Samenwonen in een eigentijds pensioenhuis
We pakken de draad op aan het eind van de 19de eeuw. Toen zijn de eerste prototypes van ons huidige pensioenhuis gebouwdII. In de jaren daarna zijn alsnog de fundamenten onder het huis gelegd en is het huis verder opgebouwd. In 1996 is de demografische houdbaarheid in discussie gekomen, de dotcom crisis (2001-2003) deed vragen rijzen over de financiële houdbaarheid. De kredietcrisis in 2008 is echter pas echt de aanleiding voor een grondige verbouwingsdiscussie. Hoe kan de uitkeringsovereenkomst demografische en financieel houdbaar worden verbouwd? De verbouwing heeft vier jaar geduurd, het eind 2014 opgeleverde huis is echter niet toekomstbestendig. Daarenboven zijn inmiddels maatschappelijke en arbeidsmarktontwikkelingen aanleiding voor de houdbaarheidsvraag. Een verbouwing zal niet meer volstaan, nieuwbouw is nodig. Als je een nieuw huis bouwt, is het verstandig om eerst te bepalen wat de functie van dat huis moet zijn en om na te denken over de fundering in relatie tot die functie.
1Dit artikel gaat over wat we het aanvullend pensioen noemen. Dit pensioen bouwen werknemers op in loondienst via hun werkgever en komt boven op het pensioen dat iedere inwoner van Nederland opbouwt middels de AOW. Dit aanvullend pensioen wordt opgebouwd middels kapitaaldekking. De ingelegde premies worden belegd en groeien aan met het rendement uit de beleggingen. De AOW wordt gefinancierd in omslag. De premies van de actieven worden direct als uitkeringen doorgegeven aan de gepensioneerden.
ARTIKEL
DOOR: JAN TAMERUS AAG
II Het pensioenhuis dat we in dit artikel bespreken is de zogenoemde uitkeringsregeling. Deze is in zijn oorsprong een defined benefit regeling: het toegezegde opgebouwde pensioen staat centraal en moet worden gefinancierd uit premie en beleggingsopbrengsten. De omvorming tot zogenoemde collective defined contribution regelingen is het sluitstuk van de verbouwing tussen 2008 en 2014. Nederland kent inmiddels ook premieregelingen. Daarin staat de ingelegde premie centraal (individual defined contribution). Uit de premie wordt samen met beleggingsrendement een kapitaal gevormd. Dit moet verplicht op pensioendatum worden omgezet in een nominale harde annuïteit op de marktrente van dat moment.
Doel van het pensioenhuis Doel van het pensioenhuis is de economische en sociale zelfstandigheid van ouderen. Dat doel is vierledig. (1) De pensioenverzekering moet, samen met de AOW, bewerkstelligen dat het individu bij pensionering in redelijkheid zijn bestedingspatroon kan voortzetten. Een forse terugval in bestedingspatroon moet worden voorkomen. (2) De pensioenverzekering moet bewerkstelligen dat ouderen met pensioen kúnnen gaan als hun arbeid
2
ARTIKEL
Staatssecretaris Klijnsma heeft een nationale pensioendialoog gestart. Daarmee opent zij een volgend hoofdstuk in een lange weg naar een houdbaar pensioenstelselI. Het nieuwe hoofdstuk gaat over het eigentijds maken van ons pensioenstelsel. Belangrijke opgave daarbij is het naar de individuele burger brengen van pensioen. De discussie lijkt fundamenteler te worden ingestoken ‘dan ooit’ sinds de invoering van het stelsel in zijn huidige vorm. Tijd voor een nieuw pensioenhuis? Ik denk het wel, maar dan wel op de bestaande fundamenten. Anders ben ik bang dat het doel van een breed toegankelijk, efficiënt georganiseerd, betaalbaar, koopkrachtbestendig pensioen uit zicht raakt.
geen inkomen meer kan genereren. Dat ontlast werkgevers/opdrachtgevers en bevordert een gezonde doorstroming waarin oud tijdig plaats maakt voor jong . (3) De pensioenverzekering moet bewerkstelligen dat ouderen na pensionering niet meer ten laste blijven komen van de werkgever/opdrachtgever waar zij tot pensioendatum hun arbeid leverden. (4) En de pensioenverzekering moet bewerkstelligen dat ouderen geen beroep hoeven te doen op sociale voorzieningen, omdat zij te weinig inkomen hebben. We zien dus een combinatie van individueel belang, werkgeversbelang en maatschappelijk belang. Er is geen enkele reden dit doel (voor het aanvullend pensioen) ter discussie te stellen. De AOW is alleen voor de lagere inkomens een redelijke inkomensbescherming, maar aanvullend beroep op sociale voorzieningen voor grotere uitgaven is vaak al nodig. Verder neemt het belang van een goed pensioen toe, omdat het individu meer zal moeten bijdragen aan de stijgende zorgkosten. Het doel blijft, maar vraagt een ander, eigentijds, huis.
