Differentiatie en profilering: Facet: Kwaliteit: Facet: Concretisering:
goed goed goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
de opleiding zich door het ontwikkelen en invoeren van het modulaire competentiegerichte curriculum profileert in het Vlaamse hogeschoollandschap; de resultaten blijken uit de permanente integrale kwaliteitscontrole; de gevolgen geoperationaliseerd zijn voor de onderwijskwaliteit bij alle actoren; het vernieuwde curriculum beschikbaar gesteld wordt voor andere opleidingen wat kadert in de ontwikkeling van een kenniscentrum in de Arteveldehogeschool.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie het bijzondere kwaliteitskenmerk toe te kennen aan de opleiding.
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 85
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen; de gevoerde gesprekken met de betrokkenen; de documenten ter inzage bij het bezoek; de opgevraagde documenten; de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1 Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2 Programma: Onderwerp 3 Personeel Onderwerp 4 Voorzieningen: Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6 Resultaten
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding voor alle afstudeerrichtingen gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding derhalve positief. De commissie stelt eveneens voor het bijzonder kwaliteitskenmerk Het modulaire en competentiegerichte curriculum aan de opleiding toe te kennen.
86 | op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol
OVERZICHTSTABEL OORDELEN score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid
excellent goed
Facet Facet Facet Facet
goed OK goed excellent
2.3: Samenhang 2.4: Studieomvang 2.5: Studielast 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement Bijzondere kwaliteitskenmerken Facet: Differentiatie en profilering Facet: Kwaliteit Facet: Concretisering
score onderwerp voldoende
excellent goed voldoende
goed niet van toepassing goed voldoende goed goed voldoende voldoende voldoende goed voldoende goed excellent goed voldoende goed voldoende voldoende goed goed goed
op le id in g s ra p po rt A rte ve ld e h og e s c h o ol | 87
88 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B r us s e l
2.2
Erasmushogeschool Brussel
Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: Het decreet voor de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 resulteerde in de fusie van het Hoger Instituut voor Verpleegkunde Brussel, de Erasmushogeschool Brussel, de laboratoriumopleidingen van het Provinciaal Hoger Instituut voor Tuinbouw en Scheikunde te Anderlecht en het Hoger Instituut van het Gemeenschapsonderwijs te Wemmel. Het departement Gezondheidszorg van de Erasmushogeschool Brussel werd integraal verder uitgebouwd op de medische campus van het AZ-VUB te Jette. De raad van bestuur van de Erasmushogeschool Brussel besliste het departement Lerarenopleiding vanaf het academiejaar 1999-2000 te verplaatsen naar campus Jette en in april 2001 te fusioneren met het departement Gezondheidszorg. Door deze schaalvergroting kreeg het fusiedepartement Gezondheidszorg en Lerarenopleiding onder andere meer financiële armslag en stabiliteit voor de uitbouw van ondersteunende diensten en is uitgegroeid tot het grootste departement van de Erasmushogeschool Brussel met zeven opleidingen en 23% van het totale aantal studenten. De raad van bestuur van de Erasmushogeschool en deze van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) keurden in juli 2003 de statuten goed van de Universitaire Associatie Brussel, vzw. Hiermee werd het engagement genomen de samenwerking tussen de Vrije Universiteit Brussel en de Erasmushogeschool die al jaren bestond, uit te breiden en te formaliseren in overeenstemming met het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (4 april 2003). De aanpak van de onderwijshervorming binnen de associatie werd omschreven in het omvormingsdossier en het onderwijsontwikkelingsplan. De Universitaire Associatie Brussel wil een complementair opleidingsaanbod realiseren binnen de associatie. Daarom wordt in een eerste fase gestreefd naar een totaalpakket van opleidingen. Een daarvan is Gezondheidszorg, waarin het Erasmushogeschool Brussel departement Gezondheidszorg en Lerarenopleiding samenwerken met de VUB-faculteiten Geneeskunde en Farmacie en Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie op campus Jette. Nog in deze context werd overgegaan tot het inrichten van een Master in Verpleegkunde en Vroedkunde vanaf het academiejaar 2004-2005 (schakelprogramma). Bij bepaling van het decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 werd Vroedkunde een autonome driejarige opleiding. Het departement koos tegelijkertijd voor: de kleinschaligheid van de opleiding Vroedkunde in functie van de kwaliteit van de opleiding, een constante instroom, een garantie op kwalitatief zeer goede stageplaatsen en zekerheid van tewerkstelling; het realiseren van een opleidingsprogramma in functie van de specificiteit van de opleiding Vroedkunde enerzijds en Verpleegkunde anderzijds; een beperkte verantwoorde organisatie van gemeenschappelijke opleidingsonderdelen in opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde; een gemeenschappelijk beleid in onderwijsinnovatie opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde (modularisering, evolutie naar studentengecentreerd en competentiegericht onderwijs, skillslabmethode, projectonderwijs, integratie ICT……); het behoud en vertalen van de vroegere opties Verpleegkunde naar afstudeerrichtingen; het flexibiliseren van een verkort studietraject Verpleegkunde na Vroedkunde en Vroedkunde na Verpleegkunde; het aanbod van een BANABA; de organisatie binnen de UAB van een Master in Verpleegkunde en Vroedkunde.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 89
De opdrachtverklaring en onderwijsvisie van de hogeschool omvat de krachtlijnen en de visie waar het onderwijs van de opleiding Vroedkunde zich naar richt. De opdrachtverklaring wordt aangevuld door de departementale onderwijsvisie. De kern van de departementale opleidingsvisie is de integratie van theorie en praktijk.”
Volgens de commissie geven zowel de inhoud als de bijlagen van dit zelfevaluatierapport een algemeen beeld van de opleiding. Het ontbreekt echter aan voldoende ingrediënten om deze algemene beschrijving te toetsen aan de praktijk. De onderwerpen 1 Doelstellingen van de opleiding en 2 Programma, die volgens de commissie toch de kern van het zelfevaluatierapport uitmaken, worden in verhouding tot bijvoorbeeld facet 4.1 Materiële voorzieningen erg summier behandeld. Bij meerdere facetten wordt een uitgebreide theoretische uiteenzetting gegeven, zonder bijhorende concretisering en/of staving aan de dagdagelijkse (onderwijs)praktijk. De sterke en zwakke aspecten komen in het zelfevaluatierapport nauwelijks tot hun recht. De actiepunten worden zeer beperkt en meestal verspreid in de beschrijving geformuleerd. Er is in deze weinig systematiek in dit rapport. De verplichte bijlagen waren niet of onvolledig aanwezig. De gesprekken en de tijdens het bezoek opgevraagde gegevens brengen grotendeels voldoende bijkomende informatie om de verschillende facetten te beoordelen. Bij aankomst heeft de commissie het overbruggingsrapport kunnen doornemen en heeft zij hiermee rekening gehouden bij het bezoek en de uiteindelijke beoordeling.
90 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B r us s e l
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingsdoelstellingen zijn uitgeschreven als competenties en eindkwalificaties voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zoals opgenomen in artikel 58 van het Structuurdecreet. Het opleidingsprofiel van de VLOR waarin de basiscompetenties waarover de afgestudeerde vroedvrouw moet beschikken,vormt het kerndocument voor de concretisering van de documenten. De opleiding stelt tot doel vroedvrouwen te vormen die competent zijn op het gebied van de medische bevoegdheden in het fysiologisch verloskundig gebeuren en de verpleegkundige bevoegdheden in de pathologische verloskunde, de neonatologie, de gynaecologie en de reproductieve geneeskunde; een visie hebben over het beroep van vroedvrouw. Dit houdt in dat ze zich bewust zijn van de verantwoordelijkheden en de plaats die de vroedvrouw in de gezondheidszorg inneemt; kunnen functioneren binnen het kader van de Belgische wetgeving en de richtlijnen van de EU. De beroepsspecifieke competenties worden in de opleiding als volgt vertaald een verloskundige diagnose kunnen stellen; de pasgeborene kunnen onderzoeken, zijn conditie bepalen en onderscheid maken tussen een normale en abnormale morfologie; therapeutische handelingen kunnen uitvoeren; verpleegtechnische handelingen kunnen stellen en zorg kunnen verlenen; resultaten van wetenschappelijk onderzoek kunnen toepassen; advies kunnen geven over het perinataal proces; educatie kunnen geven over het perinataal proces; werkzaamheden kunnen organiseren; administratieve taken kunnen uitvoeren.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 91
De commissie stelt vast dat de opleiding geen duidelijke visie ontwikkeld heeft over de vroedvrouwen die zij wil vormen voor het werkveld. De Opleidingsvisie vroedkunde is beperkt tot een algemene beschrijving van het beroep van de vroedvrouw. Dit werd echter niet gecorreleerd aan de competenties van de beginnende vroedvrouw, noch aan een algemene visie en onderwijsvisie. Ook een vertaling naar de algemene competenties en de algemene beroepsgerichte competenties die bij deze professionele bacheloropleiding verwacht worden en waar slechts zeer summier en algemeen naar verwezen wordt in het zelfevaluatierapport, ontbreekt. Welke basisvaardigheden aan bod komen in welke opleidingsonderdelen staat uitgeschreven in een studiegids per departement en in de module- en projectboeken. Hierin zijn ook de te bereiken competenties opgenomen. Bij inzage van de negen moduleboeken blijkt dat de algemene doelstellingen te weinig geconcretiseerd zijn. De geformuleerde competenties zijn in hoofdzaak beperkt tot de beroepsspecifieke, technische vaardigheden. De commissie betreurt dat het gehanteerde competentieprofiel niet afgetoetst is aan de onderwijs- en opleidingsvisie van het aanwezige onderwijzend personeel. Het zelfevaluatierapport getuigt niet van een eigen gedragen visie in de opleiding. De gesprekken met verschillende groepen bevestigen deze vaststelling. De toelichting bleef beperkt tot een herhaling van wat in het zelfevaluatierapport beschreven is. Een duidelijke onderwijsvisie die vertrekt van opleidingseigen antwoorden op vragen als “Wat betekent competentiegericht voor de opleiding?” en “Wat houdt zelfstandig leren in?” ontbreekt. Volgens de opleiding werd de opleidingsvisie opgesteld, besproken en goedgekeurd in de opleidingscommissie Vroedkunde en werd zij bij het begin van het academiejaar aan alle lectoren/praktijklectoren gemaild. Volgens de commissie gebeurden de discussies in de opleiding echter niet grondig genoeg. Er rijzen dan ook twijfels over de eenheid van visie bij alle betrokken OPleden. De competentielijst is nog niet geconcretiseerd in gedragsindicatoren en wordt niet daadwerkelijk gehanteerd in de verschillende facetten van het onderwijs. De studiegids getuigt van het embryonale karakter van het competentiedenken in de opleiding. De gesprekken en de verslagen van de werkgroep competenties brengen aan het licht dat er plannen zijn in verschillende opleidingen van de hogeschool om te starten met de invoering van een door de lerarenopleiding ontwikkelde competentiematrix. Actieve deelname hieraan verdient volgens de commissie prioritaire aanmoediging voor de opleiding Vroedkunde. Voor de concretisering van de doelstellingen en de algemene filosofie van de opleiding werd gebruik gemaakt van diverse documenten: de opleidingsvisie Vroedkunde van de Erasmushogeschool Brussel, de bestaande Europese wetgeving, het beroepsprofiel van de Belgische vroedvrouw (Nationale Raad voor de Vroedvrouwen), het opleidingsprofiel van de opleiding Vroedkunde (VLOR), de minimum bekwaamheden voor de vroedvrouw zoals in 1992 geformuleerd door de werkgroep vroedvrouwen van de WVVV, de definitie van het beroep van vroedvrouw zoals geformuleerd door de WHO in 1992 en de Internationale Ethische Code voor Vroedvrouwen van het ICM, (Vancouver, 1993). De commissie stelt vast dat er nog te weinig doordachte aandacht gaat naar de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen. De commissie heeft bij alle deelnemers gepeild naar de kennis van en de betrokkenheid bij het competentiedenken in de opleiding. Hoewel de opleidingsvisie bij de start van het academiejaar door de jaarverantwoordelijken aan alle studenten toegelicht wordt en de vertegenwoordigers van de stageplaatsen geïnformeerd worden tijdens de jaarlijkse mentorendag, blijkt uit de gesprekken dat het competentiedenken duidelijk onvoldoende doorgedrongen is bij de studenten en slechts beperkt bij enkele lectoren/praktijklectoren.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de doelstellingen van de opleiding moeten bijgestuurd worden in de richting van het competentiegericht leren en raadt de opleiding aan deze doelstellingen te toetsen aan BAMA-competenties.
92 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B r us s e l
-
-
De commissie raadt de opleiding aan werk te maken van de ontwikkeling van een eigen opleidings- en onderwijsvisie en daarbij zowel lectoren, praktijklectoren, gastlectoren als het beroepsveld en de afgestudeerden te betrekken. De commissie stelt dat bij de opstelling van de opleidingsdoelstellingen de internationale dimensie nog meer en nog duidelijker aan bod dient te komen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De domeinspecifieke eisen zijn summier geformuleerd in het zelfevaluatierapport en in de bijlagen. Er is nauwelijks een verwijzing naar het beroepsprofiel voor vroedvrouwen zoals vastgelegd door de Nationale Raad voor Vroedvrouwen. Nochtans participeert deze opleiding ook in de werkgroep onderwijs van de beroepsvereniging VLOV. De opleidingsdoelstellingen situeren zich vooral op het microniveau van de directe patiëntenzorg. Het meso- en macroniveau lijken nauwelijks aan bod te komen. Omdat een uitgewerkte visie op vroedkunde en geoperationaliseerd competentieleren in de doelstellingen voor de verschillende opleidingsonderdelen ontbreken, is het moeilijk om een definitieve uitspraak te doen over het al dan niet afgestemd zijn ervan op de behoeften van het beoogde nationale en/of internationale werkveld. Bij vergelijking van het opleidingsprofiel in de studiegids, de opleidingsvisie uitgewerkt in het ZER en de zogenaamde competenties opgenomen in de moduleboeken met het door de VLHORA uitgewerkte domeinspecifieke referentiekader, ontbreken enkele beroepspecifieke competenties: In het verloskundig-medisch domein en in het neonatologisch-medisch domein is de bachelor in Vroedkunde in staat de vrouw en het kind te begeleiden in verhoogde risicosituaties in samenwerking met en verwijzend naar gynaecologen, neonatologen en andere specialisten. De bachelor in Vroedkunde is in staat de vrouw in haar familiale en sociale context te situeren en psychosociale crisissituaties te herkennen. Hij/zij is in staat koppels met vruchtbaarheidsproblemen te begeleiden tijdens de medische behandeling. De bachelor in Vroedkunde is in staat studenten en jonge collega’s te begeleiden en te bekwamen om als vroedvrouw in de gezondheidszorg te functioneren. De bachelor in Vroedkunde is in staat op evidentie gebaseerde zorgen te verstrekken en om te beslissen, na het afwegen van alle evidentie, wat in een bepaalde situatie het meest aangewezen lijkt (best available evidence). Op basis van de gesprekken en na inzage van de materialen ter plaatse heeft de commissie de indruk dat een aantal van deze ontbrekende competenties toch in de opleiding aan bod komen. Het werkveld geeft aan dat de opleiding erin slaagt om afgestudeerden af te leveren in overeenstemming met de eisen van het werkveld. De
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 93
intuïtieve inbreng door vakbekwame vroedvrouwen als onderwijzend personeel en de ruime vertegenwoordiging van het werkveld in de opleidingscommissie blijken een aantal tekortkomingen in het curriculum te compenseren. Bovendien loopt een groot aantal studenten verschillende stages in de nabijgelegen Brusselse ziekenhuizen, waardoor zij goed voorbereid zijn op het functioneren in de complexe Brusselse context.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat de eerder toevallige en van individuen afhankelijke inhoudelijke invulling verder vorm dient te krijgen in een beter gestructureerde opleidingsvisie en in een competentieprofiel, dat op regelmatige momenten met alle betrokkenen, ook met het beroepsveld, wordt doorgesproken. De commissie raadt de opleiding aan het competentiedenken verder te ontwikkelen en te operationaliseren in gedragsindicatoren.
Oordeel over onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding - voldoende -
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie: Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
-
-
-
het domeinspecifieke kader van de opleiding zich voldoende situeert in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld werd door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; hoewel het competentiegericht leren sterk, maar onduidelijk benadrukt wordt in het zelfevaluatierapport, uit de gesprekken blijkt dat van competentiegericht leren in het onderwijs weinig terug te vinden is in de realiteit van de opleiding; het niet duidelijk is welke de eindcompetenties zijn; het competentiegericht onderwijs nog niet echt gedragen wordt door het onderwijzend personeel en dat de doelstellingen van de opleiding in de praktijk nog niet aangepast zijn aan de omvorming van de gegradueerde vroedvrouw tot bachelor in de Vroedkunde; de studenten en het onderwijzend personeel nog geen degelijke voeling met competentiegericht onderwijs en competentiegerichte onderwijsvorm hebben; de opleiding niet aantoont dat de doelstellingen gericht zijn op algemene, beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties; het bij goed bedoelde intenties blijft door gemotiveerde en onderlegde mensen, die mits goed gekozen begeleiding kunnen en willen bijsturen; de opleiding bij de domeinspecifieke eisen zeer weinig verwijzingen naar de doelgerichte input kan aanhalen; niettegenstaande de eindkwalificaties niet systematisch getoetst worden aan het brede beroepsveld het werkveld toch stelt dat deze bereikt zijn.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
94 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B r us s e l
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool schrijft geen structuren uit om het onderwijsontwikkelingsplan uit te werken en te integreren op departementaal en opleidingniveau. Zij voorziet geen duidelijke stimulansen voor vernieuwende initiatieven in de vorm van ondersteuning met bijkomend personeel of bijkomende middelen. De departementen en opleidingen maken zelf keuzes betreffende onderwijsvernieuwing. De opleiding startte recent met een modulair uitgebouwd curriculum. De commissie stelt vast dat modulaire opbouw van het curriculum uiteindelijk een beslissing van de hogeschool is. De opleiding ziet het modulair onderwijs als middel om de vastgestelde inhoudelijke tekorten van het vorige curriculum weg te werken. Het opleidingsteam en de opleidingscommissie vertalen de opleidingsdoelstellingen naar het programma, rekening houdend met het beroeps- en opleidingsprofiel. Zij raadplegen hiervoor bestaande nationale en internationale curricula. De commissie stelt bij dit alles vast dat geen systematische procedure uitgewerkt is voor de curriculumhervorming en -vernieuwing. De opleiding geeft aan nog geen systematische vergelijking met andere opleidingen Vroedkunde uit te voeren, hoewel er diverse buitenlandse curricula beschikbaar zijn. In de associatie Brussel is de gevisiteerde opleiding de enige opleiding Vroedkunde. Toch is er geen doelgerichte samenwerking met andere Vroedkundeopleidingen buiten de associatie. De commissie heeft dan ook de indruk dat de opleiding alles zelf en op eigen kracht moet/wil doen. Toch stelt zij vast dat de opleidingscommissie een belangrijke rol speelt in de onderwijsontwikkeling. In deze commissie zijn het werkveld en de studenten ruim vertegenwoordigd. De bestaande leerdoelen, leerinhouden en evaluatievormen werden bij het onderwijzend personeel opgevraagd. De verschillende opleidingsonderdelen werden in functie van relevantie, leerdoelen en leerinhouden ingedeeld per module. Uit het beschikbare materiaal is echter moeilijk af te leiden hoe de modules in werkelijkheid gerealiseerd worden. De modules zijn zoals opgetekend in de studiegids en zoals gebleken na inzage niet duidelijk, noch transparant. Dit wordt bevestigd in de gesprekken. De didactische fiches moeten degelijker uitgewerkt worden. Gesprekken tonen aan dat volgens verschillende (gast)lectoren de modulaire uitbouw niet past binnen de opleidingsonderdelen die zij doceren. Dat weerspiegelt zich in de realiteit. Na de gesprekken stelt de commissie immers vast dat het curriculum eerder een vakkencurriculum is, waarbij de meeste vakinhouden dezelfde gebleven zijn als voorheen en nu in thematische modules werden geplaatst. De operationalisering van de competenties is niet herkenbaar in de beschrijving van de opleidingsonderdelen in de moduleboeken. Integratie en coördinatie tussen de verschillende opleidingsonderdelen binnen een module ontbreken grotendeels.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 95
Hoewel de opleiding in het zelfevaluatierapport stelt dat de eerste stap in de opbouw van het curriculum het bepalen van de eindcompetenties was, brengen de gesprekken geen duidelijkheid over de vertaling van de eindkwalificaties naar leerdoelen. Om disciplineoverstijgende elementen aan bod te laten komen, koos de opleiding voor het systematisch inpassen van projectonderwijs in de modules. Hiermee beoogt de opleiding een disciplineoverschrijdende integratie van theorie en praktijk. Door een aantal onderwerpen disciplineoverschrijdend aan te bieden, slaagde de opleiding er in om verschillende opleidingsonderdelen terug te brengen tot de essentie. De commissie vindt dit een waardevol initiatief en stelt vast dat de beschikbaar gestelde rapporten kwaliteitsvol zijn. Ook het opleidingsonderdeel casuïstiek in het derde jaar beantwoordt aan de betrachting om theorie en praktijk te integreren. Volgens de commissie zorgt de opleiding ook voor een goede verdeling van theoretisch en klinisch onderwijs. In het programma worden multiculturele aspecten ingebouwd via een project in samenwerking met de studenten van de lerarenopleiding. De cel Internationalisering van het departement Gezondheidszorg enLerarenopleiding stelt als doel een internationaliseringcultuur te creëren. De ad hoc benadering wordt verlaten om plaats te ruimen voor een meer gestructureerde en beleidsmatige aanpak. . De aanstelling van een coördinator internationalisering voor het departement en een verantwoordelijke voor de respectievelijke opleidingen vormen een eerste stap in de structurele verankering van de internationalisering in de werking van het departement. De docentenmobiliteit komt in de opleiding Vroedkunde geleidelijk op gang. Door het aantrekken van jonge lectoren/praktijklectoren hoopt de opleiding dit in de toekomst te intensifiëren. De studenten krijgen veel kansen om buitenlandse stages te lopen. In de mate van het mogelijke worden zij bezocht en doceren de betrokken lectoren ter plaatse. De internationale dimensie wordt in het opleidingsprogramma voornamelijk geïntegreerd door projectwerking. Zo worden in het eerste jaar multiculturele topics belicht. De buitenlandse ervaringen van de laatstejaarsstudenten vormen het uitgangspunt voor de jaarlijks georganiseerde en verplicht bij te wonen internationale dag. Hoewel de focus vooral op de verpleegkunde ligt, participeren ook studenten Vroedkunde aan het internatonale Rainbow project.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat naast het intense overleg tussen de vroedvrouwen van de opleiding in het kernteam, structureel overleg met het voltallige onderwijzende korps uitgewerkt dient te worden. De commissie stelt dat het curriculum vorm geven moet worden volgens vooraf afgesproken en systematisch bewaakte procedures. De keuze voor een modulair uitgebouwd curriculum moet gedragen worden door alle betrokkenen. De commissie raadt de opleiding aan om de principes van de modulaire structuur grondig door te spreken met alle betrokken lectoren/praktijklectoren/gastdocenten. Het is de taak van de opleidingscoördinator om de implementatie in het vernieuwde curriculum systematisch te bewaken. Integratie en coördinatie tussen de verschillende opleidingsonderdelen binnen een module zullen de transparantie en de toepassing ervan duidelijk maken voor de betrokken gebruikers. De commissie vraagt de opleiding de didactische fiches systematisch en volgens vooraf vastgelegde normen uit te werken.
96 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B r us s e l
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat voor de helft uit theoretische vorming en voor de andere helft uit klinisch onderricht. De verhouding tussen theoretisch en praktisch onderwijs wordt systematisch opgebouwd in functie van de theoretische en praktische voorkennis met een steeds toenemend competentieniveau in meer complexe beroepssituaties. In het eerste jaar ligt de nadruk op de theorie en is de verhouding 2/1. In het tweede jaar is de verdeling gelijk. In het derde jaar wordt meer aandacht besteed aan de klinisch aspecten en is de verhouding 1/2. Competenties in maatschappelijke en beroepsmatige context worden ontwikkeld door projectwerking, stages en vaardigheidsonderwijs, waarin verloskundige, neonatale, verpleegkundige en sociale vaardigheden aan bod komen. Volgens de commissie speelt de opleidingscommissie een belangrijke rol bij de afstemming van het programma op het professionele karakter van de opleiding. De opleiding tracht in te spelen op nieuwe ideeën en tendensen in de maatschappij en in het beroepsdomein door de stages in verschillende settings in binnen- en buitenland en door studiedagen. Zo organiseerde de opleiding in samenwerking met de VLOV en de Arteveldehogeschool de studiedag aansprakelijkheid voor laatstejaarsstudenten. Ook organiseert zij jaarlijks gastseminaries en (inter)nationale studiebezoeken. In 2004 stond er een vrijblijvend studiebezoek van studenten en twee lectoren aan de vroedvrouwenopleiding van het Technological Educational Institute of Thessaloniki en diverse gezondheidscentra in Thessaloniki (Griekenland) op het programma. In het kader van de docentenmobiliteit gaf een lector/praktijklector Vroedkunde gastlessen in de vroedvrouwenopleiding van het Swedisch Polytechnic in Vasa (Finland) over evidence based midwifery, midwifery in the fertility clinic en midwifery (education) in Belgium”. De derdejaarsstudenten volgen gedurende één week een opleiding bij de vzw Zijn-beweging. Bedoeling van deze vorming is het zoeken, vinden en werken aan een goede attitude tegenover slachtoffers en daders van geweld in de familiale context. Projectonderwijs, literatuurstudie en eindwerk stimuleren de zelfstudie met het oog op de integratie van recente ontwikkelingen in theorie en beroepspraktijk. Uit het overbruggingsrapport blijkt dat de evidence based component een actueel aandachtspunt geworden is. De commissie waardeert in dit verband het duidelijke engagement van het opleidingshoofd in Medskills, een project dat evidence based informatie met betrekking tot medische vaardigheden op het web plaatst. De opleiding onderhoudt contacten met maatschappelijk relevante organisaties. Voorbeelden zijn de posthogeschoolvorming Actualisering van verloskundige methoden. Baringsdynamiek en bekkenbode, het opstarten van cursussen door een lector/praktijklector en de studenten van het derde jaar in samenwerking met het dienstencentrum De Bres en het uitwerken van thema-avonden over zwangerschap en bevalling, die trainingsmogelijkheden bieden aan de studenten voor perinatale voorlichting. Verder loopt er een samenwerking met Nasci, een dienstencentrum voor het jonge kind en stellen lectoren/praktijklectoren hun expertise ter beschikking bij de vorming van kraamverzorgenden bij Familiehulp. De commissie ervaart deze vormen van dienstverlening als een waardevolle interactie tussen de opleiding, de student en het werkveld. Bovendien komen
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 97
studenten op die manier in contact met de maatschappelijke werkelijkheid en mogelijke problemen, zoals de multiculturele component, werkloosheid en armoede. De participatie van de opleiding aan wetenschappelijk onderzoek situeert zich in het recent gestarte departementale onderzoek naar het beroepsbeeld, de motivatie en de arbeidstevredenheid bij studenten Verpleegkunde en Vroedkunde. Daarnaast beoogt dit project een optimalisering van de stagebegeleiding en een betere screening van de kandidaat-studenten. Dit project vertrekt vanuit een reëel ervaren nood in het departement en beoogt een betere studentenbegeleiding. De commissie waardeert dit initiatief, dat ingebed is in de werking van het studiegebied Gezondheidszorg. Zij vraagt de opleiding de resultaten van dit onderzoek nauw ter harte te nemen en de opvolging ervan te verzekeren. In het zelfevaluatierapport beschrijft de opleiding vaak het gebruik van een portfolio door studenten. Volgens de commissie past het gebruik van het portfolio en de leerprocesbenadering binnen een actieve studiestijl en stimuleert dit de student om te werken aan de ontwikkeling van verschillende beroepscompetenties. In de realiteit is het portfolio in de opleiding echter nog beperkt tot een studentendossier waarin alle relevante documenten door de studiebegeleider verzameld worden. Het is de bedoeling te evolueren naar een digitaal portfolio. Hiervoor zijn nog geen concrete plannen uitgewerkt. Het departement kiest expliciet voor het samen zetten van de studenten verpleegkunde en vroedkunde voor een aantal opleidingsonderdelen en dit om economische redenen. Volgens de commissie komt dit de profilering van de opleiding Vroedkunde niet ten goede komt en staat dit een degelijke integratie van de opleidingsonderdelen binnen de betreffende modules, zoals aangehaald in facet 2.1, in de weg. Bovendien zijn zowel de lectoren/praktijklectoren, de studenten als het beroepsveld expliciet vragende partij om de twee groepen te splitsen. Disciplineoverschrijdende elementen zijn in voldoende mate aanwezig. Ze zijn vooral in het klinisch onderwijs en de projecten ingebed. Volgens de lectoren/praktijklectoren tracht men theorie en praktijk te integreren. Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit de integratie van het vaardigheidsonderwijs doorheen de verschillende opleidingsnderdelen. Volgens het beroepsveld is de beoogde integratie tussen theorie en praktijk evenwel nog niet merkbaar. De afgestudeerden zijn onder meer omwille van de stages goed voorbereid om te functioneren in de complexe Brusselse context. De opleiding beschikt over een ruim aanbod van stageplaatsen. De commissie waardeert het dat een stage op een MIC of NIC verplicht is voor alle studenten. De student heeft inspraak in de keuze van zijn/haar stageplaatsen. De stages worden ook in de vakantieperiodes georganiseerd en de student dient deel te nemen aan weekend- en nachtdiensten. De opleiding zorgt dankzij het skillslab voor een goede voorbereiding van de stage. Om op stage te mogen vertrekken, moet de student 70% behalen. Lectoren/praktijklectoren van de opleiding die vroedvrouw zijn, en mentoren die werkzaam zijn in de stageverlenende ziekenhuizen begeleiden de studenten tijdens hun stage. . De procesbegeleiding is nog niet systematisch uitgewerkt tot een door iedereen gedragen concept. Een realistische invulling van de stagebegeleiding vormt trouwens net zoals het invoeren van mentoren op alle stageplaatsen en de organisatie van de mentorenopleiding. een belangrijk werkpunt Dit laatste is noodzakelijk omdat de werkbegeleiding in hoofdzaak door de mentoren gebeurt. Tot nu toe werden zij enkel op de hoogte gebracht van het stagesysteem tijdens een jaarlijks ingerichte mentorendag, waaraan meestal enkel de hoofdvroedvrouw deelnam. Volgend academiejaar start de opleiding, naar analogie met de opleiding Verpleegkunde, met vormingsessie(s) voor de stagementoren. Gesprekken met het werkveld en de stageplaatsen brengen aan het licht dat niet iedereen achter de toewijzing van de stagebegeleiding aan mentoren staan: Sommigen beschouwen het louter als het afschuiven van de werklast van de hogeschool naar het ziekenhuis. Het beter vormen en informeren van deze mentoren enerzijds, en een opener communicatie met verantwoordelijken van de stageplaatsen anderzijds, lijken noodzakelijke voorwaarden om hier verandering in te brengen.
98 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B r us s e l
De commissie stelt vast dat de stagebegeleiding door de OP-leden uit werkbegeleiding en uit procesbegeleiding kan bestaan. Het is echter niet duidelijk in welke situatie of voor welke studenten de ene dan wel de andere werkwijze wordt toegepast. De gesprekken met de stagebegeleiders, de studenten en het werkveld bevestigen deze onduidelijkheid. In het stagevademecum staat wel duidelijk aangegeven wat van de studenten verwacht wordt bij iedere stage, zodat zij zelf hun leerdoelen kunnen formuleren. De opleiding heeft een degelijk uitgewerkte visie over het eindwerk. Het bachelorniveau wordt duidelijk bewaakt. De visie en transparante beoordelingscriteria zijn goed beschreven in de eindwerkhandleiding. De studenten krijgen in het tweede jaar een toelichting op het eindwerk en stellen zelf een onderwerp voor. De vakgroep Vroedkunde beoordeelt de inhoud en de haalbaarheid van het onderwerp. Het eindwerk wordt onder andere voorbereid door het schrijven van een abstract, waarbij de student vijf Engelstalige artikels met betrekking tot het gekozen onderwerp moet opzoeken en verwerken. De commissie waardeert de keuze van de opleiding om een literatuurstudie uit te werken als eindwerk. Deze optie sluit aan bij de gerichtheid op evidence based werken.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie adviseert de opleiding zich degelijk te bezinnen over de vraag naar een splitsing van de groepen vroedkunde- en verpleegkundestudenten voor de nu nog gemeenschappelijk gedoceerde opleidingsonderdelen. De commissie stelt dat het belangrijk is voor de opleiding om het bijwonen van een bevalling structureel in het eerste opleidingsjaar te integreren. De commissie raadt de opleiding aan duidelijkheid te scheppen in de toepassing van de werkbegeleiding en/of de procesbegeleiding bij de stages. Portfoliogebruik is een aangewezen begeleidingsinstrument en kan naar het voorbeeld van de lerarenopleiding uitgewerkt worden in de opleiding Vroedkunde. Gezien de grote inbreng van de mentoren in de stagebegeleiding, vraagt de commissie een systematische en concrete vorming van deze mentoren
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De modulaire opbouw van het curriculum geeft een structuur aan het geheel. De sequentiële opbouw over de jaren heen, het centrale jaarthema per studiejaar en de thematische samengebrachte opleidingsonderdelen in modules bevorderen de coherentie van het programma. De opleiding verkiest om geen keuzeopleidingsonderdelen aan te bieden, met uitzondering van de keuze die de studenten kunnen opgeven voor de stageplaatsen. Zij geeft als reden aan dat drie opleidingsjaren al weinig zijn om alle thema’s aan bod te laten komen en alle vereiste competenties te bereiken.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 99
Als keuzetraject wordt het deeltijds programma in de studiegids opgenomen. De opleiding besteedt aandacht aan flexibele leertrajecten, die zich meestal nog in een beginfase bevinden. De opleiding beschrijft twee flexibele leertrajecten. Gegradueerde verpleegkundigen kunnen via een tweejarig programma afstuderen als vroedvrouw. Verder bestaat de mogelijkheid om de driejarige opleiding op deeltijdse basis te volgen. Het door de EG gevraagde verkorte traject van 18 maanden (90 studiepunten) wordt niet voorzien.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie adviseert de opleiding om de volgtijdelijkheid van de verschillende opleidingsonderdelen te bepalen om te evolueren naar een transparante modulaire structuur, waarin de verschillende opleidingsonderdelen geïntegreerd aangeboden worden. De commissie raadt de opleiding aan om flexibele leertrajecten uit te werken.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
100 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stelt te waken over een gelijkmatige verdeling van de studielast over de drie jaren, en binnen elk van de drie jaren, maar het is niet duidelijk volgens welke principes zij dit verwezenlijkt. In het verleden werden geen studietijdmetingen uitgevoerd. Ook bij de ontwikkeling van de modules in het nieuwe curriculum werd geen systematische begroting van de studietijd voor de nieuwe onderwijsmethodes opgemaakt. De studietijd wordt niet gemeten, maar door de lectoren geschat. Toch stelt de commissie vast dat het regelmatig correct en objectief meten van studietijd weerhouden is als werkpunt. Momenteel loopt een studietijdmeting, die vertrekt van de algemene studentenenquête van de Vrije Universiteit van Brussel. De student wordt gevraagd om de beoogde studietijd te vergelijken met de reële studietijd. Het derde jaar dat vandaag nog niet modulair opgebouwd is, wordt door studenten als een zwaar jaar ervaren. De invoering van het projectonderwijs had onder andere tot doel een aantal topics disciplineoverschrijdend aan te bieden. De opleiding wilde de extra werkdruk voor de student compenseren door een afbouw van de verschillende opleidingsonderdelen. In de realiteit is dit laatste niet systematisch gebeurd, waardoor deze topics volgens de studenten ook in de andere lesactiviteiten nog aan bod komen. De opleiding voert geen specifieke acties uit om zicht te krijgen op studiebelemmerende en studiebevorderende factoren. Volgens de studenten worden gemelde problemen meestal snel bijgestuurd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie adviseert een structurele bewaking van de studielast beginnend bij de fase van curriculumontwikkeling, ondersteund door ondermeer een systematische studietijdmeting bij de studenten. De commissie stelt dat gestructureerd overleg tussen het onderwijzend personeel de inhoudelijke afstemming van de opleidingsonderdelen ten goede zal komen en tezelfdertijd een positief effect zal hebben op de studielast. De commissie stelt dat studiebelemmerende en studiebevorderende factoren systematisch dienen in kaart gebracht en opgevolgd te worden.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 101
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft gekozen voor een competentiegericht onderwijsconcept met probleemgestuurde componenten, vaardigheidsonderwijs en klinisch onderwijs in een reële beroepssetting. Daarbij horen didactische werkvormen die gericht zijn op het verwerven van het handelend vermogen. De opleiding opteert voor een studentgecentreerde onderwijsbenadering als een constructief proces van kennisverwerving. Zij maakt daarbij gebruik van verschillende werkvormen zoals hoorcolleges, groepsdiscussies, interviews, projectonderwijs, groepswerken, casuïstiek, studiebezoeken, afstandsonderwijs, vaardigheidsonderwijs volgens de skillslabmethode en werk- en procesbegeleiding tijdens de stages. De commissie stelt echter vast dat dit alles nog niet echt geïntegreerd is in de opleiding. De werkvormen zijn eerder beperkt beschreven in de didactische fiches. De aangewende onderwijsmiddelen zijn onder andere de syllabi samengesteld door het onderwijzend personeel, de handboeken, de moduleboeken, de projectboeken, de skillslabboeken, de stagegids en de eindwerkgids. De gesprekken tonen aan dat de individuele lectoren een grote vrijheid hebben in het al dan niet toepassen van vernieuwende werkvormen. Deze vrijheid weerspiegelt zich ook in de didactische fiches waarin noch met opleidingsdoelstellingen, noch met competenties een systematische relatie met de werkvormen gelegd wordt. De kwaliteit van de fiches is onderling erg verschillend. Hoe het onderwijzend personeel de inhouden op elkaar afstemt binnen een bepaalde module, is niet duidelijk. De commissie stelt een pril en informeel overleg vast. Zij stelt dat formeel gestructureerd overleg de studievoortgang over de modules heen moet bewaken om zo het competentiedenken te bevorderen. Zelfsturing en zelfverantwoordelijk leren worden wel sporadisch genoemd maar worden in de vormgeving niet duidelijk geconcretiseerd. De commissie waardeert het gezamenlijke project van het departement Gezondheidszorg van de hogeschool met de faculteit Geneeskunde en Farmacie van de Vrije Universiteit Brussel, waarin het skillslab als nieuw didactisch concept uitgebouwd werd. In deze onderwijsleeromgeving kunnen systematisch klinische en communicatieve vaardigheden zelfstandig getraind worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie adviseert de opleiding om meer aandacht te besteden aan de ontwikkeling van een onderwijskundig concept dat zowel het competentiegericht werken als de gerichte vernieuwing van het onderwijs moet ondersteunen. Het is belangrijk de invoering van dit concept in de verschillende opleidingsonderdelen te bewaken en te sturen. Het is raadzaam de concreet toegepaste didactische werkvormen doorheen de verschillende opleidingsnderdelen in de modules transparant te maken. De commissie raadt de opleiding aan om het moduleoverleg structureel in te stellen en zo de leerinhouden en de evaluatievormen op elkaar af te stemmen en te integreren.
102 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Procedures, reglementeringen en criteria staan beschreven in de studiegids en worden toegevoegd bij de examenvragen. Bij de aanvang van een onderwijsactiviteit geeft elke lector/praktijklector informatie over de evaluatie- en/of examenvorm. Deze informatie staat ook vermeld op de didactische steekkaart aan het begin van de syllabus en in het moduleboek. De commissie stelt vast dat het onderwijs- en examenreglement duidelijk toegankelijk zijn voor de studenten. De examenperiodes worden in het begin van het academiejaar via de jaarplanning ad valvas bekend gemaakt na goedkeuring door de departementsraad. De opleiding stelt de verschillende evaluatievormen af te stemmen op de te bereiken competenties. Voor het eerste en tweede jaar zijn deze uitgeschreven per module en project. Ook bij inzage van de examenvragen blijkt dat er een brede waaier van evaluatiemethodes gebruikt wordt waaronder casussen. Ondanks het modulesysteem, worden er echter geen geïntegreerde examenvragen gehanteerd. De informatie over toetsing in de studiegids beperkt zich tot “schriftelijk, mondeling met schriftelijke voorbereiding, mondeling”. De studenten krijgen de kans om hun examens in te kijken. De studentenenquête en het studentenvolgsysteem beogen onder andere de bewaking van de kwaliteit van de examens. Een systeem van kwaliteitszorg over het examengebeuren is niet uitgewerkt. De beoordeling van de stages is een vorm van permanente evaluatie, waarbij de formele beoordeling voor de helft gebeurt door de mentor van de stageplaats en voor de andere helft door de stagebegeleider/OP lid. De opleiding beschikt echter niet over uitgeschreven beoordelingscriteria waardoor de gelijkvormigheid van de beoordeling niet gewaarborgd is. Er wordt te veel ruimte gelaten voor de persoonlijke invulling door de betrokken begeleiders. In de eindwerkhandleiding worden wel duidelijke evaluatiecriteria uitgeschreven. De begeleiding gebeurt door een interne promotor, die lector van de school is of de begeleider van de stage-instelling als ervaringsdeskundige en een externe promotor die arts of vroedvrouw is. Zij evalueren zowel het proces als het product en de presentatie.. De beoordeling gebeurt op basis van consensus tussen de interne promotor, de externe promotor en een lezer. Bij de mondelinge voorstelling peilt een jury uit het werkveld naar de verworven kennis en het inzicht.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 103
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de uitwerking van een systeem van kwaliteitszorg over het examengebeuren. De commissie stelt dat de examenvragen binnen de modules en de voortgang van de studenten doorheen en over de modules besproken dienen te worden in het team. De commissie dringt aan op een meer uitgewerkte visie over stagebegeleiding en –evaluatie. Duidelijke en heldere criteria voor de evaluatie van de stages zullen de objectiviteit van de beoordelingen ervan ten goede komen. Alle bij de evaluatie betrokken actoren dienen een vorming te krijgen in het correct toepassen van de uitgewerkte criteria.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de instromende studenten een eerder laag vooropleidingprofiel hebben. Ongeveer 20% van de eerstejaarsstudenten komt uit het beroepsonderwijs. Toch voorziet de opleiding geen specifieke activiteiten. De gesprekken tonen aan dat de opleidingsonderdelen die voor veel studenten een struikelblok vormen, bekend zijn. Hoewel de studiegids vermeldt dat er een voorprogramma aangeboden wordt, wordt er geen introductiecursus ingericht. De ontwikkeling van een beleid voor EVC en EVK is aan gang in de hogeschool. Op het niveau van de associatie en door de dienst onderwijs wordt een procedure voor EVC/EVK uitgewerkt. Binnen dat kader zullen de opleidingen eigen accenten aanbrengen en een opleidingsgebonden procedure EVC/EVK uitwerken. Tot op heden werd nog geen aanvraag ingediend en werd het diplomasupplement als uitgangsdocument gebruikt. De huidige procedure blijkt ingewikkeld en werkt ontradend voor kandidaat-studenten.
104 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding erover te waken dat de eigen accenten in het EVC/EVK kader duidelijk vroedkunde-eigen accenten zullen zijn.
Oordeel over onderwerp 2: programma - voldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 *Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
voldoende voldoende voldoende OK voldoende voldoende voldoende niet van toepassing voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
het programma een concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde doelstellingen wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen; de opleidingscommissie een waardevolle inbreng heeft in de programmaherziening en –vernieuwing en dat daarbij systematiek en betrokkenheid van alle actoren nog dient ingevoerd te worden; de opleiding voldoende aandacht besteedt aan de professionele gerichtheid van het programma; evidence based een rode draad doorheen de opleiding is en meer en meer opgenomen wordt; de opleiding maatschappelijke dienstverlening en internationalisering ter harte neemt; de inhoudelijke samenhang van het programma bewaakt wordt; het ingevoerde modulaire onderwijs nog verder geïmplementeerd moet worden in de verschillende opleidingsonderdelen; de opleiding voldoet aan de formele eisen betreffende de studieomvang; de beoordeling en de toetsing in de opleiding afgestemd dienen te worden op de leerdoelen; structuur en duidelijke criteria ontbreken voor de stagebeoordeling; de opleiding geen gericht beleid voert ten aanzien van de diversiteit van de instroom; de ontwikkeling van EVC/EVK in de hogeschool aan de gang is; de opleiding gepaste aandacht besteedt aan de maatschappelijke dienstverlening en de studenten daarbij betrekt; de internationale dimensie in de opleiding aandacht krijgt in functie van het programma.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 105
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In de geest van de missie van de hogeschool werd door de bestuursorganen een algemene beleidsnota Personeelsbeleid’ goedgekeurd. Deze beleidsnota schetst specifieke krachtlijnen waaruit een aantal protocollen ontwikkeld zijn die de procedures voor de uitwerking van het personeelsbeleid en -beheer gedetailleerd beschrijven. De procedures voor werving, selectie, benoeming, bevordering, taakbelasting, evaluatie, advies en ontslag zijn uitgeschreven. Bij aanwerving is praktijkervaring een duidelijke vereiste. De aanwervingen gebeuren op hogeschoolniveau. De opleiding wordt betrokken bij de opstelling van het profiel en bij de aanwervingprocedure. De voorkeur gaat naar kandidaten met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs. Dit laatste vormt geen selectievoorwaarde. Uit het personeelsoverzicht blijkt een goede verdeling tussen enerzijds gegradueerden, meer bepaald praktijklectoren met praktijkervaring (38%), en anderzijds academisch opgeleid personeel (62%). Een minderheid van 10 van de 31 personeelsleden heeft een pedagogisch diploma. De hogeschool maakt gebruik van een taakbelastingsfiche, een duidelijk systeem met normen per taak. Deze normen zijn bij iedereen bekend. De invoering van dit systeem heeft geleid tot grotere rust bij het personeel. Het gevoel van ongelijke belasting is weggenomen. Er wordt structureel ruimte voorzien voor professionalisering en niet-onderwijsactiviteiten. De opleidingshoofden hebben sinds kort een duidelijke functiebeschrijving. Daardoor zal het opleidingshoofd in de opleiding Vroedkunde meer sturend kunnen optreden tegenover het onderwijzend personeel, wat door de commissie als noodzakelijk gezien wordt in de vormgeving en de kwaliteitsbewaking van de onderwijsprocessen. De professionalisering van het personeel wordt op hogeschoolniveau gepromoot en ondersteund. Voorbeelden zijn de interne en externe bijscholing en training binnen het vakgebied, de jaarlijkse onderwijsinnovatiedag in samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel en de interne en externe vakoverschrijdende en onderwijskundige vorming. De optimalisatie van kennis en competenties wordt ook gestuurd vanuit het departementale beleid. Recent aan bod gekomen onderwerpen zijn onderwijsvernieuwing, competenties, evalueren, competentieleren en werkdrukbeheersing. Het zelfevaluatierapport en de beschikbaar gestelde documenten geven verder weinig concrete informatie over de professionalisering van de lectoren/praktijklectoren. Dit element is nochtans opgenomen in het systeem van personeelsevaluatie door het departementshoofd en in de functioneringsgesprekken die geleid worden door het opleidingshoofd. Het portfolio voor lectoren/praktijklectoren werd recent ingevoerd. Hierin bundelt de lector/praktijklector informatie die belangrijk kan zijn voor de evaluatie en de functioneringsgesprekken.
106 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Beginnende personeelsleden worden opgevangen door het departementshoofd en initieel begeleid door het opleidingshoofd. Een collega van de opleiding neemt verder het mentorschap over een nieuwe collega voor zijn rekening.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie beveelt aan dat het opleidingshoofd de bevoegdheid en de autoriteit krijgt om de lectoren/praktijklectoren/gastdocenten meer te sturen in hun inhoudelijk functioneren binnen de vakgroepen. De commissie stelt dat voor de introductie van nieuwe personeelsleden en bij veranderingen in de aanpak en/of organisatie van het onderwijs duidelijke en transparante procedures dienen uitgewerkt te worden. De commissie vraagt een duidelijke omschrijving van de opdracht van de moduleverantwoordelijke.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. De professionele ervaring en de kennis van de beroepspraktijk bij het personeel met een onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht zijn in goede mate aanwezig, mede door de bij de aanwerving gestelde eisen. Een aantal personeelsleden heeft beroepservaring, hoewel bij navraag slechts enkelen nog actief zijn in het werkveld en dus een combibaan hebben. Daarom acht de opleiding het contact door de stagebegeleiding zo belangrijk. De verhouding van het aantal vroedkundigen tegenover de totaliteit van het personeel is niet zo hoog (50%). Er zijn verschillende specialisaties aanwezig bij het personeel en waar die ontbreken, wordt een (beperkt) aantal gastlectoren aangetrokken. De vroedkundige lectoren/praktijklectoren zijn lid van en participeren in verschillende voor de vroedkunde relevante verenigingen. De opleiding participeert aan internationale netwerken met binnenlandse en buitenlandse partnerinstellingen, zoals eerder beschreven bij de facetten 2.1 en 2.2.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 107
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie acht het raadzaam meer combibanen en/of regelmatige bedrijfsstages na te streven om de eigen voeling met de praktijk te onderhouden en de professionalisering van het personeel nog meer kansen te bieden.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Volgens het zelfevaluatierapport beschikt de opleiding over 6,36 voltijds equivalenten waaronder de gastlectoren voor 73 studenten. De studentdocentratio bedraagt dan 11,48. Bij het visitatiebezoek blijkt uit de nieuwe cijfers dat 5,04 voltijds equivalenten beschikbaar zijn voor 85 studenten. Dit geeft een studentdocentratio van 16,87. In het zelfevaluatierapport zijn in dit verband contradictorische stellingen ingenomen. Enerzijds wordt gesteld “te weinig personeel” te hebben, anderzijds “voldoende personeel”. Er is een goede mix van praktijklectoren en lectoren. Wel zijn er redelijk veel deeltijdse lectoren wat de betrokkenheid kan beperken. De commissie merkt echter veel inzet op.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Ondanks de relatief ongunstige personeelsomkadering adviseert de commissie om de samen met de opleiding verpleegkunde ingerichte lessen in de mate van het mogelijke afzonderlijk in te richten voor de opleiding Vroedkunde.
108 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Oordeel over onderwerp 3: personeel - voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
voldoende voldoende goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
de opleiding beschikt over ruim voldoende deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de opleiding en het departement een transparant personeelsbeleid voeren; de ruime beroepsexpertise borg staat voor de realisatie van een inhoudelijk degelijke opleiding; aandacht besteed wordt aan vakdeskundige en onderwijsdeskundige professionalisering; het personeel zich zeer laagdrempelig opstelt, wat de opleiding sterk studentgericht maakt; de internationale contacten teruggekoppeld worden naar het onderwijs.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 109
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De campus Gezondheidszorg en Lerarenopleiding maakt deel uit van de medische campus van het AZ-VUB. Op initiatief van deze drie partners, EHB-VUB-AZ en een privépartner werd het omnisportcomplex Sportopolis gebouwd. De afgelopen jaren heeft de hogeschool sterk geïnvesteerd in de campus Jette. Zo werden het (zelf)studielandschap, het skillslab en het docentenlandschap uitgebouwd. Het beleid beoogt een gezond evenwicht tussen noodzaak en mogelijkheden. De pedagogische waarden, onderwijsdoelstellingen en innovatieve onderwijstechnieken worden afgewogen. Onder mogelijkheden wordt zowel het budgettair als het menselijk potentieel verstaan. De opleiding heeft inspraak in de besteding van de middelen. De commissie stelt vast dat het departement en de opleiding over voldoende, ruime, mooi uitgeruste en eigentijdse onderwijsruimten beschikt die deels gemeenschappelijk gebruikt worden met de vierde graad Verpleegkunde. De studenten kunnen op diverse plaatsen gebruik maken van de ICT-voorzieningen. Dankzij de installatie van een draadloos netwerk zullen internet en intranet binnenkort beschikbaar zijn in het hele departement. ICTO, de ICT-dienst van de hogeschool waarbij O staat voor onderwijsvernieuwing, concentreert zich op de technische ondersteuning, de opleiding, het onderzoek en het communicatie- en veranderingsmanagement. Door de gewijzigde onderwijsopvattingen en de daarmee gepaard gaande invoering van PGO, zelfstandig leren, ICT-leren en opleidingen in modules, evolueerde de klassieke bibliotheek naar een studielandschap. Het goed werkende bibliotheekbeleid legt de nadruk op een studielandschap en op overleg met de opleiding. Het studielandschap bestaat uit de bibliotheek, het pc-landschap, de vergadereilanden, de taalhoek, het AVM-lokaal en het kopieer- en serverlokaal. De mogelijkheden voor het gebruik van elektronische databanken en interbibliothecair uitleenverkeer zijn ruim. Het aanbod naslagwerken en tijdschriften is actueel en volstaat voor de opleiding. De bibliotheek werkt samen met de bibliotheken van de associatiepartner. De catalogi zijn nog niet onderling consulteerbaar. Bij het begin van het academiejaar geven de departementsbibliothecarissen een rondleiding in het studielandschap en een bijhorende bibliotheekinstructie aan de eerstejaarsstudenten. De commissie stelt vast dat het studielandschap goed bereikbaar en ruim beschikbaar is voor de gebruikers. De hogeschool schakelde ondertussen over van Blackboard naar Dokeos als elektronische leeromgeving. Dit omdat ook associatiepartner Vrije Universiteit Brussel overschakelde en omwille van de positieve samenwerking met Universiteit Gent op dit gebied. De opleiding beschikt over een zeer goed uitgebouwd vaardigheidscentrum, dat in 2001 uitgebouwd werd als nieuw didactisch concept in een gezamenlijk project met de faculteit Geneeskunde en Farmacie van de Vrije Universiteit Brussel en het departement Gezondheidszorg van de Erasmushogeschool. Het skillslab beschikt over een degelijk budget en is multifunctioneel uitgerust ter ondersteuning van het onderwijs in de opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde. Twee lokalen zijn uitsluitend voorbehouden voor het zelfstandig oefenen. De overige lokalen in het skillscentrum fungeren enerzijds als instructiecentrum, anderzijds als zelfstandig
110 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
oefencentrum. De studenten kunnen gratis gebruik maken van de lokalen en de materialen. De commissie moedigt de aanpak en werking van het skillslab aan. De communicatie met lectoren en studenten gebeurt in toenemende mate via het internet en intranet. Alle roosters en mededelingen zijn beschikbaar op de elektronische leeromgeving. Het gebruik van studenten/docentenmail is vrijwel volledig ingeburgerd. Recent werd overgeschakeld op een open source leeromgeving, waardoor in de toekomst ruimere mogelijkheden beschikbaar zullen zijn. In hetzelfde gebouwencomplex van het departement is een ruime mogelijkheid tot huisvesting voor studenten. Het departement voorziet ook in voldoende werkruimten voor de lectoren/praktijklectoren. Studenten en lectoren/praktijklectoren kunnen op de campus terecht in cafetaria De Link, die beheerd wordt door vzw SOVEhB. Tegen democratische prijzen kunnen de studenten hier zowel koude als warme maaltijden eten. Ook ontbijten is mogelijk.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het kader van de wervingscampagne worden laatstejaarsleerlingen uit het ASO en TSO aangeschreven. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams-Brabant vormen het belangrijkste rekruteringsgebied voor de hogeschool. Andere regio’s, zoals Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen die grenzen aan dit gebied, worden beperkt aangeschreven. De mailing bevat een algemene brochure van de Erasmushogeschool en een departementale folder. Affiches worden verspreid in gezondheidsinstellingen, scholen, bibliotheken en culturele centra. Op SID-in beurzen wordt de opleiding vertegenwoordigd door vaste medewerkers van de werkgroep public relations. Op de beurs in Vlaams-Brabant krijgt deze medewerker ook de hulp van een lector/praktijklector van de opleiding. Voor de jaarlijkse opendeur werkt de opleiding sinds 2002 samen met de Vrije Universiteit Brussel. De opleiding organiseert in de maand juli een inleefstage voor kandidaat-studenten. De abituriënten maken dan kennis met het interne gebeuren van de opleiding en worden rondgeleid op de diensten in het AZVUB die relevant zijn voor de opleiding Vroedkunde. De gesprekken tonen aan dat de meeste studenten deze inleefdag volgen en dit initiatief sterk waarderen. Bij de inschrijving vult elke student een kennismakingsdocument in dat de basis vormt voor het kennismakingsgesprek met een lector/praktijklector van de opleiding. Dikwijls blijft deze lector/praktijklector het aanspreekpunt
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 111
tijdens de opleiding. Studenten en onderwijzend personeel geven aan dat ze dit onthaal als zeer waardevol beleven. Het kennismakingsdocument maakt deel uit van het portfolio van de student en draagt bij tot de latere begeleiding en opvolging van de student. De dienst studiebegeleiding ontwikkelde een eigen studentvolgsysteem, SVS, gebaseerd op dat van het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs. In 2003-2004 werd de vragenlijst digitaal afgenomen. Het SVS berust op twee belangrijke pijlers die de slaagkansen van een student beïnvloeden, namelijk het welbevinden en de betrokkenheid. Het studentvolgsysteem wil de student aanzetten tot regelmatige zelfreflectie over onder andere zijn/haar studiemethode. De studenten krijgen directe feedback en een afdruk van hun profiel, dat ook deel uitmaakt van het portfolio van de student. Het portfolio is te allen tijde te raadplegen door de betrokken student en de lectoren/praktijklectoren. Zo kan het bij ieder feedbackmoment gebruikt worden. De student kan via het studentvolgsysteem zelf hulp of advies vragen. Hij/zij wordt dan door de coördinator van de studentenbegeleiding uitgenodigd voor een individueel gesprek. De hogeschool plant om in de nabije toekomst de LASSIE-test te gebruiken in plaats van het studentvolgsysteem. De commissie stelt vast dat dit in het departement en de opleiding hoge verwachtingen schept, maar dat de vrees leeft dat er een te weinig omkadering is om dit waar te maken. Volgens de opleiding stimuleert het portfolio de student om zijn verantwoordelijkheid op te nemen voor het eigen leerproces. De informatie uit het portfolio wordt op een constructieve manier gehanteerd om de student te begeleiden doorheen zijn studieloopbaan. De commissie stelt echter vast dat het begrip portfolio foutief gehanteerd wordt, wat eerder al aangehaald werd bij facet 2.2. Zoals nu gesteld, gaat het eerder om een studentendossier dat belangrijke informatie over de student bevat, zoals het kennismakingsdocument en de profielbepaling door het studentvolgsysteem. Wat studiebegeleiding betreft, ervaart de commissie dat vooral remediërend gewerkt wordt. Door de laagdrempeligheid kunnen de studenten gemakkelijk terecht bij hun lectoren/praktijklectoren en begeleiders. Ook de psychosociale begeleiding van SOVEhB, de sociale studentenvoorzieningen van de hogeschool, is laagdrempelig. Het departement en SOVEhB werken goed samen. De studiebegeleiding is weinig uitgebouwd. Van de lectoren/praktijklectoren wordt verwacht dat zij studenten met studieproblemen een vorm van studiebegeleiding geven in het kader van hun lesopdracht. Studenten- en studentenbegeleiding vormen een onderdeel van de trajectbegeleiding en zijn een zaak van iedereen: de student zelf, de docent en de studiebegeleider. De studenten kunnen vrijblijvend en op eigen initiatief contact opnemen met één lector/praktijklector van de opleiding, die de taak van studiebegeleiding op zich neemt. De verantwoordelijke voor de studiebegeleiding organiseert onder andere een sessie over studievaardigheden. De studenten zijn tevreden over de informatie over de bestaande begeleidingsvormen. De ombudsdienst is ruim beschikbaar, zowel tijdens het academiejaar als tijdens de examenperiodes. Deze dienst is voldoende bekend bij de studenten. De studenten Vroedkunde doen zelden een beroep op deze ombudsdienst. De hogeschool beschikt over een uitgeschreven procedure voor de organisatie en begeleiding van studenten in het kader van internationale uitwisselingen. De studenten worden in het tweede jaar van hun opleiding door de coördinator internationalisering geïnformeerd over de mogelijkheden van buitenlandse ervaringen. Tijdens hun verblijf worden zowel de inkomende als de uitgaande studenten van nabij opgevolgd en begeleid. Telkens dienen de learning outcomes geformuleerd te worden. De studiegids geeft informatie over de rechten en plichten van de student en bevat een algemeen en een departementaal luik. Hij bevat beperkte informatie over het opleidingsprogramma. Uitgebreide informatie is beschikbaar op de website en Blackboard/Dokeos.
112 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
Hoewel de studiebegeleiding laagdrempelig is, vraagt de commissie toch een grotere structurele verankering in functie van een preventievere studiebegeleiding die ook gericht is op studenten met een beperkte vooropleiding. De commissie stelt dat dit belangrijk is in functie van een toekomstige EVC-beleid. De commissie stelt dat een portfolio als begeleidingsinstrument aangewend dient te worden. De commissie vraagt een gestructureerde uitwerking van het stagebegeleidingproces met duidelijke richtlijnen voor de studenten, de stagebegeleiders en de mentoren.
Oordeel over onderwerp 4: voorzieningen - voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen: Facet 4.2 Studiebegeleiding:
excellent voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen: -
de opleiding over voldoende en degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt om de uitvoering van het programma te faciliteren; het skillslab uitgewerkt en uitgerust is als een volwaardig en doeltreffend vaardigheidscentrum; de hogeschool de nodige aandacht besteed aan materiële voorzieningen om onderwijsvernieuwing te kunnen bewerkstelligen; ICTO een initiatief is dat gewaardeerd wordt; het studielandschap, met inbegrip van de bibliotheek, doelgericht en gebruiksvriendelijk ontwikkeld en uitgevoerd; de collectie gericht is op actuele vakliteratuur.
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding: -
de studiebegeleiding en studentenbegeleiding vanuit de hogeschool gedelegeerd is naar de departementen en de opleidingen; de studiebegeleiding en studentenbegeleiding weliswaar leven in het departement, maar dat in de opleiding nog structuur dient gebracht te worden in de aanpak; de inleefstage een degelijk initiatief is voor de ondersteuning van de studiekeuze van de abituriënten; een lector/praktijklector de student begeleidt tijdens de studieloopbaan en dat het begrip portfolio hierbij correct dient gesteld te worden; de studenten de studentenbegeleiding kennen en waarderen; de ombudsfunctie gekend is; het internationaliseringbeleid en internationalisering op systematische wijze aangepakt worden.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 113
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool heeft gekozen voor kwaliteitsmanagement of integrale kwaliteitszorg omdat dit systeem een stapsgewijs kwaliteitsonderzoek toelaat en daarbij alle facetten die te maken hebben met het onderwijs in de hogeschool onderzoekt en beoordeelt. De verschillende stappen van kwaliteitszorg worden toebedeeld aan elk niveau van de organisatie. In het departement ligt de verantwoordelijkheid voor kwaliteitsbepaling bij het centrale management. Een groep lectoren/praktijklectoren is verantwoordelijk voor de praktische zaken zoals planning en uitvoering van gangbare zaken met betrekking tot de kwaliteitszorg en vernieuwing. Met deze aanpak wil de hogeschool kwaliteitszorg een verantwoordelijkheid van iedereen maken om zo een breed draagvlak te creëren. De departementale visie is uitgewerkt in het jaarlijkse beleidsplan. De departementale commissie kwaliteitszorg maakt deel uit van de overkoepelende stuurgroep gezondheidszorg en lerarenopleiding. Het departementshoofd, de kwaliteitszorgcoördinator, de verschillende opleidingshoofden en de vertegenwoordigers van de departementale werkgroepen zijn allen aanwezig op de vergadering. Waar nodig kan de samenstelling uitgebreid worden met deskundigen, zowel onder de lectoren/praktijklectoren als onder de studenten. Kwaliteitszorg is ook een vast agendapunt op de opleidingscommissie. De hogeschool hanteert het op het EFQM-model gebaseerde TRIS-systeem als intern kwaliteitszorgsysteem. Dit systeem reikt instrumenten aan om sterktes en zwaktes systematisch in kaart te brengen, evoluties vast te stellen en een kwaliteitsplan op te stellen. De toepassing van dit systeem wordt ondersteund door een aantal diagnostische instrumenten. Deze helpen de betrokkenen bij het identificeren en het bijsturen van de probleempunten in het onderwijsproces. Het zelfevaluatierapport beschrijft uitgebreid het systeem van totale kwaliteitszorg in het departement. De commissie stelt echter vast dat bij de concrete uitwerking nog weinig gesystematiseerd is. De vermelde enquêtes zijn niet ingebed in een samenhangend beleid. Het TRIS-instrument werd voor de eerste maal gebruikt tijdens het academiejaar 1999-2000. Het departement formuleerde een aantal werk- of verbeterpunten die gebaseerd zijn op de resultaten van de scoring en de consensusvergadering. De commissie stelt vast dat er geen systematische overzichten van sterktes, zwaktes en actie- of verbeterpunten zijn op het niveau van de opleiding. Integrale kwaliteitszorg is nog niet in de opleiding Vroedkunde geïntegreerd. Dit weerspiegelt zich ook in de eerder aangehaalde vaststellingen dat de kwaliteit van de didactische fiches, de cursussen (leermiddelen) en de examenvormen niet structureel en systematisch bewaakt wordt. De jaarlijkse studentenenquête evalueert de verschillende onderwijsprocessen en de studentenvoorzieningen. De enquête is gebaseerd op het principe van probleemsignalisatie. De enquête is toegankelijk via het internet. De individuele resultaten worden doorgegeven aan de betrokken docent en vormen het uitgangspunt van een functioneringsgesprek. Algemene tendensen worden met het departementshoofd, de kwaliteitszorgcoördinator en de betrokken opleidingshoofden besproken. Ze vormen een werkpunt op de agenda van de opleidingscommissie en worden verwerkt in een rapport. Inzage van de rapporten van de enquête van oktober 2005 tijdens het visitatiebezoek tonen aan dat de studenten tevreden zijn over de opleidingsonderdelen en over de beschikbaarheid en de bereidheid van de lectoren/praktijklectoren.
114 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
De werking van het skillslab wordt jaarlijks geëvalueerd aan de hand van een schriftelijke bevraging van de studenten. Daaruit blijkt dat de studenten van het eerste en tweede jaar Vroedkunde globaal tevreden zijn over de skillslabmethode. Na afloop van elke stage beantwoordt de student een vragenlijst in verband met de belangrijke voorwaarden voor een goed stageverloop. De opleiding stelt dat de huidige vorm van de enquête niet volstaat. In overleg met de studenten en het werkveld gaat de opleiding de enquête herwerken. Het onderzoek naar drop-outproblemen in het hoger onderwijs dateert van 2000. Dit wordt gebruikt om onder andere een zo correct mogelijk profiel van de (eerstejaars)student te verkrijgen. Voorkennis, studiehouding, studie- en leersstrategieën en sociale vaardigheden blijken hierbij belangrijke factoren te zijn. Een personeelstevredenheidsenquête van 2000, uitgevoerd in het kader van een doctoraatsonderzoek, toont aan dat het personeel de werkdruk als te hoog ervaart, dat de communicatie met de directe overste positief is, maar dat de communicatie met de hogere niveaus minder vlot verloopt. Een vervolgonderzoek is niet gepland. Volgens het zelfevaluatierapport onderhandelt het centrale bestuur momenteel met de auteur van het (oorspronkelijke) onderzoek om enkele aspecten uit de enquête te herhalen. Een bevraging van het werkveld is gepland voor de nabije toekomst. In 2003 werden voor de eerste maal alumni aangeschreven. Hierbij kregen de studenten van de promotiejaren 1999 tot 2002 de mogelijkheid om aan de hand van een schriftelijke enquête hun bevindingen over hun opleiding en het departement te verduidelijken.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan om het integrale van kwaliteitszorg in de opleiding te concretiseren in de planning en uitvoering metingen. De commissie stelt dat periodieke evaluatie aan de hand van duidelijke streefdoelen in het kader van het integrale van de kwaliteitszorg zich opdringt. De opleiding dient werk te maken van systematische sterke zwakte-analyses en daarbij horende verbeteracties en opvolging, gericht op de borging van de kwaliteit van het curriculum en het gerealiseerde niveau.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 115
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Het jaarlijkse departementale beleidsplan vermeldt verschillende aandachtspunten, zoals communicatie en inspraak van studenten, waaraan de voorbije jaren werd gewerkt. De commissie stelt vast dat de meeste beschreven maatregelen tot verbetering voorlopig eerder slaan op de bijsturing van het meetinstrument dan op de uitkomsten van deze metingen. Omdat geen duidelijke streefdoelen bepaald zijn (facet 5.1), kan niet gesproken worden over de realisatie ervan. Toch merkt de commissie op dat de opleiding de uitgevoerde bevragingen opvolgt, zij het niet optimaal ingebed in de verbeterspiraal van plan-do-check-act. De uitkomsten van de TRIS-consensusvergaderingen resulteerden in verschillende verbeteringsacties. Voorbeelden zijn het uitschrijven van een departementale visie op de kwaliteitszorg, de opstelling van beleidsplannen op verschillende niveaus van de organisatie, de introductie van functieomschrijvingen, de bijsturing van interne en externe communicatie, de begeleiding van studenten voor inspraak en de acties ter verbetering van de relaties met het beroepsveld. Het onderzoek naar drop-outproblemen in het hoger onderwijs dateert van 2000. De resultaten uit het onderzoek werden gebruikt om het intakegesprek, de studievoortgangbegeleiding en de studiebegeleiding bij te sturen. De opleiding loste de meeste aandachtspunten van de doorlichting van 1998-1999 op.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding duidelijke streefdoelen te formuleren.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De decretaal vereiste raden en overlegorganen zijn aanwezig. De kerngroep, die volledig uit vroedvrouwen bestaat, is goed betrokken bij de raden. De lectoren/praktijklectoren hebben veel informele contacten met elkaar en met de studenten. De gegevens worden echter niet structureel noch systematisch geïnventariseerd. Het werkveld is sterk betrokken bij de organisatie van de stages. De inbreng in het curriculum is minder zichtbaar. De commissie stelt een goed alumnibeleid vast.
116 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Omdat kwaliteitszorg een vast agendapunt is voor de vergaderingen van de opleidingscommissie, waarin medewerkers, studenten en het werkveld vertegenwoordigd zijn, worden zowel interne als externe leden actief betrokken bij het interne kwaliteitszorgbeleid. Vertegenwoordigers van het beroepsveld zijn meestal alumni van de hogeschool die vertrouwd zijn met de opleiding en haar sterke en minder sterke kanten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat voor een degelijke betrokkenheid van het beroepenveld, ook alumni van de niet eigen opleiding dienen aangesproken te worden om te waken over een kritische kijk op de opleiding. De commissie vraagt de opleiding externen meer te betrekken in functie van de curriculumontwikkeling. De commissie adviseert dat alle medewerkers meer betrokken worden bij de implementatie van de nieuwe onderwijsvormen, om te vermijden dat in de individuele onderwijsactiviteiten de vroegere lesvormen verdergezet worden.
Oordeel over onderwerp 5: interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg zich in aanvangsfase bevinden; de wil om integrale kwaliteitszorg te integreren in de opleiding aanwezig is en dat aan de weg getimmerd wordt; kwaliteitszorg nog niet doorleefd is in de opleiding; de PDCA-aanpak in de zorg voor kwaliteit langzamerhand gekend is en zijn intrede nog moet maken in de opleiding; bevragingen over de verschillende aspecten van het onderwijs bij relevante doelgroepen uitgevoerd worden; de opleiding tot maatregelen ter verbetering komt en daarbij alle betrokken partijen wil horen; voldaan wordt aan de decretaal bepaalde inspraakorganen.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 117
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding hanteert het SEDOC-classificatiesysteem, dat het niveau van de uitoefening van het beroep op Europees niveau omschrijft, en de omschrijving van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs. Deze stelt dat de opleiding zich situeert op het niveau 5: “Een kwalificatie die het mogelijk maakt op autonome en onafhankelijke manier verantwoordelijkheid op te nemen voor planning en/of leiding en/of beheer met beheersing van de wetenschappelijke achtergronden.” De commissie stelt vast dat naast een opsomming van mogelijke domeinen geen concrete resultaten of cijfers van tewerkstelling aangehaald of voorgelegd kunnen worden. Het is daarom nog niet mogelijk om door perceptiemeting bij afgestudeerden en bij het werkveld na te gaan in welke mate de opleiding haar nagestreefde doelstellingen bereikt. Uit de gesprekken blijkt dat zowel het werkveld als de afgestudeerden tevreden zijn over het niveau van de opleiding. Bovendien geven de studenten aan tevreden te zijn over hun opleiding. De commissie stelt vast dat zowel de stages als de eindwerken beantwoorden aan het niveau van een professionele bachelor. Tijdens de jaarlijkse afstudeerbeurs worden studenten voorbereid op de instap in het werkveld en worden zij breed geïnformeerd. De commissie stelt een dynamiek vast op het gebied van internationalisering. Met elf uitgaande studenten in 2002-2003, vier in het daaropvolgende academiejaar en twaalf in 2004-2005, scoort de opleiding goed wat het aantal uitgestuurde studenten betreft. De internationale docentenmobiliteit is beperkt tot gemiddeld één uitwisseling over dezelfde academiejaren. De commissie waardeert de betrokkenheid van de opleiding bij het project Medskills, dat een mooi voorbeeld is van maatschappelijke dienstverlening en dat positief teruggekoppeld wordt naar de opleiding.
118 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat het cijfermateriaal, zoals de tewerkstellingscijfers, dient gebruikt te worden om terug te koppelen naar de nagestreefde competenties. De commissie raadt de opleiding aan om in het kader van de internationalisering de docentenmobiliteit meer te stimuleren.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en / of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De hogeschool formuleert geen streefcijfers. Het departement hanteert geen expliciet beleid met betrekking tot het onderwijsrendement en stelt te streven naar maximale slaagkansen voor iedere inkomende student. Tot vandaag worden noch streefcijfers, noch slaagcijfers gebruikt waardoor vergelijking met andere opleidingen niet mogelijk is. Het slaagcijfer van het eerste jaar, berekend op het totale aantal ingeschreven studenten, bedraagt over de afgelopen vijf jaar 70%. Het academiejaar 2003-2004 kende een slaagpercentage van 63%. Het cijfer berekend op het aantal studenten dat deelnam aan de examens, is 74%. Ook in dit opzicht was het slaagpercentage van het voorbije academiejaar lager dan dat van de vorige jaren. Een eenduidige verklaring voor deze daling niet te geven. Toch vermoedt de opleiding dat de vernieuwde programmaopbouw, de aandacht voor competentiegericht onderwijs en de nieuwe vormen van assessment dit resultaat beïnvloedden. In het tweede en het derde jaar van de opleiding ligt het slaagpercentage van de studenten die deelnamen aan de examens rond 90%. Uitval is hier eerder uitzonderlijk. De gemiddelde studieduur bedraagt 3 jaar en 2 maanden. De doorstroomanalyse geeft aan dat ongeveer 20% van het totale aantal studenten één jaar langer over zijn studies doet. De verlenging van de studieduur is een gevolg van bissen of van een individueel aangepast jaarprogramma (IAJ). Exitinterviews gebeuren alleen met studenten die zich officieel uitschrijven; er bestaat geen registratie van deze gesprekken.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 119
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de cijfers, metingen en resultaten de basis moeten zijn van degelijke analyses om het onderwijsrendement op te volgen, waardoor stappen tot bijsturing kunnen bepaald worden.
120 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
Oordeel over onderwerp 6: resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
de opleiding degelijk en breed inzetbare vroedkundigen aflevert; de hogeschool bewust kiest om geen streefcijfers te gebruiken; de internationalisering bij de studenten degelijk ingebed is in de opleiding; de rendementscijfers bekend zijn; het slaagcijfer in het eerste jaar tussen 63% en 70% ligt en in het tweede en derde jaar rond 90%.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 121
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen; gevoerde gesprekken met de betrokkenen; documenten ter inzage bij het bezoek; opgevraagde documenten; de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1 Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2 Programma: Onderwerp 3 Personeel: Onderwerp 4 Voorzieningen: Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6 Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding positief.
122 | op le id in g s ra p po rt E ra s m us h og e s c h oo l B rus s e l
OVERZICHTSTABEL OORDELEN score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid
voldoende voldoende
Facet Facet Facet Facet
voldoende OK voldoende voldoende
2.3: Samenhang 2.4: Studieomvang 2.5: Studielast 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
voldoende voldoende voldoende
voldoende niet van toepassing voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende excellent voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
op le id in g s ra p po rt E ra s m us h o g e s c h oo l B ru s s e l | 123
124 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
2.3
Hogeschool Antwerpen
Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: De professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde is één van de vier opleidingen van het departement Gezondheidszorg van de Hogeschool Antwerpen. De Hogeschool Antwerpen vormt sinds 1 september 2003 samen met de Universiteit Antwerpen, de Karel de Grote-Hogeschool, de Plantijn Hogeschool en de Hogere Zeevaartschool de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (A.U.H.A.). Vanaf het academiejaar 1995-1996 wordt de opleiding tot vroedvrouw als een driejarige autonome opleiding georganiseerd. Het oorspronkelijke programma is ontworpen in de werkgroep Opleiding van de Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen (VLOV) door de opleidingscoördinatoren van de verschillende opleidingen in Vlaanderen. Sindsdien zijn evaluaties van studenten, (praktijk)lectoren, gastprofessoren en betrokkenen uit het werkveld en bijscholingen op onderwijskundig en vakinhoudelijk vlak, jaarlijks aanleiding geweest tot actualisering van de opleiding. Wat de kwaliteit van het zelfevaluatierapport betreft, stelt de commissie dat het zelfevaluatierapport grote verschillen in opbouw toont. Sommige onderwerpen/facetten zijn behoorlijk uitgewerkt. Andere, nochtans ook belangrijke facetten zoals samenhang programma, afstemming vormgeving en inhoud, professionele gerichtheid van personeel en gerealiseerd niveau, zijn zeer beperkt beschreven. Het zelfevaluatierapport weerspiegelt daardoor weinig fierheid. Het bevat zeer veel verwijzingen naar bijlagen op cd-rom. Dit zijn onder andere documenten van de hogeschool, het departement en de opleiding, verslagen van allerhande overlegvergaderingen, documenten voor studenten. Om een goed zicht te krijgen op de opleiding is de lezer verplicht voortdurend te navigeren in de boomstructuur, wat de inzichtelijkheid niet bevordert. De (verplichte) bijlage “Examenvragen” werd enkel op cd-rom meegeleverd en niet in papieren versie. Dit maakte het moeilijk om op voorhand goed te beoordelen. In de diverse meegeleverde tabellen (programma’s / verplichte tabellen / bijlage 6 Tabel I HIVV 123 VV 04-05) worden verschillende cijfers gehanteerd. Op deze manier is het voor de visitatiecommissie moeilijk om een juist beeld te krijgen van de opleiding. De commissie stelt vast dat het zelfevaluatierapport een vrij waarheidsgetrouwe weerspiegeling is van de opleiding waarmee zij tijdens het bezoek kennis maakt.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 125
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het werken met competenties is nieuw en matig ingebed in de opleiding. Na toetsing in de praktijk stelt de commissie vast dat de opleiding geen blijk geeft van een eigen visie op de vroedkunde en sterk aanleunt tegen de visie zoals weergegeven in het “Beroepsprofiel van de Belgische vroedvrouw”. De opleiding hanteert het “Bachelorboek vroedkunde” als werkinstrument om de visie en de beoogde competenties bekend te maken aan de betrokken lesgevers en aan de studenten die deze informatie ook terugvinden in de “Studiegids (bachelor in de) Vroedkunde 2005-2006”. Het bachelorboek ontstond uit de behoefte aan een basisdocument dat als leidraad kon gebruikt worden voor het onderwijsvernieuwingsproces binnen de opleiding Vroedkunde. Het vertrekt van een aantal algemene documenten en bestaande literatuur om de weg naar een competentiegericht curriculum te schetsen. In een tweede deel wordt dit toegepast op de nieuwe opleiding “Bachelor in de vroedkunde”. Dit document is echter onvoldoende bekend bij de personeelsleden van de opleiding. Onder “Naar een competentiegericht curriculum: algemeen” in het bachelorboek worden een aantal principes samengebracht tot een bruikbare theoretische basis. De commissie betreurt echter dat de gehanteerde bronnen niet vermeld zijn en dat alleen achteraan enkele referenties opgenomen zijn. De commissie stelt vast dat het gehanteerde competentieprofiel, het referentiekader zoals geschetst in het bachelorboek, weinig systematisch afgetoetst is aan de onderwijs- en opleidingsvisie van het aanwezige personeelskorps. De competenties staan vermeld in de studiegids en in de vakfiches wordt ernaar verwezen. Uit de gesprekken blijkt dat ze nog niet consequent gehanteerd worden in de verschillende facetten van het onderwijs. De commissie stelt vast dat de betrokkenheid van de studenten bij het competentiegericht leren en deze van het personeelskorps bij het competentiegericht doceren langzamerhand toeneemt. Zo wordt aan de hand van het studiecontract bij aanvang van het academiejaar aan de studenten meegedeeld welke competenties zij moeten ontwikkelen en wordt aan het einde van het academiejaar nagegaan of de competenties bereikt zijn. De commissie merkt op dat gerichtheid op zelfverantwoordelijk leren als ondersteunende houding belangrijk voor de realisering van het beroepsprofiel, nog te weinig aan bod komt.
126 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
In tegenstelling met wat in het zelfevaluatierapport gesteld wordt, is er geen beleidsmatige aandacht voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen. Het is wel een gegeven dat meer dan de helft van de instromende studenten de Nederlandse nationaliteit heeft. Het grootste deel van deze studenten valt onder een samenwerkingsovereenkomst met de Hogeschool Zeeland die op deze manier een opleiding Vroedkunde aanbiedt in Nederland zonder zelf over die onderwijsbevoegdheid te beschikken. De internationale dimensie bestaat erin dat deze studenten de mogelijkheid hebben om vanaf het eerste jaar stage te lopen in een Nederlands ziekenhuis of een Nederlandse verloskundige praktijk. De Hogeschool Antwerpen heeft van bij de oprichting gekozen voor een hoge mate van autonomie voor de departementen en opleidingen binnen de hen toegekende krijtlijnen. Deze autonomie betreft de financiële en organisatorische aspecten, evenals de kwaliteitszorg en de onderwijsvernieuwing. De commissie heeft, op basis van de gesprekken met verschillende groepen, het gevoel dat deze autonomie geleid heeft tot een zekere onaantastbaarheid van het departement en de opleiding. Hierdoor blijven beide te lang vasthouden aan historisch gegroeide structuren en worden vernieuwingen laattijdig en met mondjesmaat ingevoerd, zonder veel enthousiasme van alle betrokkenen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie raadt de opleiding aan om prioritair aandacht te besteden aan de ontwikkeling van een eigen visie met daaraan gekoppeld duidelijke doelstellingen, waarbij de betekenis van competentiegericht leren en doceren voor de opleiding uitgeklaard wordt. Zij stelt dat hierover grondig dient overlegd te worden met de betrokkenheid van de lectoren/praktijklectoren, ook de deeltijdsen en de gastdocenten, in de opleiding. Gelet op de context van de stad Antwerpen, waarin heel wat afgestudeerden zullen tewerkgesteld worden, raadt de commissie de opleiding aan om een multiculturele component in de opleidingsdoelstellingen en in het curriculum duidelijker te stellen. Het bachelorboek is een goed initiatief in de context van competentiegericht onderwijs, maar dient doelbewust verder uitgewerkt te worden met gedragsindicatoren, evaluatiecriteria en te bereiken eindcompetenties. Het is noodzakelijk hierbij de betrokkenheid van alle lectoren/praktijklectoren, ook over de verschillende opleidingsonderdelen heen, na te streven, te bewerkstelligen en te delen met de studenten.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 127
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De visie op vroedkunde, die beschreven staat in het bachelorboek, bestaat hoofdzakelijk uit aannames van het Beroepsprofiel van de Belgische vroedvrouw. Ondanks de aanwezigheid van een groot aantal Nederlandse studenten is in dit kader geen aansluiting met het Nederlandse of ander buitenlands beroepenveld. De afstemming van de doelstellingen op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld en op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten is beperkt en informeel. De contacten zijn beperkt tot het klinisch onderwijs, wat slechts een beperkte aansluiting van het curriculum op de wensen van het brede beroepenveld toelaat. Er zijn weliswaar de contacten met de werkgroepen van de Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen. Voeling met Nederlandse vakgenoten beperkt zich tot een bijdrage in het klinisch onderwijs en bijscholingen. Structurele contacten met het oog op curriculumontwikkeling blijken niet te bestaan. De commissie stelt vast dat de historische context van organisatie van de opleiding Vroedkunde vanuit verpleegkundig perspectief nog duidelijk doorweegt. Het informeel betrokken beroepenveld kan daarom niet zonder meer als enige relevante beschouwd worden. Het valt de commissie op dat het aandeel van verpleegkunde in de opleiding zeer groot is en niet altijd belangrijk voor vroedkunde. De studenten geven aan dat de nadruk ligt op de verpleegkundige competenties. De sterke culturele diversiteit van het Antwerpse werkveld krijgt weinig aandacht. De opleiding claimt een sterk contact met het beroepenveld door het stagegebeuren, wat zich niet vertaalt in een profilering op vlak van curriculumontwikkeling.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat geregelde contacten met middenkaders en beleidsbepalende mensen uit diverse verzorgingsinstellingen, en met zelfstandig werkende vroedvrouwen aangewezen zijn. De commissie raadt de opleiding aan om een bredere horizon van het beroepenveld op te zoeken en met dat brede beroepenveld na te denken over een duidelijk domeinspecifiek referentiekader. Structurele en systematische contacten met het brede beroepenveld, nationaal en internationaal, met het oog op curriculumontwikkeling dienen geïmplemeteerd te worden.
128 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding - voldoende -
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie: Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
-
het domeinspecifiek kader van de opleiding zich kan situeren in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld werd door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; het werken met competenties nieuw is en matig ingebed is in de opleiding; een eigen visie op vroedkunde onvoldoende uitgewerkt is; een “Bachelorboek vroedkunde” gehanteerd wordt als werkinstrument en als leidraad van de onderwijsvernieuwing; het gehanteerde competentieprofiel en het referentiekader weinig systematisch afgetoetst is aan de onderwijs- en opleidingsvisie van het aanwezige personeelskorps; de competenties nog onvoldoende consequent gehanteerd worden in de verschillende facetten van het onderwijs; in de opleiding weinig aandacht gaat naar de internationale dimensie; de afstemming van de doelstellingen op de wensen en behoeften van het beroepenveld beperkt is; het aandeel van verpleegkunde in de opleiding groot is en niet altijd relevant voor de opleiding.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 129
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het ZER wordt de samenhang tussen onderwijsvisie enerzijds, en inhoud en vorm van het onderwijs anderzijds niet geëxpliciteerd. De commissie heeft twijfels over deze samenhang. Noch het ZER, noch de gesprekken tonen de gerichtheid van de doelstellingen op zowel de algemene als op de beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties. De sterke nadruk van de theoretische basisvakkennis, die in het nieuwe curriculum zichtbaar blijft door het in belangrijke mate in stand houden van het vroegere vakkencurriculum, verhindert de integratie die nodig is om tot een competentiegerichte opleiding te komen. De verwachtingen die gewekt worden in het theoretisch deel van het bachelorboek worden niet waargemaakt bij de vertaling van de doelstellingen naar het programma. De commissie stelt vast dat hiervoor met het bachelorboek vroedkunde een degelijke aanzet gegeven is. Het is een mooi instrument, maar het is niet geïntegreerd, wat het vermoeden doet rijzen dat het niet doorleefd is. De inhoud zoals vermeld in de bijlagen, het bachelorboek en het zelfevaluatierapport zijn onduidelijk. De beschrijving van de opleidingsonderdelen is niet altijd logisch en de verweving met de competenties is niet altijd aanwezig. Toch geven de studenten aan dat dikwijls verwezen wordt naar het bachelorboek en dat gebruik ervan zichzelf uitwijst. De commissie stelt vast dat het huidige curriculum nog te veel geënt is op de klassieke vakkenstructuur, waardoor de aandacht voor de realisering van de competenties en het vakoverschrijdend werken te weinig aan bod komen. De opleiding is in 2003-2004 gestart met een onderwijsvernieuwing, die echter in essentie terug te brengen is tot een indeling van de bestaande opleidingsonderdelen in zes semesters. Inhoudelijk blijken er geen drastische ingrepen gebeurd te zijn doordat de opleiding te veel rekening heeft willen houden met historische gegevens en aanwezige lesgevers. Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat er geen duidelijke samenhang te vinden is in het curriculum. Noch in het zelfevaluatierapport, noch tijdens de gesprekken heeft de opleiding kunnen aantonen dat deze samenhang aanwezig is, hoe deze in de curriculumontwikkeling werd/wordt uitgewerkt en hoe deze in de implementatie wordt bewaakt.
