Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Inhoud
Pagina
Samenvatting
I
1
Inleiding
l
2 2.1 2.2
Werkwijze Onderzoek filerijders TBO-1995
2 3 5
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
Resultaten: filerijders Inleiding Kenmerken van de verplaatsing Autobezit, beschikbaarheid openbaar vervoer Kenmerken van de werksituatie Mediagebruik Achtergrondkenmerken Incidentele versus structurele filerijders Auto's van de zaak Samenvatting
7 7 8 12 13 17 21 23 24 25
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Resultaten: vergelijking doorsnee-automobilist Inleiding Autobezit, beschikbaarheid openbaar vervoer Kenmerken van de werksituatie Mediagebruik Achtergrondkenmerken Samenvatting
28 28 30 30 35 36 37
5 5.1 5.2
Conclusies Conclusies resultaten onderzoek Conclusies onderzoeksmethode
40 40 41
1 2 3 4
Bijlagen Dataverzameling en dataverwerking Responscijfers per locatie Enquêteset kenteken enquête Enquêteset hoofdonderzoek
Pagina l
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf l
Inleiding
Vanuit het Directoraat-Generaal voor het Vervoer IP (DGV-IP) is aan de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AW) de vraag gesteld welk marktprofiel de filerijder op het hoofdwegennet (HWN) heeft. DGV-IP wil weten wie de filerijder op het HWN is, teneinde meer inzicht te verkrijgen in hoe deze filerijder kan of moet worden aangesproken. Voorts wil men weten in welke mate de filerijder afwijkt van de doorsneeautomobilist. De AW heeft Goudappel Coffeng BV, Adviseurs verkeer en vervoer te Deventer, opdracht gegeven voor de uitvoering van dit project 'Marktprofiel van de filerijder'.
Voor het beantwoorden van de eerste vraag is een onderzoek verricht onder filerijders op een aantal knelpunten op het hoofdwegennet. Hieraan hebben 2.416 filerijders meegedaan. Voor het beantwoorden van de tweede vraag zijn kenmerken van de filerijders vergeleken met kenmerken van doorsnee-automobilisten. Gegevens over deze laatste groep zijn ontleend aan het Tijdbestedingsonderzoek 1995 (TBO-1995). Bij deze rapportage hoort een tabellenrapport waarin alle resultaten zijn opgenomen. De opbouw van dit concept-eindrapport is als volgt: hoofdstuk 2 gaat in op de werkwijze van het project; hoofdstuk 3 bevat de resultaten van het filerijderonderzoek; hoofdstuk 4 beschrijft in welke mate de filerijder afwijkt van de doorsneeautomobilist; hoofdstuk 5 sluit af met een aantal conclusies.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf 2
Werkwijze
Het doel van dit project is te komen tot een beeld van de filerijders en hun overeenkomsten of verschillen met doorsnee-automobilisten. Er is wel vaker onderzoek gedaan onder automobilisten die in files rijden2. Deze onderzoeken zijn: ofwel verouderd; ofwel bevatten meestal een beperkt aantal vragen omtrent de gemaakte verplaatsing (herkomst, bestemming, motief, vertrek- aankomsttijd, ectetera); ofwel maken geen vergelijkingen met doorsnee automobilisten. Deze onderzoeken leveren daardoor voor dit project een (te) beperkt beeld op van degenen die in files rijden en hun overeenkomsten en verschillen met doorsnee automobilisten. Om deze redenen is besloten een nieuw onderzoek uit te voeren onder automobilisten die in de file hebben gestaan. Voor het werven van filerijders staat een aantal mogelijkheden open: schriftelijke of telefonische werving (vragenlijstonderzoek onder Nederlanders met als stuurvraag of men recent in een of meer files heeft gestaan); werving op filelocaties (waarnemen op locatie en vragenlijstonderzoek toesturen).
Voor dit project is er voor gekozen respondenten te werven op locatie, namelijk op een aantal bekende structurele fileknelpunten op het hoofdwegennet. De reden hiervoor is dat efficiënter3, in vergelijking met de andere methodes, filerijders worden gevonden. Bovendien is er met behulp van deze methode meer sturing mogelijk in: de definiëring van een file; de locaties waar men in de file heeft gestaan. Vanwege budgetbeperkingen is er voor gekozen niet op een groot aantal locaties respondenten te werven. In overleg met AW zijn op twee locaties in twee spitsen respondenten geworven: A8, ochtendspits, ten noorden van de Coentunnel in de richting Amsterdam; AIO, avondspits, ten zuiden van de Coentunnel in de richting van de Coentunnel; A20, ochtendspits, tussen het Terbregseplein en de afrit Rotterdam-Centrum in westelijke richting; A20, avondspits, tussen de afrit Rotterdam-Centrum en het Terbregseplein in oostelijke richting.
Bijvoorbeeld 'Analyse selected links. Hoofdwegennet Randstad' (Adviesbureau van Roon, z.j., z.p.).
In dit project zijn niet meerdere onderzoeksmethodes uitgeprobeerd, zodat geen harde uitspraken kunnen worden gedaan over de meest optimale methode.
Goudappel Coffeng
Pagina 3
Adviseurs verkeer en vervoer
J Deze locaties (Coentunnel en Terbregseplein) behoren tot de file-top 20 en bieden goede fysieke mogelijkheden voor het waarnemen van kentekens. Voor de situering van de exacte waarneemlocaties wordt verwezen naar bijlage 1. Voor de spitsen zijn de volgende tijden aangehouden: ochtendspits: 06.30 - 09.30 uur; avondspits: 15.30-18.30 uur. In paragraaf 2. l wordt ingegaan op de werkwijze van het onderzoek onder de filerijders. In hoofdstuk 3 zijn de kenmerken van de filerijders beschreven.
De filerijders hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij in een structurele file hebben gestaan. Zij hoeven evenwel zelf geen structurele filerijder te zijn. Dit hangt af van de frequentie waarmee men (wekelijks) in de (geselecteerde) file staat4. In hoofdstuk 3 wordt hier verder op ingegaan. De kenmerken van filerijders zijn vergeleken met de kenmerken van doorsnee-automobilisten. De gegevens over de doorsnee-automobilist zijn afkomstig uit het tijdsbestedingsonderzoek 1995. Paragraaf 2.2 geeft enige informatie over het tijdsbestedingsonderzoek en hoofdstuk 4 doet verslag van de vergelijking.
2. l
Onderzoek filerijders
Bijlage l bevat een uitgebreide beschrijving van het onderzoek onder de filerijders. Op deze plaats worden enige hoofdlijnen beschreven.