In 1952/53 wordt de Pensioen- en spaarfondsenwet van kracht, de voorganger van de pensioenwet. Deze wet schrijft voor wat de pioniers al verstandig vonden, pensioengelden worden verplicht buiten de onderneming gebracht. Daarenboven moet deze wet borgen dat de pensioentoezegging door de werkgever kan worden nagekomen zodat de werknemer er op kan rekenen. Er komen voorschriften voor het solide beleggen en er moet voldoende vermogen zijn ter dekking van de toegezegde pensioenen. Pensioen is defined benefit geworden (fundament 3). De inkomensvervanging moet duren zolang het individu leeft. Nederland heeft een lange annuïteiten historie en de pensioenwet schrijft levenslange pensioenen voor (fundament 4).
ARTIKEL
De sterk makende fundamenten1 Terug naar het eind van de 19de eeuw. De industriële revolutie brengt een kentering met zich op de arbeidsmarkt. Werkgevers beginnen ondernemingen met fabrieks- en kantoorpersoneel en op grote schaal verenigen werkgevers zich in bedrijfstakken. Wat blijft is dat vooral mannen werken als kostwinner voor hun gezin en werknemers veelal hun hele werkzame leven in dienst zijn van de onderneming. Jacques van Marken (Gist- en spiritusfabriek in Delft, inmiddels onderdeel van DSM), de broers Philips en de broers Stork zijn zich bewust van het feit dat hun werknemers op enig moment te oud zijn om te werken en zij verzekeren zichzelf en hun werknemers via een pensioenregeling tegen dit risico van het wegvallen van inkomen uit arbeid. De pensioenregeling voorkomt dat de werknemer moet terug vallen op sociale voorzieningen. Het doel van het pensioenhuis is dus al door deze pensioenpioniers geformuleerd.
In 1949 werd de Wet Verplichtstelling Bedrijfstakpensioenfondsen van kracht. Deze wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mogelijkheid een verplichtstelling van regeling en bedrijfstakpensioenfonds te verlenen als werkgevers en werknemers in een bedrijfstak daarom vragen. Onderdeel van deze wet is de zogenoemde doorsneesystematiek. Zowel de pensioenopbouw als de premie zijn leeftijdsonafhankelijk (doorsnee). Dat betekent dat jongeren, voor wie de pensioenopbouw nog weinig kost vanwege de lange beleggingshorizon, een deel van hun premie overdragen aan de oudere actieven voor wie de pensioenopbouw veel meer kost. En het betekent dat werkgevers met een jong werknemersbestand solidair zijn met werkgevers met een ouder werknemersbestand. Deze grote verplichtstelling is in combinatie met de doorsneesystematiek een belangrijke fundament (6). De combinatie verschaft brede toegang voor werknemers en werkgevers op gelijke voorwaarden en zonder toetredingsdrempels. Juist ook voor de vele kleine werkgevers in een bedrijfstak is dit een uitgelezen weg om een goede pensioenregeling te bieden aan hun werknemers. De combinatie voorkomt free-rider gedrag en concurrentie op pensioenkosten tussen werknemers en werkgevers en voorkomt dat werkgevers elkaar beconcurreren op jonge voor
Om het huis te funderen zetten zij in eerste instantie vier stappen. Arbeid werd niet alleen beloond met loon voor nu maar ook met loon voor later, de pensioenpremie (fundament 1). De premies worden buiten de onderneming gebracht in een apart fonds, het pensioenfonds. De premies worden belegd en zo draagt rendement bij aan een goed pensioen. Daarenboven voorkomt dit dat de gepensioneerde ten laste blijft komen van de onderneming en daarmee zijn pensioen afhankelijk is van het voortbestaan en de bedrijfsresultaten van de onderneming (fundament 2). 1 Tamerus, J. H., Defined Ambition, 2011 geeft uitgebreid inzicht in de ontwikkeling van ons pensioenstelsel en brengt de houdbaarheidsvragen in kaart.
