Samenvatting ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ Bureau Frontlijn heeft zich toegelegd op de ontwikkeling van een methodiek die achterstandsgroepen laat meegroeien. Dit gebeurt vanuit de frontlijngedachte: de relatie tussen burger en bestuur staat centraal; van daaruit wordt gedacht, gehandeld, georganiseerd en gestuurd. In het ontwikkelde programma ligt de focus op het ontwikkelen van capaciteiten om mee te draaien in de complexe samenleving anno 2008. In lijn met Van den Brinks gedachtegoed (2006): alleen door het opbouwen van sociaal en cultureel kapitaal kan burgerschap ontwikkeld worden en zijn mensen in staat mee te draaien in een bureaucratische samenleving. ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ is een methodiek die hier handen en voeten aan geeft. De methodiek volgt twee sporen: de lijn ‘Praktijkbegeleiding’ en de lijn ‘Onderwijs Moeder en Kind’. Beide zijn in eerst instantie geënt op het geven van educatie aan gezinnen met minstens één kind onder de vier jaar. Selectie gebeurt niet op signaal; gezinnen worden actief benaderd om te participeren. In het spoor ‘Praktijkbegeleiding’ staat routine brengen in het huishouden centraal. Zeer pragmatische hulpverlening wordt geboden op de vijf verschillende leefvelden.
interactie-activiteiten. En moeders krijgen een theoretisch kader aangereikt, dat ze in staat stelt zelf de bij hun kind passende ontwikkeling te stimuleren. De ontwikkelde methodiek is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar vroegtijdige interventie en risicofactoren in opvoeding. Het programma ontwikkelt zich door en naar aanleiding van wetenschappelijke inzichten.
In het spoor ‘Praktijkbegeleiding’ staat routine brengen in het huishouden centraal. In deze notitie wordt de insteek van het door Bureau Frontlijn ontwikkelde programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ helder. De notitie bevat een theoretische onderbouwing voor de werkwijze van het programma. Gestart wordt met een schets van de problemen waaruit de methodiek is ontwikkeld. Na de theoretische onderbouwing leggen we uit volgens welke methodiek het programma werkt. Dit gebeurt respectievelijk voor de lijnen ‘Praktijkbegeleiding’ en ‘Onderwijs voor moeder en kind’.
In het spoor ‘Praktijkbegeleiding’ staat routine brengen in het huishouden centraal. Zeer pragmatische hulpverlening wordt geboden op de zes verschillende leefvelden. In het spoor ‘Onderwijs Moeder en Kind’ krijgen moeders opvoedingsondersteuning door middel van praktische 1
Ten geleide Voor u ligt de methodiekbeschrijving van het programma ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ dat ontwikkeld is door Bureau Frontlijn, Gemeente Rotterdam. Het ontwikkelen van deze methodiek vond plaats in opdracht van het college van burgemeester en wethouders en de stuurgroep Sociaal. Deze methodiekbeschrijving dient een drieledig doel. Ten eerste is het stuk een beschrijving van een succesvol programma dat achterstandsgroepen laat meegroeien. Daarnaast heeft deze methodiekbeschrijving als doel de lezer uit te nodigen tot meedenken over hulpverlening gericht op achterstandsgezinnen. Tenslotte wil het stuk dat voor u ligt uitnodigen tot debat. Vanuit deze doelstelling is dit stuk met een kritische noot geschreven. Aandacht voor kinderen in achterstandssituaties is een plicht die de overheid serieus moet nemen (denk aan het sociale isolement waarin mensen verkeren door schulden). Daarom is het noodzakelijk om ter discussie te stellen waar we op grote schaal mee bezig zijn en kritisch te kijken naar een ieder die bij de problematiek betrokken is.
In deze methodiekbeschrijving wordt kritiek gegeven op de hulpverlening in Rotterdam anno 2008. Het stuk is echter niet bedoeld als aanklacht. De kritiek is níet alleen gericht op individuele hulpverleners in het veld, maar vooral op de verkokering, gecreëerde processen en smalle geldstromen. Hierdoor worden hulpverleners belemmerd in een brede totaalaanpak van de problemen waardoor gezinnen niet geholpen worden en uiteindelijk achterstanden niet weggewerkt worden. Dit resulteert onder meer in een grote leegloop bij hulpverlenende instanties: hulpverleners zijn al op jonge leeftijd afgemat. Illustratief hierbij is dat hulpverleners tijdens gesprekken met ons zélf aangeven dat zij meer ‘handen op de werkvloer’ willen hebben en ontevreden zijn over de wijze waarop ze hun werk moeten doen. Wat maakt nu het verschil? Volgens Bureau Frontlijn is nabijheid het sleutelwoord. De methodiek richt zich op de algehele thuissituatie van gezinnen waar sociaal-economische problemen diepgeworteld zijn. De methodiek kijkt breed en wil in een totaalaanpak capaciteiten van gezinnen ontwikkelen. De overtuiging dat iedereen zich kan ontwikkelen staat centraal. Iedereen is zélf de motor voor de eigen ontwikkeling. Bureau Frontlijn houdt hier door uitvoering van de methodiek ‘Meegroeien met Achterstandsgroepen’ een vonkje bij.
Barend Rombout September 2008
2
De methodiek van ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ is toegepast in ‘het Moeder en kindprogramma’ in Pendrecht. Afgelopen jaar heb ik deelnemers van dat project twee keer ontmoet. De eerste keer toen ze net waren gestart, de laatste keer aan het einde van de begeleidingsperiode. De verhalen van de vrouwen raakten mij, de ontwikkeling die ze inmiddels hadden doorgemaakt was indrukwekkend. Wat ik zag in de methodiek is dat ondersteuning door Bureau Frontlijn begint met een duidelijke focus op verbetering van de leefsituatie van de gezinnen. Vervolgens wordt een volgorde gekozen die ertoe leidt dat eerst de ‘boel op orde wordt gebracht’. Dat kan variëren van een kleed op de vloer via ordening van de administratie tot beveiliging van het keukenkastje; gewoon doen wat gedaan moet worden. De afspraken met reguliere hulpverleners worden zo gemaakt dat men samenwerkt in het perspectief van een betere leefsituatie. Tenslotte laten de mensen van Bureau Frontlijn zien dat ook de houding van de hulpverlener cruciaal is. Mensen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid, ze in hun kracht zetten, de stappen praktisch en overzichtelijk maken en ook niet-professionals inschakelen. In de tafelranden van het systeem leer je het best wat beter moet. De ervaringen van Bureau Frontlijn zijn een rijke bron van kennis voor beleid en praktijk in de hulpverlening aan andere gezinnen. Jantine Kriens Wethouder zorg, welzijn en maatschappelijke opvang in Rotterdam
De mensen van Bureau Frontlijn laten zien dat ook de houding van de hulpverlener cruciaal is.
3
We gaan je schuiven… Ter illustratie: twee casussen. In deze introductie willen de auteurs van dit stuk schetsen wat de aanpak van Bureau Frontlijn zo uniek en succesvol
Casus 1 Alleenstaande (Somalische) moeder woont met haar vijf kinderen(geboren in ’87, ’89, ’91, ’96 en 2005) in de woning. Tijdens het eerste bezoek viel op dat de woning zeer karig was ingericht. De kinderen van moeder wonen allen nog thuis.
maakt. Vorenstaande introductie wil u als lezer prikkelen te luisteren naar het tegengeluid van een organisatie die zich inzet voor een samenleving waar professionals weer verantwoordelijkheid durven te nemen voor de belangen van burgers. Een organisatie die streeft naar autonome profes-
Moeder spreekt zeer gebrekkig Nederlands. Tijdens het eerste huisbezoek fungeerde de dochter (geboren in 1987) als tolk. Tijdens dit gesprek geeft moeder aan moeite te hebben met de opvoeding van haar kinderen. De oudste zoon van moeder is vaak niet thuis en kom vaak alleen om thuis te slapen. Deze zoon is in het verleden in aanraking geweest met justitie en wordt nu begeleid door jeugdreclassering. De jongste zoon van moeder heeft een taal- spraakontwikkelingsstoornis en moet worden doorverwezen naar het speciaal basisonderwijs. Op basis hiervan heeft de Intern Begeleider van de huidige basisschool het gezin doorverwezen naar het programma ´Praktijkbegeleiding´.
sionals die aanwezig durven te zijn, initiatieven durven te nemen en durven in te grijpen in het dagelijks leven van mensen1. In deze introductie wordt geschetst hoe dit binnen de methodiek ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ plaatsvindt. Bij Bureau Frontlijn staat het geven van maatschappelijke hulp en het stimuleren van maatschappelijke ontwikkeling centraal. Dit gebeurt niet alleen vraaggericht, maar ook ongevraagd en onaangekondigd. De ervaring leert dat de vraaggestuurde, niet-outreachende hulpverlening anno 2008 in Nederland geregeld tekortschiet; een grote groep Rotterdammers lijkt weg te zakken door een gebrek aan sociaal en cultureel kapitaal. De (simpele) conclusie na vele gesprekken met burgers is dat een grote groep burgers niet zelfsturend is en dat zij zich niet zelf ontwikkelen, omdat zij niet beschikken over de capaciteiten om dat te doen. Het college van B&W accepteert niet dat burgers hierdoor ‘wegzakken’ en biedt hulp door een proactieve aanpak waar professionals letterlijk én figuurlijk naast de burger staan. Burgers voelen zich gesterkt door de aanpak van Bureau Frontlijn waar het uitvoeren van acties centraal staat (niet praten maar doen). Als voorbeeld twee casussen die illustreren dat in gezinnen heel vaak sprake is van een dermate zorgwekkende situatie dat het uitvoeren van acties ‘noodzaak’ is. Denk daarbij aan acties als het inzichtelijk maken van in- en uitgaven, het samen regelen van een inboedel (een bed voor iedereen), aanschaffen van speelgoed voor de kinderen en het laten participeren van moeder in een (door Bureau Frontlijn opgezet) onderwijsprogramma.
Moeder toont zich weinig betrokken in relatie tot de school(opleiding) van haar kinderen: moeder kan niet aangeven welke opleidingen haar kinderen volgen. Verder geeft moeder aan moeite te hebben met de opvoeding van de kinderen, denk hierbij ook aan de oudste zoon waar moeder weinig tot geen zicht op heeft en die de woning als slaapplek gebruikt. Tijdens het bezichtigen van de woning is opgevallen dat de bedden van ieder gezinslid erg vervuild zijn. Verder ogen alle kamers zeer rommelig ( m.u.v. de kamer van de oudste dochter). De drie oudste kinderen van moeder hebben een eigen slaapkamer. De twee jongste kinderen slapen samen met moeder op één kamer. Moeder geeft tijdens het eerste gesprek aan geen enkel inzicht te hebben in haar financiële situatie. Moeder geeft aan veel schulden te hebben, maar weet niet wie haar schuldeisers zijn. Moeder houdt op geen enkele manier haar administratie bij (en heeft dan ook geen papieren die ze kan tonen). Conclusie: na het eerste gesprek met de moeder van dit gezin maken we op dat er sprake is van een zeer zorgwekkende opvoed- en opgroeisituatie voor (jonge) kinderen. Denk hierbij aan armoede binnen het gezin, géén sociale participatie van moeder (mede bemoeilijkt door het niet- spreken van de Nederlandse taal), een zoon die in aanraking is geweest met justitie en een onhygiënische woonsituatie. Het bieden van passende hulp is urgent.
1) De auteurs van dit stuk beroepen zich in deze introductie op het boek ‘Ontregelen’ van Jos van der Lans (2008).
4
baan, etc is zeer stroef verlopen, maar hij lijkt nu alles op orde te hebben.
Casus 2 Het gezin (moeder, vader en 6 kinderen) woont in een 4-kamerappartement met een redelijke staat van onderhoud. Het huis is slecht geventileerd, het is erg heet binnen. Het huis is niet schoon maar wel opgeruimd, het gezin heeft last van muizen. Er zijn diverse mankementen (open stopcontacten en niet weggewerkte gasslang).
Zoon (17) zit op het Albeda, college en loopt stage. Doet het aardig. Pas opgepakt voor beschuldiging van verkrachting. Moet nog voorkomen. Zoon (11) is niets mee aan de hand. Invloed van oudere broers is alleen niet goed
Gezin wil graag verhuizen naar een nieuw en schoner huis vanwege ziekte jongste zoon (astma). Bovendien maken ouders zich zorgen over hun zoons die overlast veroorzaken in de buurt en waar zij geen overwicht op hebben.
Zoon (4) heeft flinke astma. Is vorig jaar opgenomen geweest (IC) omdat vader niet met medicatie kon omgaan. Behandelend arts heeft toen Jeugdzorg/Raad ingeschakeld.
Moeder schat het maandelijkse inkomen op 600 euro (na aftrek ziektekostenverzekering en betalingsregeling SZW). Vader is overdag alleen thuis met 2 kleinste kinderen van 2 en 4 jaar. Vader wil het graag allemaal goed doen (met name de opvoeding van de de oudste drie zoons), maar hij kampt naar eigen zeggen met opvoedingsproblemen. Moeder zit met handen in het haar (ook over haar man) en heeft slapeloze nachten. Jongens zwerven in de avond ( en soms ’s nachts) op straat.
Dochter (2), geen geconstateerde problemen, gaat 4 dagen in de week naar peuterspeelzaal. Het gezin is aangemeld voor schuldhulpverlening. De Stichting Mee begeleidt gezin hiermee. Deze stichting is betrokken geraakt bij het gezin via de Jeugdzorg die door de behandelend arts van de zoon van 4 jaar is ingeschakeld. De Kredietbank Rotterdam is actief binnen het gezin, er blijft 100 euro per week over om van te leven. Moeder werkt als verzorgende in verpleegtehuis. Vader wil op lange termijn ook werken, maar geeft aan dat hij nu nog voor zijn jongste kinderen wil zorgen zo lang ze niet allemaal naar de basisschool gaan.
Situatie rondom kinderen: Moeder en vader hebben samen 6 kinderen. Vader heeft nog een dochter van 27 die niet thuis woont. Drie oudste zoons (17, 19, 21) staan op de Dosa-lijst. Zij zijn frequent in aanraking geweest met jusititie:
Conclusie: De opvoedingssituatie binnen het gezin is problematisch. Met de oudste 3 zoons gaat het niet goed. Met de jongste drie zijn vooralsnog geen problemen. De administratie van het gezin is niet in orde. Het gezin maakt geen gebruik van voorzieningen. Ouders tonen de wil om te gaan werken, maar lijken in de opvoedingssituatie niet daadkrachtig genoeg te zijn.
Zoon (21) zit op mbo (Zadkine - B2TF). Gaat beginnen met project Sportstewart (Spartastadion). Maar laat niets van zich horen en komt afspraken niet na. Is een probleem thuis, zorgenkind van moeder. Zoon (19) is afgelopen januari uit de Hartelborgt (rijksinrichting voor jeugdigen) gekomen. Woont nu op eigen kamer in Feijenoord. Organiseren van kamer, uitkering,
De werkwijze van Bureau Frontlijn steunt op de idee van ‘eerst samen en dan zelf’. Binnen de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ doen hulpverleners niets vóór, maar alles samen met gezinnen. Dat dit werkt, illustreert onderstaand citaat uit een interview met een moeder:
gekomen en het was gewoon… ik wíst waarom de dingen zo gebeuren, wat ik moet doen… en ze hadden me niet gezegd ‘ja kom we doen alles voor je’, ze hebben gewoon gezegd. Je moet hier gaan. zo en dat moet jezelf doen volgen. Ze hadden gezegd: we gaan het niet voor je doen, je moet het zelf doen. Dat leren. We gaan je schuiven. En dat hebben ze gedaan en nu ben ik niet meer in een uitkering. Ik heb nu een baan, ik ben nu manager… ik heb m’n huis gekregen afgelopen maandag … m’n schulden heb ik zelf opgelost.. gelukkig heb ik niet meer terug hoeven gaan naar de schuldhulpverlening, dus ja.. dat had ik zelf geregeld..”
“Ja, ja ik heb ervaring gekregen dat instanties willen je niet zo graag helpen… als er problemen komen dan zeggen zij.. zelf uitzoeken enne… met mij was het meer dat.. ja ik wist niet de procedures hier in Nederland.. op de Antillen zijn ze heel anders. Toen Bureau Frontlijn was langs5
Dat Bureau Frontlijn vanuit een andere visie intervenieert binnen gezinnen zorgt voor frictie; de nieuwe manier van
Bureau Frontlijn streeft continu, vanuit het idee van Frontlijnsturing, naar grote betrokkenheid en het stimuleren
werken wordt niet zelden als paternalistisch of bemoeizuchtig weggezet. Bureau Frontlijn werd en wordt gecon-
van medewerkers van de organisatie en naar het vooruithelpen van burgers in achterstandswijken. Daar is veel
fronteerd met de vraag of het recht op privacy niet te sterk wordt geschonden. Bescherming van de privacy van men-
moed en initiatief voor nodig. Een gemakkelijke weg is het niet; zo dicht op de huid van mensen keuzes maken is voor
sen is vooral een blokkade die de hulpverlening zichzelf
hulpverleners vele malen realistischer en ingrijpender dan beslissingen uitvoeren die gemaakt worden in kantoor-
oplegt terwijl het uitwisselen van informatie een vitaal belang kan dienen wanneer het gaat om crisissituaties van
complexen. Maar door, gevraagd of ongevraagd maar altijd in dialoog met de burger, hulp te bieden wordt Rotterdam
gezinnen met jonge kinderen. In november 2007 was Bureau Frontlijn in de media nadat de Rotterdamse Ombudsman aan de bel had getrokken na een vijftigtal klachten. Dat Bureau Frontlijn zich als doel stelt misstanden aan te pakken maar tegelijkertijd door sociale programma’s achterstandsgroepen wil laten meegroeien, is in het geschil met de ombudsman maar matig belicht. Bureau Frontlijn laat zich niet leiden door angst voor bemoeizucht en het schenden van privacy. In de optiek van Bureau Frontlijn leidt dat vaak tot voorzichtigheid, besluiteloosheid en verwaarlozing. Moeders geven tijdens gesprekken aan dat maatschappelijk werkers, gezinsvoogden en jeugdhulpverleners vaak niet echt ‘aanwezig’ zijn in de hulpverleningsrelatie. Door de ervaringen van de vele afgelegde huisbezoeken kan wat ons betreft de teleurstellende conclusie worden getrokken dat de hulpverlening in Rotterdam er niet in slaagt pragmatische hulp te bieden en mensen in achterstandswijken verder te helpen. Na bestudering van casussen is gebleken dat de situatie niet daadwerkelijk verbetert, ondanks de vaak jarenlange inmenging van professionele hulpverlening. Door de verkokering en meerdere hulpverleners in één casus lijkt er soms sprake van sociale besmetting: de ander doet het wel. Dat druist in tegen Artikel 19 van het Internationale Verdrag van de rechten van het Kind:
een mooiere stad waarin iedereen mee kan doen en waar kinderen een gezonde start hebben en een eerlijke kans hebben op een goede ontwikkeling. Dat gezinnen met de methodiek van Bureau Frontlijn geholpen zijn staat vast. Evaluaties in de vorm van interviews met gezinnen bevestigen dit.