Het veldwerk is uitgevoerd in twee stappen: kentekenonderzoek: korte schriftelijke kentekenenquête; hoofdonderzoek: schriftelijke vervolgenquête onder degenen die bereid waren mee te doen aan het vervolgonderzoek.
Kentekenenquête Op de twee onderzoekslocaties en in de twee spitsen zijn op dinsdag l oktober 1996
25.898 kentekens van personenauto's waargenomen tijdens file. Via de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) zijn voor 10.000 (random getrokken5) kentekens de registratie-adressen (naam, adres en woonplaats van de bezitter van het voertuig) opgevraagd. Naar 9.864 adressen (136 kentekens konden door de RDW niet van een
Daarnaast is er de mogelijkheid dat deze Jilerijders ook in andere files staan. Dit is evenwel geen onderwerp van dit onderzoek.
Wanneer een bepaald kenteken zowel in de ochtendspits als in de avondspits werd geregistreerd, is éénmaal een adres opgevraagd.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
J registratieadres worden voorzien) is een enquêteformulier (zie bijlage 3) toegestuurd met enkele vragen over de gemaakte verplaatsing en een vraag naar de bereidheid mee te werken aan het hoofdonderzoek. In totaal zijn 4.342 (respons 44%) bruikbare enquêteformulieren teruggestuurd. Ruim driekwart (82%) van deze respondenten (netto 3.582) op de kentekenenquête gaf aan wel mee te willen werken aan het hoofdonderzoek. Hoofdonderzoek Aan 3.066 respondenten die bereid waren mee te doen aan het hoofdonderzoek is een enquêteformulier (zie bijlage 4 voor een voorbeeld van een enquêteset) toegestuurd.6 Hiervan zijn 2.416 bruikbare formulieren retour gezonden (respons 79%). Alle analyses waarvan de resultaten in hoofdstuk 3 en 4 zijn gemeld zijn gebaseerd op de 2.416 respondenten die aan het hoofdonderzoek hebben meegedaan.
Non-respons en weging Door de opzet van het onderzoek was het mogelijk te onderzoeken in welke mate de respons op het hoofdonderzoek (2.416 filerijders) afwijkt van de non-respons op het hoofdonderzoek (4.342-2.416= 1.926 filerijders). Verschillen tussen de respons en de non-respons werden op de volgende kenmerken gevonden: degenen die respondeerden op het hoofdonderzoek staan frequenter in de (geselecteerde) file; de respons bestaat uit een significant groter deel automobilisten die voor het werk op reis zijn. Omdat het eerste verschil groter was dan het tweede verschil is een weging uitgevoerd op de frequentie waarmee men in de file staat. Deze weging levert op dat de respons op het hoofdonderzoek niet meer, qua filefrequentie, afwijkt van het kentekenonderzoek. Bovendien heeft de weging als effect gehad dat het werkmotief ook meer gelijk verdeeld is over de steekproeven. Alle resultaten vermeld in hoofdstuk 3 en 4 en in het tabellenrapport betreffen gewogen resultaten. Enquêtevragen hoofdonderzoek In het hoofdonderzoek zijn vragen gesteld over de volgende onderwerpen (zie bijlage 4):
kenmerken van de gemaakte reis; autobezit en nabijheid openbaar vervoervoorzieningen; kenmerken van de werksituatie; mediagebruik;
Gezien de respons was het niet noodzakelijk alle respondenten die wilden meewerken een enquêteformulier voor het hoofdonderzoek toe te sturen. Aan 481 mogelijke respondenten is, in overleg met AW, geen enquêteset toegestuurd.
Pagina 5
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf interesse in specifieke onderwerpen; achtergrondkenmerken. De kenmerken van de filerijders zijn in dit project vergeleken met de kenmerken van doorsnee-automobilisten. Deze informatie is afkomstig uit het meest recente tijdsbestedingsonderzoek (TBO-1995). Om de vergelijking zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren is een aantal vraagstellingen uit het TBO-1995 rechtstreeks overgenomen. Dit betreft vragen over (zie bijlage 4):
autobezit en nabijheid openbaar vervoervoorzieningen; kenmerken van de werksituatie; gebruik gedrukte media; interesse in specifieke onderwerpen. Televisiekijken en radio luisteren wordt in het TBO gemeten met behulp van een dagboek (zie paragraaf 2.3). In het Onderzoek Filerijders is respondenten gevraagd een schema in te vullen met tijdstippen en zenders waarop men op doordeweekse dagen kijkt of luistert. In het TBO worden achtergrondkenmerken gemeten met behulp van een zogenaamde huishoudbox. Daarin worden voor alle leden van het huishouden gegevens opgevraagd. In het Onderzoek Filerijders zijn achtergrondkenmerken met enkele vragen
gemeten.
2.2
TBO-1995
Voor een uitgebreide beschrijving van het tijdsbestedingsonderzoek wordt verwezen naar Batenburg en Knulst (1993)'. Op deze plaats wordt enige informatie over dit onderzoek gegeven. Het TBO-1995 (N=3.227) past in de reeks tijdsbestedingsonderzoeken die vijfjaarlijks vanaf 1975 worden gehouden. Dit onderzoek is steeds uitgevoerd door Intomart BV.
De onderzoeksmethode is steeds gerepliceerd zodat een goede vergelijking tussen de onderzoeksjaren kan worden gemaakt. De AW was een van de financiers van het TBO-1995.