3
ARTIKEL
Daar zijn na verloop van tijd nog drie fundamenten bij gekomen. Algemeen gebruik werd dat de lonen werden verhoogd bij het klimmen van de ervaring en als gevolg van de welvaartsgroei, al dan niet het gevolg van inflatie, die voortkwam uit de industriële revolutie. Deze voorlopers op pensioengebied namen daarom de eindloongedachte als vertrekpunt. De pensioenopbouw wordt inkomens gerelateerd. Het pensioen sluit aan bij het laatstverdiende loon waardoor het bestedingsniveau na pensionering op peil kon blijven (fundament 5). Rond 1970 is het inkomens gerelateerde pensioen op eindloonniveau de algemeen geldende norm geworden.
in vastgoed en aandelen hun intrede. In de jaren ’90 gaan pensioenfondsen asset-liability management (ALM) gebruiken om hun beleggingsbeleid vorm te geven dat zo goed mogelijk aan beide doelstellingen tegemoet komt. De verplichtstelling maakt het ook mogelijke hoog renderende illiquide beleggingen aan het spectrum toe te voegen voor meer rendement en betere risicospreiding met een beter pensioenresultaat voor dezelfde premie als gevolg. Desalniettemin is de beleggingsspagaat een feit en is de afweging tussen zekerheid (het kunnen nakomen van het tot dat moment toegezegde nominale pensioen) en indexering (het op peil houden van de aanspraken en lopende pensioenen) sindsdien een voortdurende vraag op elke bestuurstafel en leidt deze tot fricties tussen het pensioenveld en de wetgever/toezichthouder. De deelnemers en gepensioneerden merken van het risico niet veel, defined benefit betekent dat de werkgever garant staat voor de zekerheid en dat de premie eventuele schokken opvangt.
Na de tweede wereldoorlog werd Nederland weer opgebouwd. Tot aan 1960 zien wij een economische groei die zijn weerga niet kent. Enerzijds komt dat door de groeiende wereldeconomie. Anderzijds door een nieuwe sociaaleconomische orde. Daarin is de overheid actief en vinden overheid, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties elkaar in samenwerking en overleg. Keerzijde was een oplopende inflatie. De loonontwikkeling bleef daarbij eerst nog beperkt. In de tweede helft van de jaren ’50 gaan de lonen echter harder stijgen dan de prijzen en groeit ook de individuele welvaart. Na 1960 treedt een kentering op. In de eerste helft van de jaren ‘60 en tussen 1968 en 1973 is nog sprake van forse groei. Maar daartussen en vooral daarna zakt die groei weg. Belangrijke ontwikkeling is echter het ontstaan van een loongolf. Loonrondes van meer dan 10% zijn eind 60-er en begin 70-er jaren het gevolg. Onvrede heerst bij werknemers over de in hun ogen geringe reële inkomensverbetering en vakbonden ontworstelen zich aan de strakke centrale regie. De grote krapte op de arbeidsmarkt als gevolg van de sterke economische groei doet werkgevers gehoor geven aan de looneisen. In het eindloonsysteem worden deze loonsverhogingen via de backservice automatisch vertaald in aangroei van de pensioenaanspraken zodat het pensioen blijft aansluiten bij het laatstverdiende inkomen. De ingegane pensioenen smelten in reële termen echter als sneeuw voor de zon. Duidelijk wordt dat koopkrachtbehoud moet worden toegevoegd aan het instrumentarium om de economische en sociale zelfstandigheid van ouderen ook na pensioeningang te borgen (fundament 7). Uit de geschiedenis van de Philips-pensioenfondsen2 leren we dat de wens van een inkomens gerelateerd koopkrachtbestendig pensioen omwille van de betaalbaarheid het rendement behoeft van zakelijke waarden. Dus zonder risico kunnen deze sterkmakers niet worden gerealiseerd. Tot dan toe beleggen pensioenfondsen voornamelijk in langlopende staatsleningen, de zekerheid in termen van het kunnen nakomen van het tot dat moment toegezegde nominale pensioen staat voorop. Omwille van het kunnen indexeren doen in de jaren ’70 geleidelijk beleggen
Verbouwing omwille van demografische en financiële houdbaarheid In 1996 vraagt het eerste kabinet Kok aan de SociaalEconomische Raad (SER) advies over de houdbaarheid van de AOW en het aanvullend pensioen. De demografische houdbaarheid van pensioenstelsels is op de Europese agenda gezet. Vanaf dat moment zetten achtereenvolgende kabinetten in op langer werken, met name van ouderen, als antwoord op een stijgende levensverwachting. De spiraal van de open einde regeling (d.i. langer leven is langer en dus duurder pensioen) moet worden doorbroken. Het zal echter tot 2006 duren voordat de overheid via de fiscale regels3 de VUT en het daarvoor in een aantal regelingen al in de plaats gekomen prepensioen (beide betreffen grofweg pensionering vóór de AOWgerechtigde leeftijd van 65 jaar) fiscaal ontmoedigt, wat leidt tot afschaffing ervan (verbouwing 1). Dit vergroot de houdbaarheid maar bracht wel een nieuwe dimensie in het houdbaarheidsdebat, de houdbaarheid tussen de generaties. De afschaffing gaat gepaard met een ruime overgangstermijn. Deze afbouw moet echter gefinancierd worden uit premie. En dus betaalt een generatie mee die er zelf niet meer van profiteert. We noemen deze eenzijdige solidariteit pervers. Ook de eindloonregeling is een open einde regeling, de indexeringscomponent daarin is onvoorwaardelijk. De dotcomcrisis (2001-2003) is nodig om regelingen en masse om te zetten naar middelloonregelingen met expliciet voorwaardelijke indexering. De financiële 3 Voor het aanvullend pensioen geldt de zogenoemde omkeerregel. De pensioenpremie is aftrekbaar en de pensioenuitkering is belast. Daartoe stelt de fiscale wetgeving wel grenzen aan de fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw.