Dat gezinnen met de methodiek van Bureau Frontlijn geholpen zijn staat vast.
Artikel 19: De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, zolang het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. (IVRK, Artikel 19)
6
Aanleiding en visie 1.1. Aanleiding
28 procent onder migranten beduidend hoger. Daarnaast
In zijn boek ‘Culturele contrasten - Het verhaal van de migranten in Nederland’ schetst hoogleraar maatschappe-
heeft 25 procent van de autochtone huishoudens een gezamenlijk inkomen dat lager ligt is dan € 1200 netto
lijke bestuurskunde Gabriel van den Brink (2006) hoe in Nederland een samenleving is ontstaan waarin geen
per maand. Bij de migranten ligt dat aantal op gemiddeld 52 procent. Bij sommige groepen, zoals Marokkanen en
sprake is van ‘samen’-leven, maar waar sprake is van een gelaagde structuur waar geen of weinig verticale etnisch-
Antillianen ligt het rond 59 procent. • Een aantal mentale verschillen bemoeilijkt het onderlinge
overschrijdende contacten plaats vinden. Pogingen tot sociale en culturele ‘mix’ in de verschillende Rotterdamse
verkeer: opleiding, onderwijs, participatie. Hoogopgeleide burgers zien maatschappelijke veranderingen vaak als
wijken lijken uit te draaien op meer gesegregeerde woon-
positief en voelen zich daardoor niet bedreigd in hun
vormen. Achterstandsgroepen lijken in Rotterdam door het ijs te zakken. De afstand tussen de achterstandsgroepen en de middenklasse wordt steeds groter. De angst bestaat dat er een onoverbrugbare kloof ontstaat wanneer men kijkt naar de sociale- en sociaal economische positie van deze twee groepen.
morele of politieke overtuigingen. Voor laag opgeleide burgers ziet de zaak er anders uit. Zij vinden diversiteit en dynamiek bedreigend en reageren daarop niet zelden met autoritair, repressief of xenofobisch gedrag. Gegeven het grote aantal laag opgeleide Rotterdammers is het niet vreemd dat zij een paar jaar geleden zo fel op de toegenomen diversiteit en dynamiek hebben gereageerd.
Er is volgens Van den Brink binnen achterstandsgroepen vaak sprake van geen/ weinig aansluiting op het proces van modernisering. Met andere woorden: er is sprake van zwak ontwikkeld burgerschap door een tekort aan sociaal en cultureel kapitaal. Concreet houdt dit in dat het sommige mensen veel moeite kost aan de hoge eisen van het moderne leven te voldoen en dat zij hun identiteit eerder bij de eigen etnische groep zoeken dan bij de Nederlandse staat. Er kunnen in iemands leven tal van personen en omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat sociaal of cultureel kapitaal wordt opgebouwd. Dat kapitaal is - hoe bescheiden ook- van doorslaggevende betekenis wanneer men in een vreemde en vaak bedreigende omgeving terechtkomt, waar oude regels of reflexen niet langer werken, terwijl men een eigen koers moet uitzetten. Van den Brink geeft een samenvatting van processen die het sociale weefsel aantasten en daarmee het gevoel van onveiligheid verergeren: • Problemen bij de onderlinge communicatie door het niet of gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal. • Veel migranten houden er in het dagelijks leven normen, waarden en gedragingen op na die onmiskenbaar afwijken van datgene wat veel Nederlanders normaal vinden. • De wijken waar de migranten wonen kenmerken zich veelal door een groot aantal verhuizingen. • Er spelen economische factoren mee. De sociale betrokkenheid staat onder druk in wijken waar een groot aantal gezinnen een lage sociaaleconomische status heeft. Deze gezinnen gaan vaak gebukt onder criminaliteit, pedagogische problemen, illegale handel of drankmisbruik. Veelzeggende cijfers: 6 procent van de Rotterdammers heeft zich als werkloze ingeschreven, dat aandeel ligt met
De directe aanleiding voor het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ is het gerapporteerde gebrek aan capaciteiten binnen gezinnen om gebruik te maken van bestaande voorzieningen (op basis van afgenomen interviews) om (onder meer) de sociaaleconomische status van het gezin te verbeteren. Hierbij gaat het om migranten, maar ook om (autochtone) gezinnen met een lage sociaaleconomische status. De praktijk wijst uit (zie Bijlage 2, illustratie intakeverslagen) dat (veelal) moeders die aan het hoofd van een gezin staan niet weten hoe ze bijvoorbeeld een belastingaangifte kunnen doen of Bijzondere Bijstand kunnen aanvragen. Moeders geven aan gemotiveerd te zijn zelfstandig hun thuissituatie te verbeteren, maar geven tegelijkertijd aan niet de ‘knowhow’ te hebben hoe dit aan te pakken. Deze constatering heeft geleid tot het besef dat er binnen gezinnen dringende behoefte is aan een programma waarin gezinnen met jonge kinderen begeleid en geholpen worden in de ontwikkeling van hun capaciteiten. In dit licht heeft Bureau Frontlijn het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ ontwikkeld, dat bestaat uit twee sporen.
Het eerste spoor Vanuit de contacten met de doelgroep (moeders met jonge kinderen) kwam naar voren dat de moeders zelf niet in staat zijn hun thuissituatie te verbeteren. Het ontbreekt de moeders aan capaciteiten om sociale en persoonlijke barrières te nemen en de ‘juiste’ keuzes te maken. Dit gebrek aan capaciteiten wordt versterkt door de werkwijze van de 7
sociale organisaties en instanties die zich kenmerkt door het onvoldoende outreachend zijn, ‘smalle’ taakopvattin-
van vroegtijdig ingrijpen boven interventies op latere leeftijd in gezinnen waar sprake is van problematische opvoe-
gen, verkokerde inzet en onvoldoende onderlinge afstemming. Deze groep maakt geen of onvoldoende gebruik van
dingssituaties. Hierover in het theoretisch kader meer (hoofdstuk 3). De integrale redenering achter de ontwik-
voorzieningen. Doordat er voor deze groep vanuit de betrokken diensten en organisaties geen adequate zorg
kelde methodiek is dat binnen achterstandsgezinnen een proces doorlopen moet worden dat bestaat uit drie fasen:
bestaat, verarmen deze gezinnen. Het programma ‘Prak-
het A-B-C’tje (figuur 2). Deze drie fasen zijn mede gestoeld op het gedachtegoed van Maslow (1972) die stelt dat er
tijkbegeleiding’, hier aangeduid als ‘het eerste spoor’, is in september 2007 van start gegaan. In dit programma wor-
sprake is van een behoeftehiërarchie; een persoon kan pas
den gezinnen op zeer pragmatische wijze begeleid in de verbetering van hun thuissituatie. Hierbij speelt het huis-
groeien als fundamentele behoeften minimaal bevredigd zijn. De drie ‘hogere behoeften’ (sociaal contact, waarde-
houden, de opvoeding en het wegnemen van risicofactoren
ring & erkenning, zelfontplooiing) worden geblokkeerd wan-
in de opvoed - en opgroeisituatie een grote rol.
neer aan de meer ‘lagere behoeften’ (primaire biologische behoefte en de behoefte aan bestaanszekerheid) (zie Figuur 1) niet is voldaan.
Het tweede spoor Naar aanleiding van deze problematiek is Bureau Frontlijn in 2006 begonnen met het (deel)programma ‘Onderwijs’. Dit programma vormt het zogenaamde ‘tweede spoor’ binnen ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’. Via onderwijsgroepen worden op dit moment in Pendrecht, IJsselmonde en Kralingen-Crooswijk moeders sámen met hun kinderen onderwezen vanuit een breed perspectief. Centraal hierbij staat de interactie tussen moeder en kind. Daarnaast richt het programma zich op verbetering van de zelfredzaamheid van de moeder en de stimulering van de ontwikkeling van het kind. Nu helder is vanuit welke problematiek het programma is ontwikkeld en uit welke twee sporen de ontwikkelde methodiek bestaat, wordt nu nader ingegaan op de insteek van het programma ‘Meegroeien achterstandsgroepen’.
Figuur 1. De behoeftehiërarchie naar Maslow (1972)
Zelfontplooiing Behoefte aan Waardering en erkenning Behoefte aan sociaal contact Behoefte aan veiligheid en zekerheid Lichamelijke behoeften In dialoog met de burger (die in de Frontlijnsturing centraal staat) komt veelvuldig naar voren dat mensen ervaren dat 1) lichamelijke behoeften, 2) behoeften van veiligheid en 3) behoeften aan sociaal contact niet zijn voldaan. Dat impliceert volgens de ontwikkelaars van de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ dat het te kort door de bocht is om de focus bij achterstandsgroepen te sterk te leggen op het participeren op de arbeidsmarkt. In de praktijk gebeurt het (te) vaak dat mensen de overstap naar betaald werk maken, maar door een slechte thuissituatie zich niet kunnen redden. Concreet: mensen komen bijvoorbeeld verder in de schulden wanneer aan betaalde arbeid begonnen wordt wanneer er (nog) geen stabiliteit is in de thuissituatie van het gezin. Binnen de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ staat daarom centraal dat de overgang naar betaald werk pas gemaakt wordt wanneer enerzijds het huishouden op orde is en anderzijds risicofactoren in de opvoeding beperkt aanwezig zijn.
1.2. Visie Bureau Frontlijn heeft zich toegelegd op de ontwikkeling van een methodiek die achterstandsgroepen laat meegroeien. Centraal daarbij staat het ontwikkelen van vaardigheden en capaciteiten om mee te draaien in de complexe samenleving anno 2008. In lijn met van den Brinks gedachtegoed (2006): alleen door het opbouwen van sociaal en cultureel kapitaal kan burgerschap ontwikkeld worden en zijn mensen in staat mee te draaien in een bureaucratische samenleving. De veelgehoorde opvatting dat migranten en achterstandsgroepen met het verstrijken van de tijd als vanzelf hun weg in de moderne maatschappij vinden, moeten we in het licht van onze bevindingen (zie Bijlage 2) als naïef verwerpen. De ontwikkelde methodiek wil proactief interveniëren in zogenaamde achterstandsgezinnen. Met als uiteindelijk doel: kinderen laten opgroeien in een omgeving met zo weinig mogelijk risicofactoren. Interventie gebeurt in gezinnen met jonge kinderen. Er bestaat consensus over de noodzaak
Vanuit deze visie is een model opgesteld dat centraal staat binnen de methodiek. Dit is het zogenaamde ABC-model. 8
Hieronder wordt geschetst wat hier inhoudelijk mee bedoeld wordt.
• die bijdragen aan betere schoolprestaties van de kinderen (bijvoorbeeld de ouderbetrokkenheid van moeders vergroten).
In de eerste fase (A) gaat het erom dat urgente problematiek binnen de thuissituatie wordt opgelost. Gezinnen be-
Figuur 2a. Het ABC model.
schikken nu over de noodzakelijke voorzieningen (zoals de inrichting van de woning, levensonderhoud). De ingrediën-
Lichamelijke behoeften
ten die in fase A moeten worden verzameld, hebben te maken met het voorzien in primaire levensbehoeften.
Veiligheid en zekerheid
Wanneer deze primaire levensbehoeften zijn vervuld en het huishouden op orde is, kan de mate van stress in de gezin-
Sociaal contact
nen worden verminderd. De gezinnen kunnen in dat geval
Waardering en erkenning
doorstromen naar de volgende fase. Dit is de fase waarin de opvoeding van de kinderen binnen het gezin in beeld komt. Pas wanneer de opvoeding naar tevredenheid van ouders verloopt en risicofactoren tot een minimum zijn beperkt, kunnen de ouders van het gezin ‘verder’ kijken naar de volgende fase. Dit is de fase waarin het gezin actief kan participeren in de samenleving. In deze fase staat (zicht op) werk centraal. In figuur 2a wordt het A-B-C’tje binnen het perspectief van de piramide van Maslow geplaatst.
Huishouden
Opvoeding Werk
Zelfontplooiing
Figuur 2b. Het ABC-model in relatie tussen programma ‘Onderwijs Moeder & Kind’ & ‘Praktijkbegeleiding’
De werkwijze van Bureau Frontlijn bestaat uit een unieke methode. In wijken, die gekenmerkt worden door allerlei achterstandsproblemen, worden huisbezoeken uitgevoerd. Weerstand, zoals het niet binnen laten, wordt zelden ondervonden. Dit komt doordat Bureau Frontlijn met concrete programma’s en handvatten komt en daarmee bewoners een reëel perspectief kan bieden. In het verleden zijn deze bewoners vaker bezocht door allerlei verschillende diensten van de gemeente. Veelal beloofden ze van alles, maar kwam er in de praktijk weinig van terecht omdat diensten weer afhankelijk zijn van andere diensten. Met de dialoog als uitgangspunt wil het programma ‘Praktijkbegeleiding’ voortbouwen op de capaciteiten die gezinnen al hebben en dié capaciteiten ontwikkelen die gezinnen nodig hebben om hun algemene leefsituatie te verbeteren en risicofactoren in de opvoeding te beperken. In het licht van verschillende risicofactoren die zich binnen gezinnen kunnen manifesteren valt aan de volgende capaciteiten te denken: • de fysieke omgeving van het gezin verbeteren (denk bijvoorbeeld aan routine hebben in het huishouden) • uiteindelijk zorgen voor een hogere sociaaleconomische status van gezinnen (denk aan het bijhouden van een kasboek en zo inzicht verkrijgen in (vaste) in- en uitgaven) • uiteindelijk zorgen voor sociale participatie van alle gezinsleden (denk bijvoorbeeld aan zelfstandig kinderen lid kunnen maken en houden van een sportclub)
Nu de insteek van het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ helder is, wordt vervolgd met het uiteenzetten van een theoretisch kader waarin naar voren komt waarom de focus binnen het programma ligt op 1) het ontwikkelen van capaciteiten bij gezinnen 2) vroegtijdige interventie 3) routine in het huishouden en 4) interactie tussen moeder en kinderen.
9
Theoretisch kader 2.1.Het ontwikkelen van capaciteiten
voor zich’). Dit laatste punt ligt in lijn met de gedachte van ‘frontlijnsturing’ waarbij prikkels uit de praktijk aan-
Het ontwikkelen van capaciteiten gebeurt wanneer helder is wélke capaciteiten bij de participerende moeders niet
knopingspunten vormen om (hernieuwde) invulling te geven aan ‘beleid’ op een hoger niveau.
aanwezig zijn. Door de huisbezoeken wordt duidelijk dat moeders gemotiveerd zijn zelfstandig hun situatie te verbeteren, maar niet de kennis en vaardigheden hebben hun situatie zelfstandig te verbeteren. In dit licht is het triade-
Poiesz stelt dat bij gedrag de drie factoren tegelijkertijd gelden en dat de invloed van elke afzonderlijke factor zeer
model van Poiesz (1999) relevant. Het Triade-model van Poiesz biedt een eenvoudig en breed toepasbaar systeem
groot is. Poiesz geeft daarnaast aan dat het model niet statisch is: de waarden kunnen veranderen in positieve en
voor de verklaring, beïnvloeding en voorspelling van ge-
negatieve zin. Bovendien stelt hij dat motivatie de belang-
drag. Het model gaat uit van de veronderstelling dat gedrag het gevolg is van de samenhang tussen drie vaste hoofdoorzaken:
rijkste factor is, omdat mensen het inzetten van hun capaciteit zullen laten afhangen van hun motivatie. Deze drie constateringen ondersteunen de werkwijze van het programma in die zin dat: • de invloed en inzet per factor significante gevolgen kan hebben voor het resultaat • de inzet op de gebieden ‘capaciteit’ en ‘gelegenheid’ binnen het totaalplaatje grote vooruitgang kan betekenen omdat de ‘motivatie’ vaak al inherent aanwezig is binnen de gezinnen • de aanwezige motivatie veel perspectief biedt voor het ontwikkelen van capaciteiten
Figuur 3. Het triade-model van Poiesz
Motivatie
2.2. Vroegtijdige interventie In dit hoofdstuk wordt gestart met de introductie van het begrip ‘risicofactor’. De onderkenning van risicofactoren binnen de opvoeding en – vooral - het beperken en elimineren van risicofactoren in de opvoeding van jonge kinderen staat binnen het gehele programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ centraal. Na een introductie van het begrip wordt aan de hand van een wetenschappelijk kader uiteengezet waarom het belangrijk is vroegtijdig ‘aan de slag te gaan’ met risicofactoren in de opvoeding van (jonge) kinderen.