130 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Disciplineoverstijgende elementen zijn beperkt aanwezig als casuïstiek in het kader van sociale vaardigheden. Het werken met competenties is een nieuw gegeven in de opleiding. De concretisering en de vertaling van de beschreven competenties en de implementatie ervan in het curriculum moeten nog uitgewerkt worden. Op dit moment is weinig van de competenties terug te vinden in het onderwijs zoals beschreven in het zelfevaluatierapport en in het bachelorboek. De opleiding heeft nog niet voldoende werk gemaakt van een adequate en consequente concretisering van de algemene doelstellingen op opleidingsniveau in meer concrete doelstellingen van de opleidingsonderdelen. De studiecontracten per opleidingsonderdeel bevatten geen correcte formulering van de doelstellingen vanuit het gedrag van studenten wat tegenstrijdig is met het competentiedenken. Dit wordt echter wel gecompenseerd door de uitwerking van gedragsindicatoren en evaluatiecriteria. Bij de formulering van de doelstellingen wordt nog niet verwezen naar kerncompetenties. Met uitzondering van het vaardigheidslab, dat samen met de opleiding Verpleegkunde ontwikkeld werd, zijn er weinig vernieuwende elementen aanwezig in de opleiding. In dit verband valt ook de quasi afwezigheid van de elektronische leeromgeving Blackboard in de opleiding op. De hogeschool voorziet al meerdere jaren dit platform en heeft ondertussen een draadloos netwerk aangelegd in de gebouwen van het departement Gezondheidszorg. In de opleiding Vroedkunde zijn enkel een aantal documenten met betrekking tot de stage en het eindwerk op het net beschikbaar. De mappen van de opleidingsonderdelen bevatten geen documenten. In het zelfevaluatierapport wordt verwezen naar de invoering van de principes en de praktijk van de evidence based midwifery. Bij inzage van de omschrijving van de opleidingsonderdelen en van het cursus- en studiemateriaal stelt de commissie vast dat de gebruikte literatuur vaak niet vermeld wordt en dat de vermelde literatuur niet altijd getuigt van wetenschappelijke degelijkheid. Bij het opleidingsonderdeel wetenschappelijke praktijkvoering wordt in de meeste doelstellingen enkel verpleegkunde vernoemd. Er blijkt geen proces van curriculumvernieuwing plaats gevonden te hebben, waarin de theoretische basis binnen het lectorenkorps van de opleiding omgezet werd in een concreet stappenplan. De commissie merkt op dat, ondanks de sterke aanwezigheid van de Nederlandse studenten, het curriculum in relatie tot de doelstellingen van de opleiding vrijwel geen rekening houdt met de latere tewerkstelling van deze studenten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
Het curriculum moet geënt worden op een concrete en intern geaccepteerde onderwijsvisie, die prioritair uitgewerkt dient te worden in en door de opleiding. De commissie adviseert de opleiding om het proces en de procedures voor curriculumherziening en -vernieuwing uit te stippelen. Bij dit alles stelt de commissie dat er op dit vlak duidelijk behoefte is aan deskundige, systematische en structurele coaching van het voltallig onderwijzend personeel. De commissie stelt dat de opleidingsonderdelen en hun geactualiseerde inhoud overzichtelijk en duidelijk dienen vertaald te worden naar de beoogde competenties en dat hierbij de integratie van kennis en vaardigheden in acht moet worden genomen . De wetenschappelijke benadering van de vroedkunde dient in het hele curriculum geïntegreerd te worden zodat studenten worden opgeleid tot bachelors die hun competenties kunnen verantwoorden op basis van evidence based knowledge. In dit opzicht dient casuïstiek meer geïntegreerd te worden in de opleiding.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 131
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De meeste afgestudeerden en de vertegenwoordigers van het beroepenveld geven duidelijk aan dat de kennisontwikkeling goed is. Over de praktische en technische vaardigheden bij de instap in het beroepenveld zijn de meningen, afhankelijk is van de werkplaats, verdeeld. De integratie van kennis en vaardigheden, noodzakelijk in competentiegericht opleiden, blijkt onvoldoende aanwezig. Om het beroepsprofiel te realiseren en tegemoet te komen aan de eisen van de professionele gerichtheid van het programma is het noodzakelijk te kiezen voor die kennis en vaardigheden, die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van het beroep van vroedvrouw. De commissie stelt vast dat in meerdere opleidingsonderdelen en in tal van studiemateriaal uitgebreid aandacht besteed wordt aan verpleging en dat de voor vroedvrouw relevante aspecten en onderwerpen daardoor te weinig uitgewerkt zijn en aan bod komen. Zo is niet duidelijk wat de verpleegkundige rol van de vroedvrouw is en wordt gesproken van verpleegkundige modellen, terwijl de plaats van de verloskundige modellen onduidelijk blijft. De opleiding moet correcte keuzes maken. De commissie stelt dat het niet relevant is voor vroedvrouwen om uitgebreid aandacht te besteden aan de verpleging van brandwondenpatiënten, terwijl aan de anatomie en fysiologie van de foetus en neonaat geen aandacht besteed wordt. In het curriculum is in het verleden weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van de zelfwerkzaamheid van de studenten. De opleiding is zich hiervan bewust en zegt te streven naar het verder afbouwen van contacturen ten voordele van begeleidingsuren en zelfstudietijd. Toch ervaart de commissie in de realiteit nog weinig resultaat van een verhoogde zelfwerkzaamheid bij de studenten. Zij geven aan te weinig praktische ervaring op te kunnen doen tijdens het onderwijs. De studenten voelen zich gestimuleerd om meer docentonafhankelijk te oefenen, maar stellen bij het zelfstandig oefenen in het skillslab directe begeleiding te missen. Slagen voor de vaardigheden is geen voorwaarde om de stage te mogen starten. De stageplaats wordt op de hoogte gesteld van het zwak presteren van de student in het vaardigheidsonderwijs, zodat hij zich kan bijwerken tijdens de stage. De stage is verspreid over de drie opleidingsjaren. Een eerste stage wordt gelopen na het eerste semester, wat het werkveld en de afgestudeerden erg belangrijk vinden. De studenten lopen relatief weinig uren stage. Een aantal stages voldoen inhoudelijk niet aan specifieke verloskundige vaardigheden, zoals lichamelijk onderzoek van de zwangere, het fysisch onderzoek van de pasgeborene, hechten en verdoven van perineaalrupturen en episiotomiën, waardoor de studenten zelf weekends en extra diensten lopen om aan een voldoende aantal handelingen te komen. Het beroepenveld geeft aan dat alleen volledig zelf uitgevoerde fysiologische bevallingen meegeteld worden, wat niet overal evident blijkt te zijn. Anderzijds geeft de opleiding aan gekozen te hebben voor een minimalistische interpretatie van de Europese norm betreffende het eigenhandig verrichten van 40 bevallingen. Een afwijking van deze norm kan: “wanneer dit aantal niet kan bereikt worden, doordat er geen zwangere vrouwen beschikbaar zijn, kan dit tot minimaal 30 worden teruggebracht, mits de leerling daarnaast actief deelneemt aan 20 bevallingen.” Uit het gesprek met de studenten blijkt dat de hogeschool deze
132 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
uitzondering als norm stelt voor de studenten. De invoering van een reflectieformulier is een positieve zaak in het kader van professionele competentieontwikkeling. Inzage van de stagemappen toont echter dat de studenten zich grotendeels beperken tot het vermelden of een techniek al dan niet goed werd uitgevoerd. De commissie stelt vast dat het stagementorschap niet transparant is. De evidence based midwifery wordt van in het eerste jaar geïntroduceerd in de theoretische vakken. De wetenschappelijke benadering van de vroedkunde, vooral op gebied van integratie in het vaardigheids- en klinisch onderwijs dient over het hele curriculum geïntegreerd te worden. Uiteindelijk moeten de afgeleverde vroedvrouwen hun handelen kunnen verantwoorden op basis van evidence based knowledge. Het departement ziet het wetenschappelijk onderzoek als een belangrijke opdracht van de hogeschool, wat volgens de commissie een verklaring vindt in de aanwezigheid van een opleiding van academisch niveau in de hogeschool. Ook de opleiding vroedkunde ziet dit als een opdracht. Op dit ogenblik zijn er enkele voorstellen voor onderzoeksprojecten, waarvan de meerwaarde voor de opleiding en het werkveld zal moeten blijken. Zoals het zelfevaluatierapport stelt, werden de eindwerken vroeger beschouwd als een uitgebreide casusbespreking. Ondertussen is de opleiding hiervan afgestapt en zijn de principes van wetenschappelijk onderzoek en evidence based midwifery in de opleiding geïntroduceerd. Nu wordt van de studenten verwacht dat ze voor hun eindwerk een concrete onderzoeksvraag uitwerken in een literatuurstudie en een eigen onderzoek. Uit de gesprekken blijkt dat het hier om beschrijvend onderzoek gaat, waarbij geen verregaande statistische berekeningen moeten uitgevoerd worden. De commissie heeft vragen bij de relevantie van dergelijke scripties in een professionele bacheloropleiding. De opleiding kan niet duidelijk maken welke competenties uit het beroepsprofiel zij hierbij nastreven. Bovendien stelt de commissie vragen bij de geleidelijke ontwikkeling van een wetenschappelijke gerichtheid bij de studenten, zoals eerder al gesteld. De opleiding stelt in het zelfevaluatierapport te willen onderzoeken welke mogelijkheden er zijn op het vlak van interacties tussen de opleiding en maatschappelijke/wetenschappelijke dienstverlening. Op het ogenblik van het bezoek bestaat hierover nog niets. De opleiding voldoet niet aan de Europese wetgeving onder andere door het grote aandeel van verpleegkundige opleidingsonderdelen en delen ervan, die zorgen voor een onevenwicht tussen het theoretisch onderwijs en het praktisch en klinisch onderwijs, waartoe ook de inleiding tot de verpleging in de genees- en heelkunde behoort, die zowel het theoretische onderricht als klinische oefeningen omvat.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
Om competentiegericht op te leiden en rekening houdend met de eisen voor de professionele gerichtheid van het curriculum, raadt de commissie aan om kennis en vaardigheden duidelijk te integreren in het programma. De opleiding moet correcte keuzes maken in te besteden aandacht aan voor vroedvrouwen relevante inhouden en handelingen in het programma. De commissie stelt dat criteria vastgelegd dienen te worden om de vaardigheidstest voorafgaande de eerste stage te beoordelen. Bovendien raadt de commissie aan het slagen voor de vaardigheidstest in overweging te nemen als voorwaarde om op stage te gaan. De commissie dringt aan op duidelijkheid met betrekking tot de stagenormen en de minimale aantallen handelingen volgens de Europese normen. Deze normen dienen bekend te zijn bij alle betrokken actoren. De commissie vraagt de opleiding om de studenten degelijk voor te bereiden op het correcte gebruik en de juiste toepassing van de reflectieformulieren.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 133
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Noch het zelfevaluatierapport, noch de gesprekken tonen aan dat een inhoudelijk samenhangend programma aangeboden wordt. De verwijzing naar de opbouw van het vernieuwde curriculum in zes semesters kan de relatie van de sequentiële opbouw en coherentie tot de competenties niet expliciteren. De commissie stelt vast dat de opleiding bij de vernieuwing van het programma een kans gemist heeft. Een thematische opbouw en het uitzetten van leerlijnen ontbreken. Zowel voor de commissie als voor de opleiding is het duidelijk dat pas na het invoeren van de vernieuwing in het derde jaar een zicht op het volledige curriculum zal kunnen gevormd worden. Pas dan zal het mogelijk zijn te zien of alle competenties voldoende aan bod gekomen zijn in de loop van de drie jaren en of er eventueel bijsturingen aan het curriculum dienen te gebeuren. De commissie stelt dat dit de omgekeerde weg is. Deze vaststelling toont opnieuw aan dat er geen doordachte procedure gevolgd is bij de curriculumhervorming. De opleiding heeft te veel gewerkt vanuit de bestaande vakken in plaats van te vertrekken bij de beoogde competenties die zowel in elk jaar als over de drie jaren heen te realiseren zijn. De studenten hebben niet de mogelijkheid om keuzes te maken in de loop van de opleiding, met uitzondering van de keuze voor specifieke stageplaatsen die vooraf mogen doorgegeven worden. Bij de planning wordt hier rekening mee gehouden. De studieloopbaanbegeleiding is opgesteld mede om tegemoet te kunnen komen aan flexibele leertrajecten. Elke studieloopbaan wordt op die manier persoonlijk benaderd. Er is een samenwerking met de Nederlandse Hogeschool Zeeland rond het aanbieden van een gecombineerde opleiding Vroedkunde aan Nederlandse studenten. Dit is een succesrijk initiatief, gezien meer dan de helft van de eerstejaarsstudenten de Nederlandse nationaliteit heeft en het merendeel daarvan afkomstig is uit de Hogeschool Zeeland. Inhoudelijk heeft de opleiding Vroedkunde van de Hogeschool Antwerpen echter geen aanpassingen ingevoerd in haar programma. De studenten volgen, na één jaar propedeuse Hoger BeroepsonderwijsVerpleegkunde (HBO-V) in de Hogeschool Zeeland, het driejarige programma van de opleiding Vroedkunde in Antwerpen. Nadien sluiten zij hun opleiding Verpleegkunde af met één jaar in de Hogeschool Zeeland. Enkel inhoudelijke afspraken met betrekking tot het lopen van stage door Nederlandse studenten in Nederland worden gemaakt. Uitwisseling van studenten uit andere buitenlandse instellingen heeft totnutoe nog niet plaatsgehad. Een beperkt aantal studenten van de eigen opleiding maakt wel gebruik van het (beperkte) aanbod aan buitenlandse stageplaatsen of zoekt zelf een stageplaats in het buitenland.
134 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding om een thematische uitbouw van het curriculum ernstig te overwegen. De commissie dringt aan dat de opleiding de leerlijnen over de jaren heen uitwerkt en transparant maakt voor studenten en lectoren/praktijklectoren. Overlappingen tussen de verschillende opleidingsonderdelen dienen weggewerkt te worden indien ze niet functioneel werden ingebouwd. De ontwikkeling en uitvoering van het programma vereist een permanente kwaliteitszorg van alle processen en de erbij betrokken lectoren/praktijklectoren.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft in het academiejaar 2003-2004 voor verschillende opleidingsonderdelen studietijdmetingen uitgevoerd. Ondanks de wijzigingen aan de opleidingsonderdelen acht de opleiding de resultaten bruikbaar in het
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 135
licht van het nieuwe curriculum. Op hogeschoolniveau wordt een instrument uitgewerkt dat zal peilen naar de studielast van verschillende leersituaties. De opleiding is zich bewust van de noodzaak tot vermindering van de contacturen. Bij de vernieuwing van het curriculum is het aantal contacturen afgebouwd ten voordele van begeleidingsuren en zelfstudietijd. De nadruk van de curriculumvernieuwing ligt tot op vandaag vooral op de herziening van de inhoud. Vanaf het academiejaar 2004-2005 is de opleiding gestart met een vorm van studieloopbaanbegeleiding. De commissie stelt dat dit een lovenswaardig studiebevorderend initiatief is, waarbij de student geregeld en op een gestructureerde basis contact heeft met een begeleider die een lector/praktijklector-vroedvrouw is. De opleiding hanteert een hoge wegingsfactor om de studiebelasting te berekenen van de stage-uren. Dit is een hogere weging dan in andere opleidingen, waardoor het effectief uit te voeren aantal uren stage lager ligt in de opleiding van de Hogeschool Antwerpen. Dit verklaart voor een deel de noodzaak aan extra uren stage die studenten moeten lopen om de Europese kwantitatieve normen te halen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat een sterkere sturing en begeleiding van enerzijds het groeiproces, waarbij contacturen naar meer begeleidingsuren en zelfsturing van studenten omgezet worden, en van anderzijds de bijhorende attitudeverandering die hiervoor gevraagd wordt van de lesgevers, vlugger tot concrete en goede resultaten zullen leiden. Dit kan zowel door de opleiding als het departement als door de hogeschool aangeboden en uitgewerkt worden. De commissie raadt de opleiding aan om de studielast van alle vormen van begeleiding grondig te analyseren en op te volgen om een evenwichtig programma te blijven nastreven.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Dit onderdeel is beperkt uitgewerkt in het zelfevaluatierapport, wat bevestigd wordt bij het inkijken van de stukken ter plaatste. In de fiches studiecontracten worden verschillende (activerende) werkvormen genoemd, maar het is niet duidelijk welke plaats ze krijgen. De relatie met de competenties als didactisch concept wordt niet gelegd, tenzij de bewering dat activerende werkvormen nodig zijn. Verschillende werkvormen zijn aanwezig. Toch is er weinig variatie en blijft een traditionele vormgeving veel gebruikt. De laatste jaren is er een evolutie geweest en is de kwaliteit sterk verbeterd. Er zijn geen criteria geformuleerd voor leermiddelen. De vormelijke kwaliteit van deze leermiddelen is ook erg wisselend: bij een aantal ontbreekt elke bibliografische verwijzing, verschillende cursussen bestaan uitsluitend uit
136 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
een bundeling van de hand-outs van PowerPointpresentaties. De studenten klagen ook over het gebrek aan kwaliteit en de niet studeerbaarheid van een aantal cursussen en het te laat krijgen van de cursussen. Het valt de commissie op dat in deze professionele bacheloropleiding het vaardigheidsonderwijs niet als dusdanig uitgewerkt is. Het zit verweven in de verschillende opleidingsonderdelen en is er niet als zodanig in te herkennen. Het elektronische leerplatform Blackboard komt langzaam op gang. Op hogeschoolniveau werden bijscholingen georganiseerd. De opleiding stelt zich tot doel om Blackboard vanaf volgend academiejaar volwaardig in gebruik te nemen. Momenteel is de drempel nog te hoog en is het niet eenvoudig op het elektronische leerplatform te komen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
-
De commissie vraagt de opleiding bij de explicitering van de onderwijsvisie ook de relatie tussen aangewende werkvormen bij specifieke opleidingsonderdelen op te nemen. Daarbij is het belangrijk erover te waken dat de gehanteerde didactische werkvormen aansluiting vinden bij de doelstellingen en het niveau van de opleiding. In het kader van competentiegericht leren is een grotere variatie in gepaste werkvormen mogelijk en aangewezen. De commissie stelt dat prioritaire aandacht dient besteed te worden aan de kwaliteit van de leermiddelen naar gebruiksvriendelijke vorm en relevante inhoud. De inhoud moet in de eerste plaats gericht zijn op de professionele vroedkundige vorming van de studenten. Hoewel het vaardigheidsonderwijs verweven is met verschillende opleidingsonderdelen stelt de commissie voor om de doelgerichte en gemotiveerde integratie ervan duidelijk te stellen. Meer doorzichtigheid in de plaatsing van het vaardigheidsonderwijs in het curriculum bevordert de kwaliteitsbewaking van dit belangrijke onderdeel in de opleiding. De commissie adviseert de opleiding, het departement, de hogeschool, om de nodige aandacht te besteden aan aangepaste ICT-ondersteuning voor het competentiegericht doceren en leren. Hier is nood aan structuur, systematiek, opleiding en coaching van zowel personeel als studenten.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het bachelorboek besteedt uitgebreid aandacht aan het toets- en assessmentbeleid en werkte dit theoretisch uit. De geformuleerde principes zijn echter niet geconcretiseerd in de opleiding. De studenten geven aan te weten wat van hen verwacht wordt door de in het bachelorboek vermelde gedragsindicatoren, evaluatiecriteria en examinatievormen. Uit de studiecontracten blijkt transparantie van de evaluatiecriteria. Toch stelt de commissie vast dat zij meestal te weinig gespecificeerd zijn. De examenvorm is meestal alleen in algemene termen
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 137
aangegeven op de fiches. De studenten waarderen de aangeboden casussen als examenvorm voor de verschillende onderdelen van specifieke grote opleidingsonderdelen waardoor de verbanden tussen de onderdelen herkend worden. De examenvragen zijn merendeels opgesteld in de traditionele context en vooral geënt op kennis (weten en inzien), en niet toegespitst op competenties. Inzage in de examenvragen laat blijken dat de studenten breed opgeleid zijn, maar dat zij in verhouding weinig vroedkundige kennis meekrijgen. In de examenopgaven van verschillende opleidingsonderdelen zijn er in verhouding weinig specifiek vroedkundig gerichte vragen ten opzichte van algemeen verpleegkundig en geneeskundig gerichte vragen. De opleiding formuleerde in het bachelorboek de verdere stappen die zij in de nabije toekomst wil zetten. De commissie stelt vast dat de opleiding zich in het prille stadium van het opstellen van een assessmentbeleid bevindt en dat zij dit wetenschappelijk gebaseerd wil aanpakken. Het intakegesprek, de studieloopbaanbegeleiding en de introductie van een portfolio in het eerste jaar zijn recent gezette eerste stappen in de verwezenlijking van deze niet eenvoudig te realiseren veranderingen in het onderwijs. Hoewel in de gesprekken gesteld wordt dat de beoordeling van de stages door mondeling overleg zo eenvormig mogelijk aangepakt wordt en dat de gedragsindicatoren en de evaluatiecriteria in bachelorboek opgenomen zijn en bij de studenten bekend zijn, stelt de commissie vast dat hier nood is aan een duidelijk evaluatiekader. De huidige structuren voor het hele concept van stage, waarbij studenten, (praktijk)lectoren en mentoren betrokken worden, leiden tot een eerder subjectief geladen proces van begeleiding en evaluatie en zijn onvoldoende uitgewerkt. De afgestudeerden zijn niet tevreden over de wijze waarop het klinische praktijkexamen op het einde van de opleiding georganiseerd wordt, noch over het verloop ervan. Een dergelijk praktijkexamen is niet geschikt voor een opleiding die competentiegericht wil opleiden. Er wordt een ongepaste stresserende situatie gecreëerd waardoor een objectieve beoordeling gehinderd wordt. De opleiding deelt mee dat dit laatste sinds het academiejaar 2004-2005 niet meer geldt omdat het examen doorgaat op een stageplaats waar de student in de loop van zijn opleiding al stage liep. De onduidelijkheden bij de beoordeling van het eindwerk zouden recent opgevangen zijn door het invoeren van nieuwe richtlijnen voor het maken van een eindwerk. De commissie stelt dat hier tijdig en regelmatig geëvalueerd en bijgestuurd zal moeten worden. Er wordt rekening gehouden met de wensen van de studenten bij het opstellen van het examenrooster.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat meer aandacht dient besteed te worden aan disciplineoverschrijdende vragen bij de evaluaties. Het assessmentsysteem dat in de opleiding wordt gevolgd, dient in overeenstemming te worden gebracht met het competentiegericht denken. De commissie stelt dat bij de verdere uitwerking van het stappenplan het assessmentbeleid degelijk dient uitgestippeld te worden en dat ook de docenten daarin duidelijk hun plaats moeten toegewezen krijgen. Zij raadt de opleiding aan om na een degelijke analyse een gemeenschappelijk standpunt uit te werken en in te nemen om een inhoudelijk en vormelijk aangepast beoordelingskader te ontwikkelen. Om te komen tot eenvormige beoordelingscriteria en beoordelingsprotocollen is de ontwikkeling van een door alle betrokkenen gedragen evaluatiekader voor de stages onontbeerlijk. De commissie stelt dat de opleiding zich terdege dient te bezinnen over het huidige praktijkexamen, dat niet verantwoord is in een procesgerichte opleidingsvisie die noodzakelijk is voor competentieontwikkeling. De commissie raadt de opleiding aan om na alle evaluaties kwalitatieve feedback te geven aan de studenten.
138 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft bijzondere aandacht voor de toelatingsvoorwaarden met betrekking tot de Nederlandse studenten. De commissie stelt vast dat het gevoerde beleid correct verloopt. Er is een beperkte instroom van andere dan Nederlandse studenten. Omwille van lage gemiddelde slaagkansen van de laatste jaren heeft de opleiding het systeem van studieloopbaanbegeleiding opgezet met ondermeer een intakegesprek bij elke instromende student. Anderzijds voorziet de opleiding niet in specifieke activiteiten ten aanzien van de aansluiting van de vooropleiding met de opleiding, zoals introductiecursussen. In het gesprek met de lectoren/praktijklectoren stellen een aantal lectoren dat het inhoudelijke niveau aangepast wordt aan het niveau van de instromende studenten. In de hogeschool is een procedure rond EVC/EVK uitgewerkt. Deze blijkt nog niet operationeel te zijn omdat er nog geen assessmentprocedure beschikbaar is. De opleiding biedt wel de mogelijkheid tot het volgen van een voltijds of deeltijds programma.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding duidelijke grenzen moet stellen bij de aanpassing van het inhoudelijke niveau aan het niveau van de instromende studenten om het niveau van professionele bachelor te bewaken. De commissie vraagt de opleiding erover te waken dat de eigen accenten in het EVC/EVK kader duidelijk vroedkunde-eigen accenten zullen zijn.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 139
Oordeel over onderwerp 2: Programma - onvoldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
onvoldoende voldoende onvoldoende OK voldoende onvoldoende onvoldoende niet van toepassing voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
het programma geen degelijke concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde eindkwalificaties van de opleiding voor wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen; de leerdoelen van het programma en de programmaonderdelen geen gepaste vertaling zijn van de vooropgestelde eindkwalificaties; de concretisering en vertaling van de beschreven competenties en de implementatie ervan in het curriculum nog uitgewerkt moet worden; het huidige curriculum nog te veel geënt is op de klassieke vakkenstructuur, waardoor de aandacht voor de realisering van de competenties en het vakoverschrijdend werken te weinig aan bod komen; de opleiding geen structuur uitgewerkt heeft om programmaherziening en -vernieuwing systematisch in te voeren, te evalueren en bij te sturen met betrokkenheid van de verschillende actoren; de opleiding te beperkt aandacht besteedt aan de professionele gerichtheid van het programma naar vroedkunde; in het curriculum te veel nadruk gelegd wordt op de verpleegkundige kennis; de opleiding voldoet aan de formele eisen betreffende de studieomvang; de inhoudelijke samenhang van het programma onvoldoende is; bij de vernieuwing van het programma onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de alle competenties in de drie jaren voldoende aan bod zullen komen; het vaardigheidsonderwijs niet als zodanig uitgewerkt is; de beoordeling en de toetsing in de opleiding teveel gericht zijn op kennis en niet toegepast zijn op competenties; de opleiding zich in het prille stadium van het opstellen van een assessmentbeleid bevindt en dat zij dit wetenschappelijk gebaseerd wil aanpakken; de opleiding het systeem van studieloopbaanbegeleiding heeft opgezet met ondermeer een intakegesprek met elke instromende student.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp niet voldoet aan de basiskwaliteit.
140 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool hanteert duidelijke en doorzichtige procedures betreffende de aanwerving en betrekt het departement bij het uitschrijven van het profiel. Het bezit of het behalen van een pedagogisch diploma wordt als voorwaarde gesteld bij aanwerving. Uit de personeelslijst blijkt dat 15 van de 19 OP-leden een pedagogisch diploma bezitten. Elke nieuwe aangeworven lector/praktijklector wordt, na de administratieve regeling, door de campuscoördinator en de opleidingscoördinator formeel opgevolgd aan de hand van een standaardformulier. De jaarverantwoordelijken, de opleidingscoördinator en de collega’s nemen de introductie van nieuwe personeelsleden nadien informeel op. De personeelsleden kennen de algemene bevorderingsregeling van de hogeschool, maar kennen niet het beleid van de opleiding in dit verband. Het departement bepaalt jaarlijks de taakstelling na onderhandeling met de vertegenwoordigers van de vakorganisaties en in overleg met de personeelsleden. De opleiding helpt mee een evenwichtige taakbelasting en werkdruk te bewaken. Functioneringsgesprekken en evaluatiegesprekken gebeurden in het verleden tegelijkertijd. Momenteel worden zij bijgestuurd en worden bijscholingen gevolgd om, wanneer zij volgend academiejaar formeel ingevoerd worden, dit in de juiste context en met de juiste terminologie te laten plaatsvinden. Evaluatie van de onderwijsactiviteiten door de studenten kwam al aan bod in de tot nu toe gevoerde functioneringsgesprekken en niet bij de evaluatie. Uit de lijst van bijscholingen van de voorbije vier jaren blijkt dat vooral vakinhoudelijke professionalisering gevolgd werd. Onderwijskundige en didactische professionalisering komt eerder uitzonderlijk aan bod. Het hiervoor voorziene budget voor de opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde samen is toereikend. De hogeschool en het departement bieden het onderwijzend personeel mogelijkheden aan om hun deskundigheid te optimaliseren. De hogeschool organiseert studiedagen en de opleidingscoördinator stuurt stapsgewijs. Didactische vorming en opleidingen in competentiegericht doceren en leren komen ook aan bod in het navormingsaanbod, dat door het ExpertiseCentrum Hoger Onderwijs van de Universiteit Antwerpen (ECHO) georganiseerd wordt voor de associatiepartners. Toch blijkt uit de gesprekken met diverse vertegenwoordigers van het onderwijzend personeel dat de meeste docenten nood hebben aan bijkomende opleidingen om alle aspecten van de nieuwe onderwijstaken en onderwijsbenaderingen degelijk op te kunnen nemen en te realiseren. Het huidige financiële kader wordt door de opleiding vooropgesteld als belemmerende factor voor het voeren van een goed personeelsbeleid. Het departement, en binnen het departement de opleiding Vroedkunde, beschikt niet over het theoretisch vooropgesteld budget omwille van de solidariteit met andere momenteel ondergefinancierde opleidingen. Zowel uit het zelfevaluatierapport als uit de gesprekken blijkt dat de opleiding en de hogeschool
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 141
stellen dat de veelheid aan veranderingen en bijkomende opdrachten in het hoger onderwijs de werkdruk sterk verhogen, dat de verwachtingen ten aanzien van het hoger onderwijs onduidelijk zijn en dat er een groot gevoel van instabiliteit is bij het personeel.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie raadt aan om een beleid uit te stippelen voor professionalisering en de implementatie ervan te bewaken. Dit beleid heeft zowel betrekking op het didactische vlak in functie van de onderwijsvernieuwing, als op het vakdeskundige vlak in functie van het onderhouden van de professionele deskundigheid, als op het beoordelingsvlak in functie van competentiegerelateerde evaluatie. De commissie stelt dat een transparant personeelsbeleid, waarin een voor het personeel doelgericht professionaliseringsbeleid voor de opdrachten in alle aspecten opgenomen is, prioritair uitgewerkt dient te worden om een evenwichtige werkdruk, duidelijke verwachtingen en een gevoel van stabiliteit te bewerkstellingen bij het personeel. De commissie stelt dat meer aandacht dient besteed te worden aan de wetenschappelijke gerichtheid van het onderwijzend personeel om op een gefundeerde manier gepaste eisen te kunnen stellen aan de studenten voor wat betreft evidence based denken en handelen op bachelorniveau.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: - De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De aanstellingen gebeuren op basis van de professionele ervaring en deskundigheid van de betrokkene. Voor het behoud van deze ervaring en om voeling met de praktijk te houden, steunt de opleiding op de werkbegeleiding door de praktijklectoren-vroedvrouwen tijdens de stages. Sommige lectoren/praktijklectoren werken op eigen initiatief in diensten waar studenten stage lopen. In de opleiding is 75% van het personeel vroedvrouw. Er is een ruime onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld door de gastlectoren. Het gaat hier bijna uitsluitend over artsenspecialisten. Uit de gesprekken blijkt dat hun betrokkenheid bij de onderwijsvernieuwing in de context van competentiedenken in de opleiding, eerder beperkt is. De inbreng vanuit zelfstandig werkende vroedvrouwen in België en in de Nederlandse situatie is onvoldoende. De opleiding heeft weinig aandacht voor internationale contacten van het personeel met een terugkoppeling naar het onderwijs. De aangehaalde contacten met de Hogeschool Zeeland zijn weinig relevant omdat deze hogeschool niet over een opleiding Vroedkunde beschikt. De contacten zijn beperkt tot afspraken betreffende de stageregeling voor de Nederlandse studenten. Om de Nederlandse beroepspraktijk beter te leren kennen en in de opleiding aan bod te laten komen worden Nederlandse gastsprekers aangetrokken.
142 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie raadt de opleiding aan om mogelijkheden tot het verwerven van professionele ervaringen en kennis voor het personeel doelgericht te inventariseren en te analyseren met alle betrokkenen om dan de resultaten structureel en systematisch te integreren in het personeelsbeleid (ondermeer door bedrijfsstages of combibanen). Zij stelt dat alle aspecten van het beroepenveld daarvoor in acht moeten worden genomen. De betrokkenheid van de gastdocenten bij de onderwijsvernieuwing, het competentiegericht doceren en leren, dient degelijk uitgewerkt te worden. Het aantrekken van zelfstandige vroedvrouwen en verloskundigen werkzaam in de Nederlandse praktijk, als gastdocenten zou een aantal hiaten in de opleiding van vooral de Nederlandse studenten enigszins opvullen. De commissie vraagt meer aandacht te hebben voor internationale contacten bij het personeel met terugkoppeling naar het onderwijs.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studentdocentratio evolueerde van 15,84 studenten per VTE, gebaseerd op 7,45 VTE, de gastdocenten inbegrepen, en 118 studenten in 2003-2004 naar 12,99 studenten per VTE met 8,46 beschikbare VTE voor 110 studenten bij het bezoek aan de opleiding in 2005-2006. Er is een duidelijk overwicht van praktijklectoren (79%) op lectoren. Om de algemene bachelordoelstellingen van de opleiding te kunnen realiseren, zal hier in de toekomst doelgerichte aandacht aan besteed moeten worden. Vooral de lectoren werken deeltijds, waardoor het betrekken bij de opleiding op aangepaste manier dient nagestreefd te worden. De commissie merkt op dat in de opleiding veel inzet en bereidheid leeft. De absolute aantallen begeleidingsuren en de uren stage per begeleidingsuur fluctueren sterk over de laatste drie jaren heen: 17,60 uren studentstage per begeleidingsuur in 2003-2004, 14,38 uren in 2004-2005 en 20,34 uren in 2005-2006. Dit vindt mede zijn oorsprong in het aanwenden van stage-uren om andere taken in te vullen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie raadt de opleiding aan de vereiste structuren uit te werken om de gepaste personeelsomkadering systematisch te kunnen bepalen en zo nodig bij te sturen, ondermeer voor de bepaling van het aantal begeleidingsuren stage. De commissie stelt dat de verhouding tussen de verschillende personeelscategorieën, enerzijds het aantal gastdocenten ten opzichte van statutaire lesgevers, anderzijds het aantal lectoren, zijnde masters/licentiaten, ten opzichte van het aantal praktijklectoren, zijnde gegradueerden, dient herbekeken en bijgestuurd te worden. Dit geldt ook voor de verhouding deeltijds - voltijds personeel.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 143
-
Om de ideale en haalbare verhouding tussen het aantal beschikbare lectoruren en het aantal te presteren uren, de werkbegeleiding, studieloopbaancoaching en andere taken inbegrepen, correct te schatten, stelt de commissie dat een proactief personeelsbeleid dient gevoerd te worden om de werkdruk gezond haalbaar te houden en het personeel te blijven motiveren.
Oordeel over onderwerp 3: Personeel - voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
de opleiding beschikt over deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de opleiding aandacht dient te besteden aan de professionalisering om te voldoen aan de nood bij de personeelsleden; de ruime beroepsexpertise en de ruime inbreng van gastdocenten borg staan voor de realisatie van een degelijke opleiding; mogelijkheden voor vakdeskundige en onderwijsdeskundige professionalisering aangeboden worden; de medewerkers weinig gestimuleerd worden om internationale contacten uit te bouwen; er voldoende personeelsleden zijn met een duidelijk overwicht van praktijklectoren op lectoren.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
144 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het departement heeft inspanningen geleverd om de onderwijsruimten in de gebouwen, die gehuurd worden, te optimaliseren. De opleiding beschikt over een eigen vaardigheidslokaal. Daarnaast kan ook beroep gedaan worden op de praktijklokalen (kinder)verpleegkunde. Op de nieuwe campus “Nieuw” die gepland is, is de nodige aandacht besteed aan lokalen voor vaardigheidstrainingen. In een gedeelte van de vroegere internaatkamers werd een skillslab ingericht in de vorm van een verpleegafdeling in een ziekenhuis. Deze ruimten worden gebruikt voor begeleid en docentonafhankelijk oefenen. Ze zijn uitgerust met een videocamera die in een aangrenzende kamer kan bediend worden. Hier kunnen de beelden ook bekeken worden. De opleiding werkt aan technische fiches per vaardigheid en aan PowerPointpresentaties met de belangrijkste beelden van handelingen op cd-rom. Ook de ruimte voor het oefenen van communicatieve vaardigheden is uitgerust met een videocamera. De opleiding stelt alle materialen beschikbaar voor de student tegen een forfaitaire vergoeding. Het departement past op een correcte wijze de arbeidswetgeving toe doordat het de beroepskledij gratis ter beschikking stelt van de studenten en deze beroepskledij ook onderhoudt. De hogeschool beschikt over een goed uitgewerkt bibliotheekbeleid dat verdere samenwerking met de associatiepartners beoogt. De ruimte van de mediatheek wordt goed benut. Het mediatheekpersoneel creëert in de mediatheek een degelijk studielandschap. Een brede waaier aan materiële mogelijkheden en diensten wordt degelijk aangeboden. Het aanbod vroedkundige naslagwerken en tijdschriften is toereikend. In het departement werd een draadloos netwerk aangelegd. Ieder onderwijzend personeelslid heeft een kleine persoonlijke werkruimte met een laptop. De opleiding wijst op de wijze van inrichting van deze ruimte, die weinig schools oogt en daarbij tegemoet komt aan het creëren van een vertrouwde omgeving voor de studieloopbaangesprekken en andere individuele feedbackmomenten met studenten. Voor de studenten is er een beperkte beschikbaarheid van computers. In totaal zijn er ongeveer 35 toestellen voor de ongeveer 800 studenten van het departement. De commissie stelt vast dat ICT nog niet echt doorgedrongen is tot bij al het onderwijzend personeel. Hoewel al enkele jaren beschikbaar in de hogeschool, wordt de elektronische leeromgeving Blackboard door de opleiding praktisch niet gebruikt in het curriculum.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 145
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan de opportuniteiten van het werken met simulanten in functie van de competentiegerichtheid te overwegen.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat in de voorbije jaren de opleiding niet over een structureel uitgebouwde studiebegeleiding beschikte. Er werd eerder gesteund op informele initiatieven van de docenten. Recent werden een aantal structurele initiatieven ontwikkeld. De opleiding werkte een systeem van studieloopbaanbegeleiding uit. Hierbij worden de studenten bij aanvang van de opleiding in groepjes toegewezen aan een coach-vroedvrouw die deze studenten over de drie jaren heen begeleid. Naast een intakegesprek worden een aantal vast geprogrammeerde gesprekken gevoerd in het eerste en tweede jaar volgens een vast stramien. De student brengt telkens zijn portfolio mee, dat aan bepaalde criteria moet voldoen. De coach houdt het dossier van de student bij. Dit initiatief toont de wil aan om in te spelen op de noden van een zeer verscheiden groep studenten. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat in de praktijklessen veel ervaringen uitgewisseld worden. Daarnaast bestaat binnen het klinisch onderwijs de “methodische werkbegeleiding”, waarbij een groep studenten vijf keer per jaar gedurende twee uren een vorm van intervisiebijeenkomst heeft. Tijdens deze sessies worden problemen in verband met stages in een vertrouwensgroep besproken. De samenstelling van de groepen blijft zoveel mogelijk dezelfde over de drie jaren. Voor psychosociale begeleiding worden studenten indien nodig doorverwezen naar SOVOHA, Sociale Voorzieningen van Hogeschool Antwerpen, die begeleiding aanbiedt zowel in groep als individueel. Ondanks de erg verscheiden instroom en het wisselende slaagpercentage in het eerste jaar worden geen introductiecursussen georganiseerd. Er is ook geen vakmonitoraat. De commissie stelt vast dat de stagebegeleiding niet systematisch gebeurt. Het aantal begeleidingsmomenten verschilt van praktijklector tot praktijklector. De commissie merkt op dat er geen aandacht is voor leerprocesbegeleiding. De lectoren/praktijklectoren vinden de werkbegeleiding een belangrijk onderdeel van de opleiding. Dit wordt ook zo ervaren door de studenten. Door de werkbegeleiding beogen de vroedvrouwen het contact met de beroepspraktijk te onderhouden en menen zij de deskundigheid van de mentoren aan te vullen. De commissie meent dat dit weinig relevante factoren zijn om voor werkbegeleiding te kiezen. Het beroepenveld stelt dat de procesbegeleiding van de stages voor de mentoren meer belastend is voor de mentoren dan de leerbegeleiding.
146 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
De begeleiding van het eindwerk gebeurt in regel door de lectoren/praktijklectoren-vroedvrouwen, die zelf niet allemaal een academische vorming genoten hebben. De derdejaarsstudenten stellen dat zij strikt begeleid worden en dat zij mede daardoor binnen het geplande tijdsbestek zitten naar het afwerken van hun eindwerk. De ombudsdienst functioneert in de examenperiode vooral bij wisselingen en herroosteringen, weinig met betrekking tot betwistingen. In dit departement is de ombuds gedurende het volledige academiejaar beschikbaar. De studenten maken weinig gebruik van deze dienst. De organisatie en begeleiding van internationale uitwisseling is weinig ontwikkeld in de opleiding omdat er geen inkomende studenten zijn en er een beperkt aantal naar het buitenland gaat. Van deze groep zijn er bovendien veel die zelf een buitenlandse stageplaats zoeken. De verantwoordelijken internationalisering bevestigen dit en zien als oorzaak het binnen de Europese Unie weinig interessante aanbod voor studenten vroedkunde. De meeste studenten gaan dan ook als “free movers”, waarvoor ze zelf de nodige stappen moeten ondernemen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie raadt de opleiding een keuze voor gedifferentieerde werkvormen aan, waarnaar ook verwezen werd bij facet 2.6, om de grote verscheidenheid van instromende studenten en het wisselende slaagpercentage van de eerstejaarsstudenten beter op te vangen. De commissie stelt dat de begeleiding van de studenten tijdens de stage transparant dient uitgewerkt te worden. De commissie vraagt in een beter uitgewerkt aanbod tot internationale studentenuitwisseling te voorzien, waarbij de student structureel georganiseerde begeleiding krijgt.
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen - voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen: Facet 4.2 Studiebegeleiding:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen: de opleiding over voldoende en degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt; het skillslab uitgewerkt en uitgerust is als een degelijk vaardigheidscentrum; de hogeschool de nodige aandacht besteedt aan materiële voorzieningen om onderwijsvernieuwing te kunnen bewerkstelligen; het mediatheekbeleid doelgericht en gebruiksvriendelijk ontwikkeld en uitgevoerd wordt; de collectie gericht is op actuele vakliteratuur. De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding: de opleiding een systeem van studieloopbaanbegeleiding uitwerkte om de student te begeleiden tijdens de volledige studieduur; de studenten tevreden zijn; de ombudswerking goed is; weinig systematiek aanwezig is in het internationaliseringbeleid en bij de aanpak van internationalisering. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 147
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport beschrijft het systeem van integrale kwaliteitszorg. Het uitgangspunt van de hogeschool is dat de centrale dienst kwaliteitszorg niet sturend maar ondersteunend werkt voor de departementen en opleidingen. In 2000-2001 werd een departementale stuurgroep Integrale Kwaliteitszorg opgericht. In de opleiding Vroedkunde werd met de kwaliteitszorg gestart in 2002-2001 met een sterktezwakteanalyse. De commissie meent dat de kwaliteitszorg in de opleiding een belangrijke impuls gekregen heeft in het academiejaar 2003-2004 bij de opname van de opleidingscoördinatoren in de departementale stuurgroep. In het kader van interne kwaliteitszorg groeit ook binnen de opleiding het besef van het belang van goede metingen om te gebruiken in het verdere beleid. De professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde is echter in volle ontwikkeling en daardoor momenteel niet zo eenvoudig om te zetten in cijfers en resultaten. Op dit ogenblik is de kwaliteitszorg nog niet structureel verankerd in de opleiding. Daardoor ontbreken nog procedures en systematische metingen voor een aantal aspecten van onderwijsprocessen, zoals evaluatiesystemen, kwaliteit van de cursussen en stagebegeleiding. Toch stelt de commissie vast dat een eerste subjectieve kwaliteitsevaluatie, gebruik makend van het draaiboek van de commissie Integrale Kwaliteitszorg van de hogeschool, resulteerde in een tussentijds rapport. In een tweede fase werd aan de hand van het PROZAinstrument een objectief beeld gevormd van de actuele situatie van de opleiding en werden verbeterdoelen voorgesteld, wat leidde tot een tweede tussentijds rapport. Sinds 2003-2004 behartigen verbeterteams de actieplannen die gekoppeld zijn aan de verbeterdoelen. Opvolging gebeurt in de opleidingsraad. De resultaten van de recent uitgevoerde meting van studententevredenheid worden in verband gebracht met de toenmalige aanzet tot vernieuwing van het curriculum. Een jaarlijkse studentenenquête meet een aantal onderwijsprocessen. De gegevens worden doorgegeven aan de betrokken lectoren/praktijklectoren en opgenomen in een rapport per opleiding. De rapporten met de verwerkte resultaten van de enquête van september 2005 lagen ter beschikking bij de visitatie. Uit de recent gemeten personeelstevredenheid blijkt dat het personeel globaal tevreden is, maar dat het de taakbelasting als te zwaar ervaart. Een bevraging van het werkveld werd in het verleden nog niet uitgevoerd, maar wordt gepland voor de nabije toekomst. Het werkveld en de afgestudeerden werkten wel mee in de gespreks- en consensusgroepen bij gebruik van het PROZA-instrument. De commissie stelt vast dat de opleiding wacht op de door de hogeschooldienst Integrale Kwaliteitszorg nog uit te werken ondersteunende bevragingen en metingen, zoals deze voor studietijdmeting. Voor de ontwikkeling van
148 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
een meetinstrument voor praktijklessen en stagebegeleiding wordt samengewerkt in de werkgroep Kwaliteitszorg van de associatie.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan om systematisch beroep te doen ondersteuning die de hogeschooldiensten aanbieden. Bevragingen en metingen dienen uitgevoerd te worden in een samenhangend te worden en te zijn in elk deelbeleid. Op die manier zal het besef van het groeien in de opleiding en zullen cijfers en resultaten waardevolle parameters de opleiding in al haar facetten.
Facet 5.2
op het aanbod deskundige kwaliteitsbeleid en verankerd belang van goede metingen worden voor de kwaliteit van
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft de metingen uitgevoerd met het PROZA-instrument en de -methodiek vertaald naar verbeterdoelen en bijhorende actieplannen. Hierbij werd aangegeven in hoeverre kwaliteit bereikt is in de opleiding voor verschillende aspecten binnen een aandachtsgebied en werd bepaald of een voorgestelde verbetering een doel op lange of korte termijn is. De commissie stelt vast dat heel wat geanalyseerd werd en dat nog heel wat duidelijke hiaten, ook binnen de als bereikt beschouwde aspecten, dienen te worden opgevolgd. De verbetertrajecten, die in het zelfevaluatierapport worden genoemd, zijn nog niet hard gemaakt, maar er wordt aan gewerkt. Uit de verbeterdoelen blijkt dat er nog veel moet worden gerealiseerd. De opleiding staat nog aan het begin van een noodzakelijke ontwikkeling. Bij het overlopen van de aandachtspunten die bij de vroegere doorlichting (academiejaar 1998-1999) geformuleerd werden en bij het peilen naar de daaraan gekoppelde verbeteracties stelt de commissie vast dat voor de meeste punten een oplossing gezocht werd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat op systematische manier dient te worden omgegaan met kwaliteitszorg en dat dit begrip kwaliteitszorg nog meer inhoud moet krijgen bij vele medewerkers om doeltreffend te zijn. De commissie stelt dat de volgende nog niet opgevolgde aandachtspunten na de doorlichting dienen opgevolgd te worden: de bijscholing van de lectoren, de wijze van examineren en het ontbreken van
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 149
beoordelingscriteria voor de examenvragen, het gebrek aan een cultuur van internationalisering en de aandacht voor het multicultureel functioneren.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken blijkt dat de interne kwaliteitszorg recent meer inbedding gevonden heeft in de opleiding. Zo bewerkstelligt de aanstelling van een kwaliteitscoördinator, die tevens opleidingscoördinator is, de betrokkenheid in de lijn van hogeschool over departement naar opleiding. De vorming van verbeterteams, die werken aan verbeterdoelen en acties in de opleiding, is een aanzet tot samenwerken aan interne kwaliteitszorg. Opvolging van verbeterdoelen en acties in de departementale stuurgroep en in de opleidingsraad zijn een aanzet tot verankering van kwaliteitszorg in de opleiding. De commissie merkt een goede betrokkenheid van de kerngroep, vroedvrouwen, op. Bij de andere docenten is deze betrokkenheid heel wat kleiner, vooral met betrekking tot de nieuwe onderwijsontwikkelingen. Tussen docenten onderling en tussen docenten en studenten hebben veel informele contacten plaats. Structurele contacten met studenten, die vroeger ontbraken, werden recent systematisch ingevoerd door onder andere de studieloopbaanbegeleiding. Ook de betrokkenheid van de verschillende partners is recent toegenomen door te werken met het PROZAinstrument en de -methodiek. In de gespreks- en consensusgroepen zijn medewerkers, studenten, afgestudeerden, stageverlenende instellingen en vertegenwoordigers uit de socio-economische middens actief betrokken. Toch stelt de commissie vast dat het gehoorde beroepenveld een grotere betrokkenheid wenst bij de organisatie van de stages en in de curriculumontwikkeling. De decretaal vereiste raden en overlegorganen zijn aanwezig. Het in het zelfevaluatierapport beschreven alumnibeleid is niet uitgewerkt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat de opleiding, nu de aanzet gegeven is, dient te voorzien in de gestructureerde en systematische integratie van de betrokkenheid van de partners om alle aspecten van haar interne kwaliteitszorg te doelgericht en doelbewust te kunnen blijven opvolgen en bijsturen. De commissie raadt de opleiding aan het “Evaluatieformulier voor studenten over het voorbije academiejaar” een bredere inhoud te geven door onder andere te peilen naar hun werksituatie en naar de aansluiting van hun opleiding bij het beroepenveld.
150 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: de hogeschool beschikt over een duidelijke kwaliteitsstructuur die met visie en transparantie ontwikkeld is, maar nog niet verankerd is in de opleiding; de aanzet voor kwaliteitszorg duidelijk te merken is; de betrokkenheid van de verschillende partners recent toegenomen is door te werken met het PROZAinstrument en de -methodiek; de opleiding systematisch tot maatregelen ter verbetering van de interne kwaliteitszorg komt met inspraak van diverse betrokkenen; de betrokkenheid van de lectoren/praktijklectoren, buiten de kerngroep, beperkt is. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 151
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Hoewel over het gerealiseerde niveau weinig ondersteunend materiaal aanwezig is, stelt de commissie tijdens de gesprekken vast dat het beroepenveld de afgestudeerden waardeert omwille van hun theoretische en praktische capaciteiten. Ook de afgestudeerden geven aan te kunnen werken als vroedvrouw bij het afstuderen. De opleiding doet geen uitspraken over het gerealiseerde niveau van eindwerken en stage, het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden, de sectoren van tewerkstelling, de inhoud en het niveau van tewerkstelling, de voldoening van afgestudeerden met betrekking tot hun tewerkstelling, noch over de waardering voor de afgestudeerden door het beroepenveld. De commissie stelde al eerder vast dat de internationale dimensie in de opleiding beperkt aanwezig is en leeft. Dit weerspiegelt zich in een over de jaren heen sterk schommelende maar eerder beperkte studentenmobiliteit. Toch merkt de commissie enige kentering. De eerste stappen in het uitwisselen van onderwijzend personeel zijn recent gezet. De commissie merkt een wisselend kwaliteitsniveau van de eindwerken, waarbij vooral de wetenschappelijke basis beperkt is. In de nieuwe opleiding wordt hier een andere benadering gehanteerd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding informatie over de specifieke parameters moet inwinnen om het gerealiseerde niveau van de opleiding te kunnen analyseren en bijsturen. Door de invoering van de studieloopbaanbegeleiding zal de opleiding aan de hand van de dossiers van de studenten analyses kunnen uitvoeren in functie van het gerealiseerde niveau.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
152 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De hogeschool formuleert geen streefcijfers. De opleiding startte recent met de bepaling van slaagcijfers en doorstoomcijfers. Het zelfevaluatierapport bevat geen slaagcijfers, doorstoomanalyse noch studieduur, tenzij de verplichte tabellen van de VLHORA. Deze getallen worden louter vastgesteld en worden verder niet besproken, de gemiddelde studieduur werd niet berekend. Exitinterviews gebeurden tot nu informeel en de gesprekken worden niet geregistreerd. De opleiding stelt dat vanaf het academiejaar 2005-2006 een vragenlijst ”uitval studenten” gehanteerd wordt. De studieloopbaanbegeleiding zal in de toekomst wellicht ook in dit verband een efficiënte aanpak zijn en bruikbare resultaten opleveren.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de cijfers, metingen en resultaten de basis moeten zijn van degelijke analyses om het onderwijsrendement op te volgen, waardoor stappen tot bijsturing kunnen bepaald worden. Door de invoering van de studieloopbaanbegeleiding zal de opleiding aan de hand van de dossiers van de studenten analyses kunnen uitvoeren in functie van de slaagcijfers.
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
onvoldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: de opleiding degelijke vroedvrouwen aflevert; de opleiding niet over streefcijfers hieromtrent beschikt; internationalisering onvoldoende ingebed is in de opleiding; de rendementscijfers niet bekend zijn. Op basis van de oordelen over de verschillende facetten oordeelt de commissie het onderwerp 6: Resultaten, toch als voldoende. De commissie maakt een positieve afweging omdat zij van oordeel is dat er voldoende potentieel en wil aanwezig is om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 153
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage bij het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1 Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2 Programma: Onderwerp 3 Personeel: Onderwerp 4 Voorzieningen: Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6 Resultaten:
voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
Gelet op de tekorten in onderwerp 2: Programma, de beperkte uitwerking van meerdere facetten, het niet reflecteren op wat gerealiseerd werd, is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding niet over de hele lijn gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding onvoldoende voor onderwerp 2: Programma.
In haar reactie op het eerste opleidingsrapport geeft de opleiding aan de volgende acties of verbeteringen gepland of uitgevoerd te hebben: de communicatie met de gastprofessoren, de functieomschrijvingen van de coördinatoren, de procedure voor de organisatie en inhoud van functioneringsgesprekken, het organigram van de inspraakmogelijkheden van de studenten, een jaarlijks preventieplan, een gestructureerde cursusdienst, de registratie en analyse van slaagcijfers, het verder uitschrijven van een competentiegericht curriculum, de communicatie van de participatie door de studentenvertegenwoordigers in de diverse beleidsorganen aan de medestudenten, de start van studieloopbaanbegeleiding. De commissie heeft op basis hiervan geen aanpassing van de oordelen doorgevoerd.
154 | op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n
OVERZICHTSTABEL OORDELEN score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid
onvoldoende voldoende
Facet Facet Facet Facet
onvoldoende OK voldoende onvoldoende
2.3: Samenhang 2.4: Studieomvang 2.5: Studielast 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
voldoende voldoende onvoldoende
onvoldoende niet van toepassing voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende onvoldoende voldoende
op le id in g s ra p po rt H o g e s c h oo l An t we r pe n | 155
156 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
2.4
Karel de Grote-Hogeschool
Algemene toelichting op de gevisiteerde opleiding De Karel de Grote-Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen, gevestigd aan de Van Schoonbekestraat 143, 2018 Antwerpen, heeft zes departementen. De Karel de Grote-Hogeschool vormt sinds 1 september 2003 samen met de Universiteit Antwerpen, de Hogeschool Antwerpen, de Plantijn Hogeschool en de Hogere Zeevaartschool de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (A.U.H.A.). De hogeschooldirectie leverde de voorbije jaren inspanningen om de hogeschool op een professionele manier te leiden. Dit resulteerde in een duidelijke visie op lange termijn, op middellange termijn wordt gewerkt met een strategisch plan met vijf beleidsopties. De opdrachtverklaring van de hogeschool heeft als leidraad “Kansen doen groeien”. De Karel de GroteHogeschool helpt haar studenten competenties te bereiken en verder te ontwikkelen die niet alleen nodig zijn om een beroep uit te oefenen, maar hen ook in staat te stellen te functioneren als solidaire en kritische deelnemers aan de samenleving. De competenties omvatten kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die zowel beroepsspecifiek als van algemene aard zijn. Er wordt aandacht besteed aan het paradigma van levenslang leren: intellectueel scherp en nieuwsgierig blijven en positief maar kritisch met nieuwe ontwikkelingen omgaan. De opleiding Vroedkunde behoort naast de opleiding Verpleegkunde tot het departement Gezondheidszorg van de Karel de Grote-Hogeschool. Vanaf de oprichting van de hogeschool is Vroedkunde een basisopleiding en niet langer een éénjarige specialisatie binnen de opleiding Verpleegkunde. Het opleidingsprogramma houdt wat betreft structuur en inhoud rekening met de Europese richtlijnen. Het curriculum van de opleiding Vroedkunde is onafhankelijk ontworpen van de opleiding Verpleegkunde en beantwoordt aan de eisen van het werkveld. Recent beschikt de opleiding over een eigen skillslabinfrastructuur. De opleiding Vroedkunde wordt volledig afzonderlijk georganiseerd binnen het departement Gezondheidszorg. Onderwijs wordt niet langer verstrekt vanuit de autonomie van de individuele docent. In het kader van de bachelor-master hervorming, koos de opleiding Vroedkunde voor een thematisch geordend curriculum met studentgecentreerd onderwijs. De student speelt een actievere rol in het onderwijsproces, en daardoor verschuift het zwaartepunt in de rol van de docent van kennisoverdrager naar begeleider of coach. Vanaf het academiejaar 2005-2006 wordt gestart met het vernieuwde thematisch competentiegerichte curriculum. De ontwikkeling vond plaats in overleg met de Hogeschool Zeeland uit Nederland. De Karel de Grote-Hogeschool Antwerpen werkte in associatieverband aan de afstemming van de competentieprofielen van de betrokken opleidingen maar met duidelijke aandacht voor eigenheid en profilering. De Universiteit Antwerpen richtte per academiejaar 2005-2006 in samenwerking met de Hogeschool Zeeland, de Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool de masteropleiding Verpleeg- en Vroedkunde in. De voorbereiding van het curriculum van dit masterprogramma leverde de nodige ervaringen op voor de onderwijsvernieuwing zoals recentelijk opgestart in het kader van de BAMA-hervormingen. De onderwijsvernieuwing wil een omvorming van een inhoudsgericht naar een competentiegericht curriculum bewerkstellingen. Om te beantwoorden aan de veranderende maatschappelijke eisen worden twee minors voor Vroedkunde uitgewerkt. Hierdoor krijgt de student de keuze zich te oriënteren naar de klinisch werkende vroedvrouw of naar zelfstandig werkende vroedvrouw. Het zelfevaluatierapport was een duidelijk en goed gestructureerd document. Bij de start van de visitatie werd de visitatiecommissie een aanvullingsrapport overhandigd, waarin de in de tijd tussen het schrijven van het zelfevaluatierapport en het visitatiebezoek gewijzigde aspecten worden beschreven. In het bijzonder betrof het hier de implementatie van het thematisch georganiseerd curriculum in het eerste deeltraject.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 157
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bevindt zich in een proces van vernieuwing, waarbij een vernieuwd competentiegericht curriculum in thematische vorm jaar na jaar wordt ingevoerd. Dit nieuwe curriculum houdt rekening met de nationale en internationale tendensen in het werkveld. Tevens sluit dit vernieuwingsproces aan bij de duidelijk geformuleerde opleidingsvisie van de Karel de Grote-Hogeschool. Het opleidingsprofiel is geformuleerd vanuit een duidelijke onderwijsvisie met als leidraad het opleidingsprofiel van de Vlaamse onderwijsraad, VLOR (1998). De competentiegerichtheid is aanwezig conform dit opleidingsprofiel. De beroepsspecifieke competenties bestaan uit vijf kerncompetenties: 1. Autonoom zorg verlenen en coördineren binnen de fysiologische perinatale context; 2. In samenwerking met de arts zorg verlenen en coördineren binnen de pathologische perinatale context; 3. Begeleiden van de doelgroep, individueel en/of collectief, vanuit een contextuele holistische mensvisie; 4. Opnemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid; 5. Bevorderen van de professionele deskundigheid om de kwaliteit van de vroedkundige zorg te bewaken. Elke kerncompetentie is onderverdeeld in een aantal deelcompetenties. Per deelcompetentie is aangegeven uit welke kennis, vaardigheden en attitudes ze bestaat. Het geheel vormt het opleidingsprofiel, dat de opleiding heeft weergegeven in een format. Ook de verschillende rollen die de vroedvrouw aanneemt in de praktijk, horen bij het opleidingsprofiel. De commissie stelt vast dat de kerncompetenties duidelijk terug te brengen zijn tot de kern van het beroep van vroedvrouw en voldoen aan de Europese regelgeving. In het curriculumontwikkelingsproces is er ook aandacht voor de resultaten. De studenten werken met een opleidingsbreed portfolio waarin ze zichtbaar maken welke (deel)competenties zijn bereikt. Ook stellen studenten persoonlijke doelen en leren kritisch reflecteren op hun eigen leerproces. De commissie stelt vast dat de opleiding aandacht besteedt aan ethische reflectie. Het opleidingsbreed portfolio lijkt een goed instrument tot zelfsturing en kritische reflectie. In de opleidingsdoelen is er grote aandacht voor de
158 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
multiculturele samenleving. Deze opleiding profileert zich wat dit aspect betreft zeer duidelijk. Elke student volgt een leertraject waarin persoonlijke aandachtspunten een plaats innemen. De themaboeken en de studiegidsen maken de doelstellingen en de opleidingsinhoud zichtbaar. De doelstellingen van de opleiding komen tot stand door overleg met de opleidingscommissie die bestaat uit het opleidingshoofd Vroedkunde, het adjunct-departementshoofd, twee lectoren/praktijklectoren Vroedkunde, interne inhoudsdeskundigen en zes vertegenwoordigers uit het werkveld als externe deskundigen. De commissie stelt vast dat de opleiding in haar doelstellingen blijk geeft van een duidelijke visie op vroedkunde.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt aandacht te besteden aan de opleidingsdoelen in relatie tot internationale partners van soortgelijke opleidingen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stemt haar opleidingsinhoud af op de eisen van het relevante beroepenveld via de externe deskundigen in de opleidingscommissie en de directies van stageverlenende instellingen in de departementale raad. Een aantal van de lectoren/praktijklectoren is nog praktisch actief in het beroepenveld. De opleiding is vertegenwoordigd in de vergaderingen van de werkgroep opleiding van de Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen. Naast de vertegenwoordiging van de Vlaamse hogescholen met een opleiding Vroedkunde, is er een vertegenwoordiging van het werkveld aanwezig. Vier maal per jaar wisselt deze groep ervaringen uit, die een invloed kunnen hebben op de domeinspecifieke eisen van de opleiding. De commissie meent dat de opleiding de eindkwalificaties op bachelorniveau op gepaste wijze inhoudelijk toetst aan het relevante beroepenveld. De aansluiting bij de eisen voor eindkwalificaties van de student, die door buitenlandse vakgenoten aan de opleiding worden gesteld, blijven beperkt tot aandacht voor de Europese richtlijnen met geringe uitwerking in het curriculum. De opleiding benadrukt de keuze voor de ontwikkeling van de autonoom functionerende vroedvrouw, met respect voor de fysiologische discipline in het beroep. Met betrekking tot deze gerichtheid op zelfstandig werken is het
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 159
leren reflecteren op het eigen handelen een rode draad doorheen de opleiding. In deeltraject drie van het curriculum beoogt de opleiding de inrichting van twee minors met de thema’s klinische vroedvrouw en thuiswerkende vroedvrouw, met als doel de studenten beter voor te bereiden op het werkveld van hun keuze. Op vraag van het werkveld om meer aandacht te besteden aan het belang van de risicoselectie, werd in de vernieuwde opleiding casuïstiek geïntroduceerd vanaf het eerste jaar. De commissie ervaart dat veel gewerkt wordt met realistische casuïstiek en stelt vast dat dit de domeinspecifieke oriëntatie van de opleiding versterkt. De commissie waardeert de autonome profilering van de opleiding Vroedkunde ten opzichte van de opleiding Verpleegkunde in het departement Gezondheidszorg.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de profilering van de opleiding ten opzichte van binnenlandse en/of buitenlandse opleidingen naar opleidingsdoelstellingen en in relatie tot de eigen visie op het beroep/de discipline, met inbegrip van de recente evoluties en toekomstige ontwikkelingen, aangewezen is.
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding - voldoende -
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie: Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen:
goed goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: het domeinspecifieke kader van de opleiding zich situeert in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld werd door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; de doelstellingen van de opleiding tot stand komen door overleg met interne en externe actoren; de opleiding nauwgezet werkt aan een proces van onderwijsvernieuwing door op het beroepenveld afgestemde doelstellingen; de beroepsspecifieke competenties uitgewerkt zijn als vijf kerncompetenties met deelcompetenties; de kerncompetenties gebaseerd zijn op de kernen van het beroep van vroedvrouw; studenten persoonlijke doelen kunnen stellen in het curriculum en kritisch leren reflecteren; de eindkwalificaties getoetst worden bij het relevante beroepenveld. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
160 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het programma wordt gekenmerkt door een evenwichtige opbouw en is gebaseerd op een duidelijke en gemotiveerde keuze voor themagericht werken. De commissie merkt op dat de concretisering van algemene doelstellingen naar concrete themagecentreerde doelstellingen degelijk uitgewerkt is. De systematische opbouw van het curriculum is mede tot stand gekomen naar het voorbeeld van het format van de Hogeschool Zeeland. Het nieuwe thematische programma steunt op het vakoverschrijdend aanbieden van de onderscheiden competenties. De curriculumvernieuwing is gebaseerd op degelijk uitgewerkte onderwijskundige uitgangspunten zoals thematisering in modules (flexibilisering), competenties verwerven, verschuiving van doceren naar leren, leren in teamverband, begeleid zelfstandig leren, integratie van vakken en integratie van ICT. De vernieuwing in het eerste jaar houdt naast competentiegericht werken ook thematisering in. Op het niveau van opleidingsonderdeel worden zeven thema’s georganiseerd: de gezonde mens, het functioneren als vroedvrouw, de kinderwens, de zwangerschap, de bevalling, het kraambed en de stage. Elk thema bestaat uit deelthema’s op het niveau van een opleidingsonderdeel dat tevens het examenniveau inhoudt. De studenten ontvangen in aanvulling op de studiegids een themaboek voor elk thema. In het themaprogramma krijgen de studenten een overzicht van de werkvormen en de hieraan gekoppelde tijdsbesteding. In de jaarplanning is de opeenvolging van thema’s te zien. De thematische aanpak van het onderwijs vraagt om een voortdurende afstemming van de inhoud van de opeenvolgende thema’s om de volledigheid van de competentieontwikkeling en de transparantie van de leerlijnen voor lector/praktijklector en student te kunnen blijven garanderen. De opleiding heeft hiervoor gepaste contacten met het beroepenveld georganiseerd. Het volledig gethematiseerde eerste deeltraject van het curriculum wordt als zodanig uitgevoerd en geëvalueerd. Met thematisering van het tweede deeltraject is het lopende academiejaar (2005-2006) aanvang gemaakt. Gedurende één academiejaar wordt 30% van een voltijdse opdracht voor de uitwerking van de vernieuwing verdeeld tussen het opleidingshoofd en een inhoudsdeskundige. Het programma kent een logische opbouw binnen de driejarige opleiding. Disciplineoverschrijdend werken vindt plaats in “Projectweken” en “Seminaries exacte wetenschappen”. Het programma getuigt van aandacht voor literatuurstudie en voor het ontwikkelen van vaardigheden in de interpretatie van wetenschappelijke literatuur. De procedure voor curriculumherziening en -innovatie wordt gecoördineerd door een themaverantwoordelijke met een functieomschrijving. Tijdens het herzieningsproces van het curriculum onderhoudt de themaverantwoordelijke
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 161
inhoudelijk overleg met alle betrokken partijen, werkveld en lectoren/praktijklectoren. De opleidingscommissie vroedkunde pleegt overleg met externe deskundigen. Via de departementale directie en departementale raad komt de goedkeuring van de curriculumherziening tot stand. Uit de gesprekken met lectoren/praktijklectoren en studenten is gebleken dat de opleiding er in slaagt om de vernieuwingen tot iedereen te laten doordringen, waardoor de samenhang in het programma onder de aandacht komt. Studenten merken een sterke teamgerichtheid op bij de lectoren/praktijklectoren. In het Blackboard learning system zijn alle relevante documenten in te zien in het kader van de curriculumherziening binnen de opleiding. Volgens het onderwijsontwikkelingsplan van de hogeschool richt de internationalisering zich op een versterking van het internationale profiel door aan alle studenten een internationale dimensie aan te bieden via aangepaste curricula, internationale leertrajecten en mobiliteit, door lectoren/praktijklectoren via internationale projecten en mobiliteit actief te laten participeren in de internationalisering van hun opleiding (2006-2007) en door attractief te zijn voor buitenlandse studenten dankzij een aangepast programma-aanbod en een degelijke ondersteuning. De internationale dimensie krijgt aandacht in de opleiding, maar is nog niet erg breed geïntegreerd in het onderwijs zelf. Uitzondering hierop zijn de buitenlandse stages die voor een groot deel in Nederland plaatsvinden. De opleiding maakt deel uit van Europese samenwerkingsverbanden zoals Tunning II en Tenn, en er is sprake van samenwerking met een aantal verloskundige afdelingen in Nederland.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt blijvende aandacht aan voor de inhoudelijke kwaliteit van de didactische fiches doorheen alle opleidingsonderdelen. De commissie stelt dat de in het eerste jaar uitgezette lijn moet bestendigd worden in het tweede en derde jaar van de opleiding.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding ontwikkelt een brede kijk op de zorg voor moeder en kind en heeft ondermeer aandacht voor zowel pre-, peri- en postnatale consultatie en risicoselectie. In afwachting van de keuzemogelijkheden in het derde jaar, zoekt de opleiding naar de uitbreiding van extra- en intramurale stageplaatsen waar vroedvrouwen functioneren in de eerste lijn.
162 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
De kennisontwikkeling in het programma vindt plaats via de regie in het betreffende themaboek en het logboek vroedkunde. In het themaboek wordt de te verwerven kennis weergegeven. De studenten maken gebruik van vakliteratuur, waarvan een ruim aanbod aanwezig is in de bibliotheek. Extra kennis kan worden verkregen door bijscholing. In het kader van levenslang leren beschikt elke student over een vast budget voor bijscholing. In het vernieuwde curriculum wordt vanaf het eerste deeltraject gewerkt met een portfolio in de vorm van een gecombineerd begeleidings-beoordelingsportfolio waardoor de student inzicht krijgt in zijn niveau van beheersing van kennis en vaardigheden. In het skillslab worden de studenten voorbereid op het praktisch beroepsgericht handelen door middel van reële werksituaties. Er wordt gebruik gemaakt van simulanten en videoregistratie van de sociale vaardigheden tijdens de omgang met cliënten. Een dagelijks begeleidingsformulier geeft de mogelijkheid tot kritische zelfevaluatie onder toezicht van de skillslabbegeleider. Op basis van eerdere evaluatieresultaten is de omvang van de stage in het eerste deeltraject uitgebreid van twee weken van 24 uren naar vier weken van 24 uren. Daardoor hebben de studenten de mogelijkheid om naast kritisch observeren ook daadwerkelijk deel te nemen aan de zorg. De ontwikkeling van het stageprogramma voor het tweede en derde jaar in het vernieuwde curriculum is gaande. Tot nu toe bestaat 40% van het curriculum hier nog uit participerende stages. De studenten krijgen de mogelijkheid om vrijwillig drie weken stage te lopen tijdens de vakantie. In de stagebegeleiding wordt een onderscheid gemaakt tussen werkbegeleiding door de mentoren en stagebegeleiding door de lectoren/praktijklectoren. In het eerste jaar ligt het accent vooral op werkbegeleiding, die geleidelijk overgaat naar zuivere leerprocesbegeleiding in het derde jaar. Uit de gesprekken met de studenten en de stagebegeleiders blijkt dat de dosering tussen werk- en leerprocesbegeleiding nogal eens verschillend geïnterpreteerd wordt. Inzage van de portfolio’s van de studenten toont aan dat de keuze die gemaakt is voor leerprocesbegeleiding tijdens de stage, sterk aansluit bij de ontwikkeling van het zelfgestuurde leren en de geformuleerde onderwijsvisie. De studenten bevestigen deze vaststelling. Zij worden hierin sterk begeleid door onder andere de eigen leerdoelen te leren formuleren, te leren reflecteren op de eigen ontwikkeling, het bespreken van de zelfevaluatie met de mentor. De stagerichtlijnen geven informatie over het competentiegericht werken, maar vragen om een verdere uitwerking van de gedrags- en prestatie-indicatoren zodat het mogelijk is voor de student om competentiegericht te werken en voor de mentoren om de studenten aan de hand van competenties bij te sturen. Een departementale werkgroep literatuurstudie werkt thans een nieuw concept uit voor het eindwerk. Op het moment van de visitatie geldt voor het eindwerk nog de oude regeling, waarbij de studenten in het derde jaar een literatuurstudie uitvoeren met een omvang van vier studiepunten. Uit de studietijdmeting blijkt dat de studenten meer tijd besteden aan het eindwerk dan begroot is. De voorbereiding op de literatuurstudie begint al aan het einde van het tweede jaar, wanneer de student een relevant onderwerp kiest. Bij de keuze van de onderwerpen voor de eindwerken werkt de opleiding aan een nog grotere inbreng van het werkveld. Bij aanvang van het derde opleidingsjaar formuleren de studenten een probleemstelling, de doelstelling en de doelgroep voor hun eindwerk. De student bepaalt welke literatuur nodig is en maakt een werkplan. Tijdens de werkfase in het eindwerk maakt de student een definitieve selectie van de te raadplegen publicaties, analyseert ze en verzamelt vervolgens gegevens uit de praktijk, die worden vergeleken met de uitkomsten van de literatuuranalyse. Daarna stelt de student het eindwerk definitief samen. De studenten werken individueel aan hun eindwerk. De eindwerken waarvan de commissie kennis neemt, zijn gemiddeld van een goed inhoudelijk niveau. De opleiding sluit aan bij belangrijke ontwikkelingen in het vakgebied en heeft in dit kader vanaf academiejaar 2005-2006 twee minors georganiseerd met als differentiatie de zelfstandig werkende vroedvrouw of de klinisch werkende vroedvrouw.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 163
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
-
De commissie adviseert om een korte observatiestage vroeger in het eerste academiejaar te organiseren om de leerstof realistischer te maken voor de beginnende student en de mogelijkheid te bieden tot een eventueel heroriënteringproces in de studiekeuze. De commissie vraagt aandacht voor de verdere definiëring van gedrags- en prestatie-indicatoren ter versterking van competentiegericht studeren en competentiegericht begeleiden door het onderwijzend personeel. Het verdient aanbeveling om in de op gang zijnde curriculumvernieuwing na te gaan in welke mate de zelfsturing ook in de meer theoretische en ondersteunende opleidingsonderdelen beter kan worden uitgebouwd. De commissie raadt aan de inbreng van het werkveld bij het eindwerk nog te vergroten.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding vroedkunde bezit en werkt thans aan een onderwijsprogramma dat borg staat voor evenwicht en coördinatie tussen het theoretisch en het klinische onderwijs. De verhouding theorie/praktijk gedurende het gehele opleidingsprogramma bedraagt ongeveer 1/1 met het zwaartepunt voor theorie in het eerste jaar en voor de praktijk in het derde jaar. In het eerste jaar zijn 13 studiepunten toegekend aan klinisch onderwijs, in het tweede 35 en in het derde 40. Voor het theoretisch onderwijs gaan de toegekende studiepunten van 47 in het eerste jaar naar 25 in het tweede en 20 in het derde jaar. Het klinisch onderwijs omvat de stages, de vaardigheden in het skillslab en de literatuurstudie. Het aandeel stages bedraagt 40% van de opleiding. Elk studiejaar is opgebouwd uit opleidingsonderdelen van minimum drie studiepunten, deels theoretisch onderwijs en deels klinisch onderwijs. De opleidingsonderdelen over verloskunde, neonatologie, verpleegkunde en relationele/communicatieve vaardigheden hebben naast een theoretisch luik ook een technisch/klinische component door middel van demonstraties van vaardigheden, casuïstiek en/of werkcolleges. Met het oog op de samenhang in het programma maakt de opleidingscommissie een jaaroverzicht voor de drie studiejaren om de juiste planning van alle leerstofonderdelen in de onderscheiden opleidingsjaren mogelijk te maken. De commissie merkt een duidelijke graduele en geïntegreerde opbouw van kennis- en vaardigheidsontwikkeling. Zo worden exacte wetenschappen contextueel geïntegreerd aangeboden in seminarievorm. Dit bevordert ook de studeerbaarheid. De studenten ervaren een voortdurende terugkoppeling tussen theorie en praktijk. Er is een goed evenwicht tussen de generieke en beroepsspecifieke competenties. Het onderwijsontwikkelingsplan bepaalt dat de Karel de Grote-Hogeschool op flexibele wijze opleidingen aanbiedt, die een samenhangend en geactualiseerd geheel van opleidingsonderdelen vormen. De hogeschool beschouwt de decretale mogelijkheden om het onderwijs te flexibiliseren als een kans om zich als onderwijsinstelling aan te passen aan de beroepsomgeving en de maatschappij. Zij heeft gekozen voor het
164 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
flexibel aanbieden van onderwijs, zowel wat inhoud, vorm als organisatie van de opleidingen betreft. Mede op basis van deze uitgangspunten heeft de opleiding Vroedkunde gekozen voor een thematisch georganiseerd opleidingsprogramma. De commissie stelt vast dat het proces van thematisering van de opleiding gebruikt wordt om de opbouw, sequentie en coherentie van de opleiding verder te optimaliseren. De themaprogramma’s/themaboeken regisseren de studie voor de student en omvatten het theoretisch onderwijs, demonstraties en werkcolleges van vaardigheden. Het aangeboden programma laat tot op heden weinig keuzemogelijkheden voor de studenten wat betreft de opleidingsonderdelen. In het vernieuwde derde jaar wordt de keuze tussen verdieping als thuisvroedvrouw of als klinische vroedvrouw gepland door het inrichten van twee minors. Bij de stageplanning wordt rekening gehouden met de persoonlijke wensen van de studenten. De commissie stelt vast dat de opleiding veel aandacht besteedt aan flexibele leertrajecten. In het academiejaar 2005-2006 volgen 35 studenten een persoonlijk deeltraject. Hiertoe werd een concordantietabel ontwikkeld tussen het oude en nieuwe curriculum en wordt de volgtijdelijkheid tussen de opleidingsonderdelen aangegeven. Vijf studenten volgen een verkort traject van 90 studiepunten na een bachelor Verpleegkunde. Studenten met enkel stage en/of literatuurstudie in hun programma kunnen in februari afstuderen. Er wordt naar oplossingen gezocht om het thematisch onderwijs deeltijds te volgen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 165
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding Vroedkunde beschikt over een evenwichtige en doordachte jaarplanning, die rekening houdt met de studietijd en de praktijkleermogelijkheden in het rooster voor alle studenten. De jaarplanning is opgenomen in de studiegidsen. De opleiding voert systematisch studietijdmetingen uit. Het nieuwe programma zal door middel van een korte onlinebevraging, waardering onderwijsprocessen studenten, geëvalueerd worden. De tweede- en derdejaarsstudenten wijzen op de zware lesblokken voorafgaand aan de stageweken in het oude curriculum. De studielast vertoont pieken en dalen. Dit blijkt globaal gezien echter geen probleem te zijn. De vernieuwde opleiding voorziet in een aantal studiebevorderende factoren zoals de spreiding van de examens in het eerste jaar over vier examenperiodes, de opvolging van het individuele leerproces door middel van het portfolio en de toewijzing van een leertrajectbegeleider aan elke student. Het grote aantal studenten in verhouding tot het beperkte aantal stageplaatsen is een belangrijke studiebelemmerende factor. Onder druk van de kwantitatieve Europese normen dient de opleiding permanent te zoeken naar oplossingen om de leerkansen van de studenten te waarborgen en te verhogen. Dit leidt bij de student tot een fixatie op het behalen van de aantallen, waardoor de inhoudelijke aspecten van de stageervaringen op de tweede plaats komen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt bij de curriculumvernieuwing blijvende aandacht voor de studeerbaarheid van het programma om een meer evenredige studielast doorheen het curriculum te kunnen garanderen.
166 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool bevindt zich in een proces van implementatie van nieuwe didactische werkvormen in de verschillende opleidingen, waarbij de studenten zelf meer en meer actief zijn. Zo worden de hoorcolleges geleidelijk in frequentie afgebouwd en vervangen door opdrachten. De opleiding Vroedkunde besteedt aandacht aan een goede mix van werkvormen in functie van de te bereiken competenties. Die mix blijkt uit de beschrijving van de verschillende opleidingsonderdelen, en wordt ook bevestigd door de studenten. De studiegidsen vermelden de gebruikte werkvormen per onderwijsactiviteit en per studiejaar. Er wordt een variatie aan werkvormen aangeboden zoals hoorcolleges, werkcolleges, practica, opdrachten, literatuurstudie, projectweken en bijscholing. Een opleidingsbreed portfolio in de opleiding stimuleert bij de studenten het zelfverantwoordelijk en zelfsturend leren. De opleiding volgt de recente onderwijsontwikkelingen en integreert ze in het vernieuwde curriculum, waarbij vooral het thematisch onderwijs en het vaardigheidsonderwijs gewaardeerde innoverende projecten zijn. Het thematische onderwijs is een studentgecentreerde onderwijsvorm die gericht is op vakkenintegratie rond duidelijke beroepsgerelateerde thema’s. De keuze voor deze onderwijsvorm ontstond vanuit de resultaten van een bevraging bij vooral de derdejaarsstudenten. Het vaardigheidsonderwijs is enkele jaren geleden volledig vernieuwd, waarbij ruimte voorzien wordt voor docentonafhankelijk oefenen. De opvolging van de student wordt mogelijk gemaakt door de invoering van het portfolio, de evaluatieformulieren en proeftoetsen aan de hand van casuïstiek. De wijze waarop het thematisch georiënteerde onderwijs geïmplementeerd is, geeft duidelijk aan dat het concept goed doordacht is. Het opleidingsteam heeft zich hierover goed gedocumenteerd. Zij staan open voor de invoering van deze vernieuwingen in hun eigen onderwijsactiviteiten. Toch ervaren de studenten nog grote verschillen in het doceergedrag. Zij geven aan dat een aantal lectoren/praktijklectoren deze aanpassing nog niet uitgewerkt hebben. De commissie merkt op dat de syllabi ter ondersteuning van de nieuwe vakken of thema’s nog niet altijd vanuit het geïntegreerd werken zijn opgesteld. De studenten voelen dit ook zo aan.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
Het onderwijsplatform Blackboard wordt geleidelijk geïntegreerd in de onderwijsactiviteiten, maar verdient verdere aandacht volgens de commissie. De commissie adviseert de opleiding in het nieuwe programma aandacht te besteden aan de syllabi en aan het docentengedrag om zodoende de onderwijsvernieuwing daadwerkelijk merkbaar voor de studenten te realiseren. Bij navorming van de docenten adviseert de commissie aandacht te besteden aan de toepassing van nieuw geïntroduceerde werkvormen.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 167
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool streeft naar een helder examenreglement met zorg voor de rechten van de student op eerlijke examens. Het examenreglement is in overeenstemming met de decretale regels betreffende het beroep tegen examenbeslissingen. De opleiding werkt aan verbetering van evaluatiecriteria en –procedures. De studenten kunnen kennisnemen van de evaluatiecriteria en evaluatieprocedures in het studiecontract “hogeschool onderwijs- en examenreglement”, “departementaal onderwijs- en examenreglement” en in de studiegids. De didactische fiches in de studiegids vermelden per onderwijsactiviteit de evaluatievorm. In elk studiejaar, per opleidingsonderdeel en per zittijd komen verschillende examenvormen aan bod. De toetsing is afgestemd op competentiegericht leren. Examenvragen zijn in hoofdzaak gericht op inzicht en toepassing. Voor het toetsen van de vakoverschrijdende thema’s is voorzien dat de lectoren/praktijklectoren samenwerken voor de beoordeling en toetsing. Toch meent de commissie dat vakoverstijgend of geïntegreerd toetsen van kennis, borging van inhoud en validiteit van toetsen, zoals vereist in thematisch onderwijsconcept, nog onvoldoende uitgewerkt is. Elke onderwijsactiviteit wordt door de evaluator gequoteerd op 20 punten. Elk opleidingsonderdeel krijgt ook een cijfer op 20. Dit cijfer is het gewogen gemiddelde van de behaalde punten voor de bijbehorende onderwijsactiviteiten. Het werkelijke gewicht van het opleidingsonderdeel in het geheel wordt bepaald door de wegingsfactor, die jaarlijks wordt vastgesteld na advies van de departementale raad. De wegingsfactor wordt vermeld in het jaarprogramma. Wegingsfactor 1 komt overeen met 20 punten. In het thematisch ingerichte eerste deeltraject zijn vier examentijdvakken voorzien, wat de studeerbaarheid bevordert. De toetsing van het vaardigheidsonderwijs in het eerste jaar gebeurt vooraleer de studenten op stage vertrekken. De beoordeling van de verschillende stages gebeurt op het einde van elke periode door overleg tussen de stagementoren en de stagebegeleiders. De eindverantwoordelijkheid ligt bij de stagebegeleider. Studenten en afgestudeerden signaleren problemen met de transparantie en correctheid van deze evaluaties. Een tweede zittijd voor stage wordt niet georganiseerd omdat dit omwille van de permanente evaluatie praktisch niet te organiseren is in een kort tijdsbestek. De beoordeling van het eindwerk geschiedt door een promotor en een lezer, die in samenspraak het werk evalueren. Inhoud en vorm tellen mee voor 60% van de totaalscore. De promotor evalueert het proces dat voor 40% meetelt in de totaalscore. De commissie stelt vast dat de criteria voor de inhoudelijke en vormelijke beoordeling van het eindwerk niet altijd duidelijk is voor lezers. De studenten van het derde jaar vermelden de evaluatie als een aandachtspunt, terwijl de examentransparantie goed scoort bij de studenten van het eerste jaar. De opleiding heeft in dit kader al een opvolging gepland.
168 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
De ombudsen bewaken dat er geen onregelmatigheden gebeuren tijdens de examens. Het opleidingshoofd bewaakt per studiejaar de verschillende examenvormen en de tijdige verspreiding van de examenopdrachten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt aan om gedrags- en prestatie-indicatoren binnen het competentiegerichte ontwerp van het curriculum verder te ontwikkelen om de kwaliteit van de toetsen te ondersteunen en verbeteren. De commissie vraagt de opleiding meer aandacht te besteden aan portfolio, geïntegreerde en casusgerichte toetsing binnen het thematische curriculum. De commissie stelt dat duidelijke en eenduidige criteria voor de beoordeling van zowel de stages als het eindwerk nodig zijn voor de transparantie zowel voor de beoordelaar als voor de geëvalueerde.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden tot het eerste bachelorjaar Vroedkunde staan duidelijk vermeld in de hogeschoolinformatiebrochure. Zij voldoen aan de decretale regels. De meeste kandidaten geven aan goed op de hoogte te zijn van de toelatingsvoorwaarden. De laatste jaren houdt de hogeschool de karakteristieken van de eerstejaarsstudenten bij. Aan de hand van een instroomanalyse vergelijkt zij de opeenvolgende jaren. In de opleiding Vroedkunde gebeurt dit sinds het academiejaar 2002-2003. De opleiding Vroedkunde trekt sporadisch mannelijke studenten aan. Gemiddeld 70% is generatiestudent en heeft een leeftijd tussen 18 en 20 jaar. Het aantal studenten dat onmiddellijk na het secundaire onderwijs voor Vroedkunde kiest, bedraagt gemiddeld 50%. Het aantal studenten met een ASOachtergrond is gemiddeld 42%, TSO 30% en KSO 2%. De studenten met een buitenlands diploma maken gemiddeld 18% uit van het totale aantal studenten. Het gaat hier vooral om Nederlandse studenten.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 169
Voor het academiejaar 2004-2005 zijn er duidelijke verschuivingen merkbaar in het profiel van de studenten die voor Vroedkunde kiezen. Zo is het aantal generatiestudenten met ruim 10% afgenomen, is het aantal studenten uit het ASO gehalveerd, is de instroom uit TSO met 10% gedaald en deze uit BSO met 2% gestegen. Het aantal studenten met een buitenlands diploma bedraagt nu 45% en bestaat overwegend uit Nederlandse studenten. Op dit ogenblik kan toelating voor deze studenten enkel rekening houdend met “2.4.2 Afwijkende toelatingsvoorwaarde voor een bacheloropleiding” van het hogeschool onderwijs- en examenreglement. Gezien het hoge aantal studenten met buitenlands diploma dient hieraan voldoende aandacht besteed te worden. De commissie merkt op dat de betrokken onderzoekscommissie in 2005-2006 slechts twee dossiers behandelde, waarvan één met positief resultaat. De opleiding voorziet geen specifieke voorbereidende activiteiten voor de instromende studenten, met uitzondering van een leertekst ”Voorkennis wetenschappen” die vrijblijvend getoetst wordt bij het begin van het academiejaar. De opleiding heeft ruime aandacht voor zij-instroom of verkorte programma’s op basis van EVC/EVK. Op het niveau van het departement wordt de problematiek onderzocht en wordt meegewerkt aan het VITO-project (Vlaamse instelling voor technologisch onderzoek) in verband met het ontwikkelen van een assessmentmethodiek. Er wordt een programma van 90 studiepunten aangeboden aan verpleegkundigen, zoals de Europese regelgeving het vraagt, en verkorte programma’s voor kinesitherapeuten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding gezien de multiculturaliteit van de Antwerpse samenleving, een echt doelgroepenbeleid gevoerd dient te worden. De commissie vraagt het intake-assessment in het kader van het meten van EVC’s verder te implementeren.
Oordeel over onderwerp 2: Programma - voldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
goed goed goed OK voldoende goed voldoende niet van toepassing voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: het programma een concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde doelstellingen van de opleiding voor wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen; de vertalingen van de eindkwalificaties naar het curriculum van goed niveau zijn; kennisontwikkeling plaatsvindt door vakliteratuur, casuïstiek en skillslableren met een relevante oriëntatie op de beroepspraktijk; de opleiding samenwerkt met het beroepenveld bij het kiezen van onderwerpen voor de eindwerken; de opleiding door het thematische concept een goed samenhangend programma verzorgt; de opleiding voldoet aan de formele eisen voor de studieomvang;
170 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
-
de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het curriculum voldoende is, maar dat de studenten verschillen in doceergedrag ervaren bij de lectoren/praktijklectoren; de beoordeling en toetsing voldoende is, maar om een nadere uitwerking van gedrags- en prestatieindicatoren vragen; de toelatingsvoorwaarden voldoen aan de decretale regels.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 171
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool heeft haar personeelsbeleid bijgestuurd naar aanleiding van het onderzoek van de SociaalEconomische Raad van Vlaanderen naar werkdruk en stress in de hogescholen. Zo werd een nieuw taakbelastingsysteem ingevoerd, dat rekening houdt met alle bij het onderwijs betrokken taken. Voorbeeld is de toekenning van 10% als ontwikkelingstijd per thematische blok in het kader van de curriculumvernieuwing. De resultaten het stressonderzoek van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen werden niet aan de commissie voorgelegd. In de gesprekken gaf het personeel aan een grote werkdruk te hebben. De commissie heeft waardering voor het realiseren van de curriculumvernieuwing met veel creativiteit en inzet ondanks deze werkdruk. De hogeschool heeft een goed uitgewerkte procedure voor de functioneringsgesprekken en het evaluatie/ professionaliseringsdossier. Het opleidingshoofd neemt binnen het departement een middenfunctie in, is ondermeer verantwoordelijk voor de verdeling van de opdrachten en voert de functioneringsgesprekken met de personeelsleden van de opleiding. Bij de toekenning van de opdrachten worden functieomschrijvingen gehanteerd, waardoor verantwoordelijkheden en taakgebieden worden verduidelijkt. De toewijzing van het aantal VTE’s gebeurt op departementaal niveau. De concrete invulling van de opdrachten en de taakinvulling gebeurt volgens criteria onderhandeld door het departementaal overlegcomité. De bevriezing van de financiële enveloppe door de overheid beperkt een optimaal personeelsbeleid. Voor nieuwe functies, zoals skillslabverantwoordelijke, wordt gewerkt met interne vacatures met een functieomschrijving. De hogeschool voert een stimulerend beleid naar vorming en voorziet hiervoor 5% van de opdracht. Het personeel van de opleiding vroedkunde vertoont een grote participatie aan externe en interne vormingsactiviteiten, zowel voor beroepsmatige als onderwijskundige aspecten. Vooral vorming met betrekking tot de onderwijsvernieuwing wordt veel gevolgd. Zowel op hogeschoolniveau als op departementaal niveau is voorzien in een begeleiding en vorming van nieuwe personeelsleden. Het onderwijzend personeel heeft inspraak via verschillende overlegorganen. Personeelsvergaderingen informeren het personeel over actuele onderwijskundige onderwerpen, over de werking van verschillende diensten in het departement en de curriculumhervorming. De samenhorigheid van het personeel binnen het departement na de fusie is binnen de campus voelbaar in positieve zin. De commissie ervaart in de contacten met het personeel een grote betrokkenheid en inzet. Zij merkt dat de veranderingsbereidheid om het ingezette proces van curriculumontwikkeling te dragen aanwezig is.
