SCHAKEN
1 5 d e c e mb e r
SCHAKEN
Schaken 15 december 1935 werd Max Euwe, een leraar wiskunde aan het Meisjes Lyceum in Amsterdam, wereldkampioen schaken. Hij versloeg in 30 partijen de Rus Alexander Aljechin met 15,5 tegen 14,5 punten, één punt verschil. Euwe speelde voor de eer, het prijzengeld van 10.000 gulden, iets meer dan 4500 euro, was geheel voor Aljechin. De Rus moest immers leven van zijn spel en was anders niet bereid zijn titel op het spel te zetten. Euwe moest het doen met een paar weken vrijaf ter voorbereiding. Deze gebeurtenis heeft voor het schaken in Nederland enorm veel betekend, zoals Euwe voor het schaken in Nederland en de rest van de wereld (o.a. als voorzitter van de wereldschaakbond FIDE) van grote betekenis is geweest.
Het wereldkampioenschap van Euwe, dat twee jaar heeft standgehouden, is de aanleiding voor deze lesbrief.
© STICHTING KENNISNET / Ê CMO
INTRODUCTIE - II
SCHAKEN
Doelgroep De lesbrief is gemaakt voor leerlingen in de groepen 7 en 8 van de basisschool (10-12 jaar). Doelstellingen • Leerlingen raken bekend met en worden enthousiast voor het schaakspel • Leerlingen leren de regels van het schaakspel • Leerlingen leren noteren • Leerlingen leren over schaken met de klok • Leerlingen leren over de geschiedenis van het schaakspel Kerndoelen Het is moeilijk om in de Kerndoelen Basisonderwijs kerndoelen aan te wijzen die rechtstreeks door deze lesbrief kunnen worden bereikt. Toch durven we te stellen dat schaken in de klas veel meer is dan het spelen van een spelletje en op verschillende manieren bijdraagt aan de ontwikkeling van de leerlingen. Zo leren de leerlingen zich beter concentreren, sneller te rekenen, kritisch te denken en te oordelen, ontwikkelen ze een sterker analytisch vermogen en verwerven ze verantwoordelijkheidszin. “Wie als kind regelmatig een partij schaak speelt, pikt een waaier van vaardigheden mee. Uit onderzoek blijkt dat schakende leerlingen op school beter presteren dan andere. Al in 1981 toonden L. VerhofstadDenève en J. Christiaen van de Universiteit Gent aan dat schaken het leren bevordert. Zij verdeelden veertig kinderen uit het vijfde leerjaar in twee willekeurige groepen. De ene groep kreeg twee jaar lang schaakles, de andere niet. Na twee jaar namen de onderzoekers verschillende tests af. De resultaten lagen duidelijk hoger bij de schaakgroep. In 1992 onderzocht de Nederlandse onderzoeker Karel van Delft duizend kinderen in Apeldoorn. Hij stelde vast dat schakende leerlingen beter konden rekenen, beter informatie konden verwerken en problemen oplossen en taalvaardiger waren dan niet-schakers.” (Uit: Klasse voor Leerkrachten 76, juni 1997, p. 38-39). Het zijn vaardigheden, die het spel ontstijgen. Reden dat het schaken steeds populairder wordt in het basisonderwijs. Zowel buiten de les als daarbinnen. Voor de scholen die interesse hebben in schaken op school is deze lesbrief bedoeld. Dank De illustraties zijn ontleend aan CMO en zijn licentiegevers, de Stichting Max Euwe Centrum en Cor van Wijgerden van de stappenmethode, waarvoor dank.