Capaciteit
Gelegenheid
• Motivatie: De mate waarin een persoon belangstelling heeft voor (het resultaat) van het gedrag. Bij de gezinnen zien we dat er een intrinsieke behoefte bestaat om hun huishouden op orde te krijgen en hun kinderen op te kunnen voeden. • Capaciteit: Capaciteit is gedefinieerd als de mate waarin iemand beschikt over de fysieke/mentale mogelijkheden en hulp(middelen) om het gedrag te vertonen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kennis, ervaring, vaardigheden, geld, instrumenten, informatie. Hier ligt een bron van aanknopingspunten waarop de hulpverlening binnen het programma op gebaseerd is. • Gelegenheid: de factor gelegenheid is tenslotte de mate waarin de omgeving het gedrag (on)mogelijk maakt. Hier ligt een aanknopingspunt voor de signaalfunctie binnen het programma. Wanneer gemeentelijke organisaties en instanties op dit punt aanwijsbare barrières en obstakels opwerpen, wordt dit op actieve en illustratieve wijze aan deze instanties kenbaar gemaakt (‘de casussen spreken
Risicofactoren Het blijkt (Hermanns, 1998) dat het van groot belang is om (het risico op) een opgroei -of opvoedprobleem vroegtijdig te signaleren. Bij vroegtijdige signalering speelt het concept ‘risicofactor’ een belangrijke rol. Een risicofactor wordt gedefinieerd als “een kenmerk van kinderen (bijvoorbeeld een moeilijk temperament) of ouders (bijvoorbeeld geen of laag opleidingsniveau), een omstandigheid (bijvoorbeeld leven in armoede) of een gebeurtenis (bijvoorbeeld een overlijden) waarvan in goed opgezet onderzoek duidelijk is geworden, dat er een verband bestaat met latere, minder wenselijke ontwikkelingsuitkomsten van welke aard dan ook” (Hermanns, 1998). 10
Uit onderzoek blijkt steeds weer dat er een rechtlijnig, lineair verband bestaat tussen het aantal risicofactoren in de
perspectief is voorschoolse educatie een betere investering dan het lager onderwijs en is het lager onderwijs zelf
opvoedsituatie aan de ene kant en de kans dat er een problematische ontwikkelingsuitkomst optreedt. Dit verband is
weer belangrijker dan het middelbaar onderwijs. Omgekeerd laat onderzoek zien dat interventies op latere
aangetoond op het gebied van intelligentieontwikkeling, psychische problemen, gedragsproblemen en delinquentie
leeftijd, bij adolescenten die in hoge mate probleemgedrag en/of crimineel gedrag laten zien, vaak gelimiteerd succes
(Rutter, 1978; Loeber, 1997 in Hermanns et al., 2005). Bij het opzetten van risicofactoren wordt vaak gebruik ge-
hebben. Als voorbeeld: onder jongeren in justitiële behandelinrichtingen is de recidive na vier jaar 63 procent. Reci-
maakt van het sociaalecologisch model van Bronfenbrenner (1986) (Aalbers-van Leeuwen et al., 2002). Omdat dit
dive blijkt verder moeilijk te beïnvloeden en interventies die recidive moeten voorkómen hebben meestal zwakke effec-
model inzicht geeft in de wijze waarop een individu door zijn omgeving wordt beïnvloed wordt deze in Bijlage 1
ten (Gibbons, 1991; Lipsey 1992 in Hermanns et al, 2005).
toegelicht.
Het ‘waarom’ van een vroegtijdige aanpak
Het is aannemelijk te veronderstellen dat zowel kenmerken van het kind als de opvoedingscontext van invloed is op de wijze waarop problemen zich ontwikkelen. De context van het kind speelt een rol in het ontwikkelen van problemen. Veel kinderen die in een andere taal en cultuur opgroeien
Een belangrijke reden om vroeg in te grijpen, is het voorkomen van een negatieve spiraal van psychosociale problemen (bijvoorbeeld van agressie naar problematische sociale relaties) die op latere leeftijd moeilijker zijn om te buigen.
zullen in geval van risicocumulatie eerder problemen hebben met de aansluiting bij het onderwijs in de dominante (Nederlandse) cultuur en taal. Dit is wat er gebeurt wanneer allochtone kinderen uit gezinnen met weinig opleiding en weinig inkomen beginnen in het onderwijs.
Een tweede reden is de bescherming van kinderen die het slachtoffer zijn van kindermishandeling of verwaarlozing. Kinderen hebben het recht dat de mishandeling/ verwaarlozing zo snel mogelijk stopt. Ook hebben zij een verhoogde kans om later externaliserend en internaliserend probleemgedrag te ontwikkelen (Hermanns et al., 2005).
Het belang van een vroegtijdige aanpak Onderzoek op het gebied van ontwikkeling van gedrags- en psychische problemen bij kinderen levert kennis op over de manier waarop ernstige problemen in de ontwikkeling van kinderen ontstaat. Onderzoek laat zien dat probleemgedrag zijn wortels heeft in de kinderjaren (Kovacs & Devlin, 1998; Offord en Bennett, 1994). De ernstigste problemen zijn er niet opeens en ook niet onverwacht. Dit impliceert dat er kansen liggen om vroegtijdig problemen te onderkennen en vervolgens deze problemen te voorkomen (of minder ernstig te laten uitpakken). Het onderkennen van risicofactoren speelt hierin een belangrijke rol. Hermanns et al. (2005) stellen vast dat er wereldwijd een redelijke consensus is ontstaan over de noodzaak van vroegtijdig ingrijpen boven interventies op latere leeftijd. Onderzoeken ondersteunen deze aanname; interventies in gezinnen met kinderen onder de vier jaar zijn het meest effectief (Tremblay, 1995) en Yoshikawa (1994) concludeert dat een interventie vóór de leeftijd van 5 jaar het meeste effect zal hebben. Interventies op jonge leeftijd blijken ook kosteneffectiever dan interventies op latere leeftijd. Op basis van economische studies is een model opgesteld waarin dit inzichtelijk wordt gemaakt; hoe eerder wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van kinderen, hoe groter de opbrengst. Vanuit dit
De auteurs van dit stuk menen samen met Hermanns et al. (2005) dat het signaleren van risico’s op het ontstaan van opvoed- en opgroeiproblemen een kerntaak is voor alle professionals die met kinderen in aanraking komen. Deze taak is zó belangrijk dat het niet uitvoeren daarvan in strijd zou zijn met het Internationale Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Vooral artikel 19 van dit verdrag is in dit licht interessant: Artikel 19: De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, zolang het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft (IVRK, Artikel 19) Wat hier staat is het volgende: de Staat is verplicht om kinderen te beschermen tegen elke vorm van mishandeling door ouders of door andere personen die verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor het kind en om in verband 11
hiermee preventieve maatregelen te nemen en behandelingsprogramma’s op te zetten (Verhellen, 1997)
De gedachte achter het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen- praktijkbegeleiding’ is dat de hulpverlening zijn ogen niet (langer) kan sluiten voor de mate van stress binnen gezinnen waar sprake is van zorgwek-
Samenvattend: het is belangrijk én noodzakelijk dat er aandacht is en interventie plaatsvindt in die gezinnen waar sprake is van (veel) risicofactoren in de opvoedingscontext.
kende opvoed- en opgroeisituaties. Een aanvangsstrategie voor dit programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’
Een opeenstapeling van risicofactoren zorgt voor een verhoogde kans op een problematische ontwikkelingsuitkomst.
is dan ook: het oplossen van urgente problemen in de directe omgeving van gezinnen. Denk bij urgente proble-
In de meeste studies komt naar voren dat de variabelen
men vooral aan een (zeer) inadequaat huishouden. In een omgeving waar sprake is van beperkte financiële middelen
sociale economische status (SES) en culturele/etnische achtergrond samenhangen met het voorkomen van risico-
is het vooral relevant om te kijken naar hoe een (mogelijk) inadequaat huishouden bijdraagt, en misschien een ver-
factoren. Er bestaat consensus over de noodzaak van vroegtijdig ingrijpen boven interventies op latere leeftijd.
sterkend effect heeft op andere problemen die gezinnen in armoede ervaren. Een huishouden is volgens Bartlett (1997) niet alleen een setting waarin een kind opgroeit, maar het huishouden is een mediator tussen kinderen en hun opvoeders. Zowel de sociale als de fysieke omgeving beïnvloeden onafhankelijk en gezamenlijk het opvoedgedrag.
Nu helder geworden is vanuit welk wetenschappelijk perspectief het programma ‘meegroeien van achterstandsgroepen’ is ingericht wordt vervolgens uitgelegd wat de wetenschappelijke basis is voor het programma ‘praktijkbegeleiding’ ( 2.3 en 2.4.) en het programma ‘Onderwijs’ (2.5).
Wanneer ouders niet het idee hebben dat ze het huishouden draaiend kunnen houden, is het zeer aannemelijk dat dit een negatief effect heeft op de socialisatie van kinderen. De woning heeft namelijk een directe invloed op het welbevinden en de fysieke gesteldheid van ouders (en
2.3. Routine in het huishouden Tijdens de pilot-fase van het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ is naar voren gekomen dat bij veel gezinnen veel stress bestaat (Bijlage 1). Tijdens het houden van interviews (intakegesprekken) die gehouden zijn komt veelvuldig naar voren dat bij de gezinnen ‘de rek eruit’ is. Ouders (veelal moeders) van gezinnen geven aan ‘moe’ en ‘hopeloos’ te zijn. Een gevoel van hulpeloosheid en onmacht is van grote invloed op de mate van stress die mensen ervaren (Hermanns, 1998). Dat gevoel van stress (met als oorzaak: een inadequaat huishouden/slechte woonomstandigheden) bij ouders komt meer voor bij gezinnen in armoede. In deze gezinnen is vaak minder sprake van de mogelijkheid tot veranderingen. Het lijkt evident dat dit gevoel van stress in directe mate bijdraagt aan de opvoedingstijl van ouders.
daarmee op de kinderen). Een slechte locatie, te weinig ruimte en een onveilige wijk dragen bij aan een gevoel van stress bij ouders (Aiello, Thompson & Baum, 1985; Evans & Cohen, 1987 in Bartlett, 1997). Hierbij is het belangrijk om het gevoel van onmacht en hulpeloosheid die gezinnen ervaren mee te nemen. Daarnaast wil het programma aansluiten op de diversiteit van gezinnen. Binnen het programma wordt gepoogd de gezinnen niet te zien als ‘gezinnen met problemen’ of ‘probleemgezinnen’. Op die manier zouden bestaande capaciteiten van mensen miskend worden. Het programma wil oog hebben voor dié capaciteiten die de gezinnen al hebben opgebouwd. In het programma wordt ruimte ingebouwd om te zien welke kennis gezinnen al hebben opgebouwd en welke moeilijkheden ze ondervinden bij het realiseren van een gezinsleven en de opvoeding van kinderen. Hierin wordt uitgegaan van het lerend vermogen van ieder mens.
In dit licht volgend citaat: “material conditions that undermine the emotional resources of parents must be taken seriously for their potential contribution to punitive, inconsistent, and neglectful behaviour toward children” (Mc Loyd in Bartlett, 1997, pp. 175)
2.4. Praktijkbegeleiding; een ontwikkel- en emancipatieprogramma
Uit onderzoek blijkt niet alleen dat een slechte woning / het niet adequaat doen van het huishouden zorgt voor stress bij ouders/ verzorgers, maar ook bijdraagt aan weinig energie en depressies bij ouders/ verzorgers. Er is hier sprake van een continue wisselwerking tussen de omgeving en het welbevinden van mensen.
In het programma ‘Praktijkbegeleiding’ staat het ontwikkelen van capaciteiten van mensen centraal. De focus ligt op het verwerven van die kennis en vaardigheden om zelfstandig te kunnen functioneren in een complexe samenleving. 12
Men zou het programma ‘Praktijkbegeleiding’ dan ook kunnen zien als een onderwijsprogramma waarin op een interactieve manier wordt geleerd. Voor een theoretische verantwoording van het belang van interactie voor het leren steunt het programma op de theorie van Vygotsky (1962). Een centraal concept uit Vygotsky's theorie is de 'zone van naaste ontwikkeling'. Vygotsky stelt de zone van de naaste ontwikkeling tegenover het feitelijk ontwikkelingsniveau van een lerende. Dit laatste verwijst naar datgene wat iemand op een gegeven ogenblik reeds zelfstandig kan presteren. Volgens Vygotsky kunnen mensen echter meer dan datgene waartoe ze aan zichzelf overgelaten in staat zijn, op voorwaarde dat ze een zekere hulp krijgen. De zogenaamde zone van naaste ontwikkeling heeft betrekking op déze prestaties en activiteiten die de lerende weliswaar nog niet autonoom kan uitvoeren, maar waarin hij/zij wel slaagt met de nodige ondersteuning van interactie met een meer bekwame persoon. 2.5. Onderwijsprogramma: Interactie tussen moeder en kind Naast de maatschappelijke problematiek die geconstateerd is tijdens de huisbezoeken, behoeft ook de opvoedingssituatie in het algemeen bij deze gezinnen de nodige aandacht. Uit het bovenstaand besproken model van Cameiro en Heckman (2003) blijkt dat vroegtijdige interventie (kosten) effectiever is dan interventies op latere leeftijd. Dit wordt ondersteund door meerdere onderzoeken, onder meer een longitudiaal onderzoek van Lahey, Van Hulle, Keenan, Rathouz, D’Onofrio, Rodgers en Waldman (2008) onder 1863 vrouwen en hun baby’s. Zij vonden dat interventies tijdens het eerste levensjaar een belangrijke preventieve factor zijn bij probleemgedrag op latere leeftijd. Deze vormen van interventie op jonge leeftijd is een belangrijke insteek voor het tweede spoor dat hier besproken wordt: onderwijs voor moeder en kind.
Het doel van het onderwijs binnen het programma is dan om gezinnen (veelal moeders) te begeleiden in het zelfstandig beheersen van de gedragsvormen die zich, op een gegeven moment, in de zone van naaste ontwikkeling bevinden (zie voor voorbeelden activiteiten Figuur 7). Het programma gaat uit van de gedachte dat men de ontwikkeling (van veelal moeders) als het ware voortduwt door nieuwe zones van naaste ontwikkeling te creëren door lerenden te confronteren met nieuwe taken die ze alweer niet zelfstandig aankunnen, maar wel met een zekere ondersteuning. Het is duidelijk dat vanuit zo'n perspectief binnen het programma sociaal, interactief en coöperatief wordt geleerd. Een zone van naaste ontwikkeling, misschien wel één van de belangrijkste, is het sociaal participeren. Uit ervaring blijkt dat veel gezinnen in een sociaal isolement leven. Een centraal uitgangspunt bij het doorbreken van dit isolement is dat er aandacht is voor ‘bridging capital’ (Putnam, 2000). Dan wordt binnen het programma gezocht naar gemeenschappelijke waarden met als doel het slaan van bruggen tussen verschillende bevolkingsgroepen. In de praktijk gebeurt dit onder meer door samenwerking met de vrouwenstudio en door het organiseren van gezamenlijke activiteiten zoals dansles en kookles. Een ander voorbeeld hiervan zijn de zogenaamde ‘frontlijnmoeders’ (zie hoofdstuk 3). Dit staat lijnrecht tegenover het principe van ‘bonding’ waarbij de nadruk komt te liggen op binding in de eigen groep. De culturele contrasten worden hierdoor groter, zoals van den Brink stelt in zijn betoog ‘Culturele Contrasten, het verhaal van de migranten in Rotterdam’ (2006).
Onderzoek wijst uit dat het opvoedingsgedrag van ouders, omgeving en het gezin bepalend zijn voor de ontwikkeling en het schoolsucces van kinderen (zie Borderwijk, Dries, Harkink, Visser, 2007). Het is echter niet voor alle ouders vanzelfsprekend om hun kind stabiliteit en een stimulerende leeromgeving te bieden. Deze gezinnen zouden baat hebben bij ondersteuning in de opvoeding. In 3.1 is het verband tussen de aanwezigheid van risicofactoren in de opvoedingssituatie en een problematische ontwikkelingsuitkomst voor het kind uiteengezet. Berens (2004) concludeert dat een of twee risicofactoren niet erg belastend zijn voor de opvoeding. Bij drie of meer risicofactoren krijgen ouders wel sterk de behoefte aan ondersteuning. Uit een onderzoek van Rigter en Krooneman (2005) onder 200
13
moeders blijkt echter dat de bekendheid van het aanbod van opvoedingsondersteuning slecht is. Vooral Marokkaanse en Antilliaanse moeders weten niet waar ze met hun vragen terecht kunnen. De helft van de Turkse en tweederde van laagopgeleide Nederlandse moeders weet dat ook niet. Onder deze moeders blijkt daarentegen wel vraag naar opvoedingsondersteuning te bestaan. Het bovenstaande laat zien waarom interventie op het gebied van opvoedingsondersteuning noodzakelijk is. De opvoedingsondersteuning die aangeboden wordt in het onderwijs voor moeder en kind richt zich voor een belangrijk gedeelte op de interactie tussen moeder en kind. Goede interactie tussen moeder en kind is een belangrijke voorwaarde voor een veilige hechting van het kind. De bekende Engelse psychiater Bowlby (1983) heeft veel onderzoek gedaan naar het hechtingsgedrag van het kind en de invloed hiervan op het latere leven. Wanneer opvoeders systematisch warm op de signalen van het kind reageren, vormt het kind een veilige hechtingsrelatie. Bij het ontbreken van sensitiviteit in de opvoeding, heeft een kind meer kans op het ontwikkelen van een onveilige gehechtheidrelatie. Bowlby stelt dat een veilig gehecht kind in de voorschoolse periode en tijdens het latere leven betere ontwikkelingskansen heeft dan een onveilig gehecht kind.