172 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie vraagt voldoende aandacht te schenken aan de hoge werkdruk om de motivatie en het enthousiasme van alle betrokkenen te handhaven. De commissie vraagt voldoende ondersteuning voor het onderwijzend personeel in het vernieuwingsproces zodat iedereen volgens hetzelfde tempo aan die vernieuwing kan werken. De commissie verwijst hierbij naar de eerder geformuleerde aanbeveling over de opmaak van de nieuwe syllabi. Gerichte aandacht voor professionalisering in functie van de geplande vernieuwingen is naar het oordeel van de commissie dan ook noodzakelijk.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: - De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool werkt aan een hoge kwaliteit van het personeel. Met uitzondering van de praktijklectoren dienen nieuwe personeelsleden zowel over een licentiaats/masterdiploma te beschikken als een pedagogisch diploma, of althans de intentie hebben het te behalen binnen korte tijd. De commissie merkt op dat hier wel een inhaalbeweging dient te gebeuren. Op het ogenblik van het bezoek bestaat het korps uit 3,52 VTE lectoren op een totaal van 9,84 VTE en bezit 15 op 25 een pedagogisch diploma. De opleiding hecht veel waarde aan de werkervaringen van het onderwijzend personeel. Er werd een eerste dienstverleningscontract afgesloten met een ziekenhuis om een personeelslid deeltijds vrij te stellen voor de opleiding, meer bepaald in het kader van de stagebegeleiding. De commissie is van oordeel dat het personeelsbeleid helder en goed doordacht is. Met 8,32 VTE op een totaal van 9,84 is het aandeel van vroedvrouwen in de opleiding ruim. Bovendien valt het de commissie op dat alle praktijklectoren vroedvrouw zijn. Internationale contacten worden belangrijk geacht, maar zijn tot op heden nog geen grote prioriteit. De internationale ervaring van het personeel vroedkunde beperkt zich tot de stagebegeleiding van in het buitenland verblijvende studenten.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 173
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt verbetering aan van het aantal internationale contacten van het onderwijspersoneel via uitwisselingsprojecten en lidmaatschap van internationale netwerken of samenwerkingsverbanden.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het statutair onderwijzend personeelsbestand van het departement gezondheidszorg bedraagt 53, met 47 benoemingen en 20 tijdelijke functies. De man-vrouwratio bedraagt 7/46. Statutair administratieve personeelsleden zijn er vier, waarvan drie benoemd en een tijdelijk. De opleiding vroedkunde beschikt over 10,72 VTE voor 109 studenten. De student-docentratio bedraagt 10,17. De commissie vindt de omvang van het personeelsbestand in verhouding tot de studentenaantallen voldoende tot ruim voldoende. Op een totaal van 9,92 VTE onderwijzend personeel is 32,6% lector, 42,34% praktijklector, 22,88% onderwijzend personeel met bediendecontract en 2,52% opvoedend hulppersoneel. Uit het zelfevaluatierapport blijkt een onevenwichtige departementale leeftijdsstructuur. Van de 54 OP-leden zijn er 31 ouder dan 50, slechts twee jonger dan 40. De recente toename van het aantal jonge vroedvrouwen beïnvloedt deze structuur gunstig. De meeste personeelsleden zijn deeltijds aan de opleiding vroedkunde verbonden. Slechts vier OP-leden zijn voltijds en de overige werken nog deeltijds in het werkveld of in een andere opleiding. Zes gynaecologen, twee neonatologen, een huisartsseksuoloog, een anesthesist, een verpleegkundige werkzaam op de afdeling fertiliteit en een socioloog zijn de experts die naast het vaste korps nog 204 uren (0,14 VTE) doceren in de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt aandacht voor de formatieomvang en de leeftijdsopbouw van het onderwijzend personeel. De commissie adviseert een proactief personeelsbeleid te voeren.
174 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
Oordeel over onderwerp 3: Personeel - voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
goed goed goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: de opleiding beschikt over ruim voldoende deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de opleiding beschikt over gekwalificeerd personeel en een personeelsbeleid dat recht doet aan goed functioneren in het onderwijsproces; er aandacht is voor de pedagogisch didactische vorming van de lectoren/praktijklectoren; het aantal lectoren/praktijklectoren met praktijkervaring in verhouding groot is; de kwantiteit van het personeel en de leeftijdsopbouw aandacht verdienen, mede ook in het kader van de geconstateerde werkdruk. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 175
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de gebouwen waar de opleiding Vroedkunde van de Karel de GroteHogeschool gevestigd is, in goede staat zijn en goed onderhouden zijn. De campus vertoont alom netheid. De capaciteit van de campusgebouwen voldoet aan de studentenomvang. Uit het bezoek aan de lokalen blijkt dat de theorielokalen ruim voldoende zijn in aantal en grootte, goed uitgerust met de meest recente didactische materialen. De commissie stelt vast dat de opleiding beschikt over één polyvalente ruimte en twaalf leslokalen, waarvan één auditorium, om het jaarprogramma te realiseren. De grootte van de lokalen varieert van 98 tot 22 zitplaatsen. In elk lokaal staan een bord en een overheadprojector en is er internetaansluiting. Vier lokalen zijn uitgerust met een computer met vaste LCD-projector, die eveneens de mogelijkheid biedt tot het vertonen van video’s. Een aandachtspunt is de slechte verluchting van de aula. Voor vergaderingen is een aparte ruimte ter beschikking, er is ook nog een extra keukentje dat eveneens dienst doet als vergaderruimte. De commissie is van oordeel dat de polyvalente ruimte zou moeten aangepast worden naar een multifunctionele ruimte, dit is financieel nog niet haalbaar. Er zijn voldoende lokalen voor lectoren en studenten, wel is er een tekort aan kleinere ruimtes die in het kader van onderwijsvernieuwing wenselijk zijn. Studenten kunnen een broodmaaltijd gebruiken in de cafetaria. Er wordt voorzien in een beperkte catering. De vaardigheidslokalen zijn eerder beperkt in ruimte voor de grote studentenpopulatie. De hogeschool legt de plannen voor van twee ruime vaardigheidslokalen voor vroedkunde en kinderverpleegkunde, die beschikbaar zullen zijn tegen volgend academiejaar. Het noodzakelijke oefenmateriaal is aanwezig. Het bibliotheekbeleid is doelgericht. De bibliotheekwerking is erop gericht een krachtige en duidelijke positie te verwerven. Jaarlijks wordt een bibliotheekactieplan opgesteld. Om de werking te evalueren wordt jaarlijks één departementale bibliotheek doorgelicht en werden drie zelfdiagnosemodellen voor de kernactiviteiten ontwikkeld: collectievorming, ontsluiting en terbeschikkingstelling. De commissie stelt vast dat de bibliotheek beschikt over Engels-, Nederlands- en Franstalige wetenschappelijke verpleeg- en vroedkundige literatuur. Basisinformatie is terug te vinden in een boekencollectie van ongeveer 7 000 titels, de meest actuele informatie kan opgezocht worden in de tijdschriftencollectie van ongeveer 1 000 lopende abonnementen. Daarnaast is er een video- en cdromcollectie en de mogelijkheid van raadpleging van onlinedatabanken en internet. Het toegankelijke en goed uitgeruste studielandschap, en de implementatie van het e-learningplatform Blackboard beantwoorden aan de hedendaagse eisen en ondersteunen de mogelijkheid tot competentiegericht studeren. Uit de studententevredenheidsenquête (2003-2004) blijkt dat de studenten tevreden zijn met de beschikbaarheid van computers en internet. De commissie stelt vast dat de studenten in september hun handboeken met degelijke
176 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
korting op de officiële prijs kunnen aankopen op de hogeschool. Voor de aankoop van leerteksten kan de student terecht op de cursusdienst. Er wordt naar gestreefd dat de studenten over hun cursus beschikken voor de start van de lessenreeks. De commissie heeft vastgesteld dat studenten voornamelijk geïnformeerd worden door gebruik te maken van de valven. Deze zijn logisch geordend. Toch klagen een aantal studenten dat de valven onvoldoende zichtbaar zijn. Het gebruik van Blackboard Learning System kan hiervoor een oplossing bieden. Studenten zijn vragende partij om Blackboard meer te gebruiken om informatie kenbaar te maken. Vanaf 2004-2005 wordt gestart met digitale valven. Vanaf 2005-2006 moet dit efficiënt functioneren en moet alle informatie ook digitaal beschikbaar zijn. De studenten kunnen tegen een voordelige prijs een computer aankopen en een breedband abonnement aansluiten. De commissie waardeert de vele aandacht die besteed wordt aan ondersteuning door de informatica. Blackboard Learning System is geïntegreerd in de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt blijvende aandacht voor de vernieuwing en de aanvulling van het domeinspecifiek didactisch materiaal.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool levert inspanningen om goede informatie te verlenen aan abituriënten en aan het organiseren van instroombegeleiding. Er is een brede waaier van studenten met diverse achtergronden. Elke student die problemen heeft met onderwijs- en examenactiviteiten kan terecht bij een ombudsdienst. De ombudsdienst legt de nadruk op preventief werken. Indien studenten toch een klacht willen indienen, kunnen ze terecht bij het hoofd Studentenzaken. De ombudsdienst bestaat uit drie docenten, die alleen die studenten ondersteunen waaraan ze zelf geen les geven. Studenten worden in dit proces vooral aangemoedigd om indien mogelijk, zelf problemen uit te praten met de betrokken lectoren/praktijklectoren. Uit de gesprekken blijkt dit zeer goed te lopen, toch stelt de commissie zich vragen bij de kwaliteitsbewaking van dit proces. De PDCA-cyclus moet ook hier zijn ingang vinden om een kwaliteitsvolle studiebegeleiding te kunnen verzekeren. Studenten met vragen over studiemethode kunnen in de departementen terecht voor studie(methode)begeleiding of heroriëntering. Flexibilisering zal een evolutie van studie(methode)begeleiding naar leertrajectbegeleiding noodzakelijk maken. Daarom zal de taak van de studie(methode)begeleider geheroriënteerd worden naar de preventie van studieproblemen. De commissie beoordeelt het studiebegeleidingsysteem als een goed en coherent systeem. Zij vindt het leerbegeleidingstraject een positief initiatief.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 177
De commissie stelt vast dat er in belangrijke mate aandacht is voor bijzondere doelgroepen. Dit getuigt van een maatschappelijk verantwoord beleid. Zo is er een bijzonder statuut met onderwijs- en examenfaciliteiten voor studenten met bijvoorbeeld een fysieke handicap, leerstoornis of ziekte, om tegemoet te komen aan hun specifieke noden. Er is ook een instroomprocedure ”Motief” voor anderstalige nieuwkomers. Dit is een groep allochtone studenten uit verschillende departementen die allochtone jongeren informeren en motiveren om de stap naar het hoger onderwijs te zetten en er succesvol te studeren. Elk academiejaar worden studentenraadverkiezingen georganiseerd onder de leiding van de dienst Studentenzaken. De commissie vindt de informatievoorziening in het algemeen degelijk georganiseerd. De studiegids is een bruikbaar instrument voor de studenten. De onderwijs- en examenregeling is duidelijk uitgewerkt. De informatie die voorzien wordt voor de potentiële studenten, is voldoende duidelijk en correct. Er zijn geen gestructureerde intakegesprekken voorzien voor alle studenten, wel worden alle studenten met een individueel leertraject gezien in verband met EVC en EVK. De studenten geven aan dat de lectoren/praktijklectoren goed bereikbaar zijn en dat de contacten zeer laagdrempelig verlopen. Sinds 2004 is de bereikbaarheid van de lectoren/praktijklectoren te consulteren via outlook. Er is een duidelijk beleid aanwezig voor coaching en persoonsgebonden begeleiding. De jaarverantwoordelijke is de centrale aanspreekpersoon. De leertrajectbegeleider (procesbegeleider) volgt de student doorheen zijn studieloopbaan. Hiervoor worden personeelsmiddelen voorzien. De leertrajectbegeleider brengt de studenten ook samen in leergroepen. De commissie stelt vast dat de studiebegeleiding nog niet ten volle ingebed is in de opleiding. Studenten worden geïnformeerd over studiemethodebegeleiding die in kleine groepen aangeboden wordt, maar dienen zelf initiatieven te nemen. De lectoren/praktijklectoren worden niet systematisch op de hoogte gebracht van de mogelijkheden. Wel voert de opleiding een beleid waarbij elke lector/praktijklector verantwoordelijk is voor de begeleiding en ondersteuning binnen de eigen vakken. Er wordt geen vakkenmonitoraat georganiseerd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat op het niveau van de opleiding structurering dient aangebracht te worden in de studiebegeleiding.
178 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen - voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen: Facet 4.2 Studiebegeleiding:
goed voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen: er voldoende theorielokalen aanwezig zijn met een goede uitrusting; de vaardigheidslokalen, gegeven het studentenaantal, nu nog beperkt zijn in ruimte en dat de opleiding een nieuwbouw heeft gepland; de opleiding constante aandacht heeft voor het didactische materiaal; de opleiding een doelgericht bibliotheekbeleid voert; het studielandschap goed uitgerust is. De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding: de studiebegeleiding en informatievoorziening binnen de opleiding gebaseerd zijn op een beleid, zowel wat de coaching als de persoonsgebonden begeleiding betreft; leertrajectbegeleiders aangewezen zijn; de studiebegeleiding in brede zin nog niet voldoende plaatsvindt op opleidingsniveau maar degelijk uitgewerkt is op departementaal niveau; de opleiding een goedwerkende ombudsdienst heeft. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 179
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De Karel de Grote-Hogeschool heeft voor zichzelf het kwaliteitsbeleid en de verbetering van de kwaliteitszorg als belangrijke aandachtspunten vooropgesteld. Ze heeft voor een eenvoudig systeem van kwaliteitszorg gekozen omdat het vroegere systeem als te zwaar werd ervaren. De commissie stelt vast dat het kwaliteitsbeleid en de verbetering van de kwaliteitszorg worden benadrukt in het strategische plan (2004-2008) en het onderwijsontwikkelingsplan. Bij aanvang van het academiejaar 2004-2005 werd een nieuw kwaliteitszorgplan goedgekeurd. Het doel is kwaliteitszorg meer gestructureerd en procesmatig te benaderen en dit via een eenvoudig hanteerbaar systeem. De PDCA-cyclus wordt overal naar de basis gebracht. Er wordt gewerkt met de Balanced Scorecard omdat deze op het vlak van de resultaatgerichtheid ligt. De PDCA-cyclus vindt zijn uitwerking door activiteiten en processen te plannen, uit te voeren, te kijken of ze het gewenste effect hebben en indien nodig bij te stellen, en de activiteiten en processen te verbeteren. Men houdt steeds rekening met de eisen en behoeften van alle betrokken groepen. Men probeert de administratieve last voor de opleidingen tot het strikte minimum te beperken. De cel kwaliteitszorg werd onlangs verruimd met 1,25 VTE. De commissie is van oordeel dat de hogeschool en de opleiding duidelijk bezig zijn met kwaliteitszorg. De commissie vindt dat de aanpak getuigt van openheid en van een streven naar kwaliteitsverhoging. Opvallend is de wisseling van kwaliteitszorgsystemen. De Karel de Grote-Hogeschool wenst de kwaliteitszorg terug te brengen naar de basis door een begrijpbaar systeem voor alle stakeholders. Het is voor de commissie duidelijk welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen en deze overwegingen zijn aanvaardbaar. Het metingenbeleid werd geëvalueerd en resulteerde in de volgende verbeteracties. Er zullen metingen online kunnen uitgevoerd worden via het Blackboard Learning System om zo sneller en flexibeler te kunnen werken. Ook krijgen departementen en opleidingen de mogelijkheid om zelf hun enquête uit een beschikbare pool samenstellen. Een andere verbetering is de uitwerking van een verplicht maar hanteerbaar opvolgtraject. Hier neemt de student een centrale plaats in. Door focusgroepen worden de studenten betrokken in de analyse van het resultaat van de metingen en van de daaraan verbonden verbeterprojecten. Elke verbeteractie wordt in de opleiding/dienst als project gedefinieerd. De departementen rapporteren jaarlijks aan de dienst Kwaliteitszorg. Het nieuwe kwaliteitssysteem werd opgestart met een project studententevredenheid voor de hele hogeschool. De resultaten van de studententevredenheidsenquête van 2003 werden hiervoor gebruikt. Voor elke opleiding en/of afstudeerrichting werden op basis van deze metingen sterkten en zwakten betreffende de studententevredenheid bepaald. In focusgroepen wordt dieper ingegaan op de oorzaak van de vastgestelde problemen en mogelijke oplossingen hiervoor.
180 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
Het formuleren van streefdoelen en indicatoren is nog voor verbetering vatbaar. Het expliciteren van meetbare streefdoelen en indicatoren is het belangrijkste verbeterpunt bij de invoering van het strategisch plan. Voor de implementatie en opvolging van dit plan zal gebruik gemaakt worden van de Balanced Scorecard. De PDCAcyclus wordt gebruikt om het proces van continue kwaliteitsverbetering op te zetten. Interdepartementaal (vanuit de hogeschooldiensten) werden een aantal metingen uitgevoerd zoals een waardering van onderwijsprocessen door alumni, een studietijdmeting, een werkdruk- en stressmeting. Daarnaast werden ook een aantal departementale metingen uitgevoerd. Uit een skillslabevaluatie blijkt dat de studenten goed op de hoogte zijn van de skillslabwerking en dat ze tevreden zijn over de infrastructuur. De stage wordt systematisch doorgelicht sinds 1999. De commissie stelt vast dat de bereidheid om alle betrokkenen op het punt van de kwaliteitszorg aan te spreken duidelijk aanwezig is. Zij heeft de indruk dat de aansturing op hogeschoolniveau en de vragen op opleidingsniveau niet altijd op elkaar aansluiten. De centrale prioriteiten weerspiegelen niet altijd de opleidingsprioriteiten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert waakzaamheid voor de continuïteit en de borging van de verbetertrajecten.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De kwaliteitszorg levert een grote hoeveelheid aan informatie aan. Uit het zelfevaluatierapport blijkt een goede mate van realisatie van streefdoelen uit het verleden. Er is een duidelijke dynamiek zichtbaar. Een mooi bewijs hiervan is de aangepaste versie van het rapport, zodat de commissie deze vernieuwingsdynamiek kan vaststellen. Alle verbeterprojecten worden systematisch opgevolgd, volgens één traject in heel de hogeschool. Het uitgangspunt is dat de student centraal staat en betrokken wordt bij de opvolging. Het departement rapporteert jaarlijks aan de hogeschooldienst Kwaliteitszorg. Wat betreft de mate van realisatie van streefdoelen uit het verleden, kan gesteld worden dat er altijd getracht is om studenten alle mogelijke kansen te bieden. Dit heeft geleid tot een grote diversiteit aan flexibele leertrajecten. Momenteel zijn er een heel groot aantal verbeteracties lopende in de opleiding. Interdepartementaal zijn de belangrijkste het studententevredenheidsonderzoek, ombudsbekendheid, waardering onderwijsprocessen door studenten/ alumni/ werkgevers, de studietijdmetingen, de werkdruk- en stressmeting.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 181
De departementale directie is verantwoordelijk voor het doorgeven van de beslissingen en de lopende projecten aan de volledige personeelsgroep, en moet dit kaderen binnen eventuele verbeterprojecten. Dit gebeurt via personeelsvergaderingen. Daarnaast zijn er ook nog luisterfora waar het personeel vragen kan stellen of bedenkingen kwijt kan. Via de opleidingscommissies kunnen projecten van het personeel voorgedragen en besproken worden. Departementaal wordt een skillslabevaluatie uitgevoerd, ook is er een systematische doorlichting van de stage. Daarnaast is er een analyse dienstverleningscontract, de sterktezwakteanalyse van de bibliotheek, evaluatie van de oriënterende stages en de dienst studiebegeleiding. Er wordt een evaluatiedocument uitgewerkt voor de dienst Internationalisering en er wordt een aangepaste versie uitgeschreven voor de exitgesprekken. De commissie stelt vast dat in de opleiding een groot aantal verbeterprojecten lopen. De aandacht voor kwaliteitszorg is overduidelijk. Minder duidelijk is de manier waarop prioriteiten ten aanzien van kwaliteitszorg worden vastgesteld. Verbeteracties zijn vooral gericht op het curriculum, de begeleiding van de stage (vooral de leerbegeleiding) en de samenwerking met het werkveld. De aandacht voor kwaliteit is voortreffelijk, maar met meer systematiek zou het geheel wellicht meer effectief kunnen worden. De kwaliteitszorg leidt tot een groot aantal gegevens, waarvan niet altijd duidelijk is wat ermee gebeurt, maar het geheel maakt (nog) een fragmentarische indruk. Per verbeteringsactiviteit wordt overigens planmatig gewerkt, maar het grote geheel is minder goed zichtbaar. De Balanced Scorecard zal het grote geheel en de samenhang duidelijker in kaart brengen. De aandacht van de opleiding voor verbeteringen moet positief gewaardeerd worden.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeel wordt betrokken bij de besluitvorming en bij de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg, alsook van de studenten, in het bijzonder dan bij de onderwijsevaluaties en de curriculumvernieuwingen, en van de afgestudeerden. De studenten worden betrokken in raden en commissies.
182 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
Bij de curriculumherziening werd rekening gehouden met de knelpunten die studenten en afgestudeerden in de bevraging signaleerden. Studenten worden dankzij de kleinschaligheid van het departement rechtstreeks betrokken door overleg tussen het opleidingshoofd of de jaarverantwoordelijke en de klasgroep. Een aantal praktijklectoren bevraagt de studenten zelf over hun onderwijsactiviteit. Via de laatste alumnibevraging en de bevraging van de werkgevers zijn de afgestudeerden en het werkveld betrokken bij de onderwijsevaluatie. Daarnaast zijn er nog informele contacten. Vanuit de stafdienst Communicatie wordt getracht de database van afgestudeerden regelmatig te actualiseren. De commissie is van oordeel dat het overleg met alumni sterker georganiseerd kan worden. Het beroepenveld is via de departementale raad en de opleidingscommissie betrokken bij curriculumvernieuwingen. Door de aanwezigheid van de lectoren/praktijklectoren in het werkveld zijn er contacten met afgestudeerden en het beroepenveld. De planningscoördinator heeft een intensief contact met de stage-instellingen en heeft jaarlijks evaluatievergaderingen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert een sterkere betrokkenheid van het werkveld (formeel en structureel) bij de uitwerking van de vele ideeën en ingezette vernieuwingen.
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
goed goed goed
De commissie heeft geconstateerd dat: de Karel de Grote-Hogeschool te Antwerpen beschikt over een dynamisch kwaliteitszorgsysteem gebaseerd op de PDCA-methodiek; er periodieke bevragingen georganiseerd worden op diverse terreinen aangaande het onderwijs met relevante doelgroepen; er een kwaliteitshandboek is, gebaseerd op een integrale benadering van kwaliteitszorg; verbeteracties vooral gericht zijn op het curriculum; er sprake is van een verbeterbeleid; er een actieve betrokkenheid is van studenten, onderwijzend personeel, afgestudeerden en het werkveld bij de interne kwaliteitszorg. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 183
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit het gesprek met de afgestudeerden blijkt dat de meeste studenten ook als vroedvrouw tewerkgesteld zijn. De hogeschool leverde hier geen gegevens over. Zij stelt enkel dat de afgestudeerden breed inzetbaar zijn. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde competenties. Voor de belangrijkste doelstellingen van de opleiding wordt expliciet nagegaan of deze zijn bereikt. Over het algemeen geven de bevragingen positieve tot zeer positieve resultaten op vlak van theoretisch gefundeerd leren, kritisch reflecteren, deskundig in zorgcoördinatie, levenslang leren, deskundig personeel en variatie aan onderwijsvormen. De alumni bevestigen dat de praktijkervaringen (stage) tijdens de opleiding voldoende en relevante leerkansen bieden met het oog op de huidige functie en dat ze een goed beeld geven van de concrete werksituatie. De bevraagde alumni zijn bijna allemaal zeer tevreden over hun huidige functie. Zij geven tijdens de gesprekken aan zeer tevreden te zijn over de opleiding, zij getuigen van een kritische, constructieve visie. De commissie stelt vast dat het beroepenveld tevreden is over de kwaliteit van de afgestudeerden. Verantwoordelijkheidszin en respectvol omgaan met anderen zijn de attitudes die het hoogst scoren. De afgestudeerden van de opleiding Vroedkunde van de Karel de Grote- Hogeschool worden in grote mate geapprecieerd door het werkveld. De commissie merkt een goede participatie van de eigen studenten aan internationalisering, vooral de vaste stageplaatsen in Nederland, in verhouding tot de veel lagere instroom van buitenlandse studenten in dit kader. De verklaring hiervoor ligt volgens de opleiding vooral in de noodzakelijke kennis van het Nederlands bij het contact met de cliënten. De docentenmobiliteit is zeer beperkt. De deelname van vroedvrouwen gebeurt in het kader van begeleiding van in het buitenland verblijvende studenten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de docentenmobiliteit te verbeteren en te vergroten. De commissie vraagt de tewerkstelling te registreren in functie van de opvolging en het contact met de afgestudeerden.
184 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De commissie stelt vast dat er geen streefcijfers uitgeschreven zijn, deze zijn wel opgenomen in de verbetertrajecten. De commissie vindt dit een werkpunt. De opleiding kan hierdoor haar onderwijsrendement onvoldoende expliciteren er zijn geen kwantitatieve indicatoren noch kwalitatieve observeerbare criteria. In de departementale beleidsnota internationalisering zijn de operationele doelstellingen wel kwantitatief weergegeven. De commissie stelt vast dat het aantal niet-geslaagden en de studie-uitval goed worden bijgehouden. De commissie vindt echter dat deze cijfers een meer expliciete plaats kunnen krijgen in het kwaliteitsbeleid samen met de op te stellen streefcijfers. In de basisopleiding slaagden van de deelnemers aan examens 69,5% van de generatiestudenten, 70% van de eerstejaarsstudenten, 88% van de tweedejaarsstudenten en 94,5% van de derdejaarsstudenten. Het slaagcijfer stijgt in de loop van de opleiding. Het lagere slaagcijfer bij de generatiestudenten is mogelijk te wijten aan het leeftijdsverschil en de prestatiegerichtheid van de andere studenten. De gemiddelde studieduur over de laatste vijf jaren ligt tussen 3,05 en 3,25 jaren. Er zijn vrij hoge slaagcijfers in het eerste jaar. Daarnaast slagen heel wat studenten ook nog in hun bisjaar. Gemiddeld studeert 86% op tijd af, 13% doet er een jaar langer over en 1% twee jaar langer. De commissie is van oordeel dat de opleiding kwaliteitsvol onderwijs levert aan haar studenten. Zij spreekt zich positief uit over de samenwerking met de Universiteit Antwerpen in het kader van het opstarten van projectmatig wetenschappelijk onderzoek.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de cijfers, de metingen en de resultaten de basis moeten zijn van degelijke analyses om het onderwijsrendement op te volgen, waardoor stappen tot bijsturing kunnen bepaald worden.
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 185
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: de opleiding breed inzetbare vroedvrouwen aflevert, maar heeft hiervoor geen echte rendementscijfers; de hoofdzaken over het studierendement wel bekend zijn; de gemiddelde studieduur over de laatste vijf jaren ligt tussen 3,05 en 3,25 jaren; het onderwijsrendement van de opleiding Vroedkunde van een voldoende niveau is. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage bij het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1 Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2 Programma: Onderwerp 3 Personeel: Onderwerp 4 Voorzieningen: Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6 Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding positief.
186 | op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h oo l
OVERZICHTSTABEL OORDELEN score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid
goed goed
Facet Facet Facet Facet
goed OK voldoende goed
2.3: Samenhang 2.4: Studieomvang 2.5: Studielast 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
goed goed voldoende
voldoende niet van toepassing voldoende voldoende goed goed goed voldoende goed voldoende voldoende goed goed goed voldoende voldoende voldoende
op le id in g s ra p po rt K a r e l d e G ro te -H og e s c h o o l | 187
188 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
2.5
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: In 1995 ontstaat de vzw Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende door de fusie van de Katholieke Industriële Hogeschool West-Vlaanderen en het Hoger Technisch Instituut, beide gelegen in Oostende, en het Hoger Technisch Instituut Brugge, het Sint-Jansinstituut voor Verpleegkunde en het Sint-Andreasinstituut Normaalschool, alle gelegen in Brugge. De hogeschool bestaat uit vier campussen. Campus Sint-Jan in de Oostmeers en campus Sint-Andreas in de Garenmarkt liggen in het centrum van Brugge, Campus Sint-Michiel in de Spoorwegstraat bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van het Brugse station en Campus Oostende ligt aan de Zeedijk. De fusiehogeschool biedt opleidingen aan in vier departementen. Elk departement komt overeen met een studiegebied. Het departement Gezondheidszorg en het departement Handelswetenschappen en Bedrijfskunde bevinden zich op campus Sint-Michiel. Op 11 juli 2002 heeft de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende in het raam van de Bologna-akkoorden een associatieovereenkomst met de K.U.Leuven ondertekend. De Associatie K.U.Leuven is een formeel samenwerkingsverband tussen twaalf hogescholen en de universiteit K.U.Leuven. De associatie telt zes hogescholen die een opleiding vroedkunde aanbieden: Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende en Katholieke Hogeschool Leuven. Sinds september 2001 werken vertegenwoordigers van alle partnerinstellingen op regelmatige basis samen in verschillende overleggroepen zoals de deelwerkgroep curriculumopbouw vroedkunde. Recent is binnen de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende een proces gestart om al de opleidingen om te vormen tot hetzij professioneel gerichte bachelor, hetzij academisch gerichte bachelor of master. Deze omvorming gebeurt conform het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De omvormingsdossiers werden op 30 september 2003 aan de Vlaamse overheid overgemaakt en in het voorjaar van 2004 goedgekeurd. De vroedvrouwenschool te Brugge werd in 1818 opgericht. Deze school werd gestart door de Commissie Openbare Onderstand van Brugge in de kraaminrichting van het Sint-Janshospitaal Oostmeers Brugge. In 19611962 werd een school voor Gegradueerden A1 Hoger Technisch Onderwijs Eerste graad opgericht en in 1963 werd de Vroedvrouwenschool opgenomen in het Sint-Jansinstituut voor Verpleegkunde. Sinds het Hogeschooldecreet van juli 1994 kan de hogeschool zelf de doelstellingen, de inhoud en het opleidingsprogramma van de basisopleiding Vroedkunde bepalen. Naar aanleiding van de bachelorhervorming is de naam van de opleiding vanaf het academiejaar 2004-2005 professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde. De basisopleiding professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde van de Katholieke Hogeschool BruggeOostende behoort tot het departement Gezondheidszorg. Deze relatief kleine opleiding probeert binnen het geïntegreerd beleid van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende de strategische doelstellingen van de hogeschool te realiseren. Zij maakt werk van onderwijsvernieuwing, probeert internationale contacten verder uit te bouwen, en wil studenten deskundig begeleiden om ze zo goed mogelijk voor te bereiden op de concrete arbeidssituatie. Wat betreft de kwaliteit van het zelfevaluatierapport stelt de commissie dat het vaak getuigt van een eerder embryonaal systeem van kwaliteitsbewaking met nog weinig zin voor kritische reflectie. Het is een eerder oppervlakkig document waaruit de indruk ontstaat dat men weinig kritisch en eerder kleinschalig met onderwijs
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 189
bezig is. Zo worden herhaaldelijk sterke punten opgenomen die voordien niet geconcretiseerd zijn, en wordt overmatig veel aandacht besteed aan informatie en communicatietechnologie en bibliotheek tegenover een ondermaats uitgewerkt aspect stage. Het zelfevaluatierapport geeft de indruk dat er geen systematiek zit in de evaluatie en erop volgende verbeteracties en dat de opleiding niet over procedures voor verbeteracties beschikt. Deze indruk werd tijdens de gesprekken bevestigd. Er ontbreken vaak belangrijke bijlagen om een gefundeerd oordeel te kunnen uitspreken. De verplichte bijlage bij het zelfevaluatierapport “Tabel I.1 Programma” werd enkel voor het eerste jaar volledig ingevuld, waarbij de gegevens van de kolom “Overige” foutief onder de kolom “Practicum” werden geplaatst. De ontbrekende gegevens zijn ook tijdens de visitatie niet beschikbaar.
190 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het verleden steunde de opleiding vooral op het beroepsprofiel en op het hieruit ontstane opleidingsprofiel binnen de Vlaamse onderwijsraad. Het beroepsprofiel werd in oktober 2002 geactualiseerd en uitgegeven door de nationale raad voor vroedvrouwen. De opleiding Vroedkunde en de associatie K.U. Leuven stellen zich verantwoordelijk voor de opleiding van competente en geëngageerde vroedvrouwen. Bij de formulering van de competenties is de werkgroep uitgegaan van de beroepsrollen. In de op associatieniveau ontwikkelde visietekst is een overzicht van de competenties opgenomen. De visietekst beoogt de afstemming van de doelstellingen op de competenties van bachelor uit het hogeschooldecreet (2 april 2003) en op de wetgeving met betrekking tot de uitoefening van het beroep van vroedvrouw. Om te voldoen aan de internationale eisen met betrekking tot het beroep worden de Europese richtlijnen gerespecteerd. Een kruistabel toont aan dat de eindcompetenties van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde terug te vinden zijn in de door de associatie vastgelegde BAMA-profielen. De uitgewerkte competenties werden door de werkgroep naar de beroepsverenigingen voor vroedvrouwen verzonden voor feedback vanuit het werkveld. De uitwerking van een nieuw opleidingsprofiel voor de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde is nu de prioriteit. De competenties worden ondergebracht bij de volgende rollen of eindcompetenties: Persoon in de samenleving: “Echte, zelfbewuste, empathische, vakbekwame persoon, als symbool van de ‘wijze vrouw’ voor de samenleving”; Coach/begeleider: “Met raad en daad bijstaan”; Zorgverlener: “Zorg verlenen op maat”; Professional: “De professionele vroedvrouw draagt de verantwoordelijkheid om de eigen deskundigheid permanent te ontwikkelen. Het ontwikkelen van deze deskundigheid gebeurt met de methoden van wetenschappelijk onderzoek, reflectie en permanente bijscholing”; Teamlid: “Een multidisciplinaire samenwerking op micro-, meso- en macroniveau, waarbij professionaliteit, kwaliteit en continuïteit van de zorg centraal staan”;
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 191
-
Organisator: “De zorg op mesoniveau mee ontwikkelen en implementeren”.
Een belangrijk scharnierpunt bij het invullen van het nieuwe opleidingsprogramma is de hervorming van de opleiding naar professioneel gerichte bacheloropleiding. De adviesraad van de opleiding speelt hierin een belangrijke rol. Hij is representatief samengesteld uit zowel gynaecologen, vroedvrouwen en directie nursing als afgestudeerden van de hogeschool, en een aantal lectoren van de opleiding. Deze vergadering leidde ook tot een belangrijke stap in de herformulering van de doelstellingen en van de concretisering ervan in het curriculum professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde. Hoewel de werkgroep Vroedkunde op associatieniveau erg actief is en functioneert onder voorzitterschap van een lid van het opleidingsteam, stelt de visitatiecommissie vast dat de opleiding geen duidelijke en weloverwogen eigen visie ontwikkeld heeft op het profiel van de huidige vroedvrouw en de daarmee gepaard gaande opleiding. Ook de studenten kunnen hun visie moeilijk formuleren. De opleiding is eerder een verloskundige-verpleegkundige dan een zelfstandige, onafhankelijke vroedkundige opleiding waarbij de huidige vroedvrouw opgeleid wordt om zelfstandig normale verloskunde uit te oefenen en in een partnership met de gynaecoloog te werken. De lectoren/praktijklectoren stellen dat verpleegkunde een belangrijk onderdeel is in de opleiding omdat de vroedvrouw ook op algemene diensten kan tewerkgesteld worden. De commissie ervaart dat het vrij ruime aandeel verpleegkunde de doelstelling van opleiden tot professioneel gerichte bachelor Vroedkunde enigszins onderdrukt. Er rijzen dan ook twijfels met betrekking tot de eenheid van visie bij alle betrokken lectoren/praktijklectoren, in het bijzonder bij de in verhouding talrijk aanwezige verpleegkundigen. De competenties zijn opgenomen in de studiegids waarin ook de doelstellingen van de opleidingsonderdelen vermeld staan. Een verwijzing ernaar in de vakfiches dient nog te gebeuren. Alle studenten bezitten het beroepsprofiel en de visietekst, die ook toegelicht wordt tijdens de introductiedagen van het eerste jaar en in het opleidingsonderdeel beroepsprofessionalisering. De communicatie van eindcompetenties naar het lectorenkorps gebeurt op de werkvergadering Vroedkunde en via de studiegids. De commissie stelt echter vast dat de kennis van en de betrokkenheid bij het competentiedenken in de opleiding onvoldoende doorgedrongen is bij de studenten en slechts vrij beperkt bij enkele lectoren/praktijklectoren. De competenties dienen effectief gehanteerd te worden in de verschillende facetten van het onderwijs. De commissie meent dat de investering door de opleiding in de werkgroep Vroedkunde van de associatie nog effectiever en efficiënter kan bijdragen tot het curriculumontwikkelingsproces.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie raadt de opleiding aan om prioritair aandacht te besteden aan de bekendmaking van de doelstellingen bij alle zowel intern als extern betrokkenen bij de opleiding. Het competentiegericht opleiden en leren dient duidelijk verbonden te worden aan de beoogde doelstellingen van de opleiding en ook hier dient de nodige zorg besteed te worden aan de bekendmaking bij alle betrokkenen. De internationale dimensie van de opleidingsdoelstellingen in relatie tot soortgelijke opleidingen dient verder uitgewerkt te worden.
192 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Bij de opstelling van de visie en de eindcompetenties van de opleiding Vroedkunde op associatieniveau werd rekening gehouden met de wetgeving en met gegevens van zowel binnenlandse als buitenlandse instellingen. Elke hogeschool van de associatie vertaalt de eindcompetenties verder naar het eigen curriculum. Voor de opleiding aan de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende gebeurt dit door intens overleg met het departementshoofd, het adjunct-departementshoofd, de adviesraad Vroedkunde, de werkgroep Curriculum vroedkunde en kwaliteitscoördinator. De opleiding voorziet regelmatig inhoudelijke toetsing van de kerncompetenties aan het relevante beroepenveld door zowel spontane initiatieven van het docententeam als door gestructureerde, al dan niet systematische, formele initiatieven. Zo wordt nagegaan of de opleidingsdoelstellingen aansluiten bij de reële situatie in het werkveld door evaluatievergaderingen met stagediensten, een tweejaarlijkse mentorendag, de contacten met en bevragingen bij de afgestudeerden, de werkgroep Opleiding en werkgroep Wetenschappelijk onderzoek van de Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen (VLOV). Ook in de departementale raad en de adviesraad bekijken vertegenwoordigers van het beroepenveld de behandelde aspecten vanuit het beroeps- en arbeidsperspectief. Aansluiting bij de eisen gesteld door buitenlandse vakgenoten beperkt zich tot enkele contacten met buitenlandse partnerscholen en de University of Manchester, waarmee een samenwerking bestaat vanuit de associatie K.U.Leuven. Verder stelt de commissie vast dat hoewel bij de bepaling van de competenties op associatieniveau rekening gehouden werd met de Europese wetgeving, in de opleiding een groot aandeel van verpleegkundige opleidingsonderdelen zorgen voor een onevenwicht tussen theoretisch onderwijs en praktisch en klinisch onderwijs. De Europese wetgeving beschouwt alle verpleegkundige thema’s immers als praktisch en klinisch onderwijs.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding haar profilering ten opzichte van andere binnenlandse en buitenlandse opleidingen Vroedkunde naar opleidingsdoelstellingen en eigen visie op het beroep/de discipline verder dient uit te werken.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 193
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding - voldoende -
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie: Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: het domeinspecifieke kader van de opleiding zich situeert in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld werd door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; de doelstellingen van de opleiding gericht zijn op zowel de algemene competenties als de algemene beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar; de voornoemde competenties voldoen aan decretale en beroepsspecifieke vereisten; de doelstellingen van de opleiding totstandkomen door overleg met interne en externe actoren; de eindkwalificaties bij het beroepenveld getoetst worden. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
194 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De herziening van het bestaande opleidingsprofiel is een opdracht voor de deelwerkgroep Vroedkunde van de associatie K.U. Leuven. De in de visietekst van de associatie opgenomen competenties worden uitgewerkt en verbonden met de opleidingsonderdelen in de opleiding. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma worden beschreven in de studiegids. De doelstellingen worden echter niet betrokken op het competentieprofiel. De commissie stelt vast dat de competentiematrix in de studiegids van het eerste jaar niet altijd realistisch is. Zo zijn bij het opleidingsonderdeel stage, op twee na alle competenties aangevinkt. De verschillende gesprekken hebben de commissie niet kunnen overtuigen dat dit een geoperationaliseerd instrument is dat ondersteunend werkt voor het leerproces van de student. De doelstellingen vermeld in de vakfiches in de studiegids, zijn onvoldoende geconcretiseerd en niet geformuleerd in termen van observeerbaar gedrag. Ook andere aspecten van beschrijvingen in lesfiches, zoals van inhoud, evaluatie en onderwijsvorm, scoren voor de commissie onvoldoende. Bij de ontwikkeling van het bachelorprogramma wordt gewerkt volgens het onderwijsontwikkelingsplan van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, rekening houdend met de eindcompetenties van de opleiding. De vier pijlers, die in het departementale plan van het departement Gezondheidszorg voorop gesteld worden in de curriculumvernieuwing, worden prioritair geïntegreerd: internationalisering, multiprofessioneel opleiden, ICTintegratie en studentenbegeleiding. Hoewel de afgestudeerden en het beroepenveld hun betrokkenheid bij de recente curriculumwijziging aangeven, heeft de visitatiecommissie de indruk dat de opleiding eerder oog had voor de mogelijkheden en wensen van het aanwezige onderwijzend personeel dan wel voor de invoering van een meer studentgecentreerd curriculum. Een duidelijke procedure voor de uitwerking van dit proces werd niet gevolgd. Vanaf januari 2005 wordt gewerkt aan de curriculumvernieuwing voor het tweede opleidingsjaar. Dit gebeurt in overleg met de coördinatoren, de werkgroep Vroedkunde, de werkgroep Curriculum vroedkunde associatie K.U. Leuven en met de adviesraad. Bij de opbouw van het programma zijn thema’s per studiejaar uitgewerkt: het eerste jaar omvat theorie/vaardigheden van de normale verloskunde voor moeder en kind, het tweede jaar theorie/vaardigheden van de pathologische verloskunde voor moeder en kind, en het derde jaar de theorie/vaardigheden van de hoogrisico verloskunde voor moeder en kind. Bij elk van de thema’s komt naast een theoretische inhoud met kennisontwikkeling, de ontwikkeling van het maatschappelijk en het beroepsmatig (verpleegtechnisch) functioneren aan bod. De lectoren/praktijklectoren kiezen voor doorstroming van een aantal opleidingsonderdelen
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 195
in de drie studiejaren waarbij per jaar een ander aspect aan bod komt of centraal staat. Het grote aandeel gemeenschappelijke opleidingsonderdelen met de professioneel gerichte bacheloropleiding Verpleegkunde zorgt volgens de commissie voor een onevenwicht tussen theoretisch onderwijs en praktisch en klinisch onderwijs. De onderwerpen biofysica en biochemie, zoals vooropgesteld door de Europese wetgeving, worden door de commissie niet herkend in het curriculum. Tijdens de gesprekken geven de studenten aan dat de inhoud van biochemie verspreid is over en verwerkt in andere opleidingsonderdelen. In het eerste jaar Vroedkunde werd tijdens het academiejaar 2004-2005 gestart met onderwijsvernieuwing. Hierbij staat het begeleid zelfstandig leren met zelfwerkzaamheid en zelfverantwoordelijkheid voor het leerproces door de student centraal. De commissie stelt echter vast dat hierbij een duidelijke onderwijsvisie ontbreekt. Noch uit het zelfevaluatierapport, noch uit de gesprekken blijkt dat in de opleiding een grondige discussie werd gevoerd over de betekenis van competentiegerichtheid en zelfstandig leren voor de opleiding. Zelfverantwoordelijk leren, kritische zin en andere algemene en algemene beroepsgerichte competenties worden nog te weinig systematisch ontwikkeld. Het curriculum biedt weinig ruimte voor zelfverantwoord leren. De opleiding kiest ervoor een aantal opleidingsonderdelen samen met de opleiding Verpleegkunde te blijven inrichten in de drie studiejaren. Zodoende kunnen studenten Vroedkunde na het eerste jaar overstappen naar het tweede jaar Verpleegkunde en studenten Verpleegkunde naar het tweede jaar Vroedkunde mits het volgen van een individueel aangepast jaarprogramma. De opleiding meent het vroedkundige karakter in de opleiding voldoende te bewaren door alle specifieke opleidingsdonderdelen toe te wijzen aan lectoren/praktijklectoren vroedvrouwen. De commissie heeft hierover echter twijfels gezien het vroedkundig aspect van de opleiding niet alleen zichtbaar moet zijn in de praktijkgerichte opleidingsonderdelen maar ook in het volledige curriculum. In het curriculum zijn disciplineoverschrijdende elementen uitgewerkt zoals de jaarlijks terugkomende themadagen in samenwerking met de opleiding Verpleegkunde afstudeerrichting Kinderverpleegkunde en een opleidingsmodule waarin een multiprofessionele visie wordt ontwikkeld voor de studenten Vroedkunde en Kinesitherapie. Verder zijn er multiprofessionele casussen, de in het klinisch onderwijs van het eerste jaar geplande verpleegkundige stage en een keuzestage in een opleidingsoverschrijdende discipline tijdens het derde jaar. De commissie stelt vast dat de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen met de opleiding Verpleegkunde onterecht als disciplineoverschrijdend element aangehaald worden. De andere initiatieven blijven te appreciëren individuele inspanningen die echter niet geïntegreerd zijn in het curriculum. De commissie stelt vast dat in de stagebeoordelingsformulieren de competenties niet uitgeschreven zijn. Zelfreflexie beperkt zich tot het beschrijven van enkele technieken en de uitvoering hiervan, maar is geen vertaling naar competenties. Uit de inbreng van het werkveld in de beoordelingsformulieren blijkt dat de begrippen competenties en procesbegeleiding nog niet doorgedrongen zijn tot het werkveld. In opvolging van de strategische doelstellingen van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende en de engagementverklaring heeft de opleiding de laatste twee jaren de internationalisering sterk gepromoot door de internationale dag en de voorbereiding van het Intensive programm. Dit laatste wordt uitgewerkt in samenwerking met de verschillende internationale partners en de verschillende vakgebieden binnen het departement Gezondheidszorg. In de werkgroep Internationalisering en ontwikkelingssamenwerking zetelt een lector van de opleiding Vroedkunde. De organisatie van de studenten- en lectorenmobiliteit tussen de verschillende internationale partners is gestructureerd. Voor contacten buiten Europa krijgen de studenten een extra voorbereiding via de werkgroep Ontwikkelingssamenwerking. Er is een ruim aanbod buitenlandse stages. Een bezoek aan de Universiteit van Manchester had onder andere tot doel curricula samen te brengen en te vergelijken. Van Lissabon komen mensen naar hier om te overleggen over de curriculumopbouw omdat zij starten met een opleiding Vroedkunde. Tijdens internationale congressen wordt kennis gemaakt met nieuwe partners en wordt de basis gelegd om samen te werken aan curriculumvernieuwing. Deze internationale gerichtheid heeft echter nog geen vruchten afgeworpen op het curriculum.
196 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De investering door de opleiding in de werkgroep Vroedkunde van de associatie zou meer effect kunnen opleveren in het curriculumontwikkelingsproces. De commissie vraagt de algemene competenties, zoals die op het niveau van de professioneel gerichte bacheloropleiding geformuleerd zijn, met zorg en zichtbaar te integreren in het programma. Alle bij het curriculum betrokken actoren dienen ervan op de hoogte gebracht te worden. De commissie raadt aan voldoende aandacht te besteden aan het uitschrijven van de gedragsindicatoren. De commissie stelt dat de inhoud van de opleidingsonderdelen duidelijker gerelateerd dient te worden aan de doelstellingen van een vroedkunde-opleiding en dat ook de benaming ervan beter overeen moet komen met de inhoud. De commissie stelt dat het curriculum meer ruimte moet bieden voor zelfverantwoord leren.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In elk studiejaar worden 28 weken ingericht waarvan in het eerste jaar 20 weken les en acht weken stage, in het tweede jaar 14 weken les en 14 weken stage en in het derde jaar acht weken les en 20 weken stage. De stageperioden zijn gespreid over perioden van vier of vijf weken. De vroedvrouw mag volgens de Belgische wetgeving geneeskundige handelingen verrichten binnen het domein van de normale verloskunde en ook vroedkunde en verpleegkunde uitoefenen. Daarom houdt de opleiding bij de opstelling van het programma rekening met de te bereiken eindtermen en de noodzakelijke vereiste basiscompetenties die nodig zijn om in de verschillende mogelijke beroepenvelden van de vroedvrouw te functioneren. Het programma volgt eveneens het beroepsprofiel van de vroedvrouw waarbij de functies, kwalificatievereisten en de beroepscontext met de verschillende werkterreinen vermeld worden. De commissie ervaart dat de vrij ruime invalshoek verpleegkunde in het programma het professionele karakter van de bacheloropleiding Vroedkunde enigszins onderdrukt. Het programma voor de opleiding Vroedkunde besteedt aandacht aan de kennis- en vaardigheidsontwikkeling die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen, en wordt gradueel opgebouwd over de drie jaren. Het verwerven van de sociale, verpleeg- en vroedkundige vaardigheden neemt in de drie studiejaren geleidelijk toe. De commissie stelt dat de verpleegkundige en vroedkundige vaardigheden gescheiden dienen aangeboden te worden in het curriculum en afzonderlijk geëvalueerd moeten worden. Beide onderdelen zijn terecht aanwezig maar de commissie meent dat het grootste aandeel en de meeste aandacht naar de
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 197
vroedkundige vaardigheden moet gaan. In het eerste jaar verwerven studenten vooral basiskennis en basisvaardigheden. Zij worden vanaf de start van de opleiding vertrouwd gemaakt met het gebruik van vakliteratuur. De opleiding kiest voor een gelijke leerinhoud bij de opleiding Vroedkunde en de opleiding Verpleegkunde voor de opleidingsonderdelen basiswetenschappen om de overstap van de ene naar de andere opleiding aanvankelijk open te houden. In het tweede jaar worden de basiswetenschappen en de kennis over de pathologie in de verloskunde verder uitgewerkt. De studenten leren vakliteratuur lezen en maken kennis met de methoden van onderzoek. In het derde jaar ligt het accent vooral op kennis en vaardigheden in verband met hoogrisico verloskundige thema’s met betrekking tot moeder en kind. De nadruk ligt op integratie van de theorie naar de praktijk waarbij het eindwerk een belangrijk onderdeel is, en op het bereiken van de eindtermen van de opleiding. De commissie betreurt dat het begrip evidence based midwifery volkomen ontbreekt in het zelfevaluatierapport en dat hij op geen enkel moment tijdens de visitatie vernoemd werd. Prenatale diagnostiek is weinig uitgewerkt in de opleiding en beperkt zich tot de prenatale diagnostiek bij de barende. Ondertussen stelt de opleiding dat er meer aandacht aan besteed wordt. Hoewel de rol van organisator als één van de zes belangrijke rollen in het competentieprofiel vernoemd wordt, heeft men het opleidingsonderdeel management geschrapt uit het curriculum op advies van de laatste doorlichtingcommissie. De commissie is van oordeel dat het hier om een foutieve interpretatie van de besluiten van het doorlichtingsrapport gaat. Dit getuigt voor de commissie van het al eerder vastgestelde ontbreken van een door de opleiding gedragen eigen visie op de hedendaagse functionele vroedvrouw. De interactie tussen de opleiding en wetenschappelijke/maatschappelijke dienstverlening beperkt zich tot de deelname aan de Vlaamse wetenschapsweek in 2002 en aan een ontwikkelingssamenwerking in Kongo Likasi. De stage wordt gespreid over de verschillende opleidingsjaren zodat de kennismaking, toetsing, verwerking en toepassing van theoretische inzichten optimaal kan verlopen. De doelstellingen van de stages variëren afhankelijk van het opleidingsjaar, de periode en de stageplaats. Zij staan beschreven in de bundel “stagedoelstellingen” die ter beschikking gesteld wordt van de student, de stagementor en de stagebegeleider. Voor elke stage formuleert de student een aantal specifieke leerdoelen, die hij wil realiseren. Het eerste jaar hebben de stages vooral een oriënterend karakter. De student loopt stage op een postpartumdienst en een basisverpleegkundige dienst (genees- of heelkunde). In het tweede en derde jaar krijgen de stages steeds meer een beroepsvoorbereidend en -opleidend karakter. De commissie betreurt dat volgens het programma de studenten pas in november van het tweede jaar in aanraking komen met de echte praktijk van de vroedvrouw. Op eigen initiatief zorgen een aantal begeleiders/mentoren ervoor dat studenten in het eerste jaar een bevalling kunnen bijwonen. De commissie waardeert dat elke student een stage doorloopt op een maternal intensive care-afdeling en dat bovendien een stage op een afdeling neonatal intensive care of neonatologie voorzien wordt. Door de regelmatige contacten tussen de mentoren en de stagebegeleider, door evaluaties en vergadermomenten, probeert de opleiding een duidelijk beeld te krijgen van de stageplaatsen. Enquêtes bij de laatstejaarsstudenten over de stage geven indicaties over de stagekwaliteit. De opleiding kiest expliciet voor bedside werkbegeleiding door de praktijklectoren, en voorziet hiervoor gemiddeld 2 uren tot 2,5 uren per student per week. Zo wil zij de studenten de nodige technische en psychologische begeleiding bieden. De commissie kan zich na contacten met afgestudeerden en een aantal vertegenwoordigers van het werkveld, niet van de indruk ontdoen dat deze werkbegeleiding door praktijklectoren eerder belemmerend werkt naar de betrokkenheid en het verantwoordelijkheidsgevoel bij de stagementoren. Dit leidt tot de enigszins verwarrende vraag vanuit het werkveld om nog meer werkbegeleiding: de hogeschool is immers verantwoordelijk voor de begeleiding en de eigen investering kan nog lager. De opleiding hanteert een ingewikkeld systeem van begeleidings- en beoordelingsformulieren, die vaak onaangepast overgenomen zijn van de opleiding Verpleegkunde. Er wordt weinig zelfreflectie verwacht van de studenten. Het is niet duidelijk hoe de competentiegerichtheid van het programma hier bewaakt wordt. Het
198 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
zelfreflectieproces van de studenten beperkt zich tot het uitschrijven van uitgevoerde technieken. Het competentiegericht denken is nog onvoldoende aanwezig bij de studenten en het werkveld. Zo worden uniforme stagebegeleiding en beoordeling erg bemoeilijkt. De commissie stelt vast dat de gebruikte stagebeoordelingsformulieren oppervlakkig en met weinig diepgang ingevuld werden. Er werden slechts zeer beperkt aandachtspunten en verbeterpunten geformuleerd. Dit leidt ertoe dat de begeleiding, de sturing en de coaching van de student onvoldoende duidelijk is, wat bij de commissie vraagtekens oproept over de correctheid van de eindbeoordeling. Tot 2004-2005 werd een gewicht van 15 studiepunten toegekend aan het eindwerk. Nadien werd het teruggebracht op 10 studiepunten, wat voor de commissie aannemelijker is in het kader van een professioneel gerichte bacheloropleiding. De richtlijnen die de opleiding voorziet voor de studenten met betrekking tot de inhoudelijke sturing van de eindwerken en de samenstelling van het eindwerk, zijn voor de commissie onvoldoende. De commissie stelt dat de ingekeken en gelezen eindwerken hoog beoordeeld zijn. Aanvullende literatuurstudie en duidelijke, onderbouwde besluitvorming ontbreken. Uit de gesprekken met de studenten en de eindwerkbegeleiders blijkt dat in de context van de hervormingen, aandacht besteed wordt aan de bijsturing van zowel het proces als het beoogde product. In het vernieuwde curriculum zal het omgaan met wetenschappelijke literatuur doorheen de drie studiejaren ingebouwd zijn en ter voorbereiding van het eindwerk gesteld worden. De studenten maken verschillende begeleide leeruitstappen, gespreid over de drie jaren, met de bedoeling op een aanschouwelijke manier de leeromgeving te verkennen en te analyseren. De algemene indruk van de visitatiecommissie is dat de studenten in een eerder enge en vooral klassieke structuur opgeleid worden, waarin weinig ruimte wordt gelaten voor zelfsturing door de student.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat zelfreflectie en zelfsturing in de uitvoering van het programma aangezwengeld en duidelijker geïntegreerd dienen te worden. De commissie vraagt meer aandacht te besteden aan de herkenbaarheid van vroedkunde in de opleiding. De commissie vraagt de opleiding om de (zelfstandige) begeleiding in de prenatale zorg breder uit te werken in de opleiding tot vroedvrouw. De commissie vraagt bijzondere aandacht voor de integratie van evidence based midwifery in alle aspecten van het curriculum. De professionele gerichtheid van de stages en de eindwerken dient duidelijk onderbouwd te worden met de te bereiken eindcompetenties in relatie tot de vooropgestelde doelstellingen van de opleiding.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 199
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding werkt met een blokkenkalender om op een gestructureerde manier eerst de theorie aan te bieden, dan de vaardigheden in klassikaal verband te laten oefenen en ten slotte de gehele integratie theorie-praktijk in het werkveld te oefenen. De werkgroep Vroedkunde heeft gekozen om geen stage verloskamer te plannen in het eerste jaar, omdat de student nog niet de beroepscompetenties en -attitudes bezit om de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid rond arbeid en bevalling te dragen. Wel maken de studenten kennis met deze gegevens in het skillslab als voorbereiding op de stage verloskamer in het tweede jaar. Eens in het tweede jaar bezitten de studenten meer theoretische kennis en praktische vaardigheden en daardoor meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheidszin. Zowel de afgestudeerden als het beroepenveld geven aan deze benadering te waarderen. De commissie stelt dat in het eerste jaar een structureel contact van de studenten met een parturiënte de opleiding ten goede zal komen. Verder merkt de commissie op dat de ruimte voor zelfsturing van het leerproces door de student nog erg beperkt is. Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken blijkt dat vanaf 2006-2007 in het vernieuwd curriculum professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde een keuzeopleidingsonderdeel van drie studiepunten zal aangeboden worden in het derde studiejaar. Naast de individueel aangepaste jaarprogramma’s wordt de overstapmogelijkheid naar Verpleegkunde als flexibel leertraject aangehaald. Hier wordt rekening gehouden met eerder verworven kwalificaties (EVK) en competenties (EVC). Een eenvormige procedure hieromtrent wordt momenteel op associatieniveau uitgewerkt. De opleiding voorziet niet in een verkort traject van 18 maanden (90 studiepunten) voor verpleegkundigen, zoals voorzien in de Europese regelgeving. In de associatie K.U.Leuven wordt gewerkt aan de afstemming van de programma’s van de verschillende partneropleidingen professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde in de associatie. Het nieuwe bachelorprogramma zal in opbouw aangepast worden aan de begincompetenties van het schakelprogramma (K.U.Leuven).
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan om casusgestuurd onderwijs en opleidingsoverschrijdend onderwijs breder uit te werken. De commissie stelt dat in het programma structureel meer ruimte moet ingebouwd worden voor zelfverantwoordelijk leren. De commissie stelt dat de eerstejaarsstudenten best op structurele basis dienen contact te krijgen met een parturiënte. De commissie vraagt meer geïntegreerde herkenbaarheid voor vroedkunde in het curriculum.
200 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De totale begrote studietijd voor één studiejaar van 60 studiepunten ligt tussen de 1 500 en 1 800 uren met een optimum van 1 650 uren. Voor het eerste jaar van de vernieuwde opleiding Vroedkunde (semesters één en twee) heeft de opleiding in de opleidingsprogramma’s voor elk opleidingsonderdeel de totale studietijd van de student opgesplitst in college-uren, toepassingen en begeleiding, en zelfstandig werk. Het aantal studiepunten en de begrote studietijd voor theoretisch onderwijs nemen geleidelijk af over de drie jaren, terwijl dat voor het klinisch onderwijs net omgekeerd verloopt. Omdat het programma grondig gewijzigd wordt vanaf september 2004 heeft de opleiding in het academiejaar 2003-2004 een eerder beperkte studietijdmeting uitgevoerd in de drie studiejaren. Er werd gekozen voor die opleidingsonderdelen die in het nieuwe programma nagenoeg ongewijzigd zullen blijven. De meting werd uitgevoerd volgens de methode van schatten achteraf. Zij kan enkel opgevat worden als een steekproef. Op basis
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 201
van de zeer beperkte resultaten kan besloten worden dat de opleiding Vroedkunde de globale studietijd goed inschat. Deze resultaten moeten in ieder geval bevestigd worden door uitgebreidere metingen. In het academiejaar 2004-2005 is de opleiding gestart met ‘Kronos’, een elektronisch registratiesysteem voor tijdschrijven, ontwikkeld door Katholieke Hogeschool Kempen. Verschillende hogescholen van de associatie K.U.Leuven gebruiken de methode. Kronos wordt binnen een werkgroep van de associatie K.U.Leuven verder geoptimaliseerd en uitgebreid met een verwerkingsmodule voor het genereren van standaardrapporten. De termen contacttijd en zelfstandig werk werden gedefinieerd. Omdat in 2004-2005 gestart is met een nieuw programma in het eerste jaar, wordt de studietijd van alle opleidingsonderdelen hier gemeten. De resultaten zijn nog niet bekend tijdens het bezoek van de commissie. Bij het opstellen van het programma werd rekening gehouden met de norm van 27,5 uren per studiepunt, met een spreiding van ±2,5 uren. Eén studiepunt komt dus overeen met 25 tot 30 uren werk. Toch heeft de commissie na raadpleging van de huidige studiegids twijfels bij de correctheid van de toekenning van het aantal studiepunten aan de verschillende opleidingsonderdelen. De commissie heeft opgemerkt dat dit in de studiegids 2006-2007 (recent) is aangepast. De opleiding heeft zicht op studiebelemmerende en studiebevorderende factoren, hoewel zij hiervoor geen specifieke methode hanteert. In de eerste weken van de opleiding vinden voornamelijk hoorcolleges plaats, die de studietijdbelasting laten doorwegen. Dit doet in sommige gevallen studenten vroegtijdig afhaken. Een geleidelijkere start kan een oplossing bieden, maar is binnen het huidige kalendersysteem niet mogelijk. Ook de soms grote lesgroepen, vooral bij de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen met studenten Verpleegkunde, zijn niet ideaal. Waar mogelijk worden grotere groepen opgesplitst. Een onevenwichtig gespreide studietijdbelasting die ondoorzichtig en onvoorspelbaar is, is voor de student een studiebelemmerende factor. De opleiding probeert de student hierop zo goed mogelijk voor te bereiden door de studiegids bij de start van het academiejaar uit te leggen. De nadruk wordt gelegd op de betekenis van de studiepunten en op de wijze van examineren. Bij de herziening van het curriculum naar de professioneel gerichte bacheloropleiding werd getracht om in het lesblok een lesweek van slechts 22 uren per week te roosteren. De studiebegeleiding en de kleine afstand tussen docent en student zijn ongetwijfeld belangrijke studiebevorderende factoren. Ook de nieuwe initiatieven die de opleiding geïntroduceerd heeft ter bevordering van de studeerbaarheid van het programma, zoals het elektronisch leerplatform Blackbaord/Toledo, de studietijdmeting en de informatie tijdens de introductieweek, zijn studiebevorderende factoren. Ook het degelijke cursusmateriaal en het verpleegkundige en vroedkundige oefenmateriaal mogen als studiebevorderende factoren aanzien worden.
Aanbevelingen ter verbetering: /
202 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het zelfevaluatierapport wordt op verschillende plaatsen verwezen naar het onderwijsconcept dat de opleiding wil realiseren. De commissie stelt echter vast dat dit concept slechts beperkt uitgewerkt is en dat enkel bij de bespreking van de nieuwbouw in het zelfevaluatierapport omstandiger verwezen wordt naar het toekomstige concept van het curriculum. De opleiding opteert voor een blokkensysteem als didactisch concept, waarbij lesweken en stageweken elkaar afwisselen. Na de theorie volgt het praktische oefenen van verschillende handelingen om ten slotte op stage uitgevoerd te worden. Op stage wordt de theorie geïntegreerd in de praktijk onder begeleiding van de mentor en/of stagelector. De docent kiest zelf de werkvorm, die mede bepaald wordt door de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsonderdeel. De doelstellingen worden in elke cursus vermeld en zijn per opleidingsonderdeel vermeld in de studiegids. In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding dat de doelstellingen in de studiegids de motivatie vormen voor de leerstof. De visitatiecommissie stelt echter vast dat de beschrijvingen van de doelstellingen in de studiegids weinig concreet zijn en niet voldoen aan bovenstaande stelling. In de opleiding wordt gebruik gemaakt van verschillende werkvormen en onderwijsmiddelen: doceren, demonstraties, oefeningen, opdrachten, (didactisch, interactief) groepswerk, rollenspel, video, praktijkoefeningen, skillslab, discussies. Casestudy wordt toegepast bij de opleidingsonderdelen zoals verloskundige oefeningen, dringende medische hulpverlening, zelfstandige vroedkunde, management in de zorgverlening. Uit de vakfiches in de studiegids blijkt echter dat nog veel gedoceerd wordt en dat weinig actieve werkvormen geïntegreerd worden. Hoewel uit de vakfiches in de studiegids blijkt dat nog veel gedoceerd wordt en dat weinig actieve werkvormen geïntegreerd worden, geven de studenten en afgestudeerden aan tevreden te zijn met het didactische materiaal en de variatie aan onderwijsvormen. Het didactisch concept, de beginsituatie en de gebruikte onderwijsmiddelen zijn weinig vernieuwend. De commissie merkt op dat nog vrij veel met kopieën gewerkt wordt en dat de kwaliteit van sommige syllabi voor verbetering vatbaar is. De studenten krijgen per studiejaar twee begeleide projecten. In het eerste jaar zijn dat het opzoeken van wetenschappelijke literatuur en praktijk van het opleidingsonderdeel gezondheidsvoorlichting en opvoeding in de vorm van een kritische analyse van een voorlichtingsbrochure. In het tweede jaar bestaat de opdracht voor gezondheidsvoorlichting en opvoeding uit het verzorgen van een didactisch ondersteunde voorlichtingsles met duidelijke afbakening van doelgroep ter voorbereiding op de informatieve rol van de vroedvrouw en situeert het tweede project zich in culturele antropologie, waarbij de student een paper maakt over het verloop van een bevalling in een vreemde cultuur. De begeleide projecten in het derde jaar zijn het eindwerk en de multiprofessionele opleidingsmodule. Dit laatste is een opleidingsoverschrijdende module waarbij een multiprofessionele visie wordt ontwikkeld voor studenten rond de prenatale voorbereiding, de normale bevalling en de pelvische reëducatie met integratie van theoretische begrippen en praktische oefeningen. De studenten Vroedkunde en Kinesitherapie volgen deze module samen. In het onderwijsontwikkelingsplan van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende 2003-2006 wordt gekozen voor een systeem van begeleid zelfstandig leren, waarbij het klassieke contactonderwijs gedeeltelijk en
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 203
progressief, maar toch betekenisvol wordt omgevormd ten gunste van andere, meer eigentijdse werkvormen. Concreet start de opleiding Vroedkunde vanaf academiejaar 2004-2005 met de afbouw van het aantal contacturen. De werkgroep Vroedkunde start vanaf academiejaar 2004-2005 drie pilootprojecten op in het eerste jaar. Bij dat alles betreurt de visitatiecommissie dat het begrip evidence based midwifery volkomen ontbreekt in het zelfevaluatierapport en dat deze term tijdens het bezoek niet vernoemd werd. In dit verband valt het ook op dat enkel cursussen en geen (hand)boeken gepresenteerd werden als studiemateriaal tijdens het bezoek.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat nog meer aandacht dient te gaan naar de integratie van nieuwe werk- en doceervormen om de opleiding een dynamisch en innovatief karakter te geven. De commissie raadt de opleiding aan om meer aandacht te besteden aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden aan de hand van casussen, waarbij ook het beroepenveld kan worden geraadpleegd. De commissie vraagt de opleiding de keuze te overwegen om studenten uit verschillende basisopleidingen niet meer samen te zetten om te voorkomen dat de studenten grote groepen als belemmerende factor blijven aangeven.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Tijdens de introductiedagen geeft de jaarcoördinator informatie over de studiepunten, de studiebegeleiding, de stage, de examens, de onderwijsregeling en het examenreglement. Deze informatie is ook opgenomen in de studiegids. De studenten stellen voldoende op de hoogte te zijn van de onderwijsregeling en het examenreglement. Zij oordelen dat de examens overeenkomen met wat verwacht wordt. De verdeling van de toets- en examenmomenten over de beide semesters is evenwichtig. Bij de opstelling van het examenrooster wordt in de mate van het mogelijke rekening gehouden met vragen en voorstellen van studenten. Het definitieve examenrooster staat tijdig op Blackboard/Toledo en hangt één maand voor de aanvang van de examens ad valvas. De toets- en evaluatievormen zijn aangepast aan de verschillende onderwijsvormen van de onderwijsactiviteiten: formatieve toetsen bij casussen, praktische toetsen, een integratietoets om de praktische verloskundige kennis te evalueren, papers, klasdiscussies, permanente en formatieve evaluatie. De studenten hebben tijdens een overlegmoment de mogelijkheid om de examenresultaten te bespreken met de lectoren/praktijklectoren. Bij inzage van de examenvragen stelt de commissie vast dat deze in het eerst jaar vrij kennisgericht zijn en dat, hoewel zij in het tweede en derde jaar meer gericht zijn op inzicht en toepassing, toch nog hoofdzakelijk kennisgericht blijven.
204 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
De commissie stelt vast dat hoewel de randvoorwaarden voor beoordeling en toetsing degelijk uitgewerkt zijn, de concretisering naar inhoudelijke voorbereiding minder duidelijk onderbouwd en gestructureerd verloopt. Tijdens de stage krijgen de studenten na elke zorg een informatieve feedback en ondersteuning om hun doelstellingen te bereiken. Een evaluatiegesprek tussen student en mentor/praktijklector leidt tot de evaluatie van een stageperiode. Als leidraad voor het gesprek wordt het evaluatiedocument gevolgd. Bij de eindquotering spelen verschillende deelaspecten een rol. De studenten geven aan dat de beoordeling eerlijk en doorzichtig is, hoewel deze soms afhankelijk kan zijn van de interne en/of externe begeleiding. De commissie stelt vast dat de opleiding een ingewikkeld systeem van begeleidings- en beoordelingsformulieren hanteert, die vaak onaangepast overgenomen zijn van de opleiding Verpleegkunde. Dit roept bij de commissie vraagtekens op over de eenvormigheid van de eindbeoordeling. Bij de beoordeling van het eindwerk wordt aan het proces 10% van het totaal te behalen punten toegekend door de promotor en begeleider, 30% aan de presentatie door de promotor en twee commissarissen, die externe experten uit het werkveld zijn, 10% aan de vorm van het product en 50% aan de inhoud ervan door de beide externe experten. Bij het hoge aandeel van deze laatste stelt de commissie zich vragen over de bewaking van de uniformiteit en eenvormigheid van de beoordeling.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Een transparante en onderbouwde systematiek en structuur dienen uitgewerkt te worden voor zowel de stage-evaluatie als de eindwerkbeoordeling. De commissie raadt de opleiding aan duidelijke criteria op te stellen voor de beoordeling van stages en eindwerken. De commissie stelt dat prioritaire aandacht dient besteed te worden aan de systematische kwaliteitsbewaking van de beoordeling, de toetsing en de evaluatie. Antwoordsleutels en/of puntenverdeling bij de examenvragen zal de transparantie ten goede komen.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 205
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden zijn beschreven in de onderwijsregeling en stemmen overeen met de decretaal gestelde bepalingen. De opleiding voert geen specifiek instroombeleid en alle instromende studenten volgen hetzelfde programma. De studenteninstroom is zeer divers en wordt geïnventariseerd. Met de gegevens en met de diversiteit werd tot voor kort niet echt rekening gehouden. De vaststelling dat de instromende studenten een aantal tools missen om vlot in te stappen in het hoger onderwijs, leidde tot de aanpassing van het programma van de introductiedagen in het academiejaar 2004-2005. Buiten deze introductiedagen waar algemene informatie gegeven wordt, voorziet de opleiding geen specifieke activiteiten ten aanzien van de aansluiting van de vooropleiding op de opleiding. Hier speelt de kleinschaligheid van de opleiding allicht een richtinggevende rol, waardoor er een nauw contact is tussen de instromende studenten en het docententeam en waardoor de studenten van nabij (op)gevolgd kunnen worden. Elk studietraject van 60 studiepunten wordt ook aangeboden in deeltijds onderwijs van 2x30 studiepunten. Deze flexibele leerweg kan door werkende studenten gevolgd worden. Op basis van toegekende vrijstellingen kan een individueel aangepast jaarprogramma opgesteld worden. Hierbij wordt een duidelijke procedure gevolgd. De hogeschool biedt de BNB-opleiding Vroedvrouw gespecialiseerd in de Neonatologie aan. Ook voor de uitwerking van dit opleidingsprogramma wordt een duidelijke procedure gevolgd. In de associatie wordt gewerkt aan een stappenplan om de voortgezette opleidingen gemeenschappelijk te duiden. Nog op associatieniveau K.U.Leuven wordt in uitvoering van het flexibiliseringdecreet een valideringscommissie opgericht, die elke aanvraag tot het bekomen van EVK en EVC zal behandelen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat de opleiding, niettegenstaande het voordeel van de kleinschaligheid, systematisch analyses dient te maken van de vooropleidingen van de studenten in relatie tot de resultaten om een structureel en doeltreffend instroombeleid uit te werken. De commissie vraagt de opleiding erover te waken dat de eigen accenten in het EVC/EVK kader duidelijk vroedkunde-eigen accenten zullen zijn.
206 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Oordeel over onderwerp 2: Programma - voldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
onvoldoende onvoldoende voldoende OK voldoende voldoende voldoende niet van toepassing voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: het programma geen degelijke concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde eindkwalificaties van de opleiding voor wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen; de leerdoelen van het programma en de programmaonderdelen geen gepaste vertaling zijn van de vooropgestelde eindkwalificaties; de opleiding geen structuur heeft uitgewerkt om programmaherziening en -vernieuwing systematisch te evalueren en bij te sturen met betrokkenheid van de verschillende actoren; de opleiding te beperkt aandacht besteedt aan de professionele gerichtheid van het programma naar vroedkunde; de opleiding voldoet aan de formele eisen betreffende de studieomvang; de inhoudelijke samenhang van het programma bewaakt wordt; de opleiding vormgeving en inhoud onvoldoende op elkaar afstemt in de context van vernieuwing en competentiegerichtheid; de beoordeling en de toetsing in de opleiding afgestemd worden op de leerdoelen en dat zij transparant zijn voor de betrokkenen; de opleiding aandacht besteedt aan de diversiteit van de instroom, maar dat aandacht dient besteed te worden aan een beleid hiervoor; de internationale dimensie in de opleiding de nodige aandacht krijgt. Op basis van de oordelen over de verschillende facetten oordeelt de commissie het onderwerp 2: Programma, toch als voldoende. De commissie maakt een positieve afweging omdat zij van oordeel is dat er voldoende potentieel en wil aanwezig is om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 207
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op grond van de missie in het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (april 2003) en die van de vroegere graduaatsopleidingen bestaat de aanwervingspolitiek erin ervaren beroepsuitoefenaars aan te werven. De opleiding stelt dat tot op heden wegens de gesloten enveloppenfinanciering door de overheid, geen financiële ruimte is voor bijkomende aanwervingen en bevorderingen. In de prestatieregeling voor lectorenpraktijklectoren is een weging opgenomen voor de mogelijke verschillende opdrachten. De commissie stelt vast dat de taakbelasting van het personeel nog sterk refereert aan het verouderde principe van wekelijkse lesopdrachten. De hogeschool werkt dan ook aan een meer omvattend systeem van taakbelastingsberekening. Sinds het academiejaar 2000-2001 worden functioneringsgesprekken gevoerd en wordt een functiekaart opgemaakt. Op het eind van het academiejaar 2000-2001 werden alle personeelsleden onderworpen aan een persoonlijke evaluatie conform het hogeschooldecreet. Gezien de vrij vlakke opleidingsstructuur is het departementshoofd evaluator van het onderwijzend personeel. De opleidingscoördinator coördineert de werking van de opleiding Vroedkunde en vertegenwoordigt haar op de maandelijkse cokoc-vergaderingen (coördinator onderzoek en kliniek + opleidingscoördinatoren) en de strategovergaderingen (strategische doelstellingen). De cokoc-vergaderingen zijn het departementale forum om de praktische werking van de opleidingen te continueren. De stratego-vergaderingen zijn het departementale forum om de departementale strategische doelstellingen voor de periode 2003-2007 uit te bouwen en gestalte te geven. De opleidingscoördinator stuurt ook de opleidingsgroep, een vaste kern van lectoren/praktijklectoren van opleidingsspecifieke opleidingsonderdelen, die instaat voor de praktische uitwerking van de diverse initiatieven en die op maandelijkse basis vergadert. Alle lectoren/praktijklectoren van de beroepsspecifieke opleidingsonderdelen worden actief ingeschakeld in de stagebegeleiding waardoor blijvend beroepsspecifieke kennis en vaardigheden worden opgedaan. Het beroepsspecifieke professionaliseringsbeleid is vraaggestuurd en komt aan bod in het functionerings- en/of evaluatiegesprek. De opleiding organiseert jaarlijks beroepsspecifieke bijscholingen waaraan eigen lectoren/praktijklectoren kunnen deelnemen. Het niet-beroepsspecifieke professionaliseringsbeleid van het personeel spitst zich toe op dié domeinen die binnen de departementale strategische doelstellingen prioritair zijn, en wordt zowel op het niveau van de hogeschool als van het departement en de associatie georganiseerd. Het personeel van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, Katholieke Hogeschool Sint-Lieven en de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen kunnen deelnemen aan elkaars professionaliseringsaanbod. De resultaten van een studie in de Associatie K.U. Leuven, waarbij de expertise en vorming van de personeelsleden van de opleiding geïnventariseerd werden, dienen als leidraad om het professionaliseringsbeleid van de opleiding uit te
208 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
stippelen. De commissie stelt vast dat het onderwijzende personeel voldoende kansen krijgt om bijscholingen te volgen, maar dat een doordacht beleid voor professionalisering en nascholingsbeleid op basis van behoeften vanuit de opleiding vooralsnog ontbreekt. Het administratief en technisch personeel valt onder de bevoegdheid van het departementshoofd. Binnen de beperkingen van het hogeschooldecreet wordt jaarlijks een personeelsformatie vastgelegd. In functie van de behoeften en de recente evoluties neemt het personeel deel aan bijscholingen over specifieke thema’s, zoals nieuwe softwarepakketten voor de studentenadministratie. Nieuwe personeelsleden worden bij aanvang van het academiejaar op een vergadering uitgenodigd, waar de organisatie en de strategische doelstellingen van de hogeschool toegelicht worden. Het adjunctdepartementshoofd of de opleidingscoördinator geeft uitleg bij de departementale introductiemap. De commissie stelt vast dat er geen (uitgeschreven)introductie- en begeleidingsprogramma voor nieuwe personeelsleden bestaat en dat voor deze nieuwkomers geen tussentijdse evaluatiemomenten voorzien zijn. De hogeschool hecht veel belang aan ervaren praktijkbegeleiders, echter niet aan het bezit van een pedagogisch diploma of een bijkomende licentie. Dit wordt bevestigd door het feit dat twee medewerkende praktijklectoren aan het zelfevaluatieropport als lector worden vermeld, door de weinig zorgvuldige samenstelling van de personeelslijst - al dan niet een toevallige vergissing - en de elkaar tegensprekend cijfergegevens in het zelfevaluatierapport. Het is de mening van de commissie dat een gebrek aan deskundigheid bij het personeel zichtbaar is in een aantal tekortkomingen bij de opleiding. De commissie ondersteunt de intentie van de hogeschool om in de toekomst opleidingshoofden aan te stellen met een duidelijk omschreven mandaat. Dit zal de positie van deze hoofden duidelijker maken en hen betrekken bij personeelsaangelegenheden, zoals functionerings- en evaluatiegesprekken. Bovendien zullen zij dan meer dwingende eisen kunnen stellen om de implementatie van de onderwijsvernieuwing en het daarmee gepaard gaande competentiegericht leren en werken mogelijk maken. De commissie wil ook vermelden dat de door de VLHORA verplichte bijlagen bij dit onderwerp foutief en/of onvolledig ingevuld waren, wat de voorbereiding tot het bezoek en de gesprekken bemoeilijkte. Bij controle tijdens en na het bezoek bleek dat een aantal verschuivingen doorgevoerd werden en dat personeelsleden zonder universitair diploma ten onrechte vermeld worden onder lectoren.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie vraagt dat het aspect van de heersende schroom om de lectoren/praktijklectoren te confronteren met hun onderwijsgedrag als een centraal punt in de functioneringsgesprekken gehanteerd wordt. De commissie raadt aan de bevoegdheid van de opleidingscoördinator uit te breiden tot ondermeer het inhoudelijke van de verschillende opleidingsonderdelen en de erbij betrokken lectoren/praktijklectoren, en zo tot een grotere eenvormigheid binnen de opleiding te komen. De commissie adviseert bij de aanstelling van lectoren/praktijklectoren aandacht te besteden aan een pedagogisch diploma. De commissie vraagt de invoering en de mogelijkheden van combibanen in de opleiding te onderzoeken.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 209
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: - De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding streeft ernaar dat elke lectoren/praktijklectoren opleidingsonderdelen doceert uit een specifiek domein waarin hij beschikt over de nodige expertise verworven via opleiding, bijkomende vorming, zelfstudie en/of klinische (werkveld)ervaring. Alle lectoren/praktijklectoren van de beroepsspecifieke opleidingsonderdelen worden bovendien actief ingeschakeld in de stagebegeleiding waardoor structurele contacten met het beroepenveld tot stand komen. Daar de overgrote meerderheid van de lectoren/praktijklectoren niet in het beroepenveld staat, is het noodzakelijk stil te staan bij de onderwijsinbreng van het beroepenveld. Lectoren/praktijklectoren dialogeren met mensen in de praktijk (via stage- en eindwerkbegeleiding), luisteren naar studenten aan wie zij lesgeven en werken intensief samen met mensen uit het werkveld via de formele contacten tijdens de mentorenbijeenkomsten en adviesraden. Daarnaast wordt het onderwijzend personeel ondersteund door verscheidene artsen uit het werkveld, die als gastlectoren elk vanuit hun specifiek expertisedomein een inbreng vervullen vanuit het beroepenveld. Zo wordt ook gestalte gegeven aan een multiprofessioneel lectorenkorps. In de associatie K.U.Leuven voerde de deelwerkgroep Vorming en opleiding van lectoren Verpleegkunde/Vroedkunde drie onderzoeken uit om de professionele ervaring en kennis van de beroepspraktijk en de specialisaties van het personeel met een onderwijsopdracht of een onderwijsondersteunende opdracht te inventariseren en te analyseren. Vertrekkend van deze onderzoeksresultaten zullen strategische conclusies geschreven worden. De commissie merkt op dat er wel praktijklectoren zijn met praktijkervaring in het verleden, maar dat er geen praktijklectoren zijn die nu nog deeltijds in het werkveld staan. De door de praktijklectoren aangehaalde bedsidebegeleiding lost dit probleem niet op. Er worden gastdocenten ingezet om de betrokkenheid bij ontwikkelingen in het werkveld te verzekeren. Verder stelt de commissie vast dat het werkveld op regelmatige basis gecontacteerd en geïnformeerd wordt . De opleiding heeft, zij het beperkte, internationale contacten waardij de docentenuitwisseling zich nog in ontwikkelingsfase bevindt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat het voor de opleiding verrijkend zou zijn indien meer vroedvrouwen, die deeltijds in het werkveld staan, als gastdocenten de nieuwe trends en evoluties bij de studenten zouden brengen. Bovendien zouden deze personen een belangrijke meerwaarde betekenen als zij daarnaast ook zouden instaan voor de begeleiding van de student tijdens de stage.