2 Nederveen Meerkerk, E. van en J. Peet, ‘Een peertje voor de dorst’, Geschiedenis van het Philips Pensioenfonds, Amsterdam, 2002.
4
SECTION ARTIKEL
ARTIKEL
pensioen goedkope werknemers. De verplichtstelling verschaft schaal van collectiviteit voor lage kosten en het dragen van risico’s en verschaft continuïteit die het mogelijk maakt ook toekomstige generaties in de risicodeling te betrekken en om lange termijn belegging strategieën te voeren met ook illiquide beleggingen voor meer rendement. Een bijkomende reden voor de invoering van het doorsneesysteem is destijds geweest het ook aan oudere werknemers en hun werkgevers de gelegenheid te bieden alsnog betaalbaar een redelijk pensioen op te bouwen.
niet teveel risico genomen in het beleggingsbeleid? Een belangrijk deel van het antwoord zit in de beschreven beleggingsspagaat en rentespagaat. We willen in het contract én nominale zekerheid én indexering of te wel koopkrachtbescherming, dat gaat niet samen. Zowel het toenmalige kabinet als de in de Stichting van de Arbeid (StvdA) verenigde organisaties van werkgevers en werknemers als de door het kabinet ingestelde commissies Goudswaard en Frijns kwamen tot deze conclusie. Het kabinet stelde dat beloven van nominale zekerheid beter moest worden nagekomen met hogere buffers, maar had ook nadrukkelijk oog voor de indexeringswens (als passend voor de levenslange economische en sociale zelfstandigheid van ouderen) en het risico dat daarvoor nodig is. Het beloofde een tweede spoor in de wetgeving voor op indexering gerichte maar dan wel ‘zachte’ contracten, later genoemd het reële contract. Zo’n contract stuurt op een reële pensioenambitie zonder nominale zekerheid en communiceert daarover dan ook duidelijk. De indexeringsambitie moet dan worden ingeprijsd in de premie, er zijn geen buffereisen, schokken als gevolg van beleggingsrisico’s worden direct maar geleidelijk in de aanspraken (positieve en negatieve indexering) verwerkt. De commissie Goudswaard stelde de houdbaarheid van het stelsel nadrukkelijk ter discussie. Om het stelsel weer demografisch en financieel houdbaar te maken moet het niveau van de pensioenopbouw omlaag en/ of moet de zekerheid omlaag en moet langer leven vertaald worden in langer werken en dus in een met de levensverwachting mee stijgende pensioenleeftijd. De premie is aan z’n plafond en het premiestuur is door de doorzettende vergrijzing geen stuurmiddel meer om schokken ten gevolge van de risico’s op te vangen. De commissie beval aan om de sterkmakers collectiviteit, solidariteit en verplichtstelling wel te behouden (de aanbevelingen moesten het kunnen blijven uitnutten ervan juist mogelijk maken), maar tegelijkertijd wel meer inzichtelijk te maken hoe risicodeling de individuele eigendomsrechten beïnvloedt. Het vertrouwen in de afspraken behoeft dat meer individuele inzicht. De commissie Frijns beval aan het risicomanagement onder het beleggingsbeleid te versterken en het risicoprofiel meer risico gedreven dan rendement gedreven in te richten. De sociale partners in de StvdA sloten in 2011 eerst onderling en vervolgens met het kabinet een pensioenakkoord. Daarin kozen zij voor langer werken en dus een met de levensverwachting stijgende AOWen pensioenleeftijd en voor de route van het zachte reële contract. Zekerheid (en daarmee defined benefit) is een doodlopende weg, koopkrachtbehoud vraagt verantwoord risico.Zo lag er een prima verbouwingsplan. De verbouwing is echter zeer gemankeerd uitgevoerd. Achtereenvolgende kabinetten hebben doorgepakt op de AOW- en pensioenleeftijd. De AOW-leeftijd wordt in een aantal stappen verhoogd tot 67 jaar en gaat daarna meegroeien met een stijgende levensverwachting. Via opnieuw, net als in 2006 bij de VUT, de fiscale
Verbouwing 3 kondigt zich dan ook al snel aan. De krediet crisis slaat hard toe en legt de demografische en financiële onhoudbaarheid bloot. Ook de spanning tussen de generaties komt nadrukkelijk boven. Moet de premie omhoog om de tekorten weg te werken (niet in het belang van jonge deelnemers en toekomstige generaties) of moeten de aanspraken worden gekort (niet in het belang van oudere deelnemers en gepensioneerden, alhoewel zij in feite de eigenaren zijn van het probleem; maar dat is hen nooit verteld, want het was toch defined benefit?!). Het toenmalige kabinet stelde drie vragen: is het toezichtkader (FTK) wel goed? Is het contract wel toekomstbestendig? Wordt
5