Wat nauw samenhangt met de hechtingstheorie van Bowlby is de eerder besproken motivatietheorie van Maslow (1972). Na het niveau van de primaire biologische behoeften (eten, drinken, zuurstof, kleding, onderdak enzovoorts), is binnen het niveau van de veiligheidsbehoeften (niveau 2) de hechtingstheorie cruciaal. Een kind heeft niet alleen maar melk nodig, maar ook warmte, liefde, regelmaat, stabiliteit en rust. Als aan de fysiologische behoeften en aan de veiligheidsbehoeften is voldaan, ontstaat er vertrouwen. Het basisvertrouwen ontstaat in het contact met de verzorger/ster die als voedende en verzorgende persoon de eerste is die veiligheid representeert. Meestal is dat de moeder, zo ook in het onderwijsprogramma voor moeder en kind. Vervolgens breidt dat vertrouwen zich uit en ontstaat er bij een gezonde ontwikkeling ook vertrouwen in zichzelf. Als er hier iets mis gaat in de vorming van het basisvertrouwen ontstaat er een hiaat, dat gevolgen heeft voor het verdere leven. Als er een tekort blijft in het basisvertrouwen zal dit gedurende het hele leven belemmerend werken. Dit vormt dus een belangrijke reden om binnen het onderwijs voor moeder en kind te werken aan een veilige hechtingsrelatie waardoor een basisvertrouwen bij het kind ontstaat.
Wanneer opvoeders systematisch warm op de signalen van het kind reageren, vormt het kind een veilige hechtingsrelatie In de jaren tachtig en negentig werden diverse interventiestudies uitgevoerd, waarbij geprobeerd werd sensitiefresponsief gedrag van moeders te verbeteren. Het uiteindelijke doel was een veilige gehechte relatie tussen moeder en kind te bevorderen. In verschillende onderzoeken werden positieve interventie-effecten gevonden. Interventies leidden tot zowel een hogere sensitiviteit als een groter aantal veilig gehechte kinderen (Riksen-Walraven, 1978; Van den Boom, 1994). Het onderwijsprogramma voor moeder en kind is één van de interventiemethoden die door middel van interactieactiviteiten de relatie tussen moeder en kind verbetert.
14
Methodiekbeschrijving ‘Praktijkbegeleiding’ Het eerste spoor 3.1. Methodiek Gezinnen met jonge kinderen in IJsselmonde en Pendrecht worden bezocht door een klein team van Bureau Frontlijn.
fysieke situatie van de woning als ook de sociaal-economische situatie van de bewoner. Hiervoor wordt een checklist
Tijdens dit huisbezoek wordt een inventarisatie gedaan op de zes leefvelden: Wonen, Werk en Inkomen, Scholing
afgewerkt waarop de leefvelden staan vermeld. Hieronder wordt kort een beschrijving (indicatoren) gegeven wat onder deze leefwerelden verstaan wordt en waar aan-
Gezondheid/hulpverlening, Veiligheid en sociale participatie. Bij een huisbezoek wordt dus gekeken naar zowel de
tekeningen over gemaakt worden (Tabel 1).
1.
Wonen - Conditie van de woning - Inrichting / stoffering /meubilair - Hygiëne - Bewoningsgraad - Aanwezigheid speelgoed - Omgevingsfactoren, zoals geluidsoverlast, buitenruimte, e.d.
2.
Werk en Inkomen - Op welke wijze wordt inkomen gegenereerd - Gebruik van sociale voorzieningen - Uitgavenpatroon - Administratie
3.
Gezondheid/ Hulpverlening - Zorgverzekering - Ingeschreven bij huisarts - Bezoek tandarts - Moederschap / ouderschap - Opvoedingsproblemen - Gezondheid / Voeding - Schulden
4.
Scholing - Opleidingsniveau ouders - Taalvaardigheid / inburgering - Lidmaatschap bibliotheek - Lezen / taalroutine - Scholing kinderen - Relatie met school, van schoolgaande kinderen - Ouderbetrokkenheid - Dagbesteding niet leerplichtige kinderen
5.
Veiligheid - Brandveiligheid - Kindveiligheid - Huiselijk geweld - Veiligheid buurt
6.
Sociale Participatie - Sport - Sociaal netwerk/ vangnet - Gebruik Rotterdampas - Participatie in buurtactiviteiten / vrouwenstudio - Verenigingsleven
Tabel 1. Meervoudig kijken op zes leefvelden.
15
Waar nodig zal acute hulp worden verleend, denk hierbij aan het inschakelen van de Raad van de Kinderbescher-
Figuur 4. Processtappen methodiek ‘Praktijkbegeleiding’
ming of bijvoorbeeld de woningbouwinspecteur. Verdere constateringen op de leefvelden en standaard begeleidingsaspecten zullen met de moeder van het gezin besproken worden. Binnen een week na het huisbezoek worden twee van de studenten en/of vrijwilligers gekoppeld aan het gezin. Deze vrijwilligers zijn bij voorkeur ‘Frontlijnmoeders’, moeders die eerst zelf het programma hebben doorlopen waardoor er een krachtige zelfhulporganisatie ontstaat en het door hun geleerde toegepast kan worden. ’Frontlijnmoeders’ spreken letterlijk en figuurlijk de taal van moeders die nog geholpen moeten worden, dit biedt grote voordelen. De studenten en/of vrijwilligers zullen de besproken punten samen met de moeder afwerken, (leren door (voor)doen). Naast deze punten zullen de standaard begeleidingsaspecten met het gezin worden doorlopen. Denk hierbij aan: schoonmaken, administratie, bibliotheekbezoek, sport, taal, opvoeding, contact met school etc. Elke student/vrijwilliger heeft een caseload van maximaal vijf gezinnen tegelijkertijd.
3.2. Werving gezinnen De selectie van de gezinnen gebeurt primair op basis van de Gemeentelijke Basisadministratie. Hierin worden gezinnen in “achterstandswijken” met kinderen onder de vier jaar geselecteerd, het gezin kan dan natuurlijk ook oudere kinderen hebben. Gezinnen met jonge kinderen die door reeds participerende gezinnen of door instanties worden aangedragen worden ook bezocht. Hierbij is het geen vereiste dat de kinderen onder de vier jaar oud zijn. Ook wordt samengewerkt met organisaties die reeds met het gezin aan de slag zijn.
Fase 1A - Intake In de eerste fase van het programma wordt een totaalscan van de thuissituatie en van het gezin gemaakt. De werkwijze van het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen door Praktijkbegeleiding’ is erop gericht geen fragmentarische hulpverlening te verlenen. Door de interventie wil het programma risicofactoren binnen de gehele opvoed- en opgroeisituatie van kinderen bestrijden of doen afnemen. Een beginsituatie-analyse gebeurt daarom aan de hand van de genoemde zes leefvelden. Het intakeverslag (Bijlage 2) dient als basis voor de actiepunten die centraal staan in de fase ‘Oplossen van acute problemen’. • Tijdsindicatie: het intakeverslag opstellen en het voorbereiden van de begeleiding neemt één week in beslag
3.3. Gestandaardiseerde processtappen Vervolgd wordt met inzichtelijk maken volgens welke stappen het programma ‘Praktijkbegeleiding’ werkt (Figuur 4). Deze stappen worden toegelicht. Hierbij wordt aangegeven wat de tijdsduur van de stappen is.
Fase 1B - Dossiervorming Het dossier wordt gevormd volgens een vaste lay-out. Het volledige dossier bestaat uit het intakeverslag en een casusdossier waarin de begeleidingsaspecten zijn vernoemd en elke week nauwkeurig wordt genoteerd wat er binnen een gezin vanuit het programma heeft plaatsgevonden. 16
• Tijdsindicatie: het startdossier wordt binnen één week
richt zich nu op de eerste doelstelling van het programma namelijk: ”díe capaciteiten bij gezinnen ontwikkelen die hen
opgemaakt.
Fase 2 - Aanvang begeleiding projectmedewerker
in staat stellen zelfstandig de algemene thuissituatie te verbeteren”. Een zeer belangrijk instrument in deze fase is het
Tijdens dit eerste huisbezoek maken projectmedewerkers kennis met gezinnen. Tijdens en vlak na dit kennismakings-
standaardbegeleidingsmodel. Dit instrument is een hulpmiddel voor begeleiders en moeders om de doelstelling
gesprek wordt een begeleidingsplan opgesteld waarin
van routine in het huishouden te behalen. • Tijdsindicatie: voor brengen van routine in het
samen met het gezin actiepunten en langtermijn doelen worden beschreven. Een begeleidingsplan omvat ook een
huishouden en de opvoeding wordt acht tot tien
tijdsschema. • Tijdsindicatie: het eerste vervolgbezoek vindt waar
maanden uitgetrokken.
Fase 6 - Evaluatiegesprek 2
mogelijk plaats binnen één week na de intake.
Tijdens het evaluatiegesprek wordt een interview afgenomen. In dit interview staan de ervaringen van het gezin centraal. Het interview, het dossier en de observaties zijn tijdens dit bezoek een belangrijk instrument in de evaluatie van het gezin. De uitkomsten worden gebruikt om vast te stellen welke capaciteiten zijn verworven en worden toegepast. Ook worden de standaardbegeleidingsaspecten en de uitvoer hiervan besproken. Dit om het besluit te nemen naar de volgende fase te gaan of nog verder te gaan met de begeleiding. Bij de tweede evaluatie is de zelfrapportage van het gezin zelf een belangrijke indicator. Eén van deze interviews is toegevoegd als bijlage (Bijlage 4)
Fase 3 - Oplossing acute problemen In deze uitvoeringsfase worden actiepunten uitgevoerd. Het doel van het uitvoeren van deze actiepunten is het verminderen van stress binnen gezinnen (stress wordt gezien als een zeer groot risicofactor binnen de opvoeding van kinderen, zie Theoretisch Kader). In Figuur 6 ‘tijdsschema binnen de fase oplossing urgente problemen’ staat vermeld - per leefveld – welke problemen zich kunnen manifesteren en binnen welke tijd een oplossing gevonden moet zijn. De lijst is gebaseerd op de meer dan zestig gezinnen die al deelnemen aan het programma ‘Praktijkbegeleiding’. De problemen die binnen deze gezinnen aan het daglicht kwamen waren leidend in het opstellen van Figuur 6. Figuur 6 dient als uitgangspunt binnen de begeleiding van de gezinnen. Ook is Figuur 6 een toetsinstrument om in te schatten wanneer een situatie dusdanig urgent is dat er opgeschaald dan wel geëscaleerd dient te worden. Een stabiele situatie creëren staat centraal in deze fase. • Tijdsindicatie: voor het stabiliseren van de meest urgente problemen wordt twee maanden tijd ingeruimd.
Fase 7 - Afronding Afronding vindt plaats in samenspraak met gezinnen en begeleiders en met de betrokkenen bij het onderwijsprogramma. Het is evident dat afronding pas plaatsvindt als de benodigde capaciteiten daadwerkelijk verworven zijn, er zicht is op werk en/of participatie en het idee bestaat dat moeder niet terug kan vallen in een fase waarin (urgente) hulpverlening nodig is.
Spoedsignalen Fase 4 - Evaluatiegesprek 1 Tijdens het evaluatiegesprek wordt een interview afgenomen. Tijdens dit interview staan de ervaringen van het gezin centraal. Het interview, de observaties tijdens het bezoek en het dossier zijn een belangrijk instrument in de evaluatie van het gezin. De uitkomsten worden gebruikt om de begeleiding bij te sturen, om het besluit te nemen naar de volgende fase te gaan en om onderwijs te gaan volgen. Een belangrijke indicator bij de eerste evaluatie is de zelfrapportage van het gezin met betrekking tot de mate van stress die zij ervaren en de mate waarin de thuissituatie is gestabiliseerd.
Tijdens de uitvoering van het programma is er doorlopend de mogelijkheid te acteren op basis van spoedsignalen. Er kan daarbij afgeweken worden van de volgorde en tijdelijkheid van de stappen zoals die hierboven beschreven zijn.
3.4 Criteria voor de overgang naar verschillende fasen In figuur 5 is aan de hand van de A-B-C-fasering aangegeven waar belangrijke ijkpunten liggen voor het programma ‘Praktijkbegeleiding’. Deze liggen op de eerste plaats bij de afronding van de urgente fase (na 2 maanden). Op de tweede plaats ligt een ijkpunt bij de afronding van de ‘standaardbegeleiding’ (na 6 tot 10 maanden). Omdat de overgang naar een volgende fase afhankelijk is van de gecreëerde stabiliteit en capaciteiten in de vorige fase, is
Fase 5 - Routine in het huishouden en opvoeding In deze uitvoeringsfase wordt structureel gewerkt aan punten in het huishouden en de opvoeding. De hulpverlening 17
Kritische evaluatie van de voortgang van gezinnen
het van belang dat bij iedere ‘overgang’ criteria een rol spelen. Deze criteria vormen zowel intern als extern een belangrijk toetsingsinstrument. Ze vormen in de eerste
Binnen de uitvoering van het programma vinden minstens twee evaluatiegesprekken per gezin plaats. De evaluatie-
plaats een intern toetsingsinstrument omdat we aan de hand van de criteria kunnen evalueren of onze doelen behaald worden en of de gezinnen ‘vooruitgang’ boeken.
gesprekken dienen als ijkpunten om een kritisch de voortgang van de individuele gezinnen te bepalen en anderzijds
Kanttekening hierbij is dat gezinnen zich tegelijkertijd in verschillende fasen kunnen bevinden, er is sprake van
om kritische programma-evaluatie te laten plaatsvinden. De evaluatiegesprekken worden gevoerd door de project-
overlap. Zo zijn er veel gezinnen waarbij de acute fase nog niet is afgerond, maar die wel participeren in het Onder-
leider en kwaliteitsbewakers op het gebied van inhoud en kennisontwikkeling (voor nadere taakbeschrijvingen, zie
wijsprogramma. Stabiliteit bereiken binnen een fase is hierbij een kernwoord. Operationalisering van deze stabiliteit
tabel 3).
wordt verder uitgewerkt in figuur 6 en 7 (door middel van criteria).
Figuur 5. ‘IJkpunten voor programma ‘Praktijkbegeleiding’ binnen A-B-C-fasering’
18
Figuur 6. Tijdsschema binnen de fase ‘oplossing urgente problemen’
19
Figuur 7. Standaardbegeleidingsaspecten als criteria voor eindsituatie begeleiding
20
3.5. Rollen en taakbeschrijvingen In tabel 3 staat schematisch weergegeven welke rollen en taken de zojuist omschreven processtappen vereisen. De
Deze vrijwilligers zijn bij voorkeur ouder van een gezin dat initieel begeleid is en in het kader van het A-B-C model en
projectmedewerkers kunnen zowel HBO of MBO stagiaires zijn die sociale studies volgen als vrijwilligers.
binnen stap C aan arbeidsparticipatie beginnen.
Tabel 3. Verschillen rollen & taakomschrijving binnen het programma ‘Praktijkbegeleiding’
Rol
Takenpakket
Teamleider
• • • •
Personeel en financieel eindverantwoordelijk Eindverantwoordelijk voor voortgang en begeleiding gezinnen Onderhoudt contacten met partners op operationeel niveau Belast met de dagelijkse leiding
Kwaliteitsmedewerker Inhoud
• • • • •
Inhoudelijk aansturen werkbegeleiders Procesbewaken Contacten partners op tactisch niveau Monitoren processtappen binnen gezinnen Werving, selectie van gezinnen en voorbereiden intakes
Kwaliteitsmedewerker Opleidingen
• • • •
Werkbegeleiders
• • • • •
Begeleiding projectmedewerkers door feedback en sturing Eerste aanspreekpunt projectmedewerkers en gezinnen Doorgeven knelpunten casussen aan kwaliteitsmedewerker inhoud Leiden dagelijkse besprekingen en evaluaties voor projectmedewerkers Primair verantwoordelijk voortgang gezinnen (afleggen huisbezoeken en voeren evaluatiegesprekken) • Verantwoordelijk voor dossiervorming • Voeren van evaluatiegesprekken met gezinnen • Uitvoeren intakes
Projectmedewerker
• Gezinnen begeleiden • Uitvoeren actiepunten en standaardbegeleidingsaspecten • Dagelijks rapporteren over activiteiten en voortgang gezinnen
Administratieve Ondersteuning
• Centraal beheren rapportages en dossiers • Secretariaat
Intern opleiden werkbegeleiders Intern opleiden projectmedewerkers Kennisontwikkeling gehele team middels intervisiegroepen Coachingsgesprekken voeren met werkbegeleiders over begeleiding projectmedewerkers • Behalen van stage- en persoonlijke doelen projectmedewerkers monitoren • Contacten met onderwijsinstanties onderhouden
21
Figuur 8. Organigram programma ‘Praktijkbegeleiding’
22
23
Methodiekbeschrijving Onderwijs Het tweede spoor 4.1. Inleiding en doelstelling Begin 2007 is Bureau Frontlijn begonnen met het geven van onderwijs aan moeders en hun kinderen tot 4 jaar. De directe aanleiding voor het opzetten van dit programma was de ernstige (opvoed)problematiek die tijdens verschillende huisbezoeken was aangetroffen. In hoofdstuk 1 is de noodzaak van vroegtijdige interventie reeds beschreven. Het innovatieve idee achter het onderwijsprogramma voor moeder en kind was de effectiviteit van de investering in zowel moeder als kind. Het onderwijs zou een praktische en veilige leeromgeving voor moeder en kind worden. Directe opvoedingsondersteuning, praktische informatie over verschillende onderwerpen en het samenzijn van moeders en kinderen zouden de ingrediënten van het onderwijs vormen. Gedurende de uitvoering van het onderwijsprogramma zijn zaken aangepast, toegevoegd en verwijderd totdat uiteindelijk het product ontstond zoals dit nu voor u ligt. De inhoud van het onderwijs is aangepast aan de doelgroep, namelijk moeders met kinderen tot vier jaar uit achterstandsgebieden in Rotterdam. Na anderhalf jaar uitvoering en ontwikkeling is Bureau Frontlijn tot een beschreven methodiek van het programma gekomen die in dit hoofdstuk te lezen is.
diverse thema’s aan bod, zoals opvoeding, gezondheid, hygiëne, veiligheid en budgetteren. Deze thema’s moeten de zelfredzaamheid van de moeders bevorderen. Bovendien is er veel ruimte voor interactie tussen de moeders en de begeleiders en de moeders onderling. Specifieke vragen en/of problemen van de moeders bij het thema worden in de groep behandeld. Mocht een groepsbijeenkomst niet voldoende aansluiten bij een specifieke vraag van de moeder dan is er beperkte ruimte voor individuele begeleiding. Naast deze informatieverstrekking, bestaat er nog een belangrijk onderdeel in het programma dat leidt tot versterking van de sociale positie van de moeders. De ervaring leert dat de sociale kring waarin de moeders binnen het programma terecht komen, zorgt voor een vriendschappelijke relatie tussen de moeders onderling.