Het onderzoek wordt uitgevoerd onder een aselecte steekproef van personen van 12 jaar en ouder. Onder deze groep wordt op drie manieren informatie verzameld:
R.S. Batenburg en W.P. Knulst. Sociaal-Culturele beweegredenen. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag: VUCA, 1993.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf De zogenaamde basisvragenlijst. Dit betreft een face-to-face interview bij respondenten thuis. In de vragenlijst komen de volgende onderwerpen aan de orde: bezit elektronische apparatuur, ontvangst televisiezenders, normaal kijk- en luistergedrag, leesgedrag, winkelgedrag, vrijetijdsbesteding, vrijwilligerswerk, kenmerken alle leden van het huishouden, kenmerken van de werksituatie (respondent en andere leden huishouden), kenmerken van de onderwijssituatie, onderwijsniveau en kerkelijke betrokkenheid. Respondenten wordt gevraagd voor een periode van een week (in oktober) een dagboek in te vullen. In dit dagboek geeft men per kwartier aan welke activiteit wordt uitgevoerd. Dit gebeurt door middel van een code per activiteit. De code kan worden opgezocht in een codeboekje met ruim 200 verschillende activiteiten, dat gerubriceerd is naar hoofdbezigheden (betaald werk, werk in het huishouden, etcetera). Tevens geeft men aan of de betreffende activiteit thuis plaatsvindt, niet thuis maar wel in de eigen woonplaats of niet thuis buiten de eigen woonplaats. Ten slotte geeft men aan of men tijdens het uitvoeren van een 'hoofdbezigheid' tegelijkertijd ook een 'nevenbezigheid' uitvoert, bijvoorbeeld autorijden naar het werk en tegelijkertijd naar de radio luisteren8. De slotvragenlijst. Dit betreft wederom een face-to-face interview bij de respondent thuis. Gevraagd wordt naar de volgende onderwerpen: bijzondere omstan-
digheden tijdens de dagboekweek, bezit en gebruik huishoudelijke apparaten, miIieu(on)vriendelijk gedrag, reactie op verandering winkelsluiting, Vervoermiddelbezit, nabijheid openbaar vervoer, verplaatsingen op een dagboekdag, interesse specifieke onderwerpen, politieke voorkeur en huishoudinkomen. De tijdsbesteding aan activiteiten wordt gemeten met behulp van het dagboek. In dit
project zijn de volgende gegevens ontleend aan het dagboek: verplaatsingen: bepaald is of men op doordeweekse dagen de auto gebruikt (als bestuurder); tv-kijken en radio luisteren. Bepaald is naar welke zenders men kijkt/luistert en in welke tijdsblokken (doordeweekse dagen). Daarbij is uitgegaan van hoofdbezigheden en nevenbezigheden. De overige gegevens zijn ontleend aan de basisvragenlijst en de slotvragenlijst. Voor alle tabellen is de standaard weegfactor van het TBO gebruikt (zie Batenburg en Knulst, 1993, bijlage C).
Bij nevenbezigheden gaat het voornamelijk om het mediagebruik.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina 7
rf 3
Resultaten: filerijders
3.1
Inleiding
Zoals in hoofdstuk 2 is uiteengezet, is op een tweetal bekende fileknelpunten, in de ochtendspits en in de avondspits, op het hoofdwegennet (HWN) onderzoek verricht onder filerijders. Het veldwerk vond plaats op dinsdag l oktober 1996. Respondenten die tijdens file passeerden, kregen enkele dagen na observatie een korte vragenlijst toegestuurd waarin naar enkele kenmerken van die verplaatsing is gevraagd. Degenen die zich bereid verklaarden mee te doen aan het vervolgonderzoek kregen een lange vragenlijst toegestuurd. Hierin werden vragen opgenomen over de volgende onderwerpen: de gemaakte verplaatsing; autobezit, beschikbaarheid openbaar vervoer; kenmerken van de werksituatie; mediagebruik; interesse specifieke onderwerpen; achtergrondkenmerken. Bij deze rapportage hoort een tabellenboek waarin alle resultaten van de korte en de lange vragenlijst zijn opgenomen (Goudappel Coffeng, 1997). Daarbij is een onderscheid gemaakt naar locatie en spits(richting): A8, ochtendspitsfile, richting Coentunnel; A20 Terbregseplein, ochtendspitsfile, richting west; AIO, avondspitsfile, richting Coentunnel; A20 Terbregseplein, avondspitsfile, richting oost. In dit hoofdstuk zijn de resultaten opgenomen voor de totale groep filerijders die aan de lange vragenlijst hebben meegedaan (n=2.416). Alle resultaten zijn gewogen naar filefrequentie. Zie hiervoor hoofdstuk 2 en bijlage 3.
In dit hoofdstuk wordt vaak gesproken over de filerijder. Bedacht moet worden dat filerijders zijn geworven op een beperkt aantal locaties in de Randstad. Dit onderzoek geeft strikt genomen alleen informatie over filerijders op de onderzoekslocaties. Wanneer er verschillen bestaan in de uitkomsten tussen de onderzoekslocaties (en de
spitsen) wordt dit gemeld en kan niet gesproken worden van de filerijder. Wanneer er geen verschillen bestaan tussen de filerijders op de locaties kan in meerdere mate wel
gesproken worden over de filerijder op het Nederlandse hoofdwegennet. Uiteraard kan een grootschaliger onderzoek op meer filelocaties hier pas echt uitsluitsel over geven.
Herkomstpostcodes AIO l herkomst per dot
Bestemrningspostcodes AIO l bestemming per dot
Herkomstposteodes A20-oost l herkomst per dot
•^c£<"
.•'••'..«& v . ..:•.,• -
Bestemmingspostcodes A20-oost l bestemming per dor
waarneemlokatie
-•-f
"t ',;'.. • '•••',. .'.Vi ' &V, l*'
:,;^§c:;: -
Herkomsten en bestemmingen AIO en A20-oost
:
'
V^'v.,t;.'
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina 8
rf 3.2
Kenmerken van de verplaatsing
In de korte vragenlijst is naar de volgende kenmerken gevraagd: herkomst- en bestemmingsadres (postcode); vertrek- en aankomsttijdstip; vertrek- en aankomstmotief; filefrequentie (op het passagepunt); retourrit. In de lange vragenlijst is voorts naar de volgende kenmerken gevraagd: ritfrequentie en filefrequentie (ochtendspits en avondspits); geschatte reistijd met het openbaar vervoer. Herkomst- en bestemmingsadres De herkomst- en bestemmingspostcodes zijn voor de filerijders op de onderzoekslocaties en spitsen gevisualiseerd. Op grond van de plots kan een aantal conclusies worden getrokken: Filerijders die, in de ochtendspits, op de A8 richting Coentunnel zijn waargenomen hebben een herkomstadres (bijna altijd het woon-adres) verspreid over Noord-Holland. Typische herkomstgemeenten zijn: Zaanstad, Punnerend, Hoorn, Enkhuizen en Alkmaar. Veel automobilisten hebben een bestemming in of in de buurt van de gemeente Amsterdam. Ook Hilversum, Utrecht en Amersfoort komen voor. Filerijders die, in de ochtendspits, op de A20 richting west zijn waargenomen hebben als herkomstgemeenten (woongemeenten): Capelle aan de Ussel, Gouda en Dordrecht. Bestemmingen zijn: Rotterdam, Delft, Rijswijk en Den Haag. Filerijders die, in de avondspits, op de AIO ten zuiden van de Coentunnel richting Coentunnel zijn waargenomen hebben als herkomstgemeente vaak: Amsterdam en Haarlemmermeer (Schiphol) en als bestemming Zaanstad, Punnerend, Hoorn, Enkhuizen en Alkmaar. Filerijders die, in de avondspits, op de A20 richting oost zijn waargenomen hebben als herkomstgemeenten: Rotterdam, Delft, Rijswijk en Den Haag. Bestemmingen zijn: Capelle aan de Ussel, Gouda en Dordrecht. De conclusie op basis van deze plots is dat voor filerijders op de Amsterdamse onder-
zoekslocatie (A8, AIO) de woongemeenten meer ruimtelijk verspreid zijn dan voor filerijders op de Rotterdamse onderzoekslocatie (A20).