ARTIKEL
ARTIKEL
houdbaarheid wordt daardoor vergroot. De keerzijde is dat indexering een expliciet stuurmiddel wordt voor pensioenfondsen. Daarmee komt de beleggingsspagaat, de afruil tussen rendement (indexering) en risico (nominale zekerheid) meer op het bord te liggen van de deelnemers en gepensioneerden. Het debat over rendement en risico en de afweging op de bestuurstafel wordt bovendien meer op scherp gezet. De dotcom crisis is (mede) aanleiding de Pensioenen spaarfondsenwet te herzien, het tot eind 2014 geldende financiële toetsingskader (FTK) wordt eind 2006 van kracht. De nominale zekerheid (het kunnen nakomen van de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken) en daarmee het defined benefit karakter dient nadrukkelijk het vertrekpunt te zijn. Dat betekent dat risico nemen omwille van indexering die nominale zekerheid niet mag bedreigen.Voor het risico moet een solvabiliteitsbuffer worden aangehouden die uit premie moet worden gefinancierd. Hoe meer risico, hoe hoger de vereiste buffer. Ook moeten de nominale pensioenaanspraken, zijnde de verplichtingen, gewaardeerd worden op marktwaarde conform de nominale rentetermijnstructuur op de swapmarkt. Tot dan toe werd gewaardeerd op een vaste door de wetgever gemaximeerde rentevoet. Dat bracht een tweede dilemma of spagaat op de bestuurstafel, de vraag of en in welke mate het marktrenterisico moet worden afgedekt. Nominale zekerheid pleit voor afdekken, maar dat betekent dat inflatierisico wordt open gezet en indexering uit beeld raakt en vice versa. Ook moet voortaan een trendmatige stijging worden voorzien en ingeprijsd in de pensioenpremie en de voorziening. Per saldo betekent deze verbouwing dat de demografische en financiële houdbaarheid er juist op achteruit gaan. Het inprijzen van een langleventrend leidt niet tot langer werken maar maakt pensioen juist duurder. Dat doet ook de buffereis. De overgang op marktwaardering maakt de beweeglijkheid van de dekkingsgraad, en dus de pensioenuitkeringen, en van de premie juist groter. Bovendien is de beweging ook nog eens pro-cyclisch. Het pensioenstelsel is daarmee een instabiele verstorende factor voor de Nederlandse arbeidsmarkt en economie geworden. Verbouwing 2 is daarmee mislukt.
geen beleggingsrisico meer kan worden genomen na pensionering en er dus ook geen koopkrachtbehoud kan zijn. Maar ook dat al eerder richting de pensionering risico wordt afgebouwd om het marktrisico bij de omzetting te verkleinen. En dat betekent ook een minder hoog pensioen. Rendementsverlies dus van twee kanten. Ook dat woont niet goed. Nieuwbouw op bestaande fundamenten De demografische en financiële houdbaarheid zijn ook met het nieuwe FTK niet adequaat opgelost. Daarenboven dient zich nu ook de economische en maatschappelijke houdbaarheidsvraag op. Het ondernemend vermogen moet omhoog. De dynamiek in de economie en op de arbeidsmarkt moeten omhoog. Dat is ook goed voor het pensioen. Pensioen wordt immers verdiend uit investeren en risico nemen. Het betekent wel dat de continuïteit van bedrijfstakken en ondernemingen steeds minder vanzelfsprekend is, de economische levensduur van ondernemingen wordt onzeker en korter. Dat vraagt ook aanpassingen van de werkenden die uit arbeid hun beloning en hun pensioen verdienen. De leef- en arbeidspatronen worden steeds pluriformer. We kennen een-, tweeen anderhalf verdieners. We kennen werknemers in loondienst, flexwerkers in wisselende dienstverbanden, zelfstandigen die uren aanbieden, zelfstandigen die in een onderneming vermogen opbouwen en wisselingen tussen loondienst en zelfstandig zijn. De individuele burger moet pensioen begrijpen, het moet passen op zijn leefpatroon en ideeën voor zijn oude dag en het moet hem niet belemmeren op de arbeidsmarkt. Daarenboven is het vertrouwen in het pensioenstelsel ver te zoeken. Inzicht in de eigen situatie binnen een collectief en transparantie over de spelregels in het pensioenfonds moeten dat vertrouwen weer terug brengen. De uitdaging is het stelsel aan te passen aan de eigentijdse wensen en ontwikkelingen zonder de sterk makende fundamenten te veel te ontkrachten en daarmee het risico te lopen om het zicht op een breed toegankelijk en betaalbaar koopkrachtbestendig pensioen te verliezen. Ieder voor zich, allemaal te weinig moeten we zien te voorkomen. Mijn bouwtekening voor een eigentijds pensioenhuis waarin het goed samen wonen is, ziet er als volgt uit.