Doelstellingen 1. Het bevorderen van de interactie tussen moeder en kind 2. Het versterken van de sociale positie van de moeder 3. Achterstanden van het kind voorkomen, en indien nodig beperken of elimineren Het bevorderen van de interactie tussen moeder en kind Het eerste aspect van de bovenstaande doelstelling vormt het belangrijkste onderdeel van het onderwijsprogramma. Het ochtendprogramma is gebaseerd op samenspelactiviteiten tussen moeder en kind. De begeleiders van het onderwijs voor moeder en kind kunnen op deze manier direct inspringen op de interactie tijdens de activiteiten en tips en adviezen in de vorm van opvoedingsondersteuning meegeven. Moeders kunnen deze adviezen meteen in de praktijk brengen tijdens het programma en hierin ondersteund worden.
Het voorkomen, en indien nodig beperken of elimineren van achterstanden van het kind Zoals in hoofdstuk twee beschreven is, blijkt uit de huisbezoeken dat kinderen in de achterstandwijken niet of nauwelijks gestimuleerd worden in hun ontwikkeling. Daarnaast zijn er forse taalproblemen bij veel kinderen geconstateerd. Deze aspecten leiden tot achterstanden bij de kinderen die vaak tot uiting komen zodra ze naar de basisschool gaan. Om deze achterstanden tot een minimum te beperken biedt het moeder en kind programma uitdagende, leeftijdsadequate activiteiten voor de kinderen van nul tot vier jaar. Ook wordt aan de moeders uitgelegd waarom bepaalde materialen en activiteiten (on)geschikt zijn, zodat ze deze wel of niet thuis kunnen toepassen.
Het versterken van de sociale positie van de moeder Naast de opvoedingsondersteuning tijdens het programma, is er ook een informatiegedeelte voor de moeders (zie hoofdstuk ‘ochtendprogramma’). In dit gedeelte komen 24
4.2. Gestandaardiseerde processtappen ‘Onderwijsprogramma’ Hieronder zijn de processtappen voor het onderwijsprogramma op gestandaardiseerde manier weergegeven:
Figuur 9. Stappenplan voor het onderwijsprogramma
25
Fase 1 - Signaal vanuit Praktijkbegeleiding
doelgroep is. De volgorde van de blokken staat vast. Elk jaar moet er echter gekeken worden naar de precieze
In hoofdstuk 3 staat de methodiek van de Praktijkbegeleiding beschreven. Zodra vanuit de Praktijkbegeleiding blijkt
invulling van het lesprogramma in het schooljaar rekening houdend met vakanties, vrije dagen en feestdagen.
dat de moeder (met het kind) klaar is voor het onderwijs (fase B), volgt een signaal voor een nieuwe aanmelding voor de onderwijsgroep. Dit houdt in dat de urgente fase
Een groep van circa tien moeders en hun kinderen krijgt twee keer per week een ochtendprogramma aangeboden.
van praktijkbegeleiding afgerond is (fase 1: primaire biologische behoeften van Maslow). Zonder afronding van deze
De ochtenden verlopen volgens een vaste structuur (Tabel 2). De dag wordt geopend met een lied en het doorlopen
problematiek kan een moeder niet op de juiste, intentionele manier binnen het onderwijs met haar kind bezig zijn,
van de presentielijst. Hierna nemen de moeders afscheid van de kinderen, en krijgen zij informatie over verschillende
omdat er nog te veel zorgen in haar situatie aanwezig zijn. In het vorige hoofdstuk staat beschreven dat deze fase van
thema’s. De thema’s zijn afgestemd op de situatie van de
eliminatie van urgente problematiek ongeveer 2 maanden dient te zijn. Na deze twee maanden kan het signaal worden dat een moeder (met haar kind) klaar is voor deelname aan de onderwijsgroep.
doelgroep zoals deze tijdens de huisbezoeken is aangetroffen. Door middel van groepsdiscussies, rollenspelen en brainstorms wordt het betreffende thema behandeld. Dit versterkt het sociale gevoel van de moeders en zij leren van elkaar. De kinderen worden ondertussen begeleid bij leeftijdsadequate, stimulerende activiteiten. Ook hier is het van belang dat de verschillende leeftijden naar elkaar kijken en van elkaar leren (bijvoorbeeld op cognitief of empathisch niveau). Rond 10.00 uur komen de moeders en kinderen weer bij elkaar en volgt er een pauze, voorafgegaan aan een lied. De pauze is een moment om op informele manier elkaar nader te leren kennen. In een latere fase van het programma worden de pauzes ook gebruikt voor terugkoppeling over de kindactiviteiten en is er ruimte voor opvoedingsvragen. Na de pauze vinden twee samenspelactiviteiten plaats, waarin gewerkt wordt aan de interactiebevordering tussen moeder en kind. Tijdens dit gedeelte is er ruimte voor praktische, direct toepasbare tips richting de moeders. Het doel van de activiteit en concrete tips voor thuis worden benoemd. De ochtend wordt afgesloten met een korte evaluatie voor de moeders en een gezamenlijk eindlied. Binnen het moeder en kind programma wordt gestreefd naar structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid in het programma. Het gebruik van de liedjes en het werken met een dagindeling aan de hand van pictogrammen zijn voorbeelden van deze ingevoerde structuur. Liedjes zijn bovendien stimulerend voor de taalontwikkeling.
Fase 2 - Uitnodiging onderwijs voor moeder en kind Na het ontvangen van het signaal vanuit de Praktijkbegeleiding, nemen medewerkers van het onderwijs voor moeder en kind contact op met de desbetreffende moeder. Dit kan telefonisch of schriftelijk, maar de voorkeur gaat uit naar een persoonlijke uitnodiging door middel van een huisbezoek. Er wordt uitgelegd wat het programma inhoudt, wat de doelstellingen zijn en wat er van de moeders (en kinderen) verwacht wordt. Verder worden er tijdens dit contact wat praktische gegevens vastgelegd over de verzorging van het kind (leeftijd, voeding, eventuele allergieën, slaapmomenten, zindelijkheid, aanwezigheid van speelgoed, leesboekjes etc.).
Fase 3 - Instroommomenten onderwijs Het lesprogramma is verdeeld in blokken. Er zijn vier instroommomenten per jaar, aan het begin van elk blok dat begint met een korte kennismaking. In het eerste blok besteden we twee lessen aan kennismaking en regelgeving omdat de meerderheid van de moeders vanaf het begin instroomt. Er is immers een minimum aantal moeders nodig om een groep te starten. Aan het begin van de andere blokken zal steeds kort even een voorstelronde plaatsvinden voor de nieuwe moeders. Regels en dergelijke kunnen individueel tijdens de pauze worden uitgelegd.
Tabel 2. Indeling van het ochtendprogramma
Tijden 1. 08.45 uur - 09.15 uur 2. 09.15 uur - 09.20 uur 3. 09.20 uur - 10.00 uur 4. 10.00 uur - 10.15 uur 5. 10.15 uur - 11.00 uur 6. 11.00 uur - 11.25 uur 7. 11.25 uur - 11.30 uur 8. 11.30 uur - 11.35 uur
Fase 4 - Volgen van het ochtendprogramma Gelijktijdig met het basisschooljaar gaat het moeder en kind programma van start. Ieder kwartaal bij de start van een blok kunnen nieuwe moeders instromen. Er is gekozen om het onderwijs voor moeder en kind te koppelen aan de locatie van een basisschool; dit heeft als groot voordeel dat het programma toegankelijk en laagdrempelig voor de 26
Activiteit Inloopactiviteiten Openingslied Informatie moeders Kinderactiviteit Pauze Interactie activiteit 1 Interactie activiteit 2 Evaluatie Eindlied
Fase 5 - Lesprogramma beëindigd & evaluatie
moeder of kind, moet terug worden gegaan naar de fase van nazorg en bekeken worden wat zou bijdragen voor
Elke moeder met haar kind(eren) moet de kans krijgen om minstens een jaar deel te nemen aan het onderwijs-
deze moeder met dit kind om alsnog de doelstelling te
programma. Het streven is dat zij dan alle thema’s heeft doorlopen, maar de mogelijkheid bestaat dat de moeder
behalen.
en het kind langer het ochtendprogramma volgen. Bij beëindiging van het programma vindt met de moeder
Speel-o-theek
een evaluatie van het programma plaats. Dit gebeurt op individuele basis en brengt in kaart hoe de moeder het
Parallel aan het stappenplan zijn nog twee andere facetten behorend bij het onderwijsprogramma in figuur 9 weerge-
programma ervaren heeft, wat ze geleerd heeft en of er nog behoefte is aan extra hulpverlening/ begeleiding voor
geven, namelijk de speel-o-theek en het ‘handelingsplan’. Gedurende het jaar dat moeder en kind het ochtendprogramma volgen, mogen zij gebruik maken van de
haar en/of haar kind.
bijbehorende speel-o-theek. In het ochtendprogramma zijn verschillende momenten verweven waarop gebruik van de speel-o-theek gestimuleerd wordt. Moeders en kinderen kunnen (thema gerelateerd) speelgoed mee naar huis
Fase 6 - Individuele nazorg De moeders en hun kinderen die het programma volgen, behoren tot een kwetsbare groep. Dat houdt onder meer in dat bij onvoldoende nazorg, de kans aanwezig is dat zij terugvallen in hun oude situatie. Dat is zonde van de inspanningen tijdens het programma en voor de samenleving als geheel. Daarom kunnen op basis van ervaringen van moeder en kind(eren) vervolgtrajecten ingezet worden. Dit kan binnen de praktijkbegeleiding vormgegeven worden, of aan de moeders kan nog herhaling van bepaalde thema’s binnen het onderwijsprogramma aangeboden worden. Ook zijn er bij specifieke vragen bestaande projecten waarbinnen de moeders met hun gezinnen terecht kunnen.
nemen om ook in de thuissituatie interactief bezig te zijn. Het speelgoed staat geselecteerd op leeftijd, zodat in één oogopslag te zien is wat er geschikt is voor welke leeftijdscategorie. Het is aan te bevelen om de speel-o-theek te koppelen aan een bibliotheek, zodat moeders buiten het onderwijsprogramma hier ook gebruik van kunnen maken. Een vereiste is dan wel dat er inloopochtenden worden georganiseerd waarop moeders leren hoe ze met bepaald speelgoed kunnen spelen met hun kind. Hierbij worden concrete tips gegeven die (net zoals in het onderwijsprogramma) betrekking hebben op de interactie tussen moeder en kind.
Fase 7 - Afronding Afronding vindt plaats als de doelstellingen van het onderwijsprogramma behaald zijn. Dit betekent in de eerste plaats dat de interactie tussen moeder en kind (sterk) verbeterd is, doordat moeders en kinderen in het programma ‘gedwongen’ worden activiteiten samen uit te voeren. Tijdens het programma is herhalend het belang van interactie duidelijk gemaakt en geoefend. Bovendien staat in de doelstelling omschreven dat de sociale positie van de moeder versterkt is. Dit proces vindt in samenwerking met het programma Praktijkbegeleiding plaats. Binnen het onderwijsprogramma betekent dit dat de moeder informatie over belangrijke onderwerpen heeft gekregen, hierover heeft kunnen discussiëren met andere moeders en een sociale (vriendschappelijke) kring heeft opgebouwd. De laatste doelstelling betreft de ontwikkeling van het kind en is moeilijker vast te stellen. Er moet in ieder geval sprake zijn van een vooruitgang gedurende het jaarprogramma. Het kind moet kennis hebben gemaakt met leeftijdsadequaat speelgoed en met andere kinderen. Door tijdens het onderwijsprogramma veel ontwikkelingsstimulerende activiteiten uitgevoerd te hebben, zal het kind naar verwachting een betere aansluiting met het basisonderwijs vinden. Mochten er twijfels zijn over het behalen van de doelen bij een
Het handelingsplan Het handelingsplan is ook een belangrijk onderdeel van het onderwijsprogramma. Het omvat begeleiding van de moeder op het gebied van individuele opvoedingsondersteuning. Per moeder en kind worden een aantal doelen opgesteld die zij tijdens het programma moeten bereiken. Met de moeder wordt overlegd hoe zij hieraan gaat werken en hoe de begeleiding haar hierin gaat ondersteunen. Na een aantal weken worden de opgestelde doelen geëvalueerd en waar nodig bijgesteld, afgesloten of er worden nieuwe doelen opgesteld. Op deze manier wordt er gericht aan opvoedingsondersteuning van de moeder gewerkt.
27
4.3 Zicht op resultaten ‘Praktijkbegeleiding’ en ‘Moeder en Kindprogramma’
Op het gebied van inkomen is het gezin onder meer in staat zelfstandig de administratie bij te houden. Hierbij
Resultaten binnen de gezinnen
maakt het gezin gebruik van een kasboek waarin een jaarmaand- en weekplanning van inkomsten en uitgaven is
Na begeleiding zijn de gezinnen in staat om:
weergegeven. Het gezin weet een stabiel contact te onder-
1. Zelfstandig verbeteringen binnen de thuissituatie in stand te houden
houden met klantmanager wanneer sprake is van een uitkering. Het gezin weet van welke voorzieningen en
2. De risicofactoren in de opvoedingssituatie van de kinderen tot een minimum te beperken
regelingen het gebruik kan maken om tegemoetkoming te krijgen wanneer er sprake is van een gebrekkige financiële situatie. Dit alles zorgt ervoor dat het gezin in staat is een
3. De sociale positie van het gezin te verbeteren 4. De nog niet schoolgaande kinderen voor te bereiden
stabiele inkomenssituatie in stand te houden.
om zonder achterstanden te beginnen aan het basisonderwijs 5. Ouderbetrokkenheid te tonen naar de kinderen in zowel de thuissituatie als de schoolsituatie
Op het gebied van veiligheid is er géén sprake van (huiselijk) geweld. Daarnaast is het huis zowel brandveilig als kindveilig ingericht. Wanneer het gaat om gezondheid en sociale participatie zien we dat de kinderen actief lid zijn van een hobby- of sportvereniging. Binnen de gezinnen zijn de ouders in staat voldoende aandacht aan de opvoeding van hun kinderen te besteden. Zij spelen regelmatig met de kinderen samen, er is dagelijkse routine in het huishouden en er wordt op een gezonde manier drie keer per dag gegeten. Waar nodig worden gezinnen aanvullend on-
Dit uit zich binnen de afzonderlijke leefgebieden op verschillende manieren. Zo is het gezin binnen het leefgebied wonen in staat om het huis schoon te houden, op te ruimen en hier routine in te behouden. Daarnaast is het gezin in staat om gebruik te maken van een servicecontract om reparaties in het huis uit te laten voeren door de woningbouw.
28
dersteund door gespecialiseerde hulpverlening op het gebied van opvoeding. De gezinnen maken gebruik van de
‘ervaringsdeskundigen’. Daarnaast vinden de frontlijnmoeders in het traject een afgemeten plaats om de eerste
tandarts. Het gezin bezoekt regelmatig een bibliotheek. De kinderen van het gezin worden voorgelezen door de
trap te zetten richting participatie in de samenleving. Dit komt doordat de frontlijnmoeders kennis maken met de
ouders. Het gezin ontplooit gezamenlijke (ontspannende) activiteiten door het actief gebruik van de Rotterdampas.
voorwaarden die aan ‘werken’ worden gesteld (op tijd komen, dagstructuur) en bovendien een belangrijke stap
De moeders bezoeken regelmatig de vrouwenstudio wanneer er onvoldoende sociale contacten in het netwerk
zetten binnen de ontwikkeling van hun eigen zelfbeeld door andere moeders te helpen. De eerste groep frontlijnmoe-
aanwezig zijn.
ders zijn begin september 2008 gestart met het onderwijsprogramma en geven aan deze punten zeer te waarderen.