210 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het totale personeelsbestand lectoren/praktijklectoren Vroedkunde binnen de formatie bedraagt 5,91 voltijdse equivalenten (VTE). Het totale aantal studenten per 1 februari 2004 bedroeg 73. De ratio studenten-docenten bedraagt dus 12,35. De opleiding besteedt de opleiding 30 uren per student aan eindwerkbegeleiding en ongeveer 2 tot 2,30 uren per week per stagelopende student aan bedside-werkbegeleiding. De lectoren/praktijklectoren, de studenten, de afgestudeerden en het beroepenveld stellen dat de werkbegeleiding, die vooral in het eerste jaar gebeurt en doorheen de volgende studiejaren afgebouwd wordt, ten goede komt van de bijsturing van en zelfreflectie door de studenten. Van de 24 lectoren/praktijklectoren in de opleiding Vroedkunde is er slechts één voltijds actief binnen deze opleiding. Anderzijds is door de grote verwevenheid met de opleiding Verpleegkunde het overgrote deel van de lectoren zowel actief in de opleiding Vroedkunde als in de opleiding Verpleegkunde. 2,74 VTE zijn lector (licentiaat) en 3,13 VTE zijn praktijklector (gegradueerde). De verhouding mannen-vrouwen bedraagt 0,35 VTE/5,56 VTE. 21 personeelsleden zijn benoemd, zes zijn tijdelijk in dienst. Tijdens het visitatiebezoek stelt de commissie vast dat een aantal verschuivingen doorgevoerd werden en dat personeelsleden zonder universitair diploma vermeld worden als lectoren. Bij nader toezien blijken in deze nieuwe lijst drie OP-leden zonder universitair diploma opgenomen in de groep van lectoren. De opgegeven verdeling van 3,28 VTE lectoren en 2,61 VTE praktijklectoren dient dan ook aangepast te worden naar 1,82 VTE lectoren (30,9%) en 4,07 VTE praktijklectoren (69,1%). De opgegeven aanwezigheid van 2,43 VTE lector vroedvrouw (met bijkomende licentie) en 2,05 VTE praktijklector vroedvrouw is in werkelijkheid 1 VTE lector vroedvrouw en 3,48 VTE praktijklector vroedvrouw. Het personeelsbudget wordt vanuit de hogeschool toegekend aan het departement. In het departement Gezondheidszorg worden de opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde als één geheel beschouwd bij de personeeltoewijzing. De verdeling over de opleidingen gebeurt op basis van het aantal studenten in de opleidingen. Noch het zelfevaluatierapport, noch de gesprekken hebben de commissie duidelijkheid kunnen geven over de omkadering van stage in de opleiding Vroedkunde.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Gezien de opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde beide basisopleidingen zijn, dient de structuur van het personeel en de omkadering toegewezen aan elke opleiding duidelijk en doorzichtig te zijn De commissie stelt dat de kwantiteit van het personeel een blijvend aandachtspunt dient te zijn in het kader van de stijgende werkdruk die de onderwijsvernieuwing met zich meebrengt.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 211
Oordeel over onderwerp 3: Personeel - voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: de opleiding beschikt over gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma te realiseren; de opleiding aandacht dient te besteden aan de afstemming van de vereiste deskundigheden aan de formele richtlijnen; de werkbegeleiding zwaar weegt op het begeleidende personeel van de opleiding; de ruime beroepsexpertise borg staat voor de realisatie van een degelijke opleiding; mogelijkheden voor vakdeskundige en onderwijsdeskundige professionalisering aangeboden worden; het personeel zich zeer laagdrempelig opstelt, wat de opleiding sterk studentgericht maakt; de medewerkers gestimuleerd worden om internationale contacten uit te bouwen. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
212 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op de campus Sint-Michiel, waar de opleiding Vroedkunde georganiseerd wordt, zijn zowel het departement Gezondheidszorg als het departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde gevestigd. De infrastructuur is niet meer aangepast aan het nieuwe onderwijsconcept dat de hogeschool wil realiseren. Ook de capaciteit van het gebouw is te klein. Daarom besliste de raad van bestuur om een nieuwe campus te bouwen, die de drie bestaande Brugse campussen (Sint-Michiel, Sint-Jan en Sint-Andreas) zal vervangen. De vooropgestelde datum waarop de nieuwe campus in gebruik zal worden genomen, is september 2007. Het personeel heeft inspraak bij het ontwerp van de nieuwbouw. Eén van de logische gevolgen van deze beslissing is dat er geen infrastructuurwerken aan de campus Sint-Michiel meer gebeuren met het oog op de realisatie van de (nieuwe) onderwijsvisie zoals beschreven in de strategische doelstellingen van de hogeschool. Op de huidige campus zijn de algemene leslokalen, de vaklokalen en het skillslab globaal degelijk uitgerust. De commissie stelt vast dat de uitrusting van de practicaruimten eerder beperkt en enigszins verouderd is. Een bal en een kruk ontbraken. De campusbibliotheek Sint-Michiel ondersteunt de departementen Gezondheidszorg en Handelswetenschappen en bedrijfskunde. Er zijn vijf medewerkers (3,5 VTE). De bibliotheek is een onderwijsondersteunende dienst en wordt als één geheel beheerd en de collecties van beide departementen zijn volledig geïntegreerd. De openingsuren zijn ruim. De opleiding en de bibliotheekbeheerder overleggen over onder andere nieuwe investeringen. De website van de bibliotheek is een onderdeel van de website van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende en is het communicatiekanaal met de gebruiker die er naast praktische informatie, degelijke toegang vindt tot de catalogi, databanken en elektronische bronnen. Het aanbod van literatuur in de vorm van boeken, tijdschriften en multimedia is goed en actueel, en biedt ruim voldoende mogelijkheden voor de studenten om gebruik te maken van internationale en wetenschappelijk georiënteerde bronnen. De beschikbare oppervlakte komt niet meer tegemoet aan de noden van de huidige doelgroepen. Een ruim, functioneel en centraal gelegen studielandschap in het geplande nieuwbouwproject zal hiervoor de oplossing bieden. De studenten worden doorheen het programma gestimuleerd om wetenschappelijke literatuur op te zoeken en te integreren. Eerstejaarsstudenten krijgen een bibliotheekintroductie bij de aanvang van het academiejaar. Het elektronische leerplatform Toledo is geïmplementeerd in de opleiding en wordt langzamerhand meer en meer benut als onderwijsondersteund instrument en communicatiemiddel. In Vroedkunde wordt Toledo vooral gebruikt in casusgericht onderwijs. De opleiding stelt dat een discussieforum moeilijk is daar het gaat over persoonlijke zaken en medisch beroepsgeheim, wat zeer kort moet opgevolgd worden. Dit laatste is moeilijk voor de lectoren/praktijklectoren.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 213
Het departement Gezondheidszorg beschikt over een degelijk uitgerust computerlokaal, waar zowel gedoceerd wordt als ruimte is voor vrij gebruik door studenten. De meeste leslokalen zijn uitgerust als multimediaklassen. De lectoren/praktijklectoren beschikken over een afzonderlijke werkruimte met ICT-faciliteiten. In de ontspanningsruimte, de Orangerie, staan een 20-tal computers ter beschikking van de studenten voor recreatief gebruik. Studenten en lectoren/praktijklectoren kunnen ook tussendoor terecht in de recreatieruimte of de Orangerie. In de hall zijn prikborden aanwezig voor het aankondigen van allerlei studenteninitiatieven en nieuws. De lesroosters en de lokaalverdeling worden er geafficheerd. Via een monitor voor mededelingen worden wijzigingen in de voorziene uurroosters of andere mededelingen ad hoc kenbaar gemaakt. In de huidige context is het opleidingshoofd niet formeel op de hoogte van de verdeling en de besteding van financiële middelen en de verdeling van het personeel. Met de in het vooruitzicht zijnde mandaatomschrijving voor opleidingshoofden zal de betrokkenheid van deze hoofden in deze materie duidelijker worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de nodige aandacht voor kwaliteit van materiële voorzieningen te bewaken in de overgangsperiode naar de verhuis. De commissie dringt aan op een transparanter systeem voor de verdeling van de middelen over de opleidingen. De commissie stelt dat in het tijdens de visitatie bezochte ICT-lokaal dringend maatregelen dienen genomen te worden, zoals installatie van airco, om hier op een aanvaardbare manier te kunnen functioneren. De commissie adviseert de opleiding duidelijk meer aandacht te hebben voor een geïntegreerde uitbouw van de concrete toepassingen van ICT in het onderwijs- en stagebeuren.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beschikt over een duidelijke en overzichtelijke folder met alle nuttige en nodige informatie over de opleiding. Daarnaast is een de website ontwikkeld, die intensief geconsulteerd wordt. Ook via een gratis telefoonnummer kan informatie ingewonnen worden. De laatstejaars van het secundair onderwijs krijgen mailings per folder en de mogelijkheid demonstratielessen te volgen. Tijdens de opendeurdag en de infodagen wordt elke specialiteit voorgesteld met zijn eigen entiteiten. Het skillslab is opengesteld en verpleegkundige en verloskundige vaardigheden worden gedemonstreerd. Alle lectoren/praktijklectoren en studenten zijn die dag aanwezig om de meest uiteenlopende vragen te beantwoorden. De Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende organiseert samen met de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen en de K.U.Leuven Afdeling Kortrijk ook de Kiss-dagen, “Kwalitatieve Informatie in verband
214 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
met Studiekeuze voor Studenten”. Daarop stellen de drie instellingen hun aanbod van opleidingen voor aan laatstejaars van het secundair onderwijs aan de hand van sessies per clusters van opleidingen. De Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende neemt deel aan de SID-in beurzen in alle Vlaamse provincies, waar alle hogere onderwijsinstellingen van Vlaanderen vertegenwoordigd zijn. Daarnaast worden ook infomomenten georganiseerd voor en gebeuren er mailings met brochures naar CLB’s en secundaire scholen. Studiebegeleiding wordt onder verschillende vormen aangeboden aan alle studenten en in het bijzonder aan de eerstejaarsstudenten. Door formele initiatieven, zoals de introductiedagen en het monitoraat, en door informele contacten wordt tegemoet gekomen aan de specifieke noden en behoeften van instromende studenten. De afgestudeerden staan positief tegenover de mogelijkheden van de monitoraten. In de opleiding Vroedkunde is de afstand tussen lectoren/praktijklectoren en studenten klein. De lectoren/praktijklectoren stellen zich vrij laagdrempelig op, wat de begeleiding van studenten ten goede komt en waardoor problemen snel gedetecteerd worden. De opleiding voorziet geen voorbereidingscursussen voor eerstejaarsinstromers. De onderwijsdoelstellingen, de onderwijsregeling en het examenreglement worden aan de lectoren/praktijklectoren en studenten kenbaar gemaakt in de studiegids. Tijdens de introductiedagen van september worden de eerstejaarsstudenten uitdrukkelijk hierover geïnformeerd. Het departementshoofd licht vóór de partiële examens het examenreglement nog eens toe aan alle studenten. Studiebegeleiding is een opdracht van iedere docent tijdens de volledige opleiding van de studenten. Tijdens de evaluatiemomenten kunnen de studenten beroep doen op de ombudsdienst en/of op individuele studiebegeleiding door de dienst Sociale voorzieningen voor studenten. De ombuds is bij de studenten gekend. Studenten kunnen met hun psychische, sociale en emotionele problemen terecht bij het departementshoofd, het adjunct-departementshoofd, de jaarcoördinator, opleidingscoördinator, en in principe bij alle lectoren/praktijklectoren in wie ze hun vertrouwen stellen. Een belangrijke rol en taak is in dit verband weggelegd voor dienst Sociale voorzieningen, die steeds te bereiken is en op vaste momenten ook op de campus aanwezig is. De dienst Sociale voorzieningen stelt haar diensten en aanbod ook voor tijdens de introductiedagen en geeft aan de studenten een schema van de trainingen die ze gedurende het jaar verzorgt, zoals omgaan met faalangst en spreken voor een groep. Verder kunnen studenten er terecht voor individuele begeleiding en/of groepstrainingen. Bij dit alles stelt de commissie vast dat een gesystematiseerd beleid rond studiebegeleiding nog terdege dient uitgewerkt te worden. Totnutoe wordt vooral remediërend gewerkt. Uit de gesprekken met de medewerkers van de dienst Sociale voorzieningen valt op dat er van hier een sturing begint uit te gaan. Ook de sinds vorig academiejaar functionerende werkgroep studie- en studentenbegeleiding zet lijnen uit voor trajectbegeleiding. Leerstijlonderzoek en/of een intakegesprek worden niet uitgevoerd. In dit verband is met de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen overleg aan de gang om vanaf volgend academiejaar de LASSI-test, Learning and Study Strategies Inventory, in te voeren. In het kader van internationalisering voorziet de hogeschool uitwisselingen met Erasmus (Socrates) en op eigen initiatief met Chili en Peru. De procedures voor uitgaande en inkomende studenten zijn uitgewerkt. De administratieve en financiële organisatie wordt centraal geleid en door de opleiding uitgevoerd. De opleiding vormt de tussenschakel tussen de studenten en de centrale dienst. De voorbereiding van de student, de begeleiding tijdens de studieperiode, en de feedback na de studieperiode gebeuren door de opleiding. De structurele opvolging van inkomende en uitgaande studenten gebeurt door de hogeschool. Er is een goede selectieprocedure voor studenten die een buitenlandse stage willen aanvangen. De commissie stelt vast dat internationalisering degelijk en op verschillende manieren gepromoot wordt. Tijdens de opleidingsoverschrijdende internationale namiddag vertellen afgestudeerden over hun ervaringen en de mogelijkheden tot uitwisseling worden toegelicht aan de huidige studenten. De aangeduide supervisor behoort tot het docentenkorps en begeleid de student. De student krijgt de informatiebundel Socrates buitenlandse stage. Na de stage is er een gespreksevaluatie met de coördinator internationalisering en vult de student een enquête in.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 215
De enquêtes worden centraal verzameld en verwerkt. Sterk punt van de internationale stages is dat er veel aandacht besteed wordt aan de kwaliteit van de partners. De studenten ervaren de buitenlandse stage, de begeleiding voorafgaand en tijdens de stage positief. Het lopende academiejaar gaan twee studenten naar Chili, twee naar Portugal en één naar Finland. De coördinator Internationalisering en een lector begeleiden de inkomende studenten tijdens de stageperiode. De begeleiding en evaluatie van de buitenlandse studenten gebeurt analoog aan de begeleiding van de eigen studenten. Ook voor uitgaande en inkomende docenten zijn de nodige formaliteiten voorzien. De commissie stelt vast dat het docentenkorps van de opleiding interesse heeft voor internationalisering, maar niet geneigd is deel te nemen aan uitwisselingsmogelijkheden. In de opleiding werken twee docenten aan het Intensive programm, dat bij facet 2.1 al aangehaald werd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de competentielijst voor het eerste jaar in de studiegids realistischer dient opgemaakt te worden. De commissie raadt de opleiding aan om ook bij de uitwerking van de competentielijst voor het tweede en derde jaar rekening te houden met een degelijke realiteitszin. De commissie meent dat de planning van het monitoraat in het uurrooster bijgestuurd dient te worden om de deelname aantrekkelijker te maken, en dat een overzicht over het beroep doen op het monitoraat door de studenten, in kaart dient gebracht te worden.
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen - voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen: Facet 4.2 Studiebegeleiding:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen: de opleiding over voldoende en degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt en dat de geplande nieuwbouw de uitvoering van het programma nog zal verbeteren; het skillslab voldoet; de hogeschool de nodige aandacht besteedt aan materiële voorzieningen om onderwijsvernieuwing te kunnen bewerkstelligen; het mediatheekbeleid doelgericht en gebruiksvriendelijk ontwikkeld en uitgevoerd; de bibliotheekcollectie gericht is op actuele vakliteratuur. De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding: aanvang werd gemaakt met een beleid voor studiebegeleiding en studentenbegeleiding; de lectoren/praktijklectoren zeer dicht bij de studenten staan en dat de drempel tussen beiden zeer laag is; de ombudsfunctie degelijk en gekend is bij de studenten; systematiek aanwezig is in het internationaliseringbeleid en bij de aanpak van internationalisering. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
216 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport stelt dat kwaliteitszorg van de opleiding in eerste instantie het systematisch bepalen, ontwikkelen, evalueren en verbeteren is van de kwaliteit van de opleiding en in het bijzonder van het primaire proces. Een tweede doelstelling van kwaliteitszorg in de opleiding is het afleggen van verantwoording over de onderwijskwaliteit. Dit vereist een grote transparantie zowel naar de intern betrokkenen, namelijk de studenten en collega’s, als naar externen, meer bepaald een visitatiecommissie en het beroepenveld. De opleiding hanteert het accreditatiekader als ordeningskader en als basis voor het systeem van door de opleiding nagestreefde kwaliteitszorg. Het kwaliteitshandboek van de opleiding wordt volgens dit ordeningskader opgesteld. Op individueel niveau draagt elke lector/praktijklector op zijn beurt verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zijn onderwijsactiviteiten. De visitatiecommissie stelt vast dat de hogeschool zich in de beginfase van de implementatie van een kwaliteitszorgsysteem bevindt. Nog volgens het zelfevaluatierapport bewaakt de opleidingscoördinator de zorg voor kwaliteit in de opleiding, zowel op het vlak van het onderwijs, de maatschappelijke dienstverlening, als het projectmatig wetenschappelijk onderzoek. De opleidingscoördinator draagt er zorg voor dat projecten ontwikkeld worden die gericht zijn op het identificeren, plannen en implementeren van verbeteringen, en dat deze projecten ook daadwerkelijk uitgevoerd worden. Dit wordt opgevolgd in de vergaderingen met het opleidingsteam. De PDCA-cirkel staat centraal in de uitbouw van kwaliteitszorg in de opleiding. Om verbeter- en vernieuwingsprojecten te bepalen vertrekt de opleiding enerzijds van de engagementsverklaring, de strategische doelstellingen 2002-2007 en onderwijsontwikkelingsplan 2003-2006 van de hogeschool, en anderzijds van de actuele evoluties en noden binnen de opleiding. De commissie stelt tijdens haar bezoek vast dat dit alles nog niet doorleefd is in de opleiding en dat het kwaliteitszorgplan van de hogeschool nog niet verankerd is in de opleiding. De aanzet tot PDCAaanpak en systematiek in de zorg voor kwaliteit doen wel langzamerhand hun intrede. De centrale dienst ondersteunt en begeleidt de opleidingen op maat. Aangereikte instrumenten worden samen met de opleiding vertaald naar de eigen specificiteit. Voor elke bevraging worden de doelgroep, het doel, de verwerking en de conclusies duidelijk beschreven. Omdat de opleiding slechts recent gestart is met het afnemen van enquêtes kunnen de resultaten nog niet vergeleken worden met voorgaande gegevens. De voorbije twee academiejaren voerde de opleiding verschillende bevragingen uit: de algemene evaluatie van de opleiding bij de studenten van het derde jaar (mei 2004), de enquête bij de afgestudeerden (april 2003), de enquête over de stage bij de externe stagebegeleiders (september 2003) en de studietijdmeting (mei 2004). Tijdens de gesprekken verneemt de commissie dat het onderwijskundige professionaliseringsbeleid afgestemd wordt op de resultaten van een bevraging die uitgevoerd werd op associatieniveau en eerder aangehaald werd bij facet 3.1. Beoogd wordt het beleid te focussen op die elementen die ook in het onderwijsontwikkelingsplan te herkennen zijn. Dit is ook de vraag van de opleidingscoördinator. Uiteindelijk zijn het stimuleren van personeel om activerende werkvormen te gebruiken, de daarbij horende nood aan aangepaste evaluatievormen en ICT-
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 217
ondersteuning de weerhouden thema’s. De commissie stelt dat in het kader van kwaliteitszorg deze thema’s ook gekoppeld dienen te worden aan het kwaliteitsplan van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat voor de (verbeter)projecten duidelijk toetsbare en op te volgen streefdoelen dienen vooropgesteld te worden. De commissie adviseert bij het opstellen van een volgend zelfevaluatierapport een grotere kritische zin en een betere onderbouwing op basis van systematische resultaten vanuit de toepassing van de PDCA cirkel in de opleiding. De commissie stelt dat het kwaliteitszorgplan van de hogeschool meer verankerd dient te worden in de opleiding.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingsplannen zijn een belangrijk instrument voor het nemen van verbetermaatregelen. In deze plannen worden op een gestructureerde manier acties voorbereid die leiden tot een fundamentele verbetering van de opleiding. De opleidingsplannen maken deel uit van het systeem van interne kwaliteitszorg en hebben een belangrijke verantwoordingsfunctie. Sinds 2000 werden in de opleiding drie opleidingsplannen uitgewerkt: de bevraging afgestudeerden Vroedkunde (1996-2002), de multiprofessionele opleidingsmodule KinesitherapieVroedkunde, het evaluatieformulier. Daarnaast worden tijdens de werkvergaderingen Vroedkunde realisaties en/of streefdoelen voor de opleiding vooropgesteld, die niet altijd uitgewerkt worden in opleidingsplannen, zoals de organisatie van de introductiedagen en themadagen. Ook de verschillende evaluaties van de metingen (zie facet 5.1) worden hier besproken en in de mate van het mogelijk bijgestuurd. Hiervoor worden niet altijd opleidingsplannen opgesteld. Een belangrijk streefdoel is de bevraging van studenten over het doceergedrag van de lectoren/praktijklectoren. Op het niveau van het departement zijn er afspraken gemaakt over de opvolging van de resultaten. De laatste doorlichting van de opleiding Vroedkunde vond plaats op het moment dat de hogeschool en de opleiding Vroedkunde nog vrij nieuw waren. De commissie stelt vast dat doorheen de jaren heel wat concrete verbeteringen gebeurden op aanraden van het toen daterende rapport. Op een aantal essentiële punten werd echter onvoldoende actie ondernomen, in het bijzonder de vraag naar een eigen identiteit van de opleiding op de campus en in de hogeschool en de stimulering van het wij-gevoel bij wel degelijk alle aan de opleiding Vroedkunde verbonden lectoren/praktijklectoren.
218 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat systematiek dient te komen in de evaluaties en de erop volgende verbeteracties.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De decretaal vereiste raden en overlegorganen zijn aanwezig. Daarnaast functioneren in het departement Gezondheidszorg specifieke overlegorganen: personeelsvergadering, strategovergadering, cocok-vergadering (coördinator onderzoek en kliniek + opleidingscoördinatoren), studentenforum en studenteninitiatieven. De opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde hebben ook interne en externe overlegorganen: associatievergaderingen, lectoren vergadering Verpleegkunde-Vroedkunde, werkgroep Vroedkunde, werkgroep Curriculumvernieuwing, adviesraad Vroedkunde. Een afgevaardigde van het team Vroedkunde zetelt in de werkgroep Opleidingen en in de werkgroep Wetenschappelijk onderzoek van de Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen. In de hogeschool bestaat op dit moment een brede waaier aan informatie- en communicatiekanalen. Sinds het academiejaar 2004-2005 bouwde de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende een intern communicatieplatform uit. De contacten tussen de opleiding, de afgestudeerden en het beroepenveld hebben een hoge frequentie. Dit levert heel wat feedback op uit het beroepenveld wat het bijsturen van de opleiding en het verhogen van de kwaliteit moet mogelijk maken. Door de mentorenwerking wordt er continu contact gehouden met het werkveld. De studenten evalueren sinds kort de onderwijsactiviteiten en de lectoren/praktijklectoren. De gegevens worden overgemaakt aan de betrokkenen en maken geen deel uit van de personeelsevaluaties. De lectoren/praktijklectoren maken eventueel een zelfevaluatie aan de hand van de resultaten en kunnen deze in de functioneringsgesprekken ter sprake brengen. De commissie ervaart dat in de hogeschool enige schroom bestaat om lectoren/praktijklectoren op een systematische wijze te confronteren met hun doceergedrag. Dezelfde schroom is herkenbaar bij het gebrek aan sturing vanuit de opleidingsraad naar de invulling van het curriculum door de individuele lectoren/praktijklectoren. Zo blijkt het lesgebeuren te blijven behoren tot de strikte autonomie van de lesgevers.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt om de formele overlegorganen meer te hanteren als curriculumoverleg.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 219
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg zich in aanvangsfase bevinden; de kwaliteitszorg nog niet doorleefd is in de opleiding en dat het kwaliteitszorgplan van de hogeschool nog niet verankerd is in de opleiding; de PDCA-aanpak en systematiek in de zorg voor kwaliteit langzamerhand hun intrede maken in de opleiding; aanvang gemaakt is met bevragingen over de verschillende aspecten van het onderwijs bij relevante doelgroepen; de opleiding tot maatregelen ter verbetering van de interne kwaliteitszorg komt met inspraak van betrokkenen; Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
220 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Aan de hand van eindexamens wordt getoetst in welke mate de doelstellingen van de opleiding gerealiseerd zijn. De slaagpercentages geven een goede indicatie over de mate waarin de doestellingen van de opleiding gehaald worden. Het slaagpercentage op basis van de deelname aan de examens ligt in het eerste jaar (met uitzondering van 1998-1999) tussen 60 en 65%. In het tweede en derde jaar ligt dit percentage tussen 90 en 100%. Bij de beoordeling van zowel de stage als het eindwerk spelen de personen uit het werkveld een belangrijke rol. Daarnaast kunnen de extern betrokkenen zowel op formele als op informele wijze hun mening over de opleiding geven. In de meeste gevallen worden de prestaties van de studenten als goed tot zeer goed beoordeeld en wordt de opleiding globaal als sterk gewaardeerd. De studenten worden gespreid over de drie studiejaren voorbereid op de beroepsloopbaan door onder andere de stages, de lessen communicatievaardigheden, de lessen sociale vaardigheden met daarin de onderwerpen solliciteren en sociale wetgeving. De pas afgestudeerden worden gedurende het academiejaar van alle werkaanbiedingen op de hoogte gehouden. Afgestudeerden worden op eenvoudige vraag blijvend geïnformeerd over vacatures. De visitatiecommissie stelt vast dat de slaagpercentages hoog zijn en heeft daarbij twijfels, gezien het beperkte niveau van de stage en het eindwerk. Toch zegt het werkveld tevreden te zijn over het niveau van de afgestudeerden. De tewerkstelling werd onderzocht op basis van de resultaten van de enquête (2003) bij de afgestudeerden Vroedkunde tussen 1999 en 2000, die het departement Gezondheidszorg organiseerde. Het gaat om 34 gediplomeerden, van wie 33 (97%) respons gaven. Een opmerkelijk groot aantal alumni is tewerkgesteld binnen de sector en heeft een functie in overeenstemming met de genoten opleiding. Anderzijds geeft deze studie aan dat de inhoud van de job toch als anders wordt ervaren dan verwacht. Slechts een 15% lijkt relatief tevreden met de huidige baan. Ruimer onderzoek zou zinvol zijn om vast te leggen wat deze stellingnamen bepaald heeft. De afgestudeerden geven aan degelijk voorbereid te zijn op het beroepenveld. Dit is in overeenstemming met de resultaten van een bevraging bij recent afgestudeerden van de opleiding. Een meerderheid is tevreden tot zeer tevreden over zowel de theoretische als de praktische vorming in de opleiding. Het aantal stage-uren en de begeleiding vanuit de hogeschool op de respectievelijke afdelingen wordt als zeer positief ervaren. Ook het aanbod van keuzemogelijkheden en ruime leermomenten op stage wordt als positief aangegeven. Een meerderheid van de respondenten is van mening dat de opleiding de nodige competenties aanleert voor het uitoefenen van het beroep van vroedvrouw en dat er voldoende aandacht aan besteedt wordt. Over een beperkt aantal competenties geeft de meerderheid van de respondenten aan dat er veel meer aandacht moet aan besteed worden. De opleiding houdt bij het ontwikkelen en vernieuwen van het curriculum rekening met deze tips.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 221
Jaarlijks loopt een aantal studenten stage in het buitenland: 20% in 2001-2002, 5,8% in 2002-2003, 20% in 20032004. Deze studenten worden degelijk begeleid zoals al beschreven in facet 4.2. Er werden tot nu toe geen studenten ontvangen en het aantal inkomende lectoren/praktijklectoren is zeer beperkt. De deelname van personeel aan internationale uitwisseling en congressen blijft vooral beperkt tot het opleidingshoofd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de deelname van studenten internationaliseringactiviteiten dient aangezwengeld te worden.
Facet 6.2
en
lectoren/praktijklectoren
aan
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. In Vlaanderen zijn geen streefcijfers voorhanden met betrekking tot het onderwijsrendement van de opleidingen Vroedkunde. De doelstelling van de opleiding is uiteraard om zo hoog mogelijke slaagcijfers te behalen, door middel van een goede studiebegeleiding. De slaagcijfers over de verschillende studiejaren voor de jongste vijf academiejaren tonen aan dat de slaagcijfers voor het eerste opleidingsjaar, rekening houdend met het aantal inschrijvingen, varieert van 37,1% (1998-1999) tot 62,1% (2003-2004) met duidelijke positieve evolutie doorheen deze vijf academiejaren. De slaagcijfers liggen iets hoger, namelijk van 44,8% (1998-1999) tot 62,1% (2003-2004), als alleen rekening gehouden wordt met de effectieve deelname aan de examens. In de daaropvolgende academiejaren blijkt er geen verschil meer tussen de slaagcijfers op basis van het aantal inschrijvingen op van basis van effectieve deelname aan de examens. In het tweede opleidingsjaar zijn over de jongste vijf academiejaren bijna alle studenten geslaagd, van 89,5% tot 95%. In het derde opleidingsjaar is het slaagcijfer nagenoeg over 100%. Slechts in de laatste drie academiejaren slaagde telkens één student niet. De slaagcijfers van eerstejaarsstudenten zijn opvallend lager dan deze van de andere twee opleidingsjaren. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn een te laag niveau van de vooropleiding, het niet beschikken over de juiste motivatie, onvoldoende ervaring bij de inschatting van de omvang van de leerstof. De opleiding vergelijkt de slaagcijfers met partnerscholen van de associatie.
222 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
In de opleiding wordt geen doorstroomanalyse uitgevoerd, omdat zij niet modulair is opgebouwd. De gemiddelde studieduur stijgt niet noemenswaardig boven de drie jaar uit en varieert tussen de 3 jaren en 2 maanden, en 3 jaren en 3 maanden. Er is geen positieve of negatieve evolutie te bemerken doorheen de vijf jongste academiejaren. Indien studenten met studievertraging afstuderen, dan is deze minimaal. In de opleiding Vroedkunde wordt geen onderzoek gedaan naar niet-slagen en/of studie-uitval in de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de cijfers, de metingen en de resultaten de basis moeten zijn van analyses om het onderwijsrendement op te volgen, waardoor stappen tot bijsturing kunnen bepaald worden.
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: de opleiding degelijk en breed inzetbare vroedkundigen aflevert; de rendementscijfers bekend zijn; de resultaten van evaluaties door afgestudeerden en beroepenveld opgevolgd worden; internationalisering, zij het nog beperkt, een plaats heeft in de opleiding; de slaagcijfers vrij hoog zijn. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 223
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage bij het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1 Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2 Programma: Onderwerp 3 Personeel: Onderwerp 4 Voorzieningen: Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6 Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding positief.
In haar reactie op het eerste opleidingsrapport geeft de opleiding aan de volgende acties of verbeteringen gepland of uitgevoerd te hebben: het uitschrijven van een eigen opleidingsvisie binnen de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende tegen 2007, de beroepspecifieke competenties werden verder opgenomen in het volledige curriculum, de uitwerking van gedragsindicatoren en leerlijnen voor de verschillende competenties, de verdere uitwerking van de programmagids in functie van de verschillende competenties, de opname van evidence based midwifery als onderwijsleeractiviteit vanaf 2007-2008. De commissie heeft op basis hiervan geen aanpassing van de oordelen doorgevoerd.
224 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Bru g g e -O os te n d e
OVERZICHTSTABEL OORDELEN score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid
onvoldoende onvoldoende
Facet Facet Facet Facet
voldoende OK voldoende voldoende
2.3: Samenhang 2.4: Studieomvang 2.5: Studielast 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
voldoende voldoende voldoende
voldoende niet van toepassing voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l B r ug g e -O os te n d e | 225
226 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
2.6
Katholieke Hogeschool Kempen
Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: De Katholieke Hogeschool Kempen, waarvan de departementen Gezondheidszorg St.-Aloysius Lier en St.-Elisabeth Turnhout deel uitmaken, is een multisectoriële instelling. Ze biedt naast opleidingen in het studiegebied gezondheidszorg ook industriële, technischtechnologische, wetenschappelijke en menswetenschappelijke opleidingen aan. In 2004 omvat de Katholieke Hogeschool Kempen vier vestigingsplaatsen, zes inplantingspunten en tien departementen. Deze visitatie evalueert het functioneren van de opleiding Vroedkunde van de Katholieke Hogeschool Kempen. Ondanks het feit dat er aan de hogeschool slechts één opleiding Vroedkunde bestaat, krijgt ze vorm vanuit twee departementen met elk hun eigen vestigingsplaats. Dit vloeit voort uit de fusies van de hogescholen in 1995. Tal van elementen in de opleiding zijn ondertussen op elkaar afgestemd. Toch zijn er verschillen, vaak voortvloeiend uit organisatorische elementen en een cultuur binnen een specifieke campus. De opleiding Vroedkunde op campus Lier vindt haar oorsprong in 1942 bij de gasthuiszusters-Augustinessen. In 1957 kreeg de opleiding een nieuwe structuur. De studie in de verpleegkunde aan het Sint-Aloysiusinstituut werd gesplitst in twee verschillende richtingen: de gegradueerde verpleegkundige en de verpleegassistente. Vanaf dat moment had het katholiek onderwijs een hogeschool in Lier. Het hogeschooldecreet van 1994 hertekende het onderwijslandschap in Vlaanderen en sinds 1 september 1995 maakt het hoger onderwijs van Sint-Aloysius deel uit van de Katholieke Hogeschool Kempen als het departement Gezondheidszorg, Hoger Instituut Sint-Aloysius Lier. Het instituut werd op die manier opgesplitst in twee scholen de hogeschool en de secundaire school. Beide niveaus gaan hun eigen weg, al bleven ze in vele opzichten sterk verbonden en bleef de samenwerking vrij intens. Tijdens het academiejaar 1995-1996 werd het eerste jaar van de vernieuwde opleiding Vroedkunde ingericht. Voordien volgden derdejaarsstudenten Vroedkunde deze opleiding als optie in de Verpleegkunde. Het departementshoofd neemt de dagelijkse leiding op zich, met naast zich een adjunct-departementshoofd. Verschillende deelaspecten, zoals de internationalisering, de studentenbegeleiding en de kwaliteitszorg, geven het geheel van de organisatie mee gestalte en zijn bijeen gebracht in een tandwielmodel, dat tevens visiebepalend is voor de campus Lier. De opleiding Vroedkunde op campus Turnhout vindt haar oorsprong in 1953, toen de Gasthuiszusters van Turnhout het Instituut Sint-Elisabeth oprichtten om verpleegkundigen op te leiden. Later werd dit het Hoger Instituut voor Verpleegkunde Sint-Elisabeth. In 1970 werd met de opleiding Gegradueerde verpleegkunde gestart. In september 1986 werd de optie Vroedvrouw gestart als vervolgopleiding op twee basisjaren Verpleegkunde. Sinds 1995 is de opleiding Vroedkunde volledig gescheiden van de opleiding Verpleegkunde en een op zich staande driejarige opleiding. Sinds het hogeschooldecreet van 1995 fusioneerde de opleiding gegradueerde verpleegkunde en vroedvrouw met de hogescholen van Geel, Lier, Turnhout en Vorselaar tot de Katholieke Hogeschool Kempen. De opdrachtverklaring van de opleiding werd door het departementshoofd uitgeschreven. Het departement Gezondheidszorg Turnhout is nog nauw verbonden met het vormingscentrum HIVSET, Hoger Instituut voor Verpleegkunde Sint-Elisabeth Turnhout, en de vierdedegraadsopleiding Verpleegkunde van het Instituut Sint-Elisabeth, twee instellingen waarmee zij de campus deelt. Het departementshoofd en het adjunct-departementshoofd nemen de dagelijkse leiding van het departement waar en worden hierbij gesteund door de algemene diensten zoals de studentendienst, de personeelsdienst, de boekhouding en de departementale kwaliteitsraad die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende delen van de organisatie. Op 11 juli 2002 heeft de Katholieke Hogeschool Kempen in het raam van de Bologna-akkoorden een associatieovereenkomst met de K.U.Leuven ondertekend. De associatie K.U.Leuven is een formeel samenwerkingsverband tussen twaalf hogescholen en de universiteit K.U.Leuven. De associatie telt zes
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 227
hogescholen die een opleiding Vroedkunde aanbieden: de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, de Katholieke Hogeschool Kempen, de Katholieke Hogeschool Limburg, de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen, de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende en de Katholieke Hogeschool Leuven. Sinds september 2001 werken vertegenwoordigers van alle partnerinstellingen op regelmatige basis samen in verschillende overleggroepen zoals de deelwerkgroep Curriculumopbouw vroedkunde. Beide co-departementen stellen dat hun samenwerking steeds rekening tracht te houden met de regionale verankering, de historiek en de cultuurverschillen, maar tegelijk in de mate van het mogelijke streeft naar eenheid en harmonie. Het valt de commissie op dat beide campussen zich op een eigen wijze profileren, wat zich doorheen de verschillende te evalueren facetten laat merken. De algemene directie merkt die profilering ook op en ondersteunt ze zelfs. Zij meent dat dit belangrijk is omdat beide departementen in verschillende regio’s liggen en daar ook hun rol spelen. Deze regionale verankering draagt bij tot de maatschappelijke opdracht die de hogeschool heeft. De departementen Gezondheidszorg zijn in de Katholieke Hogeschool Kempen een belangrijke pijler. Met beide departementen samen heeft de hogeschool de grootste opleiding Vroedkunde in Vlaanderen. Wat betreft de kwaliteit van het zelfevaluatierapport heeft het de commissieleden gestoord dat vooral de onderwerpen 1 en 2 zo weinig zijn uitgewerkt. Er wordt zodanig veel verwezen naar documenten en bijlagen dat er van een coherent verhaal geen sprake meer is en dat er geen concretisering gegeven wordt. Bovendien lijkt het zelfevaluatierapport in eerste instantie over het departement Gezondheidszorg te gaan: er wordt zeer weinig expliciet over de opleiding Vroedkunde gesproken. Verschillende resultaten van metingen betreffen de opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde samen. De kritische reflecties zijn inderdaad kritisch en tonen aan dat er wel over de problemen wordt nagedacht. Tijdens het bezoek moet veel verduidelijkt worden wat, gezien het tijdsschema en de uiteindelijk twee opleidingen, erg moeilijk is. Het zelfevaluatierapport geeft globaal aan hoe zaken zijn bedacht, worden aangestuurd, worden uitgevoerd en worden beoordeeld, en hoe vernieuwing tot stand komt als betreft het één opleiding met twee locaties. Het bezoek laat echter een andere indruk na dan het lezen van het zelfevaluatierapport. Duidelijk is dat de twee co-departementen nog steeds verschillende opleidingen zijn met een verschillende visie, een verschillend programma, een verschillende kwaliteit en een verschillende uitstroom. Het verwondert de commissie dat in een hogeschool, die kwaliteitszorg zo hoog in het vaandel voert en er veel aandacht aan besteedt in het zelfevaluatierapport, dergelijk verschil in kwaliteit tussen de twee departementen bestaat. De commissie stelt zich de vraag of men weet heeft van deze situatie op hoger en midden niveau in de hogeschool en of er bij de planning en uitvoering van vernieuwing aan gewerkt wordt om onnodige verschillen weg te nemen. Deze algemene beoordeling van de visitatiecommissie is, zoals in het zelfevaluatierapport, opgemaakt voor de twee campussen samen. Waar nodig wordt gedifferentieerd tussen beide.
228 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingen Vroedkunde van de associatiepartners ontwikkelden een gemeenschappelijk competentieprofiel. Naast de eindcompetenties expliciteerden zij ook een visie op Vroedkunde geëxpliciteerd. Bij de opstelling werd rekening gehouden met de wetgeving over het hoger onderwijs, met deze over de uitoefening van het beroep, met het beroepsprofiel en met de opleidingsoverstijgende BAMA-profielen van de associatie. Om te voldoen aan internationale eisen met betrekking tot het beroep werden de voorschriften zoals vermeld in de betrokken Europese richtlijnen gerespecteerd. Alle opleidingen Vroedkunde van de associatie K.U.Leuven hebben het competentieprofiel en de opleidingsvisie onderschreven. De afgestudeerde wordt in dit concept gezien als een beginnend beroepsbeoefenaar die diverse maatschappelijke rollen beheerst. De competenties worden ondergebracht bij de volgende rollen of eindcompetenties: Persoon in de samenleving: “Echte, zelfbewuste, empathische, vakbekwame persoon, als symbool van de ‘wijze vrouw’ voor de samenleving”; Coach/begeleider: “Met raad en daad bijstaan”; Zorgverlener: “Zorg verlenen op maat”; Professional: “De professionele vroedvrouw draagt de verantwoordelijkheid om de eigen deskundigheid permanent te ontwikkelen. Het ontwikkelen van deze deskundigheid gebeurt met de methoden van wetenschappelijk onderzoek, reflectie en permanente bijscholing”; Teamlid: “Een multidisciplinaire samenwerking op micro-, meso- en macroniveau, waarbij professionaliteit, kwaliteit en continuïteit van de zorg centraal staan”; Organisator: “De zorg op mesoniveau mee ontwikkelen en implementeren”. De commissie merkt op dat de opleiding spreekt over een associatiebrede visie en dat het competentieprofiel waarin het niveau en de oriëntatie van de bachelor geïntegreerd zijn, gedragen wordt door de opleiding. Beide campusteams werken samen aan de vertaling van dit competentieprofiel op opleidingsniveau. De Katholieke Hogeschool Kempen zegt een voortrekkersrol te spelen in associatieverband, hoewel dat voor curriculum-
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 229
ontwikkeling niet duidelijk is. De commissie kan zich niet van de indruk ontdoen dat de opleiding heel veel verwachtingen stelt ten aanzien van de associatie, meer bepaald voor de operationalisering van de competenties en het uitschrijven van gedragsindicatoren. Deze houding blijkt ook duidelijk uit het feit dat de werkgroep Curriculum van de opleiding op non-actief werd gezet in functie van de associatieactiviteiten. De commissie stelt dat een actievere houding in functie van een eigen profiel wenselijk is. In de gesprekken geven de opleidingsverantwoordelijken aan dat de veelheid aan opleidingen Vroedkunde binnen de associatie soms nadelig is voor het tempo van de veranderingen. Zowel Lier als Turnhout stelt het zelfstandig werken van de vroedvrouw als autonome beroepsbeoefenaar prioritair. Een duidelijke onderwijsvisie blijkt niet voorop te staan, ondanks de verwijzing in het zelfevaluatierapport naar het onderwijsontwikkelingsplan van de hogeschool. Welke vorm van vroedkundige zorg de opleiding voorstaat of welke rol de afgestudeerde vroedvrouw idealiter in de maatschappij zal gaan innemen, is niet geëxpliciteerd. De klemtoon op de zelfstandigheid van de vroedvrouw en een expliciete aandacht voor de communicatieve vaardigheden zijn de eigen accenten die beide campussen aangegeven. De opleiding stuurt aan op het belang van levenslang leren. Niet alle studenten geven daar een positieve of bevestigende feedback op. De doelen zijn bekend gemaakt bij de docenten en de studenten door het beroepsprofiel, het opleidingsprofiel en de algemene visietekst. De bijhorende documenten worden in het eerste opleidingsjaar toegelicht. Zij zijn ook bezorgd aan de verschillende stageplaatsen. In een volgende stap zijn voor elk opleidingsonderdeel gemeenschappelijke competenties en doelstellingen geformuleerd. Zij worden aan de studenten meegedeeld in de programmabrochure. De commissie betreurt dat, waar het gaat om de opleiding Vroedkunde aan de Katholieke Hogeschool Kempen en waar beide campussen stellen samen te werken, elke campus toch nog zijn eigen programmabrochure heeft. Zij vindt geen neerslag van afspraken over de wijze van samenwerking in de werkgroep voor de ontwikkeling van het onderwijs en stelt dat onvoldoende gestuurd wordt op een vooraf vastgestelde leerlijn of concept van de opleiding, onafhankelijk van de campus. Er is weinig aandacht voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding zich meer en duidelijk dient te profileren als één opleiding met een eigen visie op Vroedkunde. De commissie raadt de opleiding aan om de opvolging van de zwangerschap door middel van continuïteit van zorg door een student, als leerdoel te introduceren. De commissie acht het noodzakelijk het hechten als een beroepsspecifieke competentie van de vroedvrouw in België in de 21e eeuw te erkennen. De commissie stelt dat uit de nog te formuleren visie de doelen dienen voort te vloeien, die focussen op vroedvrouwen die vroedkundige zorg en begeleiding geven aan normaal en op eigen kracht te bevallen vrouwen.
230 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding is afgestemd op de geldende beroepsreglementering en maakte daarvoor gebruik van het beroepsprofiel, waardoor de Belgische en Europese richtlijnen worden gevolgd. Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van het actueel nog geldende opleidingsprofiel opgesteld door de Vlaamse onderwijsraad, VLOR. Elke hogeschool vertaalt de eindcompetenties van de opleiding Vroedkunde, die door de werkgroep Vroedkunde op associatieniveau geformuleerd werden, in een eigen curriculum. Aangezien de opleiding vanuit twee codepartementen gestalte wordt gegeven, stellen zij beide dat het vanzelfsprekend is dat een intens interdepartementaal overleg aan de basis ligt. Kennis over de wensen en behoeften van het werkveld komt uit zowel spontane als formele initiatieven. Zo hebben verschillende lectoren, praktijklectoren en gastdocenten persoonlijke praktijkervaring. Stagebegeleiders bezoeken regelmatig de stagediensten en sommige stageplaatsen houden gestructureerde evaluatievergadering. Door de mentorenwerking zijn overlegmogelijkheden ingebouwd. Daarnaast leiden gesprekken en enquêtes tot bruikbare informatie van de afgestudeerden. De opleiding is vertegenwoordigd in de vergaderingen van de werkgroep Opleiding van de Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen (VLOV). Naast vertegenwoordiging van Vlaamse hogescholen met opleiding Vroedkunde, is er een vertegenwoordiging van het werkveld aanwezig. In de departementale raad bekijken de vertegenwoordigers van het werkveld de behandelde aspecten vanuit hun beroeps- en arbeidsperspectief. De commissie stelt vast dat de uiteindelijke inbreng van het werkveld in het curriculum beperkt is. Indien op basis van geraadpleegde bronnen tekorten worden gedetecteerd, wordt interdepartementaal overlegd. Na verdere bespreking in de basiswerkgroep Vroedkunde (campus Lier) en in teamvergaderingen (campus Turnhout) wordt het curriculum jaarlijks bijgestuurd. De commissie stelt vast dat het vooropgestelde intens interdepartementaal overleg over deze materie eerder beperkt is. Zij merkt op dat wat de domeinspecifieke eisen betreft, beide campussen zich op een eigen manier profileren. Campus Lier legt het accent eerder op de ontwikkeling van de in ziekenhuisverband werkende vroedvrouw, terwijl campus Turnhout eerder aandacht besteedt aan de zelfstandig werkende vroedvrouw in de eerstelijnszorg. Voor Turnhout is de gerichtheid op Nederland dan ook groter. Aan die profilering wil vooral campus Turnhout blijven werken. Voor de afstemming van de doelstellingen op de eisen van de buitenlandse vakgenoten maakt de opleiding gebruik van verschillende contacten en bronnen zoals internet, docenten uit Nederland, samenwerkingsverbanden op associatieniveau met Manchester, teacher exchange, buitenlandse stageplaatsen en studentenuitwisseling. Deze contacten leren dat de Belgische vroedvrouw in vergelijking met de buitenlandse vakgenoten een eerder beperkte kennis heeft over het opvolgen van de zwangerschap. Om hieraan te verhelpen
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 231
wordt het curriculum op dit vlak aangepast. De verklaring voor deze situatie is te vinden in de reële werkcontext van de Belgische vroedvrouw.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie stelt dat de vertaling van de eindcompetenties van de opleiding Vroedkunde in één eigen curriculum effectief dient te gebeuren tussen beide campussen in een gestructureerd overleg, dat veel verder gaat dan het huidige. De commissie raadt de opleiding aan het beroepenveld doelgericht en structureel te raadplegen om de doelstellingen van de opleiding te blijven afstemmen op de behoeften en eisen en om aan eventuele wensen tegemoet te kunnen komen. De pathologie en de fysiologie in de vroedkunde onderscheiden van elkaar aan de hand van een wetenschappelijk verantwoorde methode en komen tot een gewogen keuze, dient expliciet verwerkt te worden in de leerdoelen van de opleiding.
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding - voldoende -
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie: Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: het domeinspecifieke kader van de opleiding zich situeert in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld werd door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; de doelstellingen van de opleiding duidelijk gericht zijn op zowel de algemene competenties als de algemene beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar; de voornoemde competenties voldoen aan decretale en beroepsspecifieke vereisten; de visie en het competentieprofiel, beide in associatieverband geformuleerd, gedragen worden door de opleiding en dat een actievere houding in functie van een eigen visie en een eigen profiel voor de opleiding wenselijk is; de doelstellingen van de opleiding tot stand komen door informeel en formeel overleg met interne en externe actoren en dat het beroepenveld nog beter dient betrokken te worden; de eindkwalificaties bij het beroepenveld getoetst worden; aandacht besteed wordt aan de internationale dimensie van de opleiding in termen van competenties en doelstellingen, al kan dit steviger uitgewerkt worden. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
232 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie:
campus Lier: onvoldoende campus Turnhout: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen:
Algemeen Naast een theoretische invulling vormt klinisch onderwijs een belangrijk onderdeel van het programma. Om studenten zoveel mogelijk leerkansen op stage te laten benutten, heeft men er voor gekozen het aandeel klinisch onderwijs progressief te doen toenemen over de drie opleidingsjaren. In het kader van de recente curriculumhervorming is intens overleg gepleegd enerzijds tussen docenten binnen de departementen zelf, anderzijds departementsoverstijgend tussen de beide co-departementen. In het academiejaar 2003-2004 werden de curricula in de beide co-departementen meer op elkaar afgestemd en werden afspraken gemaakt rond gemeenschappelijke doelstellingen per opleidingsonderdeel. In het eerste jaar start het nieuwe curriculum in het academiejaar 2004-2005. Op basis van inzage van ECTS-fiches en cursusmateriaal ter plaatse stelt de commissie vast dat het curriculumoverleg tussen de co-departementen zich uiteindelijk beperkt tot het bepalen van de opleidingsonderdelen en slechts een enkele maal doorgaat tot de effectieve bepaling van de doelen en inhouden ervan. De co-departementen hebben gekozen voor een vakkencurriculum. De commissie merkt op dat er grote verschillen zijn op het vlak van uitwerking van het curriculum. De twee campussen profileren zich dan ook verschillend. Onduidelijke doelen bij de ondersteuning van de opleidingscoördinatoren creëert onduidelijke situaties. Uit de gesprekken blijkt dat de studenten op het einde van elk academiejaar bevraagd worden om te weten te komen wat goed of niet goed was. Dit gebeurt campusgebonden. In hoeverre andere partijen meegewerkt hebben aan of betrokken waren bij het curriculumontwikkelingsproces is niet overtuigend. Formele contacten met het werkveld voor curriculumherziening zijn gering. Een duidelijke procedure of enige systematiek is campusoverstijgend niet aanwezig. Hoewel gesteld wordt dat de samenwerking op het vlak van internationalisering op associatieniveau niet vertragend werkt en zeer concreet is, stelt de commissie vast dat een internationale dimensie nog niet duidelijk zichtbaar aanwezig is in het opleidingsprogramma. Disciplineoverschrijdende elementen zijn in voldoende mate aanwezig. Ze zitten vooral in het klinisch onderwijs, de geïntegreerde proef en de psychosociale vakken. Uit de gesprekken blijkt dat beide campussen streven naar
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 233
een integratie van theorie en praktijk. Zo is het vaardigheidsonderwijs geïntegreerd doorheen de verschillende opleidingsonderdelen. De evidence based component is, zoals in het zelfevaluatierapport terecht wordt opgemerkt, een blijvend aandachtspunt. Het is belangrijk dat het beleid de onderzoekscomponent geleidelijk naar voren schuift, zeker omdat hiervoor middelen voorzien worden door het structuurdecreet. De hogeschool werkte speerpunten uit en wil per opleiding mensen inzetten om de onderzoekscomponent gestalte te geven. In de toekomst moet Vroedkunde hierin een rol spelen.
Campus Turnhout Campus Turnhout kiest voor het implementeren van het gemeenschappelijke, campusoverschrijdend uitgewerkte curriculum en expliciet voor het afzonderlijk organiseren van de opleiding Vroedkunde. Dit komt de realisering van de doelstellingen en competenties duidelijk ten goede. Het feit dat de opleiding afzonderlijk georganiseerd wordt van de opleiding Verpleegkunde is ook een aantrekkingspunt voor de studenten. Op dit vlak is campus Turnhout trouwens een “buitenbeentje” in de associatie. Dit wordt mede beïnvloed door het feit dat op campus Turnhout de studentenaantallen in de opleiding Vroedkunde en Verpleegkunde ongeveer even groot zijn. De huidige ECTS-fiches van het eerste en tweede jaar geven heel duidelijk aan hoe de verschillende opleidingsonderdelen bijdragen tot de competentieontwikkeling. Een duidelijke curriculumprocedure is er niet. De gesprekken geven wel aan dat er op regelmatige momenten overleg is tussen de lectoren/praktijklectoren en het opleidingshoofd,dat dit overleg leidt. De docenten blijven verantwoordelijk voor de inhouden. De commissie merkt op dat de multiculturele component in de opleiding doorheen verschillende vakken zeer duidelijk aanwezig is in de uitwerking van het curriculum. Dit komt overeen met het beleid betreffende het omgaan met diversiteit dat de campus voert. Ook het project internationalisation at home ligt in het verlengde van deze visie. De docentenmobiliteit is in de opleiding nog beperkt. Studenten die in het buitenland, voornamelijk in Nederland, op stage zijn, worden bezocht. Indien mogelijk geeft de betrokken lector/praktijklector les ter plaatse. Door het aantrekken van jonge lectoren/praktijklectoren hoopt de opleiding campus Turnhout dit in de toekomst aan te zwengelen. Het feit dat het adjunct-departementshoofd voorzitter is van de werkgroep Internationalisering binnen de associatie, geeft aan dat de het departement Gezondheidszorg in Turnhout hier werk wil van maken.
Campus Lier Het uitzetten van het “tandwielmodel” dat de hogeschool en het departement hanteren bij de uitwerking van het curriculum, stelt hoge verwachtingen. Op campus Lier is dit model echter nog maar weinig geoperationaliseerd in een concrete visie op de opleiding Vroedkunde in vergelijking met campus Turnhout. Campus Lier kiest expliciet voor het samen zetten van de studenten Verpleegkunde en Vroedkunde voor een aanzienlijk aantal opleidingsonderdelen. Inhoudelijke differentiëren deze opleidingsonderdelen zeer weinig tussen Verpleegkunde en Vroedkunde. In relatie met de opmerking hierboven met betrekking tot de ECTS-fiches, en het cursusmateriaal komt dit de profilering van de opleiding Vroedkunde niet ten goede. De commissie vreest op basis van de gesprekken en de vaststellingen op basis van de organisatie van het onderwijs ,dat de opleiding Vroedkunde overvleugeld wordt door de opleiding Verpleegkunde. De ECTS-fiches van het eerste en tweede jaar, zowel van het vorige academiejaar in bijlage bij het zelfevaluatierapport als deze van het huidige academiejaar ter zitting, zijn ondermaats uitgewerkt. Vooral de verwijzing naar de beoogde competenties en de
234 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
doelstellingen ontbreken. Uit de gesprekken blijkt ook dat de aandacht voor de relatie tussen de inhouden en de beoogde doelstellingen ontbreekt. Dit komt de uitwerking van een leerlijn doorheen de drie jaren zeker niet ten goede. Ondanks de duidelijke aandacht voor vaardigheidsonderwijs stelt de commissie vast dat de opleiding Vroedkunde te weinig ontwikkelingskansen krijgt om zich autonoom te kunnen profileren. Een functieomschrijving en expliciet toekennen van opdrachten en bevoegdheden aan de opleidingsverantwoordelijke Vroedkunde kan meer duidelijkheid creëren bij de collega’s en de autonomie van de opleiding verder ondersteunen. Campus Lier heeft nog weinig traditie met internationalisering. De opleiding heeft een partner in Londen en teacher exchange staat in de startblokken. Uit de gesprekken blijkt dat de internationale dimensie op deze campus geen gedeelde zorg en interesse is in het kader van programmaontwikkeling.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie stelt dat het beleid van de hogeschool duidelijkheid en transparantie dient te creëren in de functie en de opdracht van de leidinggevenden van de opleiding Vroedkunde op beide campussen om een transparant competentiegericht curriculum te kunnen uitwerken, dat eenduidig afgestemd is op gemeenschappelijk gedragen doelstellingen van de opleiding. Dit is des te meer noodzakelijk daar de hogeschool de opleiding Vroedkunde als één opleiding voorstelt. De commissie vraagt onderwijskundige ondersteuning aan te bieden die coachend werkt en de leiding bij teamleiders laat. De commissie stelt dat zowel het onderwijzende personeel als het beroepenveld systematisch en structureel dienen betrokken te worden bij de curriculumontwikkeling. De commissie raadt ten stelligste aan om een gemeenschappelijke visie en een structuur voor internationalisering in de opleiding Vroedkunde, en dus over de co-departementen heen, uit te werken. De commissie vraagt de opleiding de evidence based onderzoekscomponent duidelijk in de opleiding te integreren. Voor campus Lier vraagt de commissie de autonomie van de opleiding Vroedkunde ten opzichte van de opleiding Verpleegkunde te bewaken. Een betere toewijzing van bevoegdheden aan de opleidingscoördinator is een noodzakelijke voorwaarde om dit te bereiken. Voor campus Lier vraagt de commissie de leerlijnen duidelijk uit te zetten met verwijzing naar de beoogde competenties en doelstellingen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 235
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Een voldoende theoretische basiskennis laat de studenten toe om de leerkansen op de stageplaatsen te benutten. Het aandeel van de stage neemt doorheen de opleiding progressief toe van 1/3 in het eerste jaar, 1/2 in het tweede en 2/3 in het laatste opleidingsjaar. In studiepunten bekeken gaan er 63 van de 180 in de opleiding naar het klinisch onderwijs. In het programma zijn in het eerste jaar 13 studiepunten voorzien voor klinisch onderwijs, in het tweede 20 en in het derde jaar 23 studiepunten voor klinisch onderwijs en zeven voor het eindwerk of afstudeerproject. Vaardigheidstraining is opgenomen in het theoretisch onderwijs. Naast verloskunde en verpleegkunde komen de domeinen gezondheidswetenschappen met toepassingen in de vroedkunde, medische en biomedische wetenschappen, psychosociale wetenschappen, filosofie ethiek en recht, religie zingeving en levensbeschouwing aan bod in de opleiding. Deze domeinen komen in elk opleidingsjaar terug met aandacht voor toenemende complexiteit en specificiteit. Vaardigheden worden tijdens de lessen aangebracht op theoretische wijze en worden dan gedemonstreerd. Daarna hebben de studenten de kans om deze vaardigheden verder te oefenen in de les en met begeleiding in het skillslab. Alvorens de stage aan te vatten, oefenen de studenten op vrijwillige basis in het skillslab. Om de studenten hierbij te ondersteunen ontwikkelden de begeleiders van campus Lier duidelijke checklists en stappenplannen. Naast integratie van kennis en vaardigheden besteedt de opleiding aandacht aan de ontwikkeling van beroepsspecifieke skills zoals verloskundig redeneren, sociale vaardigheden, werken in teamverband, empathisch vermogen en zelfreflectie. De studenten krijgen hierbij de mogelijkheid de door de Europese richtlijn voorgeschreven handelingen in te oefenen, wat zij registreren in hun logboek. De commissie meent dat de opleiding in beide co-departementen de studenten nog explicieter kan sturen naar levenslang leren. Onderzoeksvaardigheden komen aan bod in de verschillende jaren van de opleiding. In het eerste jaar krijgen de studenten informatie over het gebruik van de bibliotheek en het raadplegen van informatiebronnen. Tijdens het tweede jaar wordt de nadruk gelegd op theoretische kennis met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek. In het derde jaar worden inhouden uit het voorgaande jaar verder uitgediept met het oog op het afstudeerproject. Lectoren/praktijklectoren zelf zijn tot nu toe nog niet betrokken bij vroedkundig wetenschappelijk onderzoek. De stage wordt voorbereid aan de hand van een stagevoorbereidend gesprek. De eerste stage in het eerste jaar wordt op campus Turnhout voorafgegaan door een stagevoorbereidingsweek en op campus Lier door een projectweek. Op de stageplaats wordt de student begeleid door een mentor en door de stagebegeleider. Afhankelijk van de stageplaats, wordt werkbegeleiding of leerbegeleiding toegepast.
236 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Het eindwerk of afstudeerproject neemt een vrij grote en kwaliteitsvolle plaats in (zeven studiepunten). De studenten moeten aantonen dat ze in staat zijn om over een bepaald onderwerp, dat meestal een concreet probleem is, opzoekwerk te verrichten, dit materiaal te analyseren en kritisch te verwerken. De commissie stelt vast dat in nogal wat eindwerken van beide co-departementen literatuurlijsten ontbreken. Dit vraagt in het kader van evidence based meer opvolging.
Campus Turnhout De keuze die de opleiding hier maakt voor de profilering van Vroedkunde los van Verpleegkunde (zie facet 2.1) wordt door de commissie op prijs gesteld. De commissie merkt op dat de studenten de aandacht voor andere houdingen dan de standaard bevallingswijzen in het programma sterk appreciëren. Voor de stage opteert de opleiding voor procesbegeleiding. Deze procesbegeleiding sluit aan bij de aandacht voor zelfsturend leren. De stagemap is uitgewerkt in een portfoliomodel. De studenten stellen eigen leerpunten voorop, waardoor het leren reflecteren benadrukt wordt. De mentoren worden gevormd vanuit dit perspectief. De commissie merkt op dat er geen duidelijke bewaking is van de kwaliteit van de stageplaatsen. Door de of/of situatie bij de bepaling van de stages kunnen niet alle studenten met de verschillende vroedkundige basisdomeinen kennis maken. De commissie betreurt dat de stage op een dienst hoogrisico maternale zorg (MIC) of een stage op een verlosafdeling, waar door het voldoende aantal bevallingen (minimum 1 500) of de sociale status van het cliënteel gegarandeerd kan worden dat voldoende pathologie aan bod komt, niet verplicht is. De opleidingsverantwoordelijken wijten dit aan een te beperkt aantal stageplaatsen. Het eindwerk wordt door een lector/praktijklector als promotor goed ondersteund en bewaakt. De link met het werkveld wordt verzekerd door de stagebegeleider of een vroedvrouw van de stageplaats. De studenten presenteren hun afstudeerproject. Naast de promotor worden twee lezers ingeschakeld, waardoor de kwaliteit van het afstudeerproject bewaakt wordt. Ook de medestudenten en andere geïnteresseerden, waaronder vertegenwoordigers van de stageplaatsen, zijn welkom op de presentatie.
Campus Lier De commissie stelt een zeer sterke nadruk vast op het vaardigheidsonderwijs, wat de professionele gerichtheid ongetwijfeld ten goed komt. Al vroeg tijdens hun opleiding en vooral tijdens de projectweek, komen de studenten in contact met een zwangere vrouw. Er zijn duidelijke checklists voor de beoordeling van de vaardigheden en de stage. De commissie vraagt om deze vaardigheden meer te koppelen aan de beoogde competenties en verwijst hierbij naar facet 2.1, waar zij aandacht vraagt voor de relatie tussen de inhouden en de beoogde doelstellingen om een leerlijn doorheen de drie jaren te bewerkstelligen. Uit de stagebundel blijkt ook hier aandacht voor reflecterend handelen. Toch wordt de student op campus Lier meer gestuurd. De stagebegeleiding gebeurt vanuit een weloverwogen combinatie van werk- en procesbegeleiding. De werkbegeleiding wordt vooral naar voor geschoven om de lectoren/praktijklectoren het contact met het werkveld te laten behouden. De commissie merkt op, en stelt dit ook op prijs, dat er gekozen wordt voor supervisie en groepssupervisie, met als doel de studenten te leren reflecteren om naar de beoogde zelfstandigheid te groeien. Er is een duidelijke spreiding van soorten stageplaatsen. Een stage op een dienst hoogrisico maternale zorg (MIC) is voor de studenten van campus Lier verplicht. Als keuzestage biedt de opleiding de boeiende mogelijkheid in Zoersel aan. De studenten nemen ruim deel aan buitenlandse stages in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Voor de voorbereiding van deze stage kan gesteund worden op de initiatieven van de associatie. Studenten kiezen voor deze stages omdat zij meer mogelijkheden bieden om zelfstandig te (leren) werken.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 237
Het afstudeerproject wordt door een lector/praktijklector als begeleider goed ondersteund en bewaakt. Deze lector/praktijklector fungeert als eerste lezer tijdens het proces en is tevens de procesbegeleider. De tweede lezer leest het afstudeerproject als het afgewerkt is en beoordeelt het product. Indien de appreciatie van het werk tussen de beide lezers zeer verschillend is, wordt het werk beoordeeld door een derde lezer. De commissie stelt vast dat de promotor niet altijd vermeld wordt bij het eindwerk en dat de tweede lezer ook verbonden is aan de hogeschool. Het werkveld wordt niet uitgenodigd tot samenwerking. De commissie ziet de introductie van een jaarlijkse gezamenlijke openbare presentatie van de afstudeerprojecten “Katholieke Hogeschool Kempen Vroedkunde” als kans om het beroepenveld nauwer te betrekken.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat kennis over het opzetten, berekenen en uitschrijven van de resultaten van een eenvoudig onderzoek algemeen en levend aanwezig dient te zijn in beide co-departementen. De commissie meent dat in het kader van eerstelijnszorg de competentie hechten van een ruptuur of episiotomie nog beter in het programma verankerd kan worden. De commissie stelt dat de focus nog sterker gericht dient te zijn op autonomie en verantwoordelijkheid van de toekomstige vroedvrouw, op de competenties om een zwangerschap te vervolgen, om vrouwgerichte zorg te verstrekken en om een klein bedrijf te beheren. De commissie moedigt de opleiding aan om teaching exchange, zowel inkomend als uitgaand, te realiseren om het programma waar mogelijk te laten aansluiten bij de internationale ontwikkelingen in het vakgebied . De commissie ondersteunt de intentie van de hogeschool om vroedkundig onderzoek te initiëren en vraagt in de nabije toekomst kleinschalig vroedkundig onderzoek te initiëren voor ”Katholieke Hogeschool Kempen Vroedkunde”.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding is lineair, consistent en logisch opgebouwd. In het eerste jaar ligt de nadruk op de beschrijving en benadering van de normale situatie, in het tweede jaar op laagrisico situaties en in het derde jaar op hoogrisico situaties en eerstelijnszorg. De student evolueert van afhankelijk naar zelfstandig. In het volgende jaar is telkens een vervolg op de leerinhoud van het voorgaande jaar te merken. Binnen de opleiding wordt aan dit principe de consequentie gekoppeld dat studenten met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma niet kunnen kiezen voor een opleidingsonderdeel met vervolg op een opleidingsonderdeel waarvoor ze niet geslaagd zouden zijn. Opleidingsonderdelen groeperen opleidingsactiviteiten, waarvan de inhouden meestal verwant zijn. De keuzemogelijkheden voor opleidingsonderdelen zijn beperkt. De studenten van campus Turnhout hebben keuzemogelijkheden voor stage in het tweede jaar en voor vakken en stage in het derde jaar. De opleiding op
238 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
campus Lier voorziet tot nu toe geen keuzemogelijkheden. De studenten kunnen in hun derde jaar wel een voorkeur uiten voor één vrije stage van drie tot vier weken. De aandacht voor de flexibilisering van het programma is nog beperkt. De opleiding geeft dit ook zelf aan. Het is niet duidelijk hoe dit zal aangepakt worden. Er zijn flexibele leerwegen binnen het bestaande programma onder de vorm van deeltijds onderwijs en brugprogramma’s. De diversiteit aan flexibele leerwegen neemt alsmaar toe, waardoor het voor docenten soms moeilijk wordt om studenten te volgen in hun persoonlijk traject. Dit vraagt eveneens bijkomende inspanningen op organisatorisch vlak. Het is belangrijk om ook hier een duidelijke samenhang van het programma te bewaken. Het departement voorziet een schakelprogramma van Vroedkunde naar Verpleegkunde en omgekeerd. Een brugprogramma met 102 studiepunten wordt aangeboden voor obstetrie en gynaecologie verpleegkundigen op campus Turnhout. Na het behalen van het bachelordiploma bestaat de mogelijkheid tot instromen in het schakelprogramma van de masteropleiding en door te stromen naar het masterprogramma. Studenten die deelnemen aan internationale uitwisselingsprogramma’s krijgen in het departement een aangepast programma zodanig dat de buitenlandse leerinhoud kan worden gevalideerd. De commissie meent dat het co-departementaal overleg voldoende aandacht besteedt aan de zorg voor een logisch en sequentieel opgebouwd programma. De integratie van theorie en praktijk wordt duidelijk bewaakt. Uit de gesprekken blijkt dat de keuze voor een vakkengericht curriculum vooral ingegeven is vanuit een onbekendheid met competentiegericht werken. De opleidingsteams geven aan dat dit competentiegericht aspect in de toekomst sterker aanwezig zal zijn, maar het vraagt tijd. De commissie betreurt in dit verband ook dat er geen duidelijke curriculumprocedure aanwezig is over de twee departementen heen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt dat beide departementen komen tot een duidelijke curriculumprocedure in de versnelde evolutie naar een competentiegericht curriculum.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 239
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studietijdmetingen geven aan dat de studie haalbaar is en de totale studiebelastingstijd van 1 800 uren niet overschrijdt. De resultaten worden gebruikt als basis voor aanpassingen aan het curriculum. De studenten geven aan dat de opleiding zwaar is door onder andere de vele opdrachten, de lange les- en stagedagen, en de reflectieverslagen. Dit alles neemt niet weg dat zij toch tevreden zijn over de studiebelasting over de drie jaren heen. Het programma is inderdaad erg gevuld en sturend, waardoor voor de student te weinig ruimte overblijft voor initiatief, integratie en studievreugde. Factoren zoals de mogelijkheid tot studiebegeleiding, de bereikbaarheid van lectoren/praktijklectoren, het mentoraat op campus Turnhout en de studentenbegeleiding op campus Lier, dragen bij tot de studeerbaarheid van het programma. De meeste verbeterinitiatieven ontstonden uit in het verleden geïnventariseerde belemmerende factoren.
240 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Het co-departement Turnhout heeft ten tijde van de gesprekken de studiepunten nog niet opgenomen in de beschrijving van de opleidingsonderdelen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie vraagt blijvende zorg voor concrete en goed communiceerbare gegevens om de studielast op te volgen. Daarbij dient de transparantie bevorderd te worden door eenzelfde lijn te volgen in de twee codepartementen. De commissie stelt dat met de sterke punten van beide gebruikte meetsystemen gestreefd dient te worden naar één transparant eenvoudig studietijdmeetsysteem. De commissie vraagt de opleiding zowel de aantallen als de inhoud van de verschillende opdrachten en verslagen als team te bewaken.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op beide campussen worden diverse werkvormen en onderwijsleermiddelen gebruikt. Hierbij wordt gestreefd aan te sluiten bij de doelstellingen, het didactische concept en de karakteristieken van de studenteninstroom. De individuele lector/praktijklector heeft in de keuze van werkvormen een grote vrijheid die, zo merkt de commissie op, niet gestuurd wordt door het departement. De lectoren/praktijklectoren geven aan dat de afstemming op het niveau van de studenten voorop staat. De studenten waarderen de variatie aan werkvormen. De hogeschool, het departement of de opleiding kiest, zoals eerder aangegeven, niet voor een expliciet didactisch model. Door het ontbreken van die gedeelde visie op goed onderwijs, wordt weinig vernieuwend gewerkt, waardoor de beoogde competenties uit het beroepsprofiel in de verdrukking zouden kunnen komen. In een aantal opleidingsonderdelen zijn casussen en opdrachten opgenomen, maar deze werkvormen zijn niet systematisch aangestuurd vanuit het curriculumoverleg. Enkele jaren geleden werd een keuze gemaakt in de richting van begeleide zelfstudie. Dit concept uit zich ondermeer door de vermindering van het aantal contacturen en de toename van zelfstudieopdrachten. De commissie merkt op dat het opdrachtgestuurd werken beperkt aanwezig is en nog niet duidelijk herkenbaar is doorheen de opleiding. Zij stelt vast dat de opleiding veel aandacht besteedt aan het vaardigheidsonderwijs in het skillslab. De leermiddelen voor het vaardigheidsonderwijs zijn gedeeltelijk aanwezig en niet ten volle aangepast geplaatst in het co-departement Turnhout. In het co-departement Lier zijn zij ruim voldoende aanwezig en redelijk adequaat geplaatst. De commissie stelt dat de ontwikkeling van een onderwijskundig concept een vereiste is om competentiegericht werken te ondersteunen. Initiatieven zoals het gebruik van een portfolio op campus Lier en een sterk uitgewerkte stagemap op campus Turnhout kunnen dit proces mee inbedding geven.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 241
De hogeschool kent een sterk ICT-beleid. Zowel op campus Lier als campus Turnhout worden er inspanningen geleverd om docenten te stimuleren nog meer gebruik te maken van de elektronische leeromgeving Toledo. Die aansturing is sterker aanwezig op campus Turnhout.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om een duidelijk onderwijskundig concept te ontwikkelen om het competentiegericht leren en werken gericht te ondersteunen. De commissie stelt dat het praktische gedeelte van de opleiding nog beter ondersteund dient te worden door leermethoden in de theoretische opleidingsonderdelen. De commissie stelt dat de opleiding zich degelijk dient te bezinnen over het proces van de afstemming van vormgeving en inhoud op een competentiegericht en tevens vroedkundig gericht onderwijsprogramma.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschoolwerkgroep Examenreglement bestaat uit vertegenwoordigers van alle departementen en bekijkt jaarlijks het examenreglement op interne consistentie, praktische uitwerking en overeenstemming met (nieuwe) wetgevende ontwikkelingen en jurisprudentie terzake. Het algemene examenreglement dat door de raad van beheer werd goedgekeurd, wordt in de departementen toegepast. Bij aanvang van het academiejaar ontvangt elke student een jaarplan waarop alle examendagen staan aangeduid. Tijdens de onthaaldagen wordt het examenreglement toegelicht. Voor de aanvang van de eerste semesterexamens wordt het per opleiding uitgelegd door het adjunct-departementshoofd op campus Turnhout en door het departementshoofd op campus Lier. Uit de gesprekken blijkt dat het examenreglement bekend is bij de studenten. De examenplanning wordt volgens een vaste procedure en met inspraak van de lectoren/praktijklectoren en de studenten opgemaakt, en tijdig aan de studenten bezorgd. De deliberatieprocedures zijn duidelijk. De commissie stelt vast dat de bepalingen van het examenreglement niet altijd op dezelfde wijze toegepast worden in de beide departementen. Verder meent zij dat het toetsbeleid evenwichtig is, met in het eerste en tweede jaar een duidelijke spreiding en geleidelijkheid van partiële, naar semestriële en eindexamens. De opleiding besteedt zorg aan de validiteit en de betrouwbaarheid van het toetsen. Dit blijkt onder andere uit de initiatieven voor bijscholing hierover. Inzage van de examenvragen toont een grote diversiteit en geeft aan dat zij aansluiten bij de doelen van de verschillende opleidingsonderdelen. Het niveau van de examenvragen stemt meestal overeen met de beoogde leerdoelen en inhouden. In de opleiding op campus Lier ontbreekt bij de examenvragen van verschillende opleidingsonderdelen elk verband met het bereiken van de beoogde competenties en is de vraagstelling niet altijd vroedkundig maar eerder verpleegkundig gericht. De wijze waarop
242 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
de examens georganiseerd zijn, wordt duidelijker bekend gemaakt door de ECTS-fiches op campus Turnhout dan op campus Lier. De ombudsdienst werkt goed op de beide campussen. Bij betwistingen met betrekking tot de evaluatie kan zowel de student als de lector/praktijklector een beroep doen op de ombudsdienst. Studenten krijgen de kans om hun examens in te kijken. Zowel op campus Lier als op campus Turnhout worden bij de eerstejaarsstudenten de rapporten besproken. Voor het klinisch onderwijs opteerde de opleiding voor geïntegreerde toetsen. Er wordt echter nog niet competentiegericht getoetst. De aanpak van de toetsing van zowel de communicatieve, verpleegtechnische als verloskundige vaardigheden na het vaardigheidsonderwijs is verschillend op beide campussen. Campus Turnhout brengt de vaardigheden aan tijdens de lessen. Studenten hebben daarna de mogelijkheid om op vrijwillige basis te oefenen in het skillslab. Na toetsing gaan ze op stage om deze vaardigheden verder te ontwikkelen. Campus Lier ontwikkelde transparante checklists voor het vaardigheidsonderwijs. Hierdoor kunnen de studenten zich grondig voorbereiden op hun praktijktesten die docentonafhankelijk gebeuren. Voor de stage wordt uitgekeken naar de gedragsindicatoren die binnen de associatie zullen uitgewerkt worden. Ondertussen evalueert de opleiding de stages met grote zorg. De commissie waardeert de verschillende soorten en werkvormen van stagebegeleiding en de goede stagegidsen. De eindbeoordeling van stage wordt op campus Turnhout vastgelegd na overleg tussen de verschillende stagedocenten. Eén vaste beoordelaar woont al deze besprekingen bij en zorgt voor de eenvormigheid bij de beoordelingen. Op campus Lier legt de klassenraad het stagecijfer vast. Ook aan de evaluatie van het afstudeerproject wordt zorg besteed. Zo wordt op campus Turnhout de kwaliteit van het afstudeerproject duidelijk bewaakt door de inschakeling van twee lezers naast de promotor. Op campus Lier berust de beoordeling bij de begeleider en een lezer, beide behorend tot de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie vraagt de opleiding de scheiding tussen de stagebeoordeling en de stagebegeleiding te blijven nastreven. De commissie raadt de opleiding aan om zowel in het klinisch als in het theoretisch onderwijs zorg te besteden aan de afstemming van de evaluatie en de toetsing op de te bereiken competenties, en daarbij eenduidigheid na te streven voor beide campussen. Extra training van de lectoren/praktijklectoren, mentoren en studenten om hen goed en eenduidig te informeren over het systeem van praktijkbeoordeling zou de transparantie naar al deze betrokkenen vergroten. De commissie stelt dat de beoordeling van de eindwerken van de co-departementen Lier en Turnhout op elkaar dienen afgestemd te worden om te waken over de beoordeling enerzijds en het behaalde niveau anderzijds.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 243
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie:
campus Lier: voldoende campus Turnhout: onvoldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool volgt de wettelijke voorschriften met betrekking tot de toelatingsvoorwaarden voor campus Lier, echter niet voor campus Turnhout. Het adviesgesprek dat bij instroom plaatsvindt, geeft niet altijd een duidelijk en juist beeld van de opleiding bij de studenten. Buitenlandse studenten die de Nederlandse taal niet beheersen, worden na een intakegesprek in functie van hun niveau van taalkennis al dan niet verplicht om deel te nemen aan een centraal door de hogeschool georganiseerd taalexamen. Verder wordt voor geen enkel opleidingsonderdeel van het eerste jaar een bepaalde voorkennis verwacht. De opleiding organiseert geen specifieke voorbereidingsprogramma’s. Zij geeft aan dat daar op campus Turnhout verandering in zal komen gezien de zeer heterogene instroom van studenten. Studenten met een bachelordiploma Verpleegkunde komen in aanmerking voor een verkort programma. Ze volgen een programma van 120 studiepunten. In de deeltijds aangeboden formule volgen studenten gemiddeld 30 studiepunten per academiejaar. Momenteel is er geen specifieke regeling voor EVC en EVK. De opleiding heeft een procedure voor het aanvragen van een individueel aangepast jaarprogramma. De commissie stelt een flexibel vrijstellingenbeleid vast. Op campus Turnhout wordt op vraag van het Nederlandse werkveld ook een brugprogramma aangeboden aan Nederlandse verpleegkundigen met een aantekening in de obstetrie en gynaecologie. Ze volgen een programma van 102 studiepunten. Het zelfevaluatierapport stelt dat de toelatingsvoorwaarden voorzien in de onderwijsregeling in overeenstemming zijn met de decretaal gestelde normen. Toch maakt de commissie in dit verband een opmerking. Niettegenstaande de gediversifieerde instroom van specifieke studenten in de opleiding vraagt de commissie het instellingsbestuur aandacht voor het volgende artikel uit het decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap (13 juli 1994) in verband met de toelatingsvoorwaarden en wel specifiek voor campus Turnhout: Art. 21. Voor de inschrijving voor een basisopleiding geldt als algemene toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van secundair onderwijs of een diploma van het hoger onderwijs, een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, met uitzondering van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid, of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend, of dat ingeschreven is op de lijst bedoeld in artikel 23. (art. V.42 van het decreet van 19-3-2004. Inwerkingtreding met ingang van het academiejaar 2001-2002).
244 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Bovenstaand artikel verschilt inhoudelijk niet van het overeenkomstige artikel 9 van het ontwerp van decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (21 april 2004), zodat dit aspect van de toelatingsvoorwaarden een aandachtspunt blijft. De commissie heeft ernstige twijfels over het diplomaniveau van bepaalde Nederlandse studenten (26 in 2003, 20 in 2004 en 18 in 2005) die met studieduurverkorting rechtstreeks toegelaten worden tot de opleiding, zonder toepassing van EVK/EVC procedures. Het gaat over obstetrie en gynaecologie verpleegkundigen die rechtstreeks instromen in het tweede jaar en een verkort programma van 102 studiepunten volgen. De brancheopleiding Verpleegkundige vervolgopleiding tot obstetrie en gynaecologie verpleegkundige kan men in Nederland volgen nadat men de opleiding A-, MBO- of HBO-Verpleegkunde (respectievelijk associate degree, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs) heeft afgerond. De opleiding wordt erkend door de Vereniging van Branche-Opleidingsinstituten Gezondheidszorg. De hogeschool heeft geen afdoend antwoord kunnen geven, ook niet in een aanvullend rapport dat werd bezorgd aan de VLHORA, over de gelijkwaardigheid van deze diplomacombinaties, vooral met A- of MBO-verpleegkunde aan HBO-verpleegkundigen die wel recht hebben op studieduurverkorting. Nochtans legt de opleiding bij inschrijving geen voorwaarden op met betrekking tot het basisdiploma dat als referentie dient genomen te worden. Dit lijkt de commissie niet correct daar de aantekening obstetrie en gynaecologie in Nederland niet als gelijkwaardig geacht wordt met een bachelordiploma. Dit laatste is echter een voorwaarde om in een hogeschool van studieduurverkorting te kunnen genieten zonder een beroep te doen op de EVC/EVK procedure. De opleiding stelt dat alle aanvraagdossiers in overleg met de verificateur werden goedgekeurd. De commissie wenst toch uitgebreid aandacht te besteden aan deze kwestie omwille van de kritiek die vanuit het Nederlandse beroepenveld wordt geformuleerd met betrekking tot deze “onterechte” toelating tot een verkorte opleiding in België waar dit in Nederland niet mogelijk is. De opleiding stelt in haar aanvulling dat een aantal vrijstellingen verleend werden op basis van EVK en EVC. Dit kan voor de toekomst het geval zijn, waarbij een procedure voor EVC/EVK kan gehanteerd worden. Op het ogenblik van de visitatie beschikte de hogeschool niet over dergelijke procedure, waardoor de twijfels bij de commissieleden met betrekking tot de in het verleden verleende vrijstellingen niet weggenomen zijn. De commissie heeft er vertrouwen in dat in de toekomst de toepassing van de EVC/EVK procedure, zoals binnen de hogeschool en de associatie uitgewerkt, correct zal worden toegepast.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie vraagt de opleiding te blijven streven naar gemengde instroom in bij de co-departementen en stelt dat daarbij de nodige aandacht en zorg dient te gaan naar aansluiting op de vooropleiding van de instromende studenten. De commissie vraagt de opleiding erover te waken dat de eigen accenten in het EVC/EVK-kader duidelijk vroedkunde-eigen accenten zullen zijn.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 245
Oordeel over onderwerp 2: Programma - voldoende -
Facet 2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma:
onvoldoende: campus Lier voldoende: campus Turnhout 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: voldoende 2.3 Samenhang van het programma: voldoende 2.4 Studieomvang: OK 2.5 Studielast: voldoende 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: voldoende 2.7 Beoordeling en toetsing: voldoende 2.8 Masterproef: niet van toepassing 2.9 Toelatingsvoorwaarden: voldoende: campus Lier onvoldoende: campus Turnhout
-
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: op campus Lier het programma nog geen degelijke concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde eindkwalificaties van de opleiding voor wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen voor de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde; op campus Turnhout het programma een degelijke concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde eindkwalificaties van de opleiding voor wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen; de leerdoelen van het programma en de programmaonderdelen een gepaste vertaling zijn van de vooropgestelde eindkwalificaties en dat dit op campus Lier duidelijker gescheiden dient te worden van de opleiding bachelor verpleegkunde; de opleiding een zekere structuur hanteert bij de programmaherziening en de -vernieuwing en dat het beroepenveld daar concreter bij betrokken kan worden; de opleiding aandacht besteedt aan de professionele gerichtheid van het programma; de opleiding voldoet aan de formele eisen betreffende de studieomvang; de inhoudelijke samenhang van het programma aandacht krijgt; de opleiding met zorg vormgeving en inhoud op elkaar probeert af te stemmen en daarbij nood heeft aan een transparant onderwijsconcept; de beoordeling en de toetsing in de opleiding transparant zijn voor de betrokkenen en een proces doormaken van afstemming op de leerdoelen; de opleiding een flexibel vrijstellingenbeleid voert en dat EVC/EVK nog ingevoerd moet worden; de opleiding gepaste aandacht besteedt aan toegepast wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening; de internationale dimensie in de opleiding aandacht krijgt in functie van het programma en nog verstevigd kan worden; de toelatingsvoorwaarden op campus Turnhout op het ogenblik van de visitatie niet in overeenstemming zijn met de decretale regels, maar dit bij toepassing van een EVK/EVC procedure in de toekomst wel kunnen zijn. Op basis van de oordelen over de verschillende facetten oordeelt de commissie het onderwerp 2: Programma, toch als positief. De commissie maakt een positieve afweging omdat zij van oordeel is dat er voldoende potentieel en wil aanwezig is om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
246 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie:
campus Lier: voldoende campus Turnhout: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In uitvoering van het decreet en de besluiten stelt het hogeschoolbestuur jaarlijks de personeelsformatie samen. De werkgroep Personeelscontingentering vergadert enkele keren per jaar en adviseert het directiecomité, het hogeschoolonderhandelingscomité en het hogeschoolbestuur. In de maand april of mei kent het departement zijn personeelscontingent. De wijze waarop binnen de departementen het toegekende contingent wordt aangewend, is beschreven. De commissie waardeert het globale personeelsbeleid van de hogeschool, dat duidelijk gericht is naar de opleidingen. Het hogeschoolbestuur kent de opleidingen en probeert hiermee rekening te houden bij de contingentering. Het gehanteerde systeem van taakbelasting is doorzichtig. De begeleiding van nieuwkomers krijgt veel aandacht: ieder nieuw personeelslid wordt individueel begeleid door een ervaren personeelslid. De commissie merkt een hoge inzet en een groot enthousiasme op bij het personeel. Het professionaliseringsbeleid is opgenomen in het onderwijsontwikkelingsplan van de hogeschool en staat in het teken van onderwijsinnovatie; vandaar de overgang naar een meer vraaggestuurde bijscholing. De hogeschool geeft informatie over verschillende initiatieven tot nieuwe onderwijsontwikkelingen, bijvoorbeeld door de onderwijsmarkt. Ook de uitwisseling tussen de beide co-departementen is een grote stimulans tot reflectie. Initiatieven voor bijscholing kunnen volgens de commissie nog meer gestructureerd en systematisch verlopen. Ook het overleg binnen de associatie wordt vanuit dit oogpunt bekeken. Terecht wordt opgemerkt dat de sterk uitgebouwde bibliotheken ook de lectoren/praktijklectoren uitnodigen om zich blijvend te verdiepen in vakkennis en onderwijskundige literatuur. Uit het overzicht van het personeel blijkt een goede verdeling tussen gegradueerden (lectoren met praktijkervaring) en academisch personeel. Op campus Lier hebben alle lectoren/praktijklectoren en op campus Turnhout hebben de meeste een getuigschrift pedagogische bekwaamheid of een aggregatiediploma. Aan het codepartement Lier zijn 4,65 VTE van het contractuele personeel vroedvrouw, op campus Turnhout is dat 5,05 VTE. Naast de genoten opleiding en het type diploma is relevante beroepservaring een belangrijk selectiecriterium. In Turnhout zijn twee vroedvrouwen en in Lier één verpleegkundige zonder een bijkomende academische vorming gedeeltelijk ingeschaald als lector in de opleiding Vroedkunde. Op gepaste momenten worden door het opleidingshoofd functioneringsgesprekken en door het departementshoofd (campus Lier) of adjunct-departementshoofd (campus Turnhout) evaluatiegesprekken gevoerd. De commissie meent dat de functioneringsgesprekken meer expliciete informatie dienen te geven over de eigen rol en positie in het team en de bijdrage aan het team. Op beide departementen bestaat een taakverdeling tussen het opleidingshoofd als de inhoudsverantwoordelijke en het departementshoofd als de functionele overste. Voor de lectoren/praktijklectoren is de drempel laag.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 247
In tegenstelling tot de beleidsvisie, waarin de opleidingscoördinator wordt gezien als inhoudsverantwoordelijke van de opleiding, stellen de coördinatoren zelf dat ze deze positie niet (willen) innemen. Vooral voor de campus Lier, maar ook voor de campus Turnhout stelt de commissie voor om meer formele verantwoordelijkheid te geven aan de opleidingscoördinator, zodat deze functie meer sturing kan geven aan de lectoren/praktijklectoren bij de bewaking van het competentieprofiel, de implementatie van het nieuwe curriculum en de kwaliteitsbewaking aan de basis. Dit zal de profilering, de eigenheid en ongetwijfeld de kwaliteit van de opleiding Vroedkunde ten goede komen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat gepaste training dient aangeboden te worden aan het leidinggevend en het coördinerend personeel. De commissie stelt dat staf- en lijnfuncties correct dienen ingevuld en uitgevoerd te worden zodat mogelijke systeemfouten voorkomen worden. Initiatieven tot bijscholing door de uitwisseling van onderwijs- en vakdeskundigheden tussen de beide codepartementen dient meer gestructureerd en gesystematiseerd te worden.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: - De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De meerderheid van de personeelsleden op beide campussen heeft een professionele ervaring in het beroepenveld, hoewel er niet veel nog in het werkveld staan en een combibaan hebben. Daarom acht de opleiding de stagebegeleiding zo belangrijk en valt bij campus Lier de keuze op werkbegeleiding, die volgens de commissie op die wijze niet de meest geschikte vorm is om de eigen beroepspraktijk te actualiseren. De personeelsleden staan voornamelijk door de stagebegeleiding in contact met de beroepspraktijk en participeren in tal van organisaties. De meeste zijn vroedvrouw en/of verpleegkundige en velen hebben een bijkomend academisch diploma behaald. De verhouding van het aantal vroedkundigen tegenover de totaliteit van het personeel is echter niet zo hoog. Op campus Lier bedraagt die 41%, op campus Turnhout 35%. De opleiding heeft een vrij evenwichtige spreiding over de verschillende specialisaties binnen het beroep. Academisch gevormd onderwijzend personeel zoals artsen, psychologen, juristen, filosofen en diëtisten, hebben vanuit een specifieke deskundigheid een eigen inbreng in de vorming van de studenten. De opleiding werkt met gastsprekers, die allen actief zijn in diverse sectoren van het beoogde beroepenveld. Door hun dagelijkse aanwezigheid brengen deze gastsprekers voortdurend de beroepsrealiteit in de opleiding binnen zowel voor de studenten als voor de docenten.
248 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Er is regelmatig overleg met het beroepenveld. Ook de bevraging van de afgestudeerden staat in het teken van die beroepsgerichtheid, evenals de jaarlijkse mentorendag, vooral dan in Lier. Ook Turnhout stelt initiatieven voorop. De maatschappelijke dienstverlening van beide co-departementen is bijna integraal gericht op het beroepenveld en zorgt voor leerrijke uitwisselingen. Vooral opleidingen, cursussen en studiedagen worden georganiseerd. Soms nemen de opleidingen het initiatief, dikwijls worden zij georganiseerd op vraag van instellingen of organisaties uit het beroepenveld. Vooral campus Lier heeft een breed aanbod aan posthogeschoolvormingen. Campus Turnhout wijst in dit verband op het vormingscentrum dat dezelfde campus deelt. Het projectmatig wetenschappelijk onderzoek was tot nu toe eerder beperkt. Recent werden door de hogeschool op dit vlak belangrijke beleidsstappen gezet vanuit het gegroeide besef dat projectmatig wetenschappelijk onderzoek een belangrijk middel is om de synergie tussen het werkveld en de onderwijsinstelling te ontwikkelen. De internationale contacten met een aantal buitenlandse partnerinstellingen is eerder beperkt tot de gedrevenheid enkele personen. Het is belangrijk dit enthousiasme ook structureel te onderbouwen en uit te breiden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat meer vroedvrouwen, die voeling hebben met het brede beroepenveld van vroedkunde, als gastsprekers dienen ingezet te worden. De commissie vraagt de opleiding erover te waken dat verpleegkundige leidinggevenden en onderwijsmedewerkers de eigen beroepsattitude en -perceptie van zorg om ziekte te bestrijden niet projecteren op het programma en de studenten van de Vroedkunde opleiding. De commissie is van mening dat de co-departementen Turnhout en Lier samen één vroedvrouwenopleiding dienen te zijn met voldoende vroedvrouwen als lector/praktijklector en met één “leider” die vroedvrouw is. Het is aangewezen om de actieve betrokkenheid van docenten bij vroedkundig onderzoek te initiëren en te integreren in het onderwijs. De commissie raadt de opleiding aan werk te maken van docentenuitwisseling met buitenlandse onderwijsinstellingen, waar vroedvrouwen werken als onderwijzend personeel. De commissie adviseert de opleiding vormen van bedrijfsstages te overwegen voor praktijklectoren om het contact met het actuele beroepsveld te bewaren.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 249
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De voorbije jaren heeft de opleiding, ondanks de gunstige evolutie van het studentenaantal, een drastische inkrimping van het personeelsbestand gekend ten gevolge van de wijzigingen in de financiering van de opleidingen door de overheid. De inkrimping heeft het personeelsbeleid van de afgelopen jaren grondig beïnvloed. Daar beide co-departementen onafhankelijk van elkaar functioneren en er geen uitwisseling van personeel plaatsvindt, wordt bij de berekening van de ratio’s elk co-departement afzonderlijk bekeken. Het is de mening van de commissie dat deze keuze de efficiëntie niet te goede komt, meer bepaald voor lectoren met een beperkte maar specialistische inbreng. In het academiejaar 2003-2004 heeft campus Lier een contingent van 30,57 personeelsleden, van wie 27,34 0P en 3,23 ATP, en campus Turnhout 30,61 personeelsleden, van wie 27,22 OP en 3,39 ATP. Het feitelijke personeelsbestand van campus Lier is 26,10 VTE onderwijzend personeel en 3,25 VTE administratief personeel, van campus Turnhout 26,30 VTE onderwijzend personeel en 3 VTE administratief personeel. Het verschil van respectievelijk 1,22 en 1,31 VTE tussen het toegewezen contingent en het feitelijke personeelsbestand wordt verantwoord door de inbreng van een vrij groot aantal gastsprekers. Een bijkomend voordeel van de keuze voor gastsprekers biedt de opleiding financieel de mogelijkheid om meerdere BNB-opleidingen in te richten. Gastsprekers blijken immers beduidend goedkoper te zijn dan statutaire personeelsleden. In de BNB-opleidingen wordt het merendeel van de onderwijsactiviteiten verzorgd door gastsprekers. De inbreng van de statutaire personeelsleden beperkt zich tot de coördinatie van de opleidingen, de studentenbegeleiding, de begeleiding van de stages en het doceren van enkele cursussen. Om een relevant beeld te krijgen van de verhouding tussen het personeelsbestand en de studentenaantallen zijn er twee invalshoeken. Worden de studentenaantallen van de BNB-opleidingen buiten beschouwing gelaten en wordt uitgegaan van het volledige toegewezen contingent, dan is de verhouding 11,39 studenten per personeelslid gebaseerd op 61,18 personeelsleden voor 697 financierbare studenten. Wordt uitgegaan van een volledige invulling van het toegewezen contingent en worden alle studenten, ook die van de BNB-opleidingen, meegeteld, dan is de verhouding 14,29 studenten per (statutair) personeelslid gebaseerd op 61,18 personeelsleden voor 874 studenten. De commissie stelt dat beide opleidingen een goede studentdocentratio hebben. Op basis van het zelfevaluatierapport kunnen de verhoudingen student/docent berekend worden. Voor campus Turnhout met 9,17 VTE of 8,63 VTE , afhankelijk van de tabel, met 40% opdracht voor het departementshoofd en voor 97 studenten in academiejaar 2002-2003, met daarbij 0,45 VTE gastlectoren komt de studentdocentratio op 11,18. Voor campus Lier met 4,925 VTE (6,635 met ATP en departementsdirectie) voor 89 studenten per 1 februari 2004 is de studentdocentratio 18,07.