Voorts kan worden geconcludeerd dat voor de filerijders op de A20 het herkomst- en bestemmingspatroon voor ochtendspits- en avondspitsrijders weinig van elkaar verschillen. Dit komt omdat op deze locatie op hetzelfde wegvak gemeten is. Voor de locatie Amsterdam worden wel verschillen tussen de avondspits- en ochtendspitsrijders gevonden. Dit komt omdat op die locatie op twee verschillende wegvakken gemeten is. De filerijders op de A8 kunnen bestemmingen richting Coentunnel en
Herkomstpostcodes A8 l herkomst per dot
Bestemmingspostcodes A8
-•-••'.:-...•• : - . : . "
l bestemming per dot
*' ""*"-•'
:'•:&.
&«
"-.
• ;. .^•: /v-*** "' ••
Herkomstpostcodes A20-west
•«
• • • • ' "
•. -'..-.••. - •
l herkomst per dot
•..
.'••--.
•/.v" '-'^ '•'• • ' " •
: ••ff-:-i??:-i .'^'v;':-. . - • • • .rfrV • • <_
Bestemmingspostcodes A20-west
•''•::#•*•••'-••'''"• • " :''^>'-.'.' -,. ' '~ •'-.' ••-•.'.-• -:';i£«»^^l':- -
l bestemming per dot
ï'
'
...
" l i ^ ' i '"'•
• •^'fi.'^^.Jve*S; . TV*_
•
i^* *"«*. $_••' a'
,£.
,-; -.--,,*'-v-i- & '*/
waarneemlocatie
^f>-: : ' ! '
.. '
r*^;-;:.... : - •, • . -TV •
"'.
'"
'<•
V ' " ? , # . • . :'. • v . ^ •"{,•> '. ".. ' j- - . •'
Herkomsten en bestemmingen A8 en A20-west PostcodeBebieden
*. -£iJi ttf*&y
' ' t - ' • ^L" '^öti"öteF
•' •
•".-;•-" . •--•!••
-•••'.
Goudappel Coffeng
Pagina 9
Adviseurs verkeer en vervoer
J Zeeburgertunnel hebben terwijl de filerijders op de AIO allen door de Coentunnel reden. Ook lijken, op basis van de plots, de herkomsten en bestemmingen van filerijders op de AIO dichter bij elkaar te liggen dan de herkomsten en bestemmingen van filerijders op de A8. In paragraaf 3.4 wordt aangetoond dat dit klopt voorzover het gaat om woon-werkrelaties.
De herkomst- en bestemmingsgegevens zijn tevens gebruikt bij de data-controlecorrectie en bij de analyse van de non-respons (zie hiervoor bijlage 1). Vertrek- en aankomsttijdstip Het veldwerk is uitgevoerd in de ochtendspits (06.30 - 09.30 uur) en in de avondspits (15.30 - 18.30 uur), waarbij er steeds sprake was van files. Met behulp van de vertreken aankomsttijdstippen is de reistijd bepaald. Voor de groep filerijders als totaal is dit ruim een uur (64 minuten). Voor de verschillende onderzoekslocaties zijn de volgende gemiddelde reistijden gevonden: A8, ochtendspitsfile, richting Coentunnel: 79 minuten; A20 Terbregseplein, ochtendspitsfile, richting west: 70 minuten; AIO, avondspitsfile, richting Coentunnel: 49 minuten; A20 Terbregseplein, avondspitsfile, richting oost: 56 minuten.
Op basis van deze gegevens kan niet worden bepaald hoe lang men in de file staat. In paragraaf 3.4 wordt wel ingegaan op de gemiddelde snelheid van de verplaatsingen voor het woon-werkverkeer onderscheiden naar spitsperiode en locatie.
Omdat het herkomst- en bestemmingspatroon voor filerijders die op de A20 zijn waargenomen erg op elkaar lijkt, kan wel worden aangenomen dat, voor die locatie, de ochtendspitsfile meer reistijd vergt dan de avondspitsfile (70 minuten tegenover 56 minuten), hetgeen een gevolg is van de zwaardere filevorming 's-ochtends. Vertrek- en aankomstmotief Op basis van het vertrek- en aankomstmotief is het reismotief (zie bijlage l voor een afleiding van het reismotief) samengesteld. Tabel 3.1 geeft de motiefverdeling over de locaties en de spitsen.
Pagin3 10
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Waameemlocatie
werken zakenbezoek of vergadering bezoek familie/vrienden vrijetijdsbesteding winkelen, boodschappen overig' totaal 1
A8,
A20-west,
AIO,
A20, oost,
ochtend
ochtend
avond
avond
totaal
81
74 10
9
5
100
100
68 8 8 2 2 13 100
63 16 8 2
0
84 9 1 1 0
9 1 1
5 1 1
2 8
9
100
100
In bijlage l is een overzicht opgenomen van wat respondenten hebben opgegeven bij de overige reismotieven. Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek filerijders 1996, N=2.416
Tabel 3.1: Reismotief naar locatie en spits (in procenten)
De vergelijking tussen de spitsen en de locaties laat het volgende zien: Het merendeel van de filerijders is op pad voor het werk often behoeve van het werk. In de avondspitsfile komen de niet-werkmotieven vaker voor dan in de ochtendspitsfile. Dit geldt voor 'bezoek familie/vrienden': ochtendspitsfile 1% en avondspitsfile 8%; 'vrijetijdsbesteding': ochtendspitsfile 1% en avondspitsfile 2%; 'winkelen': ochtendspitsfile 0% en avondspitsfile 2%; en 'overig': ochtendspitsfile 7% avondspitsfile 10%. Op de locatie A20 Terbregseplein, is het aantal automobilisten in de avondspitsfile, dat opgeeft voor zakelijk bezoek of vergadering op reis te zijn, relatief hoog (16%) ten opzichte van het aantal op de locatie AIO Coentunnel (8%). Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn, die in het kader van dit project niet verder onderzocht konden worden: toevallige redenen als een relatief groot aantal zakelijke bezoeken en vergaderingen in de regio Rotterdam op de waarneemdag; structurele redenen als gevolg van bijvoorbeeld een ander type werkgelegenheid in de Rotterdamse regio (een aanwijzing hiervoor is dat het aantal personen met een auto van de zaak op de locatie Rotterdam hoger is dan op de locatie Amsterdam, zie paragraaf 3.4).