© STICHTING KENNISNET / Ê CMO
INTRODUCTIE - III
SCHAKEN
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 1
SCHAKEN
Het schaakspel Schaken is een spel. Een heel bijzonder spel. Het wordt gespeeld met twee spelers, een schaakbord en schaakstukken. Eén speler speelt met witte stukken, de ander heeft de zwarte. Hiernaast zie je een schaakspel. De schaakstukken staan in de beginstand. Je ziet letters en cijfers aan de randen. We gaan het straks hebben over de betekenis daarvan. Maar eerst iets over de schaakstukken. Er staan in totaal 32 stukken op het bord. !6 witte en 16 zwarte. Er zijn maar zes verschillende stukken. Elke speler heeft: • • • • • •
8 pionnen 2 paarden 2 lopers 2 torens één dame (wordt ook wel koningin genoemd) één koning
Het spel is uit als de koning schaakmat staat. En de koning staat schaakmat als hij geen zet meer kan doen zonder dat hij wordt geslagen. Een potje schaak met een helderziende... ik dacht nog "Jaaa.. de man is helderziende, dus hij weet wat ik wil gaan zetten! Zet ik stiekem wat anders… heb ik hem mooi te pakken!" Herman Finkers
De regels van het spel Hoe gaat het spel? We zullen heel kort de regels van het spel uitleggen. Eerst wat algemene regels. Daarna lees je over wat je mag en kunt met de verschillende stukken. • Leg het bord zo neer dat je een zwart veld linksonder hebt. • Zet de stukken op het bord zoals op het diagram hierboven. Let op, de witte dame staat op een wit veld, de zwarte op een zwart veld. Recht tegenover elkaar. De dame geeft de kleur aan, niet de koning. • Wit begint. Meestal houdt iemand twee pionnen in zijn hand. Een zwarte pion in de éne en een witte in de andere. De tegenstander kiest een hand en daarmee de kleur. • Zoals gezegd, wit begint. Daarna zet je altijd beurtelings. Je mag niet een beurt overslaan. • Aanraken is zetten. Als je een eigen stuk aanraakt, moet je dat ook verzetten. Nadenken doe je dus met je hoofd en niet met je vingers! • Als je het stuk loslaat heb je gezet en kan het stuk niet meer terug. • Het doel van het spel is het overwinnen van de vijandelijke koning. 1. De Pion De pion kan alleen maar naar voren. Pionnen mogen nooit naar achteren. De eerste keer dat je een pion verplaatst mag hij twee velden worden opgeschoven. Daarna elke keer maar één veld. Als een pion de overkant haalt, dan verandert hij. Je mag kiezen wat je ervoor terug wilt: een dame of een loper of een extra paard of een toren. Een pion beweegt dus recht naar voren. Maar een pion slaat niet recht naar voren. Als er een stuk van de tegenstander in de weg staat, dan kan de pion niet verder. Een pion kan wel schuin slaan, zoals in het diagrammetje hiernaast.
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 2
SCHAKEN
De pionnen kennen bij het slaan nog één bijzonder geval: en passant slaan. Dat spreek je uit als ‘an passan’. Wat is dat precies? Stel je voor dat je met de witte pion flink oprukt en de zwarte pion in de baan naast je gaat ineens twee velden vooruit. Dat mag immers bij de eerste zet. Dan staat hij ineens naast je en zou je hem niet meer kunnen slaan, want slaan kan alleen schuin naar voren. Nou, in dat geval doe je net alsof de zwarte pion maar één veld is opgeschoven en sla je hem toch en passant, in het voorbijgaan. Zie de diagrammen hieronder. 2. 3. 4. 5. 6. Ten slotte kan de pion de overkant bereiken. En als dat het geval is dan moet je hem inruilen voor een ander stuk. Dan promoveert de pion. Je mag zelf kiezen wat het wordt maar omdat de dame het meest kan is het de gewoonte er een dame van te maken. Het moet wel een stuk van je eigen kleur zijn en géén koning. 2. De Toren Een toren kan over het hele veld bewegen. Je kunt in één zet helemaal het bord over. Als er tenminste niets in de weg staat. Een toren mag niet over andere stukken heen. En een toren mag ook niet schuin. De toren kan wel slaan wat er op zijn weg komt. Natuurlijk hoeft een toren niet het hele bord over. Hij mag ook naar elk tussenliggend veld. 3. Het Paard Een paard is een heel bijzonder schaakstuk. Een paard kan springen, ook over andere stukken heen. Het paard is de enige van de schaakstukken, die dat mag. Kijk goed naar het plaatje hiernaast: Het paard staat hier in het midden. Het paard kan naar elk veld waar een rood kruis in is getekend. Elke zet: één veld recht, één veld schuin. Of één veld schuin en één veld recht. Dat levert hetzelfde resultaat op. 1. Als je weet hoe de paardsprong gaat, dan heb je het woord snel gevonden. De eerste letter heb je al cadeau gekregen. Je weet dus al waar je moet beginnen.