250 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Bij de visitatie blijkt uit de recente cijfers dat in Turnhout 11,3 VTE beschikbaar is voor 197 studenten. Dit geeft een studentdocentratio van 17,43. In Lier is 9,45 VTE beschikbaar voor 105 studenten, wat een studentdocentratio oplevert van 11,11. In Lier omvatten de 26,10 VTE onderwijzend personeel 15,20 lectoren en 10,90 praktijklectoren. In Turnhout omvatten de 26,30 VTE onderwijzend personeel 17,80 lectoren en 8,50 praktijklectoren. De commissie stelt een goede verhouding praktijklectoren en lectoren vast. Ook de leeftijdspiramide zit goed. Het aandeel deeltijdse lectoren is vrij groot, wat de betrokkenheid bij de opleiding enigszins kan beperken. De commissie merkt echter veel inzet en enthousiasme op. Zij merkt trouwens op dat het ziekteverzuim in de beide co-departementen laag is. De vertegenwoordiger van het personeel dringt duidelijk aan op bijkomende financiering om blijvend te kunnen voorzien in de kwaliteit van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding alert te zijn op burn-out bij het personeel, en vooral het middenkader, in beide co-departementen. De commissie stelt dat zorg dient besteed te worden aan de werklast van het personeel in het kader van de veelheid aan taken in de opdracht.
Oordeel over onderwerp 3: Personeel - voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel:
-
Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
voldoende voor campus Lier goed voor campus Turnhout voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: beide opleidingen beschikken over deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de hogeschool een personeelsbeleid voert dat duidelijk gericht is op de opleidingen; de ruime beroepsexpertise borg staat voor de realisatie van een degelijke opleiding; werkbegeleiding en leerbegeleiding gehanteerd worden en dat de opleiding waakzaam dient te zijn voor een blijvende praktijkexpertise van de lectoren/praktijklectoren; de aandacht en inzet voor vakdeskundige en onderwijsdeskundige professionalisering als een blijvend gegeven erkend zijn door zowel het beleid als het personeel; het personeel zich zeer laagdrempelig opstelt, wat de opleiding sterk studentgericht maakt; internationalisering een plaats heeft in de opleiding en dat structuur en informatie de medewerkers verder kan stimuleren om internationale contacten uit te bouwen. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 251
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie:
campus Lier: goed campus Turnhout: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De infrastructuur van campus Lier is in 2003 uitgebreid met een nieuw hoofdgebouw, deze van campus Turnhout in 1999. De infrastructuur draagt bij tot het welbevinden van de studenten en het onderwijzend personeel op beide campussen. Beide campussen zijn verzorgd en beschikken over ruime, mooi uitgeruste en eigentijdse onderwijsruimten die gedeeltelijk gemeenschappelijk gebruikt worden met de vierde graad Verpleegkunde. Deze onderwijsruimten zijn kwalitatief geschikt om de doelstellingen van de opleidingen te realiseren. In alle lokalen kunnen de docenten gebruik maken van een brede waaier aan audiovisuele apparatuur. De aula’s zijn uitgerust met aangepaste technologieën op het vlak van presentaties. Op beide campussen bevindt zich een vaardigheidscentrum, dat gedeeld wordt met de opleiding Verpleegkunde en de vierdegraadsopleiding. De commissie stelt dat het volledig nieuw uitgebouwde vaardigheidscentrum op campus Lier een bijzondere vermelding verdient. Het huidige vaardigheidscentrum op campus Turnhout is vrij minimaal uitgebouwd voor praktijkgroepen tot 25 studenten. Voor deze campus wordt echter een nieuwbouw in het vooruitzicht gesteld. In Lier bestaat er een duidelijke bewaking en planning wat het gebruik van het vaardigheidscentrum betreft. Het materiaal zelf, de checklijsten, het beheer en de opvolging van het gebruik door de studenten is minimaal in Turnhout. De skillslabs zijn degelijk ingericht en bevorderen de zelfwerkzaamheid van de studenten. Beide campussen beschikken over een ruime en uitgebreide bibliotheek. Het aanbod omvat relevante publicaties en audiovisuele programma’s voor de opleiding, het onderzoek of de uitoefening van het beroep in Vlaanderen. Engelstalige publicaties worden verworven indien ze belangrijk zijn of een hiaat in de Nederlandstalige collectie opvullen. Ook interactieve multimediapakketten worden steeds meer op cd-rom of dvd aangeboden. Bij de aanschaf van databanken wordt zoveel mogelijk geopteerd voor toegang via het internet. Er wordt samengewerkt met de andere hogeschoolbibliotheken, vooral met de hoofdbibliotheek te Geel en met de bibliotheek van het codepartement, maar de catalogi van beide co-departementen zijn niet onderling consulteerbaar. Interbibliothecair leenverkeer is mogelijk. Mits een gefundeerde aanvraag kan elke lector/praktijklector leermiddelen laten aankopen door de bibliotheek. Eerstejaarsstudenten krijgen in het begin van het academiejaar een introductiesessie in de bibliotheek. De commissie stelt een goed werkend bibliotheekbeleid vast, vooral in Turnhout, met de nadruk op een studielandschap en overleg met de opleiding. Er zijn ruime mogelijkheden voor elektronische databanken, die de studenten ook van thuis uit kunnen raadplegen. In beide departementen beschikken zowel het onderwijzend personeel als de studenten over moderne computerfaciliteiten. De hogeschool en de lokale werkgroep Informatica onderhouden en verbreden de ICTmogelijkheden. Elke gebruiker kan zowel thuis als op de campus aan de nodige informatie. De commissie meent dat de ICT-voorzieningen studentgericht zijn, goed bereikbaar en zeer betaalbaar voor generatiestudenten.
252 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Er is een ruime mogelijkheid tot huisvesting voor studenten, zowel in Lier als in Turnhout. Studenten- en docentenfaciliteiten zijn voldoende aanwezig op beide campussen. Campus Lier beschikt over schermen waarop de laatste wijzigingen in de uurroostering weergegeven worden. Deze wijzigingen worden echter niet door het leerplatform Toledo of een andere elektronische weg kenbaar gemaakt, zodat de student steeds de verplaatsing naar de campus moet maken. Op beide campussen is een opleiding vierde graad Verpleegkunde aanwezig, die dezelfde lokalen gebruikt. Dit heeft duidelijke gevolgen voor de praktische organisatie van het onderwijs. Zo wordt op campus Turnhout gewerkt met lestijden van 50 minuten wat een ingewikkelde herberekening van aantal lesuren inhoudt. En op campus Lier hebben nog veel personeelsleden een opdracht in zowel de hogeschool als in de vierde graad.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding een vroedkundige thuisbevallingsunit in te richten op beide codepartementen. De commissie adviseert de opleiding om een oefensetting voor het hechten van een ruptuur of episiotomie een permanente plaats te geven in de vaardigheidslokalen op beide co-departementen. De commissie vraagt de opleiding waakzaam te zijn voor het gevaar van versnippering van middelen door het feit dat op beide campussen een volledig uitgeruste bibliotheek aanwezig is. Zij vraagt de hogeschool om initiatieven te nemen om de catalogi van beide bibliotheken onderling consulteerbaar te maken.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In de hogeschool is een overkoepelende werkgroep Studie- en studentenbegeleiding werkzaam. Deze is als een vaste werkgroep van de onderwijsraad samengesteld uit vertegenwoordigers van alle departementen. De hogeschool kiest voor een decentraal beleid op het gebied van studentenbegeleiding. Op voorstel van deze werkgroep wordt door de directie een begeleidingsplan voor studie- en studentenbegeleiding goedgekeurd. De departementen kiezen jaarlijks autonoom en in overleg met de studenten de acties die zij willen ondernemen. Hoewel de visietekst zeer beperkt uitgeschreven is, stelt de commissie een concreet uitgeschreven begeleidingsplan met aandacht voor instroom-, doorstroom- en psychosociale begeleiding vast. De uitvoerige bijlagen bij het zelfevaluatierapport zijn verhelderend. Tijdens de gesprekken wordt verduidelijkt dat de studiebegeleiding zo dicht mogelijk bij de student wil staan, wat betekent dat de lectoren/praktijklectoren een grote rol spelen in de studiebegeleiding. De lector/praktijklector is tegelijk beoordelaar en begeleider.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 253
De werkgroep Studie- en studentenbegeleiding organiseert vierjaarlijks een bevraging bij studenten over hun tevredenheid van deze begeleiding en jaarlijks twee vormingsmomenten rond studiebelemmerende of studiebevorderende aspecten. Deze vorming is vooral bedoeld voor klastitularissen, mentoren, ombudsdiensten en studiebegeleiders van de hogeschool. Onderwerpen die aan bod kwamen, zijn onder andere studiemethodiekbegeleiding en dyslexie. De werkgroep Studie- en studentenbegeleiding bevraagt ook de motieven van de studenten die hun studie in de loop van het academiejaar beëindigen. De resultaten van deze enquête kunnen gebruikt worden om per departement verbeteracties te plannen. Een afhakersregistratie door de opleiding verschaft gegevens om het begeleidingstraject eventueel bij te sturen. De opleiding levert heel wat inspanningen om abituriënten voldoende informatie te verstrekken over de mogelijkheden van hun studiekeuze zoals de website, de opleidingsbrochures, de folders, een mailing aan potentiële studenten, deelname aan de SID-in beurzen in Vlaanderen, medewerking aan de promotietoer K.U.Leuven ‘ Sleutel aan je toekomst’. Naast de georganiseerde informatiemomenten zijn er de jaarlijkse opendeurdag en de studiedagen voor de CLB-medewerkers en een aantal informatiedagen. Op vraag van secundaire scholen worden er schoolbezoeken afgelegd, waarbij de opleidingscoördinator informatie verstrekt over de opleiding. Uit de resultaten van het tweejaarlijkse instroommotivatie-onderzoek bij de beginnende studenten haalt de werkgroep Public relations elementen om het proces te evalueren en bij te sturen. In beide departementen werd vorig jaar een kernteam lectoren/praktijklectoren als inschrijvingsteam opgericht om de kandidaten zo volledig mogelijke te informeren. Op campus Turnhout loopt een project “diversiteit” waarbij doelgericht gewerkt wordt aan een verbreding van de doelgroepstudenten, vooral anderstaligen. Hiervoor zoekt de opleiding aansluiting bij het aanpalende vormingscentrum en de OKAN-klassen, de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers. De opleiding organiseert vóór de aanvang van het academiejaar een onthaaldag voor de nieuwe studenten. Zij ontvangen dan informatie over de campus, het departement, de ondersteunende diensten en de opleiding. De studentenbegeleiders verdelen de studenten in didactiekgroepen op campus Lier en in mentoraatgroepen op campus Turnhout. Campus Turnhout organiseert twee afzonderlijke halve dagen voor brugstudenten. Deze studenten krijgen een persoonlijke mentor toegewezen. Per didactiekgroep/mentoraatgroep krijgen de studenten een academische agenda, de lessenrooster en de informatie- en studiegids, die op campus Lier door de studentenbegeleider en op campus Turnhout door de mentor wordt toegelicht. De eerstejaarsstudenten worden intens begeleid door de opleiding. In het tweede en derde jaar wordt ervan uitgegaan dat de student geleerd heeft hoe hij zelf zijn studieproces kan sturen. Er wordt nog individuele hulp aangeboden als de student daarom vraagt. De studentenbegeleiders van het betreffende jaar staan verder ter beschikking om individuele studenten te adviseren. De concrete initiatieven over studiebegeleiding worden op campus Lier besproken in de departementale werkgroep Studentenbegeleiding en op campus Turnhout door de studiebegeleiders en het adjunctdepartementshoofd. De commissie stelt gestructureerde departementale acties vast op beide campussen. Zo organiseren de studiementoren en studentenbegeleiders op regelmatige momenten sessies voor de studenten met het oog op studiemethodes, dit echter op vrijblijvende wijze. Op campus Lier wordt voor bepaalde onderwijsactiviteiten in het eerste jaar een monitoraat voorzien. De studenten geven aan dit positief te ervaren. Campus Turnhout organiseert op specifieke vraag van de studenten monitoraat voor bepaalde onderwijsactiviteiten. Voor specifieke vragen tijdens het vaardigheidsonderwijs in het skillslab kunnen de studenten terecht bij de toezichthoudende lector/praktijklector. De commissie stelt vast dat voor de studiebegeleiding vooral remediërend gewerkt wordt en dat rekening gehouden werd met de heterogene groep instromende studenten. Door de laagdrempeligheid kunnen de studenten gemakkelijk en snel terecht bij hun lectoren/praktijklectoren en begeleiders. Toch vraagt de commissie
254 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
een grotere structurele verankering in functie van een meer preventieve studiebegeleiding gericht op studenten met een beperkte vooropleiding. Dit is belangrijk in functie van een toekomstig EVC-beleid. Alle informatie voor studenten met een brugopleiding en zij-instromers is gecentraliseerd bij de verantwoordelijke docent/coördinator op campus Lier of bij het adjunct-departementshoofd, in samenwerking met de administratie op campus Turnhout. Deze verantwoordelijke organiseert in het begin van het academiejaar het onthaal waarop de studenten alle nodige informatie op maat krijgen. Ook tijdens de opleiding is deze persoon het aanspreekpunt. Om verdere continuïteit te waarborgen, wordt aan iedere student een stagecoach toegewezen voor het ganse opleidingsjaar. De studenten geven aan tevreden te zijn over de informatie met betrekking tot de bestaande begeleidingsvormen. Er is structureel tijd voorzien voor de bespreking van de stage-evaluaties en de examens in het eerste jaar. De evaluatiemomenten van stageresultaten zijn organisatorisch/structureel ingebouwd in de jaarplanning. De studentencoach begeleidt studenten bij hun activiteiten in medezeggenschapsorganen. Op campus Lier wordt gedurende één week een informatiebeurs ”Wat na het afstuderen” georganiseerd, waarbij studenten kennis kunnen maken met de BNB-opleidingen en de Masteropleiding. Op campus Turnhout wordt deze informatie tijdens de jobbeurs gegeven. In de bibliotheek ligt een map met vacatures voor de geïnteresseerden. Studenten met een psychosociale problematiek kunnen beroep doen op een interne medewerker van de departementen. Bij problemen die een intensievere hulpverlening vereisen, wordt in samenspraak met de student gezocht naar gepaste externe hulpverlening. In de studiegids staat bij wie studenten terecht kunnen bij financiële of juridische problemen. De commissie meent dat de ombudsdienst voldoende toegankelijk is voor en bekend is bij de studenten. Beide campussen hebben een alumnibeleid. De commissie heeft waardering voor het peter- en meterschap door de derdejaars op campus Lier. Hoewel de commissie weinig concretisering ziet geven de eerstejaarsstudenten aan dat dit goed ervaren wordt. De werkgroep Internationalisering stelde duidelijke richtlijnen en een selectieprocedure op voor internationale contacten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat een structuur voor preventieve studiebegeleiding ontworpen en verankerd dient te worden in beide co-departementen. De commissie raadt de opleiding aan op beide co-departementen te starten met een nieuw en uitgeprobeerd portofolio als supervisie en begeleiding voor stage. De commissie vraagt de beide co-departementen eenzelfde benaming voor dezelfde aspecten van studie- en studentenbegeleiding te overwegen.
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen - voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen:
goed voor campus Lier
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 255
-
Facet 4.2 Studiebegeleiding:
voldoende voor campus Turnhout voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen: de opleiding over voldoende en degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt om het programma volwaardig uit te werken; het volledig nieuw uitgebouwde en voortreffelijk uitgeruste vaardigheidscentrum op campus Lier een bijzondere vermelding verdient mede door de aanpak van het gebruik ervan en dat de voorziene vernieuwing van het vaardigheidscentrum op campus Turnhout de opleiding ten goede zal komen; de hogeschool de nodige aandacht besteedt aan materiële voorzieningen om onderwijsvernieuwing te kunnen bewerkstelligen; het bibliotheekbeleid doelgericht en gebruiksvriendelijk ontwikkeld en uitgevoerd wordt; de collectie beantwoordt aan duidelijk vooropgestelde criteria en gericht is op actuele vakliteratuur. De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding: de studiebegeleiding en studentenbegeleiding vanuit de hogeschool gerealiseerd worden op basis van een beleid met visie; dit een gedragen gegeven is in het departement en de opleiding; de studentenbegeleiders de didactiekgroepen op campus Lier en de mentoraatgroepen op campus begeleiden in alle aspecten van het leerproces gedurende de volledige studieloopbaan; de informatie voor instroom, doorstroom en uitstroom degelijk uitgewerkt is; de ombudsfunctie voldoende toegankelijk is voor en bekend is bij de studenten; Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
256 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool heeft een duidelijke visie op integrale kwaliteitszorg. In het zelfevaluatierapport wordt het kwaliteitsbeleidsplan van de hogeschool helder beschreven. Het valt de commissie trouwens op dat in het onderwerp Interne kwaliteitszorg verhoudingsgewijze veel meer plaats inneemt in het zelfevaluatierapport en op een andere wijze geschreven is dan de andere onderwerpen. Vooral de kwaliteitszorg op het niveau van de hogeschool wordt beschreven. Kwaliteitszorg is structureel verweven in de hogeschool. Een overkoepelende kwaliteitsraad en diverse kwaliteitswerkgroepen zijn in een matrixstructuur verweven. In de schoot van de overkoepelende kwaliteitsraad is in beide co-departementen een departementale kwaliteitsraad werkzaam Het hogeschoolbestuur stelt dat de hogeschool ook een voortrekkersrol heeft in de associatie voor kwaliteitszorg en kwaliteitsontwikkeling, vooral dan voor het onderdeel indicatoren. De hogeschool is lid van de European Foundation for Quality Management (EFQM). Er is een duidelijk, vooral centraal beleid aanwezig. Dit beleid wordt verduidelijkt in het kwaliteitshandboek dat ook aan andere hogescholen werd voorgesteld. Elk departement heeft een deelhandboek, opgesplitst in het TRIS-gedeelte en een documentengedeelte. Uit de gesprekken blijkt duidelijk het belang dat gesteld wordt aan de TRIS-score die gehanteerd wordt voor een sterktezwakte-analyse. Aan de hand van deze analyse worden prioritaire acties vastgelegd. Alle bevragingen worden gestuurd vanuit de kwaliteitsraad. Er is in de hogeschool bovendien een coördinator die het technische aspect van de bevragingen in kaart brengt. De eigenlijke implementatie van de bevragingen wordt overgelaten aan de verantwoordelijken in de respectievelijke departementen. De commissie stelt vast dat heel veel aandacht gehecht wordt aan procedures, het meten en het in kaart brengen van doelgerichte gekozen indicatoren. Dit geeft aanleiding tot verschillende tevredenheidsstudies, zoals ook aangegeven in het zelfevaluatierapport. Nog in het zelfevaluatierapport wordt terecht gewezen op het gevaar van ontsporing van de meetcultuur en wordt terecht aangedrongen op rationalisaties. De departementale kwaliteitsraad fungeert als een beleidsondersteunend en –adviserend orgaan. Enkele leden volgden de tweedaagse EFQM-assessoropleiding. De opleiding baseert haar acties, waar mogelijk, op meetresultaten. Een overzicht van beschikbaar cijfermateriaal en de concrete openbare rapporten van de ongeveer vijftien metingen op elke campus zijn raadpleegbaar op het kwaliteitshandboek. De effectieve bewaking van de onderwijsprocessen op het microniveau blijft voor de commissie echter minder duidelijk. Getuige hiervan is de vastgestelde grote verscheidenheid in kwaliteit van de ECTS-fiches en de cursussen. De commissie besluit dat de kwaliteitsbewaking nog onvoldoende vertaald is naar en op het opleidingsniveau zelf. Dit is ook een reden waarom de commissie, zoals hierboven aangegeven, pleit voor meer verantwoordelijkheid voor beide
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 257
opleidingscoördinatoren. De commissie stelt dat de kwaliteitscyclus niet consistent is in de opleiding en dat te veel aspecten op het niveau van de opleiding getuigen van een nog te lage kwaliteitszorgbenadering.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de PDCA-kwaliteitscyclus beter dient bewaakt te worden op opleidingsniveau. De commissie meent dat een rationalisering van metingen en korte valide lijsten op beide campussen aangewezen zijn om opvolging op opleidingsniveau waar te kunnen maken. De commissie vraagt de nodige ondersteuning door de departementale raad, de kwaliteitsraad, de coördinatieraad bij de uitwerking van de voorstellen tot verbetering.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In bijlagen van het zelfevaluatierapport worden de verbeteracties in opvolging van de laatste doorlichting duidelijk aangegeven. Het is echter niet duidelijk wat er precies is gerealiseerd van de geplande verbeteringen. Ook de gesprekken brengen geen duidelijkheid hieromtrent. De kwaliteitswerkpunten worden elk academiejaar omschreven en opgevolgd. Zij zijn erg divers. Enerzijds dienen actuele knelpunten opgelost te worden, anderzijds verdient het preventieve luik de nodige aandacht. De onderwerpen die in het algemene werkplan worden opgenomen, worden naast uit de hogervermelde TRIS-scoreoefening bij het onderwijzend personeel uit nog verschillende andere bronnen gehaald zoals teamvergaderingen, bevragingen en metingen bij studenten en afgestudeerden. De opleiding geeft aan dat hoewel ad hoc problematiek nog een relatief groot deel van de vergadering van de kwaliteitsraad beslaat, naast het curatieve luik ook het preventieve luik stilaan in belangrijkheid wint. Zij stelt dat dit voor hen een essentiële evolutie is. Het informatiebeleid en de ontwikkeling van het onderwijskundig pad op campus Turnhout zijn hiervan voorbeelden. Er wordt in voldoende mate rekening gehouden met de resultaten van de metingen. Er zijn op geregelde momenten peilingen bij de studenten. De opleidingshoofden geven aan dat hiermee rekening gehouden wordt bij de curriculumherziening, doch dit kan niet echt concreet gemaakt worden, tenzij wat de resultaten van een aantal studietijdmetingen betreft.
258 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleidingen gezamenlijk duidelijke concrete doelen met tijdspad en verantwoordelijken dienen op te stellen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De decretaal vereiste raden en overlegorganen zijn aanwezig. Op beide campussen is de studentenraad actief en is de studentencoach de verbindingspersoon tussen de studenten en de kwaliteitsraad. De verslagen van de studentenraad op campus Lier worden aan het departementshoofd doorgegeven en worden opgenomen in het kwaliteitshandboek. Er gaat vooral aandacht naar kortetermijnacties. De studentenraad van campus Turnhout behandelt geen individuele noden maar werkt thematisch en probeert nu ook langetermijnopdrachten te benaderen zoals flexibilisering. In het co-departement Lier zijn de staf en sommige lectoren/praktijklectoren nog niet overtuigd van de waardevolle inbreng die studenten kunnen hebben in de kwaliteit van de opleiding. In het co-departement Turnhout zijn de studenten assertiever en hebben zij de leiding overtuigd van hun waardevolle inbreng en bijdrage in de onderwijsprocessen. Er is een sterke betrokkenheid van het werkveld bij de organisatie van de stages en een eerder beperkte bij de curriculumontwikkeling. Het werkveld is vertegenwoordigd in de departementale raad, maar niet in de departementale kwaliteitsraad. De afgestudeerden worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Er is een goed alumnibeleid.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding op campus Lier de studenten nog meer naar waarde te schatten en nog meer te betrekken bij de kwaliteitszorg van de opleiding.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 259
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg op hogeschoolniveau met visie ontwikkeld is; een dynamisch kwaliteitszorgsysteem, gebaseerd op het EFQM-systeem, de aanzet is in de opleiding tot het systematisch werken met de PDCA-aanpak en dat hieraan explicieter dient gewerkt te worden; systematisch bevragingen uitgevoerd worden over de verschillende aspecten van het onderwijs bij relevante doelgroepen, waarbij de opleiding alert dient te blijven voor overbevraging; de opleiding systematisch tot maatregelen ter verbetering van de interne kwaliteitszorg komt met inspraak van betrokkenen en dat het beroepenveld nog actiever kan betrokken worden; Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
260 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De afgestudeerden zijn tevreden over de genoten opleiding en voelen zich goed voorbereid op hun werk. Vooral de laagdrempeligheid van en de begeleiding door de lectoren/praktijklectoren stellen zij op prijs. Over de tewerkstelling van de afgestudeerden zijn weinig gegevens beschikbaar. Veel afgestudeerden kunnen werken in verschillende settings in Europa omdat zij zelf ook initiatieven genomen hebben tijdens de opleiding om bepaalde stages te volgen, en op die manier de competentie van hechten en van de zwangerschap opvolgen aan het eind van de opleiding, volledig beheersten. De deelname van studenten aan internationale projecten is redelijk groot. Campus Turnhout heeft het lopende academiejaar acht aanvragen, campus Lier negen. De deelname van het personeel is zeer beperkt. Internationalisering blijkt geen prioriteit te zijn in de hogeschool en is gebaseerd op de persoonlijke interesses van de lectoren/praktijklectoren. De commissie merkt op dat niettegenstaande de sterke meetcultuur, het werkveld nog niet bevraagd is over het niveau van afgestudeerden. Uit de gesprekken blijkt het proces om de realisatie van de doelstellingen en de competenties, zoals vermeld in het beroepsprofiel, te detecteren nog in gang gezet moet worden. De opleiding stelt in dit verband hoge verwachtingen bij het werk van de associatiewerkgroep. Doornemen van enkele eindwerken en de bijbehorende programma’s van beide co-departementen toont verschillen. In het co-departement Turnhout ligt de lat hoog terwijl in het co-departement Lier sterk aangeleund wordt bij de criteria van de opleiding Verpleegkunde. Op het voorblad van sommige eindwerken van het co-departement Lier staan geen promotoren en copromotoren vermeld. In beide co-departementen ontbreken literatuurlijsten in heel wat eindwerken.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding de mate van realisatie van de doelstellingen nog degelijker kan onderzoeken in beide co-departementen. De commissie raadt de opleiding aan de beoordeling van de eindwerken van het co-departementen Lier en Turnhout gelijk te laten lopen en elkaar te bevragen over het behaalde niveau. De commissie raadt de opleidingen aan een gezamenlijk internationaliseringprogramma te ontwerpen en elkaar te steunen en inspireren.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 261
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Een werkgroep Indicatoren van de hogeschool heeft sinds academiejaar 2002-2003 de opdracht gekregen om een reeks kwaliteitsindicatoren te destilleren. De werkgroep heeft het eerste academiejaar een reeks indicatoren gedefinieerd. De kwaliteitscoördinator van campus Turnhout is betrokken bij de uitwerking. De indicatoren zijn raadpleegbaar in het elektronische indicatorentabellenboek. De werkgroep Studentenbegeleiding onderzoekt de studiestoppers. De resultaten zijn beschikbaar op het kwaliteitshandboek. De slaagpercentages over vijf academiejaren voor alle studenten variëren op campus Lier tussen 45,9% en 69,4% voor het eerste jaar, tussen 75,0% en 92,9% voor het tweede jaar en tussen 87,5% en 100% voor het derde jaar. Voor campus Turnhout liggen de cijfers tussen 53,6% en 81,5% voor het eerste jaar, tussen 74,1% en 95,8% voor het tweede jaar en tussen 90,9% en 100% voor het derde jaar. De slaagcijfers over dezelfde vijf academiejaren voor de studenten die deelnamen aan de examens variëren op campus Lier tussen 51,52% en 86,67% voor het eerste jaar, 88,23% en 100% voor het tweede jaar en bedraagt het cijfer 100% voor het derde jaar. Voor campus Turnhout liggen deze cijfers tussen 81,82% en 100% voor het eerste jaar, bedraagt het cijfer 100% voor het tweede jaar, en 100% voor het derde jaar. De gemiddelde studieduur op campus Lier is 3 jaren en 2 maanden, op campus Turnhout 3 jaren en 2,5 maanden. Op campus Lier studeren 84% van de studenten na drie jaren af, 14% met een jaar vertraging en 1% doet er vijf jaren over. Op campusTurnhout zijn deze cijfers 82%, 18% en 0%. Zowel uit het zelfevaluatierapport als tijdens de bezoeken aan beide locaties blijkt dat tal van procesverliezen in beide co-departementen hun oorsprong vinden in het onafhankelijk van elkaar ontwikkelen van materialen.
262 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat het rendement van de opleiding verhoogd kan worden door samen te werken als één opleiding Vroedkunde aan deze hogeschool.
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: de opleiding degelijk inzetbare vroedkundigen aflevert; kwaliteitsindicatoren gehanteerd worden om het rendement op te volgen; de rendementscijfers bekend zijn; internationalisering een plaats heeft in de opleiding en geen prioriteit is; de slaagcijfers en gemiddelde studieduur van beide opleidingen voldoet. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 263
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage bij het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1 Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2 Programma: Onderwerp 3 Personeel: Onderwerp 4 Voorzieningen: Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6 Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding positief. In haar reactie op het eerste opleidingsrapport geeft de opleiding aan de volgende acties of verbeteringen gepland of uitgevoerd te hebben: aan de studenten Verpleegkunde met een aantekening in de obstetrie en gynaecologie wordt een portfolio gevraagd en wordt een volledige EVK/EVC procedure doorlopen. De commissie heeft op basis hiervan geen aanpassing van de oordelen doorgevoerd.
264 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol K e m pe n
1
OVERZICHTSTABEL OORDELEN
score facet
score onderwerp voldoende
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud
voldoende voldoende voldoende 1
onvoldoende: Lier
2
voldoende: Turnhout
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid 2.3: Samenhang 2.4: Studieomvang 2.5: Studielast 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud 2.7: Beoordeling en toetsing 2.8: Masterproef 2.9: Toelatingsvoorwaarden
voldoende voldoende OK voldoende voldoende voldoende niet van toepassing voldoende : Lier
2
onvoldoende: Turnhout
Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel
3
voldoende 1
voldoende: Lier
2
goed: Turnhout
Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen
voldoende voldoende voldoende 1
goed: Lier
2
voldoende: Turnhout
Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
De oordelen in deze tabel zijn van toepassing voor: -
1
2 3
campus Lier campus Turnhout
Indien in de tabel één enkel oordeel staat vermeld dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Ingeval een separate beoordeling is gegeven aan één of meer afstudeerrichtingen, locaties en/of varianten dan is dit in de tabel opgenomen. campus Lier campus Turnhout
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l K e mpe n | 265
266 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
2.7
Katholieke Hogeschool Leuven
Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: De Katholieke Hogeschool Leuven ontstond in 1995 uit een fusie van zes hogescholen uit de regio Leuven-Diest. Zij biedt professionele bacheloropleidingen en voortgezette opleidingen aan, waaronder een aantal bachelor na bacheloropleidingen (BNB-opleidingen),verdeeld over vijf studiegebieden: Gezondheidszorg, Handelswetenschappen en bedrijfskunde, Industriële wetenschappen en technologie, Onderwijs en Sociaal-agogisch werk. In deze studiegebieden worden ook posthogeschoolvorming, projectmatig wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening aangeboden. De professioneel gerichte bacheloropleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde zijn samengebracht in het departement Verpleegkunde & Vroedkunde. Vóór de fusie in 1995 was het departement een afzonderlijke hogeschool, gekend als het Sint-Elisabethinstituut voor verpleegkunde en vroedkunde. De opleiding bestaat sinds 1928 en heeft dus al een 75-jarige traditie. De opleiding Vroedkunde is jarenlang een specialisatie geweest na twee jaar basisopleiding Verpleegkunde en is pas sinds 1995 als afzonderlijke driejarige opleiding ingericht in Vlaanderen. Op 1 februari 2004 telde de opleiding Vroedkunde 120 studenten. In 1999 bekrachtigde de raad van bestuur de missie van de Katholieke Hogeschool Leuven die het resultaat was van overleg in de overlegorganen. Om deze missie te kunnen waarmaken heeft de Katholieke Hogeschool Leuven een bewuste keuze gemaakt voor een gedecentraliseerde structuur met vijf zelfsturende departementen. Om een goede verbinding te realiseren tussen de departementen en de centrale diensten, werd in 2001-2002 een matrixstructuur uitgewerkt. Het directieteam bestaat uit departementale leidinggevenden en de algemeen directeur. Het formuleert strategische krachtlijnen op beleids- en onderwijsniveau. Voor deze krachtlijnen van de Katholieke Hogeschool Leuven nemen zij de verantwoordelijkheid voor de gehele hogeschool. Ze worden daarin bijgestaan door coördinatoren van de centrale diensten. De interne samenhang wordt verder versterkt via interdepartementale werkgroepen die voor bepaalde thema's binnen de krachtlijnen actief zijn. Op centraal niveau werden overkoepelende lijnen uitgezet om de onderwijsinnovatie te stimuleren en de interdepartementale synergie te bevorderen. Conform het decentralisatieprincipe namen de departementen en opleidingen initiatieven om de onderwijsdoelen te operationaliseren. In maart 2001 besliste het directieteam opleidingscommissies op te richten. Zij bepalen het onderwijsbeleid en geven er richting aan, meer bepaald voor de onderwijskundige aspecten in brede zin, van de basisopleiding(en) en optie(s)/afstudeerrichting(en). Zij houden daarbij rekening met de adviezen van de medezeggenschapsorganen. In het departement Verpleegkunde & Vroedkunde heeft de kernopleidingscommissie Vroedkunde die taken opgenomen voor de opleiding Vroedkunde. Globaal beoogt de Katholieke Hogeschool Leuven een competentiegericht, flexibel, kwaliteitsvol onderwijs te realiseren binnen een waardenkader gericht op duurzame ontwikkeling. Om deze doelstellingen te realiseren zette zij in haar onderwijsontwikkelingsplan voor 2003-2006 negen actielijnen uit binnen het onderwijsniveau en het beleidsniveau. Om de onderwijssynergie in de Katholieke Hogeschool Leuven te bevorderen, werd in 20022003 de interdepartementale opleidingscommissie opgericht. In opvolging van het onderwijsontwikkelingsplan formuleerde de interdepartementale opleidingscommissie in 2003-2004 een overkoepelende onderwijsvisie voor de opleidingen van de Katholieke Hogeschool Leuven. Deze onderwijsvisie geeft de resultaten aan die van het onderwijs worden verwacht, en geeft zo ook richting aan de kwaliteitszorg. De visie profileert het onderwijs van de hogeschool en geeft richting aan het hogeschoolbeleid. De visie gaat uit van het wordingsproces van de student tot een beroepspersoonlijkheid via het ”leren”. In het academiejaar 2001-2002 startte de opleiding Vroedkunde met de onderwijsvernieuwing.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 267
De basisprincipes van deze vernieuwing zijn: een generieke en competentiegerichte opleiding aanbieden, waarbij zoveel mogelijk afgestapt wordt van (academische) vakindelingen. De nodige competenties van de beroepsbeoefenaar worden als leidraad voor de inhoud gehanteerd; de structuur van de opleiding modulair uitwerken. Een module is een geheel van opleidingsonderdelen, dat een duidelijke samenhang en integratie vertoont voor de student; het zelfsturend leren bevorderen met geleidelijke overgang van docentgestuurd onderwijs naar studentgestuurd onderwijs. Op 11 juli 2002 heeft de Katholieke Hogeschool Leuven in het raam van de Bologna-akkoorden een associatieovereenkomst met de K.U.Leuven ondertekend. De associatie K.U.Leuven is een formeel samenwerkingsverband tussen twaalf hogescholen en de universiteit K.U.Leuven. De associatie telt zes hogescholen die een opleiding Vroedkunde aanbieden: de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, de Katholieke Hogeschool Kempen, de Katholieke Hogeschool Limburg, de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende en de Katholieke Hogeschool Leuven. Sinds september 2001 werken vertegenwoordigers van alle partnerinstellingen op regelmatige basis samen in verschillende overleggroepen zoals de deelwerkgroep Curriculumopbouw vroedkunde. Wat de kwaliteit van het zelfevaluatierapport betreft, stelt de commissie vast dat de inhoud sterk vanuit de opleiding Verpleegkunde werd aangegeven. Sommige facetten zijn uitgebreid beschreven, andere summier. De gesprekken hebben de hiaten kunnen dichten. De commissie stelt tijdens het bezoek vast dat het rapport in de presentatie en in enkele delen van de inhoud het onderwijsteam dat enthousiast en gedreven is, te kort doet.
268 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Om competentiegericht te worden heeft de opleiding allereerst een visie op het vroedkundig onderwijs bepaald en een competentiegericht opleidingsprofiel ontwikkeld. Naar analogie met de opleiding Verpleegkunde werd de indeling van basiscompetenties en sleutelkwalificaties gehanteerd. Hiervoor werden de richtlijnen van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling gevolgd. In november 2002 werd de eigen visie van de opleiding Vroedkunde in de kernopleidingscommissie en focusgroep goedgekeurd. Op basis hiervan is de vernieuwing van het curriculum gestart in het academiejaar 2002-2003. De deelwerkgroep Curriculum vroedkunde van de associatie K.U.Leuven stelde een eenvormige visie op over het vroedkundig onderwijs en de competenties van de professioneel gerichte bacheloropleiding, gebaseerd op zowel nationale als internationale regelgeving en wetgeving. De deelname van een onderwijzend personeelslid van de opleiding aan de werkgroep heeft bijgedragen tot maximale afstemming. Het competentieprofiel vertrekt vanuit de competenties zoals beschreven door Pool, en anderen, (2001), die ze indeelt volgens de rollen van de vroedvrouw als persoon, van de coach/begeleider, de zorgverlener, de professional, het teamlid, en de organisator. In dit competentieprofiel zijn ook de algemene, beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties vervat zoals bepaald door het structuurdecreet. Dit opleidingsprofiel werd in april 2004 goedgekeurd door de stuurgroep van de associatie na raadpleging van het werkveld. De deelwerkgroep Vroedkunde van de associatie besliste dat elke hogeschool de visie en de competenties naar een eigen opleidingsprofiel vertaalt. In de opleiding aan de Katholieke Hogeschool Leuven zijn de competenties gebaseerd op functies en niet op rollen. Alle competenties, geformuleerd door de associatie, zijn er wel in terug te vinden. Het competentieprofiel van het departement Verpleegkunde & Vroedkunde werd in 2003-2004 ter bijsturing voorgelegd aan vroedvrouwen van het werkveld, aan mentoren, lectoren en praktijklectoren van de opleiding Vroedkunde en aan studenten Vroedkunde uit de overlegorganen. De hogeschool werkt met het eigen competentieprofiel zoals intern goedgekeurd in 2002. De volledige vernieuwing van de opleiding Vroedkunde werd daarop afgestemd en vormt hierdoor een coherent geheel. Het is de bedoeling om in 2006 de opleiding af te stemmen op het competentieprofiel van de associatie en dus van het
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 269
decreet. Deze procedure heeft ook de goedkeuring gekregen van de werkgroep van de associatie. Tot dan zijn de algemene en algemeen beroepsgerichte competenties van het decreet grotendeels terug te vinden in de sleutelcompetenties van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling. De beroepsspecifieke competenties zijn dan de andere. Verwarrend is wel dat deze beroepsspecifieke competenties door de Dienst voor Onderwijsontwikkeling als basiscompetenties bestempeld werden, terwijl de basiscompetenties door het decreet omschreven worden als alle competenties: algemene, algemeen beroepsgerichte en beroepsspecifieke. De ontwikkeling van het eigen opleidingsprofiel is gebaseerd op de wetgeving, houdt rekening met gegevens van binnenlandse en buitenlandse instellingen en relevante publicaties. Het opleidingsprofiel geeft een duidelijk en gestructureerd beeld van de competenties waartoe de vroedvrouw wordt opgeleid en sluit aan bij het beroepsprofiel. Er wordt rekening gehouden met de evolutie van de zorgvraag. De huidige samenleving vraagt een competente en geëngageerde vroedvrouw, die in staat is om als professioneel deskundige, verantwoorde totaalzorg op maat te geven aan de vrouw in haar familiale en sociale context. De visie op onderwijs sluit aan bij het concept van krachtige leeromgevingen. De student wordt uitgedaagd om zijn leerproces actief in handen te nemen. De beroepsspecifieke competenties van het opleidingsprofiel zijn samengebracht in een duidelijke overzichtsmatrix en worden ingedeeld op basis van functies, meer bepaald de vroedkundige zorgfunctie, de organisatie- en coördinatiefunctie, de agogische functie en de professionele ontwikkeling. Voor elk functioneel geheel zijn drie dimensies van competenties, namelijk kennis en inzicht, vaardigheden in termen van gedragsgeoriënteerde competenties, en beroepsspecifieke attitudes uitgewerkt. Alle competenties sluiten aan bij de kernopdracht van de vroedvrouw, die engagement en verantwoordelijkheidszin in de verantwoorde zorg op maat ten aanzien van de totaalbenadering van de vrouw in haar familiale en sociale context inhoudt. De sleutelkwalificaties, weergegeven in de richtlijnen van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, werden geconcretiseerd in waarneembare gedragingen. Ze zijn onderverdeeld in contextcompetenties, performantie- en perspectiefcompetenties. De opleiding voldoet aan de criteria voor professioneel gerichte bacheloropleiding. De doelstellingen gaan uit van het opleidingsprofiel en zijn doordacht gedoseerd. De aandacht tussen domeinspecifieke competenties en de sleutelcompetenties is evenwichtig verdeeld. De opleiding getuigt van een emancipatorische visie op het beroep van vroedvrouw. De commissie stelt ook vast dat een maatschappelijke, ethische dimensie duidelijk aanwezig is. Het competentieprofiel wordt vertaald en opgedeeld in modules, die in een modulewijzer verduidelijkt worden. Hij vermeldt onder andere de ingangseisen tot de module, de algemene doelstelling, de basiscompetenties en sleutelcompetenties, de specifieke doelstellingen en inhouden, de verplichte en aanbevolen literatuur, de toetsing en de evaluatie. De studenten en de betrokken lectoren/praktijklectoren zijn in het bezit van de modulewijzer, die ook te raaplegen is op het elektronisch leerplatform Blackboard. Naast algemene toelichting bij het begin van het academiejaar geeft de moduleverantwoordelijke bij de start van elke module uitleg over de doelstellingen en het opzet. Moduleontwikkelingsgroepen voor de onderwijsvernieuwing bevorderen bij de lectoren/praktijklectoren het werken met een competentiegericht opleidingsprofiel. Door na te gaan of leerinhouden en doelstellingen aansluiten bij het opleidingsprofiel ontstond een grotere bewustwording over het competentiegericht onderwijs. Aan elke lector/praktijklector wordt gevraagd om te duiden naar welke competenties hij zich inhoudelijk richt. Er worden vergaderingen georganiseerd met de stageclusters om de doelstellingen en de opbouw van de opleiding bekend te maken bij mentoren, hoofdvroedvrouwen en vroedvrouwen. Ook de stagebegeleid(st)ers leggen de doelstellingen en specifieke leerdoelen uit op de stageplaatsen. Op mentorendagen worden de vernieuwde opleidingsdoelstellingen verder toegelicht. In het overleg met het werkveld wordt gezocht naar toegankelijke systemen voor een vlotte communicatie, zoals het plaatsen van de modulewijzers van stage op het plaatselijke intranet van de stage-instellingen.
270 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding om bij eventuele omschakeling van functies naar rollen te waken over de huidige eigenheid en de volledigheid van het opleidingsprofiel.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Het opleidingsprofiel steunt op het beroepsprofiel. De domeinspecifieke doelstellingen voldoen aan de wettelijke bepalingen en Europese voorschriften. Het competentiegericht opleidingsprofiel is uitgewerkt op basis van dat van de opleiding Verpleegkunde. De commissie meent dat hierdoor de eigen visie op vroedkunde voor een stuk ondermijnd wordt. Zij stelt vast dat de opleiding vrij sterk afgestemd is op een klinisch Vlaams beroepenveld. Toch weerspiegelt zich de holistische visie op het beroep van vroedvrouw. Zo wordt onder andere aandacht besteed aan een goede balans tussen doelstellingen en sleutelcompetenties. De commissie stelt vast dat de doelstellingen daadwerkelijk afgestemd zijn op de behoeften van het werkveld. Toch kan zij zich niet van de indruk ontdoen dat de inbreng van Verpleegkunde groot is. De focusgroep geeft regelmatig feedback op het raamwerk dat uitgewerkt is door de kernopleidingscommissie en laat de opleiding aansluiten bij de vereisten en verwachtingen van het werkveld en bij de evolutie van de vroedkundige wetenschap. Vernieuwingen in de verloskunde worden zowel door formele als informele contacten geïntegreerd in de opleiding. Zo dragen de nauwe samenwerking met gynaecologen en vroedvrouwen van de Universitaire Ziekenhuizen Gasthuisberg en met de door de opleiding als gastprofessor aangetrokken gynaecologen, vroedvrouwen en verpleegkundigen er toe bij dat de opleiding inhoudelijk actueel blijft. Een van de lectoren is nauw betrokken bij de masteropleiding Verpleegkunde en Vroedkunde. Dit bevordert de afstemming van de eindcompetenties van de professioneel gerichte bacheloropleiding op de begincompetenties van de masteropleiding. Verscheidene lectoren/praktijklectoren zijn actief lid van vroedkundige beroepsorganisaties, alsook van de borstvoedingsorganisatie. Op de opleidingsvergaderingen wordt de verkregen informatie doorgegeven en besproken.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 271
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
Om de toekomstige vroedvrouw alle kansen te geven op de Europese arbeidsmarkt dient er over gewaakt dat zelfstandigheid en autonoom werken in alle facetten van het beroep voldoende aandacht krijgen en in de praktische uitwerking terug te vinden zijn. De commissie stelt dat de samenwerking met de opleiding Verpleegkunde de eigenheid van de opleiding Vroedkunde niet mag verdrukken.
Oordeel over onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding - voldoende -
Facet 1.1 niveau en oriëntatie: Facet 1.2 domeinspecifieke eisen:
goed voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
-
-
het domeinspecifieke kader van de opleiding zich situeert in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; de doelstellingen van de opleiding duidelijk gericht zijn op zowel de algemene competenties als op de algemene beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar; de voornoemde competenties voldoen aan de decretale en beroepsspecifieke vereisten; de doelstellingen van de opleiding totstandkomen door een gestructureerd overleg met interne en externe actoren; de bekendmaking van de doelstellingen bij alle betrokkenen systematisch en structureel gebeurt, waardoor zij bekend zijn; de opleiding doelbewust werkt aan een proces van onderwijsvernieuwing dat rekening houdt zowel met de eigen holistische visie op de vroedvrouw als met de duidelijk op het beroepenveld afgestemde doelstellingen; de eindkwalificaties bij het beroepenveld getoetst worden.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
272 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Aan het opleidingsprofiel zijn specifieke leerdoelen gekoppeld, die afgeleid zijn uit het theoretische programma. De concrete doelstellingen zijn per module uitgeschreven in een modulewijzer. Elke lector/praktijklector vermeldt zijn specifieke leerdoelen. Elke module wordt geëvalueerd met een schriftelijke vragenlijst. Op basis hiervan werden al zowel inhoudelijke als organisatorische verbeteringen aangebracht. De ECTS-fiches bevatten de beschrijving van de leerdoelen, de leerinhouden, de werkvormen en de evaluaties, en zijn te raadplegen op het internet. De studenten maken over de volledige opleiding een portfolio, die ze op het einde van het derde jaar bij de overall-toets ook als bewijsmateriaal gebruiken voor de bereikte competenties. De onderwijsvorm gaat van docentgestuurd in het eerste jaar naar progressief zelfsturend in het tweede en derde jaar. In het eerste jaar is 49,5% van de opleiding naar kennisontwikkeling gericht, terwijl dat in het derde jaar slechts 9% is. Anderzijds is in het eerste jaar 19% gericht op integratie en ervaring, terwijl in het derde jaar 72% van de opleiding besteed wordt aan integratie, ervaring en reflectie. Het curriculum is opgebouwd op basis van een directe integratie van kennisbestanden en concrete situaties. De commissie stelt vast dat elementen van recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland, zoals de competentiegerichte, de studentgerichte en de modulaire aanpak, opgenomen zijn in het vernieuwde curriculum. Het verwerven van de competenties en de toetsing ervan gebeurt gefaseerd. Het eerste jaar bestaat uit vier theoretische modules en een stagemodule. Per module worden de doelstellingen weergegeven. De leerinhouden zijn een rechtstreekse vertaling van de doelstellingen. Het eerste jaar is hoofdzakelijk gericht op de gezonde mens, de normale zwangerschap, de normale bevalling, de gezonde pasgeborene, de vroedkundige basiszorg en de kraamzorg. In het tweede jaar wordt hoofdzakelijk de pathologie van de zwangerschap en de bevalling, de zieke pasgeborene en de medische pathologie besproken. Het derde jaar is vooral gericht op meer specifieke terreinen, zoals de hoogrisico verloskunde, hoogrisico pasgeborene, gespecialiseerde gynaecologie en subfertiliteit. Het modulair en competentiegericht onderwijs vertrekt niet meer van vakdisciplines, maar van de te verwerven en te bereiken competenties. Daardoor zijn de meeste onderdelen disciplineoverschrijdend. Bij de stageopdrachten wordt expliciet benadrukt dat elementen uit de verschillende disciplines moeten verwerkt worden.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 273
De commissie stelt vast dat de dosering van theoretische en praktische componenten per opleidingsjaar en over de opleidingsjaren heen goed uitgewerkt is. De gerichtheid op zelfsturing en integratie stemmen overeen met het emancipatorische concept van opleiden zoals de opleiding dat in haar visie en opleidingsprofiel duidelijk stelt. Toch merkt de commissie op dat het overzicht van de sleutelcompetenties te zeer gericht is op verpleegkundige aspecten. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de opleiding Vroedkunde bij de opstelling van het overzicht uitgegaan is van het document van de opleiding Verpleegkunde en daarbij onvoldoende aandacht heeft besteed aan de vertaalslag naar de eigen opleiding. De commissie stelt vast dat in de leerdoelen het onderscheid tussen pathologie en fysiologie in de vroedkunde niet duidelijk gesteld is. Zij meent nochtans dat daartoe toonaangevende, recente, wetenschappelijk verantwoorde evidence voorhanden is. De input bij onderwijsontwikkeling en begeleiding in de opleiding Vroedkunde is ook numeriek verpleegkundig bepaald. Van de 57 medewerkers met een contract in de opleiding Vroedkunde zijn er 29 verpleegkundige en zes vroedvrouw. Dit uit zich echter ook in het eerder klinisch verpleegkundige taalgebruik van het onderwijzend personeel en studenten. De hogeschooldirectie geeft aan dat de vroedvrouwenopleiding de kleinste opleiding is in de hogeschool en dat zij ingebed is in de Verpleegkunde. Zij stelt de splitsing Verpleegkunde-Vroedkunde te betreuren en wil, indien mogelijk, nog meer opleidingsonderdelen samenvoegen met de Verpleegkunde. De oprichting van de kernopleidingscommissie Vroedkunde in 2001-2002 en de focusgroep in 2002-2003 waren de belangrijkste procedures voor de curriculumherziening en -innovatie. De taken van beide zijn duidelijk afgelijnd en beschreven. De commissie herkent een systematische en gestructureerde PDCA-aanpak in het proces, waarbij studenten, onderwijzend personeel en werkveld betrokken worden. De opleiding houdt duidelijk rekening met de eisen van het werkveld. Zij is zich bewust van de nood aan een nog sterkere deelname door zowel studenten, onderwijzend personeel als het ruime werkveld en wil hiervan werkpunten maken. De internationalisering wordt centraal bewaakt en gestuurd. Het departement voorziet 0,40 VTE voor internationalisering. Het strategische actieplan 2002-2006 houdt duidelijke stappen en voorwaarden in. Zo moeten de studenten 20 bevallingen gedaan hebben vóór zij op internationale stage gaan en dienen zij in het kader van het project van module 12 het thema “diversiteit, meer bepaald kansarmen (allochtonen)” uit te werken. In het kader van het flexibiliseringsdecreet zal onderzocht worden hoe studenten van het derde jaar een semester van de afstudeerrichting in het buitenland kunnen volgen. Lectoren/praktijklectoren participeren in het Thematical European Network for Nurses dat de inhoud en stagebegeleiding van de opleiding Vroedkunde wil uniformiseren in Europa, en in het Florence-netwerk. Verder bieden studiebezoekenaan Turku, Finland en Denemarken mogelijkheden in de verkenning en vergelijking van programma’s. De opleiding is betrokken bij de voorbereiding van het EQUAL-project “verplegen in kleur”, dat in samenwerking met Katholieke Hogeschool Zuid-WestVlaanderen en diverse partners uit het werkveld opgezet wordt. Verder zijn docenten uit Finland, Denemarken, Spanje en China op bezoek geweest in het departement.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie stelt dat Vroedkunde als autonome onafhankelijke opleiding dient beschouwd en behandeld te worden in het opleidingenaanbod van de hogeschool en dat daarbij samenwerken met de opleiding Verpleegkunde alvast kan, maar dat nog meer samenvoegen in de huidige context ingaat tegen de beslissing dat Vroedkunde een zelfstandige basisopleiding is. De commissie vraagt dat de opleiding Vroedkunde inhoudelijk in overeenstemming met de Europese richtlijnen wordt vorm gegeven. In lijn met de holistische opleidingsvisie vraagt de commissie de opleiding meer zorg te besteden aan communicatievaardigheden in de leerdoelen en aan vaardigheidstrainingen in functie van de cliëntparticipatie in de aspecten van verloskundige zorg en van tevredenheidsmetingen over verleende verloskundige zorg. Fysiologische vroedkunde dient degelijk omschreven te worden om het onderscheid tussen verpleegkundige en vroedkundige vaardigheden duidelijk te stellen.
274 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
-
De commissie stelt dat de opleiding dient te streven naar meer vroedvrouwen in de opleiding om de eigen visie degelijk en in de juiste context uit te werken in het programma. De commissie vraagt de opleiding in het kader van de initiatieven tot internationalisering te waken over de autonomie van de opleiding en de focus op de vroedkundige zorg.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Het programma sluit goed aan bij het opleidingsprofiel. De wijze waarop het departement het opleidingsprofiel opgebouwd heeft, geeft aan dat zowel kennisontwikkeling als vaardigheidsontwikkeling op het vlak van professionele gerichtheid aan bod komen in de opleiding. De ondersteuning met een skillslab bevordert het zelfsturend leren en de zelfevaluatie. Het belang van de kwaliteit van zorg wordt duidelijk gemaakt door het systeem van persoonlijke reflectie en bijsturing op stage, en door feedback van de vroedvrouw. De helft van de opleiding bestaat uit klinisch onderwijs, waarvan het grootste deel stage inhoudt. De doelstelling van het klinisch onderwijs kadert in het competentiegericht opleidingsprofiel. De stages worden gepland in functie van de afgewerkte modules en vertrekken van duidelijke stagedoelstellingen. In het eerste jaar ligt het accent op het verwerven van vaardigheden uit de functie vroedkundige/verpleegkundige zorg. In het tweede en derde jaar Vroedkunde loopt de student een stage op verloskamer en/of op de prenatale raadpleging, neonatologie of fertiliteitsproblematiek. Op het einde van het tweede jaar en in het derde jaar loopt de student stage op een dienst “Zorg in de eerste lijn”. De stages bieden de student de kans om de zorg- en agogische functies te ontwikkelen naast de organisatie- en coördinatiefunctie en de professionele ontwikkeling. In het derde jaar verwerft de student verdere diepgang en wordt de vroedkundige zorg verleend met integratie van kennis, vaardigheden en attitudes uit de vier functies van het opleidingsprofiel. Het opzoeken en verwerken van vakliteratuur wordt opgenomen in elke stagemodule. De studenten maken van elke stage een stageverslag. In het derde jaar voeren zij ook een grondige analyse van een zorgsituatie uit, die zij onderbouwen met evidence based onderzoek, vakliteratuur en cursusmateriaal. De concrete opdrachten zijn opgenomen in de modulewijzers. De stage omvat 78 van de 180 studiepunten of 43%. Het aandeel van de stage in de opleiding neemt toe van het eerste naar het derde jaar. De interactie met de beroepspraktijk gedurende in totaal 39 weken stage bevestigt dat de opleiding in haar curriculum duidelijk aandacht besteedt aan werkveldervaring. De commissie stelt bovendien een goede aansluiting vast van het programma met de actuele beroepspraktijk mede door deze ruime aanwezigheid van stage. De voortdurende aandacht voor het werkveld maakt het mogelijk om het programma bij te sturen en te actualiseren.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 275
De organisatie van de verschillende stagemodules is elk jaar opnieuw een uitdaging, vooral omdat elke student op het einde van de opleiding moet voldoen aan de Europese richtlijnen 80/155/EEG. Om aan deze richtlijnen te kunnen beantwoorden en het voorgeschreven aantal handelingen te kunnen bereiken, kunnen de studenten inslapen op bepaalde stageplaatsen. Zij kunnen dus vanaf het tweede jaar nachtdienst hebben of inslapende wacht. De stagecoördinator en de opleidingsverantwoordelijke bewaken de procedure van de stages. De studenten ervaren de stage soms als overbelastend en zwaar. De laatstejaarsstudenten geven aan dat de stageplanning vatbaar is voor verbetering. De commissie stelt dat alle studenten dezelfde kansen dienen te krijgen om stage te lopen op de verloskamer of op de neonatologie na de theoretische module. De wetenschappelijke vorming is gespreid over de opleiding. In het eerste en het tweede jaar wordt de basis gegeven rond verloskundig wetenschappelijk onderzoek en wordt de methodiek van opzoeken van de literatuur aangeleerd. In het tweede jaar kiezen de studenten een onderwerp voor de eindproef. Zij werken dit onderwerp verder uit en presenteren het op het einde van het derde jaar. Wetenschappelijk onderzoek in de opleiding tot professioneel gerichte bachelor in de Vroedkunde heeft tot doel de beginnende beroepsbeoefenaars vertrouwd te maken met wetenschappelijke vakliteratuur. De studenten ervaren de literatuurstudie in het tweede jaar als te zwaar en vragen een duidelijkere sturing. Het belang van de eindproef wordt weerspiegeld door de negen studiepunten die aan deze studieactiviteit in totaliteit worden toegekend. De studiepunten zijn verspreid over de drie studiejaren en situeren zich voor het eerste en het tweede jaar in de opleidingsonderdelen vakliteratuur, die de noodzakelijke voorkennis voor het maken van de eindproef aanbrengen. In het derde jaar is de eindproef een op zichzelf staand opleidingsonderdeel. Het beroepenveld staat positief tegenover de onderwerpen van de eindproef. De betrokkenheid van het personeel bij (toegepast) wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening is beperkt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie stelt dat stimulering totdeelname aan vroedkundig toegepast wetenschappelijk onderzoek en een aanzet tot samenwerking met de K.U.Leuven de aspecten van de fysiologische verloskunde in de opleiding ten goede kunnen komen. De commissie adviseert de opleiding om de eerstelijnsverloskunde meer aan bod te laten komen om beginnende beroepsbeoefenaren te vormen met volledige beheersing van alle vaardigheden die horen bij het autonoom werken als vroedvrouw. De commissie raadt de opleiding aan om de stageplaatsen degelijk te screenen naar efficiëntie en effectiviteit in bijdrage tot de opleiding van de studenten.
276 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Het curriculum is sequentieel opgebouwd. De opleidingsonderdelen en de modules zijn goed op elkaar afgestemd. Hoewel de coherentie van de 15 modules gespreid over de drie studiejaren duidelijk lijkt, stelt de commissie een sterke versnippering van het programma in deelvakjes per opleidingsonderdeel vast in de modules. Bijsturing op basis van een evaluatie, zoals de opleiding zelf al aangeeft, is noodzakelijk. De verschuivingen in het programma veroorzaken onduidelijkheden bij studenten en onderwijzend personeel. Dit is uiteraard ook deels te verklaren omdat nog niet alle modules doorlopen worden Binnen de Vroedkunde is er weinig ruimte voor keuze van stageterreinen, omdat de Europese richtlijn 80/155/EEG alle opleidingen verplicht om een vooropgesteld aantal vroedkundige handelingen uitgevoerd te hebben. De opleiding stelt dat deze situatie de keuzemogelijkheden van de student hypothekeert. De associatievergaderingen bevorderen de afstemming van verschillende aspecten van de programma’s, zoals het doorlichten van de klinische vaardigheden en het maken van afspraken rondom de eindproef. De volgende stap is de afstemming van de programma’s op het competentieprofiel en de toetsing van EVC/EVK. In het eigen departement is er een actieve samenwerking tussen de opleiding Vroedkunde en de opleiding Verpleegkunde. Studenten kunnen opteren voor deeltijds studeren. Een flexibel leertraject is in het huidige systeem echter moeilijk, omdat vooral de stage van zes weken één geheel vormt en constante aanwezigheid vereist. De hogeschool biedt de mogelijkheid om een individueel aangepast jaar te volgen en om een bijkomend diploma te behalen via verkorte studieduur. Een afgestudeerde Verpleegkundige kan in twee jaarof 120 studiepunten, het diploma van vroedvrouw behalen. Ook voor een vroedvrouw is er een aangepast programma om het diploma van verpleegkundige te behalen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de sterke versnippering van het programma in deelvakken per opleidingsonderdeel te beperken. De commissie vraagt om meer ruimte te creëren in het programma voor flexibele leertrajecten, zoals deelstages, en voor keuzemogelijkheden voor studenten. De commissie vraagt de opleiding bij stageplanning en bij (aanpassingen in) roostering meer aandacht te besteden aan de bijhorende communicatie met en naar de studenten. De commissie vraagt de opleiding bij de stageplanning het verloskundige stageterrein maximaal te benutten en verpleegkundige handelingen/vaardigheden maximaal in te oefenen in een verloskundige omgeving.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 277
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen betreffende de minimale studieomvang voor de professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: In 2003-2004 werd de studietijd gemeten bij de eerstejaarsstudenten. Door de omslachtigheid van het systeem was de respons te laag zodat de gegevens niet bruikbaar zijn. De effectieve planning van de opdrachten over de volledige opleiding wordt momenteel in kaart gebracht. Op basis hiervan zullen aanpassingen gebeuren om de piekbelasting te verminderen. De commissie betreurt dat er weinig duidelijke initiatieven met betrekking tot studietijdmeting zijn. Bewaking van de studiebelasting is vooral voor de stages noodzakelijk. De gegevens over de studiebelasting van de verschillende opleidingsonderdelen in het zelfevaluatierapport vertonen onnauwkeurigheden die tijdens het bezoek gedeeltelijk rechtgezet werden. De studiebelasting voor de opdrachten, de stage, de eindproef, de literatuurstudie, de portfolio en de overall-toets is weinig gespecificeerd en blijft onduidelijk. Daardoor blijft bij de commissie het vermoeden bestaan dat studenten overbelast zijn voor een aantal taken en tijdens een aantal periodes van de opleiding. De commissie stelt vast dat de studenten zeer veel opdrachten krijgen. Om de
278 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
studielast enigszins te verminderen werd in module 1 het aantal opdrachten gereduceerd. In het tweede jaar werd het aantal contacturen sterk gereduceerd. De studenten en afgestudeerden geven aan dat stages dikwijls zeer zwaar wegen, zeker als dit gepaard gaat met inslapen. Ook ontbreken duidelijke en consistente regels. De opleiding probeert hieraan tegemoet te komen door de stageplaats op de hoogte te houden van het aantal door de student gewerkte uren. Studiebelemmerende en studiebevorderende factoren worden vooral door de SPA-enquêtes (studenten, personeel, afgestudeerden) aan het licht gebracht.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding ondubbelzinnig dient om te gaan met het meten van stagetijden en geen ontduiking van voorschriften en afspraken door stageplaatsen, al dan niet met inslapen, mag tolereren. De commissie stelt vast dat de studielast bijzonder zwaar is en dat de opleiding zich dient te bezinnen over onder andere het overaanbod aan taken en de realiteit van tijdsinvestering voor de opdrachten, de stage, de eindproef en de literatuurstudie. Zij meent dat in dit opzicht de focus op vroedkunde tijdens de opleiding wel degelijk kan behouden blijven en zelfs verbeterd kan worden, als de focus op verpleegkunde wordt beperkt.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De sterke modulaire uitbouw van het programma rond competenties wordt ondersteund door een gemotiveerde keuze van werkvormen. De werkvormen voorzien in een geleidelijke overgang van docentgecentreerde onderwijsvormen naar zelfsturing. Zij zijn uitgewerkt in leerlijnen met elk een specifieke klemtoon. De leerlijn met de nadruk op kennisontwikkeling is opgebouwd uit hoorcolleges en responsiecolleges. Een hoorcollege laat kennisoverdracht vanuit expertise toe. Het responsiecollege maakt gebruik van actieve werkvormen. In deze leerlijn horen ook begeleid en niet begeleid groepswerk thuis. In de leerlijn met klemtoon op klinische vaardigheden worden de klinische vaardigheden aangeleerd via vaardigheidsdemonstraties, video’s, cd-rom’s, begeleide en niet begeleide trainingen. De studenten oefenen docentonafhankelijk verpleegtechnische, vroedkundige en communicatieve vaardigheden in het skillslab. Zij oefenen zelfstandig maar kunnen met vragen terecht bij de praktijklectoren die permanentie houden. De commissie spreekt haar waardering uit over het skillslab, dat gepast gehanteerd wordt en dat de vaardigheidsontwikkeling van de studenten duidelijk ondersteunt. De stagebegeleiding is zeer goed uitgewerkt in de “Modulewijzer stage”. Zowel de procesbegeleiding als de leerbegeleiding ondersteunt de beoogde sleutelcompetenties, de ontwikkeling van verantwoordelijkheidszin, het zelfstandig werken en permanent leren. Dit blijkt zeer sterk uit de gesprekken met de stagebegeleiders en de afgestudeerden.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 279
Het zelfevaluatierapport geeft aan dat de leerlijn met nadruk op integratie tussen theorie en praktijk gebruik maakt van projecten, studieboeken en probleemgestuurd onderwijs. De commissie meent echter dat het probleemgestuurd onderwijs hier eerder casusgericht onderwijs betreft. In de leerlijn met klemtoon op beroepsontwikkeling staan supervisiegroepen en portfolio centraal. De studenten worden toegewezen aan een supervisor van het kernteam. In de supervisie wordt gereflecteerd op het eigen leerproces, voornamelijk vanuit ervaringen opgedaan tijdens de stages. In de portfolio worden gedurende de opleiding bewijzen verzameld waarmee de student aantoont dat hij de beoogde competenties heeft verworven. Het is de bedoeling dat de student zijn portfolio twee keer per jaar bespreekt met zijn studentenbegeleider en de medestudenten van de groep, toegewezen aan de studentenbegeleider. De commissie stelt tijdens de gesprekken en na inzage vast dat de uitgewerkte portfolio’s het studentgestuurd leren duidelijk bevorderen. De variatie aan onderwijsvormen en de vlotte manier waarmee zij toegepast worden, bieden de studenten veel mogelijkheden om het competentiegericht programma te leren. De studenten geven aan dat de blokken hoorcollege van vier opeenvolgende uren te zwaar zijn. De aangeboden onderwijsmiddelen ondersteunen de gekozen werkvormen. De opleiding voorziet onder andere in goed uitgewerkte modulewijzers en gebruikt een toonaangevend evidence handboek voor vroedkunde. De commissie stelt vast dat langzamerhand initiatieven op gang gebracht worden om e-learning te stimuleren.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie raadt de opleiding aan alert te zijn op vroedkundig taalgebruik in de leermiddelen, dat tot nu toe eerder klinisch verpleegkundig gericht is. De commissie vraagt de opleiding te waken over de tijdige beschikbaarheid van het studiemateriaal. Om de studenten te bevestigen in de juiste keuze van hun toekomstig beroep, dient het vaardigheidsonderwijs van bij de aanvang van de studie meer gericht te worden op de fysiologische bevalling. De commissie stelt dat de opleiding er structureel dient over te waken dat de studenten de aangeboden kansen gebruiken (wat op zich een aan te leren vaardigheid is) om hun verantwoordelijkheid te leren opnemen en om in het skillslab de vaardigheden te oefenen totdat ze beheerst worden.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De studenten ontvangen de eerste dag van het academiejaar het studiecontract waarin de onderwijsdoelstellingen, de onderwijsregeling en het examenreglement zijn opgenomen. Bij het begin van elke
280 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
module licht de moduleverantwoordelijke de evaluatieprocedures toe. De student kan deze informatie ook nalezen in de modulewijzer. Aan de lectoren/praktijklectoren wordt gevraagd bij het begin van hun onderwijsactiviteiten het verloop van de geplande activiteiten te overlopen en de evaluatiemethoden transparant voor te stellen. Een maand voor de start van de voorexamens worden het examenreglement en de evaluatie- en deliberatiecriteria omstandig toegelicht door de opleidingsverantwoordelijke en de studentencoördinator. De commissie stelt vast dat er een grote variatie is in toetsvormen en examenvormen. De evaluatie is grotendeels aangepast aan de beoogde doelen en werkvormen. In het kader van het projectonderwijs in het derde jaar wordt met logboeken gewerkt. Ook peerassessment wordt gebruikt. Op het einde van de opleiding wordt over het generieke gedeelte een overall-toets georganiseerd. Bij dit eindexamen moet de student ook aan de hand van zijn portfolio zijn competenties bewijzen. De sociale vaardigheden worden aan de hand van checklists via permanente evaluatie getoetst. De vroedkundige vaardigheden worden in een afzonderlijk examen geëvalueerd aan de hand van toetsprocedures. De inhoudelijke evaluatiecriteria zijn verbonden met de specifieke opleidingsonderdelen. Voor de bepaling van de eindquotering van geïntegreerde theoretische examens en van de vaardigheden zijn criteria vastgelegd. Na inzage van examens stelt de commissie vast dat de theorietoetsen niet altijd van even hoge kwaliteit zijn. Kwaliteitsbewaking betreffende het opstellen en afnemen van de toetsen en examens moet verder ontwikkeld worden. In de vernieuwde opleiding bepaalt de kernopleidingscommissie in samenspraak met de individuele lector/praktijklector de examenvorm van de verschillende opleidingsonderdelen. Het is de bedoeling het aantal examens te reduceren en te streven naar geïntegreerde examens over concrete vroedkundige situaties. In enkele modules gebeurt dat al. In de hogeschool werd in het lopende academiejaar de werkgroep Toetsbeleid opgericht, waarin onder andere gedacht wordt aan voortgangstoetsen na elke module. Meerdere examens per opleidingsonderdeel maken de belasting voor studenten onnodig groot. De evaluatie- en deliberatiecriteria zijn vastgelegd en worden consequent nageleefd. 6/20 als evaluatiecriterium op een subonderdeel leidt tot een tekort voor het volledige opleidingsonderdeel. De commissie stelt dat dit een zware sanctionering is, vooral gezien de vaststelling dat het curriculum sterk versnipperd is. Zij meent dat de deliberatiecriteria en de onderverdeling van opleidingsonderdelen kunnen leiden tot discussies in de examencommissie, waardoor het risico bestaat dat een onevenredig hoog gewicht gelegd wordt op opleidingsonderdelen met meerdere onderdelen. De commissie merkt hoe dan ook een doorlopende alertheid op bij de beoordeling en de toetsing in zowel theorie als praktijk. Tijdens de stages worden de competenties geëvalueerd. Zowel tijdens als aan het einde van de stage wordt uitgegaan van het competentieprofiel, dat geconcretiseerd is met leerdoelen voor elke stagemodule. De student, de mentor en de stagebegeleider spelen een cruciale rol in de beoordeling van de stage. De dagelijks in het begeleidingsdossier genoteerde zelfreflectie van de student en de feedback van de mentor/vroedvrouw zijn het uitgangspunt voor enerzijds de sturing van de student door de stagebegeleid(st)er en voor de evaluatie van de stage anderzijds. Het reglement maakt nog geen melding van de nieuwe beroepsprocedure zoals die is vastgelegd door de Vlaamse regering.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding aandacht te besteden aan de consistentie en het niveau van de toetsen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 281
-
De commissie stelt dat deliberatiecriteria geen te zwaar gewicht mogen toekennen aan delen van opleidingsonderdelen.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden zijn beschreven in het studiecontract. De meeste studenten, 69,5%, komen uit ASOrichtingen. Vóór deze opleiding heeft 25,3% een universitaire studie gevolgd en 13,7% een andere vorm van hogeschoolonderwijs. Dit percentage ligt hoger dan in de andere Vlaamse Vroedkundeopleidingen. Voorafgaand aan de start van het academiejaar wordt er een instapcursus biologie en chemie ingericht. De deelname is vrijblijvend. De commissie stelt vast dat verdere initiatieven in deze beperkt zijn. Naast de decretale bepalingen zijn nog andere overgangen mogelijk. Studenten van professioneel gerichte en academisch gerichte opleidingen, die na één of meer semesters naar Vroedkunde willen overschakelen, kunnen behaalde credits inbrengen. Ten tijde van het visitatiebezoek waren de EVC/EVK-criteria nog niet vastgelegd. Vrijstellingen en een individueel programma worden op basis van de voorgelegde portfolio toegekend. De opleiding is zich terdege bewust van het belang van een EVC/EVK-beleid. Daarom stelt zij dat collega’s uit het departement zullen deelnemen aan de werkgroepen die deze materie behandelen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat een toelatingsbeleid dient uitgewerkt te worden. De commissie vraagt de opleiding erover te waken dat de eigen accenten in het EVC/EVKkader duidelijk vroedkunde-eigen accenten zouden zijn.
282 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Oordeel van het onderwerp 2: programma: voldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
voldoende goed voldoende OK voldoende goed goed niet van toepassing voldoende
De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat: -
het programma een degelijke concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde eindkwalificaties van de opleiding voor wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen; de leerdoelen van het programma en de programmaonderdelen een gepaste vertaling zijn van de vooropgestelde eindkwalificaties; de opleiding een goed functionerende structuur uitgewerkt heeft om programmaherziening en -vernieuwing systematisch te evalueren en bij te sturen met betrokkenheid van de verschillende actoren; de opleiding degelijke aandacht besteedt aan de professionele gerichtheid van het programma zowel bij de uitvoering als bij de bijsturing en de vernieuwing; de opleiding voldoet aan de formele eisen betreffende de studieomvang; de opleiding waakt over de inhoudelijke samenhang van het programma en dat daarbij ruimte dient gecreëerd te worden voor flexibele leertrajecten; de opleiding met zorg de vormgeving en de inhoud van het programma op elkaar afstemt; de beoordeling en de toetsing afgestemd zijn op de leerdoelen en transparant zijn, en dat daarbij gewaakt dient te worden over de criteria; de opleiding beperkte inspanningen doet om een transparant toelatingsbeleid te voeren en actief wil meewerken aan de ontwikkeling van EVC/EVK in de hogeschool en de associatie; de internationale dimensie in de opleiding aandacht krijgt in functie van het programma.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 283
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De departementale leiding bepaalt, rekening houdend met de budgettaire mogelijkheden en behoeften, de omvang van de departementale personeelsformatie. De werving en de selectie van nieuwe personeelsleden gebeurt met inspraak van de opleidingsverantwoordelijken. De in 2002 uitgewerkte matrixstructuur wil rekening houden met de vraag van het personeel naar een evenwichtiger werkbelasting, duidelijkheid over de verantwoordelijkheidsgebieden van de leidinggevenden en gedetailleerde functiekaarten. De matrixstructuur en taakomschrijvingen werden in de afgelopen drie jaren geëvalueerd en gewijzigd en/of aangevuld op basis van nieuwe onderwijsontwikkelingen, nieuwe beleidsprioriteiten en functionerings- en evaluatiegesprekken. De functie van de opleidingsverantwoordelijken is sterk geëvolueerd van coördinerend naar leidinggevend. Zij worden actief betrokken bij aanwerving van nieuwe personeelsleden en de taakinvulling van het onderwijzend personeel. Uit de gesprekken blijkt dat duidelijke criteria gesteld zijn bij de personeelsselectie en dat die criteria gestuurd worden vanuit de opleidingsvisie. De opleiding voert een duidelijk human resources-beleid waarbij functioneringsgesprekken gevoerd worden met behulp van functiekaarten. De commissie stelt dat opgelet dient te worden voor een versnippering van opdrachten. De personeelsleden ervaren de functionerings- en evaluatiegesprekken algemeen als positief. Het bevorderingsbeleid voor het leidinggevende kader werd recent uitgetekend en met een protocol van akkoord in het HOC bezegeld. De hogeschool heeft de intentie om in het kader van een nieuwe prestatieregeling de verschillen tussen de statuten waar mogelijk weg te werken, zodat personeelsleden in vergelijkbare functies vergelijkbare arbeidsvoorwaarden toegekend krijgen. Nieuwe benoemingsreglementen voor OP en ATP zijn uitgewerkt in een paritaire werkgroep van werkgevers en werknemersafgevaardigden. In het departement Verpleegkunde & Vroedkunde zijn er drie belangrijke belemmerende factoren voor een optimaal personeelsbeleid. De financiële middelen zijn beperkt door een gedwongen sanering ten gevolge van de vermindering van overheidsgelden, wat dan weer een gevolg is van de sterke daling van instromende studenten. De commissie stelt een onevenwicht vast in de leeftijdsverdeling. Meer dan 60 % van het onderwijzend personeel is ouder dan 50 jaar. Tenslotte is de groep academisch geschoolden, zijnde 41%, eerder beperkt. Deze factoren worden meegenomen in het aanwervingsbeleid. Er wordt bij voorkeur personeel uit de leeftijdsklasse jonger dan 40 jaar aangeworven, met een academisch diploma en met een competentieprofiel dat zo dicht mogelijk aanleunt bij het beoogde profiel. De kwaliteit van het personeel zoals beschreven in het zelfevaluatierapport, wordt tijdens het visitatiebezoek aan de opleiding bevestigd. De commissie stelt vast dat de wervings- en selectieprocedures degelijk uitgewerkt zijn. De vroedkundige beroepsexpertise staat borg voor de realisatie van een degelijke opleiding. De commissie merkt op dat in 2003 veel nieuw onderwijzend personeel ingestroomd is, dat burn-out geconstateerd is door personeelszaken en dat de aanzet is gegeven tot het ontwikkelen van het nieuwe modulaire competentiegerichte
284 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
onderwijsprogramma. Zij betreurt dat personeelszaken zich nauwelijks bewust is van de correlatie tussen de hierboven genoemde vaststellingen. Proactieve maatregelen om in de toekomst problemen te voorkomen, zijn dan ook nog niet genomen. De commissie maakt kennis met een gedreven opleidingsteam dat bereid is zich bij te scholen en zich sterk betrokken voelt bij de optimale uitwerking van de doelstellingen van de opleiding. Gastdocenten krijgen meestal onderwijstaken die een specifieke vakdeskundigheid vereisen. Het vakgerichte bijscholingsbeleid verloopt aanbodgestuurd. De kort op elkaar volgende onderwijsvernieuwingen in de opleiding betekenen vooral voor het onderwijzend personeel een zware investering. Omgaan met ingrijpende verschuivingen van leerinhouden, vermindering van contacturen, procesbegeleiding en andere nieuwe werkvormen vergen een grote inzet en flexibiliteit van het personeel. Daarom voert het departement een VTO-beleid, wat staat voor vorming, training, opleiding. Het onderwijzend personeel voelt zich aangemoedigd om in het kader van de curriculumhervormingen en de onderwijsvernieuwing, ook onderwijskundig en didactisch bij te scholen. De bijscholingen van het personeel zijn zeer gevarieerd en individueel afhankelijk De commissie stelt vast dat de persoonlijke ondersteuning en mogelijkheden voor algemene bijscholingen over onderwijsvernieuwing gewaardeerd worden. Ook bij het onderwijsondersteunende personeel vormen de selectieprocedure bij de aanwerving, de genoten basisopleiding en de ervaring in andere werkkringen, een garantie voor technische en administratieve deskundigheid. En ook door deze mensen worden inspanningen geleverd om, waar nodig, bijkomende competenties te verwerven door bijscholingen. Zij bespreken dit met de coördinator onderwijsondersteuning in een functioneringsgesprek. De opleiding organiseert tweemaal per jaar een stagementornamiddag voor mentoren en verantwoordelijken van de stageverlenende instellingen. Hier wordt zowel vorming als informatie gegeven. De commissie stelt vast dat het werkveld dit waardeert. De gedrevenheid van het onderwijzend personeel bij de vorming van goed opgeleide vroedkundigen draagt bij tot de laagdrempeligheid tussen personeel en studenten. De studenten zijn enthousiast.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie stelt dat om in de opleiding het noodzakelijke vroedkundige accent te bewaken meer vroedvrouwen met algemene en specifieke ervaringen als statutaire medewerker aangesteld dienen te worden. De commissie raadt aan de onderwijskundige en domeinspecifieke professionalisering beter te structureren en op te volgen. De commissie stelt dat een pedagogisch diploma vereist dient te zijn. De commissie stelt dat doceren ook een beroep is en dat om die reden meer aandacht dient besteed te worden aan een brede en gerichte didactische scholing voor de uitoefening van het complexe beroep van lector/praktijklector in het hoger onderwijs. Zij vraagt daarbij ook alert te zijn voor burn-out en het nodige te doen om het te verhelpen. De commissie vraagt de introductie en de evaluatie van nieuw personeel nog systematischer uit te werken.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 285
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De werkervaring van het onderwijzend personeel buiten het departement, de bijscholingen van minstens 10 uur en het lidmaatschap van beroepsverenigingen worden door het departement geïnventariseerd in de mate waarin zij een meerwaarde bieden voor de eigen professionele functie. Zo wordt een overzicht bijgehouden van de professionele ervaring en kennis, de specialisaties en de internationale contacten van het personeel. De gastprofessoren en stagementoren zorgen voor een belangrijke onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld door hun directe contacten met de studenten in onderwijsactiviteiten en stagebegeleiding. De lectoren/praktijklectoren maken gebruik van de aangeboden mogelijkheid om een bedrijfsstage te lopen en op deze manier op de hoogte te blijven van recente ontwikkelingen op het werkveld. De commissie wenst te benadrukken dat blijvend voldoende aandacht dient besteed te worden aan de aanwezigheid van vroedkundige deskundigheid in de opleiding. Verpleegkundigen hebben geen vroedkundige ervaring en dragen geen verantwoording voor de vroedkundige beslissingen. Zij zijn daartoe niet bekwaam en niet bevoegd. De verpleegkundige basisvaardigheden, die ook bij de basisvaardigheden van een vroedvrouw horen, komen ruimschoots en degelijk aan bod. De bijdrage van verpleegkundigen aan dit onderwijs is dan ook goed en de inhoud heeft een hoog niveau. De verpleegkundigen toonden tijdens de gesprekken grote beroepstrots. Toch stelt de commissie dat het een verkeerd beleid is dat in verhouding erg veel verpleegkundigen zowel het theoretische als het praktijkonderwijs Vroedkunde bevolken. De opleiding dient te voorkomen dat de verpleegkundige de eigen beroepsattitude en perceptie van zorg, die curatief, actief en soms preventief is om ziekte te bestrijden, projecteert op de student Vroedkunde, die werkt met gezonde vrouwen en moet leren af te wachten, leren te ‘zijn’, de natuur de ruimte te geven en te observeren. De internationale betrokkenheid van lectoren/praktijklectoren uit zich in de deelname aan internationale projecten (TENN) en in het lidmaatschap van internationale netwerken, zoals Florence. Het departement was in 2004 medeorganisator en gastheer voor het jaarlijks internationaal Florence-congres met deelname van studenten en lectoren/praktijklectoren uit verscheidene Europese landen. Het thema was de competentiegerichte onderwijsvernieuwing. De commissie stelt vast dat de internationale ontwikkeling in samenwerking kan met de opleiding verpleegkunde.
286 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie acht het noodzakelijk dat het theoretisch en praktijkonderwijs Vroedkunde in handen is van vroedkundigen om blijvend voldoende aandacht te besteden aan de aanwezigheid van vroedkundige deskundigheid in de opleiding. De commissie stelt dat gerichte aandacht dient te gaan naar inzet van nog meer personeel met bewezen vroedkundige professionaliteit in het werkveld en met onderwijstalent. De commissie stelt dat de uitbouw van internationale netwerken en bijhorende terugkoppeling op verloskundig vlak moet gedragen worden door het vroedkundige team.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Om binnen de krappe financiële marges te blijven heeft het departement in de afgelopen jaren een saneringsplan uitgevoerd. Het aantal VTE bij het onderwijzende personeel (OP) daalde van 59,14 in academiejaar 2001- 2002 tot 46,03 VTE (OP) in 2003- 2004. Om ondanks deze inkrimping alle nieuwe taken te kunnen uitvoeren werd het aantal contacturen gereduceerd, werd een skillslab ontwikkeld om docentonafhankelijk te kunnen oefenen, en werd het aantal uren per week voorzien voor stagebegeleiding sterk verminderd. Op 1 september 2004 heeft het departement 68 personeelsleden in dienst, waarvan 60 OP, 2 ATP, 5 HOP en 1 bediende. De meeste personeelsleden verdelen hun activiteiten over de opleiding Vroedkunde en verpleegkunde, met nog een klein percentage binnen voortgezette opleidingen (2,27 VTE), MAD PWO (0,36 VTE) en participatieorganen (0,14 VTE). Aan de opleiding Vroedkunde zijn 2 hoofdlectoren (0,42 VTE) verbonden, 1 hoofdpraktijklector (0,18 VTE), 18 lectoren (3,62 VTE), 23 praktijklectoren (5,51 VTE), 2 rechtstreeks verbonden ATP (0,46 VTE) en 25 gastprofessoren met beperkte opdracht (totaal 0,58 VTE). De sterke versnippering van opdrachten over een groot aantal personeelsleden komt de betrokkenheid met de opleiding niet ten goede, een betrokkenheid die belangrijk is voor de eenheid en gedragenheid van de visie. Op 1 februari 2004 telt de opleiding 120 studenten. Het aantal VTE in de opleiding Vroedkunde, 2 ATP, direct betrokken bij de opleiding en de gastdocenten inbegrepen, bedraagt 10,77 VTE. Dit resulteert in een student/docent-ratio van 11,14 studenten/VTE. In vergelijking met 5 jaar geleden betekent dit een aanzienlijke daling van het aantal studenten per lector; in 1999 was de ratio 14 studenten/VTE. De personeelsformatie van de opleiding heeft een onevenwichtige leeftijdstructuur. 23 % van het personeel bevindt zich in de leeftijdscategorie jonger dan 39 jaar, 20 % in de categorie tussen 40 en 49 jaar en 57 % boven de 50 jaar. Omwille van de continuïteit van het bestaande en vernieuwde onderwijsaanbod, dient hiermee rekening gehouden te worden.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 287
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat het tekort aan vroedvrouwen, zowel in absoluut aantal als in VTE ten opzichte van het aantal verpleegkundige en niet-verpleegkundige medewerkers in de opleiding, dient bijgestuurd te worden. De commissie vraagt de opleiding zich te bezinnen over het aspect vergaderingen en de frequentie en de inhoud ervan zorgvuldig te bewaken om overlast te voorkomen. De commissie stelt dat door de numerieke minderheid van vroedvrouwen in het team de kans bestaat dat er groepsdruk ontstaat en uitsluiting plaatsvindt. Zij acht het noodzakelijk dat de focus gericht wordt op de exclusiviteit en het unieke van de Vroedkunde. De commissie vraagt na te gaan in welke mate de sterke versnippering van opdrachten over een groot aantal personeelsleden kan ingeperkt worden om hun betrokkenheid bij de opleiding te verhogen.
Oordeel over onderwerp 3: personeel - voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat -
-
de opleiding beschikt over deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief en organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de opleiding en het departement systematisch werken aan een transparant personeelsbeleid en vraagt ook aandacht te besteden aan het proactieve karakter ervan; de degelijke beroepsexpertise borg staat voor de realisatie van de opleiding maar ook dat meer vroedkundigen aangetrokken dienen te worden; de aandacht en de inzet voor vakdeskundige en onderwijsdeskundige professionalisering als een blijvend gegeven erkend zijn door het beleid maar vraagt dit ook transparanter en gerichter te concretiseren in de opleiding; het personeel zich zeer laagdrempelig opstelt, wat de opleiding sterk studentgericht maakt; de medewerkers mogelijkheden hebben om internationale contacten uit te bouwen maar vraagt ook hier het vroedkundige aspect meer op de voorgrond te plaatsen;
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
288 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie beoordeelt de huisvesting en de materiële voorzieningen als voldoende toereikend om het opleidingsprogramma te realiseren. De gebouwen geven een verouderde indruk, wat de nakende start van een nieuwbouw rechtvaardigt. De nieuwe campus wordt gebouwd op de site Gasthuisberg en zal vanaf 2007 onderdak bieden aan de departementen Verpleegkunde en Vroedkunde, en Rega. Toch is de huidige situatie geen belemmerende of storende factor voor de organisatie en de uitvoering van het onderwijs. De opleiding beschikt over voldoende en degelijk uitgeruste lokalen. Voor de lessen verpleegtechnische en vroedkundige vaardigheden beschikt de opleiding over 2 lokalen met didactisch materiaal, 6 lokalen met 24 tot 32 zitplaatsen met één tot 3 bedden, overhead en video en 2 lokalen met 23 zitplaatsen met één tot 3 bedden, overhead en video. Sinds 1 oktober 2004 is het skillslab in de oude gebouwen van de klinieken Sint-Rafaël, gelegen naast het departement, in gebruik. Een volledige verdieping is uitgerust als een volwaardig en doeltreffend vaardigheidscentrum, waar de studenten ook op zelfstandige basis vaardigheden kunnen leren en inoefenen. Het bijhorende verdeelcentrum voor didactisch materiaal wordt systematisch bevoorraad door de universitaire ziekenhuizen. De commissie stelt vast dat in het skillslab zeer nuttige video’s over technieken en vaardigheden beschikbaar zijn en dat veel, vooral verpleegkundig, materiaal aanwezig is. De studenten ervaren het skillslab als zeer positief. In het departement zijn 2 computerlokalen beschikbaar voor studenten met in totaal 22 computers en 2 printers. Voor de lectoren is er één lokaal met 6 computers en een printer en één met 2 computers en 1 printer. De beperkte computerfaciliteiten voor zelfstandig opzoekwerk zijn voor studenten en personeel weinig stimulerend om literatuur via het internet te raadplegen. De elektronische leeromgeving Blackboard wordt nog te weinig gebruikt en dient verder te gaan dan een middel om cursussen te verspreiden. Van de aangeboden ondersteuning wordt tot nu toe weinig gebruik gemaakt. In de nieuwbouw zal de mediatheek uitgebouwd worden tot learning resources center. Momenteel beschikt het departement over een centraal gelegen mediatheek met degelijke en aangepaste faciliteiten. De ruime collectie handboeken en tijdschriften is gericht op actuele vakliteratuur. Zij is aangepast aan de opleidingen Vroedkunde en Verpleegkunde en heeft betrekking op de onderwerpen die in deze opleidingen aan bod komen. Tijdschriften en losbladige naslagwerken worden regelmatig geactualiseerd. Recent zijn ook boeken met onderwijskundige thema’s aan de collectie toegevoegd. Verder staan in de mediatheek heel wat videobanden, diareeksen en cdrom’s ter beschikking. Eén exemplaar van alle cursussen van het lopende academiejaar is ter inzage, evenals de recente eindwerken van afgestudeerden en de resultaten van enquêtes van de dienst kwaliteitszorg. De mediatheek functioneert als een modern informatiecentrum. Via de website van de Katholieke Hogeschool Leuven is er toegang tot de Elektrondatabanken, die studenten en personeel op de hogeschool en van thuis uit kunnen raadplegen. De toegankelijkheid tot internationale literatuur is goed. De nieuwe onderwijsontwikkelingen
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 289
en het onderwijsconcept houden het zelfsturend leren van de student in. De maximale toegankelijkheid van de mediatheek is daar dan ook op afgestemd. Het personeel en de studenten spreken zich zeer positief uit over de werking en dienstverlening van de mediatheek. De huidige studenten- en docentenfaciliteiten zijn aan vernieuwing toe. De nieuwbouw zal met zijn moderne, ruime en functionele ruimtes allicht een grotere tevredenheid van de gebruikers met zich brengen. De hogeschool besteedt de nodige aandacht aan materiële voorzieningen. Zij levert duidelijk inspanningen om de klassieke infrastructuur uit te breiden met initiatieven die de vernieuwing moeten bewerkstelligen zoals ICT en de mediatheekwerking.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt meer computers ter beschikking te stellen van de lectoren/praktijklectoren en de behoefte aan computers van de studenten op te volgen. De commissie stelt dat in het skillslab ook een vroedkundige ruimte met meer vroedkundige oefenhoekjes ingericht dient te worden met onder andere een oefensetting voor thuisbevallingen. De commissie vraagt om enerzijds het vroedkundige oefenlokaal nog meer aan te passen aan de fysiologie, en anderzijds het skillslab nog meer aan Vroedkunde door onder meer video’s te voorzien over vroedkundige vaardigheden, gewone bevallingen en het hechten van episiotomie en ruptuur.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Viermaal per jaar nodigt de dienst communicatie van de Katholieke Hogeschool Leuven abituriënten uit voor de informatiedagen door een mailing. De infodag in maart is een openlesdag en opendeurdag. Geïnteresseerden kunnen dan een aantal lessen bijwonen, verpleegtechnische en vroedkundige demonstraties bekijken in het skillslab, en lectoren en studenten ontmoeten. De Universitaire Ziekenhuizen Gasthuisberg is een van de belangrijkste partners in het kader van tewerkstelling en informeert geïnteresseerden met woord en beeld. Het departement neemt ook deel aan de SID-in beurzen in alle Vlaamse provincies. De brochures, de website en persoonlijke informatie zijn het ganse jaar beschikbaar. De eerste dag van het academiejaar is de onthaaldag. Alle studenten krijgen dan praktische informatie over het studiecontract, waarin de onderwijsdoelstellingen, de onderwijsregeling en het examenreglement beschreven zijn. De doelstellingen, inhouden, gebruikte onderwijsvormen en evaluatieprocedures worden bij aanvang van elke module toegelicht.