Risicodeling vervangt zekerheid als fundament Nu omwille van de demografische en financiële houdbaarheid de werkgever zich moet terug trekken als risicodrager en ook toekomstige deelnemers en jongeren die risico’s niet zondermeer op zich nemen, moeten de risico’s voortaan tussen deelnemers en gepensioneerden worden gedeeld.Het fundament van de zekerheid kan het huis niet meer schragen. Risicodeling wordt nog meer dan voorheen de spil voor een voor opeenvolgende generaties goed pensioenresultaat en daarmee een belangrijk fundament. Defined benefit transformeert tot collective defined contribution. Daarvoor geldt het slecht bewoonbare FTK-huis. Of de overstap wordt gemaakt naar een premieregeling. In de huidige premieregelingen is het ieder voor zich. Het rust niet op het fundament van risicodeling. Wettelijk is voorgeschreven dat op pensioendatum het kapitaal wordt omgezet in een levenslange nominale harde annuïteit. Dat betekent in het bijzonder dat
1. Iedere werkende bouwt verplicht pensioen op. We hebben allemaal een morele verplichting naar de maatschappij om geld opzij te zetten voor de oude dag om onnodig beroep op sociale voorzieningen te voorkomen. En we weten dat dat zonder verplichting niet of te weinig gebeurt. De beloning uit arbeid, of die arbeid nu wordt geleverd in loondienst aan een werkgever of als zelfstandige aan een opdrachtgever, kent een opslag voor pensioenopbouw, het uitgestelde loon. Bovendien past het in een dynamische arbeidsmarkt niet dat werknemers en werkenden elkaar beconcurreren dan wel zich tegen elkaar
6
ARTIKEL
ARTIKEL
wetgeving is de pensioenleeftijd in het aanvullend pensioen op 67 gesteld met ingang van 1 januari 2015. Bovendien is, omwille van de overheidsfinanciën, de fiscaal toegestane pensioenopbouw per diezelfde datum verlaagd. Dat deel van de aanbevelingen van de commissie Goudswaard en van het pensioenakkoord is (meer dan) gerealiseerd. Alhoewel de ook afgesproken flexibilisering van de AOW-leeftijd er niet komt. Een wettelijk kader voor het zachte reële contract komt er echter vooralsnog niet. Het nieuwe FTK dat per 1 januari 2015 geldt, is een tussenweg tussen het harde nominale en zachte reële contract. Uit het oude FTK is de nominale zekerheid overgenomen en verzwaard. Er moeten hogere buffers worden aangehouden, er moet in een kortere periode worden hersteld na een schok en er mag minder snel worden geïndexeerd. Duidelijk heeft het kabinet, tegen de wens van de sociale partners in de StvdA en tegen de aanbevelingen in van de commissies Goudswaard en Frijns gekozen voor nog meer nominale zekerheid. Aan de andere kant is uit het modelontwerp voor het zachte reële contract overgenomen dat schokken geleidelijk mogen worden genomen waardoor grote kortingen niet snel meer zullen voor komen. Dit laatste is gunstig voor ouderen, het minder snel indexeren juist niet. Gesteld wordt dat de hogere buffers en het minder snel indexeren gunstig zijn voor jongeren. Maar zo simpel is het niet. Een stelsel met meer nominale zekerheid is juist voor jongeren een stelsel met een heel dure schijnzekerheid. Zij zitten juist niet te wachten op zekerheid maar zijn gebaat bij rendement uit risico om de premie te drukken en om hun pensioenopbouw de inflatie te laten bijhouden. Het verbouwde huis dat het nieuwe FTK oplevert, is geen huis voor jongeren en toekomstige generaties en, mede door de lage dekkingsgraden van de pensioenfondsen woont het voor de ouderen ook niet prettig. Indexering zal nog lang op zich laten wachten. Zij moeten hopen op een lang aanhouden van de lage inflatie.
laten uitspelen op de pensioencomponent in de arbeidsbeloning. We behouden een sterkmaker die we aanpassen aan de veranderingen op de arbeidsmarkt.