Inzet van capaciteiten
Met name het feit dat zij andere moeders helpen maakt hen bewust van hun eigen situatie en vormt een sluitpost
Qua bezetting wordt op grote schaal gebruik gemaakt van de inzet van studenten (met name HBO-studenten Pedagogiek, Maatschappelijk Werk & Dienstverlening en Sociaal Pedagogische Hulpverlening). Binnen de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ staan begrippen als ‘laagdrempeligheid’ en ‘bereikbaarheid’ centraal. Een cruciale succesfactor bij de inzet van studenten is dat zij in staat zijn deze begrippen in de praktijk te brengen. Moeders hebben behoefte aan een ‘duwtje’ waarbij studenten naast ze gaan staan en samen de wegen verkennen en inslaan die leiden tot de oplossing van problemen. Dit biedt het voordeel dat zij hierdoor niet ‘betuttelend’ worden behandeld, maar actief sámen bezig zijn met de oplossing van het probleem. De ervaring is dat de acceptatiegrens van moeders ten opzichte van de studenten zeer laag ligt. Daarbij is deze groep jonge studenten inventief en flexibel en zijn zij bovendien in staat onbevooroordeeld te denken en te handelen doordat zij nog niet volledig ‘gevormd’ zijn door systemen, organisaties en instellingen. Dit levert een werkcapactiteit op die in staat is om buiten de geijkte paden te denken. De inzet van studenten biedt dus de voordelen van een dubbel leerproces en biedt daarbij ook de mogelijkheid om “snelheid en massa” te maken mét resultaten.
binnen de ontwikkeling van capaciteiten die zij nodig hebben om hun eigen huishouden te runnen.
Frontlijnmoeders Moeders die tijdens het programma ‘Praktijkbegeleiding’ succesvol zijn begeleid en hierdoor in de laatste fase van begeleiding zijn aangekomen (maatschappelijke participatie, fase C) worden aangeboden te participeren in het frontlijnmoedertraject. Deze moeders krijgen een onderwijsprogramma aangeboden waarbij zij lessen volgen over de werkwijze van het programma. Uiteindelijk gaan de frontlijnmoeders mee op huisbezoeken met studenten. De samenwerking tussen student en frontlijnmoeder werkt versterkend in het begeleidingsproces van de moeders. In de eerste plaats wordt de geloofwaardigheid naar de moeders toe vergroot omdat zij te maken krijgen met 29
Epiloog Na een jaar ‘Praktijkbegeleiding’ en ‘Moeder en Kindprogramma’ in de Frontlijn kunnen we stellen dat het pro-
Zoals eerder gezegd is deze methodiek een uitnodiging mee te denken over het functioneren van de hulpverlening
gramma succesvol is; vrijwel alle begeleide gezinnen zijn tevreden over de interventie van Bureau Frontlijn en voelen
voor gezinnen in achterstandssituaties. Vanuit onze ervaringen in de Frontlijn kunnen we concluderen we dat de
zich gesteund door de totaalaanpak van het programma. Zoals een moeder treffend verwoordt in Dagblad de Pers
huidige hulpverlening in veel gevallen weinig effectief is. Hulpverlening werkt in kokers en zorgt vaak voor de oplos-
op 27 augustus jl.: ‘Ik vond het moeilijk, je schaamt je toch, je zou willen
sing van een gedeelte van de totale problematiek. Dit door het niet onderkennen van de complexe problemen op ver-
dat je geen hulp nodig hebt, maar je ziet resultaat. Alles is weer een beetje op gang gekomen. Dat is iets om de rest van mijn leven dankbaar voor te zijn2.’
schillende gebieden en het ontbreken van een lerend element. Wanneer incidentele hulp geboden wordt en geen capaciteiten worden ontwikkeld blijven mensen zeer kwetsbaar en komen zij– teleurstellend vaak – opnieuw in de problemen. Ter illustratie hieronder enkele voorbeelden uit ons ‘register van ellende met instanties’
Nader bekeken zijn er duidelijke succesfactoren van het programma aan te wijzen; Ten eerste voelen gezinnen dat medewerkers van het programma letterlijk en figuurlijk nabij zijn. Door achter de voordeur hulp aan te bieden en ‘naast iemand’ te gaan staan krijgen mensen het idee er niet langer alleen voor te staan. Het sociaal isolement waarin relatief veel gezinnen uit achterstandswijken vaak verkeren wordt doorbroken. Mensen geven in evaluaties aan dat dit zeer stressverlagend werkt. Ook voor de professionals werkt de methode. Zij geven aan het verschil te kunnen maken in de levens van gezinnen. Kortom: zij zijn door direct contact met burgers (wederom) in staat te doen waar zij voor zijn opgeleid. Ook het groepsproces tijdens het ‘Moeder en Kindprogramma’ werkt positief. Naast nieuwe sociale contacten, leert de moeder veel over de ontwikkeling van haar kind. Door tijdens de lessen te oefenen met de opgedane kennis wordt die kennis geïnternaliseerd. Een illustratie van het succes is een moeder, die tijdens een bezoek aan het consultatiebureau een compliment krijgt over de goede ontwikkeling van haar kind.
‘Register van ellende met instanties’ Een gezin met een driejarig kind heeft schulden opgebouwd bij overheidsinstellingen. Het gezin wordt daarom gekort op zijn uitkering. In de twee maanden voor de intake van Bureau Frontlijn heeft het gezin een zogenaamde € 0 uitkering ontvangen. Via navraag bij de Voedselbank in Rotterdam komt naar voren dat dit geen uitzonderlijke situatie is. Naar aanleiding van de verschillende huisbezoeken die zijn afgelegd komt Bureau Frontlijn in aanraking met tientallen gezinnen zijn die van 0 euro moeten rondkomen.
Een Antilliaanse moeder voedt haar drie kinderen alleen op. Haar oudste zoon van 17 drukt, door een geestelijke beperking, een grote stempel op het gezin. Al meerdere jaren wordt het gezin begeleid door verschillende hulpverlenende instellingen. Het gezin slaagt er niet in gebruik te maken van sociale voorzieningen die bestaan voor kinderen met een handicap. Daarnaast zijn er vijf verschillende hulpverleningsinstellingen betrokken in het gezin en is het niet is gelukt een compleet, passend en effectief hulpaanbod te bewerkstelligen. De moeder van het gezin kan de problemen niet overzien en voelt zich machteloos en ‘niet gehoord’. Tijdens intake met Bureau Frontlijn geven zowel moeder als zoon aan ‘liever niet meer wil leven’.
Ten tweede blijkt de integrale aanpak van het programma een sleutel tot het succes. Problemen manifesteren zich niet zelden op meerdere leefvelden. Met de aanpak ligt de aandacht niet langer bij één probleem of één incident, zoals in de huidige hulpverlening door verkokering vaak het geval is, en leven de gezinnen niet meer van probleem naar probleem. Door meervoudig te kijken en door het aanleren van capaciteiten centraal te stellen wordt cultureel en sociaal kapitaal ontwikkeld. Zodanig dat gezinnen dié vaardigheden (denk daarbij bijvoorbeeld aan weerbaarheid en het bezitten van bureaucratische vaardigheden) bezitten om zich te kunnen redden in de (Rotterdamse) samenleving anno 2008.
2) Dagblad De Pers, geraadpleegd via: http://www.depers.nl/binnenland/237849/Revolutie-achter-de-voordeur.html
30
Een gezin met vijf jonge kinderen kent grote instabiliteit binnen de opvoedingssituatie vanwege het gedrag van de elfjarige (oudste) zoon die een autistische stoornis heeft. Ouders kunnen de opvoeding van het kind niet aan. Er vinden meerdere incidenten plaats. Zo steekt de zoon op achtjarige leeftijd zijn kamer in brand waarop ouders contact opnemen met hulpverlening en hij tijdelijk opgenomen wordt. Na deze opname vindt geen nazorg plaats; ouders geven gedurende 2,5 jaar aan hulpverlenende instanties aan dat de situatie hen boven het hoofd groeit. Moeder geeft tijdens gesprekken aan dat de jongere kinderen de dupe zijn; zij hebben last van slaap- en eetproblemen. Pas op het moment dat de zoon van huis wegloopt en de politie ingeschakeld moet worden, wordt een ambulant werker in het gezin geplaatst.
Een gezin met vijf kinderen is afgesloten van stroom. Na een bezoek aan de kredietbank blijkt dat deze instantie niets voor dit gezin kan doen. Het argument: de uitwonende zoon heeft door geldgebrek en grote schulden van het gezin als noodoplossing de betaling van de stroom op zich genomen. Hierdoor correspondeert het adres van de rekeninghouder niet met het adres van de gebruiker. Vervolgens wordt ons bij navraag medegedeeld dat er geen beroep gedaan kan worden op crisisvoorzieningen omdat er slechts sprake is van crisis vóórdat de stroom wordt afgesloten, niet wanneer dit reeds gebeurd is. Door deze situatie wordt het gezin met jonge kinderen langdurig afgesloten van stroom omdat dit niet – in tegenstelling tot een bijna afsluiting van het stroom – als crisissituatie wordt getypeerd.
Ouders vertellen dat zij al 2,5 jaar actief aangeven hulp te willen en dat -ondanks intensief aandringen van ouders - geen effectieve actie wordt ondernomen. Vanuit betrokken (indicerende) hulpverlening luidt het antwoord op deze vraag dat ‘deze hulp al langer dan een jaar officieel is aangevraagd’, maar dat het ‘door bureaucratische problemen nu pas kan starten’?
de outcome. Wél biedt deze werkwijze de mogelijkheid om vol te gaan staan voor de emancipatie en groei van de achterstandswijken. Het onderwerp is groot en urgent genoeg en duidelijk is dat er een heel stevig, deskundig en vastberaden bestuur nodig is om de beoogde resultaten te behalen. Onze overtuiging is dat als het ergens kan dan is het in Rotterdam! Op deze plek willen we nogmaals benadrukken dat deze methodiekbeschrijving een aanzet wil geven tot debat. Dat debat hebben we ook dit jaar uitgebreid gevoerd. Een debat waarin steeds de vraag terugkomt op welke wijze de overheid op een opbouwende manier hulp kan bieden aan gezinnen die in een zwakke positie verkeren en wat het nut is van werken achter de voordeur (hoe paternalistisch mag de overheid zich opstellen?). In de optiek van Bureau Frontlijn blijft het belangrijk met elkaar deze discussie te voeren. Wanneer je een totaal andere weg wilt inslaan is weerstand onvermijdbaar. Maar laat de discussie constructief zijn. Kom als organisatie of dienst niet alleen met kritiek, maar denk ook mee. Wat is het alternatief om achterstandgroepen mee te laten groeien? Want cruciaal voor oplossingen vanuit de frontlijn is dat er vanuit een breed vlak wordt meegedacht over oplossingen.
Dat het programma in de optiek van participerende gezinnen en professioneel betrokkenen wérkt, is niet genoeg. Het is van belang dat deze methode (een totaalaanpak en het ontwikkelen van capaciteiten) wordt geïntegreerd in de organisaties en diensten in Rotterdam. In plaats van een aanpak middels talloze projecten en een verkokerde reguliere aanpak moet de nadruk in grotere mate komen te liggen op systematisch en methodisch opgezette langdurige programma’s met betrekking tot de ontwikkeling van de achterstandswijken. Emancipatie en onderwijs zijn daarbij de leidende onderwerpen en duurzaamheid en doelmatigheid leidende begrippen. De oplossing tegen het wegzakken van achterstandgroepen in Rotterdam is het stadsbreed implementeren van grote, langdurige projecten. Logische totaalprogramma’s die werken vanuit dezelfde visie: een visie waarin het opbouwen van sociaal en cultureel kapitaal van gezinnen centraal staat en waar een autonoom opererende professional door betrokkenheid het verschil wil maken. Uiteindelijk telt alleen het resultaat. De voorgestelde beleidskanteling vraagt veel van de bestuurlijke organisatie binnen Rotterdam. Het vraagt om een andere stijl van besturen. Sturen op de grote lijnen en op 31
Na een eerste huisbezoek blijkt een Somalische moeder met drie kinderen alleen kleren, drie matrassen en een gasbrander te bezitten. Het gezin met drie jonge kinderen moet vier maanden wachten totdat het via bijzondere bijstand een koelkast,gasfornuis en wasmachine kan aanschaffen en in deze maanden op een gasbrander op de grond van de woonkamer eten moet koken.
Bij een huisbezoek wordt geconstateerd dat een kind opgroeit in een woonkamer die vol ligt met afval waaronder oude etensresten. Gebleken is dat hulpverlening betrokken is bij het gezin Moeder geeft aan gemotiveerd te zijn het huishouden op orde te brengen, maar in haar roep om hulp geen gehoor krijgt bij verschillende hulpverleningsinstanties. Het kind van 3 jaar groeit op in een ernstig vervuilde fysieke omgeving die niet kindvriendelijk is en waar nauwelijks speelgoed aanwezig is.
32
Een alleenstaande moeder met 3 kinderen waarvan één kind verstandelijk gehandicapt is, werkt bij de thuiszorg in Rotterdam. Daarnaast ontvangt zij een aanvullende uitkering. Door onregelmatige inkomsten uit haar nul-urencontract ontvangt moeder iedere maand een ander bedrag als aanvullende uitkering. Na een herberekening blijkt dat er te veel geld is uitgekeerd aan moeder. Moeder schrijft een bezwaarschrift dat wordt afgewezen. Zij schrijft over haar situatie de volgende brief aan Bureau Frontlijn:
Na afwijzing van het bezwaarschrift wordt op geen enkele andere manier door de Sociale Dienst tegemoetgekomen in de kosten die zij als werkende, alleenstaande moeder met een gehandicapt kind maakt. De Sociale Dienst legt twee maanden voorafgaand aan het schrijven van de brief een huisbezoek af, dat eveneens geen resultaat oplevert. Moeder geeft uiteindelijk aan geen uitkering meer te willen accepteren van de Sociale Dienst omdat zij bang is het risico te lopen wederom een nabetaling te moeten doen. Hierdoor is zij volledig op zichzelf aangewezen om via haar parttime baan bij de thuiszorg haar 3 kinderen, waaronder haar geestelijk gehandicapte kind, te onderhouden.
33
Bijlagen Idealiter is het systeem, dat kind en omgeving samen
In deze bijlagensectie vindt u respectievelijk: 1) een nadere uitwerking van het ecologisch model van
vormen, in evenwicht. Dat wil zeggen dat er geen discrepantie is tussen de mogelijkheden en kwaliteiten van het
Bronferbrenner zoals in hoofdstuk 3 (theoretisch kader)
kind enerzijds en de eisen en verwachtingen van de omgeving anderzijds. Indien het evenwicht is verstoord, dienen
genoemd; 2) een tweetal intakeverslagen van casussen binnen
interventies ten doel te hebben het systeem opnieuw te laten functioneren. Een verstoord evenwicht zou bijvoor-
‘Praktijkbegeleiding’;
5.1. Het ecologisch model van Bronfenbrenner
beeld kunnen komen door een instabiele thuissituatie voor het kind. Wanneer de opvoeders veel zorgen rondom het
In het ecologisch model van Bronfenbrenner (1974) staat niet het individu centraal, maar wordt de nadruk gelegd op
huishouden hebben (microsysteem), dan heeft dit een ne-
de interacties tussen individu (in dit geval het kind) en zijn omgeving. Kind en omgeving worden daarbij gezien als een samenhangend geheel. Zij vormen samen één systeem. Visueel voorgesteld is de leefsituatie van het kind een kringmodel met het kind als middelpunt en de verschillende omgevingen in concentrische cirkels er omheen (zie Figuur 10). Dit zijn de zogenoemde ecologische zones. Volgens de ecologische benadering maakt het kind in de loop van zijn ontwikkeling met steeds meer omgevingen kennis. Dicht bij het ecologisch centrum ligt het gezin. In de eerste levensjaren is dit voor het kind verreweg de belangrijkste omgeving. Naarmate het kind ouder wordt, komt het in de verder verwijderde ecologische zones waarin bijvoorbeeld de school, clubs en verenigingen zijn gesitueerd. Het ecologisch model is transactioneel van aard, waarmee wordt bedoeld dat het model rekening houdt met veranderingen in het kind en in zijn omgeving en in de wisselwerkingen hiertussen die gedurende de ontwikkeling plaatsvinden. Er is sprake van een wederzijdse beïnvloeding tussen het kind en de personen in zijn omgeving.
gatieve weerslag op de ontwikkeling van het kind (individu). Dit geldt ook voor interacties in overige zones. Wanneer er stoornissen optreden in de interacties tussen bijvoorbeeld een gezin en het sociaal regelsysteem daaromheen, heeft dit ook weer invloed op het individu. Belangrijk is dus om de interacties soepel te laten verlopen door informatie, hulp bieden, aan de hand meenemen enzovoorts. De interventies kunnen betrekking hebben op alle onderdelen van het systeem, dus zowel op het kind als op aspecten van de omgeving. Een belangrijk element van de ecologische benadering is de opvatting dat veranderingen niet alleen door professionele hulpverleners te bewerkstelligen zijn. Zeker zo belangrijk zijn mensen in de directe omgeving van het kind, zoals familieleden, buren, vrienden of leerkrachten. Aan hen wordt een positieve invloed op het kind toegeschreven.