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 3
SCHAKEN
4. De loper Een loper kan net als de toren over het hele veld bewegen, maar dan schuin. Of diagonaal zoals dat heet met een mooi woord. Het speciale van een loper is dat hij nooit op een andere kleur terecht komt. De loper van het witte vlak kan nooit op een zwart vlak terechtkomen en de loper die op een zwart vlak begint komt nooit op een wit vlak terecht. Net als de toren hoeft een loper niet het hele bord over. Hij mag ook naar elk tussenliggend veld. 5. De dame of koningin De dame is het machtigste stuk op het bord. Zij kan alle kanten op. Eén veld, twee velden, het hele bord over. Recht en schuin. Voor een dame is niemand veilig. Zij kan in haar eentje wat een toren en een loper samen kunnen. Zij kan het hele bord over, recht en schuin.
6. De koning Om de koning is het allemaal begonnen. Maar eigenlijk is de koning een arme stakker. Hij moet zich voortdurend verbergen. Zelf kan hij niet veel. Hij kan wel alle kanten op bewegen, maar telkens maar met één stapje, met één veld. Dat schiet niet op. Ach, een koning is er de figuur niet naar om een sprintje te trekken, een koning schrijdt, heel deftig. De koning mag zichzelf ook niet in gevaar brengen, ‘zichzelf schaak zetten’. In twee gevallen mag de koning zich over meer dan één veld verplaatsen: bij de korte of lange rokade. Een rokade gaat zo: verplaats de koning twee velden naar rechts of naar links en de toren die het dichtst bij is springt over de koning en gaat er naast staan. Dat is samen één zet. Rokeren mag alleen • als er met de koning en de toren nog geen zet is gedaan • als de velden tussen de koning en de toren leeg zijn • als het veld waar de koning langs komt niet wordt bedreigd door een tegenstander. • als de koning niet schaak staat
Als je de koning aanvalt en probeert te slaan, dan zet je hem ‘schaak’. De koning moet dan uit schaak komen. Hij moet 1) zijn aanvaller slaan, 2) zelf een plaatsje opschuiven, 3) zich door een ander stuk laten beschermen of 4) de aanvaller laten slaan door een ander stuk. Is de koning eenmaal zo in het nauw gebracht, dat hij geen kant meer op kan zonder geslagen te worden, dan noemen we dat mat of schaakmat. Bij schaakmat is het spel afgelopen. Schaakmat komt van het Arabische Ash shãh mãt en dat betekent ‘de koning is dood’. © STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 4
SCHAKEN
Niet in alle gevallen gaat de koning dood. Je kunt ook een soort van gelijkspel hebben. Bij schaken heet dat remise. Als geen van beide spelers kan winnen, dan wordt het remise. Hiernaast staat een typisch geval van remise: beide spelers hebben alleen nog maar een koning. Daaronder staat een speciaal geval van remise: pat. Het is pat als je aan zet bent en alleen nog maar met de koning kunt zetten (in de rode cirkel). Die koning staat niet schaak, maar kan geen zetten doen zonder zich schaak te zetten. En dat mag niet. Remise dus. ‘Winnen is niet alles, maar verliezen is niks” Edmar Mednis
De waarde van de stukken Je hebt gezien dat niet alle stukken hetzelfde kunnen. De een kan meer dan de ander. Ze zijn niet hetzelfde waard. Zo heb je liever een dame dan een pion. En liever een toren dan een loper. Dat kun je terugvinden in de volgende puntenlijst. Koning Toren Paard
5 punten 3 punten
Dame Loper Pion
9 punten 3 punten 1 punt
2. Waarom is de koning geen punten waard denk je? En waarom krijgen loper en paard elk 3 punten? Kun je ook een reden bedenken waarom de toren meer waard is dan de loper?