290 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Om de doelen van studie- en studentenbegeleiding te kunnen bereiken, zijn een visie, referentiekader en begeleidingsplan ontwikkeld door de studentencoördinator, de coördinator studiebegeleiding, het adjunctdepartementshoofd en twee lectoren/praktijklectoren. Alle lectoren/praktijklectoren worden tijdens één van de themadagen, die georganiseerd worden bij de aanvang van het academiejaar, geïnformeerd over de aanpak en de inhoud van studie- en studentenbegeleiding. Voor de vakgebonden studiebegeleiding reiken de meeste lectoren tijdens de onderwijsactiviteiten elementen aan om het leerproces te begeleiden en te faciliteren. Buiten de geplande onderwijsactiviteiten worden monitoraten georganiseerd. Met de vakoverschrijdende studiebegeleiding wordt een basis gelegd voor een begeleide overstap van secundair naar hoger onderwijs en voor een efficiënte studiemethode. Indien aangewezen zetten leerbegeleiders de studiebegeleiding verder. De commissie waardeert de inzet van de studie-, studenten- en leerbegeleiders om zich te professionaliseren in de betrokken materie. Zij stelt tevens vast dat het aanbod daartoe gericht en degelijk is. De commissie merkt dat veel aandacht geschonken wordt aan de situatie van de student. Het departement en de opleiding hebben een duidelijke visie op studiebegeleiding. Deze wordt stapsgewijs geïmplementeerd. De opleiding biedt een gedragen en uitgebalanceerd systeem van studiebegeleiding aan, met de nadruk op coaching en persoonsgebonden begeleiding. De commissie ervaart dat de portfolio als begeleidingsinstrument goed uitgewerkt is en zowel door de studenten als door de lectoren/praktijklectoren goed beoordeeld wordt. De aanpak van studie- en studentenbegeleiding in dit departement wordt als voorbeeld gesteld en gebruikt in de hele hogeschool. De studentencoördinator maakt deel uit van de studentendienst van het departement. Hij vangt studenten op die het financieel moeilijk hebben of problemen ervaren met huisvesting, met hun gezondheid, of die persoonlijke problemen hebben; hij bemiddelt tussen lectoren en studenten en verwijst, indien nodig, door naar externe diensten. Studenten die afhaken hebben een gesprek met de studentencoördinator. De verantwoordelijken van de studentendienst zijn ook lid van de raad van bestuur van de SOVO van de hogeschool, die deel uitmaakt van de vzw LENS, Leuvens Netwerk voor Sociale Voorzieningen. De centrale doelstelling van LENS is problemen die de studie belemmeren te voorkomen of op te lossen door collectieve of individuele hulpverlening. De vzw sloot een raamovereenkomst met de KULeuven waardoor hogeschoolstudenten van de sociale voorzieningen van de KULeuven kunnen gebruik maken. Het leerproces tijdens de stage wordt enerzijds gestuurd door vroedkundigen werkzaam op de stageplaats, stagementoren, en door stagebegeleiders vanuit het departement anderzijds. De stagebegeleider bezoekt de stageplaats in functie van de sturing van het leerproces en de evaluatie van de student. De stagebegeleiding is goed uitgewerkt, waarbij de commissie de dagelijkse reflectie en opvolging specifiek waardeert. Er wordt aandacht besteedt aan zowel individuele begeleiding als aan groepsbegeleiding. Daarnaast zijn er op de terugkomdagen in het departement supervisiesessies gepland. Tijdens deze sessies worden in groep en onder begeleiding van een supervisor stage-ervaringen en problemen geanalyseerd om het leerrendement te verhogen. De ombudsfunctie is recent voltijds ingevuld om tegemoet te komen aan de vernieuwde onderwijsorganisatie, waarvan permanente evaluatie een belangrijk onderdeel is. De commissie stelt vast dat de ombuds van het departement zeer gedreven is, zich volgens de studenten zeer laagdrempelig opstelt en goed communiceert. Voor de studenten die deelnemen aan een uitwisselingsprogramma zijn duidelijke procedures opgesteld. De coördinator internationalisering vervult de rol van coach en begeleider van de stagelopende studenten in het buitenland. Contact wordt onderhouden via e-mail. Inkomende studenten in het departement lopen stage in de stageverlenende instellingen die samenwerken met het departement. Zij worden begeleid door stagementoren in het ziekenhuis en door praktijklectoren van het departement. Uit de resultaten van de bevraging in het vernieuwde eerste jaar blijkt dat de opleiding degelijk aansluit bij de voorkennis en de capaciteiten van de studenten. Hierbij aansluitend ziet de commissie het project “De leerbrug”
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 291
als een lovenswaardig proactief initiatief van de hogeschool en secundaire scholen om de afstemming tussen het secundair en hoger onderwijs op een concreet niveau in te vullen. De visitatiecommissie beoordeelt de studie- en studentenbegeleiding in alle opzichten goed. De studenten zijn tevreden over het aanbod en stellen dat de goede begeleiding sterk bijdraagt tot de groei naar zelfstandigheid. De doelstellingen voor studie- en studentenbegeleiding zijn gebaseerd op een gedragen visie en worden gepast nagestreefd en uitgewerkt. De commissie heeft kennis gemaakt met een opleiding waarin studentenbegeleiding duidelijk behoort tot de kernactiviteiten en waarin de verantwoordelijkheid van elk personeelslid duidelijk toegewezen is en opgenomen wordt. De commissie stelt vast dat de aandacht voor de preventieve aanpak van de begeleidingsdomeinen resulteert in gemotiveerde en tevreden studenten. De doelbewust ingebrachte lijn van geleid over begeleid naar zelfsturend leren, wordt bereikt. De commissie stelt dat ook de vakoverstijgende studiebegeleiding degelijk uitgewerkt en goed geïntegreerd is. De aangeboden Lassie-test om het eigen studiegedrag in kaart te brengen verdient aanbeveling. De studenten worden effectief en efficiënt gecoacht tijdens hun opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding nog meer gerichte aandacht te besteden aan de groei van de studenten via coaching en met voldoende aandacht voor zelfverantwoordelijk leren. De commissie stelt dat de lectoren/praktijklectoren de focus op het leren uit eigen fouten mogen leggen, als voorbeelden van hun eigen groei- en leerproces naar de studenten toe.
292 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Oordeel over onderwerp 4: voorzieningen: voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen Facet 4.2 Studiebegeleiding:
voldoende goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat wat betreft de voorzieningen -
de opleiding over voldoende en degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt en dat de geplande nieuwbouw de uitvoering van het programma nog zal verbeteren; het skillslab uitgewerkt en uitgerust is als een volwaardig en doeltreffend vaardigheidscentrum maar daarbij de vroedkundige aspecten nog meer aanwezig dienen te zijn; de hogeschool de nodige aandacht besteedt aan materiële voorzieningen om onderwijsvernieuwing te kunnen bewerkstelligen; het mediatheekbeleid doelgericht en gebruiksvriendelijk ontwikkeld en uitgevoerd wordt; de collectie beantwoordt aan duidelijk vooropgestelde criteria en gericht is op actuele vakliteratuur.
De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat wat betreft de studie- en studentenbegeleiding deze in de hogeschool, het departement en in de opleiding gerealiseerd worden op basis van een beleid met visie; dit een gedragen en goed geïntegreerd gegeven is in het departement en de opleiding; een studentenbegeleider de student begeleidt in alle aspecten van het leerproces gedurende de volledige studieloopbaan en dat de portfolio als ondersteuning van de begeleiding gewaardeerd wordt door de studenten; coaching en zelfsturing hoog in het vaandel gedragen worden; de ombuds van het departement de ombudsfunctie sterk draagt en communiceert; systematiek aanwezig is in het internationaliseringbeleid en bij de aanpak van internationalisering. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoent aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 293
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De visitatiecommissie stelt vast dat de hogeschool een transparant en systematisch kwaliteitsbeleid ontwikkeld heeft. In uitvoering van het decreet werd in 1996-97 in de academische raad van de Katholieke Hogeschool Leuven een werkgroep kwaliteitszorg opgericht. Deze werkgroep nam het initiatief om een gemeenschappelijk systeem voor kwaliteitszorg voor geheel de Katholieke Hogeschool Leuven te ontwerpen op basis van het EFQMsysteem. De operationalisering van kwaliteitszorg - beleidsvoorbereiding, beleidsondersteuning en uitvoering berust bij de centrale dienst kwaliteitszorg die haar verantwoordelijkheid voor kwaliteitszorg in de opleidingen deelt met de opleidingscommissies en de interdepartementale opleidingscommissie. Om de link tussen het centrale niveau en het departementale niveau te versterken werden departementale coördinatoren kwaliteitszorg aangesteld. Binnen de dienst kwaliteitszorg vormen deze departementale coördinatoren de interdepartementale werkgroep kwaliteitszorg. De dienst kwaliteitszorg bestaat uit een fulltime kwaliteitscoördinator, twee onderzoekers (75% VTE) en één administratieve kracht ten behoeve van onderzoeksondersteuning (50% VTE). Het departementshoofd van Verpleegkunde en Vroedkunde behartigt de functie van departementale coördinator kwaliteitszorg en werkt samen met een lid van het onderwijzend personeel (10% VTE) die voornamelijk instaat voor de praktische aspecten van het kwaliteitsonderzoek. De doelstellingen van de functie zijn in de functiekaart beschreven. De commissie merkt dat de diensten en werkgroepen die betrokken zijn bij de concretisering van het kwaliteitsbeleid goed functioneren en vertrekkend vanuit een duidelijke visie garant staan voor een degelijke aanpak van het kwaliteitszorgsysteem. Sinds 2000-2001 concentreert de kwaliteitszorg in de Katholieke Hogeschool Leuven zich op het implementeren van het kwaliteitsdenken en het systematisch werken in de verschillende opleidingen volgens de PDCA-cirkel en een doorgedreven evaluatie van de verschillende aspecten van het onderwijs- en opleidingenaanbod. Dit gebeurt tegen de achtergrond van het EFQM-model om de organisatie als geheel niet uit het oog te verliezen. In de Katholieke Hogeschool Leuven worden drie niveaus onderscheiden in de PDCA-cirkel. De eerste twee niveaus, namelijk het hogeschoolniveau en het opleidingsniveau, staan in functie van het derde niveau, dat de leercyclus is die de studenten doormaken. In het onderwijsontwikkelingsplan 2003-2006 is de toekomst van kwaliteitszorg in de Katholieke Hogeschool Leuven geschetst. Recent is gestart met de ontkoppeling van de interne kwaliteitszorg van de externe visitatie tijdspaden. In deze eerste fase kregen opleidingen zelf de verantwoordelijkheid onderzoek aan te vragen in het kader van hun PDCA-cyclus. Sinds 2004-2005 koppelt de dienst kwaliteitszorg de onderwijsevaluaties sterker aan de vernieuwde onderwijsvisie en worden de resultaten ervan in een kwaliteitsbevorderend personeelsbeleid verankerd. Daarnaast zal er centraal werk gemaakt worden van de meting van de studeerbaarheid. Hiervoor wordt samengewerkt met OOF-project (onderwijsontwikkelingsfonds) van de associatie K.U.Leuven over kwaliteitsindicatoren. Ook het systematisch genereren van prestatie-indicatoren en de bespreking ervan zijn belangrijke objectieven.
294 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
De gehanteerde instrumenten van kwaliteitszorg zijn metend (check) of kwaliteitsbevorderend (plan, do, act). Het geheel van meetinstrumenten op hogeschool- en opleidingsniveau garandeert dat de opleiding periodiek geëvalueerd wordt. Alle onderzoeken die voor de opleiding Vroedkunde relevant zijn, staan per stakeholder beschreven. De SPA-enquête focust op de tevredenheid van studenten, personeel en afgestudeerden. PAS-AF onderzoekt jaarlijks de bezigheid van pasafgestudeerde verpleegkundigen. Het personeel evalueerde in 20022003 de departementale leiding. De meetinstrumenten op opleidingsniveau gaan dieper in op opleidingsspecifieke noden zoals inhoud, doelstellingen, aansluiting met de praktijk, werkvormen, deskundigheid van de lectoren, gebruikte leermiddelen, doceergedrag en stages. De opleiding voert systematisch kwaliteitsmetingen uit bij de verschillende actoren en participanten die betrokken zijn bij de opleiding en maakt daarbij gebruik van de PDCA-kwaliteitscyclus. De periodieke evaluatie is met vele instrumenten en vele activiteiten uitgewerkt. De aangewende meetinstrumenten en kwaliteitsbevorderende instrumenten, zowel op hogeschool- als op opleidingsniveau, zijn zorgvuldig ontwikkeld en worden doeltreffend gebruikt. De opleiding is sterk gericht op de kwaliteitszorg en beschikt over een grote hoeveelheid waardevolle gegevens. De aanpassingen die de hogeschool/opleiding heeft moeten doorvoeren in de aanpak van kwaliteitszorg, omdat hogere externe instanties invloed gingen uitoefenen op de kwaliteitszorg, zijn doordacht voorbereid en ingevoerd. De commissie stelt vast dat de opleiding mede onder impuls van de hogeschool en het departement veel gerichte initiatieven neemt, die ook verwerkt zijn onder de verschillende facetten in het zelfevaluatierapport. De opleiding koppelt systematisch verbeteracties aan de lage tevredenheidindex of de hoge klachtenindex in de SPAenquêtes. De SPA-enquêtes hebben voor de onderbouwing van het voorliggende zelfevaluatierapport goede diensten bewezen. De hogeschool verkiest te werken met trendanalyses voor de opvolging van de vernieuwde aanpak van de opleiding. Zij vreest dat een niet grondig doordachte vooropstelling van streefcijfers een verlammend effect kan hebben op de positieve effecten van de huidige kwaliteitszorg. De commissie stelt vast dat de informatie naar en betrokkenheid van al het personeel groot is en dat er een belangrijke inbreng en betrokkenheid van stakeholders is.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie moedigt de opleiding aan de ingeslagen weg van een lerende organisatie te willen zijn te blijven behartigen. Zij stelt dat de opleiding zich in deze ook nog duidelijker dient te profileren als basisopleiding Vroedkunde.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De departementale leiding maakte een SWOT-analyse naar aanleiding van de nieuwe kwaliteitszorgprocedure, de SPA-enquête 2000-2001, de intensieve stage-evaluatie (2001-2002) en de enquête bij afgestudeerden (20012002). Op basis hiervan werden strategische doelstellingen per academiejaar vooropgesteld. De commissie stelt
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 295
vast dat het departement duidelijke objectieven stelt en dat de strategische doelstellingen goed opgevolgd worden. De commissie waardeert de toepassing van de trendanalyses, waarmee nagegaan wordt in welke mate bepaalde strategische doelstellingen gehaald zijn en die helpen om inzicht te krijgen in het gerealiseerde niveau. Voor andere strategische doelstellingen wordt de output vermeld. De algemene doelstellingen van de Katholieke Hogeschool Leuven en haar opleidingen werden in 2002-2003 beschreven in het onderwijsontwikkelingsplan, OOP. Hierin werden de resultaten uit de kwaliteitsonderzoeken verbonden met de doelstellingen van onderwijsvernieuwing. Het departement Verpleegkunde en Vroedkunde en de opleiding Vroedkunde vertaalden de globale OOP-doelstellingen in juni 2003 in eigen concrete actielijnen. Het uitgestippelde pad om de gefundeerde streefdoelen te plannen en op te volgen is transparant. Ook voor de toewijzing van middelen wordt in de opleiding recht gedaan aan de streefdoelen. Het verloop van de implementatie en de uitvoering van de globale actielijnen in het OOP worden centraal opgevolgd. De fasen in opvolging en verantwoording en de verantwoordelijken de verschillende fasen in de actielijnen zijn beschreven. De opleiding kan rekenen op de centrale coördinatoren en de interdepartementale werkgroepen die binnen de actielijnen initiatieven ontplooien, zoals voor studie- en studentenbegeleiding of personeelsbeleid. De uiteindelijke effecten van de onderwijsvernieuwing worden nagegaan door interne kwaliteitszorg waarbij de visitaties gehanteerd zullen worden als een meta-evaluatie. De commissie stelt vast dat het departement Verpleegkunde & Vroedkunde streefdoelen formuleerde die niet alleen passen in het bredere OOP van de Katholieke Hogeschool Leuven, maar ook een logisch vervolg zijn van de weg die het departement en meer bepaald de opleiding Vroedkunde al aflegde in het proces van onderwijsvernieuwing. De belangrijkste stuurgroep voor de onderwijsvernieuwing in de opleiding is de kernopleidingscommissie. Zij schreef het opleidingsprofiel met de te onderscheiden competenties. Dit is de basis van het ontwerp van het onderwijsprogramma. De kernopleidingscommissie coördineert de werkzaamheden van de verschillende moduleontwikkelingsgroepen. Om de onderwijsvernieuwing tijdig te kunnen bijsturen wordt elke module geëvalueerd door de dienst kwaliteitszorg. De commissie stelt dat de kernopleidingscommissie op die manier samen met de opleiding waakt over de te verwerven competenties. De commissie stelt vast dat voortdurend kwaliteitsopvolging gebeurt en dat voortdurend een proactieve houding aangenomen wordt. De positieve evolutie door de implementatie van integrale kwaliteitszorg is duidelijk merkbaar in de opleiding. De aandacht voor opvolging en bijsturing gaat naar de juiste acties. De studenten en lectoren/praktijklectoren zijn positief kritisch tegenover de doelen en de resultaten. De opleiding volgde de meeste aandachtspunten van de laatste doorlichting (1998-1999) op.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat blijvende aandacht dient besteed te worden aan de gefundeerdheid van streefdoelen.
296 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De decretaal vereiste raden en overlegorganen zijn aanwezig. De Katholieke Hogeschool Leuven hecht veel belang aan de inbreng en betrokkenheid van stakeholders bij besluitvorming en evaluaties van de interne kwaliteitszorg, onderwijsevaluaties en onderwijsvernieuwing. Studenten, personeel, afgestudeerden en werkveld worden betrokken via verschillende kanalen en door gebruik te maken van verschillende meetinstrumenten. De betrokkenheid en samenwerking met personeel, studenten, beroepsveld en afgestudeerden worden op verschillende manieren gestimuleerd en zijn gestructureerd ingebouwd. De mentorendag is een goed initiatief om het beroepenveld te informeren over de lopende processen en de evoluties in de opleiding. Hij stelt de stagementoren van de meeste stageplaatsen in staat om feedback te geven over de samenwerking met de opleiding. Hoewel de Katholieke Hogeschool Leuven veel belang hecht aan de inbreng van de betrokkenen, blijkt dat het personeel en de studenten niet onverdeeld positief zijn over toch belangrijke aspecten van de opleiding zoals de participatie en inspraakmogelijkheden bij de onderwijsvernieuwing. De betrokkenheid van de studenten bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van onderwijs en curriculumvernieuwing is ingebouwd in de opleiding door hun participatie in de opleidingscommissie en de focusgroepen, en door de regelmatige SPA-enquête. De commissie raadt de opleiding aan om structureel en systematisch duidelijke feedback te geven aan de studenten over de resultaten van deze inbreng. Op die manier zal de opleiding niet alleen het gevoel van positieve betrokkenheid bij de studenten stimuleren maar hen ook de resultaten van hun inbreng in de PDCAkwaliteitscirkel leren te plaatsen en te herkennen. Het personeel krijgt heel wat en verschillende kansen om te participeren in het kwaliteitsbeleid van de opleiding. Ook hier stelt de commissie dat op regelmatige tijdstippen duidelijke feedback dient gegeven te worden over de resultaten en de daaruit volgende acties met betrekking tot kwaliteitsverbetering. De commissie meent dat een alumniwerking kan bijdragen tot informatie over onder andere tewerkstelling. De inspanningen die de opleiding levert om alle betrokkenen te bereiken lijken de commissie groot. Dit blijkt nochtans niet uit de tevredenheidsindex van deze betrokkenen. Trendanalyses zullen ook hier hun nut bewijzen. De commissie ervaart een objectieve samenstelling van de gespreksgroepen tijdens het bezoek. Zij constateerde enige groepsdruk bij gesprekken met studenten en lectoren/praktijklectoren.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan het referentiekader kritisch te blijven bekijken vanuit Vroedkunde. De commissie stelt dat vroedkunde als volwaardig en volledig beroep dient behandeld te worden tijdens de opleiding om het juiste beeld van de vroedkundige mee te geven aan de studenten en alumni.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 297
-
Alumni zijn de beste ambassadeurs voor de hogeschool. De commissie adviseert de opleiding dan ook om deze groep systematisch te betrekken bij de kwaliteitszorg van de opleiding en de nodige zorg te besteden aan de teugkoppeling van de resultaten en acties.
Eindoordeel over onderwerp 5: interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
goed goed voldoende
De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat -
het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg met visie en transparantie ontwikkeld is doorheen de hogeschool, het departement en de opleiding; een dynamisch kwaliteitszorgsysteem, gebaseerd op het EFQM-systeem, in de opleiding geleid heeft tot het systematisch werken met een degelijk uitgebouwde PDCA-aanpak; de kwaliteitscyclus consistent is en dat bijna alle gesproken personeelsleden aangeven hier actief aan deel te nemen; systematisch uitgebreide kwaliteitstoetsing uitgevoerd wordt over de verschillende aspecten van het onderwijs bij relevante doelgroepen, waarbij de afgestudeerden nog beter betrokken kunnen worden; de opleiding na duidelijk gestructureerde kwaliteitsmetingen systematisch tot maatregelen ter verbetering van de interne kwaliteitszorg komt met inspraak van betrokkenen; de SPA-onderzoeken allesomvattend zijn en de problemen niet uit de weg gaan; de gesprekken het zelfevaluatierapport bevestigen: dit is een lerende organisatie, dit is een lerende opleiding.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
298 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Hoewel de onderwijsvernieuwing aan de gang is en studenten het 3e jaar van de vernieuwde opleiding afgewerkt hebben, stelt de opleiding nog geen uitspraak te kunnen doen over de realisatie van de doelstellingen, in overeenstemming met het CO. De SPA-enquête geeft aan dat studenten een hoge tevedenheidsindex (TI) geven aan de opleidingsdoelstellingen (64,6%) en aan de afstemming van de opleiding op het beroep/werkveld (74 %). Ook het personeel staat vrij positief tegenover de opleidingsdoelstellingen (TI 54,3%). Zij menen echter dat de afstemming van de opleiding Vroedkunde op het werkveld minder goed is dan voor een aantal jaren (TI van 72% naar 54,3% tussen 2000-2001 en 2003-2004). De opleiding neemt dit gegeven als één van de rode draden mee bij de verdere ontwikkeling van het curriculum. Een tewerkstelling van 100% zes maanden na het afstuderen wijst op een goede realisatie van de doelstellingen. Dit vraagt echter bijkomende informatie omdat misschien rekening dient gehouden te worden met de plaats van tewerkstelling, waar de afgestudeerde als vroedvrouw of als verpleegkundige kan functioneren. De vroedvrouw die uitstroomt kan in de Belgische context immers goed functioneren in beide werkterreinen. Gegevens over de specifieke tewerkstelling van de afgestudeerden zijn niet beschikbaar. 12,5% van de afgestudeerden stelt dat de inhoud van de functie die ze waarnemen gedeeltelijk overeenstemt met de genoten opleiding, voor 87,5% is deze overeenstemming volledig. Van de afgestudeerden 1996-2000 blijkt dat 82,5% positief aankijkt tegenover de gevolgde opleiding. Opvallend hoog scoren de relevantie van de aangeboden leerinhouden voor de beroepsuitoefening (91,4%), het ruime aanbod van de stagemogelijkheden tijdens de opleiding (95,5%) en de voorbereiding op het levenslang leren (71,8%). Uit SPA-enquête van 2003-2004 blijkt dat de huidige studenten minder tevreden zijn over de opleiding in haar geheel (TI van 57,3%). Veel afgestudeerden studeren verder in een voltijds studieprogramma. Hier wordt een licht stijgende trend vastgesteld van 34,6% in 2002 naar 41,7% in 2003. De commissie meent dat zowel de stageverslagen als de eindwerken/eindproeven een gemiddeld voldoende niveau bezitten. Zij waardeert de inzet waarmee de eindproef als onderdeel van de opleiding momenteel herbekeken wordt. Het werkveld wordt intenser betrokken bij de keuze van het onderwerp en bij de inhoudelijke begeleiding van de studenten. Ook het belang van de inbreng van een wetenschappelijke component wordt benadrukt, wat beschouwd wordt als de eindfase van de wetenschappelijke vorming. Gedurende de opleiding worden de studenten voorbereid op hun instroom in het werkveld door het klinisch onderwijs, de stages en projectonderwijs. Lezingen, studiedagen en studiebezoeken geven studenten een kijk op het werkveld. Tijdens een infodag in het 3e jaar maken zij kennis met de tewerkstelling in verschillende sectoren
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 299
van het werkveld. Hierbij wordt onder andere aandacht gegeven aan het werken als zelfstandige vroedvrouw, het werken in het buitenland en in ontwikkelingslanden. Zij volgen dan ook een uiteenzetting over solliciteren. De laatste drie academiejaren ligt het percentage derdejaarsstudenten Vroedkunde, dat deelneemt aan internationale uitwisselingen in het kader van Socrates, Erasmus of andere projecten van korte duur tussen de 20% en 57%. Het lopende academiejaar volgen 2 studenten een internationale stage in Ecuador. Het aantal inkomende buitenlandse studenten varieert van 3 tot 6 studenten. Tijdens de laatste twee academiejaren bezochten docenten uit diverse landen het departement (Finland, Denemarken, Schotland) en gingen eigen lectoren op hun beurt op buitenlands bezoek. Deze contacten laten toe ervaringen uit te wisselen inzake curriculumvernieuwing, structuur, inhoud en methodiek van de opleidingen. De opleiding heeft door samenwerking van de opleidingen Vroedkunde in de associatie contacten met Manchester. Nog in het kader van internationalisering zoekt de opleiding actief naar stageplaatsen voor thuiszorg. De studenten en de lectoren/praktijklectoren menen dat de mogelijkheden die het departement biedt op het vlak van internationalisering waardevol zijn. Internationalisering maakt volwaardig deel uit van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding meer aandacht te besteden aan de Europese context van het werkveld voor de vroedvrouw/vroedkundige die nog meer vroedkundige vaardigheden vereist in het programma. De commissie stelt dat meer bijkomende informatie over tewerkstelling van de afgestudeerde vroedvrouw nodig is om juiste besluiten te kunnen trekken en gerichte opvolging uit te werken.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en / of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het beleid van het departement richt zich op het verhogen van het slaagpercentage in het eerste jaar met behoud van een kwalitatief hoogstaande opleiding en het verminderen van afhakers. De opleiding hanteert zoals eerder al aangehaald geen welbepaalde streefcijfers. Het slaagpercentage B op basis van het aantal studenten dat deelnam aan de examens de laatste vijf academiejaren schommelt tussen 71 en 90% in het eerste jaar, wat vergelijkbaar is met andere opleidingen Vroedkunde van de associatie. De slaagcijfers tijdens de academiejaren 2002-2003 en 2003-2004 per vooropleiding tonen dat instromende studenten uit het TSO gemiddeld 75% (02-03) en 55,5% (03-04) kans
300 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
hebben op slagen in het eerste jaar. Studenten uit het ASO hebben in het eerste jaar een slaagkans van gemiddeld 81% (02-03) en 70,2% (03-04). In het eerste jaar wordt duidelijk een vrij strenge selectie gemaakt. Deze selectie ligt aan de basis van de uitstekende slaagcijfers in het tweede en derde jaar. In het tweede jaar schommelt het slaagpercentage B tussen 89 en 100%, in het derde jaar tussen 96 en 100%. Het slaagpercentage A op basis van het aantal ingeschreven studenten, ligt in het eerste jaar gemiddeld 13% lager. In het tweede en derde jaar is er nagenoeg geen verschil tussen beide percentages omdat daar zelden afhakers zijn. In het academiejaar 2003-2004 lag het slaagpercentage op het aantal ingeschreven studenten per 01/01/03 van de eerstejaars Vroedkunde 5% hoger dan het slaagpercentage van de Katholieke Hogeschool Leuven, 60 % ten opzichte van 55 %. De gemiddelde studieduur van de opleiding ligt tussen 3,05 en 3,28 jaren. 86,2% van de studenten behaalt het diploma in de normale studieduur van 3 jaren, 6,9% doet er één jaar langer over en 6,9% heeft 2 jaar meer nodig. Uit deze cijfers blijkt dat voor de grote meerderheid van de studenten een goede overeenkomst bestaat tussen het bekwaamheidsniveau en de moeilijkheidsgraad van de opleiding. In de academiejaren 2000-2001, 2001-2002 en 2002-2003 stopten gemiddeld 15,7% van de studenten uit het eerste jaar wat overeenkomt met het gemiddelde voor de Katholieke Hogeschool Leuven. We merken een piek van 25% afhakers in 2001-2002, net voor de start van de vernieuwde opleiding. In 2003-2004 liep het percentage afhakers terug tot 17%. Een voorzichtige conclusie is dat de vernieuwde opleiding met studentactiverende werkvormen tegemoet komt aan de wensen van de studenten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan om doelgerichte en op visie gebaseerde streefcijfers met betrekking tot het onderwijsrendement voorop te stellen om trends en verhoudingen van streefcijfers ten aanzien van relevante andere opleidingen te kunnen volgen. Goed gekozen streefcijfers hoeven de druk op de lectoren/praktijklectoren niet te verhogen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 301
Oordeel over onderwerp 6: resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat -
de opleiding degelijk inzetbare vroedkundigen aflevert; de opleiding niet over streefcijfers hieromtrent beschikt en bewust kiest voor de opvolging van trends; internationalisering aan bod komt in de opleiding maar er nog niet echt ingebed is; de rendementscijfers bekend zijn; een vrij strenge selectie gemaakt wordt in het eerste jaar, waardoor de slaagcijfers in het tweede en derde jaar relatief hoog zijn.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
Globaal oordeel De visitatiecommissie vormde haar oordeel en motivatie op basis van volgende bronnen: -
zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen gevoerde gesprekken met de betrokkenen documenten ter inzage bij het bezoek opgevraagde documenten de reactie an de opleiding op het opleidingsrapport
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1: niveau en oriëntatie Onderwerp 2: programma Onderwerp 3: personeel Onderwerp 4: voorzieningen Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg Onderwerp 6: resultaten
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding positief.
302 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol L e u ve n
OVERZICHTSTABEL OORDELEN Score facet Onderwerp 1: Doelstelllingen van de opleiding Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
voldoende goed
Facet Facet Facet Facet
voldoende OK voldoende goed
2.3.: Samenhang 2.4.: Studieomvang 2.5.: Studielast 2.6.: Afstemming vormgeving – inhoud
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: *Masterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele/academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1.: Materiële voorzieningen Facet 4.2.: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendement
Score onderwerp voldoende
goed voldoende voldoende
goed niet van toepassing voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende goed goed voldoende voldoende voldoende voldoende
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Le uve n | 303
304 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
2.8
Katholieke Hogeschool Limburg – Provinciale Hogeschool Limburg
Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: “De opleiding Vroedkunde Limburg heeft een zeer bijzonderde ontstaansgeschiedenis en vertoeft in een bijzondere situatie van samenwerking van twee hogescholen, die bovendien elk behoren tot een andere associatie.” De opleidingen Vroedkunde startten in 1995-1996 als onafhankelijke opleidingen binnen de departementen Gezondheidszorg van de Katholieke Hogeschool Limburg, KHLim, en de Provinciale Hogeschool Limburg, PHL. Tot dan vormde Vroedkunde een deelopleiding binnen het curriculum Verpleegkunde. De opleidingen Vroedkunde van de beide hogescholen bouwden een nauwe samenwerking uit op het vlak van het onderwijs in de tweede en derde jaren van de opleidingen. Onder impuls van de introductie van de onderwijsvernieuwing in beide instellingen en de evoluties in het hoger onderwijs in Europa en Vlaanderen (zogenaamde Structuurdecreet voor het Hoger Onderwijs, 2 april 2003) stelde de vraag naar samenwerking ook over het eerste jaar zich opnieuw. Dit gezamenlijke initiatief werd door de lectoren/praktijklectoren van beide opleidingen aangemoedigd, voorgesteld door beide departementshoofden en positief beantwoord door de Raden van Bestuur van beide instellingen, op het einde van academiejaar 2002-2003. Als resultaat van deze beleidsbeslissing wordt de opleiding Vroedkunde Limburg sinds het academiejaar 2003-2004 gezamenlijk aangeboden door beide hogescholen. Inhoudelijk wordt er één curriculum aangeboden door een onderwijsstaf, die samengesteld is uit personeelsleden van beide hogescholen. Bij het beëindigen van de opleiding ontvangen de studenten een identiek diploma via bidiplomering. Het primaire doel van deze samenwerking was de uitbouw van een toonaangevende opleiding. Vanzelfsprekend ging het leeuwendeel van de inspanningen daarom de afgelopen jaren naar het onderwijs. Bij aanvang van 20052006 werd een organigram ontwikkeld dat een grotere transparantie en slagkracht voor de globale werking van de opleiding mogelijk moet maken. Het blijft immers een gegeven dat, hoewel de opleiding Vroedkunde Limburg de facto één opleiding is, ze blijft behoren tot twee hogescholen en ze zich bijgevolg dient te plaatsen binnen de specifieke structuren van deze hogescholen. Uit de evaluatie van het eerste werkjaar bleken dan ook een aantal organisatorische onduidelijkheden hinderpalen te zijn. Daarom werd een op de opleiding geschreven organigram voorgesteld en op een personeelsvergadering (2004) goedgekeurd. De departementshoofden van de departementen Gezondheidszorg PHL en KHLim zijn verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding en dragen als dusdanig de directe verantwoordelijkheid voor alle personeelsleden. Op het niveau van de opleiding ligt deze verantwoordelijkheid bij de staf Vroedkunde Limburg, zijnde de beide departementshoofden en de opleidingsverantwoordelijke, aangevuld met de departementale secretarissen. Deze staf Vroedkunde Limburg vormt een belangrijke schakel tussen enerzijds de directies van de beide hogescholen, de associaties, de overheid en de campusbeheerders en anderzijds de opleiding. Hij neemt de verantwoordelijkheid op het vlak van de organisatorische, inhoudelijke en administratieve aansturing van de opleiding Vroedkunde Limburg. Voor de opleidingsgerelateerde aspecten verloopt deze sturing langs de opleidingsverantwoordelijke via het curriculumteam en de opleidingsraad. In feite was deze staf Vroedkunde Limburg al operationeel tijdens het academiejaar 2003-2004 onder de vorm van Samenwerkingsverband Provinciale en Katholieke Hogeschool Limburg (SPK). In de nieuwe structuur wordt deze staf uitgebreid met de departementale secretarissen om de beleidscel meer slagkracht te laten verwerven ten aanzien van de onderwijsondersteunende diensten. Het curriculumteam beschikt over een grote autonomie op vlak van inhoud en vormgeving van de opleiding, weliswaar mits permanente terugkoppeling naar de staf Vroedkunde Limburg, de opleidingsraad en het volledige
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 305
personeelskorps. Een derde belangrijk orgaan is de opleidingsraad, die samengesteld is uit trajectbegeleiders. Hier komt de nadruk uitdrukkelijk te liggen op het begeleiden van het studententraject De opleiding Vroedkunde Limburg heeft zowel campus Guffenslaan, in het centrum van Hasselt, als campus Oude Luikerbaan, tussen het centrum en de Singel van Hasselt, als thuisbasis. De KHLim maakt deel uit van de Associatie KU Leuven en de PHL van de Associatie Universiteit Hogescholen Linmburg. De commissie maakt kennis met een waardevol en goed functionerend “samenwerkingplan” tussen twee hogescholen over de associaties heen. Dit samenwerkingsverband dat sinds 2003-2004 de volledige opleiding beslaat, is een wel doordachte beslissing geweest van de Provinciale Hogeschool Limburg en de Katholieke Hogeschool Limburg, beide behorend tot een verschillende associatie. De algemeen directeurs wijzen erop dat niet alleen rekening gehouden werd met de regionale verankering, met de druk van het werkveld om samen te werken in het bijzonder. Ook de opvatting dat beperkte middelen optimaal moeten ingezet worden om kwaliteit te kunnen verzekeren, was een doelgerichte drijfveer. Men wilde “de krenten uit beide opleidingen halen om zo goed mogelijk te kunnen werken”. Tijdens het bezoek en de gesprekken is dit inderdaad duidelijk geworden. In de opleiding Vroedkunde Limburg is ernaar gestreefd om het beste van elkaar te integreren in het opleidingsmodel. Het organigram geeft aan dat naar specifieke overlegorganen is gestreefd om die geïntegreerde opleiding voldoende slagkracht te geven. Het zelfevaluatierapport gaat trouwens uitgebreid in op deze eigen overlegorganen. De commissie heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport een waarheidsgetrouwe weergave is van de opleiding Vroedkunde Limburg.
306 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Het omvormingsproces van de opleiding werd systematisch aangepakt. Vooreerst werd een opdrachtverklaring voor de opleiding ontwikkeld, waarin de visies en de eigen accenten van beide hogescholen tot één gezamenlijk project werden geïntegreerd. De opdrachtverklaring hecht veel belang aan de algemene beroepsattitudes zoals relatiebekwaamheid, kritische weerbaarheid en ruime maatschappelijke betrokkenheid en sociale vaardigheden. Zij werd goedgekeurd door de Raad van Beheer van de Katholieke Hogeschool Limburg en de Raad van Bestuur van de Provinciale Hogeschool Limburg. Aanvullend aan de opdrachtverklaring werd tegelijkertijd een gezamenlijke, concrete visie op het vakgebied Vroedkunde uitgewerkt. Hiervoor werd beroep gedaan op diverse nationale en internationale bronnen. Gezien het belang van de opdrachtverklaring en de visie voor alle betrokkenen, worden zij duidelijk naar voor geschoven in de studiegids. De studiegids is een belangrijk instrument dat bij de start van het academiejaar aan alle studenten en lectoren/praktijklectoren overhandigd wordt. De commissie stelt vast dat het samenwerkingsplan bevorderend heeft gewerkt voor de ontwikkeling van een doordachte visie op competentiegericht leren. In een volgende fase, eveneens in 2002-2003, vormde de curriculumraad de beroepsspecifieke eindtermen om tot eindcompetenties voor de professioneel gerichte bachelor. Basis voor dit document waren de ontwikkelde onderwijsvisie, meerdere nationale en internationale bronnen en het doeltreffend gebruik van de bachelor/masterprofielen zoals ontwikkeld in de Associatie KU Leuven. De competenties van de opleiding “Vroedkunde Limburg" werden als voornaamste bron gebruikt bij het ontwikkelen van de competenties professioneel gerichte bachelor in de Vroedkunde binnen de deelwerkgroep “Curriculum Vroedkunde” van de Associatie KU Leuven. In de Associatie Universiteit Hogescholen Limburg is dergelijke samenwerking vooralsnog niet gerealiseerd omdat er geen partneropleidingen Vroedkunde behoren tot deze associatie. Op de vraag aan de beide beroepsverenigingen voor vroedvrouwen, (NVKVV, Nationaal Vlaamse Katholieke Organisatie voor Verpleegkundigen en Vroedvrouwen) en (VLOV, Vlaamse Organisatie voor Vroedvrouwen), naar feedback over het uitgewerkte competentieprofiel werd met interesse gereageerd. De commissie meent dat de opleiding
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 307
weloverwogen werkt aan een duidelijke formulering van eindcompetenties. Zij waardeert hierbij de voorbeeldfunctie en voortrekkersrol van de opleiding Vroedkunde Limburg in de Associatie KU Leuven. De gesprekken bevestigen dat degelijk gewerkt wordt aan de uitwerking van de visie en de opdrachtverklaring naar competenties. De competenties worden ondergebracht bij de volgende rollen of eindcompetenties: Persoon in de samenleving: “Echte, zelfbewuste, empathische, vakbekwame persoon, als symbool van de ‘wijze vrouw’ voor de samenleving.” Coach/begeleider: “Met raad en daad bijstaan.” Zorgverlener: “Zorg verlenen op maat.” Professional: “De professionele vroedvrouw draagt de verantwoordelijkheid om de eigen deskundigheid permanent te ontwikkelen. Het ontwikkelen van deze deskundigheid gebeurt met de methoden van wetenschappelijk onderzoek, reflectie en permanente bijscholing.” Teamlid: “Een multidisciplinaire samenwerking op micro-, meso- en macroniveau, waarbij professionaliteit, kwaliteit en continuïteit van de zorg centraal staan.” Organisator: “De zorg op mesoniveau mee ontwikkelen en implementeren.” De commissie meent dat de opleiding weloverwogen werkt aan een opleidingsprofiel/competentieprofiel en aan een competentiegericht curriculum. Aan een zichtbare vertaalslag naar de verschillende opleidingsonderdelen en vooral aan de ontwikkeling van gedragsindicatoren voor deze algemene en algemene beroepsgerichte competenties wordt in associatieverband samengewerkt.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Om de opleiding af te stemmen op de geldende beroepsreglementering werd gebruik gemaakt van het beroepsprofiel, waardoor de Belgische en Europese richtlijnen worden gevolgd. Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van het actueel geldende opleidingsprofiel opgesteld door de Vlaamse onderwijsraad, VLOR.
308 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
De opleiding betrekt het werkveld door regelmatige bevragingen. De commissie acht de ronde tafel een degelijk initiatief voor overleg. Jaarlijks organiseert de opleiding een overleg met de diverse stageplaatsen om de samenwerking tijdens het afgelopen academiejaar te evalueren en eventuele actiepunten voor het komende academiejaar te distilleren. De participatie van het werkveld aan de afstemming van de opleiding op wensen en behoeften van het beroepenveld blijkt duidelijk uit de documentatie en de gesprekken. Omdat zwangerschap en geboorte sterk cultureel beladen zijn, maakt de opleiding een duidelijk onderscheid tussen de lokale en de internationale context voor de afstemming van de doelstellingen op de eisen die worden gesteld door vakgenoten. De eindwerkdag met de openbare verdediging van de eindwerken met ruime vertegenwoordiging van werkveld”, de participatie van de opleiding aan het overleg met de VLOV en de ruime vertegenwoordiging van het werkveld in de departementale raad, stellen de opleiding in staat om de recente ontwikkelingen in het lokale werkveld op te volgen. Internationale afstemming gebeurt vooral door deelname aan congressen. Ook de curriculumreis in het derde jaar en de workshop ‘cultural awarenes’ kunnen in dit perspectief geplaatst worden. Er is duidelijk aandacht voor multiculturele ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Toch meent de commissie dat nog niet echt sprake kan zijn van vergelijking met internationale curricula, tenzij met Allborg en Manchester. De opleiding profileert zich nog niet duidelijk ten opzichte van andere binnen- en buitenlandse instellingen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan om haar doelstellingen nog meer systematisch te toetsen aan de internationale context. De commissie vraagt de opleiding zich duidelijker te profileren naar de buitenwereld.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 309
Oordeel over onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding - voldoende -
Facet 1.1 niveau en oriëntatie: Facet 1.2 domeinspecifieke eisen:
goed goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
-
-
het domeinspecifieke kader van de opleiding zich situeert in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld werd door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; het samenwerkingsplan bevorderend heeft gewerkt voor de ontwikkeling van een doordachte visie op competentiegericht leren; de doelstellingen van de opleiding duidelijk gericht zijn op zowel de algemene competenties als op de algemene beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar; de voornoemde competenties voldoen aan de decretale en de beroepsspecifieke vereisten; de doelstellingen van de opleiding totstandkomen door gestructureerd overleg met interne en externe actoren, waarbij de internationale afstemming nog kan uitgebreid worden; de opleiding doelbewust werkt aan een proces van onderwijsvernieuwing rekening houdend met op het beroepenveld afgestemde doelstellingen; de eindkwalificaties bij het beroepenveld getoetst worden.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
310 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Bij de uitwerking van het nieuwe programma houdt de opleiding rekening met het bachelor/master-profiel, het nationale beroepsprofiel van de Belgische vroedvrouw, het bestaande opleidingsprofiel, de eindcompetenties van de professioneel gerichte bachelor in de Vroedkunde en met buitenlandse curricula uit internationale bronnen. Om de onderwijshervorming te realiseren met minimale hinder voor de student stelde de opleiding een meerjarenplanning op. Op het vlak van inhoud en vormgeving van de opleiding beschikt een curriculumteam over een grote autonomie, weliswaar mits permanente terugkoppeling naar de staf vroedkunde Limburg, de opleidingsraad en het volledige personeelskorps. Het team is samengesteld uit vertegenwoordigers van een aantal belangrijke domeinen in de opleiding, die als verticale assen doorheen de studietrajecten lopen. Tot deze domeinen behoren vaardigheidsonderwijs, vroedkunde, biomedische wetenschappen, humane wetenschappen, afstudeerproject, internationalisering, supervisie en studentenbegeleiding, en onderwijsvernieuwing en didactiek. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma is zichtbaar aanwezig. Om de vooropgestelde competenties te realiseren is op basis van het samenwerkingsplan vanaf 2003-2004 resoluut gekozen voor een vernieuwd curriculum waarin de sterktes van de beide opleidingen samenkomen. Hierbij wordt Vroedkunde sterk geprofileerd met een beperkte aanwezigheid van Verpleegkunde in het curriculum. De commissie waardeert de evenwichtige wijze waarop de studenten doorheen de drie jaren geloodst worden gaande van een sterke begeleiding via opdracht gestuurd onderwijs naar zelfstandig werken in probleemgestuurd onderwijs in het derde jaar. Deze graduele opbouw komt de ontwikkeling van de vooropgestelde competenties ten goede. Deze onderwijsvisie wordt zeer concreet beschreven in de studiegids voor de studenten. De commissie stelt vast dat de keuze van deze studentgecentreerde curriculumopbouw weloverwogen in het licht staat van de diverse instroom in het eerste jaar. Het actief leren van de student wordt in het eerste jaar nog sterk gestuurd door de lectoren/praktijklectoren. Dat het programma de doelstellingen dekt, blijkt uit de zeer goed uitgewerkte sjablonen en de trajectboeken waarin de verschillende opleidingsonderdelen opgenomen zijn. Hierin zijn de doelstellingen uitgebreid en systematisch beschreven op niveau van observeerbaar gedrag van de student. De inpassing van de verschillende opleidingsonderdelen in de verschillende rollen van het opleidingsprofiel van de vroedvrouw is echter niet duidelijk zichtbaar gemaakt. Uit de gesprekken blijkt dat in associatieverband gewerkt wordt aan de ontwikkeling van gedragsindicatoren. Dit is absoluut nodig om te bewaken dat de ontwikkeling van de verschillende competenties doorheen de drie opleidingsjaren gerealiseerd wordt. De commissie ervaart dat nog te
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 311
veel afzonderlijk gewerkt wordt aan kennis en vaardigheden, waardoor de integratie in de competenties nog ontbreekt. In de eerste twee jaren is de opleiding nog uitgewerkt als een vakkencurriculum. In het eerste jaar is het programma evenwichtig opgebouwd rond drie pijlers: verloskunde, biomedische wetenschappen, en psychosociale en humane wetenschappen. De commissie meent dat deze laatste pijler, gelet op de verschillende rollen en competenties van de vroedvrouw, eerder beperkt is wat studiepunten betreft in het eerste jaar. In het tweede opleidingsjaar komt dit meer nadrukkelijk, maar toch nog beperkt, naar voren. Discipline-overschrijdende elementen zijn in het eerste jaar slechts beperkt aanwezig. Zij nemen toe in het tweede jaar door begeleid casusgestuurd onderwijs en zijn manifest aanwezig in het derde jaar door de keuze voor probleemgestuurd onderwijs. De intentie van de opleiding om in de toekomst modulair te werken in het eerste en tweede jaar zal toelaten om ook daar meer vakoverschrijdend en geïntegreerd te werken in functie van het competentieprofiel. De opleiding hanteert duidelijke structuren en procedures met betrekking tot de curriculumontwikkeling en afstemming het beroepenveld. Zowel het werkveld als de studenten worden hierbij betrokken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stelt dat het werken aan attitudes een meer zichtbare plaats in het curriculum dient te krijgen.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Doorheen het programma is er duidelijk aandacht voor vaardigheden die het maatschappelijke en beroepsmatig functioneren ondersteunen. Vanaf het eerste jaar is ‘evidence based’ in de opleiding aanwezig en wordt systematisch gewerkt met vakliteratuur. In het tweede jaar komen daar methoden van onderzoek bij en in het laatste jaar worden deze vaardigheden toegepast bij de realisatie van het afstudeerproject of eindwerk. Nog in het tweede jaar staan, naast de praktijklessen en de stage, de casussen garant voor een grote gerichtheid op het werkveld. Aanvullend aan de technische beroepsvaardigheden hecht de opleiding veel belang aan de communicatieve vaardigheden, de informatieverwervende vaardigheden en de ontwikkeling van een professionele attitude. Studiebezoeken georganiseerd door de opleiding en diverse vormen van buitenschoolse bijscholing zijn waardevolle aanvullingen van het curriculum. De studenten worden zeer vroeg in hun opleiding gestimuleerd om
312 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
de attitude van permanente bijscholing binnen hun vakgebied te ontwikkelen. Voor deze externe bijscholing zijn het aantal te besteden uren vastgelegd en maakt de student zelf een keuze uit bijvoorbeeld studiedagen van de beroepsvereniging, studieavonden georganiseerd door stageplaatsen of bijscholingsactiviteiten voor het personeel van de ziekenhuizen. De reflectieverslagen van deze activiteiten maken integraal deel uit van het stageboek. De opvolging van nieuwe ontwikkelingen wordt bewaakt door contacten met het werkveld, vooral dan door contacten met de mentoren op stageplaatsen. Ook is in elke planningsgroep bij het probleemgestuurd onderwijs iemand uit het werkveld aanwezig. Er is een evenwichtige verdeling in het programma tussen theoretisch en klinisch onderwijs. Het aantal uren en toegekende studiepunten aan de stage neemt toe naarmate de studie vordert. In het eerste jaar worden 8 weken besteed aan stage, in het tweede jaar is dat 14 weken en in het derde jaar 19 weken. De vaardigheidstraining wordt ondergebracht bij het theoretisch onderwijs als praktijk en gaat van 78 uren in het eerste jaar naar 66 uren in het tweede jaar. De klinische onderwijsweek als voorbereiding op de stage wordt gewaardeerd. De commissie stelt vast dat er niet systematisch gebruik gemaakt wordt van checklists waarmee studenten kunnen oefenen. Het werkveld geeft aan dat de studenten niet altijd even goed voorbereid op stage komen. Het vaardigheidsonderwijs, dat in verschillende opleidingsonderdelen geïntegreerd is, is niet ten volle uitgewerkt. De commissie merkt op dat de studenten theoretisch goed opgeleid zijn maar stelt een hiaat vast tussen de theorie en de praktijk. Dit is grotendeels een gevolg van de verschuiving van werkbegeleiding naar leerbegeleiding, waardoor het contact tussen lectoren/praktijklectoren en werkveld sterk is afgenomen en waardoor ook de voeling van de lectoren/praktijklectoren met de reële beroepsomgeving langzaam dreigt weg te ebben. De taken van de mentor/stagebegeleider en van de docent/leertrajectbegeleider dienen hier gepast op elkaar afgestemd te worden. De commissie waardeert de inspanningen die de opleiding al levert om de mentoren te vormen, met nadruk op het leren voeren van feedbackgesprekken. Dit is noodzakelijk gezien de werkbegeleiding volledig in handen komt van de mentoren. Deze vorming is gericht op alle personeelsleden van de Limburgse ziekenhuizen die betrokken zijn bij de stagebegeleiding van studenten Verpleegkunde en Vroedkunde. Ze past in een systematisch overleg tussen de Limburgse ziekenhuizen, bejaardenhuizen en thuiszorgdienst enerzijds, en de Limburgse hogescholen en vierdegraadsopleidingen Verpleegkunde anderzijds. De studenten worden vooraf uitgebreid geïnformeerd over inhoud, doelen en evaluaties van de stage. Ieder studiejaar beschikt over een stagegids waar naast deze doelen, inhoud en evaluatiecriteria ook afspraken over inzet, taken en verantwoordelijkheden van studenten worden weergegeven. De bij de stage horende stageopdrachten zijn deels inhoudelijk verplicht om leerstof aan de praktijk te linken, deels door de student bepaald in functie van persoonlijke doelstellingen. De commissie merkt echter op dat vooral nadruk gelegd wordt op de uiteraard belangrijke technische vaardigheden en dat nog te weinig aandacht besteed wordt aan het reflecteren op de eigen ontwikkeling vanuit een holistisch perspectief. Zij meent dat zelfreflectie een noodzaak is in het kader van het competentieprofiel, waarin duidelijk verwacht wordt op autonome wijze de zorgvraag van een cliënt te kunnen beantwoorden. Met de keuze voor leerprocesbegeleiding tijdens de stage moet de reflectie meer zichtbaar worden. In dit verband zijn de leermomenten en terugkomdagen waardevolle initiatieven. De commissie merkt op dat alle studenten de kans krijgen om een bevalling bij te wonen in het eerste jaar. Alle studenten volgen een MIC en een NIC-stage. Er is een ruime deelname aan buitenlandse stages. Studenten kiezen hiervoor omdat deze stages meer mogelijkheden bieden voor zelfstandig werken. Het overleg doorheen het jaar tussen de stagebegeleiders, die elk een vaste stageplaats hebben, is een productief initiatief. Het afstudeerproject of eindwerk is een zelfstandige studie over een duidelijk afgebakend vroedkundig relevant onderwerp. De student doorloopt hierbij een leerproces dat moet resulteren in een degelijk product. De
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 313
noodzakelijke vaardigheden hiervoor worden gradueel opgebouwd vanaf het tweede jaar. De commissie heeft waardering voor het nieuw ontwikkelde plan, waarin het werkveld gevraagd wordt thema’s aan te reiken voor het afstudeerproject. Daardoor zal de inhoud zeer nauw aansluiten bij wat in het werkveld actueel is, komt de student in concreet en rechtstreeks contact met de beroepsrealiteit en kan de opleiding de evolutie van het werkveld opvolgen. De sterk uitgewerkte gids voor het afstudeerproject is voor de studenten een nuttig instrument. Er is een goed uitgewerkt tijdpad. De wetenschappelijke component is voldoende aanwezig. De commissie vindt het feit dat meerdere studenten aan één thema werken een goed initiatief. Zij stelt dat de afstudeerprojecten van een voldoende niveau zijn. Een goede maatschappelijke dienstverlening komt de professionalisering van de beroepsgroep ten goede. Uit de gesprekken blijkt dat van de twee postgraduaten die ingericht worden; vooral het postgraduaat lactatiekunde wordt zeer op prijs gesteld. De fysiologische visie die de opleiding hanteert, is hierin duidelijk vervat. Een internationale dimensie is in de opleiding voldoende aanwezig. De opleiding schenkt duidelijk aandacht aan multiculturele ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Zo zijn er de getuigenis van een allochtone vroedvrouw, de cultural awereness week en de initiatieven in het kader van internationalisation at home.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat zich een sterkere betrokkenheid van het werkveld bij curriculumvernieuwing en curriculumontwikkeling opdringt om de vereiste responsabilisering bij de stageplaatsen te optimaliseren. De commissie adviseert de opleiding om het stageboek te gebruiken als een portfolio waarin de student zijn groei naar de verschillende competenties als een geïntegreerd geheel van kennis, vaardigheden en attitudes, zichtbaar maakt. De commissie raadt een betere intergratie van het vaardigheidsonderwijs doorheen de verschillende opleidingsonderdelen aan.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Het programma is thematisch uitgebouwd en over de drie jaren heen voldoende logisch en sequentieel opgebouwd. Elk studiejaar focust op een overkoepelend thema van specifieke vroedkundige aspecten. In het eerste jaar gaat de aandacht naar de normale menselijke voortplanting, het tweede jaar richt zich op de bedreigde menselijke voortplanting en in het derde jaar worden gespecialiseerde aspecten van de menselijke voortplanting bestudeerd. De volgtijdelijkheid van de opleiding wordt aangegeven in de ECTS-fiches. Zij leidt er soms toe dat studenten met een individueel aangepast traject gedurende één jaar niet op stage gaan. Voor deze studenten wordt een inloopstage met beoordeling voorzien. Het initiatief om deze stage te lopen, ligt bij de student.
314 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
De inhoudelijke samenhang van het programma wordt bewaakt door het curriculumteam en door de blok- en themacoördinatoren. In de toekomst zullen het eerste en tweede jaar evolueren naar een modulaire structuur. De verdeling tussen theoretisch en klinisch onderwijs is goed en de opbouw van algemeen naar specifiek beroepsgericht werken gebeurt gradueel. In het programma zijn geen keuzemogelijkheden voorzien voor de studenten. De opleiding is beperkt gericht op flexibele leerwegen en voorziet een schakelprogramma van Verpleegkunde naar Vroedkunde en omgekeerd.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen m.b.t. de minimale studieomvang van een professioneel gerichte bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 315
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Tot nog toe kwam de informatie over de studeerbaarheid voornamelijk van de veelvuldige informele contacten met de studenten en de formele individuele of groepsoverlegmomenten met supervisoren en jaarverantwoordelijken. De blokevaluaties in het derde studiejaar zijn een aanzet tot een meer formele evaluatie. Uiteraard is dit slechts een aanzet die verder dient te worden uitgebouwd. De commissie stelt vast dat inspanningen worden gedaan om de studietijd concreet te bepalen en daar bij de planning van het programma rekening mee te houden. Nu wordt gewerkt op basis van ervaringen en feedback van de studenten. Een jaarverantwoordelijke bewaakt de piekmomenten doorheen het jaar wat studielast betreft. De studenten waarderen deze inspanning. Er worden ook systematisch studietijdmetingen gepland. De commissie stelt vast dat de reële studietijd overeenstemt met de geplande. De commissie waardeert de inspanningen die de opleiding levert om de studeerbaarheid te verhogen. Zo is er de introductiecursus chemie en ICT. De commissie wijst in dit verband ook op weloverwogen graduele opbouw van zelfsturing, waarbij vertrokken wordt bij opdrachtgestuurd onderwijs over casusgestuurd onderwijs naar probleemgestuurd onderwijs. Bij de ontwikkeling van het curriculum wordt de studielast duidelijk preventief bewaakt. De opleiding plant een groot aantal stage-uren, waarvan de effectieve “stage-contacturen” een weging van 1,2 toegewezen krijgen om de studiebelastinguren te berekenen. Dit resulteert enerzijds in een vrij hoge studiebelastingstijd, waardoor anderzijds de student meer tijd heeft om het minimum aantal verplichte prestaties te behalen. Het blijkt dat de studenten van deze opleiding dan ook weinig problemen hebben op dit vlak en met veel praktische ervaring kunnen instappen in het werkveld.
316 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt voortdurende waakzaamheid voor de studielast die het grote pakket stage voor de studenten met zich meebrengt.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Aan het curriculum wordt vorm gegeven door middel van diverse onderwijs- en werkvormen. Opnieuw wil de commissie verwijzen naar het samenwerkingsplan en de opleidingsvisie waarbij gesteld wordt de opleiding op te bouwen van opdrachtgestuurd onderwijs over casusgestuurd onderwijs naar probleemgestuurd onderwijs. De opleiding bracht in dit verband een studiebezoek aan Maastricht en kan ook genieten van de opgebouwde ervaring in de andere opleidingen van beide departementen in de beide hogescholen. De studenten geven aan telkens voorbereid te worden op het werken met de nieuwe onderwijsvormen. De leermiddelen zijn uitgewerkt als studietrajectboeken en getuigen zichtbaar van de doordachte opleidingsvisie. De commissie heeft kunnen vaststellen dat deze studietrajectboeken doorheen de drie jaren afgestemd zijn op de gemaakte keuzes. Zij heeft veel waardering voor de wijze waarop deze leermiddelen zijn uitgewerkt. De operationele doelstellingen en de opdrachten zijn goed uitgewerkt, de studeerinstructies zijn doeltreffend en een zelftoets is toegevoegd. In het eerste jaar doet de opleiding ook duidelijke inspanningen om de competenties te realiseren door gebruik te maken van verschillende, gepaste werkvormen die actief leren stimuleren. Deze informatie staat ook vermeld op de ECTS-fiches. Er is een weloverwogen evenwicht gezocht doorheen de drie jaren tussen hoorcolleges, werkcolleges, die voorbereid worden door zelfstudieopdrachten, practica en stages. Het elektronische leerplatform Blackboard wordt systematisch en intensief gebruikt ter ondersteuning van het didactische concept.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de leermiddelen voor de studenten om docentonafhankelijk te oefenen dienen uitgebreid te worden door het beschikbaar stellen van onder andere gepaste multimedia. De commissie raadt de opleiding aan verder te werken aan methodieken rond reflecterend handelen. Zij adviseert in dit verband om het stageboek meer te gebruiken als een portfolio.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 317
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De studenten zijn bekend met de studiegids en het examenreglement. Beide hogescholen hebben voor deze gemeenschappelijke opleiding een specifiek examenreglement uitgewerkt. Voorheen kon de student genieten van de meest voordelige bepalingen van beide examenreglementen. De informatie voor de studenten over de manier waarop de evaluatie of toets gebeurt, is correct en volledig. Bij aanvang van het academiejaar wordt naar de studiegids verwezen en tijdens het eerste contactmoment met studenten benoemt elke docent de specifieke doelstellingen en evaluatiecriteria van het opleidingsonderdeel. In het studietraject van de student zijn voorbeelden van examenvragen opgenomen onder de vorm van een zelftoets en tijdens de werkcolleges worden nog andere voorbeelden ter beschikking gesteld. De evaluatie is transparant. De ECTS-fiches geven aan dat er in de verschillende opleidingsonderdelen ook verschillende evaluatievormen gebruikt worden. De studenten geven aan dat zij goed voorbereid worden op de examens tijdens de lessen en de werkcolleges. Inzage in de examenvragen toont aan dat de verscheidenheid aan vragen verwijst naar de doelstellingen. Attitudes worden getoetst door permanente evaluatie. De examenvragen zijn afgestemd op de onderwijsvorm, zoals opdrachtgestuurd of casusgestuurd. In het derde jaar wordt, conform het probleemgestuurd onderwijs, geïntegreerd getoetst. De verschillende evaluatievormen staan in relatie tot de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de opleiding als geheel. Zij houden verband met het concept en toetsen zowel kennis, inzicht, vaardigheden als attitudes. De commissie betreurt dat de studenten hun resultaten van de vaardigheidstoets pas krijgen als ze op stage vertrekken. Studenten mogen hun stage aanvangen ondanks een onvoldoende op de vaardigheidstoets. Op het einde van elke stageperiode maakt de stagebegeleider de eindevaluatie in samenspraak met een stagementor en bij voorkeur in aanwezigheid van de student en het personeel van de afdeling. Deze bespreking resulteert in een schriftelijk evaluatieverslag. In deze eindbeoordeling worden beroepsattituden, relationele vaardigheden, technische vaardigheden en de uitwerking van stageopdrachten geëvalueerd. Aandachtspunten of leerdoelen voor een volgende stage worden door de begeleider op het evaluatieformulier vermeld. De procesevaluatie van het afstudeerproject gebeurt door de promotorbegeleider. De copromotor, die een inhoudsdeskundige is voor het onderwerp van het afstudeerproject is betrokken bij de evaluatie. Na de openbare presentatie komen de juryleden samen en worden inhoud, vorm en presentatie besproken en beoordeeld.
318 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de studenten hun resultaten van de vaardigheidstoets aansluitend aan deze toets dienen te krijgen en dat zij de mogelijkheid moeten hebben om vaardigheden bij te sturen tot een quotering voldoende vooraleer de stage te mogen aanvangen.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden voorzien in de onderwijsregeling zijn in overeenstemming met de decretaal gestelde voorschriften. De opleiding maakt geen analyses van de vooropleidingen van de studenten en voorziet geen specifiek instroombeleid. Er is geen doelgroepenbeleid. De opleiding voorziet een introductiecursus voor chemie en ICT. De enige flexibele leerweg die de opleiding aanbiedt is een deeltijds programma en een procedure voor het aanvragen van een individueel aangepast jaarprogramma. Zij biedt mogelijkheden om een geïndividualiseerd onderwijsprogramma (GOP) te volgen naargelang de onderzochte situatie. Zij hanteert een flexibel vrijstellingenbeleid.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 319
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding aan de hand van nog op te stellen instroomprofielen een gepast instroombeleid dient uit te werken.
Oordeel van het onderwerp 2: programma - voldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 *Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
goed voldoende goed OK goed goed voldoende niet van toepassing voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
-
het programma een zeer degelijke concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde eindkwalificaties van de opleiding voor wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen; de leerdoelen van het programma en de programmaonderdelen een gepaste vertaling zijn van de vooropgestelde eindkwalificaties; de opleiding een structuur uitgewerkt heeft om programmaherziening en -vernieuwing systematisch te evalueren en bij te sturen met betrokkenheid van de verschillende actoren, waarbij het beroepenveld concreter kan ingeschakeld worden; de opleiding aandacht besteedt aan de professionele gerichtheid van het programma zowel bij de uitvoering als bij de bijsturing en vernieuwing; de opleiding voldoet aan de formele eisen betreffende de studieomvang; de studenten evenwichtig doorheen de drie jaren geloodst worden via sterke begeleiding over opdracht gestuurd onderwijs naar zelfstandig werken in probleemgestuurd onderwijs in het derde jaar; aan het curriculum vorm gegeven wordt door middel van diverse onderwijs- en werkvormen en geïntegreerde evaluatievormen; de examenvormen transparant zijn en afgestemd op de onderwijsvormen; uit de zeer goed uitgewerkte sjablonen en de trajectboeken - waarin de verschillende opleidingsonderdelen opgenomen zijn - blijkt dat het programma de doelstellingen dekt; doorheen het programma duidelijk aandacht is voor vaardigheden die het maatschappelijke en beroepsmatig functioneren ondersteunen; de studenten theoretisch goed opgeleid zijn en dat het hiaat tussen de theorie en de praktijk voor de stage bijgestuurd kan worden; de opleiding gepaste aandacht besteedt aan toegepast wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening; de internationale dimensie in de opleiding voldoende aanwezig is.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
320 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De inzet van het personeel wordt in belangrijke mate aangestuurd vanuit de centrale diensten van beide hogescholen. Ondanks verschillen in beleid is de opleiding in staat om de dagdagelijkse werking door één opleidingsteam te laten uitvoeren. De commissie stelt een duidelijk personeelsbeleid vast in beide hogescholen. De inhoudelijke en didactische vaardigheden spelen een rol bij aanstelling. Er wordt gestreefd naar een voldoende groot aantal licentiaten/masters. Beide hogescholen hanteren een goed uitgewerkt systeem van taakbelasting, waarbij ook structureel ruimte voorzien wordt voor onderwijsontwikkeling. Met betrekking tot de personeelsevaluatie en de functioneringsgesprekken worden afzonderlijke systemen gebruikt in de beide hogescholen. Omdat het personeel weinig toelichting kan geven bij deze personeelsaspecten stelt de commissie de integratie ervan in de opleiding in twijfel. De in het zelfevaluatierapport vermelde afstand tussen de opleiding en de centrale hogeschooldiensten in de PHL worden enigszins bevestigd tijdens het bezoek. Beide hogescholen voeren een systematisch professionaliseringsbeleid, dat vooral aangestuurd wordt door het curriculumteam Vroedkunde. Hierbij valt de vorming met betrekking tot de verschillende aspecten van de nieuwe onderwijsvormen op. De commissie stelt vast dat de personeelsleden goed samenwerken en dat zij regelmatig overleg plegen. De commissie verwijst hierbij naar het organigram waarin de samenwerking gestructureerd wordt. Het kruispuntenoverleg is voor de samenwerking en het overleg een belangrijke hefboom. Toch is het aangewezen om nog meer mogelijkheden te creëren voor overleg. De opleiding krijgt alvast voldoende ruimte om zich te profileren. Er wordt gestreefd naar een balans wat inbreng van personeel betreft van de beide hogescholen. De commissie merkt op dat in de opleiding Vroedkunde Limburg een dynamisch en gedreven team aan het werk is. De sterke teamwerking over de hogescholen heen bouwt voort op intensieve contacten tussen beide teams in de periode voorafgaand aan de samenwerking. De studenten geven aan de samenwerking binnen het team bijzonder te waarderen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 321
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stelt dat nog meer systematische overlegmogelijkheden dienen gecreëerd te worden in de opleiding. De commissie adviseert nog meer nadruk te leggen op een didactisch diploma bij werving van onderwijzend personeel.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie merkt op dat praktijkervaring hebben als vroedvrouw een criterium is bij aanstelling. De opleiding stelt samen met het beroepenveld vast dat er te weinig lectoren/praktijklectoren zijn die nog een directe band met het werkveld hebben. De opleiding telt één combibaan. De commissie merkt op dat de vakinhoudelijke bijscholingen niet voldoende zijn voor de praktijklectoren om optimaal op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen in de praktijk van de vroedkunde . De stagebegeleiding focust in het nieuwe curriculum op procesbegeleiding en de afstudeerprojecten zijn specifieke onderwerpen, die niet ten volle kunnen tegemoet komen aan een vereiste brede kijk op de actuele vroedkunde. De ontwikkelingen in het kader van de nieuwe bachelor/master-structuur hebben een impact op de criteria voor de lectoren vroedkunde. Zo is wetenschappelijk onderzoek een relatief nieuwe gegevenheid voor de hogescholen. De zorg om blijvende kwaliteit en de wijze waarop de opleiding in de toekomst zal geëvalueerd worden door externen heeft immers tot gevolg dat meer en meer aandacht gaat naar het opleidingsniveau van de medewerkers. De aanwezigheid van vroedvrouwen met een bijkomende licentie/master om de wetenschappelijke waarde van het onderwijsaanbod te verhogen is noodzakelijk. Een diploma van gegradueerde in de (bachelor) Vroedkunde, met daarbij een ruime ervaring in het werkveld én in het hoger onderwijs, acht de opleiding echter even belangrijk. De opleiding doet beroep op een brede waaier van deskundigheden voor de ondersteunende opleidingsonderdelen en voor specifieke onderwerpen worden gastdocenten aangetrokken. De internationale contacten zijn beperkt.
322 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om een concreet plan uit te werken om tegemoet te komen aan de continue actuele praktijkbijscholing van de lectoren/praktijklectoren. De commissie vraagt de mogelijkheden voor werkervaring en bedrijfsstages te onderzoeken in functie van de professionele gerichtheid van het onderwijzend personeel.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beschikt over een ruim aantal lectoren/praktijklectoren: 30 van de oorspronkelijk 45 OP-leden werden aangeduid op basis van hun bereidheid om mee te werken aan de voorbereiding van de vernieuwing. Het opleidingshoofd en de studenten ervaren de kleine percentages van aanstelling, die zouden kunnen leiden tot versnippering van opdrachten, niet als een probleem. Deze percentages staan in functie van de deskundige inbreng van een aantal lectoren/praktijklectoren. Gezien de blokken waarmee gewerkt wordt in het probleemgestuurd onderwijs blijft het overzicht voor de studenten bewaard. De studenten spreken over die inbreng trouwens hun waardering uit. Na inzage van de cijfers tijdens het bezoek blijkt dat 11,06 VTE beschikbaar zijn voor onderwijs aan 135 studenten. Dit geeft een student/docentratio van 12,21 studenten/docent. Er is een duidelijk overwicht van praktijklectoren (67%) op lectoren, waarbij opvalt dat in de PHL 90% van de OPleden praktijklector zijn en in de KHLim 44%. Op 4 na zijn alle 39 OP-leden deeltijds betrokken bij de opleiding, wat de betrokkenheid kan beperken. De commissie merkt echter veel inzet op. De leeftijdsstructuur is gespreid met als piekleeftijd de groep 40 tot 49-jarigen. De opleiding voorziet in voldoende gastdocenten.
Aanbevelingen ter verbetering: /
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 323
Oordeel over onderwerp 3: personeel - voldoende
-
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
voldoende voldoende goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
-
-
de opleiding beschikt over deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de informatie en communicatie binnen de opleiding goed verloopt maar dat deze informatie en communicatie van hogescholen naar de betrokken actoren dienen geoptimaliseerd te worden; de evolutie van werkbegeleiding naar leertrajectbegeleiding een evenwichtsoefening is die enerzijds duidelijk en doelgericht uitgewerkt wordt, maar anderzijds op termijn kan leiden tot een dalende praktijkexpertise van de lectoren/praktijklectoren; de beroepsexpertise staat borg voor de realisatie van een inhoudelijk degelijke opleiding en dat daarbij nog meer aandacht dient te gaan naar mogelijkheden voor werkveldervaring van het lectoren/praktijklectorenteam; de aandacht en inzet voor professionalisering aanwezig zijn; het personeel zich gedraagt als een hecht team en zich zeer laagdrempelig opstelt, wat de opleiding sterk studentgericht maakt; de internationale contacten aanwezig zijn en nog kunnen uitgebouwd worden.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
324 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding “Bachelor in de Vroedkunde” wordt georganiseerd op de campus Oude Luikerbaan 79 (KHLim) en de campus Guffenslaan 39 (PHL), beide te Hasselt. Bij de bepaling van de locatie wordt enerzijds gestreefd naar het gebruik van de meest geschikte infrastructuur en anderzijds getracht zoveel mogelijk activiteiten op eenzelfde campus door te laten gaan. Dit beperkt de verplaatsingen en het bijhorende tijdverlies voor lectoren/praktijklectoren en studenten. De contactmomenten op campus Guffenslaan richten zich voornamelijk tot de eerstejaarsstudenten tijdens het eerste semester en tot de derdejaarsstudenten, deze op de campus Oude Luikerbaan vooral tot de eerstejaarsstudenten tijdens het tweede semester en tot de tweedejaarsstudenten. De leslokalen op beide campussen zijn ruim en zijn uitgerust met de nodige didactische basismiddelen. Zij zijn echter nog niet helemaal aangepast aan het nieuwe onderwijsconcept van PGO. De keuze vanuit het beleid van de KHLim om de opleidingen Verpleegkunde, Vroedkunde en Orthopedagogie te groeperen op één campus heeft het voordeel dat een groot aantal ruimten gemeenschappelijk gebruikt kunnen worden. Een vaardigheidscentrum werd uitgetekend en uitgebouwd met aandacht voor een skillslab vroedkunde dat sinds 2003-2004 operationeel is. De indeling en het gebruik van de verschillende ruimten zijn afgestemd op het zo goed mogelijk aanwenden van het OGO (Opdracht Gestuurd .Onderwijs). Op campus Guffenslaan zijn uitgebreide computerfaciliteiten aanwezig. Het Laptopproject biedt alle studenten en lectoren/praktijklectoren de mogelijkheid een laptop aan te schaffen of te ontlenen voor de duur van de werk- of studieperiode. Door de intense samenwerking tussen beide hogescholen voor de opleiding Vroedkunde werd deze service uitgebreid naar de studenten Vroedkunde, ingeschreven aan de KHLim. Elke student kan beschikken over een laptop, voorzien van een draadloze netwerkkaart. Daardoor kan de elektronische leeromgeving Blackboard benut worden om zowel de communicatie tussen student en docent als het aanbieden van leermateriaal elektronisch te laten verlopen. De campus Guffenslaan beschikt niet over een eigen mediatheek. Het beleid van de PHL besliste een mediatheek uit te bouwen op de centrale campus voor meerdere departementen. Deze centrale mediatheek dekt de informatiebehoeften van vier departementen en bestaat uit de internetzaal en het studielandschap. Hoewel zij als studielandschap goed uitgerust is en een degelijk aanbod aan vaktijdschriften en handboeken biedt, is de ruimtelijke afstand met de campus te groot en geven de studenten aan dat de werksfeer veel minder rustig is. De studenten maken liever gebruik van de mogelijkheden van de mediatheek op campus Oude Luikerbaan. Zij merken op dat het er rustiger werken is en dat het aanbod meer tegemoet komt aan de behoeften van de opleiding. De commissie stelt vast dat inderdaad ook hier is het aanbod aan vaktijdschriften en handboeken
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 325
voldoende is en dat het studielandschap degelijk uitgebouwd is. Op beide plaatsen zijn online databanken beschikbaar en voldoende mogelijkheden om tijdschriften of boeken te bestellen. De studenten worden al vroeg in de opleiding goed voorbereid om literatuur op te zoeken. Docenten- en studentenfaciliteiten zijn voldoende aanwezig. De commissie meent dat een doordacht gebruik van de beschikbare middelen de opleiding meer mogelijkheden moet bieden om studenten zowel docentafhankelijk als docentonafhankelijk te laten oefenen. Zoals eerder opgemerkt bij onderwerp 2 kan het vaardigheidsonderwijs verbeterd worden. De keuze om twee afzonderlijke vaardigheidslokalen in te richten, stemt niet overeen met de intenties die uitgewerkt zijn in het kwaliteitsplan voor een kwaliteitsvol onderwijs. De commissie merkt dit vooral op omdat de vaardigheidslokalen, en vooral dat op campus Guffenslaan, onvoldoende zijn uitgerust met moderne middelen. Campus Oude Luikerbaan kan dit tekort niet compenseren, want ook daar is specifiek voor de opleiding Vroedkunde niet voldoende oefenmateriaal aanwezig. Toch beoordeelt de commissie dit facet als onvoldoende met betrekking tot de inrichting van de vaardigheidslokalen. Meer recente verloskundige didactische middelen zijn noodzakelijk op korte termijn. Het vaardigheidsonderwijs is zo belangrijk in degelijke professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde dat hier een oplossing moet komen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om op korte termijn voldoende recent didactisch verloskundige middelen ter beschikking te stellen als oefenmateriaal in het vaardigheidscentrum op de Campus PHL.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De voorlichting aan potentiële studenten vindt plaats op Studie Informatie Dagen (SID-in’s), waar beide hogescholen vertegenwoordigd zijn. De opleiding Vroedkunde Limburg heeft één informatiebrochure en de studenten worden geïnformeerd over het samenwerkingsverband tussen beide hogescholen. Jaarlijks worden drie opleidingsgebonden opendeurdagen georganiseerd op campus Oude Luikerbaan en één op campus Guffenslaan. Naast algemene wordt ook specifieke informatie gegeven aan de kandidaten. Informatie over de opleiding is ook beschikbaar op internet. In een departementale brochure wordt de opleiding voorgesteld. De vakinhouden zijn beschreven in een aparte brochure en studieondersteunende informatie over onder andere
326 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
huisvesting en studiebegeleiding wordt in een documentatiemap aangeboden. Bij aanvang van de studie ontvangt de student tijdens de introductiedagen de opleidingsgebonden studiegids, die identiek is voor beide hogescholen, en de algemene studiegids. De commissie stelt vast dat de verstrekte informatie duidelijk is en dat de studiegids transparant is. De opleiding investeert veel energie in een studie- en studentenbegeleiding. De studie-advies-test is een belangrijk initiatief in het licht van de aansluiting van het onderwijs op de beginsituatie van de studenten. De commissie adviseert om deze gegevens nog meer systematisch te gebruiken. De opleiding heeft bij het invoeren van OGO in het eerste jaar meerdere elementen van leren leren in het eerste jaarsprogramma geïntegreerd. Daarnaast biedt zij de student ook individuele begeleiding en supervisie, waarbij de docent-vroedvrouwen de toegewezen studenten gedurende het hele studietraject opvolgen. Zij fungeren als “eerstelijnsopvang”. Er zijn een drietal supervisiemomenten voorzien in het eerste jaar. De wijze waarop de studenten doorheen de drie jaren gevolgd worden door een supervisor als spilfiguur voor de studiebegeleiding heeft de leden van de commissie sterk aangesproken. Ook de integratie van de leerbegeleiding doorheen het opleidingsconcept is waardevol. Leren leren zit verweven doorheen de verschillend werkvormen. Tevens worden aan een actieve studiehouding studiepunten toegekend (FOG-punten). Voor studenten met specifieke leerproblemen is er de mogelijkheid van individuele begeleiding. Dit kan resulteren in een studiebegeleiding of een doorverwijzing naar een externe instantie. De commissie stelt op basis van de gesprekken met de studenten en de afgestudeerden vast dat de studenten goed begeleid worden. Toch waarschuwt de commissie hier voor een te strakke sturing, waardoor er voor sommige studenten te weinig ruimte kan overblijven voor de ontwikkeling van een zelfstandige, kritische houding. De studiebegeleiding werkt vooral remediërend. Zoals eerder aangestipt bij facet 2.9 maakt de opleiding geen analyses van de vooropleidingen van de studenten. Er wordt geen leerstijlenonderzoek afgenomen en gestructureerd vakmonitoraat wordt niet georganiseerd. Lectoren/praktijklectoren en studenten stellen dat door de kleinschaligheid de afstand tussen studenten en lectoren/praktijklectoren klein is en dat problemen met studiemethode of vakinhoudelijke problemen dan ook snel gedetecteerd en geremedieerd worden. Uiteraard werkt hier ook de keuze voor het onderwijsmodel, waarin begeleiding doorheen de werkcolleges gerealiseerd wordt, in het voordeel van een sterke studentbetrokkenheid. De centrale dienst van de PHL “Socius” is de plaats waar de student terecht kan voor informatie over studietoelagen, kinderbijslagregelingen en over bemiddeling bij geschillen. Deze dienst ondersteunt ook het zoeken naar een studentenkamer. Een sociaal assistente zorgt voor directe psychosociale opvang van studenten en zal ze, indien nodig, doorverwijzen naar een psychotherapeut of andere externe hulpdienst. In de KHLim zorgt de vzw StuVoor voor studentenbegeleiding. De verstrekte sociale voorzieningen door StuVoor omvatten onder andere huisvesting, vervoer, gezondheidszorg, psychosociale begeleiding, sociale dienst, medische hulp, plaatsingsdienst, culturele en sportieve activiteiten en tussenkomst in het maaltijdgebeuren. De in de KHLim ingeschreven student Vroedkunde kan doorverwezen worden naar de dienst studentenbegeleiding. Deze dienst biedt voor studenten ondersteuning voor problemen op vlak van financiering, gezondheid of psychosociale moeilijkheden. Deze dienst biedt ook begeleiding bij bredere studieproblemen, zoals faalangst. De studentenbegeleidster maakt deel uit van een multidisciplinair team, dat georganiseerd is binnen de vzw Studentenvoorzieningen. De commissie stelt tijdens de gesprekken vast dat er door Socius en StuVoor voldoende initiatieven genomen worden voor psychosociale ondersteuning van de studenten. Het is opnieuw de supervisor die hier het eerste aanspreekpunt is. Hij/zij verwijst bij problemen door naar Socius. De ombudsdienst is voldoende toegankelijk voor en bekend bij de studenten. De ombudsdient is in de eerste plaats aanspreekpunt voor (praktische) studieproblemen zoals verplaatsingen van examens, klachtenbehandeling en vertegenwoordiging van de studenten op de deliberaties zoals vermeld in het examenreglement. Daarnaast dient de ombudsdienst te zorgen voor een eerste begeleiding of doorverwijzing van studenten met psychosociale
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 327
problemen naar de centrale sociale dienst. De studenten moeten zich wenden tot de ombudsdienst van de hogeschool waar zij ingeschreven zijn. Concrete initiatieven voor internationalisering worden in eerste instantie genomen door een departementale coördinator internationalisering. Hij heeft tot taak projecten te introduceren, te coördineren, uit te werken en op te volgen. Hiervoor kan hij beschikken over een jaarlijkse begroting waarin elke opleiding zijn plannen kan integreren. Binnen de opleiding werden daarenboven sinds enkele jaren 2 personeelsleden, één van de PHL (8% opdracht) en één van de KHLim (8% opdracht), verantwoordelijk gesteld voor het realiseren van deze dimensie. Voor studenten die willen participeren aan buitenlandse stages werd afgelopen academiejaar een uniforme selectieprocedure voor beide hogescholen ontwikkeld. Studenten worden gestimuleerd om deel te nemen aan internationale projecten, congressen of stages, al dan niet in kader van Socrates/Erasmus. Sinds kort kunnen studenten deelnemen aan projecten in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Tot nu toe werd nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden van docentenuitwisseling. Het was voor de opleiding niet mogelijk buitenlandse studenten op te nemen in het programma, mede door de recente programmaomvorming. In de nabije toekomst zal de opleiding in het derde jaar studenten kunnen ontvangen voor de module Hoogrisico.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt meer systematisch gebruik van de studieadviestest in functie van de studiebegeleiding.
328 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Oordeel over onderwerp 4: voorzieningen - voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen Facet 4.2 Studiebegeleiding:
onvoldoende goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen: -
de opleiding over voldoende en degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt; meer beleidsaandacht noodzakelijk en vereist is om het skillslab uit te werken en uit te rusten als een volwaardig en doeltreffend vaardigheidscentrum; de nodige aandacht besteed wordt aan materiële voorzieningen om onderwijsvernieuwing te kunnen bewerkstelligen; de mediatheek en het studielandschap globaal doelgericht en gebruiksvriendelijk ontwikkeld en uitgevoerd zijn; de collectie gericht is op actuele vakliteratuur.
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding: -
de verstrekte informatie duidelijk is en dat de studiegids transparant is; een supervisor - als spilfiguur voor de studiebegeleiding - de studenten doeltreffend doorheen de drie jaren volgt; de integratie van de leerbegeleiding doorheen het opleidingsconcept waardevol is; de opleiding beschikt over een goed werkende ombudsdienst; systematiek aanwezig is in het internationaliseringbeleid en bij de aanpak van internationalisering.