Figuur 10 Visuele weergave van het ecologische model van Bronfenbrenner
34
5.2 Intakeverslagen Verslag 1 Gemeente Rotterdam Bureau Frontlijn
Bezoekadres: Minervahuis II Meent 94 Postadres: Postbus 70012
Algemeen beeld en conclusie Moeder woont met 4 kinderen in 4-kamerfat. De woning is niet hygiënisch. Behang laat los/ is losgelaten. Sprake van grote vocht en schimmelplekken. De woningcorporatie heeft de woning opnieuw geverfd tegen het vochtprobleem. Het huis is bedompt. Van ventilatie was op het moment van bezoek geen sprake. De weinige meubelen die er staan zijn verouderd en niet schoon. Door het hele huis zijn open stopcontactdozen te vinden. Deze open stopcontacten vinden zich op kindhoogte. Op verschillende plekken sprake van open bedrading/elektriciteit. Moeder geeft aan heel graag te willen verhuizen. Zij geeft hiervoor twee redenen: 1) de vocht- en schimmelplekken in het huis 2) volgens moeder heeft dochter heeft een klompvoet en wordt zij medio 2008 geopereerd. Het belopen van de trappen om dan in de woning te komen zou dan problematisch worden. Er is slechts één stuk speelgoed voor de kinderen (reden volgens moeder ‘Ze gaan ermee gooien en dan gaan er dingen stuk’). Om de matrassen van de kinderen ligt plastic omdat moeder bang is dat de kinderen in bed plassen waardoor de matrassen vervangen moeten worden. Zowel het jongste kind (2005) als de oudste zoon (1994) slapen bij moeder in bed. Moeder spreekt gebrekkig Nederlands, maar geeft aan ons te verstaan wanneer wij langzaam spreken. Vader kinderen is uit beeld, hij betaalt geen alimentatie. Moeder weet dat het oudste kind op het Nova-college zit, moeder weet niet wat voor richting/ opleiding hij precies volgt. Het jongste kind heeft enkele weken geleden een longontsteking gehad, hiervoor is hij niet opgenomen in het ziekenhuis. Met medicatie lijkt de ontsteking verdwenen. Het gezin heeft geen tandarts. Sociaal leeft het gezin bijna in isolement, er is geen participatie in sport of verenigingsleven. Het contact tussen moeder en de school van de kinderen verloopt slecht. Moeder geeft op huisbezoek aan dat zij een brief gekregen heeft van de leerplichtambtenaar omdat de kinderen in oktober drie weken niet op school zijn geweest. In deze drie weken logeerden de kinderen bij een tante in Leiden omdat moeder in Egypte was bij haar moeder die ziek was. Moeder geeft aan dat er een brief in het Arabisch klaarligt (bewijs ziekenhuisopname) om te versturen naar de leerplichtambtenaar. Deze brief moet eerst vertaald worden. Moeder geeft aan dat zij dit zelf met hulp van haar klantmanager regelt. Conclusie: Moeder heeft moeite met het doen van het huishouden. De woning is slecht onderhouden en is voor de kinderen van het gezin onveilig. De woonomstandigheden zijn in die mate zorgwekkend (open elektriciteit op kindhoogte, losse stekkers, oude kapotte spiegel in de badkamer die snel kan vallen) dat snel handelen geboden is. Verder geeft moeder aan graag hulp te willen bij de opvoeding van haar kinderen. Gezien de geringe ouderbetrokkenheid en de geenszins stimulerende woon- leeromgeving voor kinderen lijkt dat ook de medewerkers van Bureau Frontlijn zeer gewenst.
35
Wonen Bijgesloten vragenlijst ‘ Toetslijst Gezond en Veilig wonen’ geeft een compleet beeld van de woonsituatie op de volgende punten: Actiepunten acute fase leefveld “Wonen” 1) Woonomstandigheden verbeteren door: • Verplaatsen van open verlengsnoeren • Stopcontacten kindveilig maken • Zorg dragen dat er geen open stroom meer is in de woonkamer • Slang in de keuken vervangen • Het balkon opruimen • Kleren van bewoners ordenen en in kast leggen • Moeder wijzen op belang ventilatie • Gevaarlijke spiegel in de badkamer verwijderen. 2) Moeder helpen en motiveren in het doen van het huishouden op een routinematige wijze. Dit zou opgezet kunnen worden door het samen opstellen van een rooster met de meest belangrijke huishoudklussen die in een week gedaan moeten worden. 3) Slaapplekken kinderen veilig stellen • Wiegje voor jongste kind regelen • Bed voor oudste zoon repareren • Moeder wijzen op belang eigen bed/ kamer 14-jarige • Plastic van matrassen halen. Zorgen voor overtrekken (eventueel overtrekken die beschermen tegen bedplassen).
Werk & Inkomen • Moeder heeft Bijzondere Bijstand aangevraagd voor schoolkosten. Tijdens het eerste huisbezoek werd duidelijk dat moeder deze vergoeding reeds gekregen heeft. • Moeder heeft geen langdurigheidstoeslag aangevraagd m.b.t. haar uitkering. • Moeder geeft aan verder geen schulden te hebben. Actiepunten acute fase leefveld ‘Werk en Inkomen’ 1)
Administratie met moeder organiseren • Routine in het doen van administratie brengen. Eerst samen huishoudboekje bijhouden, daarna moeder dit laten doen en waar nodig hulp bieden. • Moeder geeft aan dat ze naast € 54 per maand geen schulden heeft bij SoZaWe. Contact opbellen met trajectmanager om moeder te informeren waar deze schuld vandaan komt.
2) Nagaan of het klopt dat moeder naast schuld bij ziekenhuis en SoZaWe geen schulden heeft. Op basis hiervan wellicht nieuwe actiepunten opstellen. 3) Bij klantmanager informatie inwinnen over schuld bij ziekenhuis. Eventueel voor deze kosten Bijzondere Bijstand aanvragen (wanneer dit nog niet gebeurd is). 4) Actiepunten m.b.t. SoZaWe • Moeder geeft aan dat ze naast € 54 per maand geen schulden heeft bij SoZaWe. Contact opbellen met klantmanager om moeder te informeren waar deze schuld vandaan komt. • Langdurigheidstoeslag aanvragen.
36
Gezondheid/ Hulpverlening • Dochter heeft een klompvoet en wordt hier in het voorjaar van 2008 aan geopereerd. • Jongste zoon (geboren 2005) is onlangs genezen van een longontsteking. Het gezin heeft een huisarts, maar geen tandarts. Actiepunten acute fase leefveld ‘Gezondheid’ • Moeder en kinderen koppelen aan een tandarts. Een eerste afspraak maken voor controle.
Scholing • Moeder geeft aan jaren geleden een inburgeringscursus gevolgd te hebben. Moeder spreekt gebrekkig Nederlands. Moeder geeft aan graag nog een cursus Nederlands te willen volgen. Ook zou zij graag willen werken. Actiepunten acute fase ‘Scholing’ • Met klantmanager overleggen over mogelijkheid opleiding voor moeder.
Algemeen • Naar aanleiding van het eerste huisbezoek zijn moeder en medewerkers/Bureau Frontlijn overeengekomen dat de opvoedingsvaardigheden van moeder ontwikkeld dienen te worden- op zo’n wijze dat moeder weet wat haar kinderen op school doen. Verder dat moeder het belang van spelen inziet & een omgeving kan creëren waar kinderen zich veilig kunnen ontwikkelen Actiepunten acute fase leefveld ‘Algemeen’ Moeder opvoedingsondersteuning bieden • Moeder koppelen aan ‘Moeder en Kind- project’ • Enige stukken speelgoed aan moeder geven. Laten zien dat je samen met je kind kan spelen. Het belang van spelen aan moeder uitleggen (voordoen!) • Moeder en kinderen lid maken bij de bibliotheek. Zorg dragen dat moeder en kinderen met regelmaat geschikte boeken halen • Kinderen en moeder actief lid maken van sportverenigingen Voorkeur moeder: zwemmen. Voorkeur dochter: zwemmen Voorkeur zoon: voetbal
37
Verslag 2 Gemeente Rotterdam Bureau Frontlijn
Bezoekadres: Minervahuis II Meent 94 Postadres: Postbus 70012
Algemeen beeld en conclusie Algemeen beeld: Het gezin woont in een rommelige eengezinswoning. De woning heeft een redelijke staat van onderhoud maar met name de keuken en de kinderkamers zijn vervuild en zeer rommelig. Met name in de slaapkamers ligt veel speelgoed en kleren verspreid over de grond. Het gezin heeft een inkomen van €1100,- netto per maand, vader werkt part time, en zit op dit moment in de laatste fase van de schuldhulpverlening. Inmiddels zijn er wel nieuwe schulden opgebouwd. Het kind 1996, uit een eerder huwelijk, is autistisch en gedraagt zich agressief richting moeder, en zijn broertjes en zusjes. Moeder durft uit angst niet alleen thuis te zijn met de oudste. Het oudste kind kan volgens moeder werkelijkheid en fantasie niet scheiden. Het kind 2002 is in behandeling voor een eetstoornis. Moeder is herstellende van een borstoperatie en vader is in het verleden arbeidsongeschikt geweest en werkt nu part time (dit is ook omdat hij thuis wil zijn als het oudste kind wakker is. Verschillende hulpverleners zijn met het gezin bezig geweest maar hebben zich over de jaren uit het gezin teruggetrokken. Vader en moeder hebben beide een lagere schoolopleiding maar zijn ook bereid zich verder te scholen. Bij moeder heerst er nog veel angst voor haar ex man, die haar in het verleden veelvuldig heeft mishandeld, en komt daardoor bijna de deur niet uit. Conclusie: Het gezin leeft in financiële armoede, maakt te weinig/geen gebruik van bijzondere bijstand. Het autistische kind is de baas thuis en beide ouders worden onvoldoende begeleid in de omgang met hun zieke kind. Dit drukt op de gehele gezinssituatie waardoor zowel het huishouden als de zorg voor de andere kinderen er bij inschiet. Het gezin heeft een dozijn hulpverleners gekend en is daar op sommige punten beter van geworden maar deze contacten hebben nimmer geleid tot een totale stabilisatie binnen het gezin. Sociaal leeft het gezin bijna in isolement, er is geen participatie in sport of verenigingsleven en grote angst voor een ex die echter na zijn veroordeling van 7 jaar geleden geen geweld meer heeft aangewend naar de moede.
38
Wonen • De woonkamer is schoon en ingericht • De keuken is opgeruimd maar vervuild • De slaapkamers van de kinderen zijn zeer rommelig en vervuild • Drie van de bedden van de kinderen zijn kapot • De buren hebben last van het gezin, geluidsoverlast door de oudste zoon Actiepunten acute fase leefveld ‘Wonen’ • Gezin helpen met meer routine brengen in het doen van het huishouden. Om te beginnen moeder helpen/ motiveren met het schoonmaken van de keuken en de slaapkamers. Het aanbod van speelgoed is zó groot dat het hoofdzakelijk zorgt voor rotzooi. Daarom aanbod beperken tot dát waarmee gespeeld wordt en zorgen dat speelgoed ergens in opgeruimd kan worden. • De bedden van de kinderen moeten worden gemaakt.
Werk en Inkomen • Vader werkt part time bij de Praxis en verdiend €1100,- netto per maand • 1x per week lopen vader en moeder reclamefolders en post en verdienen hier ongeveer € 10,- per week mee • Het gezin ontvangt een toeslag van € 200,- voor de kosten in de begeleiding van hun oudste zieke kind • Het gezin maakt goed gebruik van toeslagen • Het gezin maakt geen gebruik van bijzondere bijstand • Het gezin zit in de laatste fase van schuldhulpverlening, hun bewindsman draagt nu de zaken aan het gezin over • Voorlopig wordt er beslag gelegd op het vakantiegeld • Voorlopig wordt beslag gelegd op elk inkomen boven de € 1.200,- m.u.v. enkele toeslagen en bijslagen • Er is een nieuwe schuld bij het zilveren kruis van €1.000,• Er is een nieuwe schuld door het niet betalen van schoolgeld • Er is onduidelijkheid over de aangifte bij de belastingdienst, er is hierover geen duidelijke administratie maar het gezin vermoed dat de teruggave van de afgelopen jaren op een verkeerd rekeningnummer wordt gestort, erg onduidelijk allemaal Actiepunten acute fase leefveld ‘Werk en Inkomen’ • Bijzondere Bijstaand aanvragen voor schoolgeld van de kinderen. • Contact opnemen met de belastingdienst om duidelijkheid te krijgen over aangifte en teruggave belastinggelden. Op basis hiervan nieuwe actiepunten opstellen. • Het gezin zou navraag doen bij Het Zilveren Kruis voor het aangaan van een betalingsregeling m.b.t. schuld. Nagaan of dit gebeurd is en, indien nodig, hierin bemiddelen. • De bewindsman van KBR heeft aangegeven de zaken aan het gezin over te dragen. Dit monitoren. • Zorgen dat het gezin budgettraining krijgt (bij KBR)
39
Gezondheid en Hulpverlening • De ouders zijn niet ingeschreven bij een tandarts • Moeder heeft een borstoperatie ondergaan en kan niet tillen • Moeder is aan de lijn om zo in aanmerking te komen voor een esthetische buikoperatie, in navolging op haar borstoperatie • Het oudste kind is autistisch en gaat 1 x per maand naar de BAVO • Het oudste kind zit op speciaal onderwijs, Archipel • Het oudste kind is 2 jaar geleden 5 maanden opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis • 2.5 jaar geleden is er door de BAVO opvoedingsondersteuning verleend door middel van video home training • Het gezin is in het verleden begeleid door AMW Charlois, AMW heeft met name duurzame gebruiksgoederen en opname in de schuldhulpverlening voor het gezin geregeld • Het gezin is in het verlelden begeleid door SMW • Het gezin is in het verleden begeleid door AMW IJsselmonde, dit op aanraden van de huisarts om de moeder wat te ondersteunen • Oudste zoon heeft moeder in het verleden willen neersteken • Oudste zoon slaat broers en zussen • Drie van de kinderen hebben een gebitsaandoening waarbij alle melktanden slecht volgroeiden en verrotten • Kind 2002 heeft een eet stoornis, ze gaat hiervoor een aantal maal per jaar naar een psycholoog in het zuiderziekenhuis • Kind 2002 moet logopedie gaan volgen, volgens ouders kan dit niet in verband met haar tandproblemen, school denkt dat moeder in verband met haar ex niet durft te gaan • Het gezin zou budgettraining krijgen volgens de bewindsman, echter heeft het gezin hier niets meer over vernomen. Actiepunten acute fase leefveld ‘Gezondheid en Hulpverlening’ • Contact opnemen met psychiater oudste zoon. Navraag doen hoe het zit met de hulpverlening van jongen. Aangeven dat de zoon zorgt voor een zeer zorgwekkende situatie in huis (Zo voelt moeder zich bedreigd en heeft dochter een eetstoornis ontwikkeld). Het is van belang dat er goede hulpverlening komt. Deze situatie is onhoudbaar. • Bemiddelen tussen ouders en tandarts. Zorgen voor een eerste afspraak ter controle. • Navraag doen bij de Interne Begeleider van de basisschool hoe het zit met de logopedie van kind 2002. De logopediste heeft een ander verhaal dan moeder. Op basis van gesprek IB-er actiepunten opstellen.
Algemeen • Kinderen en ouders sporten niet en zijn geen lid van een vereniging • De ouders willen de kinderen graag naar de scouting, er is geadviseerd de kinderen verschillende sporten te laten doen zodat ze in hun eigen kunnen de kans hebben te excelleren Actiepunten acute fase ‘Algemeen’ • Bemiddelen tussen gezin en sportverenigingen. Zorgen dat kinderen actief lid worden van een sportvereniging. Hierbij is het belangrijk dat de kinderen onafhankelijk van elkaar bezig zijn.
40
Scholing • Vader en moeder hebben beide geen diploma voortgezet onderwijs • Vader heeft een vakdiploma “doe het zelf” behaald bij de praxis • Moeder wil graag een opleiding doen, weet echter niet hoe dit moet en wat ze kan doen • De kinderen zitten op OBS de Kubus, m.u.v. het oudste en jongste kind
Actiepunten acute fase ‘Scholing’ • Moeder voorlichting geven over opleidingen (mogelijk via SoZaWe).