Het bord en de notatie Het bord heeft 8 x 8 = 64 vakken. Het bord heeft dus 8 rijen (van links naar rechts) en 8 kolommen (van beneden naar boven). De velden zijn afwisselend licht en donker. Je moet het bord zo neerleggen dat het veld linksonder zwart is. Let op: de witte en de zwarte dame staan in dezelfde kolom, net als de witte en de zwarte koning. De witte dame staat op een wit veld, de zwarte dame op een zwart veld. Op de diagrammen heb je vast al gezien dat er letters en cijfers op het bord staan. Alle kolommen hebben een letter. Alle rijen hebben een cijfer. Elk veld heeft daarmee een eigen ‘adres’. En elk stuk heeft een eigen letter en elke gebeurtenis heeft een eigen teken. Daarmee kun je een heel potje schaak opschrijven.
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 5
SCHAKEN
Naam
Notatie
Pion Toren Paard Loper Dame Koning Schaak Schaakmat Slaan Korte rokade Lange rokade Remise-aanbod En passant
T P L D K + # x 0-0 0-0-0 = e.p.
De makkelijkste notatie is de korte notatie. Daarbij noteer je het veld waar een stuk naartoe gaat en niet waar het vandaan komt. De pion van e2 naar e4 wordt genoteerd als e4. De loper van f1 naar c4 schrijf je als: Lc4. Let op: bij een pionzet noteer je alleen het veld. Bij alle andere stukken eerst de letter van het stuk. Als een pion slaat, dan noteer je ook de letter van het vertrekveld. Als bijvoorbeeld een pion op e4 een stuk slaat op d5, wordt dat zo genoteerd: exd5. Als de loper op c4 een stuk slaat, dan schrijf je dat zo: Lxc4. Als daarmee de koning schaak komt te staan, kun je dat zo noteren: Lxc4+. En nu schaken Want je weet eigenlijk alles wat je weten moet. Misschien nog een paar dingen: • Je moet je stukken ontwikkelen. Dat betekent dat je ze zo neer moet zetten op het bord dat je ze kunt gebruiken. Kijk maar eens goed naar een beginopstelling. Alleen de pionnen kunnen bewegen en de paarden. De rest staat vast achter de rij pionnen. Door op handige plekken een pion naar voren te schuiven kun je de stukken erachter gebruiken. 3. Noteer met welke zetten je de loper op f1 ‘ontwikkelt’. Hoe doe je dat met de dame op d1? • • •
Je kunt de tegenstander aanvallen. Dat wil zeggen dat je een stuk zo neerzet dat het een stuk van de tegenstander kan slaan. De tegenstander zal dat niet leuk vinden en probeert het stuk te dekken. Dat doet hij door een ander stuk zo neer te zetten, dat hij jouw stuk kan terugslaan. Dat heet ruilen. Je slaat een stuk en de tegenstander slaat jouw stuk. 4. Ruilen kan heel voordelig zijn, maar ook heel onvoordelig. Leg dat eens uit. 5. Wat denk je, zijn gelijke stukken ook altijd evenveel waard? Denk aan het stukje over ontwikkelen.
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 6
SCHAKEN
6. Je speelt met wit. Je kunt met de pion op e5 het paard op f6 slaan. De zwarte pion op g7 slaat dan wel jouw pion op f6. Is dat een voordelige ruil, ja of nee? Waarom wel of niet? Noteer de zet: . . . . . . . . .
7. Jouw pion staat goed op e5. Welk zwart stuk sla je en waarom? Noteer de zet: . . . . . . . . .
Een man komt bij zijn vriend op bezoek. Hij ziet dat de vriend een potje schaak speelt tegen zijn hond. Stomverbaasd blijft hij staan kijken en roept na een tijdje uit: ‘ik kan mijn ogen niet geloven. Dat is de slimste hond die ik ooit gezien heb.’ Valt wel tegen hoor, zegt de vriend, hij is niet zo slim. Ik heb drie van de vijf potjes van hem gewonnen.’
Herdersmat Je hebt schaakmat en je hebt schaakmat. Het herdersmat is een hele snelle. Herdersmat komt vooral voor bij beginners. Als je eenmaal weet waar je op letten moet, dan laat je je niet op zo’n manier bij de neus nemen.