Filefrequentie en ritfrequentie In de korte vragenlijst is gevraagd hoe vaak per week men op het waarneempunt in
de file staat en of men het waarneempunt (op l oktober 1996) ook in tegenovergestelde richting passeerde. In de lange vragenlijst is daarnaast ook gevraagd hoe vaak per week men de betreffende rit maakt (in de waargenomen richting en spits). Tevens is gevraagd naar de ritfrequentie en filefrequentie van de rit in tegenovergestelde
Pagma
Goudappel Coffeng
"
Adviseurs verkeer en vervoer
rf richting in de andere spits9. Tabel 3.2 geeft een overzicht van deze filefrequenties en ritfrequenties voor de totale groep filerijders.
> 5 X per week 5 X per week 4 X per week 3 X per week 2 X per week 1 X per week < 1 X per week totaal 1
waargenomen spits ritfreq.2 filefreq.' 3 5 36 12 10 9 7 21 100
47 11 8
7
andere spits filefreq.2 1 24 9 9 10
6
8
17
38 100
100
ritfreq.2 4 43 9 6 6 5 28 100
Afkomstig uit korte vragenlijst.2 Afkomstig uit lange vragenlijst. Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek filerijders 1996, N=2.416
Tabel 3.2: Ritfrequentie en filefrequentie filerijders (in procenten)
Deze uitkomsten laten zien dat circa de helft van de filerijders 4 of meer keer per week in de file staat. Een relatief groot deel (21%) van de filerijders staat zeer incidenteel (minder dan l keer per week) op een van de waarneempunten in de file. Gemiddeld staat men 3.2 keer per week in de file10. In paragraaf 3.7 wordt verder ingegaan op de verschillen en overeenkomsten tussen de incidentele en structurele filerijders. Op basis van de verdelingen in tabel 3.2 is het gemiddeld aantal ritten per week en het aantal keer dat men in de file staat bepaald: filefrequentie in waargenomen spits: 3.2 keer per week; ritfrequentie in waargenomen spits: 3.6 keer per week; filefrequentie in tegenovergestelde spits: 2.4 keer per week; ritfrequentie in tegenovergestelde spits: 3.2 keer per week. Uit deze gegevens blijkt dat men niet altijd, wanneer men in de spits de onderzoekslocatie gebruikt, ook in de file staat: de ritfrequentie is gemiddeld hoger dan de filefrequentie. Voorts blijkt dat de ritfrequentie en de filefrequentie in de tegenovergestelde spits(richting) gemiddeld lager is. Dit kan worden verklaard doordat niet iedereen op een dag de waarneempunten ook in tegenovergestelde richting passeert: 86% van de
Zo kregen bijvoorbeeld de automobilisten die in de ochtendspits op de A8 richting Amsterdam zijn waargenomen, vragen voorgelegd over ritfrequentie en filefrequentie in de avondspits A8 richting noord.
Voor de berekening van het gemiddelde is 'meer dan S keer per week' op 6 gesteld en 'minder dan l keer per week' op 0.5.
Pagina 12
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf filerijders geeft aan dezelfde rit ook in tegenovergestelde richting te hebben gemaakt. 79% kwam hierbij langs hetzelfde punt en 6% langs een ander punt. De vergelijking naar de locaties en tijdstippen (zie tabellenrapport) levert het volgende op: automobilisten in de ochtendspitsfile staan relatief vaker in die spits in de file dan automobilisten in de avondspitsfile; automobilisten op de A20 richting west (avondspitsfile) staan het minst vaak in die file (gemiddeld 2,3 keer per week). Dit laatste correspondeert met het grotere aantal zakenrijders aldaar. Deze automobilisten geven ook relatief vaak aan de rit niet in tegenovergestelde richting te maken (21%). Geschatte reistijd met het openbaar vervoer Respondenten is gevraagd een schatting te geven van de reistijd met het openbaar vervoer (tussen hetzelfde herkomst- en bestemmingsadres). Voor diegenen die de vraag hebben beantwoord (89%) is de gemiddelde ingeschatte openbaar-vervoerreistijd ruim 1V2 uur (97 minuten)11. Voor de afzonderlijke locaties en spitsen zijn de volgende ingeschatte reistijden gevonden: A8 ochtend: 101 minuten; A20 ochtend richting west: 94 minuten; AIO avond: 89 minuten; A20 avond richting oost: 104 minuten.
3.3
Autobezit, beschikbaarheid openbaar vervoer
Gevraagd is naar de volgende kenmerken: aantal auto's in het huishouden; autobeschikbaarheid; aantal leden van het huishouden met een rijbewijs; nabijheid van halte bus, tram, of metro en spoorwegstation; bezit kaarten voor het openbaar vervoer. Auto 's in het huishouden Omdat onderzoek is verricht onder autobezitters, hebben alle respondenten minimaal l auto in het huishouden. Het aantal auto's in het huishouden is als volgt verdeeld: 1 auto: 58%; 2 auto's 39%; 3 auto's en meer auto's: 3%.
Bedacht moet worden dat dit een schatting van de respondent betreft. Onderzoek heeft laten zien dat autorijders in veel gevallen de reistijd met het openbaar vervoer overschatten.
Goudappel Coffeng
agina
Adviseurs verkeer en vervoer
rf Het onderscheid naar locatie en tijdstip laat zien dat het tweede autobezit relatief hoger is onder automobilisten in de ochtendspitsfile (circa 6% hoger) en onder degenen die op de locatie Rotterdam reden (circa 7% hoger). Autobesc.iiifefcaar.iefd Vervolgens is gevraagd in hoeverre men, als bestuurder of als inzittende, gebruik kan maken van een auto. De volgende antwoorden werden gegeven: altijd: 90%; altijd wanneer de auto thuis is: 9%; zo nu en dan wanneer de auto thuis is: 1%; nooit: 0%. De autobeschikbaarheid is onder deze groep hoog; verschillen tussen de locaties en spitsperiodes zijn er nauwelijks. Rijbewijsbezit en autoconcurrentie In 20% van de huishoudens heeft l persoon in het huishouden een rijbewijs; in 67% van de huishoudens 2 personen en in 13% van de huishoudens 3 of meer personen. Bepaald is in welke mate het aantal auto's in het huishouden opweegt tegen het aantal rijbewijzen. Wanneer er meer rijbewijzen zijn dan auto's, is er sprake van autoconcurrentie (analoog aan de wijze waarop autoconcurrentie in het Landelijk Modelsysteem wordt gedefinieerd). Het blijkt dat in iets minder dan de helft van de huishoudens (46%) sprake is van autoconcurrentie. De uitsplitsing naar locatie en spitsperiode laat hierin nauwelijks verschillen zien. Nabijheid openbaar-vervoervoorzieningen, kaartbezit De meest gunstige bus-, tram- of metrohalte ligt voor 77% van de filerijders binnen 10 minuten loopafstand. De reistijd naar het dichtstbijzijnde spoorwegstation is voor 23% van de filerijders binnen 10 minuten te bereiken en voor 48% tussen 10 en 20 minuten. Kaarten voor het openbaar vervoer heeft men niet vaak (11%). Wanneer dat wel het geval is gaat het in meerderheid (7%) om een kaart voor het stads- en streekvervoer. De verschillen tussen de locaties en spitsperiodes zijn marginaal.