wordt wat wordt overgeboekt naar of juist uit de collectieve buffer. Dit brengt pensioen bij de burger. Hij ziet welk stuk in het collectief van hem is en wat daar mee gebeurt. Hij ziet wat de risicodeling voor hem betekent én hij ziet wat de invloed is van langer leven, van rente en inflatie, van schokken op de financiële markten en van bestuursbesluiten over de regels van risicodeling en wijzigingen daarin. Risico’s en bestuurlijke impact krijgen een gezicht voor het individu. Maatwerk in risico vindt plaats via life-cycle defaults en eventuele keuzevrijheid via toegestane varianten daarop. Verdere flexibiliteit (wonen, studie, eigen onderneming) is mogelijk, maar terughoudendheid hierin is als gezegd belangrijk. Omzetting van het vermogen naar annuïteiten vindt al dan niet naar keuze geleidelijk plaats. Dat zijn variabele annuïteiten, waarin schokken in de levensverwachting en op financiële markten via de collectieve risicodeling gelijkmatig worden doorgevoerd. Zo kunnen ook na pensioeningang individu en maatschappij voordeel blijven behalen uit rendement.
2. Pensioen is voor later. Een van de belangrijkste waarborgen in de pensioenwet is dat voor pensioen bestemd vermogen buiten de onderneming wordt gebracht. Dat betekent dat we ons wel twee keer moeten bedenken over het inzetten van pensioengeld voor nu, voor het eigen huis en voor het opzetten van een eigen bedrijf. En pensioen is in beginsel een levenslange uitkering, de morele verplichting betekent dat het niet te vroeg op is. Daarom moeten we ook op dit punt terughoudend zijn met naar voren halen van het pensioen voor aflossing van een eigen huis of zorgaanpassingen in dat huis. We behouden een sterkmaker die noopt tot terughoudendheid op de wens tot keuzevrijheid en een integrale benadering van pensioen, wonen en zorg.
6. We handhaven de ruimte voor een werkgever om een eigen solidariteitskring voor zijn werknemers te organiseren en de ruimte voor werkgevers en werknemers in een bedrijfstak om een verplichtstelling aan te vragen voor een eigen solidariteitskring. Daar waar dit niet het geval is, stort een werkgever of opdrachtgever een minimaal voorgeschreven premie-inleg in een privaat nationaal pensioenfonds of een APF4 naar het Engelse succesvoorbeeld van automatic enrollment. Een belangrijke oplossing voor kleine werkgevers, flexwerkers en zelfstandigen. Een sterkmaker die verder wordt versterkt. Continuïteit kan zo ook voor deze groepen worden gerealiseerd, nodig om de welvaartswinst van schaal en collectieve risicodeling te incasseren.
4. We blijven pensioen collectief organiseren met risicodeling. Deze sterkmaker heft marktfalen op, langlevenrisico en inflatierisico zijn niet of nauwelijks op de financiële markt te verhandelen. Risicodeling via collectieve buffers dempt grote schokken op de financiële markten. Dat zorgt voor een goed en vooral stabiel pensioen voor elke generatie en heeft een dempende anticyclische werking op de economie. We weten uit de gedragseconomie dat mensen ongelukkiger worden van verlies dan gelukkiger worden van winst. Anders gezegd: de meerwaarde van een gouden rollator valt in het niet bij de malheur van een droge boterham. Een collectief maakt het mogelijk om passend in te grijpen na onvoorziene omstandigheden, de ‘unknown unknowns’, en het evenwicht op een voor alle betrokkenen accepta¬bele wijze te herstellen. En collectieve risicodeling genereert de risicocapaciteit om het gewenste lange termijn beleggingsbeleid te voeren.
7. Dit verbouwde huis blijft gegrondvest op een solide inkomensafhankelijke en welvaartsvaste AOW. Wel wordt ook deze gemoderniseerd door een flexibele uittreedleeftijd te introduceren en een deeltijd AOW. Als destijds overeengekomen tussen sociale partners en het toenmalige kabinet in het pensioenakkoord van 2011. De fiscale omkeerregel blijft in tact maar wordt van een opbouwfacilitering omgevormd naar een premiebudget. Pensioen opbouwen doe je samen door risico te nemen omwille van een betaalbaar inkomens gerelateerd en koopkrachtbestendig pensioen en die risico’s naar
5. We stappen over van aansprakenopbouw (uitkeringsovereenkomst) naar vermogensopbouw (premieovereenkomst). Iedere werkende heeft een individuele pensioenrekening in een collectieve solidariteitskring. Op die rekening worden premie en rendement bijgeschreven en worden risicopremies voor overlijdensdekking (optioneel) en dekking van arbeidsongeschiktheid (verplicht) afgeboekt. Inzichtelijk
draagkracht evenwichtig over alle generaties met elkaar 4 Het Kabinet heeft op 19 december het wetsvoorstel Algemeen Pensioenfonds (APF) naar de Tweede Kamer gestuurd. Een APF kan een belangrijke rol spelen bij het kunnen blijven organiseren van collectiviteit en risicodeling. Daarvoor is wel nodig dat ook verplicht gestelde bpf-en in een APF mogen worden gehangen.