Veiligheid • Moeder is in haar vorige huwelijk meerdere malen mishandeld, dit heeft geleid tot een veroordeling van haar ex-man (vader van het oudste kind). Bij de moeder is er nog veel angst voor haar ex. Het laatste (geweldloze) contact is meer dan een jaar geleden. Actiepunten acute fase leefveld ‘Veiligheid’ • De vader van oudste zoon is in december 2007 overleden. Navragen of de angst bij moeder m.b.t. geweld daarbij ook verdwenen
41
5.3 Evaluatiegesprekken Uitwerking Interview I Het allereerste huisbezoek, om daar mee te beginner. Hoe was dat? (Eigen naam) kwam, stonden wel met een paar meerdere mensen. Ik dacht eerst: dat zijn vast Jehova’s getuigen (lacht) . en toen had die het erover dat ie van de gemeente was. Ik wist ook niet precies wat dat allemaal inhield, die Bureau Frontlijn. Ok, ik heb ze binnengelaten en we hebben een gesprek gehad. Maar op dat moment…ze zijn wel op het goede moment gekomen eerlijk gezegd…je zit in de… ehhh… en je weet niet hoe je eruit moet komen. Vooral financieel? Ja, vooral financieel, toen legte die een beetje uit hoe het allemaal werkt enzo en daarna kreeg ik weer de hele tijd vrouwen en toen … (stilte) En toen kwamen er steeds mensen over de vloer … in het begin had ik steeds zoiets van… wat moet ik er nou mee… Dus in het begin kwamen er steeds verschillende mensen… Weet je nog wie er waren toen? Nee, dat weet ik niet meer.. En toen kreeg ik als vaste meiden (eigen naam) en (eigen naam) en ik ben wel echt tevreden met die twee. Dus met alles ordenen hebben ze geholpen Ja, met alles ordenen en ja.. ze waren de hele dag met me bezig en op de grond lag allemaal papieren en helemaal een beetje van (maakt een gebaar met haar handen naar haar hoofd). En toen zeiden ze: het komt wel goed en maak je niet druk... En nu is dus alles een beetje op orde Ja. En in een map gedaan? Ja en in een map gedaan en alles lag overhoop, alle papieren en dat hebben ze allemaal gedaan… en dat is natuurlijk ook een leer voor mij. En ik heb het toen naar haar toegestuurd en zij heeft het toen uitgeprint, want ik heb geen printer dus langsgeweest, handtekening gezet en het is allemaal goed gegaan (kijkt trots) en ik heb allemaal reacties weer teruggekregen. Op een gegeven moment, 30 januari, kreeg ik een man over de vloer .. van Vestia ..o nee van de KBR… En toen hebben ze gelijk die man gebeld, hoe het zit en En alle schulden zijn nu samengenomen bij het KBR? Ja, ik heb nu al die mappen ik heb nu alles… de sociale dienst die ik had… Dus je voelt je ook gesteund? Ja, ik voel me heel erg gesteund en ik ben stukken vrolijker dan dat ik toen was. 42
Goed zeg. Nee, nee.. het is echt zo.. het is echt zo En het heeft me ook zo gesteund Kan je uitleggen wat ze hebben gedaan dat je nu gelukkiger bent? Ja gewoon die papieren en ik dacht…. en ik had angst… en toen hebben ze mij echt die stap gezet om …die stap moet toch gezet worden… ja, daar ben ik wel heel blij mee… Echt, niet het één of ander, maar… van mijn kant (steekt duim omhoog). Ik ben er echt heel erg blij mee. Het zijn ook echt hele lieve meiden en ook echt heel bezorgd met regelen.. Zou jij ook aan mij kunnen vertellen waar het programma voor staat? Nou, ik denk dat jullie moeders helpen met om verder te komen bij instanties.. om te helpen enzo…en als ze er niet uitkomen dat ze dan ..de rest moeten wij zelf ook doen natuurlijk…dat steuntje, dat duwtje in de rug.. dat hebben veel moeders denk ik even nodig Vooral moeders die niet goed Nederlands praten, dat hun er ook even bij zijn om extra moeite… snap je wat ik bedoel? Ik snap het heel goed. Een stukje mondigheid Precies. Juist. Kijk ik ben van mezelf natuurlijk zo (hard lachen) Weet je, ik zag het gewoon niet meer zitten, die kinderen, een man die ze spullen pakt en zegt ‘ je bekijkt het maar lekker’ en daar heb ik natuurlijk ook heel erg mee gezeten, maar op een gegeven moment dacht ik ‘ je bekijkt het maar lekker’. Ik denk ‘tieft op’ en toen was die dr maandag en toen heb ik gewoon muziek opgezet. En hij zei ‘wat ben jij vrolijk’ Weet je, die zakdoekjes, die heb ik allang weggegooid. Ik heb zoiets van ‘ ik ga mn eigen boontjes doppen’. Dus je voelt je eigen gelukkiger dan voordat ze kwamen? Ja, ja, En zou je nu ook beter kunnen aangeven wat je over vijf jaar zou willen doen? Ja, waar ik het net over had, over die IC ehh T , die opleiding, want ik heb echt wel verstand van computers Ik kan me wel voorstellen dat je dat nu meer hebt dan dat je met al die zorgen zat Ja, ik wil nu eenmaal van die schulden af. Zit je weer in diezelfde… Molen Ja… en het is nu wel even op een houtje bijten, maar. Om daarna weer verder te kunnen Ja, om daarna weer verder te kunnen. En dat is voor mij ook een opluchting…en ook voor de kinderen natuurlijk. Dat je er een beetje uit bent.. dat wil je ook niet.. 43
Dat is ook de insteek van het programma… moeders met jonge kinderen helpen zodat de opvoeding een beetje gaat lukken. Ja en ze hebben ook gezorgd dat mn dochter op dansles is gegaan. Ja, dat is hartstikke leuk. Heb je nu ook het idee dat je dingen beter zelf kan? Ja, eerst durfde ik alle post niet open te maken en dan zeggen die meiden ‘kom op! Papieren sorteren! ‘ en nu maak ik het gewoon open. En denk je dat het straks ook alleen kan wanneer (namen projectmedewerkers) weg zijn? Aan de ene kant zal ik het wel missen natuurlijk, maar aan de andere kant hebben ze me wel zo gesteund dat ik het nu alleen moet kunnen… ik snap wel dat zij ook een eigen leven hebben en werk enzo… dat wel. Ik heb wel steeds meer vertrouwen gekregen. Wat ik net ook zij: zij zijn er voor ons om een duwtje in de rug te geven en ook even (maakt duwende beweging)….. (onverstaanbaar) Ik ben heel erg tevreden en als ik ontevreden was geweest dan had ik het ook gezegd. Zo iemand ben ik nou ook wel weer… Ik vind dat Bureau Frontlijn wel echt goed is. Wat ik met ze hem meegemaakt… En heb je nu nog dingen waar je van zegt.. daar heb ik nog wel hulp bij nodig… Nee, ik wil niet te veel hooi op mijn vork nemen… Ik wil niet te veel in één keer doen, want anders kom je er niet uit. Dat heb ik ook hier geleerd. Nu heb ik zoiets… eerst sluit je deze deur en dan open je een nieuwe… Als je te veel deuren opengooit, dan weet je op een gegeven moment niet meer welke deur je moet nemen. Niet om het één of ander ofzo, maar het zijn hartstikke leuke meiden en die hulp die ze willen bieden, nou dat hebben ze bewezen Ik zei dat als je een paar maanden eerder was gekomen dan had je mij niet zo vrolijk gezien Dus het heeft wel effect gehad? Het was echt een opluchting voor mij, ze zijn echt op het goede moment in mijn leven gekomen (kijkt omhoog naar boven). Ik weet niet of je gelovig bent…na al die tijd ellende.. als je zo diep zit.. met een scheiding en vier kinderen en… toen stond ik ineens bij meldpunt voor uiteenzetting Ik heb er alle vertrouwen in.. Ik ook, ik ben echt positief… Toen die man ( van de Kredietbank) kwam toen heb ik mn mandje ( met daarin de administratie ) erbij gepakt en toen zei hij ‘ nou dat zie ik niet vaak, meestal is het door alle kamers verspreid.
44
Uitwerking Interview 2 Het eerste huisbezoek, want vond je daarvan? Ja, het was leuk. Informatie gegeven. Gelukkig was die precies op de juiste moment gekomen. Ik zat toen met allerlei problemen enzo. Hij had me de weg gewezen. Allerlei instanties en zelf gebeld enzo. Maar het was niet (eigen naam), het was ene (eigen naam). En aan hem heb ik me verhaal gedaan. En vond je het heel veel vragen, of vond je het wel ok? Ja eerst, want ik weet niet hoe ze aan me adres komen enzo, maar toen was het wel duidelijk geworden. Ik had zelf een formulier ingevuld en ze hadden me allemaal vragen gesteld, Toen had die meneer het had uitgelegd en toen dacht ik ‘ok’. Kun je misschien aan mij vertellen waar het programma voor staat? Ok ( lacht) wat ik weet en wat ik heb meegemaakt… is het vooral voor alleenstaande moeders. En toen heb ik gezien dat ook vaders mogen meedoen. Ze helpen je met allerlei dingen, met problemen die ze hebben.. even kijken,.. dat was het… ze maken het gewoon een beetje makkelijker. Ja, Heb je er goede ervaringen mee, wanneer je terugkijkt? Ja, als ik eerlijk zeg, dan is het echt goed van Bureau Frontlijn omdat ik had schulden omdat ik niet wist hoe veel… Ik had problemen met de Postbank op die moment wist ik niet waarom en ze hadden het nagekeken voor mij en ze hadden gezien waarom het was want ik had geprobeerd. Toen ze hebben gezien, iemand iets Ze gingen me informatie geven. Met iets van de gemeente lukt het wel. Dus ze hadden met geholpen..met mn uitkering en ik was m… . Want ik heb gesproken met (eigen naam)…ik heb advies gevraagd.. wat denk je als ik gewoon stop met mn school stop en een baan ga krijgen. Het werd een beetje te veel.. school.. en de kinderen enzo… en hij heeft gezegd het lijkt me goed en ik zal je deur wijzen waar je moet gaan… dus hij heeft de volgende dag gebeld en toen naar de sociale dienst afspraak gemaakt … het heeft proces gewoon heel erg sneller geworden… Dus als ik het samenvat dan zijn er deuren voor je open gegaan en is alles sneller gegaan. Want het was op z’n moment dat alles heel donker was Een soort gordijn Ja, ja ik heb ervaring gekregen dat instanties willen je niet zo graag helpen… als er problemen komen dan zeggen zij.. zelf uitzoeken enne… met mij was het meer dat.. ja ik wist niet de procedures hier in Nederland.. in de Antillianen zijn ze heel anders. Toen Bureau Frontlijn was langsgekomen en het was gewoon… ik wíst waarom de dingen zo gebeuren, wat ik moet doen… en ze hadden me niet gezegd ‘ja kom we doen alles voor je’, ze hebben gewoon gezegd. Je moet hier gaan . zo en dat moet jezelf doen volgen. Ze hadden gezegd: we gaan het niet voor je doen, je moet het zelf doen. Dat leren. We gaan je schuiven. En dat hebben ze gedaan en nu ben ik niet meer in een uitkering. Ik heb nu een baan, ik ben nu manager… ik heb mn huis gekregen afgelopen maandag … mn schulden heb ik zelf opgelost.. gelukkig heb ik niet meer terug hoeven gaan naar de schuldhulpverlening,dus ja.. dat had ik zelf geregeld..
45
He wat goed zeg, dus je hebt weer wat meer vertrouwen.. en dan ben je misschien ook wel wat gelukkiger.. Ja, ja dat is waar. Want het is zo dat als je niet weet wat er om je heen gebeurt dan ben je gewoon elke tijd bang welke post gaat komen..wat gaat nu gebeuren..ze hadden het altijd duidelijk gezegd..we hebben gedaan… en dit en dit en dit is het probleem…en zo en zo kan je het oplossen… en dat moet je even nadenken wat het beste voor je is…wat het beste voor je past .. enne ik was vanmorgen met (eigen naam) (een van de meisjes) en toen hebben we heel leuk gesproken, want de eerste keer dat ze kwamen was er een héle lijst met punten..en dit moeten we doen en dit moet opgelost worden en vanmorgen zeiden we tegen elkaar ‘o nu hebben we maar drie puntjes om over te praten’. (lacht) het was eigenlijk gewoon kijken of het nog goed ging Echt heel goed..en denk je dat je nu ook beter weet wat je over 5 jaar zou willen? Heb je ook een duidelijker toekomstperspectief? Ja, want als je onduidelijk bent ..over wat er gebeurt bijvoorbeeld wat je moest doen.. op een gegeven moment… stapje voor stapje…heb ik uitgekomen en gezien.. ik wil dit en dit en dit met mn leven gaan doen. Dus daarom heb ik ook voor dit baan gekozen.. want het allochtonen met zaken.. instanties enzo Dus door Frontlijn heb ik gedacht ik wil iets maatschappelijks gaan doen Toen was ik gewoon ‘down en under’ en dan was het gewoon eruit gekomen.. ik zat aan de opties te denken en ik dacht wil geen business meer studeren, maar ik dacht ik wil een combinatie van de die twee en toen.. ik kan die beide combineren… ik kan studeren voor de business en iets maatschappelijks doen. En heb je ook nog dingen waarvan je zegt dat kan anders, of dat kan beter? mmm. (lacht) Dus tips over Bureau Frontlijn? Ja, misschien dingen waarvan je zegt.. zo en zo kunnen jullie t aanpakken… Mmm sowieso is n echt leuke experience.. ervaring… maar wat ik had gezegd.. de eerste keer dat je denkt waaróm komen ze hier. Want ze hadden de eerste bijvoorbeeld 10 minuten van het gesprek echt niet gezegd waar het over ging… dan denk je waarom kómen ze hier…dan denk je dat ze ook voor je kinderen hier komen Daar word je bijna een beetje bang van… Ja. Maar toen.. ze hadden het uitgelegd enzo… was het een beetje beter geworden.. dus als ik nog een keertje had moeten gaan… dan echt graag wat meer informatie geven… Dus eigenlijk zeg je: eerst duidelijke informatie geven en dan.. Want ik weet niet of jullie nu een brochure hebben, maar… op die tijd was het gewoon een korte omschrijving… We hebben nu een brochure gemaakt… dat is een hele goede hoor, want informatievoorziening is wel belangrijk. Ja klopt. Ja en een keer was ook een groep geweest, (eigen naam) was daar… en ze hebben me gebeld en ze hadden gevraagd of ze mochten langskomen. Ik hoop echt dat het project doorgaat. 46
Literatuurlijst • Aalbers-van Leeuwen, M. , Hees, L. v., & Hermanns, J. (2002). Risico- en protectieve factoren in moderne gezinnen: reden tot optimisme of reden tot pessimisme. Pedagogiek, 22(1), 41-54. • Bartlett, S. (1997). Houding as a factor in the socialization of children: a critical review of the literature. Merrill-Palmer Quarterly, 43, 169-198. • Berens, S. (2004). Behoefte aan opvoedingsondersteuning? Een onderzoek naar de achtergronden van behoefte aan opvoedingsondersteuning bij ouders van jonge kinderen. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. • Boom, van den, D.C. (1994). The influence of temperament and mothering on attachment and exploration: An experimental manipulation of sensitive responsiveness among lower-class mothers with irritable infants. Child Development, 65, 1457-1477. • Borderwijk, A., Dries, H., Harkink, M., & Visser, E. (2007). Ouderbetrokkenheid thuis sleutel voor succes. Over de invloed van ouders op het schoolsucces van hun kind en de rol van (voor)schoolse voorzieningen. Velp: Spectrum. • Bowlby, J. (1983). A secure base: Clinical applications of attachment theory. London: Routledge. • Brink, G. van den. (2006). Culturele contrasten – het verhaal van de migranten in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker. • Brink. L.T. ten, & Veenman, J.W. (1998). Risicofactoren en protectieve factoren in de ontwikkeling van kinderen en adolescenten. In J.D. Bosch e.a. (red), Jaarboek voor de ontwikkelingspsychologie, orthopedagogiek en kinderpsychiatrie 3 (pp. 13-46). Houten/ Zeventem: Bohn Stafleu Van Loghum. • Bronfenbrenner, U. (1986). The ecology of the family as a context for human development. Developmental Psychology, 22, 723-742. • Centraal Bureau voor de de Statistiek. (2003). Jeugd 2003. Cijfers en feiten Voorburg/Heerlen:CBS. • Hartman, C., & Tops, P. (2005). Frontlijnsturing – Uitvoering op de publieke werkvloer van de stad. STIP: Den Haag. • Hermanns, J. (1998). Family risks and family support: An analysis of concepts. In J. Hermanns and H. Leu (eds.), Family risks and family support. Theory, research and practice in Germany and in the Netherlands (pp. 9-37). Delft: Eburon • Hermanns, J., Ory, F., & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over de vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. De Inventgroep: Utrecht. • Kovacs, M., & Devlin, B. (1998). Internalizing disorders in childhood. Journal Child Psychology and Psychiatry, 39(1), 47-63. • Lahey, B.B., Van Hulle, C.A., Keenan, K., Rathouz, P.J., D’Onofrio, B.M., Rodgers J.L., & Waldman, I.D. (2008). Temperament and Parenting during the First Year of Life Predict Future Child Conduct Problems. Journal of Abnormal Child Psychology. 47
• Maslow, A.H, (1972). Motivatie en persoonlijkheid. Rotterdam: Lemniscaat. • McLoyd, R. (1990). The impact of economic hardship on black families and children: Psychological distress, parenting, and socioemotional development. Child Development, 61, 311-346. • Offord, D., & Bennett, K. (1994). Long-term outcomes and intervention effectiveness. Yournal of the Academy of child and Adolescence Psychiatry, 33(8), 10691078. • Poiesz, T.B.C. (1999), Gedragsmanagement: waarom mensen zich (niet) gedragen. Wormer: Inmerc. • Putnam, R. J. (2002). Bowling Alone: the collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. • Renders, C.M., Seidell, J.S., Van Mechelen, W., & Hirasing, R.A. (2004). Overgewicht en obesitas bij kinderen en adolescenten en preventieve maatregelen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 148 (42) (pp. 2066-207). • Rigter, J. & Kroonenman, P. (2005). Opvoedingsondersteuning Vlaardingen. Amsterdam: Regioplan. • Riksen-Walraven, M. (1996). Inspelen op baby’s en peuters. Ontwikkelingsspelletjes. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. • Rispens, J., Hermans, J., & Meeus, W. (Eds.). (1996). Opvoeden in Nederland. Assen. • Rutter, M. (1978). Early sources of security and competence. In J.Bruner & A.Gorton (Eds.), Human Growth and Development. Oxford: Clarendon Press. • Tremblay, R. E., & Japel, C. (2003). Prevention during pregnancy, infancy and the preschool years. In D.P. Farrington & J.W. Coid (Eds), Early Prevention of Antisocial Behaviour (pp. 205-242). Cambridge, UK. • Verhellen, E. (1997). Verdrag inzake de rechten van het kind. Achtergronden, motieven, strategieën en hoofdlijnen. Garant: Leuven Apeldoorn. • Vygotsky, L.SSS. (1962). Thought and language. Cambridge: MIT Press. • Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzekamp, S., & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in Nederland. Den Haag-Leiden: Sociaal Cultureel Planbureau – TNO Kwaliteit van Leven.
48