3.4
Kenmerken van de werksituatie
Omdat bij de reismotieven het woon-werkverkeer en het zakelijk verkeer overheerst, verbaast het niet dat het merendeel van de filerijders, namelijk 94% bestaat uit werkenden. Verder gaat het om de volgende groepen: gepensioneerd: 3%; huisvrouw zonder betaalde werkzaamheden: l°/o; scholier/student: 1%; werkloos/werkzoekend: 0%;
Goudappel Coffeng
Pagina 14
Adviseurs verkeer en vervoer
rf arbeidsongeschikt: 0%; overigen: 1%. De verschillen tussen de locaties en spitsperiodes zijn klein; ochtendfilerijders zijn nog wat vaker werkend dan avondfilerijders. Aan de groep werkenden is naar een aantal kenmerken van de werksituatie gevraagd. Het gaat hierbij om het soort werktijden en om kenmerken verband houdend met het woon-werkverkeer. Soort werktijden Van de werkende filerijders werkt 11% een wisselend aantal uren per week en 21% werkt op wisselende tijdstippen. Veel van de filerijders hebben een fulltime baan: gemiddeld werkt men 40 uur per week. Filerijders op de Rotterdamse locatie werken gemiddeld 1V2 uur per week meer dan filerijders op de Amsterdamse locatie. De werktijden zijn als volgt verdeeld: tot en met 16 uur per week: 3%; 1 7 - 2 4 uur per week: 5%; 25 - 32 uur per week: 7%; 33-40 uur per week: 57%; 41 uur per week en meer: 28%. Opvallend is het hogere percentage dat meer dan 40 uur per week werkt (zie ook hoofdstuk 4). Dit percentage is voor de filerijders op de Rotterdamse locatie (32%) hoger dan voor filerijders op de Amsterdamse locatie (24%).
Gevraagd is in welke mate men de werktijden, dat wil zeggen de begin en eindtijden, zelf kan bepalen. Hierop kwamen de volgende antwoorden: geheel niet of zeer moeilijk: 46%; binnen grenzen; ik moet dat wel vooraf melden: 14%; binnen grenzen; ik hoef dat niet vooraf melden: 27%; ik kan zelf bepalen op welke tijden ik werk, mits ik mijn werk verricht en mijn afspraken nakom: 13%. Grote verschillen tussen de locaties en de spitsperiodes worden niet gevonden. Kenmerken verband houdend met het woon-werkverkeer Van de werkenden werkt 78% in een vaste plaats, 20% werkt op wisselende plaatsen en 2% heeft een kantoor of bedrijf aan huis. Avondfilerijders op de Rotterdamse locatie werken vaker dan gemiddeld op een wisselende plaats. De woon-werkafstand voor de totale groep filerijders is gemiddeld 41 km (afgelegde afstand, heenreis). Er blijkt vrij veel spreiding in de woon-werkafstand te zijn: O - 5 km: 7%; 6 - 1 0 km: 4%;
Pagma 15
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf 11 - 20 km: 19%; 21 - 30 km: 19%; 31 -40 km: 14%; 41 - 50 km: 12%; 51 -60 km: 7%;
61 km en meer: 18%. Dit overzicht laat zien dat 11% van de filerijders een woon-werkafstand heeft tot 10 km. Deze groep is apart onderzocht op een aantal kenmerken. Het blijkt dat eenderde van deze filerijders voor zakelijk bezoek op pad was. Voor het woon-werkverkeer was eveneens eenderde op pad. Een relatief groot deel (51%) staat incidenteel in de file op een van de waarneempunten. Deze groep verschilt hierdoor aanzienlijk van de totale groep werkende filerijders. De volgende woon-werkafstanden worden gevonden voor filerijders op de locaties en spitsperiodes: A8 ochtend: 48 km; A20 ochtend richting west: 41 km; AIO avond: 34 km; A20 avond richting oost: 41 km. Deze resultaten bevestigen de resultaten welke eerder zijn gemeld op basis van de plots met herkomsten en bestemmingen: de (werkende) filerijders op de A20 komen sterk overeen qua herkomst en bestemmingspatroon, nu blijkt dat de woon-werkafstanden eveneens gelijk zijn. Filerijders op de A8 verschillen van filerijders op de AIO: de gemiddelde woon-werkafstand verschilt zo'n 14 km. Dit verschil kan worden verklaard doordat de A8-groep bestaat uit automobilisten die deels gebruik maken van de Coentunnel en deels van de Zeeburgertunnel. Met name op de langere afstanden blijken er verschillen te zijn tussen de A8 en de AIO automobilisten: 36% van de filerijders op de A8 heeft een woon-werkafstand van meer dan 50 km tegenover 13% van de filerijders op de AIO. Ook dit gegeven komt overeen met datgene wat eerder op basis van de plots met herkomsten en bestemmingen is geconcludeerd.
Door de gemiddelde woon-werkafstand met de gemiddelde reistijd te combineren is het mogelijk een inschatting te maken van de gemiddelde snelheid van de autoverplaatsing. Omdat op de Rotterdamse locatie de filerijders in de ochtendspits en in de avondspits vergelijkbaar zijn, is de gemiddelde snelheid alleen voor deze automobilisten bepaald. Voorts is een selectie gemaakt van degenen die werken en van degenen die op dinsdag l oktober 1996 een woon-werk of werk-woonrit hebben gemaakt. Voor deze groepen worden de volgende gemiddelde afstanden, reistijden en snelheden gevonden voor het woon-werkverkeer (vanwege de genoemde selecties kunnen de gemiddelden afwijken dan de eerder gevonden gemiddelden): A20 ochtend richting west: 41 km, 65 minuten, 39 km/h; A20 avond richting oost: 44 km, 49 minuten, 54 km/h.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
J Op basis van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat werkende filerijders (in ieder geval op de Rotterdamse onderzoekslocatie) gemiddeld genomen meer 'last' hebben van de ochtendspits dan van de avondspits12.