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 7
SCHAKEN
8. Zet de stukken op het bord en speel de herdersmatpartij na. Hieronder staan de zetten:
1 2 3 4
W e4 Dh5 Lc4 Dxf7++
-
Z a5 Ta6 Pc6
9. Stel, je speelt met zwart en zet niet Pc6. Met welke zetten kun je voorkomen dat de witte dame jouw koning schaakmat zet? Noem er op zijn minst twee. Zwart zet Ta6. Wit beantwoordt dat met de Lc4 want wit heeft zijn zinnen gezet op een snelle schaakmat. Maar wit zou een beter antwoord kunnen geven. Welk? 10. Hieronder staat nog een herdersmatje genoteerd. Speel de partij na op een schaakbord. Z W 1 e4 e5 2 Lc4 Lc5 3 Df3 Pc6 4 Dxf7++ Schaakklok Je kunt een partij schaak winnen door de tegenstander schaakmat te zetten, maar het kan ook anders. De tegenstander kan bij voorbeeld opgeven. Dat doet een tegenstander eigenlijk alleen maar als hij kansloos is. Als de partij gespeeld wordt met een klok, dan kan het zijn dat de tegenstander geen tijd meer over heeft. In dat geval heeft hij of zij ook verloren. Hoe werkt dat, zo’n schaakklok? Je ziet het al een beetje op het plaatje hiernaast. Een schaakklok is niet één klok, het zijn er twee. Beide klokken zijn met elkaar verbonden. Als er één loopt, staat de ander stil. Aan het begin van de partij worden beide klokken gezet. Bij jeugdschaak is dat vaak op 10 of 15 minuten. Dat betekent dat elke speler 10 of 15 minuten tijd heeft om over de zetten na te denken. Tussen de 11 en de 12 hangt een vlaggetje. De grote wijzer neemt die vlag mee en schuift er de laatste paar minuten langzaam onderdoor. Op de rechterklok zie je dat de vlag gevallen is. De tijd van de speler aan die kant is op en daarmee is de partij afgelopen. Oh ja, zie je de knopjes boven op de klok? In de beginstand staan de knoppen beide half ingedrukt. Beide klokken staan dan stil. Als je jouw knop helemaal indrukt (niet slaan), dan gaat de klok van de tegenstander lopen. Je moet de knop op de klok indrukken met dezelfde hand als waarmee je de zet hebt gedaan. Dus niet met één hand boven de knop en met de andere hand zetten! 11. De partij begint. Welke speler drukt het eerst de klok in, de speler met zwart of de speler met wit? 12. Je ziet hiernaast een digitale klok. Hoeveel tijd heeft de speler links? En de speler rechts? Wie staat er dan het best voor (wat de tijd betreft)? Zou je kunnen zeggen dat er een speler in tijdnood is? © STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 8
SCHAKEN
Geschiedenis Schaken is niet zomaar een spelletje, schaken is oorlog. Oorlog tussen wit en zwart. En die oorlog wordt gevoerd op het schaakbord. Schaken is een strijd op leven en dood: kijk maar naar de schaakwedstrijd in de eerste Harry Potter-film, waar Ron, Hermelien en Harry moeten schaken om Voldemor te kunnen verslaan. Het wordt een echt slagveld. Het schaakspel komt ook echt uit de militaire hoek. Het is waarschijnlijk in het Noorden van India ontstaan zo rond het jaar 600 n.C. Een leger in India heeft in die tijd vier onderdelen: lopende soldaten (de pionnen), soldaten op paarden (paarden), strijdwagens (torens) en olifanten (lopers). In een oorlog gaat het erom de vijandelijke koning gevangen te nemen of te doden en dat zie je in het schaakspel terug. De koning wordt bijgestaan door een raadsman of generaal. Via Perzië, dat nu Iran heet, komt het spel naar Europa. Zo rond het jaar 1475, op het Iberisch schiereiland, krijgt het de vorm die het nu nog heeft. De zwakke generaal wordt vervangen door de dame en zij mag het hele bord over. De olifanten mogen maar twee velden schuin. Zij worden vervangen door de lopers en die mogen het hele bord schuin over. Dat heeft het spel een stuk sneller gemaakt. 13. Welke landen vind je op het Iberisch schiereiland? Heb je enig idee welk volk het schaakspel mee heeft genomen naar het Iberisch schiereiland?