Op basis van de oordelen over de verschillende facetten oordeelt de commissie het onderwerp Voorzieningen toch als voldoende. De commissie maakt een positieve afweging omdat zij van oordeel is dat er voldoende potentieel en wil aanwezig is om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 329
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: In het zelfevaluatierapport wordt het kwaliteitsbeleidsplan van de beide hogescholen helder beschreven. De opleiding Vroedkunde wordt door twee partners georganiseerd die niet tot eenzelfde associatie behoren. Ondanks de verschillen in organisatiestructuur en organisatiecultuur zijn in de respectievelijke benadering van kwaliteitszorg heel wat gelijkenissen te merken. Deze parallellen kunnen door overleg naar elkaar toegroeien en de kwaliteit van de opleiding Vroedkunde verhogen. Beide streven naar kwaliteitszorg vanuit een EFQMbenadering en integrale kwaliteitszorg. Voor de opleiding Vroedkunde werkten de hogescholen een gezamenlijk plan uit voor de aanpak en organistatie van de interne kwaliteitszorg. Een eerste stap was de bepaling van bijkomende kwaliteitsindicatoren voor de opleiding Vroedkunde Limburg. De aandachtspunten van deze samenwerking voor integrale kwaliteitszorg zijn duidelijk geformuleerd. Zo wordt de kwaliteit van het curriculum als de kern van de zorg voor kwaliteit naar voren geschoven en wordt jaarlijks een kwaliteitsplan opgesteld. Ook de systematische evaluatie van de opleiding in zijn geheel en in al zijn onderdelen én het intensiever betrekken van alle actoren is een aandachtspunt. Tenslotte zal aandacht besteed worden aan randvoorwaarden zoals scholing en training van het personeel, een optimaal middelenmanagement en een duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Beide partners engageren zich tot een zo efficiënt mogelijke samenwerking, waarbij zij opteren voor aanvulling eerder dan overlapping. Waar mogelijk, zal elke partner dat segment voor zijn rekening nemen waar hij de meeste expertise in heeft. Enkel de personeelsgebonden materies die aanleiding zijn voor evaluatie van het personeel, worden door elk afzonderlijk bekeken. De commissie waardeert de duidelijke inspanningen om de kwaliteitszorgsystemen te vergelijken en toe te passen op het samenwerkingsverband. Elke hogeschool heeft zijn invalshoek, maar er is een vlotte uitwisseling. De PHL beklemtoont zijn actieplannen, de KHLim zijn bevragingen. In dit kader merkt de commissie de langetermijnplanning door het Onderwijsontwikkelingsplan, de middellange termijnplanning door het kwaliteitsplan en het regelmatige kruispuntoverleg op. Aan de hand van indicatoren, zoals bestudeerbaarheid, instroomprofiel, tevredenheid en alumnibevraging wil de opleiding de kwaliteit van het nieuwe curriculum in kaart brengen en bewaken. Dit proces is recent opgestart. Voorheen werden algemene bevragingen uitgevoerd bij studenten, vooral dan inzake tevredenheid. Nu wil de opleiding meer focussen op de perceptie en ervaringen van de studenten en op de resultaten van de curriculumvernieuwing. De resultaten van de bevraging naar de stagebeleving worden in principe onder de vorm van deelrapporten bezorgd aan de ziekenhuizen, diensten en instellingen zodat zij de opvang en begeleiding van stagiairs kunnen optimaliseren. De inhoud ervan is uiteraard vertrouwelijk. Al sinds 1999 worden eerstejaarsstudenten jaarlijks bevraagd over hun tevredenheid over Informatie en onthaal, onderwijsorganisatie en begeleiding door lectoren/praktijklectoren, cursussen, evaluatie, mediatheek en diensten en tevredenheid over de algemene begeleiding. De algemene tevredenheid voor de basisopleiding Vroedkunde scoort voor het academiejaar 20032004 behoorlijk tot goed met een gemiddeld percentage van 72% akkoord met de 38 stellingen. Om in de
330 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
toekomst accurate informatie te verzamelen om de opleiding verder bij te sturen moet deze vragenlijst aangepast worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt aan te kiezen voor één kwaliteitszorgsysteem voor de opleiding Vroedkunde.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen:
Aanwijzingen tot verbeteracties zijn de indicatoren afgeleid uit de cijfermatige gegevens van de metingen, de bevindingen vanuit de functioneringgesprekken, het inventariseren van studie- en studentenbegeleiding en van de overlegmomenten van de lectoren/praktijklectoren met de student en de lectoren/praktijklectoren onderling. Naargelang van de aard en de omvang van het probleem wordt een verbeteractie gepland. De opleidingsraad is daartoe het aangewezen orgaan. Deze raad plant de werkwijze en het niveau en vraagt desgewenst om ondersteuning vanuit de diensten. De commissie herkent tijdens haar bezoek voortdurend aandacht voor de verbeterspiraal in het kader van kwaliteitszorg. In het zelfevaluatierapport worden een aantal maatregelen tot verbetering genoemd, zoals de opwaardering van het afstudeerproject en de afstemming van de examenprocedures en -reglementering van beide hogescholen voor de studenten Vroedkunde. De organisatie van een gezamenlijke opleiding Vroedkunde in Limburg vroeg als prioritaire verbeteractie zeer veel energie. De commissie stelt ook vast dat effectief werk gemaakt is van de aanbevelingen van de laatste doorlichting. In tegenstelling tot andere aspecten van bevraging van het curriculum, scoort de stagebegeleiding niet zo hoog (bevraging voor de KHLim). In de laatste gemeenschappelijke bevraging van de afgestudeerden, was dit al hoger (70%), maar toch nog minder dan andere aspecten.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 331
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding moet onderzoeken waarom de stagebegeleiding bij de afgestudeerden niet zo hoog scoorde in de meting. Bij inzage van de actieplannen stelt de commissie vast dat aan het punt “praktijkveld betrekken in de opleiding” en “verpleegtechnische vaardigheden” nog meer aandacht dient besteed te worden.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De relevante actoren binnen het onderwijsgebeuren zijn vertegenwoordigd in de decretaal voorgeschreven overlegorganen van de hogescholen. De academische raad en de departementale raad nemen een adviserende plaats in. De studenten zijn vertegenwoordigd in de studentenraad, het departementaal studentencomité (PHL) en de departementale studentenraad (KHLim) en ad hoc naargelang het thema hen aanbelangt in de opleidingsraad. Het werkveld wordt geconsulteerd bij de overlegmomenten over stage, de niveaubepaling van het stageniveau en de beoordeling van eindwerken. Alle stakeholders worden direct of indirect betrokken bij de uitbouw van een kwaliteitsvolle opleiding Vroedkunde. Medewerkers participeren in dit proces in de diverse organen, door bevragingen (expertise) en door middel van informeel overleg. Studenten worden gehoord via het studentenoverleg, bevragingen (eerstejaars, docentenevaluatie/SWOP), de departementale studentenraad en het formele studentenoverleg. Afgestudeerden worden betrokken via de driejaarlijkse afgestudeerdenbevraging. Het werkveld ten slotte wordt geraadpleegd via het werkveldoverleg. Buiten de vaststelling dat de decretaal vereiste raden en overlegorganen beschikbaar zijn, kunnen de studenten noch het werkveld weinig bijkomende informatie geven. Gezien het samenwerkingsplan en het vernieuwde curriculum is er, wat personeel betreft, wel een goede betrokkenheid. De commissie stelt vast dat door de opleidingsadviesraad en de stages een goede betrokkenheid met het beroepenveld aanwezig is. Jaarlijks wordt een mentorendag georganiseerd. De mentoren zijn wel geconsulteerd over het competentieprofiel. De commissie stelt echter voor om nog meer inspanningen te leveren om het werkveld te betrekken in en te informeren over het onderwijsvernieuwingsproces. Er bestaat geen alumniwerking voor de opleiding Vroedkunde.
332 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de mogelijkheden te verkennen om alumniwerking als middel te benutten bij de bijsturing van de kwaliteit van de opleiding Vroedkunde.
Oordeel over onderwerp 5: interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg met visie en transparantie ontwikkeld is en specifiek uitgewerkt is voor het samenwerkingsverband opleiding Vroedkunde Limburg; een dynamisch kwaliteitszorgsysteem, gebaseerd op het EFQM-systeem, in de opleiding leidt tot het systematisch werken met de PDCA-aanpak; systematisch bevragingen uitgevoerd worden over de verschillende aspecten van het onderwijs bij relevante doelgroepen, waarbij het beroepenveld beter betrokken kan worden; de opleiding systematisch tot maatregelen ter verbetering van de interne kwaliteitszorg komt met inspraak van betrokkenen;
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 333
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie spreekt haar waardering uit over de positieve samenwerking tussen de opleidingen als waren zij effectief één opleiding. Zij streven gezamenlijke doelstellingen na en realiseren samen een opleiding op goed niveau. Het werkveld geeft aan tevreden te zijn over het gerealiseerde niveau van de opleiding en waardeert het engagement, de zelfstandigheid en het verantwoordelijkheidsgevoel van de afgestudeerden. Toch kan de opleiding, gezien het gebrek aan gedragsindicatoren nog geen inzicht geven over de mate waarin de doelstellingen worden gerealiseerd. Hier wordt aan gewerkt. De afgestudeerden spreken hun waardering voor de opleiding en de lectoren/praktijklectoren uit. In 2002 werden alle KHLIim-afgestudeerden van de opleiding Vroedkunde voor de promotiejaren 2000, 2001 en 2002 bevraagd over een aantal relevante aspecten. De respons bedroeg 46% waarvan 75% voltijds aan het werk was, 19% vrijwillig deeltijds en 4% onvrijwillig deeltijds. Ruim 94% van de 16 respondenten hadden binnen het half jaar een eerste betrekking. Een derde van de respondenten was tewerkgesteld in een materniteit, een derde in de verloskamer en het overige derde in andere diensten. Omdat de opleiding recent drastisch vernieuwd is, zijn de meeste verdere resultaten van dit onderzoek niet meer relevant. De tewerkstelling binnen de sector is goed, hoewel niet iedereen als vroedvrouw werkt en zowat de helft van de afgestudeerden start als verpleegkundige. Dit heeft echter vooral te maken met de Belgische arbeidsmarktgegevens. Studenten worden voorbereid op solliciteren. De opleiding bewaakt de kwaliteit van de stages door onder andere het stagebelevingsformulier, het overleg met de stageplaatsen, de bezoeken aan de stageterreinen en de leerbegeleiding. Door tegemoet te komen aan de vraag van het werkveld om actief te participeren in de opwaardering van het eindwerk zal de kwaliteit ervan nog toenemen. Na inzage van de documenten stelt de commissie vast dat zowel de stages als de afstudeerwerken/eindwerken voldoen aan het niveau van professioneel gerichte bachelor Vroedkunde. Ongeveer een derde van de derdejaarsstudenten neemt deel aan buitenlandse stages. De studenten gaan, indien mogelijk, per twee naar dezelfde plaats. De afgelopen jaren is er een duidelijke stijging van het aantal studenten: van 5 in 2001-2002 (ongeveer 23%) over 7 in 2002-2003 (ongeveer 27%) naar 13 studenten in 20032004 (ongeveer 37%). Ook de docentenmobiliteit in het kader van internationale congressen en studiereizen
334 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
neemt toe: van 2 in 2001-2002 over 4 in 2002-2003 en 5 van 2003-2004. Toch meent de commissie dat deze deelname van personeel aan internationale uitwisseling en congressen eerder beperkt is. De opleiding biedt een module high-risk aan voor buitenlandse studenten. Er meldden zich nog geen studenten aan voor deze module.
Aanbevelingen ter verbetering: -
In het kader van de verdere uitbouw van een gezamenlijke opleiding Vroedkunde door KHLim en PHL lijkt het aangewezen de eerste afgestudeerden van deze gezamenlijke opleiding opnieuw te bevragen over hun ervaringen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het gemiddelde slaagpercentage bij generatiestudenten in het eerste jaar ligt tussen 45% en 67%. Op basis van exameninschrijving wordt dat tussen 51% en 76%. In het tweede jaar liggen deze percentages tussen 84% en 96%, en 87% en 97%. In het derde jaar slaagt 93% tot 100% en op basis van exameninschrijving 93% tot 100%. Deze slaagpercentages zijn redelijk hoog. Toch valt een grote uitval op in het tweede jaar. Dit heeft te maken met de stage in het tweede jaar. Dan wordt voor veel studenten pas duidelijk dat deze opleiding toch niet zo geschikt is, mede door de zware verantwoordelijkheid voor de vroedvrouw. De doorstroomcijfers tonen aan dat vooral in het eerste jaar en in mindere mate in het tweede jaar, studenten een extra jaar moeten studeren. De gemiddelde studieduur ligt de voorbije 5 academiejaren tussen de 3 jaar 0,9 maanden en 3 jaar 4,2 maanden. Er wordt geen onderzoek uitgevoerd naar uitval en drop-outcijfers zijn niet beschikbaar. Streefcijfers en benchmarking zijn er nog niet. De opleiding is er zich van bewust dat systematisch registreren van instroom, doorstroom en uitval noodzakelijk is.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 335
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan om systematisch uitvalgegevens, instroom en doorstroom te registreren, te analyseren en op te volgen.
Oordeel over onderwerp 6: resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
goed voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
de opleiding degelijke en gewaardeerde vroedvrouwen aflevert; internationalisering ingebed is in de opleiding en nog aanmoediging verdient; de rendementscijfers bekend zijn; de opleiding niet over streefcijfers beschikt; een selectie gemaakt wordt in het eerste jaar met slaagcijfers, dat in het tweede jaar nog vrij veel uitval is en dat het slaagcijfer in het derde jaar hoog is.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
Globaal oordeel De visitatiecommissie vormde haar oordeel en motivatie op basis van volgende bronnen: -
zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen gevoerde gesprekken met de betrokkenen documenten ter inzage bij het bezoek opgevraagde documenten reactie van de opleiding op het opleidingsrapport
Op basis van de oordelen over: Onderwerp 1: niveau en oriëntatie Onderwerp 2: programma Onderwerp 3: personeel Onderwerp 4: voorzieningen Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg Onderwerp 6: resultaten
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding derhalve positief.
336 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg P rov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg
OVERZICHTSTABEL OORDELEN Score facet Onderwerp 1: Doelstelllingen van de opleiding Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
goed voldoende
Facet Facet Facet Facet
goed OK goed goed
2.3.: Samenhang 2.4.: Studieomvang 2.5.: Studielast 2.6.: Afstemming vormgeving – inhoud
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: *Masterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele/academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1.: Materiële voorzieningen Facet 4.2.: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendement
Score onderwerp voldoende
goed goed voldoende
voldoende niet van toepassing voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende onvoldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l L i mbu rg - P r ov in c ia le H o g e s c h oo l L im bu rg | 337
338 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
2.9
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
Algemene toelichting op de gevisiteerde opleiding
In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: “In 1909 stichtten de Liefdeszusters van de Verrezen Zaligmaker een school voor ziekenhuisverpleging, enkel toegankelijk voor de zusters van de eigen congregatie. In 1934 werd de school officieel erkend en in 1944 krijgt ze een naam: “School voor ziekenhuisverpleging Maria Middelares”. In 1946 werden ook zusters van andere congregaties en meisjes tot de opleiding toegelaten en in 1965 ook jongens. Tussen 1957 en 1987 ontwikkelde de school tot een opleidingsinstituut voor zowel gebrevetteerde als gegradueerde verpleegkundigen waarbij naast psychiatrische, sociale en ziekenhuisverpleegkundigen ook vroedvrouwen opgeleid werden. De éénjarige opleiding vroedkunde werd gestart in 1985. In 1987 werden de naam en de statuten van de VZW Verpleegsterschool Maria Middelares gewijzigd tot Hoger Instituut Maria Middelares, zodat kon gestart worden met een Graduaat Land- en Tuinbouw. In 1994 werd ook de toestemming bekomen om met een Graduaat Facilitaire Dienstverlening te starten, waardoor het HIMM uitgroeide tot een ‘multisectorale hogeschool’. In 1995 werden de opleidingen van het hoger onderwijs van het HIMM opgenomen in de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven. 1995 was meteen ook de start voor de afzonderlijke driejarige opleiding Vroedkunde. De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven ontstond in 1995 uit een fusie van acht Oost-Vlaamse hogescholen. KaHo Sint-Lieven biedt 18 professionele en 4 academische bacheloropleidingen aan alsook 7 academische masteropleidingen. KaHo Sint-Lieven telt vier departementen: departement Industrieel Ingenieur en drie regionale departementen: departement Aalst, departement Sint-Niklaas en departement Gent. De opleiding bachelor in de Vroedkunde wordt georganiseerd in departement Sint-Niklaas op Campus HIMM, Hospitaalstraat 23, te Sint Niklaas. De opleiding stelt zich tot doel competente vroedvrouwen op te leiden, die binnen diverse sectoren van de gezondheids- en welzijnszorg op professionele wijze integrale zorg bieden. Op 11 juli 2002 heeft de KaHo Sint-Lieven in het raam van de Bologna-akkoorden een associatieovereenkomst met de K.U.Leuven ondertekend. De Associatie K.U.Leuven is een formeel samenwerkingsverband tussen twaalf hogescholen en de universiteit K.U.Leuven. De associatie telt zes hogescholen die een opleiding vroedkunde aanbieden: KaHo Sint-Lieven, KHKempen, KHLimburg, KATHO, KHBrugge-Oostende en KHLeuven. Sinds september 2001 werken vertegenwoordigers van alle partnerinstellingen op regelmatige basis samen in verschillende overleggroepen zoals de deelwerkgroep curriculumopbouw Vroedkunde. De opleiding is gebaseerd op het Beroepsprofiel van de Belgische vroedvrouw. Er wordt een nieuw competentiegericht opleidingsprofiel uitgewerkt. Het opleidingsprofiel van de opleiding Vroedkunde aan de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven is het resultaat van een visie op vroedkunde, een onderwijsvisie en een competentieprofiel. Met dit opleidingsprofiel wil de opleiding het volgende bereiken: meer transparantie over de eindkwalificaties die de opleiding voor haar afgestudeerden beoogt; duidelijke profilering van de opleiding en haar complementariteit t.a.v. andere verwante opleidingen of dezelfde opleidingen in andere instellingen; opstarten van de dynamiek wat betreft onderwijsontwikkeling en onderwijsvernieuwing; beleidsontwikkeling op het gebied van EVC/EVK; organisatie van flexibele leertrajecten; meer internationale mobiliteit binnen transnationale netwerken. De associatie schreef een opleidingsvisie op vroedkunde, waarin ook de competenties beschreven zijn. Deze visie werd kritisch bevraagd en op basis van de bevindingen van lectoren/praktijklectoren uit alle participerende
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 339
hogescholen geformuleerd. De algemene doelstellingen van de opleiding Vroedkunde aan de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven worden geëxpliciteerd in de onderwijsvisie, die aansluit bij de ‘Visietekst Onderwijs’ van de Associatie K.U.Leuven. De Onderwijsvisie Vroedkunde speelt in op de huidige evoluerende visie op onderwijs op Europees niveau. Zij kwam tot stand door een actieve betrokkenheid van alle belanghebbenden. Aansluitend op de ‘Visietekst Onderwijs’ van de Associatie K.U.Leuven die ook door KaHo Sint-Lieven wordt onderschreven, stelt het onderwijs in de opleiding tot vroedvrouw zich de volgende doelen: het bieden van onderwijs gericht op integratie, het bieden van interactief theoretisch en klinisch onderwijs en het bieden van onderwijs gericht op een evoluerende maatschappij.”
Wat de kwaliteit van het zelfevaluatierapport betreft merkt de commissie op dat sommige facetten degelijk en andere vrij summier uitgewerkt zijn. De gesprekken zorgen voor bijkomende informatie over de verschillende facetten om tot een gefundeerd oordeel te kunnen komen.
340 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De algemene visie van de opleiding Vroedkunde van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven beoogt de integratie van zowel cognitieve inhouden, sociale en technische vaardigheden als professionele en persoonlijke attitudes. Deze integratie stelt vroedvrouwen, zowel zelfstandig als in teamverband, in staat om de multidisciplinaire aanpak van cliënt/patiëntgerichte zorg, voorlichting en educatie te organiseren, te coördineren en te evalueren, in functie van een kritisch inzicht in de actuele wetenschappelijke ontwikkelingen (evidence based midwifery). Een multidimensionele benadering van zwangerschap, seksualiteit en voortplanting zijn noodzakelijk. De vorming tot vroedvrouw vergt tevens een persoonlijke inzet voor kwaliteitsbehoud en verbetering, een kritische maatschappelijke betrokkenheid en een ethisch en deontologisch engagement. De opleiding Vroedkunde verbindt er zich toe de studenten te vormen tot vroedvrouwen door de ontwikkeling van de competenties die vereist zijn voor de uitoefening van het beroep. In de algemene, de algemeen beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties toont de afgestudeerde aan dat hij of zij volwassen, zelfstandig en conform het beroepsprofiel kan functioneren op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. De beroepsspecifieke competenties van de opleiding Vroedkunde zijn terug te vinden in het competentieprofiel voor de professionele bachelor in de Vroedkunde, zoals opgesteld in de Associatie K.U.Leuven, januari 2004. De afgestudeerde wordt in dit concept gezien als een beginnend beroepsbeoefenaar die diverse maatschappelijke rollen beheerst. De competenties worden ondergebracht bij de volgende rollen of eindcompetenties: Persoon in de samenleving: “Echte, zelfbewuste, empathische, vakbekwame persoon, als symbool van de ‘wijze vrouw’ voor de samenleving.”; Coach/begeleider: “Met raad en daad bijstaan.”; Zorgverlener: “Zorg verlenen op maat.”;
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 341
-
-
Professional: “De professionele vroedvrouw draagt de verantwoordelijkheid om de eigen deskundigheid permanent te ontwikkelen. Het ontwikkelen van deze deskundigheid gebeurt met de methoden van wetenschappelijk onderzoek, reflectie en permanente bijscholing.”; Teamlid: “Een multidisciplinaire samenwerking op micro-, meso- en macroniveau, waarbij professionaliteit, kwaliteit en continuïteit van de zorg centraal staan.”; Organisator: “De zorg op mesoniveau mee ontwikkelen en implementeren.”
De visitatiecommissie stelt vast dat de opleiding geleidelijk en weloverwogen werkt aan een competentiegericht curriculum. Het is duidelijk dat zowel de lectoren/praktijklectoren als de studenten zich in een groeiproces rond competentiegericht leren bevinden. De opleiding verwijst, zoals de andere opleidingen uit de Associatie K.U.Leuven, naar het competentieprofiel dat opgesteld werd binnen de associatie en dat rekening houdt met het beroepsprofiel en de BAMA-profielen. De eigen doelstellingen van de opleiding zijn hierop geënt. Het zelfevaluatierapport vermeldt zeer duidelijk de visie op de opleiding van vroedvrouwen waarin de onderwijsvisie van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven geïntegreerd wordt. De algemene, de algemeen beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties voor een beginnende beroepsbeoefenaar na de opleiding Vroedkunde zijn opgenomen en zijn duidelijk geformuleerd. Uit de gesprekken blijkt dat er wel degelijk aandacht is voor een holistische benadering, zoals aangegeven in het zelfevaluatierapport. De doelen zijn bekendgemaakt bij studenten en op mentorendagen aan het werkveld. Hoewel de competenties in de visietekst van de associatie ook het resultaat zijn van het raadplegen van internationale bronnen, meent de commissie dat in de opleidingsdoelstellingen nog te weinig aandacht besteedt aan de internationale dimensie.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de opleiding in de eigen doelstellingen meer aandacht dient te besteden aan de internationale dimensie.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
342 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding volgt de Belgische en Europese richtlijnen. Zoals bij facet 1.1 aangehaald, werkt de opleiding met het competentieprofiel dat op associatieniveau opgemaakt werd. In dit kader is er op Europees vlak een samenwerkingsverband met de universiteit van Manchester, via Associatie K.U.Leuven. Tijdens een recent studiebezoek werd kennisgemaakt met de opleidingsprogramma’s, de leerdoelen, de trainingsmethoden en de beoordelingscriteria. De genese van de domeinspecifieke doelstellingen begint bij de associatie. De voorbije twee jaar werd hier constructief samengewerkt rond het formuleren van een opleidingsvisie en rond het uitwerken van een competentieprofiel voor de opleiding. De deelwerkgroep Curriculum Vroedkunde formuleerde de beroepsspecifieke competenties voor de opleiding Vroedkunde die voorgelegd werden aan de beroepsorganisaties VLOV (Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen) en NVKVV (Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen). De competenties werden voorgelegd aan de leden van de adviesraad, de mentoren en de directies van de verschillende stage-instellingen. Alle studenten en lectoren/praktijklectoren Vroedkunde hebben een exemplaar van de studiegids ontvangen waarin onder meer de onderwijsvisie en de competenties terug te vinden zijn. Het NVKVV organiseerde een onderzoek naar verpleeg- en vroedkundige vaardigheden van pas afgestudeerde vroedvrouwen. De resultaten zijn betekenisvol in de hervorming van het curriculum Vroedkunde. De commissie stelt tijdens de gesprekken vast dat hoewel de klemtoon op verpleegkundige vaardigheden ligt, deze steeds in het licht gesteld worden van het werk van de vroedvrouw. De commissie stelt vast dat de opleiding zich niet echt profileert ten opzichte van andere binnen- en buitenlandse instellingen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert meer eigen accenten te leggen op de opleiding en zich te profileren als opleiding Vroedkunde binnen de eigen hogeschool en daarbuiten.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 343
Oordeel over onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding – voldoende -
Facet 1.1 niveau en oriëntatie: Facet 1.2 domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
-
-
het domeinspecifieke kader van de opleiding zich situeert in dat van de VLHORA. Dit kader werd voorafgaand aan de bezoeken door de visitatiecommissie ontwikkeld op basis van de kaders die aangereikt werden door de opleidingen Vroedkunde; de doelstellingen van de opleiding duidelijk gericht zijn op zowel de algemene competenties als op de algemene beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar; de geformuleerde competenties voldoen aan de decretale en beroepsspecifieke vereisten; aandacht besteed wordt aan de holistische benadering van de opleiding tot vroedvrouw; gestructureerd overleg met interne en externe actoren aan de basis ligt van de doelstellingen van de opleiding; de opleiding doelbewust werkt aan een proces van onderwijsvernieuwing en hierbij rekening houdt met de op het beroepenveld afgestemde doelstellingen; de eindkwalificaties bij het beroepenveld getoetst worden.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
344 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De afstemming van de onderwijsvisie op de competenties van bachelor in de Vroedkunde resulteerde in een nieuw, competentiegericht curriculum van de opleiding, dat ontstaan is door het denkproces van alle lectoren/praktijklectoren. Opleidingsonderdelen worden meer geïntegreerd aangeboden. Dit leidt tot een grotere transparantie van de opleiding voor alle belanghebbenden. Nauw contact met het werkveld vormt een van de prioriteiten van de opleiding. De opleidingsadviesraad van de opleiding, de permanente overlegorganen met diverse stageplaatsen, het contact van de praktijklectoren en stagebegeleiders met het beroepenveld, de BIScoördinatoren (Begeleider (her)Intreders en Studenten, een wettelijk verplichte functie in gezondheidsinstellingen) van de stageplaatsen worden structureel en systematisch betrokken bij de invulling en uitwerking van het programma. De opleiding ziet de participatie van alle betrokken actoren als een belangrijke voorwaarde voor een goede curriculumontwikkeling. Communicatie met en informatie aan de onderwijsbetrokkenen worden systematisch ingebouwd. De invoering van het nieuwe curriculum wordt gradueel aangepakt: in academiejaar 2004–2005 start het eerste jaar, in 2005–2006 het tweede jaar en in 2006–2007 het derde jaar. De commissie stelt vast dat, hoewel de opleiding niet direct een aanwijsbare procedure voor de recente curriculumvernieuwing gevolgd heeft, de intenties wel duidelijk aanwezig zijn. Het nieuwe curriculum is evenwichtig opgebouwd rond het integrale zorgconcept en rond drie pijlers: de theorie van de vroedkunde, het klinisch onderwijs en de ondersteunende wetenschappen. De commissie toont haar waardering voor de nadruk op de holistische mensvisie die in het programma geïntegreerd wordt. Het betrokken opleidingsonderdeel drukt ook de holistische, zorgethische visie uit die binnen de opleiding leeft. Het incorporeren van wetenschappelijk onderzoek en evidence based practice in de opleiding moet de student helpen bij de voorbereiding op het beroep. De commissie stelt het op prijs dat deze opleiding in het kader van de associatie ook gericht werkt aan de formulering van gedragsindicatoren in relatie tot de eigen opleidings- en onderwijsvisie om het competentieprofiel te kunnen realiseren. Dit gegeven was tijdens het bezoek van de commissie aan de opleiding echter nog onvoldoende doorgedrongen. Er wordt nog te veel afzonderlijk gewerkt aan kennis en vaardigheden. De ontwikkeling van attitudes heeft nog geen zichtbare plaats in het curriculum. De commissie waardeert in dit verband alvast de grondig uitgewerkte ECTS-fiches, die gerelateerd zijn aan het competentieprofiel. Deze vormen een eerste belangrijke stap om de lectoren/praktijklectoren te sensibiliseren in de richting van competentieontwikkeling. Zij dienen immers hun werkzaamheden en aanpak binnen het competentieprofiel te plaatsen en uit te werken. De volledige invulling van de opleidingsonderdelen is opgenomen in de ECTS-fiches
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 345
en in de studiegids. De ECTS-fiche fungeert in de opleiding als een contract met de student. Bij de aanvang van elke onderwijsactiviteit licht de betrokken docent de afspraken uit de ECTS-fiche toe aan de studenten. In het vernieuwde curriculum is het streven naar integratie van de verschillende opleidingsonderdelen duidelijk aanwezig. Disciplineoverschrijdende elementen zijn sinds 2004-2005 ingevoerd. Voorbeelden zijn de casusbesprekingen, de terugkomende themadagen, de simulatieoefeningen en het projectwerk. Ook de inspanningen die de lectoren van de ondersteunende opleidingsonderdelen leveren, gaan in deze richting. Het opleidingsonderdeel verloskundig competentiemanagement trekt de bijzondere aandacht van de commissie. Het is disciplineoverschrijdend en is op gestructureerde manier ingebouwd in het curriculum. De competenties die in andere opleidingsonderdelen beoogd worden, worden hier geïntegreerd aangeboden. Zelfverantwoordelijk leren en zelfsturing zijn duidelijk aanwezig bij de keuzestages en de keuze van het eindwerkonderwerp. De commissie stelt vast dat de opleiding duidelijk aandacht heeft voor multiculturele ontwikkelingen in de gezondheidszorg, hoewel eerder schoorvoetend en nog niet systematisch.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie raadt een transparantere procedure voor curriculumontwikkeling aan. De commissie meent dat de invoering van het opleidingsonderdeel verloskundig competentiemanagement geen enkelvoudig disciplineoverstijgend project mag blijven en dat de lectoren/praktijklectoren van de andere opleidingsonderdelen mogelijkheden dienen te verkennen om analoge projecten te ontwikkelen. De commissie vraagt een meer systematische aandacht voor multiculturaliteit in de opleiding. De commissie stelt dat zelfverantwoordelijk leren en zelfsturing transparanter aanwezig dienen te zijn in het curriculum.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beoogt de integratie van zowel cognitieve inhouden, sociale en technische vaardigheden als van professionele en persoonlijke attitudes in het programma. Deze moeten ondersteuning bieden bij het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren. De ondersteunende opleidingsonderdelen die de holistische mensvisie ondersteunen, brengen uit verschillende invalshoeken theoretische kaders aan, die de student moeten
346 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
helpen een integraal zorgconcept op te bouwen. De contacten met het werkveld, zoals eerder aangehaald bij facet 2.1, bewaken de opvolging van nieuwe ontwikkelingen. Binnen de huidige onderwijs- en curriculumontwikkeling neemt de internationale samenwerking een belangrijke plaats in. Voor de formulering van de beroepsspecifieke competenties werden meerdere internationale bronnen geraadpleegd. De contacten met buitenlandse opleidingen hebben een grote invloed gehad op het huidige en het nieuwe curriculum en op de vernieuwing van de onderwijswerkvormen. Via stages en stagebezoeken in Nederland, Portugal en Italië onderhoudt de opleiding contacten met het buitenlandse werkveld. Het Hogescholendecreet van 1995 definieert maatschappelijke dienstverlening als alle prestaties ten behoeve van derden die tegen vergoeding geleverd worden door diensten of personeelsleden van een hogeschool. De opleiding Vroedkunde definieert maatschappelijke dienstverlening als alle diensten aan de maatschappij die zich uiten in diverse initiatieven. Maatschappelijke dienstverlening die een rechtstreekse invloed heeft op het leerproces van studenten en/of lectoren/praktijklectoren bestaat onder andere uit de organisatie van mentorendagen en van een minisymposium Omgaan met verlies in de verloskamer, zelfzorg voor zorgverleners, de uitvoering van GVO-opdrachten door studenten in lagere of secundaire scholen of aan zwangere koppels, de organisatie van een jobbeurs en een bloedinzamelactie. Het uitlenen en verhuren van didactisch materiaal en de verhuur van lokalen voor diverse activiteiten maken deel uit van de maatschappelijke dienstverlening die onrechtstreeks een invloed heeft op de opleiding. De commissie meent dat de deelname aan projectmatig wetenschappelijk onderzoek dat vandaag nog niet aan bod komt en aan de maatschappelijke dienstverlening, de opleiding ten goede kan komen. De commissie vraagt specifieke aandacht voor de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen van de eerstejaarsstudenten Vroedkunde en Verpleegkunde. Zij vraagt de opleiding erover te waken dat de samenwerking met de opleiding Verpleegkunde voor dergelijke opleidingsonderdelen de professionele eigenheid van de opleiding Vroedkunde niet belemmert. De opleiding bestaat uit 50% theoretische vorming en 50% klinische vorming. De klinische component wordt zodanig gespreid over de opleiding dat de kans op verwerking, toetsing en toepassing van theoretische inzichten degelijk kan verlopen. De stageverdeling over de opleiding loopt 9 weken in het eerste jaar, 14 weken in het tweede jaar en 16 weken in het derde jaar. De naar Europese richtlijnen uit te voeren prestaties worden geregistreerd in een logboek dat uniform is voor alle Vlaamse opleidingen Vroedkunde. De stage in het eerste jaar wordt opgesplitst in een algemene stage en een stage op materniteit. Tijdens de algemene stage oefenen de studenten de basisverpleegkundige vaardigheden. In het tweede en het derde jaar staan er enkel nog specifieke stages vroedkunde op het programma, meer bepaald materniteit, verloskamer, raadpleging, gynaecologie en neonatologie. De keuzestages in het derde jaar zijn NIC, MIC, operatiezaal en buitenlandse stage. De commissie stelt een graduele opbouw van vroedkundige stages vast, met mogelijkheid tot keuzestages. Toch stelt zij dat stage op een MIC verplicht zou moeten zijn voor alle studenten. Op dit ogenblik heeft de opleiding daarvoor te weinig stageplaatsen op deze diensten. Dit compenseert zij door de studenten in het tweede en derde jaar een 40-tal problematieken theoretisch te laten uitwerken. In het derde jaar krijgt de student inspraak in de keuze van stageplaatsen en diensten. De opleiding hanteert een overwogen stagebegeleidingsconcept van werk- en leerbegeleiding. De eerstejaarsstudenten krijgen werkbegeleiding van een praktijklector naast de begeleiding door mentoren. De tweede- en derdejaarsstudenten krijgen indien nodig ook een werkbegeleiding. Er wordt melding gemaakt van een mentorenwerking waarbij alle mentoren eenmaal per academiejaar uitgenodigd worden voor informatie en opleiding op vlak van stagebegeleiding. Een systematische vorming van de mentoren blijkt evenwel niet te bestaan. In de stagegids brengt de opleiding de nodige informatie over de stage en het stageboek samen. Bij inzage van de stageboeken en de begeleidingsdocumenten stelt de commissie vast dat de stage nog niet gerelateerd is aan
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 347
het competentieprofiel. Hoewel de studenten bij aanvang van de stage hun leerdoelen moeten formuleren, besteedt de opleiding tijdens de procesbegeleiding nog te weinig aandacht aan zelfreflectie en zelfevaluatie. Het eindwerk vormt een onderdeel van het klinische onderwijs in het opleidingsprogramma van het derde jaar. Wegens de hoge studiebelasting en het belang dat de opleiding aan het eindwerk hecht, werd in het nieuwe curriculum het aantal studiepunten van het eindwerk opgetrokken van vier naar zes. De opleiding ziet het eindwerk als onderwijsmiddel en als een instrument voor toetsing. Zij stelt dat het eindwerk een werk moet zijn waarin de functie van de vroedvrouw vanuit de verschillende componenten duidelijk belicht wordt. De commissie stelt echter vast dat de opleiding onvoldoende richtlijnen voorziet voor de studenten over de inhoudelijke sturing van het eindwerk. Ook de evaluatiecriteria voor de eindwerken zijn niet zo duidelijk. Toch meent de commissie dat de lectoren/praktijklectoren als begeleiders het proces in positieve zin sturen. De voorbereiding van het eindwerk start al in het tweede jaar. De commissie stelt vast dat de eindwerken een voldoende niveau behalen. De hogeschool neemt deel aan verschillende uitwisselingsprogramma’s en heeft institutionele contracten met meerdere Europese partnerinstellingen, waaronder verschillende ziekenhuizen. De opleiding besteedt voldoende aandacht aan internationale uitwisseling van studenten en lectoren/praktijklectoren. De commissie stelt een ruime deelname aan Europese buitenlandse stages vast. Studenten kiezen hiervoor omdat deze stages vooral mogelijkheden bieden tot zelfstandig werken. Jaarlijks organiseert de hogeschool een Flemish day voor alle buitenlandse studenten. Om de internationale en de Europese uitwisseling in de kijker te zetten, organiseert zij een aantal activiteiten, zoals de euroquiz, in verschillende departementen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert een uitbreiding van het aantal stageplaatsen voor prenatale raadpleging en van het aanbod aan buitenlandse stageplaatsen. De commissie vraagt nog meer aandacht voor de integratie van de evidence based midwifery in het curriculum. De internationale dimensie die door de samenwerking van de opleiding in associatieverband aan bod komt, dient in de opleiding zelf nog degelijker ontwikkeld te worden. De commissie vraagt meer aandacht voor het competentieprofiel en voor de zelfsturing/zelfreflectie tijdens de stage.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
348 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Gespreid over de drie jaren evolueert de opleiding van algemeen naar specifiek, van sterk begeleid naar meer autonoom en van meer theoretisch naar meer praktijkgericht onderwijs. De inhoudelijke samenhang van de opleiding wordt bewaakt in de ECTS-fiches, die ook een sequentiële, logische en coherente opbouw van het programma weerspiegelen. De lectoren/praktijklectoren bespreken de ECTS-fiches, al stelt de commissie vast dat dit niet gebeurt door structureel overleg. Daardoor is de onderlinge afstemming van opleidingsonderdelen eerder afhankelijk van de bereidheid van de lectoren/praktijklectoren. Het principe van 50% theoretische vorming en 50% klinische vorming, opgelegd door de Europese richtlijnen, wordt niet per jaar, maar wel in de totaliteit van de opleiding gerealiseerd. In het eerste jaar zijn 23 studiepunten toegekend aan klinisch onderwijs, in het tweede 31 en in het derde 36. Voor het theoretisch onderwijs gaan de toegekende studiepunten van 37 in het eerste jaar naar 29 in het tweede en 24 in het derde jaar. De commissie acht dit een goede verdeling om een graduele opbouw van algemeen naar specifiek beroepsgericht werken uit te bouwen. In het opleidingsonderdeel verloskundig competentiemanagement komen de verschillende onderdelen samen. In de opleiding Vroedkunde wordt een beperkte onderwijsflexibilisering structureel ingebouwd door een schakelprogramma voor bachelors in de Verpleegkunde, studieduurverkorting op basis van EVC en EVK en door IAJ–programma’s op maat van de student. De opstelling van elk IAJ-programma houdt rekening met een sequentiële opbouw.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt meer structureel overleg over de ECTS-fiches aan.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal organiseert de opleiding dus een programma van 180 studiepunten en voldoet zij hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professioneel gerichte bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 349
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool kan bogen op een lange traditie met studielastmetingen. Zij gebruikt hiervoor de methode van de studietijdschatting en bepaalt zo of de globale studietijd effectief tussen de decretaal bepaalde 1500 en 1800 uren per studiejaar zit en of per opleidingsonderdeel de relatie tussen het aantal studiepunten en de studielast klopt. De opleiding integreert de resultaten in het curriculum. Uit de studielastmetingen blijkt dat de gemeten studielast in elk studiejaar tussen de decretaal bepaalde uren ligt. Het aantal studiepunten per opleidingsonderdeel is vermeld in de lessentabel. Daarbij wordt een inschatting gemaakt van de tijdsinvestering die de gemiddelde student nodig heeft voor de beschreven leerinhoud. De docent licht deze verantwoording toe bij het begin van de cursus. De totale studiebelasting bevat ook een aantal contacturen die de student in direct contact brengen met de lector/praktijklector/ stagementor. De studielast wordt jaarlijks gemeten bij alle studenten uit het eerste, tweede en derde jaar Vroedkunde. De bevraging gebeurt altijd bij de geslaagde studenten en wordt gemotiveerd. De studietijd wordt gemeten per opleidingsactiviteit. Omwille van de heterogeniteit van de studentenpopulatie in het eerste jaar wordt de begrote studielast in het eerste jaar lager gelegd. De resultaten van de studielastmetingen worden geëvalueerd en besproken met de lectoren/praktijklectoren en de studenten. Het resultaat van de individuele docent wordt als oriëntatie gebruikt in het functioneringsgesprek. De resultaten worden opgevolgd. In het verleden werden na grondig onderzoek ten gevolge van de studielastmeting de inhoud of het aantal opdrachten van enkele opleidingsonderdelen aangepast. De jaarlijkse voorbereidende cursus chemie voor instromende eerstejaarsstudenten, vormt samen met een specifiek begeleidingsplan voor deze studenten, het monitoraat en de SOVO-trainingen een studiebevorderende factor. Uit de enquête Eerstejaarsbegeleiding blijkt dat de studenten globaal genomen zeer positief zijn over de begeleiding in het eerste jaar. Uit de analyse van de open vragen blijkt dat studenten de beschikbaarheid van lectoren, praktijklectoren en jaarverantwoordelijken globaal zeer hoog waarderen. Een foutieve interpretatie door de studenten van een vraag over studiebegeleidinguren wordt tijdens de gesprekken bijgestuurd. De studenten blijken zeer tevreden te zijn met de voorziene studiebegeleidinguren. De resultaten van de recentste studietijdmeting bevestigen dit. De ervaren en de begrote studielast komen hierin beter overeen. De commissie stelt de graduele verhoging van de studiebegeleidinguren over de drie jaren op prijs.
350 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt bijkomende aandacht te besteden aan de vrij hoge studielast in het derde jaar.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding spant zich duidelijk in om de beoogde competenties te realiseren aan de hand van een mix van gepaste werkvormen die zelfwerkzaamheid, creativiteit en levenslang leren stimuleren. De commissie waardeert in dit verband ook de ECTS-fiches. Vanuit pedagogisch-didactisch oogpunt streeft de opleiding een overgang na van een docentgerichte naar een studentgerichte sturing en tracht zij dit gradueel op te bouwen van het eerste naar het derde jaar. De opleiding heeft duidelijke intenties voor een graduele opbouw van opdrachtgestuurd onderwijs en houdt daarbij rekening met de achtergrond van de eerstejaarsstudenten. Haar aandacht voor onderwijsvernieuwingen is zowel op het binnenland als op het buitenland gericht. Zo baseert zij zich op het model van de opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde in de Katholieke Hogeschool Limburg om opdrachtgestuurd onderwijs in de opleiding te integreren. En zo maakt zij al sinds 1998-1999 voor de klinische vorming gebruik van het vaardigheidscentrum waar verloskundige, verpleegkundige en neonatale vaardigheden aangeleerd worden via de skillslabmethode, die ontwikkeld is aan de Medische faculteit van de Universiteit van Maastricht. De studenten kunnen onafhankelijk oefenen en leggen een toets af voor ze op stage gaan. Bij de beroepsuitoefening spelen communicatieve en instrumentaal-technische vaardigheidsaspecten een belangrijke rol. De integratie van de verschillende competenties wordt vooral bereikt in de oefensessies met simulatiepatiënten. Met betrekking tot de eerstejaarsbegeleiding staan de studenten zeer positief ten opzichte van innovatieve leervormen zoals vrije oefeningen en het werken met simulatiepatiënten. Dit moet een aanmoediging vormen voor de verderezetting van dit soort initiatieven. In het eerste en tweede jaar werkt de opleiding met themadagen. In het tweede en derde jaar wordt projectwerk gradueel ingevoerd van begeleid naar het zelfstandig uitwerken van een project. In 2004 opteerde de hogeschool om in associatieverband aan te sluiten bij het elektronische leerplatform Toledo dat zelfstandig studeren moet stimuleren. De ontwikkeling van doelgerichte leermethoden en beoordelingscriteria is duidelijk gericht op de vorming van algemene en beroepsgerichte competenties met vakoverschrijdende integratie. Opnieuw uit de commissie hier haar waardering voor het opleidingsonderdeel verloskundig competentiemanagement, waarvan zij de werkstukken van de studenten van het lopende academiejaar heeft kunnen inkijken.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 351
De studenten geven aan tevreden te zijn over het aangeboden studiemateriaal. Toch stelt de commissie na inzage vast dat de kwaliteit van sommige syllabi nog meer aandacht verdient.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding creatief na te denken over mogelijkheden om de studenten vroedkunde niet samen te hoeven zetten met de studenten verpleegkunde en zo de troeven die de kleinschaligheid van de opleiding biedt, te borgen.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studenten krijgen bij het begin van het academiejaar een onderwijs- en examenreglement in de studentenagenda, als onderdeel van de studiegids. De evaluatiewijze binnen het opleidingsonderdeel staat ook vermeld op elke ECTS-fiche. De fiches geven aan dat er in de verschillende opleidingsonderdelen ook verschillende evaluatievormen gehanteerd worden. De lectoren/praktijklectoren moeten hier regelmatig aandacht aan besteden tijdens de lessen. De studenten zijn bekend met de studiegids en het examenreglement. De examenregelingen houden waar mogelijk rekening met de opmerkingen en de wensen van de studenten en worden tijdig bekendgemaakt. De ECTS-fiches tonen duidelijk aan dat er verschillende evaluatievormen gehanteerd worden. Inzage in de examenvragen toont aan dat er een variatie is van vragen die verwijzen naar de doelstellingen, hoewel voor een aantal algemene opleidingsonderdelen toch nog zeer kennisgerichte vragen gesteld worden. Bij de verdere uitwerking van het nieuwe curriculum zal nog meer aandacht gaan naar nieuwe evaluatievormen. De opleiding stimuleert groepswerk, projectwerk en zelfstandig uitvoeren van opdrachten en deze vragen een andere manier van evalueren. De studenten geven aan goed voorbereid te worden op de examens tijdens de lessen. Voor een aantal opleidingsonderdelen kunnen zij proefexamens afleggen. De resultaten van de januari-examens worden in de teamvergadering besproken om de studenten indien nodig bij te sturen. De jaarverantwoordelijke of het opleidingshoofd bespreekt de eventuele tekorten met de student. De student kan een gesprek aanvragen met elke docent en heeft de mogelijkheid om examenkopijen in te kijken. De evaluatie is transparant. Ook de hogeschool besteedt aandacht aan de kwaliteitsbewaking van de toetsing. Alle opleidingshoofden kregen in november 2004 een opleiding Kwalitatief evalueren. De lectoren/praktijklectoren Vroedkunde kregen onlangs een bijscholing rond examineren in het kader van professionelisering.
352 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Voor stage is procesevaluatie een belangrijke evaluatievorm. De student krijgt geen definitieve beoordeling na elke stageperiode, maar pas op het einde van de examenperiode. Hierbij houdt men zowel rekening met de informatie van de verschillende stageterreinen als met de verslaggeving in het stageboek, de integratie van leerinhouden, de leerpunten van de student en zijn procesevaluatie. Bij de eindevaluatie wordt rekening gehouden met de informatie van de stagementoren, de hoofdvroedvrouwen en de praktijklectoren. Dit gebeurt per stageperiode aan de hand van het logboek en de evaluatieformulieren. De procesevaluatie van het eindwerk gebeurt door de begeleider ervan. Voor deze productevaluatie en voor de beoordeling van de presentatie wordt hij bijgestaan door twee externe beoordelaars. Na de openbare presentatie bespreken en beoordelen de juryleden de inhoud, de vorm en de presentatie. De uniformiteit van de beoordeling wordt bewaakt door de aanwezigheid van één van twee vroedvrouwen bij elke eindwerkpresentatie. De evaluatiecriteria voor de eindwerken zijn niet echt duidelijk, maar door het feit dat de procesbegeleiders lectoren/praktijklectoren zijn, gaat er tijdens de begeleiding zelf toch al een zekere sturing uit. De commissie acht de eindwerken van een voldoende niveau. Voor de evaluatie van internationale stages binnen Socrates heeft de Europese Commissie een ECTS grading scale uitgewerkt. Andere buitenlandse stages worden geëvalueerd met een eigen evaluatiedocument.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan de evaluatievormen nog meer uit te werken in functie van competentiegericht onderwijs.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden voorzien in de onderwijsregeling zijn in overeenstemming met de decretaal gestelde normen. Voor de bijzondere afwijkende toelatingsregels is een procedure uitgewerkt op associatieniveau.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 353
De hogeschool en de opleiding engageren zich actief om de opleiding vlot toegankelijk te maken. Dit uit zich onder andere in de infobrochures, de deelname aan de SID-in’s, de jaarlijkse infonamiddagen en de opendeurdag. In de week voor de start van het academiejaar worden alle eerstejaarsstudenten uitgenodigd op de introductiedag. Instromende studenten met leermoeilijkheden kunnen terecht bij de dienst Studie- en studentenbegeleiding. Het startniveau van de opleiding Vroedkunde is volledig aangepast aan de overgrote meerderheid van instromende studenten uit het TSO. Het startniveau staat beschreven in de ECTS-fiches. Het studieprogramma is afgestemd op deze meerderheid van 55% instromers uit TSO, 39% uit ASO. 6% van de nieuwkomers heeft al een ander diploma hoger onderwijs. De eerstejaarsstudenten verklaren een juist beeld gekregen te hebben van de moeilijkheidsgraad van de opleiding door correcte informatieverstrekking. De hogeschool voert een flexibel vrijstellingsbeleid. Er melden zich steeds meer studenten die elders verworven competenties en eerder verworven kwalificaties kunnen inbrengen. Elk ander diploma hoger onderwijs kan tot meer of minder vrijstellingen leiden in de opleiding Vroedkunde. Vrijstellingen worden gegeven op basis van evenwaardige opleidingsonderdelen met een evenredige studiebelasting. In het kader van EVC en EVK werd een brugprogramma van 120 studiepunten ontworpen voor verpleegkundigen. Het beleid op het gebied van EVC en EVK werd toevertrouwd aan de associatie en wordt daar verder uitgewerkt. De opleiding beschikt tot nu toe niet over analyses van de vooropleidingen van de studenten en voert geen specifiek instroombeleid. De hogeschool organiseert een voorbereidende cursus scheikunde voor studenten met een minder geschikte vooropleiding. Het begeleidingsplan waarvan sprake in het ZER (o.m. voor de werkende student), kan tijdens de gesprekken slechts beperkt geconcretiseerd worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt meer werk te maken van mogelijkheden voor flexibele leerwegen.
354 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Oordeel van het onderwerp 2: Programma – voldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 *Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
voldoende voldoende voldoende OK goed goed goed niet van toepassing voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
-
de inhoudelijke kwaliteit van het programma de studenten effectieve en efficiënte mogelijkheden biedt om de beoogde competenties te ontwikkelen; de onderwijsvisie duidelijk, consequent en gradueel uitgewerkt is in het programma; de internationale dimensie en de internationalisering van het onderwijsprogramma aanwezig zijn; het programma degelijk verankerd is in de professionele praktijk; de opleiding de programmaherziening en -vernieuwing evalueert en bijstuurt met betrokkenheid van de verschillende actoren; de stage en het eindwerk goed ingebed zijn in de professionele praktijk; de opleiding degelijk waakt over de inhoudelijke samenhang van het programma en dat de onderwijsvisie van de opleiding daarbij richtinggevend is; men probeert om de vormgeving en de inhoud met zorg op elkaar af te stemmen; de opleiding voldoet aan de formele eisen betreffende de studieomvang; de hogeschool op het gebied van de methodologie van de studietijdmeting een stevige expertise opgebouwd heeft, waarvan de opleiding ter degen gebruik maakt; bij de keuze van de evaluatievorm rekening gehouden wordt met de gebruikte werkvorm en de te beoordelen competenties en dat deze transparant zijn voor de betrokkenen; de werkwijzen voor de kwaliteitsbewaking van en bij de evaluaties goed uitgewerkt zijn en dat aangepaste evaluatievormen met objectieve criteria voor de toetsing en evaluatie van competenties verdere aandacht krijgen; de EVC/EVK in de opleiding leeft; de opleiding zich bewust is van de waarde van toegepast wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening;
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 355
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het algemene personeelsbeleid van de hogeschool is opgenomen in het kwaliteitshandboek en omvat de selectie, de benoeming, de bevordering, de mandaten en de personeelsevaluatie. Het is heel moeilijk om een zuiver beeld te krijgen van het aantal lectoren/praktijklectoren in de opleiding Vroedkunde. Dit heeft te maken met het feit dat meerdere lectoren/praktijklectoren uit de opleiding Vroedkunde ook een les- en/of stagebegeleidingopdracht hebben in de opleiding Verpleegkunde. Vijf leden van het onderwijzend personeel hebben het diploma van vroedvrouw, van wie twee ook het diploma verpleegkunde. Drie lectoren/praktijklectoren combineren hun deeltijdse opdracht in de hogeschool met een opdracht als vroedvrouw in het ziekenhuis. Voor de meer gespecialiseerde opleidingsactiviteiten doet men een beroep op gastdocenten, voornamelijk artsen. De opleiding wordt deskundig ondersteund door administratieve krachten. De centrale diensten organiseren regelmatig inservice-trainingen, zoals bijscholing voor het studentenprogramma en het stageprogramma, voor administratief en technisch personeel. Het taakinvullingsbeleid van de hogeschool voorziet in de decretale verplichtingen op het gebied van onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijk dienstbetoon. De verantwoordelijkheid wordt gedelegeerd naar het opleidingshoofd. In het Departementaal Onderhandelingscomité (DOC) worden afspraken gemaakt over de taakbelasting van lectoren/praktijklectoren. Iedereen krijgt bij de aanvang van elk academiejaar een opdrachtenfiche met een gedetailleerd overzicht van de opdracht en een berekening van de werklast. De maandelijkse opleidingsraad vormt het informatie- en overlegkanaal voor alle lectoren/praktijklectoren uit de opleidingen Vroedkunde en Verpleegkunde over de studiejaren heen. De communicatie in de opleiding gebeurt continu zowel in een informele sfeer als door formele gesprekken. In de hogeschool verloopt de communicatie met het personeel en de studenten formeel via de diverse al dan niet decretaal bepaalde inspraak- en medezeggenschapsorganen. In de mediatheek of op de ftp-server van de hogeschool kan men alle verslagen van inspraak- en overlegorganen inkijken. De basisafspraken met en de regelingen voor studenten worden gegroepeerd in de studiegids en in de stagegids. Voor nieuwe personeelsleden organiseert de hogeschool jaarlijks een introductieprogramma. Daarnaast worden deze mensen ook opgevangen en geïnformeerd door het opleidingshoofd en door de collega’s. De commissie stelt vast dat er vraag is naar een vorm van ingroeibaan, net zoals een uitgroeibaan, onder andere om het betrokken personeel te motiveren. De hogeschool beschikt over een duidelijke evaluatieprocedure voor het personeel. De eerste evaluator voor lectoren/praktijklectoren is het opleidingshoofd. De studiegebiedcoördinator is de tweede evaluator. De nadruk ligt op de plannings- en functioneringsgesprekken. Tijdens deze laatste gesprekken worden de studenten-
356 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
bevragingen over lectoren/praktijklectoren besproken en geëvalueerd. Ook studiegebiedcoördinator en het departementshoofd worden regelmatig geëvalueerd.
het
opleidingshoofd,
de
Het aanwervingsbeleid wordt toevertrouwd aan de departementen en de opleidingen. Voor de opleiding Vroedkunde gebeurt dit samen met de opleiding Verpleegkunde. De visitatiecommissie stelt vast dat het beschreven beeld van het personeelsbeleid op hogeschoolniveau in het zelfevaluatierapport weinig of niet geconcretiseerd wordt voor en in de opleiding zelf. Ook uit de gesprekken blijkt dat dit algemene beleid aan de top ontwikkeld is en niet doorgezet wordt naar de opleiding Vroedkunde. De commissie ervaart geen duidelijk beleid voor de aanwerving van nieuwe lectoren/praktijklectoren. Via het HOC en het DOC werden duidelijke criteria geformuleerd voor de bevorderingen. In 2004 werd gekozen om een gemeenschappelijk bevorderingsbeleid voor de hele hogeschool uit te werken. Dit resulteerde in een reglement voor de bevordering en de ambtswijziging voor het onderwijzend personeel en een loopbaanreglement voor het ATP. Deze staan beide uitgeschreven in het kwaliteitshandboek. De opleiding Vroedkunde wordt gedragen door een groep praktijkmensen. Een onderzoek uit 2003 van de deelwerkgroep Professionalisering en vorming van docenten binnen de opleiding Vroedkunde en Verpleegkunde van de associatie, toont aan dat in de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven 53,33% van het totaal aantal betrokkenen een universitair diploma heeft. Bij de associatiepartners varieert het aantal universitair geschoolden van 38,46% tot 70,59%. Sinds 1999 voert men een doordacht aanwervingsbeleid in de opleiding Vroedkunde en Verpleegkunde van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven en worden meer vroedvrouwen en verpleegkundigen met een licentiaatdiploma aangeworven. Het algemene aanwervingsbeleid streeft naar een personeelsbestand dat voor 2/3 uit academisch geschoolden bestaat. In de opleiding Vroedkunde benadert men dit streefdoel. Hoewel de hogeschool geen eisen stelt met betrekking tot een pedagogisch bekwaamheidsbewijs hebben alle lectoren/praktijklectoren vroedkunde een AILO- of GPB-opleiding gevolgd. De professionalisering van het personeel gebeurt in samenwerking met de opleiding Verpleegkunde, die op twee campussen ingericht wordt. De professionalisering situeert zich op het niveau van de vakinhoud, de onderwijskunde en het werkveld. Op vlak van kwaliteitsbegeleiding, opleiding en bijscholing organiseren de hogeschool en de opleiding enkele activiteiten voor alle personeelsleden, waaronder twee KaHo-dagen per academiejaar en twee interne opleidingen per academiejaar. Lectoren/praktijklectoren hebben inspraak in het thema. De centrale diensten organiseren interne opleidingen, zoals een cursus assessment.. Dankzij interne bijscholing zijn de lectoren/praktijklectoren in de opleiding Vroedkunde bijzonder enthousiast over het concept van opdrachtgestuurd onderwijs. Elk extern bijscholingsaanbod wordt aan de lectoren/praktijklectoren bekendgemaakt. De deelwerkgroep van de associatie werkt verder rond het professionaliseringbeleid van lectoren/praktijklectoren. De bedoeling is dat er ook op het niveau van de associatie navorming en bijscholing voor lectoren/praktijklectoren zal plaatsvinden. De commissie meent dat het professionaliseringsbeleid voor de lectoren/praktijklectoren vroedkunde degelijk is. De commissie stelt vast dat de opleiding over een groep medewerkers beschikt die gekwalificeerd en gemotiveerd zijn om de opleidingsdoelstellingen waar te maken. Niet-academisch opgeleiden beschikken over een ruime onderwijs- of werkervaring en zijn omwille van deze competenties waardevol voor de opleiding. De commissie merkt op dat de lectoren hard en geëngageerd werken en dat de studenten de samenwerking binnen het team waarderen. Het personeel is volgens de commissie gemotiveerd en gedreven.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 357
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat de professionalisering voor de lectoren/praktijklectoren van de ondersteunende opleidingsonderdelen en de gastlectoren eerder beperkt is en dat de opleiding hier de nodige aandacht aan moet besteden. De commissie vraagt het bevorderingsbeleid van de hogeschool ook door te voeren in opleiding Vroedkunde.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het selectiebeleid houdt rekening met de professionele ervaring van de kandidaat-docent. De beroepservaring vormt een belangrijke meerwaarde. Van de 4,40 VTE OP-leden zijn er vier of 2,27 VTE vroedvrouw, waarvan 1,32 VTE lector en 0,85 VTE praktijklector. De commissie merkt op dat de vier vroedvrouwen, die werkzaam zijn in de opleiding, allen praktijkervaring hebben uit het verleden. Twee praktijklectoren staan nog deeltijds in het werkveld en blijven zo op de hoogte van vernieuwingen en actuele ontwikkelingen in de verloskunde. Volgens de opleiding blijven de praktijklectoren dankzij de stagebegeleiding op de hoogte van recente ontwikkelingen in het werkveld. De opleiding zet gastdocenten in om de betrokkenheid bij ontwikkelingen in het werkveld te verzekeren. Dikwijls gaat het om geneesheer-specialisten, die meestal hoorcolleges geven. Daarnaast doet men ook een beroep op gastdocenten-vroedvrouwen met ervaring in een specifiek domein van de vroedkunde. Meerdere lectoren/praktijklectoren hebben professionele contacten met collega’s en instellingen binnen Europa door projecten en netwerken. De internationale contacten, zoals met Cambridge, Edingburgh en Brno, verruimen de visie op het beroep en op de opleiding voor de vroedvrouw door de uitwisseling van ervaringen en curricula. Ook het bezoek aan de Bachelor and Master in Midwifery in Manchester was inspirerend voor de onderwijsvernieuwing op het vlak van e-learning en vaardigheidstraining. Studenten die een buitenlandse stage lopen worden in de mate van het mogelijke bezocht. Dit geeft ook aan lectoren/praktijklectoren de gelegenheid om kennis en praktijkervaring uit te wisselen. De opleiding heeft op die manier jaarlijkse contacten met Aosta, Portimão en Hilversum.
358 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Omdat veel lectoren/praktijklectoren zowel actief zijn in de opleiding Vroedkunde als in de opleiding Verpleegkunde, is het moeilijk om een zuiver beeld te krijgen van het aantal lectoren/praktijklectoren in de opleiding Vroedkunde..Als het totale personeelsvolume van beide opleidingen samen verdeeld wordt a rato van het aantal studenten per opleiding, beschikt de opleiding Vroedkunde over 4,5 FTE. Op vraag van de commissie werden de OP-leden uitgesplitst over de opleidingen Verpleegkunde en Vroedkunde. Hieruit blijkt dat de opleiding voor het academiejaar 2005-2006 effectief beschikt over 4,40 VTE, bestaande uit 2,40 VTE lectoren, 1,51 VTE praktijklectoren en 0,49 VTE gastlectoren. Het aantal studenten op het ogenblik van de visitatie bedraagt 68. Dit resulteert in een student/docentratio van 15,45 studenten/VTE. Dit is een relatief hoge ratio. Bovendien blijkt ook uit de gesprekken dat de werkdruk bij het personeel hoog is. Het personeel wordt versnipperd en voor kleine percentages ingezet. Slechts één personeelslid - de opleidingscoördinator, die hiervoor (slechts) 20 % krijgt - is fulltime ingezet in de opleiding. De commissie merkt op dat de opleiding moet gedragen worden door een zeer beperkte vroedkundige kern van vier vroedvrouwen (2,27 VTE). Zij maakt zich zorgen over de borging van de kwaliteit van de opleiding bij het eventueel uitvallen van één of meer leden van deze kleine kern. De commissie stelt vast dat de verantwoordelijkheid te veel geconcentreerd wordt op één persoon. De leeftijdstructuur is enkel voor het gehele korps van Verpleegkunde en Vroedkunde opgegeven en laat niet toe een uitspraak te doen voor de opleiding vroedkunde alleen. Van de 29 OP-leden zijn er 10 ouder dan 50. Hoewel de commissie het enthousiasme en de inzet van het personeel positief ervaart, stelt zij vast dat onvoldoende personeel ingezet wordt om de opleiding blijvend met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt blijvende beleidsaandacht voor het feit dat de opleiding gedragen wordt door een beperkte vroedkundige kern.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 359
Oordeel over onderwerp 3: Personeel – voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
voldoende goed onvoldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
de opleiding beschikt over deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de hogeschool een degelijk personeelsbeleid heeft uitgewerkt en dat dit nog verder in de opleiding dient doorgetrokken te worden; de informatie en communicatie naar de betrokken actoren bevredigend is; de ruime beroepsexpertise de realisatie van een inhoudelijk goede opleiding mogelijk maakt; aandacht besteed wordt aan vakdeskundige en onderwijsdeskundige professionalisering van het personeel; het team zich zeer laagdrempelig opstelt, wat de opleiding studentgericht maakt; de opleiding en haar lectoren/praktijklectoren internationale contacten benutten; de studentendocentenratio relatief hoog is; de vroedkundige kern van de opleiding erg beperkt is.
Op basis van de oordelen over de verschillende facetten beoordeelt de commissie het onderwerp Personeel toch als voldoende. De commissie maakt een positieve afweging omdat zij meent dat er voldoende potentieel en wil aanwezig is om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
360 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Sinds academiejaar 2005-2006 is de nieuwbouw in eigen beheer van de hogeschool in gebruik genomen. De vroegere Campus HIMM in het centrum van Sint-Niklaas is nu campus Waas. Naast Gezondheidszorg zijn hier ook de Initiële lerarenopleidingen lager en secundair Onderwijs en de opleiding Gediplomeerde verpleegkundige van de vierde graad van het T.I. Sint-Carolus gehuisvest. De campus biedt infrastructuur voor meer dan 1000 studenten. De enveloppe van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven wordt verdeeld over de departementen volgens drie basiselementen: het historisch forfait, het basisstudentenforfait en een bedrag op basis van de onderwijsbelastingseenheden (OBE). De opleiding Vroedkunde heeft een OBE-coëfficiënt van 1,6. Dankzij het structuurdecreet worden aan de hogeschool academiseringsmiddelen en aanvullende middelen voor innovatie en flexibilisering toegekend. Deze laatste worden over alle opleidingen verdeeld volgens het aantal financierbare studenten van het vorig academiejaar. Van de aldus toegewezen middelen wordt 6,5 % voorafname voorzien ter financiering van de centrale werking. De opleiding Vroedkunde heeft geen aparte boekhouding. Het budgettaire beheer en het beheer van de middelen gebeurt door het departement in Sint-Niklaas. De commissie stelt vast dat de praktijklokalen goed uitgerust zijn en dat voldoende oefenmateriaal aanwezig is voor de studenten. De praktijklokalen worden ook gebruikt door de opleidingen gegradueerde en gediplomeerde verpleegkundigen. De bezettingsgraad van deze lokalen is zeer hoog. Hierdoor is het niet eenvoudig voor de studenten om deze lokalen te gebruiken voor een docentonafhankelijke oefening ter voorbereiding van de vaardigheidstoets. De opleiding stelt dat het door elkaar gebruiken van les- en praktijklokalen door studenten van de hogeschool en leerlingen van de vierde graad Verpleegkunde geen noemenswaardige problemen geeft, ondanks bijvoorbeeld de verschillende lesduur van 50 en 60 minuten. De leslokalen zijn ruim en uitgerust met de nodige didactische middelen. De lokalen die door verschillende opleidingen gebruikt worden, worden goed beheerd. Door de recente implementatie van het elektronische leerplatform Toledo krijgt de opleiding ondersteuning bij uitvoering van de onderwijsvernieuwing. De campusbibliotheek is sinds dit academiejaar helemaal vernieuwd en uitgebouwd tot een uitnodigend medialandschap met voldoende computerfaciliteiten voor de studenten. Studenten kunnen er rustig werken, al dan niet in groepjes. De bibliotheek heeft ruime openingsuren Het bibliotheekpersoneel bestaat uit een bibliothecaris en twee deeltijds werkende bibliotheekassistenten. Ze zijn bevoegd voor budget- en collectievorming. Suggesties van de opleidingen voor de vorming van de collectie zijn zeer welkom en worden meestal gehonoreerd. De vraag naar nieuwe aankopen wordt door studenten en lectoren/praktijklectoren voorgelegd aan het opleidingshoofd, die hierover moet beslissen. Toch merkt de opleiding op dat de vakliteratuur
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 361
dringend moet aangevuld worden. Full text- tijdschriften zijn beschikbaar via het intranet en internet. Door het openbare bibliotheeknetwerk kunnen studenten de catalogi van de universitaire bibliotheken raadplegen. Het departement hecht veel belang aan de gezondheid van de studenten en het personeel. Dit weerspiegelt zich in de voorziene tetanusinenting, de griepvaccinatie, het beschikbaar gestelde fruit op de campus en de yoghurtautomaten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt te waken over het behoud van de eigenheid van de opleiding Vroedkunde wegens de aanwezigheid van de andere opleidingen met wie zij de campusfaciliteiten deelt.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het academiejaar voorafgaand aan de inschrijving van de studenten participeert de opleiding Vroedkunde aan een aantal infoavonden die georganiseerd worden in secundaire scholen of door service clubs. Daarnaast is de opleiding vertegenwoordigd op de SID-in-beurzen van Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Verder zijn er twee infonamiddagen voor abituriënten en nodigt de opleiding potentiële studenten uit op de opendeurdag. De studenten geven aan dat de verstrekte informatie duidelijk is. Bij de inschrijving ontvangen de studenten een uitgebreid informatiepakket. In de week voor de start van het academiejaar worden de studenten uitgenodigd voor de introductiedag, waar concrete informatie over het departement en de opleiding verstrekt wordt. Communicatie van de onderwijsdoelstellingen, onderwijs- en examenreglement gebeurt via de studiegids die bij de start van het academiejaar aan de studenten uitgedeeld en toegelicht wordt. Bij deze toelichting hoort ook een bespreking van het onderwijs- en examenreglement dat opgenomen is in de studentenagenda. Alle afspraken met de studenten met betrekking tot het leerprogramma staan uitvoerig beschreven in de ECTS-fiches. De lectoren/praktijklectoren lichten de ECTS-fiche toe bij de start van elk opleidingsonderdeel. Gedurende het academiejaar worden wijzigingen en berichten, die bestemd zijn voor de studenten, ad valvas of via e-mail meegedeeld. De commissie stelt vast dat zowel de studiegids als de ECTS-fiches transparant zijn uitgewerkt. Het kwaliteitsverbeteringsteam is een werkgroep op hogeschoolniveau, die jaarlijks de enquête Eerstejaarsbegeleiding afneemt bij alle eerstejaarsstudenten om de werking van de studiebegeleiding te evalueren en eventueel bij te sturen. De werkgroep heeft ook een procedure rond afhakers uitgewerkt, die sinds 2003-2004 in alle opleidingen gebruikt kan worden.
362 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
De hogeschool voorziet in het kader van eerstejaarsbegeleiding in objectieve en duidelijke informatie voor toekomstige eerstejaarsstudenten, in algemene studentenbegeleiding, curriculumgerichte studentenbegeleiding, probleembegeleiding en crisisinterventie. Dit alles is opgenomen in het Eerstejaarsbegeleidingsplan van de hogeschool. Ook de onderwijsvisie van de opleiding Vroedkunde besteedt aandacht aan studie- en studentenbegeleiding die gezien wordt als een opdracht van elke medewerker van de opleiding. Voor de opleiding Vroedkunde en de opleiding Verpleegkunde is een gemeenschappelijk begeleidingsplan opgesteld. De commissie stelt vast dat een gesystematiseerd beleid voor studentenbegeleiding in de kinderschoenen staat en dat de in het zelfevaluatierapport aangestipte initiatieven nog niet echt stoelen op dit beleid. De studiebegeleiding werkt hoofdzakelijk remediërend. Toch blijkt uit de gevoerde gesprekken dat proactieve initiatieven geïntroduceerd worden en in pilootfase lopen in bepaalde opleidingen. Zo stellen de centrale diensten 360°feedback ter beschikking om competenties te meten bij studenten door lectoren/praktijklectoren. Dit wordt ook in het kader van de internationalisering gebruikt. Ten tijde van het bezoek loopt in een opleiding een proefproject voor leerstijlonderzoek en leerbegeleiding. Het lopende academiejaar startten twee opleidingen met STUDIO, een systeem voor zelfreflectie. In de opleiding Vroedkunde wordt bij kandidaat-studenten uit het BSO een profielbepaling uitgevoerd en wordt sinds dit academiejaar de LASSI-test afgenomen bij de eerstejaarsstudenten. Lectoren/praktijklectoren en studenten stellen dat door de kleinschaligheid van de opleiding de afstand tussen studenten en lectoren/praktijklectoren laagdrempelig is en dat er een nauw contact bestaat tussen hen beide. Daardoor worden problemen met studiemethode of vakinhoud snel gedetecteerd en kan ook snel bijgestuurd worden. Uit de gesprekken met de medewerkers van SoVo blijkt dat zij vanaf volgend academiejaar meer initiatieven voor studie- en studentenbegeleiding zullen uitwerken. De commissie merkt echter op dat dit hoort tot de kerntaken van de hogeschool, die niet mogen afgeschoven worden naar de sociale voorzieningen. Studenten met studie- en/of studieverbonden problemen kunnen op eigen initiatief of via doorverwijzing van lectoren/praktijklectoren een beroep doen op de SoVo-medewerker die instaat voor de psychosociale begeleiding. De psychosociale begeleiding in de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven situeert zich vooral op de eerste en op de anderhalve lijn. Er bestaat een doorverwijzingsplan in de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven voor psychosociale begeleiding. De eerste lijn heeft vooral een signaalfunctie. Op de anderhalve lijn werken mensen met specialisatie in studiegebonden problematieken, zoals faalangst en uitstelgedrag, zowel individueel als in groep. De vzw KaHo Sint-Lieven bouwt een ruim pakket sociale voorzieningen voor studenten uit. De commissie neemt kennis van de talrijke initiatieven van SoVo voor de psychosociale ondersteuning van de studenten, ook in de vroedkunde. De studenten zijn goed op de hoogte van het aanbod en de activiteiten van SoVo. De ombudsdienst wordt, samen met de SoVo-medewerkers voorgesteld aan alle eerstejaarsstudenten in het begin van het academiejaar. De naam, de bereikbaarheid en het telefoonnummer van de ombudsdienst zijn ad valvas beschikbaar. De commissie stelt vast dat de ombudsdienst voldoende toegankelijk is voor en bekend is bij de studenten. De organisatie van de internationale studentenuitwisseling voor Vroedkunde en Verpleegkunde is in handen van een coördinator internationalisering, die hiervoor 0,3 VTE vrijgesteld is. Hij werkt nauw samen met twee medewerkers van de centrale dienst voor internationalisering. De opleidingen Vroedkunde en Verpleegkunde hebben een gemeenschappelijke informatiebrochure internationalisering, die elk jaar wordt geactualiseerd en die in het tweede jaar aan alle studenten wordt toegelicht als voorbereiding op een eventuele buitenlandse stage in het derde jaar. De procedure voor de aanvraag en de toekenning van een internationale stage is degelijk uitgewerkt. Ook de begeleiding van studenten die een buitenlandse stage lopen, is met zorg uitgestippeld. Voor buitenlandse studenten die in de hogeschool stage wensen te lopen, bestaan er afspraken rond begeleiding en integratie. Op initiatief van enkele studenten uit de opleiding werd recent een meer gestructureerd plan opgesteld voor de opvang en ondersteuning van buitenlandse studenten. Jaarlijks wordt door de hogeschool een Flemish day georganiseerd voor alle buitenlandse studenten in alle studiegebieden.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 363
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de hogeschool aan een hogeschoolbreed beleid voor studie- en studentenbegeleiding duidelijk te communiceren en te implementeren ter ondersteuning van de opleiding(en). De commissie stelt dat de noodzaak zich opdringt om uren ter beschikking te stellen voor de implementatie van de studiebegeleiding in de opleiding.
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen – voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen: Facet 4.2 Studiebegeleiding:
goed voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen -
de opleiding over voldoende en degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt; het skillslab degelijk uitgewerkt en uitgerust is als vaardigheidscentrum; de hogeschool de nodige aandacht besteedt aan materiële voorzieningen om onderwijsvernieuwing te kunnen bewerkstelligen; de mediatheek gebruiksvriendelijk uitgebouwd is als uitnodigend medialandschap en dat de collectie gericht op actuele vakliteratuur dient bijgestuurd te worden.
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding de studiebegeleiding en de studentenbegeleiding vanuit de hogeschool stilaan vorm krijgen; de studiebegeleiding en de studentenbegeleiding in het departement en de opleiding daar nog los van staan; de ombudsfunctie en de ondersteunende activiteiten van SoVo bekend zijn bij de studenten; het internationaliseringbeleid en de aanpak van internationalisering degelijk uitgewerkt zijn. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
364 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Onderwerp 5
Interne Kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool voorziet voor kwaliteitszorg en kwaliteitsbewaking in een kwaliteitscoördinator, een algemene kwaliteitsraad en een adviserende kwaliteitsraad. Uit deze raden ontstaan het algemeen kwaliteitsplan en het kwaliteitsraamwerk. Hierbij zijn principes, werkterreinen, taken en bevoegdheden vastgelegd en worden de centrale initiatieven voorbereid en opgevolgd. Het kwaliteitsraamwerk van een opleiding bevat de missie of opdrachtverklaring, een overzicht van de kernprocessen die horen bij deze missie, de houdingen en gedragingen, een toekomstbeeld en de strategische doelstellingen die dit toekomstbeeld onderbouwen. De concrete invulling van het kwaliteitsraamwerk van de opleiding Vroedkunde is ter inzage tijdens het bezoek van de commissie. Twee kwaliteitscoördinatoren staan aan het hoofd van de Dienst Onderwijsverzorging en -Ontwikkeling (DOO) die de onderwijsontwikkeling en -vernieuwing behartigt en de kwaliteitszorg, de bevragingen en evaluaties en de projecten rond onderwijsvernieuwing coördineert. De onderwijsontwikkeling in de hogeschool maakt integraal deel uit van het gestructureerde kwaliteitsbeleid van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven dat de top-down en de bottom-up benaderingen in elkaar past. Toch kan de commissie zich niet van de indruk ontdoen dat er betreffende de opleiding Vroedkunde vooral top-down gewerkt wordt. De commissie ervaart een grote afstand tussen de algemene directie en de opleiding. Er is geen directe tussenschakel tussen de dienst kwaliteitszorg van de hogeschool en de opleiding. Alles moet gerealiseerd worden door de studiegebiedcoördinator en de opleidingscoördinator. De omgekeerde beweging is niet duidelijk. In het zelfevaluatierapport wordt het kwaliteitsbeleidsplan van de hogeschool helder beschreven. Ook uit de gesprekken blijkt dat er een duidelijk beleid aanwezig is. Het kwaliteitshandboek is het centrale documentatiecentrum en de databank voor alle statistieken, procedures en dergelijke. Het is online toegankelijk voor alle betrokkenen in de hogeschool, ook voor de studenten en het is gekend bij het personeel. In het kader van de kwaliteitsbewaking wordt gewerkt met het PROZA-instrument, dat gebaseerd is op EFQM. De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven heeft heel wat expertise op het vlak van enquêtering. Voor de ondersteuning van het kwaliteitszorgsysteem werden meerdere meetinstrumenten ontwikkeld. Per departement worden afspraken gemaakt over het tijdstip van afname. Het aanbod periodiek uit te voeren bevragingen is degelijk uitgewerkt. Specifiek voor de opleidingen Vroedkunde en Verpleegkunde wordt sinds het academiejaar 1998-1999 een meetinstrument gebruikt om de kwaliteit van de stage op te volgen en bij te sturen. De commissie heeft waardering voor dit project in samenwerking met de Unit Onderwijsontwikkeling en -research van de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Gent. Speciaal voor de stage-enquête werd in de hogeschool een digitaal stageprogramma ontwikkeld waaraan gegevens uit andere databanken, zoals de studentenadministratie, gekoppeld worden om ondersteuning te bieden bij de complexe stageorganisatie. De commissie stelt vast dat de enquêteringen van 2003 duidelijk in het licht van de visitatie stonden. Zij merkt op dat een lange traditie van docentenevaluaties door de studenten leeft en dat ook de opleiding Vroedkunde hier systematisch aan meewerkt.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 365
De samenvatting in het zelfevaluatierapport van de meetresultaten in vorm van kwaliteiten en aandachtspunten is duidelijk. Meerdere aandachtspunten komen uitgewerkt aan bod bij de overeenkomstige facetten in het zelfevaluatierapport en worden tijdens de gesprekken aangehaald.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt aan een sterker contact en een duidelijkere relatie tussen de opleiding en de hogeschooldiensten te bewerkstelligen. De commissie stelt dat het algemeen kwaliteitsbeleid van hogeschool dient verankerd te worden in de opleiding.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Aan de hand van het onderwijsontwikkelingsplan (OOP) van de hogeschool wordt een langetermijnvisie op verbetering uitgedrukt. Om de zes maanden brengen de opleidingshoofden verslag uit over de realisaties met betrekking tot de 9 actielijnen van het OOP binnen hun eigen opleiding. Deze rapportage is opgenomen in het kwaliteitshandboek. In het jaarverslag van 2003 formuleerde de opleiding Vroedkunde tien prioritaire actieplannen voor 2004. Daarvan werden er naderhand negen gerealiseerd. Het verbeteren van de alumniwerking moet nog verder uitgewerkt worden. Ook vanuit het werken met het PROZA-instrument werden een groot aantal suggesties tot verbetering geformuleerd. Voor de uitwerking en de realisatie van deze aandachtspunten worden in overleg met het docentenkorps prioriteiten bepaald en worden verantwoordelijken aangesteld. Er werden al een aantal acties ondernomen, zoals het informeren van studenten over kwaliteitszorg, de vertegenwoordiging in de deelwerkgroep Internationalisering van de associatie, de bijscholing over communicatie en de sociale vaardigheden voor alle collega’s op de interne bijscholing. De opleiding volgde de aanbevelingen van de doorlichting van 1998-1999 op. Heel wat verbeteringen die de voorbije jaren op het niveau van de hogeschool waaronder de optimalisatie van de studenten- en de docentenparticipatie, de analyse van de studiebelasting en het opstarten van een ombudsdienst, gaan terug tot de aanbevelingen van de laatste doorlichting. De opleiding gaf gevolg aan de aanbevelingen op het gebied van de infrastructuur, de stage, het personeel en het curriculum. Hoewel de commissie merkt dat er een duidelijke verbeterspiraal aanwezig is, worden de maatregelen tot verbetering zoals opgesomd in het zelfevaluatierapport te beperkt geconcretiseerd. Ze lijken nog niet structureel
366 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
verankerd in het beleid van de opleiding. De commissie stelt dat ze ook niet echt uitdagend kunnen genoemd worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt een meer structurele verankering van de verbeterplannen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De medewerkers worden ingeschakeld om actief mee te denken en te participeren in de uitwerking van het kwaliteitszorgsysteem van de hogeschool in diverse raden en werkgroepen, zoals het COVEK, de coördinatie Verpleegkunde-Vroedkunde, de opleidingsraad en de ad hoc werkgroepen of kwaliteitsverbeteringteams. De studenten zijn vertegenwoordigd in de studentenraad. De studentenraad vaardigt leden af naar de departementsraad, de academische raad, de algemene studentenraad, de IDPBW en de sociale raad. Om de betrokkenheid te vergroten, zal een vertegenwoordiging van de studenten opgenomen worden in de opleidingsadviesraad. De kleinschaligheid van de opleiding bevordert het directe contact. Afgestudeerden keren na zes maanden terug om hun diploma af te halen. Bij die gelegenheid brengen zij ook hun antwoord op de enquête binnen die peilt naar hun eerste werkervaring en naar de tevredenheid over de opleiding. Ook later blijft er regelmatig contact met de oud-studenten op de stageplaatsen, waar zij als collega of als stagementor van nieuwe studenten optreden. Dankzij de mentorenwerking komen afgestudeerden regelmatig terug naar de hogeschool. Nauw contact met het werkveld vormt één van de prioriteiten in de opleiding Vroedkunde. Mensen uit het werkveld worden op meerdere manieren bij de opleiding betrokken, zoals de jaarlijkse mentorendag. De informatie en de feedback vanuit het werkveld zijn een hulpmiddel tot kwaliteitsverbetering van de opleiding. Zo worden de mensen uit het werkveld regelmatig geconsulteerd over het competentieprofiel en worden zij geïnformeerd over het nieuwe programma. Ook de opleidingsadviesraad en de stages resulteren in een goede betrokkenheid met het beroepenveld.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stelt dat de betrokkenheid van alle belanghebbenden op een gesystematiseerde en gestructureerde manier dient ontwikkeld te worden.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 367
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg – voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat -
het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg met visie ontwikkeld is; in het kader van de kwaliteitsbewaking gewerkt wordt met het PROZA-instrument, dat gebaseerd is op EFQM; de aanzet tot het systematisch werken met de PDCA-aanpak in de opleiding herkenbaar is; periodiek bevragingen uitgevoerd worden over de verschillende aspecten van het onderwijs bij relevante doelgroepen; het kwaliteitshandboek een waardevol centraal documentatiecentrum vormt dat online toegankelijk is voor alle betrokkenen in de hogeschool; de opleiding in samenspraak met de betrokkenen systematisch maatregelen ter verbetering van de interne kwaliteitszorg uitwerkt
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
368 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingsdoelstellingen die in onderwerp 1 geformuleerd werden, zijn nieuw voor de opleiding. Het is daarom nog niet mogelijk om door perceptiemeting bij afgestudeerden en bij het werkveld na te gaan in welke mate de opleiding deze doelstellingen bereikt heeft. Toch wil de opleiding op basis van metingen van de bereikte eindcompetenties van de vroegere afgestudeerden een meetplan voor de toekomst vooropstellen. Hierbij moet een aantal gedragsindicatoren inzicht geven over de mate waarin de huidige doelstellingen gerealiseerd worden. De commissie stelt vast dat de opleiding duidelijk positieve feedback krijgt over de realisatie van de - zij het vroeger gestelde - doelstellingen. De mensen in het werkveld beweren tevreden te zijn over het gerealiseerde niveau en waarderen het engagement, de zelfstandigheid en het verantwoordelijkheidsgevoel van de afgestudeerden. De tewerkstelling binnen de sector is goed, hoewel niet iedereen als vroedvrouw werkt. Ongeveer de helft van de afgestudeerden begint op een verpleegafdeling met de belofte van overplaatsing zodra er een vacature is op de materniteit of de verloskamer. De commissie stelt vast dat zowel de stages als het eindwerk dankzij de degelijke begeleiding en evaluatie kwaliteitsvol en op niveau zijn. Door stages vanaf het eerste jaar worden de studenten voorbereid op de instap in het werkveld. Daarnaast organiseert men een jobbeurs, samen met de opleiding Verpleegkunde en met de opleiding Verpleegkunde vierde graad secundair onderwijs. De opleidingsonderdelen arbeidsrecht en aansprakelijkheidsrecht in het tweede jaar en de zelfstandige verloskundige praktijk in het derde jaar bereiden de studenten voor op hun toekomstige werksituatie. Op de website vinden de studenten vacatures terug. Deze worden ook rechtstreeks doorgestuurd naar de studenten en de afgestudeerden. De afgestudeerden hebben veel waardering voor de genoten opleiding en voor de lectoren/praktijklectoren. Ongeveer één derde van de derdejaarsstudenten neemt deel aan buitenlandse stages. Deze studenten krijgen begeleiding door de opleiding. De deelname van personeel aan internationale uitwisseling en congressen blijft vooral beperkt tot het opleidingshoofd.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 369
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de deelname van de lectoren/praktijklectoren aan internationaliseringactiviteiten aangezwengeld dient te worden.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. In 2004 formuleerde de hogeschool streefcijfers voor de slaagpercentages. Het stellen van een ondergrens voor het slaagpercentage krijgt een signaalfunctie. Als deze grens overschreden wordt, , dan is er reden voor een nader onderzoek om te achterhalen wat daarvan de oorzaak zou kunnen zijn. De hogeschool stelt dat de slaagkans in het eerste jaar niet lager mag zijn dan 50%. Percentages tussen de 50% en 70% lijken aanvaardbaar voor een eerste jaar bachelor. Voor het tweede jaar ligt de streefnorm op minimum 80% en voor het derde jaar op minimum 90%. De commissie stelt vast de vooropgestelde streefcijfers niet echt gebaseerd zijn op een visie. Zij worden in eenzelfde beweging een middel tot reflectie en een kwantitatieve maat genoemd. Bovendien wordt er geen duidelijk beleid van instroombegeleiding aan gekoppeld. Het gemiddelde slaagcijfer in 2003-2004 gaat van 48% in het eerste jaar, waar dit cijfer verder nooit onder de 50% ligt, naar 100% in het tweede en in het derde jaar. De slaagcijfers worden vergeleken met de opleiding Verpleegkunde, met de andere opleidingen in de hogeschool en met de opleidingen Vroedkunde in de associatie. De commissie stelt vast dat de slaagpercentages hoog zijn. Zij verwijst hier opnieuw naar de kleinschaligheid van de opleiding. In de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven streeft men na dat de overgrote meerderheid of 90% van de studenten die zich inschrijven ook deelnemen aan de examens in het eerste jaar. Het percentage voortijdige studiestakers mag de 10% niet overstijgen. Voor de opleiding Vroedkunde benadert het aantal studiestakers de 10%. De hogeschool stelt dat 90% van de studenten de bacheloropleiding afwerkt in vier jaar. In de analyse van de gemiddelde studieduur van de laatste vijf academiejaren studeert 83,6% van de studenten in de opleiding Vroedkunde op tijd en dus na drie jaar, af. Na vier jaar heeft 100 % de opleiding afgewerkt. Ook hier worden de cijfers vergeleken met de andere bacheloropleidingen van de hogeschool.
370 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten – voldoende
-
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
voldoende goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat de opleiding degelijk en breed inzetbare vroedvrouwen aflevert; de opleiding wel streefcijfers voor slaagpercentages hanteert, maar dat deze niet gestoeld zijn op een bepaalde visie; de internationalisering voor de studenten degelijk ingebed is in de opleiding en dat de betrokkenheid van de lectoren/praktijklectoren beter kan; doorstoomcijfers bekend zijn; in het eerste jaar een vrij strenge selectie plaatsvindt met slaagcijfers rond de 50%, waardoor de slaagcijfers in het tweede en derde jaar relatief hoog zijn, namelijk rond de 100%. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 371
Globaal oordeel De visitatiecommissie vormde haar oordeel en motivatie op basis van volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen; de gevoerde gesprekken met de betrokkenen; de documenten ter inzage bij het bezoek; de opgevraagde documenten; de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1: niveau en oriëntatie Onderwerp 2: programma Onderwerp 3: personeel Onderwerp 4: voorzieningen Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg Onderwerp 6: resultaten
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
Is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding voor alle locaties en afstudeerrichtingen gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding daarom positief. In haar reactie op het eerste opleidingsrapport geeft de opleiding aan de volgende acties of verbeteringen bepland of uitgevoerd te hebben: de opleiding gaf uitvoering aan de personeelsplanning met betrekking tot een vroeddeskundige. Eén vroedvrouw met een deeltijdse opdracht wordt nu fulltime ingezet in de opleiding. De commissie heeft op basis hiervan geen aanpassing van de oordelen doorgevoerd.
372 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol S in t- L ie ve n
OVERZICHTSTABEL OORDELEN Score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
voldoende voldoende
Facet Facet Facet Facet
voldoende OK goed goed
2.3.: Samenhang 2.4.: Studieomvang 2.5.: Studielast 2.6.: Afstemming vormgeving – inhoud
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: *Masterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele/academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1.: Materiële voorzieningen Facet 4.2.: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendement
Score onderwerp voldoende
voldoende voldoende voldoende
goed niet van toepassing voldoende voldoende voldoende goed onvoldoende voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l S in t- Li e ve n | 373
374 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
2.10 Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding zich als volgt voor: Tot september 1995 was Hoger Instituut voor Verpleegkunde Maria Middelares een autonome instelling met een eigen beleid, een grotendeels regionaal wervingsgebied en een eigen onderwijskundige aanpak. Alle bestaande verpleegkundige opleidingen werden aangeboden, naast vroedvrouw dus ook gegradueerde kinderverpleegkundige, gegradueerde psychiatrisch verpleegkundige, gegradueerde sociaal verpleegkundige en gegradueerde ziekenhuisverpleegkundige. Met de fusie in navolging van het hogescholendecreet van 13 juli 1994 kwamen deze opleidingen samen met zes andere hogescholen in de KATHO, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen. De Kortrijkse A1-opleiding verpleegkunde maakte zich los van de opleiding gebrevetteerde verpleegkunde (A2-opleiding), die tot aan de fusie onder één inrichtende macht viel. Op die manier werd afgestapt van vermenging van opdrachten tussen de twee niveaus. Het hogescholendecreet heeft ingrijpende gevolgen gehad voor het opleidingsaanbod. Zo werd Vroedkunde een afzonderlijke driejarige basisopleiding. De eerste diploma’s werden in het academiejaar 1997-1998 uitgereikt. De opleiding Vroedkunde maakt deel uit van het departement HIVV, Hoger Instituut voor Verpleegkunde en Vroedkunde, op campus Kortrijk. Na een intensieve en jarenlange voorbereiding is in het academiejaar 2000-2001 het klinisch onderwijs volledig vernieuwd. Voor de vaardigheidstraining wordt gewerkt volgens de methodiek van Maastricht. Voor de stages werd overgeschakeld van werkbegeleiding naar leerprocesbegeleiding. Beide innovaties maakten het noodzakelijk om een volledig nieuw stagedossier te ontwikkelen. Op 11 juli 2002 heeft de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen in het raam van de Bologna-akkoorden een associatieovereenkomst met de K.U.Leuven ondertekend. De Associatie K.U.Leuven is een formeel samenwerkingsverband tussen twaalf hogescholen en de universiteit K.U.Leuven. De associatie wil een open dynamisch netwerk van instellingen voor hoger onderwijs vormen met een sterke positie in de Vlaamse en de Europese hoger onderwijsruimte. Recent sloot zich nog een dertiende partner aan bij de associatie. Momenteel bestaat de associatie uit de K.U.Leuven, de K.U.Brussel en dertien hogescholen. De associatie telt zes hogescholen die een opleiding Vroedkunde aanbieden: Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende en Katholieke Hogeschool Leuven. Sinds september 2001 werken vertegenwoordigers van alle partnerinstellingen op regelmatige basis samen in verschillende overleggroepen zoals de deelwerkgroep curriculumopbouw vroedkunde. De hogeschool leidde de volgende strategische doelen af uit haar missie: verder uitbouwen van de eigen onderwijsvisie, aantrekken nieuwe marktsegmenten, strategisch oriënteren van ons product naar kennistransitie, er blijvend voor zorgen dat ”mensen het verschil maken”, systematischer aanpak van kwaliteitszorg met behoud van dynamiek en van menselijke warmte, optimaliseren van de interne communicatie in functie van leren van en aan elkaar. Vertrekkende van de missie van de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen heeft de opleiding Vroedkunde speciaal aandacht voor drie aspecten: een theoretisch gefundeerde praktijkgerichte opleiding zijn waar zelfsturing en zelfreflectie centraal staan;
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 375
-
een procesgericht klimaat bieden waar persoonsvorming en talenten ontplooid kunnen worden. Hiermee een attitude van levenslang leren proberen te realiseren; ruime aandacht bieden voor de internationale dimensie in het klinisch onderwijs.