Gevraagd is welk(e) vervoermiddel(len) men gewoonlijk gebruikt om op het werk te komen en hoeveel kilometer men (met elk vervoermiddel) aflegt. Het blijkt dat de meesten, namelijk 97%, gewoonlijk de auto (als bestuurder) gebruiken om op het werk te komen. Ten slotte is gevraagd of men een vergoeding krijgt voor het woon-werkverkeer. Daarbij zijn de volgende antwoorden gegeven: auto van de zaak: 12%; openbaar-vervoerkaart: 1%; financiële vergoeding: 62%; andere vergoedingen: 5%; geen vergoeding: 20%. De meeste werkende filerijders krijgen een of andere vergoeding voor het woonwerkverkeer. Bedacht moet worden dat het aandeel dat een auto van de zaak heeft waarschijnlijk is onderschat door de wijze van onderzoek. Bij het opvragen van adressen op basis van kentekens is de respons van lease-auto's gewoonlijk veel lager dan van particuliere auto's. Dit komt omdat de vragenlijsten bij de lease-bedrijven binnenkomen en deze de vragenlijsten in veel gevallen niet doorsturen aan degenen die de auto gebruiken. Omdat geen andere informatie bekend is over het aandeel auto's van de zaak op de onderzoekslocaties kon deze mogelijke onderschatting niet worden gecorrigeerd13. Wel kan worden nagegaan in welke mate automobilisten met een auto van de zaak afwijken van automobilisten zonder auto van de zaak. Hierop wordt in paragraaf 3.8 ingegaan. Nagegaan is wat respondenten hebben ingevuld bij 'andere vergoedingen'. In bijlage l is een overzicht gegeven van het soort vergoedingen dat men heeft opgegeven. Een meerderheid van deze respondenten heeft hier 'km-vergoeding' of 'reiskostenvergoeding' opgegeven. Deze respondenten zijn in paragraaf 3.8 bij degenen gevoegd die 'financiële vergoeding' hebben opgegeven.
Dit gegeven komt qua richting overeen met de resultaten van een onderzoek naar reistijden van werkers in de Rotterdamse regio (Goudappel Coffeng, Betrouwbaarheid reistijden, 1996). In dat
onderzoek bleek de snelheid van de rit naar het werk gemiddeld 4 km/uur lager te liggen dan de rit naar huis (id. tabel S. 1). Dit kleinere verschil tussen de spitsperiodes kan (vermoedelijk) worden verklaard door een verschil in de onderzochte groep: in het reistijdenonderzoek gaat het om personen die in Rotterdam werken die niet noodzakelijk in de file hebben gestaan. Volgens het OVG-1995 is het aandeel auto's van de zaak (auto op naam van bedrijf en/of lease-auto)
in het totale wagenpark 11%. Met auto's van de zaak worden gemiddeld meer kilometers afgelegd dan met particuliere auto's. In de totale verkeersprestatie hebben auto's van de zaak een aandeel van 20% (eveneens volgens het OVG-1995). Onbekend is echter welk aandeel auto's van de zaak hebben in de verkeersprestatie op het hoofdwegennet (tijdens files).
P^"13 17
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf 3.5
Mediagebruik
Het mediagebruik van de filerijders is vrij uitvoerig in de vragenlijst aan de orde gekomen. Het gaat daarbij om het bezit van televisie en radio, om het kijken en luisteren naar zenders op specifieke tijdstippen, om het gebruik van gedrukte media en ten slotte om het mediagebruik ten aanzien van enkele specifieke onderwerpen. De complete resultaten kunnen worden nageslagen in het tabellenrapport. Op deze plaats wordt volstaan met de belangrijkste conclusies.
Televisie Nagenoeg alle filerijders (97%) beschikken over een (of meer) televisie(s) en 86% over een televisie met teletekst. Ook nagenoeg iedereen (97%) kijkt wel eens televisie. Het aantal dagen per week dat men kijkt is als volgt: kijkt niet: 3%; 1 dag per week: 1%; 2 dagen per week: 4%; 3 dagen per week: 8%; 4 dagen per week: 8%; 5 dagen per week: 15%; 6 dagen per week: 9%; 7 dagen per week: 52%. Men geeft aan gemiddeld 2.1 uur per dag naar de televisie te kijken.
Het merendeel van de automobilisten (93%) geeft aan op doordeweekse dagen (maandag tot en met vrijdag) naar de televisie te kijken. De zenders waarnaar men op doordeweekse dagen kijkt, zijn: Nederland 1:61%; Nederland 2: 58%; Nederland 3: 66%; RTL4: 63%; RTL5: 370to; Veronica: 49%; SBS6: 47%; Sport7 10%;
lokale/regionalezender 15%. Automobilisten op de Rotterdamse meetlocatie keken vaker naar Sport 7. Deze inmiddels opgeheven zender was in de regio Amsterdam juist per l oktober 1996 van het vrije net gehaald. Verder zijn er weinig verschillen tussen de locaties en de spitsperiodes.
Voorts kijkt men, op doordeweekse dagen, op de volgende tijdstippen: van middernacht tot 06.30 uur: 2%;
Pagma 18
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf van 06.30 tot 09.30 uur: 8%; van 09.30 tot 12.00 uur: 3%; van 12.00 tot 15.00 uur: 1%; van 15.00 tot 19.00 uur: 26%; van 19.00 tot 20.00 uur: 51%; van 20.00 tot 22.00 uur: 83%; van 22.00 tot 24.00 uur: 52%. Ook voor deze gegevens bestaan er marginale verschillen tussen de locaties en de spitsperiodes.
Radio Nagenoeg iedereen (99%) is in het bezit van een radio, 92% heeft zowel in huis als in de auto een radio, 5% alleen in huis en 3% alleen in de auto. Circa driekwart van de automobilisten geeft aan naar uitzendingen van Radio l, 2, 3, 4 of 5 te luisteren, 50% doet dat 5 dagen per week of vaker. Naar een lokale of regionale zender luistert meer dan de helft van de filerijders (55%); filerijders op de locatie Rotterdam (60%) vaker dan op de locatie Amsterdam (50%). Op doordeweekse dagen luistert 93% van de filerijders naar de radio. Men luistert dan naar de volgende zenders: Radio 1: 29%; Radio 2: 21%; Radio 3: 33%; Radio 4: 7%; Radio 5: 4%; lokale/regionale zender: 34%; Sky Radio: 39%; Radio 10 Gold: 14%; Radio Noordzee Nationaal:17%. Filerijders op de Rotterdamse locatie luisteren vaker naar een lokale/regionale zender en naar Radio Noordzee. Filerijders op de Amsterdamse locatie luisteren vaker naar Radio 10 Gold. Men luistert op de volgende tijdstippen: van middernacht tot 06.30 uur: 11%; van 06.30 tot 09.30 uur: 80%; van 09.30 tot 12.00 uur: 35%; van 12.00 tot 15.00 uur: 35%; van 15.00 tot 19.00 uur: 74%; van 19.00 tot 20.00 uur: 21%; van 20.00 tot 22.00 uur: 13%; van 22.00 tot 24.00 uur: 11%.