‘Je kunt je tegenstander wel met een schaakbord neerslaan, maar dat betekent niet dat je de sterkste speler bent’. Een oud Engels gezegde
De meesterproef Goed leren schaken doe je vooral door veel te oefenen. En door veel te spelen en goed te kijken naar anderen. In oefenboeken vind je ook vaak schaakopgaven. Een schaakopgave is een stelling op het bord en de opdracht om in een vastgesteld aantal zetten een bepaald resultaat te halen. In het geval hieronder moet je wit mat zetten in één zet. 14. Een lastige schaakopgave: je speelt met zwart en je moet wit schaakmat zetten in één zet. Probeer maar of je het op kunt lossen. Je mag het alleen doen of in een groepje. Als het niet lukt, is dat beslist geen schande.
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 9
SCHAKEN
Levend Schaak Het schaakspel in Harry Potter en de Steen der Wijzen is al genoemd. Een mooi staaltje van levend schaak. Er is nog een mooi verhaal dat door een levend schaakspel elk jaar wordt herdacht. Het schaakspel van Marostica, een stadje in Noord-Italië. In het jaar 1454 zijn Rinaldo d’Angarano en Vieri da Vallonara beide verliefd op de mooie Lionora. Lionora is niet alleem maar mooi, ze is ook de dochter van Taddeo Parisio, de kasteelheer van Marostica. En dat is een machtig man. Normaal gesproken zouden de beide aanbidders het in een duel hebben uitgevochten, maar de kasteelheer bedenkt iets anders: een partijtje schaak. Hij wil waarschijnlijk liever een slimme schoonzoon, dan een sterke. De schaakpartij moet plaatsvinden op het plein van de stad onder toeziend oog van de hele bevolking. De families van de twee heren, de Angarano’s en de Vallonara’s zijn er ook bij. En natuurlijk kijkt de ‘hoofdprijs’, Lionora, in grote spanning toe. Er wordt gefluisterd dat ze stiekem verliefd is op Vieri, dus je kunt wel bedenken voor wie ze zit te duimen tijdens het spel. De beroemde schaakpartij wordt op 12 september 1454 gespeeld. Je raadt natuurlijk al wie de winnaar wordt en nog wel met een schaakmat. Hieronder staat de partij genoteerd. In het diagram staat de slotstand van deze partij. Vieri speelt met zwart. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
b4 e6 Lb2 Pf6 a3 c5 b5 d5 d4 Da5+ Pc3 Pe4 Dd3 cxd4 Dxd4 Lc5 Dxg7 Lxf2+ Kd1 d4 Dxh8+ Ke7 Dxc8 dxc3 Lc1 Pd7 Dxa8 Dxb5 Lf4 Dd5+ Kc1 Le3+ Lxe3 Pf2+ Lxf2 Dd2+ Kb1 Dd1+ Ka2 Dxc2++
Sindsdien is het schaakspel op het plein elke honderd jaar herhaald. Tegenwoordig gebeurt dat zelfs elk jaar. Met levende stukken en de marmeren platen op het plein vormen het bord. Als je in 2004 toevallig in de buurt bent. . . . Op 10, 11 en 12 september staat het schouwspel weer op de kalender.