7
ARTIKEL
ARTIKEL
3. We (blijven) beleggen vanuit een lange termijn strategie met als focus een betaalbaar koopkrachtbestendig pensioen. Dat vraagt geld verdienen met geld of, anders gezegd, niet door sparen maar door investeren realiseren we een goed pensioen. Bovendien zijn pensioenfondsen daardoor leverancier van duurzaam en maatschappelijk in te zetten risicodragend kapitaal. Een sterkmaker, goed dus voor de deelnemer en goed voor de BV Nederland.
OVER DE AUTEUR
Op 19 december 2014 heeft de staatssecretaris de plannen naar de Tweede Kamer gestuurd om de huidige premieovereenkomsten sterk te verbeteren. Ook na pensioendatum mag beleggingsrisico worden genomen en dat betekent ook dat het al vroegtijdig afbouwen van risico niet meer nodig is. Om dat beleggingsrisico te kunnen dragen, mogen schokken worden uitgesmeerd en mag beperkt collectief risico worden gedeeld. Dit is een belangrijke verbetering. Het laat opnieuw zien dat risico nemen loont voor een inkomens gerelateerd en koopkrachtbestendig pensioen, maar dat risicodeling een belangrijk fundament is ter vervanging van het fundament van de zekerheid (fundament 3). Risicodeling moet het fundament leggen onder inkomens gerelateerd, koopkrachtbestendig en levenslang. Een belangrijke uitdaging is een evenwichtige invulling van deze risicodeling van beleggingsrisico, inflatierisico en langleven risico. De verplichtstelling kan daarbij de toegang zijn tot een breed risico draagvlak, dat zo mogelijk ook toekomstige generaties in die risicodeling betrekt. Het pensioenfonds in zijn kracht als interne markt voor risicodeling. De stap die de staatssecretaris nu heeft gezet met de verbeterde premieovereenkomst gaat niet ver genoeg, maar is een betere stap naar een houdbaar pensioenstelsel dan het nieuwe FTK. Hopelijk komt er de wettelijke ruimte om langs deze route een mooi houdbaar pensioenhuis te bouwen.
Jan Tamerus (1953) is actuaris en sinds 1986 werkzaam in de pensioenwereld en bij PGGM. Bij PGGM is hij Master Actuariaat&ALM en gespecialiseerd in de financiële houdbaarheid van het pensioencontract. Hij is verantwoordelijk voor de advisering van het pensioenfonds Zorg&Welzijn inzake de financiële opzet, de beleggingsstrategie en de financiële houdbaarheid van het pensioencontract. Daarnaast is Jan Tamerus sinds 1992 pensioenadviseur van de Vakcentrale voor Professionals (VCP, voorheen MHP) en lid van de werkgroep pensioenen van de Stichting van de Arbeid. Jan Tamerus is af en toe namens de werknemers lid van een SER-commissie die een pensioenadvies uitbrengt. Zo was hij lid bij het SER advies Werken aan Zekerheid (1997), en het SER advies Nieuwe Pensioenwet (2001) en het Aanvullend advies Nieuwe Pensioenwet (2002). En hij is nu lid van de SER commissie die een advies schrijft over de toekomst van het pensioenstelsel. Jan Tamerus studeerde actuariële wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Tot voor kort was hij deeltijddocent pensioenfinanciering aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is op 22 juni 2011 gepromoveerd op Defined Ambition. In zijn proefschrift pleit hij voor een op een reëel pensioen geënt pensioencontract met voldoende zekerheidswaarborgen maar geen garanties, dat transparant is over de risico’s van exogene ontwikkelingen, die incorporeert en evenwichtig toedeelt aan jong en oud. Jan Tamerus was actuaris van het jaar 2012.
8
ARTIKEL
ARTIKEL
te delen. Individueel waar het kan, collectief waar dat verstandig is en solidair waar dat wordt geaccepteerd. De overgang op vermogensopbouw betekent een fors transitievraagstuk. De doorsneesystematiek wordt afgeschaft en db/cdc-fondsen worden gesloten, waarbij al dan niet naar individuele keuze reeds opgebouwde aanspraken worden omgezet in vermogen. En er komt een pensioenplicht voor alle werkenden. Dit vereist een grote inspanning van alle partijen. De staatssecretaris heeft A gezegd met het opstarten van een pensioendialoog. Het is te hopen dat zij straks ook B zegt om de noodzakelijke ruimte te bieden en de transitie mogelijk te maken. Als het lukt, staat er een eigentijds pensioenhuis waarin individuen een vereniging van eigenaren vormen en het bestuur de leefregels uitvoert, in het bijzonder de regels met betrekking tot de gezamenlijke pot, de collectieve buffer. En ja, als de pot leeg is, moet eenieder bijlappen.