De opleiding profileert zich door de grote aandacht die zij geeft aan alle aspecten van het werkterrein van de zelfstandige vroedvrouwen. Zij benadrukt de eerstelijns verloskundige zorg doorheen de driejarige opleiding. Zij werd daarvoor mede geïnspireerd door het Nederlandse voorbeeld, waar vooral aandacht wordt besteed aan de opvolging van de prenatale periode in de zwangerschap door de vroedvrouw. Daarnaast gaat in de opleiding veel aandacht naar het vlot beheersen van de verpleegtechnische vaardigheden. Wat betreft de kwaliteit van het zelfevaluatierapport stelt de commissie dat het rapport eerder een algemeen document is, dat de lezer niet altijd toelaat tot de essentie van de opleiding Vroedkunde te komen. De meeste informatie over deze opleiding heeft de commissie dan ook in de talrijke bijlagen teruggevonden, die niet allemaal relevant zijn. Na afloop van de gesprekken blijkt de opleiding in werkelijkheid veel beter gestructureerd en geprofileerd te zijn dan uit het zelfevaluatierapport blijkt.
376 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie bachelor hoger professioneel onderwijs
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competentie als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De deelwerkgroep Vroedkunde van de Assosiatie K.U.Leuven stelde een eenvormige visietekst op over het vroedkundig onderwijs en de competenties van de professionele bachelor, gebaseerd op zowel nationale als internationale regelgeving en wetgeving. De opleiding neemt actief deel aan de vergaderingen. Het competentieprofiel vertrekt van de competenties ingedeeld volgens de rollen van vroedvrouw als persoon, van coach/begeleider, zorgverlener, professional, teamlid, en van organisator. In dit competentieprofiel zijn ook de algemene, beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties vervat zoals bepaald door het structuurdecreet. De deelwerkgroep Vroedkunde van de associatie besliste dat elke hogeschool de visie en competenties naar een eigen opleidingsprofiel vertaalt. Omdat de opleiding eerder in het BAMA-omvormingsdossier van de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen gekozen heeft voor een indeling in termen van functies, heeft zij deze indeling ook gehanteerd bij de uitwerking van het curriculum. De opleiding houdt hierbij voor ogen dat een functie nooit los mag gezien worden van de persoon die ze uitoefent in een bepaalde relationele context. De competenties geformuleerd door de associatie, zijn ook terug te vinden in het eigen opleidingsprofiel. Zes complementaire basisfuncties schetsen zowel de intra- als extramurale oriëntatie van het beroep. De vroedkundige zorgfunctie is opgesplitst in drie functies die betrekking hebben op de evaluatie van de volledige gezondheidstoestand en de beleving van de vrouw, gevolgd door de integrale zorgverlening in functie van haar noden. De agogische functie omvat voorlichting en educatie en is gericht naar vrouwen, aanverwanten, studenten en nieuwe collega’s. De organisatie en coördinatie van de verantwoordelijkheid situeren zich zowel op micro-, meso- en macroniveau. Professionele ontwikkeling veronderstelt het volgen van bijscholing, het begrijpen van vakliteratuur en wetenschappelijk onderzoek, en de betekenis hiervan afleiden voor het beroep. Voor elk van deze functies worden een aantal competenties omschreven die ingedeeld zijn in basiscompetenties en sleutelcompetenties. Tot de basiscompetenties behoren bekwaamheden die nodig zijn voor een bepaalde beroepstaak, terwijl sleutelcompetenties attitudes zijn die enerzijds tot de kern van een beroep behoren, maar anderzijds ook terug te vinden zijn bij andere beroepsgroepen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 377
De commissie stelt vast dat de opleiding zich in een proces van vernieuwing bevindt, waarbij een vernieuwd competentiegericht curriculum jaar na jaar wordt ingevoerd. De opleiding werkt doelgericht aan het competentieprofiel, waarin zelfsturing en ethische reflectie zeer centraal staan. De doelstellingen houden rekening met de nationale en internationale tendensen in het werkveld. Door opvolging van de veranderingen in de opleiding Vroedkunde in het buitenland worden extra klinische vaardigheden in het onderwijs ingelast. In deze context trekt de onderwijspoli de aandacht van de commissie. Externe eisen en overlegdocumenten worden goed betrokken op de eigen onderwijsvisie en missie van de hogeschool en van de opleiding. Alle docenten van de opleiding Vroedkunde zijn in het bezit van een beroepsprofiel, een opleidingsprofiel en een visietekst. Deze documenten zijn ook opgenomen in de studiegids op cd-rom met de studieinformatiedocumenten. De studenten krijgen het beroepsprofiel en de visietekst, die beide toegelicht worden in het opleidingsonderdeel organisatie van de maternele en neonatale zorgverlening. De commissie merkt op dat de doelstellingen niet altijd bekend zijn bij de studenten. De communicatie van de doelstellingen naar de directies van stage-instellingen en de stagementoren vindt plaats tijdens de jaarlijkse of tweejaarlijkse informatiemomenten, die vorming van stagementoren beogen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie stelt dat de studenten zeer vroeg in hun opleiding toelichting dienen te krijgen over het beroepsprofiel en de visietekst en raadt de opleiding aan de toelichting van het tweede jaar naar de aanvang van het eerste jaar te brengen. De commissie raadt aan tijdens onderwijsactiviteiten regelmatig te verwijzen naar het beroepsprofiel zodat het gaat leven in de opleiding.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding besteedt veel aandacht aan alle aspecten van het werkterrein van de zelfstandige vroedvrouw. De nadrukkelijke aanwezigheid van de eerstelijns verloskundige zorg doorheen de drie opleidingsjaren is geïnspireerd op de praktijkgerichte opleiding in Nederland, die vooral aandacht heeft voor het opvolgen van de prenatale periode in de zwangerschap door de vroedvrouw. Geïnspireerd door de vroedvrouwenschool van Kerkrade komt dit aspect sinds het academiejaar 2004-2005 in het curriculum sterker tot uiting door de oefeningen in de onderwijspoli, een onderdeel van de vaardigheidstraining in het derde jaar.
378 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
De opleiding kiest er met goedkeuring van het betrokken werkveld voor om een voldoende verpleegkundige inhoud in de opleiding te voorzien, vooral in het programma van het eerste jaar. Dit aspect werd grondig bevraagd bij de verschillende gesprekspartners. De opleiding kan deze keuze met voldoende argumenten onderbouwen. De commissie stelt vast dat bij de concretisering alle betrokken docenten de inhouden, de voorbeelden en de casussen richten op de vroedkundige context en praktijk. Verder houden de doelstellingen rekening met de wetgeving ter zake, met de beroepsreglementering en de Europese richtlijnen. Het werkveld werd door de deelwerkgroep Vroedkunde van de associatie geraadpleegd bij de opstelling van de visie en de omschrijving van de competenties en zal ook betrokken worden bij de uitwerking van het opleidingsprofiel en de beschrijving van de gedragsindicatoren. Hoewel de opleiding in de associatie actief meewerkte aan het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie rond de opleiding tot vroedvrouw, is het toch belangrijk om bij de verdere stappen een eigen profiel te bewaken en uit te bouwen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het blijft raadzaam en belangrijk de vroedkundige eigenheid van de opleiding voortdurend te bewaken, waarbij de Europese richtlijn richtinggevend dient gehanteerd te worden. De commissie stelt dat deze eigenheid meer herkenbaar dient gemaakt te worden aan de buitenwereld. Competentiegericht denken is nog niet optimaal bekend en vertrouwd bij bepaalde docenten, werkveld en mentoren, studenten.
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding - voldoende - Facet 1.1 Niveau en oriëntatie: - Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen:
goed voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
-
-
het domeinspecifiek kader van de opleiding zich situeert in dat van de VLHORA, zoals voorafgaand aan de bezoeken ontwikkeld werd door de visitatiecommissie op basis van de door de opleidingen Vroedkunde aangereikte kaders; de doelstellingen van de opleiding gericht zijn op zowel de algemene competenties als de algemene beroepsgerichte en de beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar en dat de communicatie daarover naar de studenten nog beter dient uitgewerkt te worden; de voornoemde competenties voldoen aan decretale en beroepsspecifieke vereisten; de opleiding zich profileert door de grote aandacht die zij geeft aan het werkterrein van de zelfstandige vroedvrouw; de doelstellingen van de opleiding tot stand komen door overleg met interne en externe actoren; de eindkwalificaties bij het beroepenveld getoetst worden.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 379
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het vernieuwde curriculum wordt uitgegaan van algemene competenties, algemene beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties. De koppeling tussen deze competenties en de opleidingsonderdelen van het eerste jaar vroedkunde werd geëxpliciteerd in een competentiematrix. Het is de bedoeling om deze relatie expliciet op te nemen in de studie-informatiedocumenten, en zo de doorzichtigheid voor de studenten te bevorderen. De studie-informatiedocumenten bieden een goed inzicht in de inhoud van de verschillende opleidingsonderdelen. Zij worden bij aanvang van ieder opleidingsonderdeel toegelicht. Om het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen af te stemmen op het niveau van professionele bachelor baseert de opleiding zich op het SEDOC-classificatiesysteem (Système Européen de Diffusion des Offres et des demandes d’emploi en Compensation internationale) dat gehanteerd wordt om het beroepskwalificatie- en functieniveau van beroepsprofielen te duiden. Op een schaal van 1 tot 5 situeert de opleiding zich op niveau 5. Dit houdt in dat de student die met goed gevolg deze opleiding Vroedkunde doorlopen heeft onafhankelijk een beroepsactiviteit, al dan niet als loontrekkende, kan uitoefenen en de wetenschappelijke achtergronden van het beroep beheerst. Het programma besteedt ruime aandacht aan het criterium zelfstandigheid/verantwoordelijkheid en aan de criteria complexiteit en transfervaardigheid. Deze criteria zijn expliciet opgenomen als evaluatiecriteria binnen de stage en de ruime bevraging van het werkveld werd op deze criteria gericht. Hoewel de gegevens in het zelfevaluatierapport laten vermoeden dat de programma’s van het eerste jaar vroedkunde en verpleegkunde erg gelijkend zijn, blijkt uit de gesprekken en inzage in het leermateriaal dat de inhoud van de aangeboden opleidingsonderdelen vroedkundig gericht is, met een correcte verpleegkundige basis. Dit wordt ook door de studenten opgemerkt. De aanwezige vroedkundige eigenheid dient beter zichtbaar gemaakt te worden in de verschillende documenten van de opleiding en vooral in de communicatie naar de buitenwereld. De curriculumvernieuwing beoogt de expliciete integratie van vakoverschrijdende leerinhouden. Daarom wordt zij in de opleiding niet alleen gedragen door de docenten Vroedkunde en Verpleegkunde maar ook door docenten van de Biomedische en de sociale wetenschappen. De opleiding maakt een duidelijke keuze om in het eerste jaar een stevige en relevante kennisbasis te ontwikkelen die vanaf het tweede jaar vakoverschrijdend en thematisch wordt uitgediept. Dit gebeurt vanuit een totaalvisie, waarbij ontstoffing, thematisch werken en vaardigheidsontwikkeling een gerichte competentieontwikkeling moeten bevorderen. Uit de gesprekken blijkt dat dit vakoverschrijdend werken ook voor het eerste jaar nagestreefd wordt door het vakkenoverleg.
380 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
De commissie stelt vast dat de opleiding volop in een proces van curriculumherziening en curriculumvernieuwing zit. Bij de uitwerking zijn de coördinatieraad, de docenten, de studenten en afgestudeerden, vertegenwoordigers van het werkveld in de departementale raad en de leidinggevende van de stageverlenende instellingen betrokken. De inhoudelijke sturing door de vakgroep Vroedkunde, bestaande uit de docentenvroedvrouwen, is sterk. De andere OP-leden worden intensief betrokken door vergaderingen, vakkenoverleg, bijscholingen. Uit de gesprekken met docenten en studenten blijkt dat de opleiding er in slaagt om de vernieuwing tot iedereen te laten doordringen. De internationale dimensie van de opleiding Vroedkunde concentreert zich hoofdzakelijk in de studentenmobiliteit in het onderdeel klinisch onderwijs. De stage leent zich voor een internationale ervaring en biedt de student veel leerkansen. Voor elke buitenlandse partner wil de opleiding een referentielector hebben, die de situatie van de vroedkunde in het eigen departement kent en die zich verdiept in de visie op de vroedkundige beroepsuitoefening en het curriculum in het betreffende land. Het huidige vaardigheidsonderwijs, waaronder de onderwijspoli, is gereorganiseerd op basis van de ideeën verworven tijdens internationale uitwisseling in het kader van studentenmobiliteit.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding de competentiematrix verder uit te werken over de drie jaren en zo de doorzichtigheid te bevorderen, en hiaten en overaanbod in het curriculum aan het licht te brengen. De commissie stelt dat bij de curriculumontwikkeling de zorg voor het volledige competentieprofiel en de leerlijnen over de drie jaren zichtbaar dienen te blijven voor alle betrokkenen. Zelfsturing die al aanwezig is in stage en vaardigheidsonderwijs, dient in het theoretisch onderwijs beter uitgebouwd te worden. De commissie vraagt de opleiding degelijk en blijvend te waken over de vroedkundige gerichtheid van de inhoud van het programma, meer bepaald deze van de ondersteunende opleidingsonderdelen.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek; Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 381
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beschouwt theoretische kennis als een belangrijk fundament van de opleiding. Streefdoel bij de curriculumvernieuwing is zeer bewust om te gaan met het aanbod van theoretische kennis, die als verbreding en verdieping, en als referentiekader gezien wordt. Over de drie studiejaren heen bestaat de opleiding voor 50% uit theoretisch onderwijs en 50% uit klinisch onderwijs. De verhouding theoretisch/klinisch onderwijs bedraagt in het eerste jaar 40/20 studiepunten, in het tweede 30/30 en in het derde 20/40 studiepunten. In het vernieuwde curriculum werd wetenschappelijk onderzoek gelinkt met epidemiologie en samengebracht onder de noemer evidence based midwifery. In het eerste jaar ligt het accent vooral op de basiskennis over wetenschappelijk onderzoek, epidemiologie en statistiek zodat de studenten wetenschappelijke artikels leren opzoeken, lezen en begrijpen. In het tweede jaar wordt de doelstelling verruimd tot het kunnen opzetten van een praktijkonderzoek en het daarbij hanteren van verschillende soorten van onderzoek en van gegevensverzamelingsmethoden. In het derde jaar integreren de studenten deze kennis bij het uitwerken van hun eindwerk. Het programma besteedt ruime aandacht aan verpleegtechnische, vroedkundige en communicatieve vaardigheden. Veel aandacht gaat naar algemene vaardigheden zoals teamgericht, probleemoplossend werken en metacognitieve vaardigheden, zoals zelfreflectie. Het vaardigheidscentrum is goed uitgebouwd en de onderwijspoli is innoverend. Door de onderwijspoli worden studenten op een realistische manier voorbereid op hun later beroepsmatig functioneren. Het is tevens een vorm van maatschappelijke dienstverlening, die ondersteund wordt door de gynaecologen uit de omgeving. De stage op de onderwijspoli is momenteel nog zeer beperkt in omvang. Het is wenselijk dat iedere student meerdere malen tijdens de opleiding een consultatie kan bijwonen en uitvoeren. Meerdere in de opleiding aanwezige personeelsleden, van wie ook de meeste vroedvrouwen, zijn ook deeltijds werkzaam in het beroepenveld. De opleiding stimuleert dit en wil deze aanpak naar de toekomst bestendigen. Dit bevordert alleszins de interactie tussen de opleiding en het werkveld. De binnen de opleiding aangeboden vaardigheidstrainingen met de hieraan verbonden toetsing waarborgen de kwaliteit van de studenten die op stage vertrekken. Dit werd bevestigd door de vertegenwoordigers van het werkveld. Studenten hebben voldoende mogelijkheid om docentonafhankelijk te oefenen. Van de 180 studiepunten in de opleiding gaan 90 studiepunten naar klinisch onderwijs. Het aandeel van stage in het klinische onderwijs stijgt gradueel van twaalf studiepunten in het eerste jaar over 22 in het tweede jaar, naar 21 studiepunten in het derde jaar. Het aandeel van de vaardigheidstraining gaat van acht studiepunten in het eerste jaar en acht in het tweede naar tien in het derde jaar, waar bovendien zes studiepunten toegekend zijn aan het eindwerk en drie aan het practicum (keuzebuffet). Bij de hervorming van het klinisch onderwijs en de overschakeling van werkbegeleiding naar procesbegeleiding werd bewust gekozen om het aandeel van de vaardigheidstraining te verhogen. Het accent op het daadwerkelijk inoefenen onder begeleiding van een praktijklector werd op die manier voor een stuk verschoven van het ziekenhuis naar de hogeschool. De visie op de stage is een verfijning van de algemene opleidingsvisie. Elke student beschikt over een goed uitgewerkt informatief stagedossier. Na gesprekken met de studenten en inzage van de portfolio’s van de studenten blijkt dat de keuze die gemaakt wordt voor leerprocesbegeleiding tijdens de stage, sterk aansluit bij de ontwikkeling van het zelfgestuurd leren en de geformuleerde onderwijsvisie. De studenten worden hierin sterk begeleid. Zij leren eigen leerdoelen formuleren, leren reflecteren op hun eigen ontwikkeling en bespreken hun zelfevaluatie met de mentor. De stagerichtlijnen geven voldoende informatie over het competentiegericht werken voor studenten om competentiegestuurd te werken en voor mentoren om de studenten aan de hand van competenties bij te sturen.
382 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
De maternal intensive care-stage wordt tot op heden als keuzestage aangeboden. De commissie stelt dat de leermogelijkheden die dergelijke stage biedt, een essentiëel onderdeel zijn van de opleiding en nodig zijn om de kwalificatie van vroedvrouw te behalen. Het bewaken van een normale zwangerschap, bevalling en postpartum vereisen een grondige theoretische maar ook een praktische kennis van de pathologie, de daaraan verbonden acties en handelingen die de vroedvrouw moet kunnen uitvoeren. Zonder een maternal intensive care-stage blijft dat alles enkel theoretische kennis. Zowel de zelfstandige vroedvrouw als de vroedvrouw tewerkgesteld in een kraamafdeling , zal geconfronteerd worden met pathologie. De gebruikte literatuur ter onderbouwing van verschillende eindwerken is zeer beknopt. Tijdens de gesprekken is duidelijk geworden dat studenten momenteel een doordachtere voorbereiding krijgen op het maken van hun eindwerk. Een van de aspecten is een uitgebreidere literatuurstudie gebaseerd op de uitgangspunten van evidence based midwifery, een ander is het betrekken van het werkveld bij de keuze van de onderwerpen. Op die manier worden meer praktijkgerichte onderwerpen, zoals klinische paden, uitgewerkt door de student en ontstaat een positieve wisselwerking tussen de opleiding en het beroepenveld. Dit wordt door het beroepenveld zeer gewaardeerd. De opzet van de eindwerken met een verdiepingsdeel en een toepassingsdeel sluit aan bij de doelstellingen van een professionele bachelor opleiding. Een van de strategische doelstellingen van de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen is het project ”IEKS 2000”, dat staat voor Internationale Ervaring voor elke KATHO-Student vanaf het jaar 2000. De internationale dimensie van de opleiding Vroedkunde concentreert zich hoofdzakelijk in de studentenmobiliteit in het onderdeel klinisch onderwijs. De stage leent zich voor een internationale ervaring en biedt de student veel leerkansen. De studenten kunnen in de meeste landen van Europa terecht. In het kader van ontwikkelingssamenwerking is het departement betrokken bij twee projecten in Afrika waar stage gelopen kan worden. In Katete (Zambia) heeft de hogeschool een project in samenwerking met de provincie West-Vlaanderen voor de oprichting van een resourcecenter voor opleiding in het ziekenhuis. In Senegal heeft de opleiding contacten met het Centre de Santé de Grand M’Bour en de Poste de Santé de M’Bour- Tefess. Hier kunnen de studenten hun verloskundige en gynaecologische vaardigheden oefenen. Maatschappelijke dienstverlening heeft de jongste jaren concreet gestalte gekregen in de opleiding door een project dat resulteerde in het uitschrijven van een handboek ergonomie in samenwerking met Algemeen Ziekenhuis Groeninge in Kortrijk en de vorming van gediplomeerden en stagementoren betreffende het gebruik van het stagedossier. De hier opgedane ervaring wordt teruggekoppeld naar de opleiding. De maatschappelijke/wetenschappelijke dienstverlening in de opleiding zal een sterke impuls krijgen door het nog uit te bouwen Kenniscentrum Gezondheidszorg. Het is de bedoeling om de initiële opleiding te verweven met de postinitiële opleidingen, de maatschappelijke dienstverlening en het (toegepast) wetenschappelijk onderzoek. Dit kadert in de strategische doelstelling van kennistransitie. Naast de opleiding (1,4 VTE) heeft het werkveld zich geëngageerd om als volwaardige partner mee te werken aan dit Kenniscentrum. Ook door de onderwijspoli, de beschikbaarstelling van de mediatheek voor buitenstaanders en het opzet van het eindwerk werkt de opleiding aan maatschappelijke / wetenschappelijke dienstverlening.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan een stage op een maternal intensive care-dienst te voorzien voor alle studenten. De commissie adviseert de intenties waar te maken voor de aanpak van de eindwerken en de kwaliteit van de eindwerken te bewaken.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 383
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De graduele opbouw van competentieontwikkeling tussen de verschillende opleidingsjaren en binnen het opleidingsjaar van de opleiding is duidelijk. De studenten ervaren een voortdurende terugkoppeling tussen theorie en praktijk. De generieke en beroepsspecifieke competenties zijn weloverwogen over het programma verspreid. De stageplanning houdt in de mate van het mogelijke, rekening met de wensen van de student. In het derde jaar kan elke student een keuzevak kiezen (drie studiepunten) uit het dessertbuffet. De student wordt uitgenodigd om bepaalde aspecten van zijn opleiding uit te diepen, te verruimen of te verkennen. Nog in het derde jaar kan de student differentiëren binnen de stage. Deze keuzestage staat meestal in het teken van het eindwerk. Niet alleen doorheen de drie opleidingsjaren maar ook binnen elk jaar is een sequentiële opbouw van kennis- en vaardigheidsontwikkeling aanwezig. Door zoveel mogelijk thematisch te werken binnen een jaar wordt de onderlinge afstemming tussen de verschillende opleidingsonderdelen bevorderd. Per thema worden in eerste instantie de ondersteunende opleidingsonderdelen of pathologievakken aangeboden. Daarbij aansluitend worden de verpleegkundige en vroedkundige opleidingsonderdelen en de sociale wetenschappen geprogrammeerd. Daarna volgt de vaardigheidstraining met vroedkundige, verpleegtechnische en communicatieve vaardigheden. De opleiding streeft ernaar de integratie te bereiken op stage en in de onderwijspoli tijdens het derde jaar. De opleiding stelt individueel aangepaste jaarprogramma’s op voor bisstudenten en voor studenten die EVK’s kunnen inroepen. Voor zij-instromers en voor anderstalige studenten worden specifieke faciliteiten voorzien, zonder daarbij afbreuk te doen aan de onderwijskwaliteit. De hogeschool biedt een verkorte studieroute van minimum 90 studiepunten aan voor gegradueerde verpleegkundigen die het diploma van vroedvrouw willen behalen. In het kader van de strategische doelstellingen van de hogeschool wordt ook in de opleiding Vroedkunde aandacht besteed aan het opsporen van nieuwe doelgroepen. Op dit ogenblik is de vraag naar flexibele leertrajecten beperkt. De opleiding houdt er wel rekening mee dat deze vraag zal toenemen en heeft aandacht voor uit te bouwen flexibele leertrajecten. Uit de gesprekken met docenten en studenten is gebleken dat de opleiding er in slaagt om de vernieuwing tot iedereen te laten doordringen en de samenhang in het programma te bewaken.
Aanbevelingen ter verbetering: /
384 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet; Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het academiejaar 2003-2004 voerde de eigen Dienst Onderwijs en Kwaliteit in het eerste en het tweede jaar vroedkunde een studietijdmeting uit. Voor het theoretisch onderwijs werd gekozen voor de methode van de paarsgewijze vergelijking. De studielast voor het klinisch onderwijs werd gemeten met de methode van absolute schatting achteraf. De resultaten werden besproken in de coördinatieraad, met de betrokken docenten en in de studentenraad. De resultaten werden onder andere gebruikt als basis voor de toekenning van de studiepunten bij de curriculumherziening. In het eerste jaar vroedkunde bedraagt de gemeten studietijd 1977 uren, in het tweede jaar 1830 uren. Beide gemeten studietijden liggen ruim boven de begrote studietijd. Voor een beperkt aantal opleidingsonderdelen liggen de resultaten beduidend hoger/lager dan de begrote studietijd. Bij de curriculumhervorming werden voor deze uitschieters ofwel de studiepunten aangepast ofwel ontstoffing uitgevoerd. In beide jaren is het aandeel theoretisch onderwijs groter dan dat van klinisch onderwijs.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 385
In de projectgroep Kwaliteitszorg van de hogeschool werd uitgebreid gediscussieerd over de best mogelijke aanpak van studietijdmetingen. Er wordt nog niet systematisch aan studietijdmeting gedaan, maar het is wel een aandachtspunt in de hogeschool en in de opleiding. Studiebevorderende en studiebelemmerende factoren worden door de studentenraad naar voor gebracht en besproken. Studiebevorderend zijn onder andere de kwaliteit van het schriftelijke studiemateriaal en van het contactonderwijs, en de geboden studieondersteuning. Het drukke les- en examenrooster is voor de studenten een studiebelemmerende factor. Het zware vakkencurriculum gecombineerd met een uitgebreid pakket vaardigheidsonderwijs en stage, waarbij omvangrijke opdrachten horen, doet de commissie twijfelen aan de studeerbaarheid van het programma. De studenten en afgestudeerden geven aan dat de opleiding zwaar is, al vinden zij dat uiteindelijk niet echt een probleem.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat de vermindering van het aantal contacturen de tijd voor al dan niet begeleide zelfstudie ten goede zal komen. De commissie stelt dat de opleiding zich dient te bezinnen over de hoge studielast van het zware vakkencurriculum gecombineerd met een uitgebreid pakket vaardigheidsonderwijs en stage.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen; De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding besteedt aandacht aan een goede variatie van werkvormen in functie van de te bereiken competenties. Dit blijkt uit de beschrijving van de verschillende opleidingsonderdelen in de studieinformatiedocumenten, en wordt ook bevestigd door de studenten. Deze aanpak kadert in de strategische onderwijsvisie van de hogeschool. De hogeschool levert dan ook doelgerichte inspanningen om nieuwe didactische werkvormen in de verschillende opleidingen in te voeren. Zo begeleidt en ondersteunt de departementale onderwijscoach de opleidingen en de individuele personeelsleden, en zo kunnen docenten voor grondige veranderingen een projectaanvraag, en hiervoor een beperkt percentage van de jaaropdracht, toegewezen krijgen. De medewerkers van de opleiding staan open om vernieuwingen in hun eigen onderwijsactiviteiten op te nemen. Recente onderwijsontwikkelingen worden gevolgd en in het vernieuwde curriculum geïntegreerd. De commissie stelt dat hierbij vooral het vaardigheidsonderwijs en de onderwijspoli gewaardeerde innoverende projecten zijn. Het vaardigheidsonderwijs is enkele jaren geleden volledig vernieuwd en er is ruimte voorzien voor docentonafhankelijk oefenen. Door de onderwijspoli worden zwangere vrouwen en baby’s rechtstreeks betrokken
386 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
in de opleiding en krijgen de studenten de kans om hun vaardigheden te oefenen in een reële situatie. Heel wat verschillende aspecten van het beroep komen hier aan bod. Door veel te werken met casussen wordt de competentieontwikkeling versterkt . De commissie ervaart dat het digitale onderwijsplatform Blackboard degelijk geïntegreerd wordt in de onderwijsactiviteiten. De dienst Onderwijs en Kwaliteit van de hogeschool stelde criteria op voor kwalitatieve leermiddelen. Regelmatig wordt hierover vorming en bijscholing gegeven. Daarnaast besteedt de departementale onderwijscoach in de opleiding Vroedkunde systematisch aandacht aan de kwaliteit van diverse types van onderwijsmiddelen. Deze dienst bakende ook de hogere niveaus van kwaliteit af, zoals de meer didactische onderbouw, het creëren van een krachtige leeromgeving en het concretiseren van competentiegerichtheid in het studiemateriaal. Dit alles werd ter bespreking voorgelegd aan de docenten. Inzage van de leermiddelen en de gesprekken met de studenten bevestigen de kwaliteit van het schriftelijke studiemateriaal en van het contactonderwijs als studiebevorderende factoren. Binnen het Impulscentrum van de hogeschool is een multimediacel actief die docenten ondersteunt bij de ontwikkeling van een multimediaal leermiddel. De docenten in de opleiding Vroedkunde hebben deze kans aangegrepen en instructieve video’s ontwikkeld, als hulp bij hun lessen in het vaardigheidsonderwijs. De commissie stelt de sterke dynamiek en expertise voor de ontwikkeling van innovatieve werkvormen en leermiddelen op prijs. De grote betrokkenheid van de medewerkers en de gerichte aandacht voor ondersteuning zijn hierbij zeer waardevol.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie raadt de opleiding aan om de gastprofessoren en een nog beperkt aantal docenten van het vaste onderwijzend personeel meer te betrekken in de dynamiek van het ontwikkelen van innovatieve en competentiegerichte werkvormen en leermiddelen.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het examenreglement is in overeenstemming met de decretale regels. Bij het begin van het academiejaar krijgt elke student een informatiebundel op cd-rom met daarin onder andere het examenreglement van de hogeschool en de departementale aanvullingen op het examenreglement. Net vóór de partiële examens in januari en de eindexamens in juni geeft het departementshoofd of de departementale coördinator toelichting bij de voornaamste bepalingen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 387
De wijze van evalueren per opleidingsonderdeel is duidelijk opgenomen in het studie-informatiedocument. De meeste docenten lichten met enkele voorbeelden hun wijze van examineren toe tijdens de lessen. Leerdoelen en voorbeeldexamenvragen zijn opgenomen in de studie-informatiedocumenten, op voorwaarde dat de docent de cursus opgemaakt heeft met het sjabloon dat ontwikkeld werd door het Impulscentrum. De studenten kunnen voor elk opleidingsonderdeel een proefexamen aanvragen. Bepaald cursusmateriaal is voorzien van zelfevaluatie waardoor de studenten hun studievoortgang kunnen beoordelen. Hiervoor wordt Blackboard gebruikt. De studenten hebben inspraak bij de opmaak van het examenrooster. De commissie stelt vast dat de toetsing en evaluatie afgestemd zijn op competentiegericht leren en daarbij een verscheidenheid aan evaluatievormen benut wordt. De ingekeken examenvragen zijn vooral gericht op inzicht en toepassing. Het evaluatiesysteem is transparant en wordt correct toegepast. De commissie stelt vast dat meerdere examens per opleidingsonderdeel de belasting voor studenten onnodig groter maken. Na elke examenperiode kan de student in aanwezigheid van de betrokken docent zijn examenkopie inkijken. De jaarcoördinatoren, de ombudspersoon, de opleidingscoördinator en het departementshoofd zijn dan ook aanwezig voor extra advies of begeleiding. De evaluatiecriteria bij stages en eindwerk worden bij het begin van het academiejaar en in elk geval vóór het begin van de eerste stageperiode, duidelijk toegelicht door de opleidings- of jaarcoördinator. De studenten moeten geslaagd zijn voor de toets van het vaardigheidsonderwijs om op stage te mogen vetrekken. De beoordeling van de verschillende stageperiodes gebeurt op het einde van de periode in een overleg tussen stagementoren en stagelectoren. De uiteindelijke beoordeling van het opleidingsonderdeel stage is het resultaat van een predeliberatie door de begeleiders van de verschillende stageperiodes. De eindverantwoordelijke blijft de stagelector. Een tweede zittijd voor de stages is niet mogelijk. De opleiding stelt dat dit niet zinvol is. Zij bewaakt de eenvormigheid in de beoordeling op de verschillende stageplaatsen. Het proces van het eindwerk wordt beoordeeld door een interne begeleider. Voor de inhoudelijke beoordeling overleggen de interne promotor en de externe promotor, die als vakdeskundige en inhoudsdeskundige de student gecoacht heeft. De commissie meent dat de externe promotoren niet allemaal volledig op de hoogte zijn van de beoordelingscriteria voor de inhoud en vorm van het eindwerk.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie raadt de opleiding aan om bij de opstelling van de examenvragen aandacht te besteden aan het vakoverstijgend en geïntegreerd toetsen van kennis en de competentieontwikkeling van de studenten beter te bewaken. Kwaliteitsbewaking van inhoud en validiteit van toetsen dienen meer aandacht te krijgen en nog verbeterd te worden. De commissie stelt dat duidelijke en eenvormige criteria voor de beoordeling van de eindwerken gestructureerd dienen gecommuniceerd te worden naar de externe promotoren. Het is wenselijk dat meer gebruik wordt gemaakt van interne lezers van eindwerken, daar de opleiding op die manier de kwaliteit van het beoordelingsproces beter kan borgen.
Facet 2.8
Masterproef
Niet van toepassing.
388 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden voldoen aan de decretale en reglementaire bepalingen. Buitenlandse studenten moeten bewijzen dat zij toegang hebben tot het hoger onderwijs in hun land van herkomst. Uit een taaltest moet blijken dat zij vertrouwd zijn met het Nederlands. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen kandidaten zonder diploma secundair onderwijs toegelaten worden onder specifieke voorwaarden. De opleiding stelt dat gezien de grote verscheidenheid in de vooropleiding van de studenten, geen specifieke voorkennis vereist wordt. Alle studieactiviteiten starten vanaf een beginniveau. Motivatie, interesse en inzet zijn belangrijker voor de opleiding dan specifieke voorkennis. Er zijn dan ook geen specifieke activiteiten voorzien met betrekking tot de aansluiting met de vooropleiding. Aspirant-studenten hebben een persoonlijk gesprek met een van de stafleden voor de inschrijving. Hierdoor krijgen zij een goed beeld van de inhoud en de zwaarte van de opleiding. Toch merkt de commissie op dat bepaalde opleidingsonderdelen al meerdere jaren struikelblokken zijn. Anderzijds merkt zij een zeer lage uitval en slechts een klein percentage studievertraging. Voor het merendeel dan de studenten is vroedkunde de eerste studiekeuze. De aandacht voor zij-instroom of verkorte programma’s op basis van EVC/EVK is in de opleiding eerder beperkt. Op het niveau van de hogeschool wordt de EVC/EVK problematiek wel onderzocht en wordt nagegaan in welke mate alternatieve trajecten haalbaar zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om aandacht te besteden aan de vooropleiding van de instromende studenten. De commissie vraagt de opleiding erover te waken dat de eigen accenten in het EVC/EVK kader duidelijk vroedkunde-eigen accenten zullen zijn.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 389
Oordeel over onderwerp 2: Programma - voldoende -
Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet Facet
2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: 2.3 Samenhang van het programma: 2.4 Studieomvang: 2.5 Studielast: 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud: 2.7 Beoordeling en toetsing: 2.8 Masterproef: 2.9 Toelatingsvoorwaarden:
goed goed goed OK voldoende goed voldoende niet van toepassing voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
het programma een degelijke concretisering is van de door de opleiding vooropgestelde eindkwalificaties van de opleiding voor wat betreft het niveau, de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen; de leerdoelen van het programma en de programmaonderdelen een gepaste vertaling zijn van de vooropgestelde eindkwalificaties; de opleiding curriculumvernieuwing uitwerkt in een degelijke structuur en met betrokkenheid van de verschillende actoren; de opleiding aandacht besteedt aan de professionele gerichtheid van het programma zowel bij de uitvoering als bij de bijsturing en vernieuwing; de onderwijspoli een zeer waardevolle bijdrage levert tot de opleiding van de studenten tot volwaardige vroedvrouwen; de opleiding een degelijk samenhangend en coherent programma aanbiedt, waarin vernieuwende aspecten op vroedkundig en onderwijskundig vlak hun plaats vinden; de opleiding voldoet aan de formele eisen betreffende de studieomvang; de opleiding met zorg vormgeving en inhoud op elkaar afstemt, rekening houdend met onderwijsvernieuwing; toetsing en evaluatie afgestemd zijn op competentiegericht leren en dat daarbij een verscheidenheid aan evaluatievormen benut wordt; de opleiding gemotiveerd opteert om geen verregaande activiteiten te voorzien ten aanzien van de aansluiting op de vooropleiding; de opleiding gepaste aandacht besteedt aan toegepast wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening; de internationale dimensie in de opleiding de nodige aandacht krijgt in functie van het programma.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
390 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Onderwerp 3
Personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beoordelingscriteria: - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Aanstellingen, benoemingen en evaluatieprocedure worden geregeld op het niveau van de hogeschool. Adviesen beslissingsorganen functioneren op het niveau van de hogeschool en op het niveau van het departement. Taakstellingen gebeuren op departementaal vlak binnen de afspraken gemaakt in de protocollen van het hogeschoolonderhandelingscomité (HOC). De hogeschool heeft procedures voor aanwerving, taakverdeling, benoeming, bevordering en evaluatie uitgeschreven. Zij voert een sociaal personeelsbeleid. De belemmerende factoren voor het voeren van een goed personeelsbeleid zijn gekend: de gesloten enveloppe financiering door de overheid en de zeer uitgebreide opdrachten van de hogescholen. Ook de gevolgen zijn gekend: een beperkte personeelsformatie en een stijgende werkdruk. De beperkte personeelsomkadering gebiedt om zeer zuinig om te gaan met het menselijk potentieel. Dit geldt zowel voor het onderwijzend (OP) als voor het administratief en technisch personeel (ATP), het opvoedend hulppersoneel (OHP) en ook voor het onderhoudspersoneel. Een opdracht wordt in principe niet gewijzigd zolang de betrokkene die goed uitvoert en er arbeidsvreugde uit haalt. Meestal wordt een opdracht pas gewijzigd op vraag van de betrokkene of vanuit de noodzaak van de organisatie. De opleiding Vroedkunde wordt gedragen door een groep praktijkmensen. Uit onderzoek, in 2003 uitgevoerd door de deelwerkgroep Professionalisering en vorming van docenten binnen de opleiding Vroedkunde en Verpleegkunde van de Associatie K.U.Leuven, blijkt dat de docenten zeer goed scoren op een aantal belangrijke deskundigheidsdomeinen, wat overeenstemt met het beeld dat ook in de andere facetten van de visitatie naar voor komt. Het onderzoek peilde ook de vormingsbehoeften. Hieruit blijkt dat de expertisedomeinen met een hoog aantal deskundigen ook de hoogste behoefte vertoonden aan vorming. Deze trend wordt ook opgemerkt in het departement van de hogeschool. In de opleiding Vroedkunde is het percentage docenten dat niet over een academisch diploma beschikt vrij groot. Deze erfenis van het verleden is, zo ervaart de commissie hier, niet per definitie problematisch. De oudere docenten Vroedkunde werden in het verleden aangeworven op basis van een hoge mate van beroepskennis en een stevige intellectuele en persoonlijkheidsachtergrond. Meerdere van hen hebben doorheen de jaren op basis van systematische bijscholing, ontwikkeling van cursusmateriaal en het zelf aanbieden van bijscholing een competentieniveau bereikt dat academisch genoemd mag worden. Sinds de fusie worden bij de aanwerving zo goed als uitsluitend academisch geschoolden aangeworven voor de opleiding. Bovendien wil de hogeschool enkel academici aanwerven als ze over een onderwijskundig diploma beschikken of dit op korte termijn (vijf jaar) zullen behalen, en wil de opleiding dat de academisch geschoolden minimum drie jaar werkveldervaring kunnen voorleggen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 391
De hogeschool heeft een uitgewerkte procedure voor functioneringsgesprekken en evaluatiegesprekken. Voor het functioneringsgesprek zijn het zelfevaluatieverslag en het professionaliseringsdossier waardevolle documenten. De commissie stelt de nood aan een bevorderingsbeleid vast. Zowel op hogeschoolniveau als op departementaal niveau is begeleiding en vorming van nieuwe personeelsleden goed uitgewerkt. Beginnende docenten worden extra ondersteund met een systeem van mentoren (peters) en coaches (departementshoofd en/of opleidingscoördinator) waardoor op een systematische manier onderwijskundige ondersteuning geboden wordt. De hogeschool voert een zeer stimulerend onderwijskundig en didactisch professionaliseringsbeleid, dat uitgewerkt wordt door de projectgroep Vorming, Training en Opleiding. Jaarlijks wordt een uitgebreid vormingsaanbod voor en door het personeel uitgewerkt. Het aanbod omvat vier vormingsdimensies: vakinhoudelijk, vakdidactisch, het teammatige en het agogische. Op departementaal niveau kan elke docent volgens eigen interesse of behoefte externe vorming aanvragen en intern georganiseerde vorming op maat van het departement volgen. Intern kwamen al thema’s aan bod zoals examineren, hanteringstechnieken, eindwerkbegeleiding, feedback geven en ontvangen en reflectie bevorderen op stage. Het personeel van het departement Gezondheidszorg en vooral dat van de opleiding Vroedkunde vertoont een grote participatie aan externe en interne vormingsactiviteiten, zowel op vlak van beroepsmatige als onderwijskundige aspecten. De professionalisering van het personeel kan onder andere tijdens het functioneringsgesprek opgevolgd worden aan de hand van de professionaliseringsfiche in het professionaliseringsdossier. De commissie heeft in de contacten met het personeel, zowel OP als ATP en OHP, een grote deskundigheid, betrokkenheid en inzet opgemerkt. De werkdruk bij het personeel is hoog. De studenten waarderen de nauwe samenwerking van het opleidingsteam en het respect waarmee zij in hun studie begeleid worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt voortdurende aandacht voor het probleem van hoge werkdruk bij het personeel. In dezelfde lijn vraagt de commissie voortdurende aandacht voor de motivatie en het enthousiasme van alle betrokkenen. De commissie stelt dat binnen de mogelijkheden van de kaders een bevorderingsbeleid dient uitgewerkt te worden.
392 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: - De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Met 3,65 VTE op een totaal van 6,91 VTE is het aandeel vroedvrouwen in de opleiding laag, vooral omdat de stagebegeleiding ook enkel door vroedvrouwen gebeurt. Vandaar dat de commissie stelt dat het vroedkundige aspect in de opleiding blijvend dient te worden bewaakt. De commissie stelt een sterke inbreng van gespecialiseerde vakinhoudelijke kennis vast door de gastprofessoren. Zij betreurt dat tot deze groep slechts twee gynaecologen en drie vroedvrouwen horen. Naast gastprofessoren zorgen tal van gastsprekers voor een actuele benadering van gespecialiseerde vroedkundige topics. Twee vroedvrouwen (OP) combineren hun onderwijsopdracht met tewerkstelling in het werkveld. Dit sluit aan bij het permanente aandachtspunt voor de leiding van het departement en de opleiding om de vakdeskundigheid van docenten op peil te houden. De opleiding hecht veel waarde aan de werkervaringen van docenten. De personeelsleden worden daarom gestimuleerd bedrijfsstages te volgen, waarbij de docent gedurende een bepaalde periode werkt in een ziekenhuis/moederhuis. Dit resulteert in een positieve bijdrage tot de afstemming van het onderwijs op de actuele en reële situatie in het werkveld. Met de invoering van procesbegeleiding op de stages is dit een goede manier om bij te blijven op het vlak van vaardigheden. Het systematisch betrekken van docenten bij de uitbouw van posthogeschoolvormingen, zoals echografie voor vroedvrouwen, infertiliteit, interculturele verloskunde en haptonomie zorgt voor een permanente dialoog en ervaringsuitwisseling met het werkveld. De opleiding acht internationale contacten belangrijk. Zij koppelt docentenmobiliteit aan studentenmobiliteit. De internationale contacten zijn in de eerste plaats bedoeld om buitenlandse stageplaatsen op te sporen. Internationale contacten steunen in wezen op persoonlijke contacten. Het doel is om voor elke partner een referentielector te hebben, die de situatie van de Vroedkunde in het eigen departement kent en zich verdiept in de visie op de vroedkundige beroepsuitoefening en het curriculum in het betreffende land. Docenten nemen ook deel aan internationale congressen of studiedagen en bezoeken partnerscholen en vertegenwoordigers van het werkveld in het buitenland. Deze aanpak resulteerde in innovaties in de opleiding Vroedkunde, waaronder de vaardigheidstraining en de onderwijspoli.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat het vroedkundige aspect bij de aanstelling van personeel blijvend dient bewaakt te worden. De commissie vraagt de opleiding voldoende effectieve tijd te investeren in stagebegeleiding door de praktijklector en de stageplaatsen nog beter “op te leiden” en te informeren over wat de stagebegeleiding en de werkbegeleiding zijn en hoe zij elkaar aanvullen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 393
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding wordt gedragen door 28 docenten, in absolute aantallen en het departementshoofd inbegrepen, of 6,2 VTE. Voor de administratieve ondersteuning kan de opleiding rekenen op vijf personeelsleden (0,9 VTE), voor logistieke ondersteuning op drie mensen (0,5 VTE). De opleiding telt 14 gastprofessoren, die uiteindelijk slechts 0.7 VTE vertegenwoordigen. Samengevat betekent dit een personeelsbestand van 50 ”koppen” en 8,50 VTE, waarvan 6,9 VTE voor het onderwijsgebeuren en 1,6 VTE voor de administratieve en logistieke ondersteuning. Per 1 oktober 2004 telde de opleiding Vroedkunde 78 studenten, wat resulteert in een studentdocentratio van 11,2. Het kleine aantal studenten leidt er echter toe dat de groep docenten (6,91 VTE) eerder beperkt is. In de praktijk wordt de opleiding Vroedkunde gedragen door een klein team van vijf vroedvrouwen, samen goed voor 3,45 VTE. Dit is op zich onvoldoende voor een opleiding, waarin de persoonlijke begeleiding en de intensieve investering in stageomkadering, de bijkomende opdrachten in maatschappelijke dienstverlening, hogeschoolvorming en onderwijsinnovatie zo belangrijk zijn. Voor overkoepelende coördinerende taken zoals de studie- en studentenbegeleiding en Blackboardcoördinatie kan de opleiding rekenen op de opleiding Verpleegkunde. Door een spreiding van opleidingsspecifieke taken dragen het opleidingshoofd en het vroedvrouw-docententeam samen de opleiding. Daardoor wordt het afbreukrisico enigszins beperkt. Doordat de stagebegeleiding enkel door de beschikbare vroedvrouwen gebeurt, resulteert het aantal uren stagebegeleiding per student per week in een opvallend lager begeleidingscoëfficiënt in vroedkunde dan in verpleegkunde. De opleiding is zich bewust van zich opdringende bijsturing van dit gegeven. De meeste personeelsleden zijn deeltijds aan de opleiding Vroedkunde verbonden. Een aantal werkt deeltijds in het beroepenveld of is ook verbonden aan een andere opleiding in de hogeschool. De verwevenheid met de opleiding Verpleegkunde is duidelijk. De commissie stelt een goede spreiding vast van leeftijd. De hogeschool heeft deelgenomen aan het stressonderzoek in de hogescholen van Vlaanderen georganiseerd door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. Tijdens de gesprekken geeft het personeel aan een grote werkdruk te ervaren. De commissie meent dat de in dit onderzoek aangehaalde stressverhogende factoren zoals het studiegebied Gezondheidszorg, een opleiding in curriculumomvorming en de kleine groep personeelsleden, wel degelijk bijdragen tot verhoging van de werkdruk.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt na te gaan in welke mate de sterke versnippering van opdrachten over groot aantal personeelsleden kan ingeperkt worden om de betrokkenheid met de opleiding nog te verhogen.
394 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Oordeel over onderwerp 3: Personeel - voldoende -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel: Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3 Kwantiteit personeel:
goed goed voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat : -
de opleiding beschikt over deskundig en gemotiveerd onderwijzend en technisch, administratief, organisatorisch personeel om het programma volwaardig te realiseren; de opleiding gedragen wordt door een groep praktijkmensen; de opleiding gezien de beperkte personeelsomkadering zorgzaam omgaat met het menselijk potentieel en dat daarbij gerichte aandacht dient te gaan naar de hoge werkdruk; het personeelsbeleid gericht is op de aanwerving van vroedvrouwen; de hogeschool en de opleiding een zeer stimulerend onderwijskundig en didactisch professionaliseringsbeleid voeren dat sterk ingebed is in de opleiding; de ruime beroepsexpertise borg staat voor de realisatie van een krachtige opleiding en de evolutie van werkbegeleiding naar leertrajectbegeleiding ondersteunt; het zelfevaluatieverslag en het professionaliseringsdossier waardevolle documenten zijn voor het functioneringsgesprek; het personeel zich zeer laagdrempelig en met uitgesproken respect voor de student opstelt, wat de opleiding sterk studentgericht maakt; de internationale contacten resulteren in gewaardeerde innovaties in de opleiding Vroedkunde.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 395
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het kader van de uitvoering van haar missie kiest de hogeschool er duidelijk voor om de materiële voorzieningen functioneel en aangenaam te maken (enjoy learning, enjoy working). Een masterplan brengt de financiële gevolgen van deze optie in kaart. Alle departementen kunnen terugvallen op de algemene diensten en de directie van de hogeschool. De commissie merkt dat de opleiding Vroedkunde kwaliteitsvol ondersteund wordt door de multimediacel van de hogeschool bij de ontwikkeling van didactisch materiaal. Zij stelt vast dat de dienst Onderwijs en kwaliteit samen met de dienst Informatisering, inclusief de cel Blackboard, de studenten en de docenten ondersteunt op het gebied van moderne onderwijsmedia. De financiële middelen worden door de hogeschool vanuit een departementale begroting toegewezen. Daarnaast kan het departement zelf ook middelen genereren uit onder andere maatschappelijke dienstverlening, verkoop van cursusmateriaal en deelname aan onderzoeksprojecten. De opleiding Vroedkunde van het departement HIVV maakt gebruik van drie goed uitgeruste locaties die samen een geheel vormen. Het HIVV-gebouw is het hoofdgebouw van het departement, op de locatie De Steenbakker vinden het theoretische onderwijs en de vaardigheidstraining plaats en ’t Forum bestaat onder andere uit een prachtig uitgewerkt studielandschap, cybercafé en bistro. Naast drie leslokalen bevat De Steenbakker drie multifunctioneel ingerichte vaardigheidslokalen, de lokalen voor de onderwijspoli met wachtkamer, consultatieruimte en onderzoeksruimte, een werkruimte voor docenten en een documentatieruimte waar studenten en docenten opzoekingen kunnen verrichten in voorbereiding van de vaardigheidstraining. De commissie merkt op dat de kwaliteit van de oefenruimten groot is en dat de openingsuren voor de studenten ruim zijn. Zij is ingenomen met het lokaal voor de onderwijspoli, dat efficiënt en aangenaam ingericht is. In het departementaal kwaliteitsplan staat: “Blijvend upgraden onderwijsinfrastructuur (blijft belangrijk aandachtspunt in hivv, nu hebben we een noodoplossing, geen echt structurele oplossing)”. Uit het bezoek aan de lokalen in De Steenbakker blijkt echter dat deze ruim voldoende zijn in aantal en grootte, goed uitgerust met de meest recente didactische materialen en goed onderhouden zijn. Sinds kort heeft de opleiding een aparte vaardigheidsklas voor pediatrie en vroedkunde, is de werking van het vaardigheidscentrum geoptimaliseerd, en is het open leercentrum in gebruik genomen. De commissie waardeert de opleiding in haar gedrevenheid en voortdurende zorg om boeiende leeromgevingen te creëren die aangepast zijn aan het vernieuwde onderwijsconcept van competentiegericht leren en doceren. Daarnaast maakt de opleiding intensief gebruik van de infrastructuur van ’t Forum. Vooral het studielandschap, de multimedialokalen en auditoria trekken de aandacht van de commissie. Het studielandschap is zodanig opgevat en uitgebouwd dat het optimale kansen biedt aan studenten, docenten en het ruimere beroepsveld om zich te informeren en te vormen. In het studielandschap telt een uitgebreide collectie boeken, tijdschriften en audio-
396 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
visueelmateriaal beschikbaar voor de studenten Vroedkunde. De computeruitrusting is zeer uitgebreid en toegankelijk. Studenten hebben toegang tot een goed uitgebouwde elektronische leeromgeving. De docenten- en studentenfaciliteiten nodigen uit tot werken, overleggen en ontmoeten.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De verschuiving naar flexibeler en meer studentgecentreerd onderwijs heeft het besef doen groeien dat studiebegeleiding wenselijk is voor elke student en dat met een gepaste didactiek en/of begeleiding studenten belangrijke competenties kunnen aanleren binnen de aangeboden onderwijsactiviteiten. Dit betekent dat het accent verschuift van aandacht voor studieproblemen bij de zwakkere student naar de begeleiding van kritische keuze- en beslismomenten van elke student, het vakinhoudelijk en metacognitief coachen van het leerproces en het bewaken en bevorderen van de studievoortgang. De departementale coaches studie- en studentenbegeleiding nemen deel aan een expertisegroep op het niveau van de hogeschool waar de zeven departementen expertise uitwisselen. Een studiebegeleider van het departement HIVV is bovendien expertisecoördinator van deze werkgroep en neemt actief deel aan het overleg van de werkgroep studie- en studentenbegeleiding in de associatie en de stuurgroep van het Onderzoeks- en Opleidingsfonds-project “studietrajectbegeleiding”. Het departement HIVV speelt een voortrekkersrol in deze studietrajectbegeleiding. De commissie merkt op dat een duidelijk beleid aanwezig is voor coaching en persoonsgebonden begeleiding. De gesprekken met de studenten, docenten en studie- en studentenbegeleiders tonen aan dat de opleiding er in slaagt om de formele en informele aspecten van studentenbegeleiding vloeiend bij elkaar te laten aansluiten. De jaarcoördinator is de centrale aanspreekpersoon. De kleinschaligheid, de concentratie van de opleiding op één locatie en vooral het grote inlevingsvermogen van de docenten vroedkunde zorgen voor een nabije en persoonsgerichte coaching van het leren en leven van de studenten. De studententevredenheid is dan ook groot. Zij ervaren bovendien een intensief contact met de docenten, en respect en echtheid bij de docenten. Aan potentiële studenten geeft de hogeschool vooral diepte-informatie over de opleidingen. Een opendeurweekend met een actieve participatie van de studenten, de infodagen, de deelname aan SID-ins en KISS-dagen (Kwalitatieve Informatie Studiekeuze Studenten), de informatie aan secundaire scholen en de permanentie van het onderwijzend personeel tijdens de vakantie concretiseren deze benadering.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 397
De instroom is een belangrijke eerste fase van de studieloopbaan. De hogeschool en de opleiding ondernemen gerichte acties om de sociale integratie te bevorderen en om zich aan te passen aan de vereisten van de opleiding Vroedkunde. De studenten weten de onthaaldag voor de eerstejaars met ook de ouderejaars, de kennismakingsdriedaagse, de jaarcoördinatoren als aanspreekpersoon en psychosociale begeleider, de duidelijke informatie in het studie-informatiedocument en over de onderwijsdoelstellingen, onderwijs- en examenreglement/regeling sterk te appreciëren. Vanaf dit jaar worden alle eerstejaarsstudenten gescreend op hun leerstijl met de leerstijlenvragenlijst Vermunt. Voor studenten met specifiek statuut, zoals IAJ-studenten en studenten met leerstoornis, wordt gepaste begeleiding voorzien. Voor de begeleiding van eerstejaarsstudenten wordt elk jaar een zorgplan opgesteld. De driejaarlijks schriftelijke enquêtering bij alle eerstejaars en de geformuleerde actiepunten worden jaarlijks opgevolgd. Tijdens de doorstroomfase is de docent meer en meer facilitator van het leerproces en daagt de studenten uit hun studie verder te zetten, ze uit te diepen en het leren steeds meer in eigen handen te nemen. De jaarcoördinator is de centrale persoon bij het opvolgen van de studievoortgang van de student. De studiebegeleidingsdienst blijft beschikbaar. De opleiding beschikt over een goed werkende en toegankelijke ombudsdienst. Studenten die afhaken worden door de ombudsdienst bevraagd naar hun beweegredenen. Sinds kort koos de studentenraad een lector/praktijklector als studentencoach. De studentencoach woont de vergaderingen van de studentenraad bij en is een bijzondere schakel tussen het beleid en de studenten. Hij/zij coacht de studenten doorheen inspraak- en informatierechten. Het valt de commissie op dat de docenten goed en grondig geïnformeerd zijn om hun coachen vormelijk en inhoudelijk te behartigen. Bovendien nodigen de toegepaste werkvormen (onderwerp 2, programma) de docenten uit om begeleiding op te nemen en te laten aansluiten bij de onderwijsactiviteiten zodat bijvoorbeeld monitoraten niet georganiseerd hoeven te worden. De studenten kennen het aanbod van de studie- en studentenbegeleiding. De dienst is sterk ingebed in het beleid van de hogeschool en in de opleiding Vroedkunde. De studiebegeleiding wordt gedragen door een enthousiaste en betrokken ploeg, is vlot aanspreekbaar en goed bereikbaar. Studievorderingstesten vinden plaats voorafgaand aan de stage. Zij dwingen de student tot het onmiddellijk bijwerken van de eventueel vastgestelde tekorten. De praktijklector begeleidt en stuurt het leerproces van de student tijdens de stage door tussentijdse en eindevaluatie in samenspraak met mentor en student. De praktijklector kan uitzonderlijk aan werkbegeleiding doen. In de stagebegeleiding ligt het accent op leerprocesbegeleiding. De vertegenwoordigers van het werkveld zien dit als een afschuiven van de werklast/financiële last van de hogeschool naar het werkveld en zijn hier niet altijd gelukkig mee. De studenten geven aan tevreden te zijn over de stage- en de eindwerkbegeleiding. De kansen en de mogelijkheden van internationalisering worden toegelicht aan de studenten Vroedkunde in informatiesessies en door gesprekken met de verantwoordelijken internationalisering. Zo kan de student ook zijn interesse toetsen. Tijdens de voorbereiding van de internationale stage worden onder andere de te realiseren opdrachten besproken. Tijdens het verblijf communiceert de student systematisch via mail of bezoeken van de begeleider. Bij de terugkomst worden de leerpunten bekeken, getoetst en bijgestuurd. Ook de opleiding ervaart dit als een leerrijk proces.
Aanbevelingen ter verbetering: /
398 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen - voldoende -
Facet 4.1 Materiële voorzieningen: Facet 4.2 Studiebegeleiding:
excellent excellent
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de voorzieningen: -
de opleiding over voldoende en zeer degelijk uitgeruste onderwijsruimten beschikt, die aangepast zijn aan het competentiegericht leren en doceren; de vaardigheidslokalen multifunctioneel opgevat zijn en zeer goed uitgerust zijn; de onderwijspoli een doeltreffend vaardigheidsgeheel biedt; de hogeschool ruime aandacht besteedt aan materiële voorzieningen om de onderwijsvernieuwing te realiseren; de studenten beschikken over een moderne, stimulerende leeromgeving; de opleiding kan rekenen op een sterk uitgebouwde ondersteuning en logistieke dienstverlening; het studielandschap zeer doelgericht, doeltreffend en gebruiksvriendelijk ontwikkeld werd en evenzo functioneert; de aanwezige collectie gericht is op actuele (vak)literatuur; de totaliteit van de materiële voorzieningen bijzondere waardering verdient.
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat voor wat betreft de studiebegeleiding: de studiebegeleiding en de studentenbegeleiding vanuit de hogeschool gerealiseerd worden op basis van een stevig en zeer studentgericht beleid met visie; dit beleid voelbaar positief ingebed is in het departement en de opleiding; de hogeschool en de opleiding inspanningen leveren om goede informatie te verlenen aan abituriënten en om doeltreffende instroombegeleiding te organiseren en realiseren; gepaste aandacht gaat naar doorstroombegeleiding, rekening houdend met het in eigen handen nemen van het leren door de student tijdens de opleiding; de ombudsen de ombudsfunctie sterk dragen en communiceren; de studenten goed begeleid worden bij een internationale stage; het concept en de concrete uitbouw van de studie- en studentenbegeleiding bijzondere waardering verdienen. Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 399
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Een door de hogeschool sterk, uitgebouwd systeem van kwaliteitszorg wordt gedragen door het departement en de opleiding. De kwaliteitszorgwerking wordt bewaakt en gestimuleerd door de dienst voor Onderwijs en kwaliteit onder leiding van een diensthoofd, dat lid is van het directiecomité. Een stafmedewerker coördineert de werking van de overkoepelende projectgroep Kwaliteitszorg. In het departement HIVV zijn de departementale kwaliteitscoördinator die ook opleidingscoördinator Verpleegkunde is, en de departementale onderwijscoach die ook coördinator van het Impulscentrum voor onderwijsinnovatie is, de sleutelfiguren bij het vertalen van het hogeschool kwaliteitsbeleid naar het departementale niveau. Beide maken deel uit van de coördinatieraad. De Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen heeft van bij de start gekozen voor een systeem van kwaliteitszorg, dat gebaseerd is op zelfevaluatie met de PROZA-methodiek. De hogeschool wil de lijn van de interne kwaliteitszorg over de externe visitatie naar de uiteindelijke accreditatie duidelijk stellen door de transparantie tussen de structuur van het visitatierapport en deze van PROZA beter te integreren in de interne (departementale) kwaliteitswerking. De kernideeën van het kwaliteitsmodel worden beschreven als zes cirkels en de concrete invulling ervan toont aan dat aandacht gaat naar alle deelgebieden van de kwaliteitszorg. Tijdens de bespreking trekt het knipperlichtmodel dat ondertussen operationeel is, de aandacht. De hogeschool volgt daarbij de gestelde kwaliteitsdoelen op aan de hand van stuur- en kengetallen voor onder andere cursuswaardering, aantal afhakers, ziekteverzuim en deelname aan initiatieven van de Projectgroep Vorming Training Opleiding. De hogeschool stelt een uitgebreid instrumentarium ter beschikking voor kwaliteitszorg met onder andere diverse zelfevaluatie-instrumenten voor docenten, evaluatie-instrumenten voor de studie- en studentenbegeleiding en het PROZA-instrument, waarvan de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen een van de medeauteurs was. Het onderwijsontwikkelingsplan van de hogeschool is uitgeschreven voor een termijn van vijf jaar. De projecten en doelstellingen, het tijdspad en de budgetverdeling zijn duidelijk gestructureerd. Om de verbeterpunten/uitdagingen uit de verschillende metingen en bronnen beter op elkaar af te stemmen wordt naar analogie met het onderwijsontwikkelingsplan sinds kort op departementaal niveau gewerkt met een departementaal onderwijs- en kwaliteitsplan. Aan de hand van een format wordt aan de departementen gevraagd jaarlijks een eigen onderwijs- en kwaliteitsplan op te stellen met vermelding van verbeterpunten. De bedoeling is een tweetal verbetertrajecten te prioriteren en te voorzien in de systematische opvolging ervan. De hogeschool voert zelfevaluatie uit met de PROZA-methodiek, aangevuld met bevraging van derden. Voor het departement HIVV werd in 2000 een nulmeting uitgevoerd. Op basis hiervan werden vijf strategische doelstellingen vooropgesteld, in de daaropvolgende academiejaren gewerkt wordt. Voor de opleiding Vroedkunde werd in 2003 een tweede algemene meting uitgevoerd. De ter inzage gestelde meetresultaten worden overzichtelijk en duidelijk weergegeven volgens de negen aandachtsgebieden van het EFQM-model, waarop het PROZA-instrument geïnspireerd is.
400 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Het is voor de commissie duidelijk dat de hogeschool en de opleiding meer dan voldoen aan de decretale verplichtingen betreffende kwaliteitsbewaking. De commissie stelt vast dat doeltreffende keuzes gemaakt worden en dat procedures uitgewerkt worden waar nodig. In de opleiding lijkt al jaren sprake van integrale kwaliteitszorg. Zij is er zich van bewust dat niet alles kan opgepakt worden. Vernieuwingsprojecten worden gebundeld tot een coherent en consistent plan.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt nog meer fasering en prioritering na te streven omwille van de werkdruk bij het aanwezige personeel. De commissie raadt aan de metingen zo uit te voeren dat de resultaten niet alleen departementaal maar ook voor de opleiding Vroedkunde afzonderlijk kunnen geïnterpreteerd worden. De commissie acht het raadzaam verdere aandacht te schenken aan het “borgen” van wat goed is, niet alleen op het vlak van methodiek maar ook op het vlak van personeel.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De kwaliteitszorg levert een grote hoeveelheid aan informatie aan voor het departement en de opleiding. Uit het zelfevaluatierapport blijkt een grote mate van realisatie van streefdoelen uit het verleden. Bovendien stelt de commissie tijdens het bezoek vast dat ondertussen de in het zelfevaluatierapport vooropgestelde verbetermaatregelen voor een groot deel opgevolgd werden. De kwaliteitsdynamiek is hier duidelijke zichtbaar en is geïntegreerd in het departement en in de opleiding. Waar bij facet 5.1 gewezen werd op de kwaliteitsvolle evaluatie van resultaten, zo dient parallel hiermee gesteld dat de daaruit vooropgestelde doelgerichte maatregelen tot verbetering doeltreffend zijn. Verbeterpunten worden niet alleen bepaald, maar verbeteracties worden ook uitgevoerd. Zo merkt de commissie op dat het zorgplan voor de studenten goed uitgewerkt is en ook goed opgevolgd wordt. De studenten en afgestudeerden geven in de gesprekken aan dat er effectief rekening gehouden werd/wordt met hun opmerkingen en dat veranderingen daadwerkelijk aangebracht werden/worden. Screening van de zwakke punten van de laatste doorlichting (1999) toont aan dat ook deze in belangrijke mate degelijk werden bijgestuurd. Sinds 2004-2005 wordt per departement een departementaal onderwijs- en kwaliteitsplan opgesteld. Door een systeem van hyperlinks kan in het plan ingezoomd worden op de concrete projectwerking en acties die ondernomen werden en/of nog moeten gebeuren, met vermelding van data en verantwoordelijken voor realisaties van de verbeterpunten.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 401
De maatregelen tot verbetering en de resultaten voor het departement HIVV en opleiding Vroedkunde zijn duidelijk. Ook hier wordt de indeling volgends het EFQM-model gebruikt. Voor elke verbeteractie in de opleiding worden de doelstelling, de werkwijze en de concrete acties uitgeschreven. De commissie merkt op dat verbeteracties vooral gericht zijn op het curriculum, de onderwijspoli en de samenwerking met het werkveld. Prioriteiten voor de volgende academiejaren zijn gesteld: geleidelijk en progressief implementeren van het curriculum, verdere implementatie en ontwikkeling van de onderwijspoli en intensere samenwerking met het werkveld. Uit de gesprekken blijkt dat de concretisering van de actieplannen voor curriculumherziening moeilijk verloopt en in vergelijking met andere streefdoelen minder goed uitgeschreven is. De vooropgestelde bedrijfsstages door docenten staan nog niet volledig op punt en worden verder opgevolgd. De commissie stelt vast dat kwaliteitszorg ingebed is in een duidelijke visie, gebruiksvriendelijk en doeltreffend gestructureerd is, gekenmerkt wordt door gepaste verbeteracties en opvolging. Bovendien zorgt de hogeschool voor een sterke ondersteuning en extra omkadering voor de kwaliteitszorg en ontwikkeling naar het departement en de opleiding. De commissie heeft gedurende haar bezoek voortdurend aandacht herkend voor de verbeterspiraal in het kader van kwaliteitszorg. Dit alles motiveert de commissie om de concretisering van dit facet als excellent te beoordelen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De structuren om personeel, studenten, afgestudeerden en beroepenveld formeel te betrekken bij de interne kwaliteitszorg zijn duidelijk. De hogeschool kiest bewust voor unitmanagement, waardoor veel beslissingen op departementaal niveau genomen worden met directe inbreng van de medewerkers. Tijdens de personeelsvergaderingen en jaarvergaderingen worden de verschillende meetresultaten besproken en worden de personeelsleden bij de besluitvorming betrokken. De studenten worden vooral betrokken bij de onderwijsevaluaties en de curriculumvernieuwingen. Hier biedt de kleinschaligheid een voordeel. De commissie stelt immers vast dat verschillende gespreksgroepen de beschikbaarheid van de docenten, en van de vroedvrouwen in het bijzonder, aanhaalden. De informele contacten die op die manier mogelijk zijn, worden bijzonder gewaardeerd en verklaren misschien de minder grote interesse tot participatie van de studenten in de studentenraad. De studenten worden gestimuleerd deel te nemen in raden en commissies. Een studentencoach begeleidt hen in deze inspraakorganen.
402 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Behalve de bevraging van de alumni, bestond er tot vorig academiejaar nog geen gestructureerde alumniwerking. De geplande alumniwerking zal de band met de afgestudeerden nog bevorderen. Het beroepenveld wordt volgens het zelfevaluatierapport bij verschillende beslissingen betrokken. De bevraging is recent gestart en kleinschalig. Tijdens de jaarlijkse evaluatievergadering met de verschillende stageplaatsen worden echter vooral praktische beslissingen voor het volgende academiejaar getroffen. Uit de gesprekken met de afgevaardigden van het beroepenveld blijkt er een zeer positief contact te bestaan tussen de opleidingsverantwoordelijke, de stagelectoren en het beroepenveld. De uitdrukking “zeer gemotiveerd team“ is dan ook verschillende keer gevallen. Verder merkt het beroepenveld op dat sinds de invoering van het vaardigheidsonderwijs volgens de methode van Maastricht een duidelijke kwaliteitsverbetering bij de studenten waarneembaar is. De stagebegeleiding en scriptiewerking leiden tot intensieve contacten tussen de opleiding en het werkveld die kunnen bijdragen tot de kwaliteit van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat het aanhalen van de afgestudeerden en het nog meer betrekken van de medewerkers en het beroepenveld de kwaliteit van de opleiding kan ten goede komen. De commissie raadt aan de stageplaatsen systematisch en structureel te laten evalueren door de studenten en feedback te geven aan de stageplaatsen.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 403
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg - voldoende -
Facet 5.1 Evaluatie resultaten: Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
goed excellent voldoende
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg met visie en transparantie ontwikkeld is; het door de hogeschool sterk en uitgebouwd systeem van kwaliteitszorg gedragen wordt door het departement en de opleiding; de kernideeën van het kwaliteitsmodel beschreven zijn als zes cirkels met elk een concrete invulling, zodat aandacht gaat naar alle deelgebieden van de kwaliteitszorg; de hogeschool zorgt voor een sterke ondersteuning en extra omkadering voor de kwaliteitszorg en ontwikkeling; het dynamisch kwaliteitszorgsysteem, gebaseerd op het EFQM-systeem, ingebed is in de opleiding en tot uiting komt in het voortdurend systematisch werken met de PDCA-aanpak; kwaliteitszorg ingebed is in een duidelijke visie, gebruiksvriendelijk en doeltreffend gestructureerd is, en gekenmerkt wordt door gepaste verbeteracties en opvolging; systematisch metingen en bevragingen over de verschillende aspecten van het onderwijs uitgevoerd worden bij relevante doelgroepen, waarbij de afgestudeerden en het beroepenveld nog beter betrokken kunnen worden.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
404 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Tijdens de uitstroomfase worden de mogelijkheden en wensen van de studenten met betrekking tot de toekomstige beroepspraktijk of het verder studeren verkend. Hiervoor werkt de opleiding initiatieven uit zoals informatie verstrekken over mogelijke vervolgopleidingen, sollicitatietraining door een externe organisatie, een plaatsingsdienst en het betrekken van afgestudeerden bij de werking van de opleiding. De afgestudeerden tonen een grote tevredenheid over de genoten opleiding en de tewerkstelling. Bij analyse blijkt dat niet alle afgestudeerden werk vinden op specifieke vroedkundige diensten. De volledige tewerkstelling moet dan ook gerelativeerd worden. De opleiding stelt dat nog een aantal nieuwe werkterreinen, zoals pre- en postnatale begeleiding zowel intra- als extra-muros en begeleiding van koppels met fertiliteitsproblemen, beter kunnen worden ontgonnen door de vroedvrouwen. Vrijwel alle studenten hebben werk binnen de drie maanden na het afstuderen. Slechts 53% is als vroedvrouw tewerkgesteld, de anderen in de thuiszorg en op verpleegkundige diensten. Dit vinden sommige studenten teleurstellend. Het werkveld is zeer tevreden over de afgestudeerden. De opleiding levert gewaardeerde vroedvrouwen aan het beroepenveld, zowel op het vlak van specifieke beroepseisen als algemene competenties. Het werkveld stelt vast dat afgestudeerde vroedvrouwen een hoge mate van zelfstandigheid aan de dag leggen, assertief zijn, betrokken zijn en een ruime kijk hebben. Hun specifieke competentieniveau wordt als goed ingeschat. Het werkveld toont ook een grote tevredenheid over de kwaliteit en dynamiek van de opleiding en stelt dat het vaardigheidsonderwijs goed uitgebouwd is. De kwaliteit van de ingekeken eindwerken is van wisselend niveau. Ondanks de goed uitgewerkte richtlijnen voor de begeleiding en de beoordeling dient dit een punt van constante waakzaamheid te zijn. Op het vlak van internationalisering heeft het departement 17 partners over heel Europa en twee partners in Afrika, zijnde Senegal en Zambia. Met de Europese partners is een Bilateral Agreement binnen het Socratesprogramma afgesloten. De vroedvrouwen van de opleiding nemen zeer beperkt deel aan docentenmobiliteit en hoofdzakelijk in het kader van de begeleiding van in het buitenland verblijvende studenten. Bij de studenten vroedkunde wordt een toenemende mate van mobiliteit vastgesteld gaande van vier studenten in het academiejaar 2001-2002 over twaalf in 2002-2003 naar 17 in 2003-2004. Dit aantal wordt niet gecompenseerd door inkomende studenten uit het buitenland. De laatste jaren waren er slechts twee buitenlandse studenten te gast op het departement HIVV. Dit is vooral te verklaren door het feit dat het Nederlands voor buitenlandse studenten een zeer grote hinderpaal is. Om het onevenwicht tussen de inkomende en uitgaande studenten te compenseren, dient de opleiding elk jaar een voorstel in voor een Intensive Programma “Pre-Nat “als wederdienst voor haar partners.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 405
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt aandacht te richten op de niveaubewaking van de eindwerken. De commissie stelt dat internationalisering verder dient te gaan dan de begeleiding van buitenlandse stages.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. De evolutie over de jaren heen wordt niet opgevolgd, evenmin wordt de situatie per opleiding of studiegebied opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De hogeschool stelt dat, in de mate dat de student bij zijn inschrijving duidelijk is gemaakt wat de studieverwachtingen zijn, de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen ervan mag en moet uitgaan dat ze de opdracht heeft het studeren van alle kandidaten optimaal en individueel te faciliteren. In die zin is het gehanteerde streefcijfer 100%. Door de contacten met het werkveld geven de afgestudeerden waardevolle tips om de kwaliteit van de opleiding Vroedkunde te consolideren en zo mogelijk te verbeteren. Zoals in facet 4.2 besproken, worden de studieverwachtingen al van bij de start van de opleiding met de student doorgenomen. Het systeem van begeleiding is erop gericht de studenten maximale kansen op slagen te geven. In een kleinschalige opleiding zoals Vroedkunde op de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen, waar de docenten de studenten ook persoonlijk kennen en opvolgen, kan dit op een informele en natuurlijke wijze gerealiseerd worden. De opleiding heeft een jarenlange traditie in de analyse van de instroom en van de slaagcijfers voor eerstejaarsstudenten. De verhouding ASO-TSO-instromers ligt gemiddeld rond de 1 op 2 met een stijgende trend in de richting van het TSO. Het aandeel studenten uit het BSO schommelt rond de 6%. Slaagcijfers voor de verschillende opleidingsonderdelen van het eerste jaar tonen aan dat veel meer studenten met een ASOvooropleiding slagen in de eerste zittijd dan studenten met een TSO-vooropleiding. Voor de laatste drie academiejaren zijn de cijfers ASO-TSO: 94%-85%, 87%-55%, 81%-50%. Het verschil zit meestal bij de theoretische opleidingsonderdelen. De slaagcijfers op basis van deelname aan de examens variëren voor de laatste zes academiejaren tussen 92% en 61% in het eerste jaar, tussen 88% en 100% in het tweede jaar. Het slaagcijfer voor het afstudeerjaar ligt nagenoeg op 100% De gemiddelde studieduur over de laatste zes jaren ligt tussen 3 en 3,45 jaren. 80,2% studeert op tijd af, 14,2% doet er een jaar meer over en 5,7% doet er twee jaar extra over. Heel wat studenten slagen in hun bisjaar.
406 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
In deze opleiding Vroedkunde haken opvallend minder studenten af dan in de opleiding Verpleegkunde van het departement. Het aantal ASO-studenten ligt ook hoger in Vroedkunde. Omdat het aantal afhakers in de opleiding beperkt is, kan de opleiding geen veralgemeende conclusies trekken uit de bevraging van de afhakers.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten - voldoende -
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau: Facet 6.2 Onderwijsrendement:
goed goed
De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat: -
de opleiding gewaardeerde vroedvrouwen levert aan het beroepenveld, zowel op het vlak van specifieke beroepseisen als algemene competenties; het werkveld een grote tevredenheid toont over de kwaliteit en dynamiek van de opleiding; de opleiding niet over streefcijfers beschikt en bewust trends opvolgt; internationalisering degelijk ingebed is in de opleiding; de rendementscijfers bekend zijn; in het eerste jaar het slaagcijfer ligt tussen 92% en 61%, in het tweede jaar tussen 88% en 100%, en dat het in het derde jaar nagenoeg 100% is.
Bijgevolg stelt de visitatiecommissie dat de opleiding voor dit onderwerp voldoet aan de basiskwaliteit.
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 407
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage bij het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: -
Onderwerp 1 Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2 Programma: Onderwerp 3 Personeel: Onderwerp 4 Voorzieningen: Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6 Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat de basiskwaliteit van de opleiding gewaarborgd is. De commissie beoordeelt de opleiding positief.
408 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
OVERZICHTSTABEL OORDELEN score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5: Studielast Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
goed voldoende voldoende goed goed goed OK voldoende goed voldoende niet van toepassing voldoende voldoende goed goed voldoende voldoende excellent excellent voldoende goed excellent voldoende voldoende goed goed
op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h oo l Zu i d -W e s t -V la a n d e re n | 409
410 | op le id in g s ra p po rt K a th o li e ke H o g e s c h o ol Z ui d - We s t-V la a n d e re n
Bijlagen
bi j la g e n | 411
412 | b i j la g e n
Bijlage 1 Curriculum vitae van de visitatieleden
1
Antonia Aelterman (1951) studeerde aan de Universiteit Gent en promoveerde er in 1995 tot doctor in de Pedagogische wetenschappen. Zij is als hoofddocent verbonden aan de vakgroep Onderwijskunde aan deze universiteit, belast met een aantal opleidingsonderdelen in de Academische initiële lerarenopleiding en in de licenties Pedagogische wetenschappen, onder meer opleidingsdidactiek en curriculumontwikkeling. Zij leidt onderzoek binnen het domein van de professionalisering van onderwijsgevenden. Zij is lid van de werkgroep lerarenopleiding van de VLIR en neemt deel aan diverse stuurgroepen voor beleidsondersteuning van het C. Zij heeft reeds deelgenomen aan visitaties van de VLIR. Zij heeft in opdracht van de VLHORA deelgenomen aan de visitaties Industrieel ontwerpen en Kernenergie.
Renilde Bastaens (1961) is vroedvrouw en behaalde het diploma licentiaat in de Biomedische wetenschappen aan Vrije Universiteit Brussel in 1987. Sinds 1996 is zij tewerkgesteld in het St. Aloysius Instituut Lier onder andere als hoofdvroedvrouw, organisatie en management van de afdeling Verloskamer en kraamafdeling. Sinds 1997 is zij tevens gastdocente in de vroedvrouwenschool.
Mieke Clement (1967) volgde de opleiding Vroedkunde aan de Vroedvrouwenschool Heerlen. Van 1990 tot 1996 werkte zij als zelfstandig verloskundige in een eerstelijns praktijk. Sinds 1996 is zij verbonden aan de Vroedvrouwenschool Kerkrade/Maastricht als docent, coördinator theoretisch onderwijs en hoofd theoretisch onderwijs.
Marjan Cobbaert (1984) is studente tweede jaar Vroedkunde aan de Arteveldehogeschool Gent. Zij is tevens lid van de Artevelde opleidingsraad.
Fleur Cornette (1982) behaalde het diploma licentiaat Lichamelijke opvoeding aan de Universiteit Gent. Zij is studente tweede jaar Vroedkunde aan de Arteveldehogeschool Gent.
1
De professionele loopbaan van de commissieleden is weergegeven tot op het ogenblik van kandidaatstelling (2004).
c ur ri c u lu m vi ta e va n d e v is ita ti e l e d e n | 413
Katelijne De Koster (1957) behaalde in 1978 het diploma Vroedvrouw aan het St. Norbertusinstituut voor Verpleegkunde Duffel. Sinds 1981 is zij verbonden aan het AZ-VUB Jette. Zij begon er als vroedvrouw en in 1989 werd zij hoofdvroedvrouw. Sinds 1993 is zij verpleegkundig diensthoofd, deze functie combineerde zij met ombudsfunctionaris. Zij was lid van het doorlichtingsteam van de basisopleiding Vroedkunde onder voorzitterschap van Romain Hulpia.
Paul De Reu (1947) volgde de opleiding Vroedkunde aan de Vroedvrouwenschool Heerlen. Van 1976 tot 1984 had hij een verloskundige praktijk in Boxtel (Nederland). Sinds 1985 werkt hij als verloskundige in het Verloskundig Centrum Midden Brabant (Associatie).
Christiane Deneef (1943) haalde het diploma van gegradueerde Vroedvrouw in 1965. Van 1966 tot 1973 werkte zij, in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken- dienst Ontwikkelingssamenwerking België – Marokko, aan de inrichting van het regionaal ziekenhuis te El Kelaa des Shraghnas en de opleiding van lokaal personeel. Vanaf 1974 is zij verbonden aan het toenmalige AZ-Gent en sinds 1976 was zij er benoemd als hoofdvroedvrouw van de afdeling Kraam- en verloskunde. Zij was lid van het doorlichtingsteam van de basisopleiding Vroedkunde onder voorzitterschap van Romain Hulpia.
Marc Mintjens (1955) behaalde in 1977 het diploma Vroedkunde aan het Hoger Instituut voor Verpleegkunde AZ Stuivenberg Antwerpen. Sinds 1977 is hij verbonden aan het AZ Middelheim Antwerpen, eerst als verloskundige en vanaf 1983 als hoofdvroedkundige.
Pascale Mokangi (1971) behaalde in 1984 het diploma Bio-ingenieur in de toegepaste chemie en microbiologie aan de Universiteit Gent. Daarnaast volgde zij het master program in Medical and pharmaceutical research aan de Vrije Universiteit Brussel en Traditionele chinese geneeswijze aan de Academie voor Chinese Geneeswijze Qing-Bai in Nederland. Tussen 1998 en 2000 werkte zij als clinical research associate. Sinds 2003 volgt zij de opleiding Vroedkunde aan de Arteveldehogeschool Gent.
Christina Oudshoorn (1946) behaalde in 1971 aan de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen Rotterdam het diploma Verloskundige, zij behaalde haar eerstegraads lesbevoegdheid in de centrale vakken in de verloskunde en is in het bezit van een aantal deelcertificaten studierichting Algemene psychologie en de studierichting Bedrijfskunde van de Open Universiteit, Nederland. Van 1971 tot 1990 werkte zij als zelfstandig verloskundige in een eerstelijns praktijk. Nadien werkte zij als docent en was van 1994 tot 1996 algemeen directeur van Vroedvrouwenschool Kerkrade. Daarna werkt zij als senior consulent en is eigenaar van Midwifery Business te Epen (Nederland).
414 | c ur r ic u l um v ita e va n d e v is ita t ie le d e n
Sofie Van den Abeele (1985) is studente tweede jaar Vroedkunde aan de Katholieke Hogeschool Sint Lieven. Zij is er lid van de studentenraad, lid van de campusraad (Campus Waas) en lid van de departementale raad.
Ingrid Vanweert (1965) behaalde in 1986 het diploma Vroedvrouw aan het instituut Maria Theresia in Genk. Sinds 1986 is zij verbonden aan het Wit-Gele Kruis van Limburg. Zij begon er als thuisverpleegkundige vroedvrouw, later werd zij er adjunct-hoofdverpleegkundige en vanaf 2000 is zij er diensthoofd Verpleging organisatie en personeelsbeleid.
Jos Welkenhuyzen (1951) behaalde in 1973 het diploma licentiaat Lichamelijke opvoeding en in 1976 het diploma licentiaat Motorische revalidatie en kinesitherapie aan de Katholieke Universiteit Leuven. In 2002 startte hij aan de Katholieke Universiteit Leuven zijn studies licentiaat Sociale en culturele antropologie. Van 1976 tot 1999 was hij aan diverse instellingen verbonden als leraar en lector. Van 1999 tot 2002 was hij departementshoofd van het departement Gezondheidszorg aan de Provinciale Hogeschool Limburg.
Kristien Werbrouck (1958) behaalde in 1979 het diploma Vroedvrouw aan het St. Jan’s Instituut voor verpleegkunde Brugge. Tot 1992 werkte zij in verscheidene ziekenhuizen en op diverse afdelingen. Vanaf 1993 is zij verbonden aan Europa ziekenhuizen, site St. Elisabeth als hoofdvroedvrouw. Zij was lid van het doorlichtingsteam van de basisopleiding Vroedkunde onder voorzitterschap van Romain Hulpia.
c ur ri c u lu m vi ta e va n d e v is ita ti e l e d e n | 415
416 | c ur r ic u l um v ita e va n d e v is ita t ie le d e n
Bijlage 2 Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
c ur ri c u lu m vi ta e va n d e v is ita ti e l e d e n | 417
418 | c ur r ic u l um v ita e va n d e v is ita t ie le d e n
c ur ri c u lu m vi ta e va n d e v is ita ti e l e d e n | 447
448 | on a fh a n ke l i jkh e i d s ve r kl a r in g e n va n d e vis i ta t ie le d e n
Bijlage 3 Bezoekschema
Bezoekschema voor een opleiding met één locatie
Dag 1 15.00-17.30 17.30-18.00 18.00-19.30 19.30-20.00 20.00
werkoverleg en inzage van de bijlagen kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (bespreking referentiekader) intern overleg informeel ontmoetingsmoment
Dag 2 09.00-09.45 10.00-10.45 11.00-11.45 12.00-12.30 12.30-13.30 13.30-14.45 15.00-15.45 16.00-16.45 17.00-18.00 18.00-19.00
19.00-19.45 20.00
kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) studenten eerste jaar en tweede jaar (max. 10 representatief samengesteld, inclusief de studentenvertegenwoordigers) studenten derde jaar (max. 10 representatief samengesteld uit de verschillende afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) intern werkoverleg lunch voor de commissie bezoek lokalen docenten algemene vakken (max. 10 representatief samengesteld, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) docenten specialisatievakken (max. 10 representatief samengesteld inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) intern overleg en inzage werkdocumenten vertegenwoordigers werkveld (max. 10, gedifferentieerd samengesteld volgens de afstudeerrichtingen, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) afgestudeerden (max. 10 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen) avondmaal voor de commissie
be z oe ks c h e ma | 449
Dag 3 08.30-09.00 09.00-09.45 10.00-10.30 10.30-11.15 11.15-12.30 12.30-13.30 13.30-14.00 14.00-15.00 15.00-17.00 17.00
administratief-technisch personeel ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) begeleiders stage- en eindwerken (max. 10, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen) intern werkoverleg lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) vrij spreekuur1 voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
Voor een opleiding met twee locaties of ingeval een beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk werd aangevraagd, werd het bezoekschema aangepast aan de specifieke situatie.
1
De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigen
450 | b e z oe ks c h e ma
Bijlage 4 Afkortingenlijst ASO
Algemeen Secundair Onderwijs
ATP
Administratief technisch personeel
AZ-VUB
universitair ziekenhuis verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel
BA
bachelor
BAnaBA
Bachelor na bachelor
BSO
Beroeps Secundair Onderwijs
CLB
Centrum Leerlingen Begeleiding
COMPahs
Centrum voor Onderzoek, Maatschappelijke Dienstverlening en Professionele Ontwikkeling van de arteveldehogeschool
CVO
Centrum voor Volwassenen Onderwijs
DILEAHS
Gebruikersforum ,digitale leeromgeving Arteveldehogeschool
DOC
Departementaal onderhandelingscomité
ECTS
European Credit Transfer System
EFQM
European Foundation for Quality Management
EGON
Hogeschool voor Economisch en Grafisch onderwijs
EU
Europese Unie
EVC
Elders Verworven Competenties
EVK
Eerder Verworven Kwalificatie
GVO
Gezondheidsvoorlichting en –opvoeding
HOC
Hogeschooloverlegcomité
IAJ
Individueel Aangepast Jaar
ICTO
Informatie- en Communicatietechnologie in het Onderwijs
IKZ
Interne kwaliteitszorg
KaHoG
Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen
KLBO
Katholieke Hogeschool voor Lerarenopleiding en Bedrijfsmanagement
KSO
Kunst Secundair Onderwijs
KVT
Kwaliteitsverbeterteams
LASSI-test
Learning and Study Strategy Inventory-test
MA
master
a fk or t in g e n | 451
MAnaMA
Master na master
MIV
Material Intensive Care (hoogrisico maternale zorg)
NIC
Neonatal Intensive Care (hoogrisico neonatale zorg)
OP
Onderwijzend Personeel
PDCA
Plan Do Check Act
PGO
Probleem Gestuurd Onderwijs
PROZA
Meetinstrument kwaliteitszorg
SOVEhB
Sociale voorzieningen Erasmus Hogeschool Brussel
SOVOARTE
Sociale voorzieningen Arteveldehogeschool
SVS
studentvolgsysteem
TRIS
Meetinstrument kwaliteitszorg
TSO
Technisch Secundair Onderwijs
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLOR
Vlaamse Onderwijs Raad
VLOV
Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen
VTE
Voltijdse eenheden
VTO
Vorming Training en Opleiding
VUB
Vrije Universiteit Brussel
VVS
Vlaamse Vereniging voor Studenten
ZER
Zelfevaluatierapport
452 | a f ko rt in g e n