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
WERKBLADEN - 10
SCHAKEN
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
HANDLEIDING - 1
SCHAKEN
Schaken De schaaklesbrief is vooral bedoeld om de leerlingen bekend te maken met het schaakspel en ze de regels van het spel te leren. De achtergrondinformatie is vooral om het geheel tot leven te brengen. Maar dat laatste kunt u natuurlijk veel beter in de klas. Een stel schaakborden en de kinderen eromheen. Misschien met een demonstratiebord voor de uitleg. Grote schaakstukken, zoals ze wel in parken en op pleinen worden gebruikt, kunnen op school ook prima dienst doen. De kunst is vooral de leerlingen voor het spel te ‘pakken’. We hopen dat deze lesbrief u daarbij goede diensten bewijst. 1. Het paard begint op de C en springt naar de O. Vandaar naar de M, de P, U, T, E en R. 2. Een koning is zonder punten want een koning is oneindig veel waard. Valt de koning dan is het spel namelijk ten einde. De toren is waardevoller dan de loper, terwijl ze beide het gehele veld over kunnen, de één horizontaal en de ander diagonaal. De toren kan dan wel niet diagonaal, maar kan wel op elk veld van het bord komen, zwart of wit. Terwijl een loper op een zwart veld nooit naar een wit veld kan en omgekeerd. Loper en paard zijn stukken met verschillende mogelijkheden. De loper kan slechts 32 velden gebruiken, waar het paard op elk veld kan komen. Maar een loper kan wel het hele bord over. Het paard is veel beperkter in zijn bewegingen maar kan wel weer over andere stukken springen. 3. De loper van f1 kan worden ontwikkeld door e3 of e4 en door g3 of g4. De dame op d1 krijgt ruimte door e3 of e4, door d4 en door c3 of c4. 4. Als je een paard tegen een paard ruilt, een loper tegen een loper enzovoort, of stukken van gelijke waarde (paard tegen loper), dan verandert er niet zoveel op het bord. Het spel wordt wel overzichtelijker. Het is wel belangrijk te letten op de positie, die de overgebleven stukken hebben na de ruil. Daarmee is natuurlijk wel voor- of nadeel te halen. Als je een stuk ruilt met een waardevoller stuk, dan sta je voor op je tegenstander. 5. De waarde van een stuk wordt ook bepaald door de plaats op het bord. Een dame die helemaal klem staat aan de rand van het bord en niet weg kan is een stuk minder waard als een dame die vrij over het bord kan schuiven en overal gevaar kan stichten. Door stukken van de tegenstander vast te zetten worden ze minder waard. 6. Ja. Je ruilt een pion (1 punt) voor een paard (3 punten). Notatie: exf6. Het gaat om een slag door een pion en in dat geval noteer je de letter van het vertrekveld (e). x staat voor slaan in dit geval van het stuk op f6. 7. Je slaat de toren. Dat is een belangrijker stuk dan het paard (in punten uitgedrukt: 5 voor een toren en 3 voor een paard). De notatie: exd6. Pion op e slaat stuk op d6.
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
HANDLEIDING - 2
SCHAKEN
8. Dit is een oefening om een spel vanaf papier na te spelen. Het beoogt de vaardigheid in het noteren en het spelinzicht te ontwikkelen. 9. Ook deze opdracht is een oefening in spelinzicht. Zwart kan een pion voor de dame schuiven (g6). Zwart kan ook de pion op f7 dekken met het paard (Ph6) of met de toren (Tf6). D6 geeft de koning de mogelijkheid te ontsnappen en met e6 is de dreiging van de loper opgeheven. Een beter antwoord op Ta6 zou zijn Lxa6. 10. Oefening in notatie en spelinzicht. 11. Wit begint te spelen dus de klok van wit moet worden gestart. Dat kan alleen door de knop van zwart helemaal in te drukken. 12. De speler links heeft nog 21 seconden over en lijkt in tijdnood te verkeren. De speler rechts heeft nog 3 minuten en 41 seconden over en zit, vergeleken met zijn tegenstander, nog ruim in de tijd. 13. De landen op het Iberisch Schiereiland zijn Portugal en Spanje. De Moren kwamen in de 8e eeuw naar Spanje en Portugal en zij introduceerden er het schaakspel. Daar werd het schaakspel ontwikkeld zoals wij dat nu nog kennen. 14. Schaakopgave: Zwart speelt en moet wit in één zet schaakmat zetten. Paard naar d3: Pd3#
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
HANDLEIDING - 3
SCHAKEN
Meer informatie op internet: Stichting Max Euwe Centrum Jeugdschaaklessen: De schakerspagina van Nederland: Stek van het beste schaakblad: New in Chess-database: Zelf schaken op internet: De stappenmethode Schaaklessen on line: Schaakpagina vol met verwijzingen: On line schaken Schaakopeningen
http://www.maxeuwe.nl http://www.xs4all.nl/~jeroenvu/schaken/ http://www.schakers.info/ http://www.newinchess.com/ http://www.newinchess.com/NICBase/ http://www.chessclub.com/ http://www.stappenmethode.nl/ http://www.chess4kids.com/ http://schaak.pagina.nl/ http://pomar.tripod.com/ecotec http://www.chessgames.com/perl/explorer
© STICHTING KENNISNET/ Ê CMO
HANDLEIDING - 4