Pa
*ma
Goudappel Coffeng
19
Adviseurs verkeer en vervoer
rf Met name tijdens de spitsperiodes luistert men (in de auto) naar de radio. Verschillen tussen locaties en spitsperiodes zijn klein.
Gedrukte media Veel filerijders (89%) lezen wel eens een huis-aan-huisblad. Het (wel eens) lezen van dagbladen is als volgt verdeeld (in aflopende volgorde): Telegraaf: 50%; Regionaal Dagblad: 44%; Algemeen Dagblad: 34%; Volkskrant: 25%; NRC: 14%; Het Financiële Dagblad: 10%; Parool: 8%; Trouw: 5%; Nederlands Dagblad: 2%; Reformatorisch Dagblad: 2%. Plausibele verschillen bestaan er tussen de locaties: filerijders op de Rotterdamse locatie lezen relatief vaak het Algemeen Dagblad en het NRC; filerijders op de Amsterdamse locatie lezen relatief vaak de Telegraaf en het Parool. Het lezen van tijdschriften is als volgt verdeeld: Elsevier: 26%; Intermediair: 21%; Vrij Nederland: 15%; HP/DeTijd: 11%. Filerijders op de Rotterdamse locatie lezen wat vaker Elsevier en Intermediair.
Specifieke onderwerpen Gevraagd is of men interesse heeft voor informatie over een drietal onderwerpen en zo ja, welke informatiebronnen men daarvoor gebruikt. De volgende onderwerpen werden voorgelegd: informatie over verkeersproblemen/openbaar vervoer; informatie over het milieu; binnenlandse politiek;
gemeentelijke politiek. En de volgende informatiebronnen: dagbladen; opiniebladen; overige bladen/tijdschriften; radio;
**&** 2O
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf televisie; kabelkrant/Teletekst. Tabel 3.3 geeft een overzicht van de resultaten.
en gebruikt daarvoor: dagbladen opiniebladen overige bladen/tijdschriften
radio televisie
kabelkrant/ teletekst geen interesse' 1
heeft interesse voor informatie over: verkeersproblemen en openbaar vervoer milieu
gemeentelijke
7 73 51 25
62 11 15 29 57 6
binnenlandse politiek 70 13 8 36 67 10
2
6
6
15
51 6
politiek 42 2 21 14 18 15
Percentage niet geïnteresseerden. Omdat men meerdere bronnen kon opgeven, tellen de percentages over de kolommen op tot boven de 100%. Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek Filerijders, 1996 (n=2.416)
Tabel 3.3: Interesse voor onderwerpen en gebruik informatiebronnen (in procenten)
Blijkens deze uitkomsten zijn de filerijders zeer geïnteresseerd in de voorgelegde onderwerpen, met name in informatie over verkeersproblemen en openbaar vervoer. Informatie over verkeersproblemen en openbaar vervoer verkrijgt men met name via de radio. Eerder bleek al dat men met name tijdens de autorit naar de radio luistert. Informatie over het milieu en de binnenlandse politiek verkrijgt men met name via dagbladen en televisie, informatie over gemeentelijke politiek met name via dagbladen. Het gebruik van de kabelkrant en teletekst scoren relatief hoog voor informatie over het verkeer en vervoer. Vermoedelijk heeft dit te maken met de filemeldingen door dit medium. De volgende verschillen tussen de locaties worden aangetroffen: filerijders op de Rotterdamse locatie gebruiken relatief vaak de radio voor informatie over verkeer en vervoer en relatief vaak overige bladen en tijdschriften voor informatie over gemeentelijke politiek; filerijders op de Amsterdamse locatie gebruiken relatief vaak dagbladen en de televisie voor informatie over verkeer en vervoer en relatief vaak dagbladen, de kabelkrant en teletekst voor informatie over gemeentelijke politiek.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf 3.6
Achtergrondkenmerken
Gevraagd is naar een aantal achtergrondkenmerken: geslacht en leeftijd; huishoudenssamenstelling; werkzaamheid partner; onderwijsniveau en inkomen. En of men opmerkingen heeft: over de aanpak van de fileproblematiek; die voor dit onderzoek van belang kunnen zijn. Voor de volledige uitkomsten wordt wederom verwezen naar het tabellenrapport. Geslacht en leeftijd Bijna driekwart (74%) van de filerijders is man. De gemiddelde leeftijd van de filerijder is 41 jaar. De volgende leeftijdverdeling wordt gevonden: 18-24 jaar: 5%; 25-34 jaar: 27%; 3 5-44 jaar: 28%; 45-54 jaar: 28
55-64 jaar: 9%; 65 jaar en ouder: 2%. De verschillen tussen de locaties en de spitsperiodes zijn klein.
Huishoudenssamenstelling De huishoudenssamenstelling van de filerijders is als volgt: alleenstaand 11%; echtpaar zonder kinderen 30%; eenoudergezin: 2%; echtpaar met kinderen: 53%; overig: 3%. In de gezinnen met kinderen is de filerijder in bijna alle gevallen de ouder. In deze gezinnen is er in circa de helft van de gevallen een kind onder de 12 jaar.
Werkzaamheid partner Filerijders, die zelf voor het merendeel werkzaam zijn, leven in veel gevallen (57%) samen met een werkende partner. Iets meer dan de helft (55%) van de filerijders woont in een huishouden waarbij beide partners betaald werk verrichten (minimaal l uur per week).
Wanneer gelet wordt op de omvang van de werkweek (beide partners werken minimaal 25 uur per week) dan is het aantal 'echte' tweeverdieners aanzienlijk lager, namelijk 28%. Dit komt voornamelijk omdat de partners van de filerijders, voor het
Goudappel Coffeng
Pagina 22
Adviseurs verkeer en vervoer
rf merendeel zijn dit vrouwen, vaak een parttime baan hebben. Er zijn weinig verschillen tussen de locaties. Onderwijsniveau Gevraagd is naar de hoogste opleiding die men heeft voltooid, dat wil zeggen met een diploma afgesloten. De volgende verdeling wordt gevonden: lager onderwijs: 2%; lager beroepsonderwijs: 10%; middelbaar algemeen voorgezet onderwijs: 14%; middelbaar beroepsonderwijs: 29%; hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs: 10%; hoger beroepsonderwijs/wetenschappelijk onderwijs: 36%. Het blijkt dat filerijders op de Rotterdamse locatie vaker een HBO of Universitaire opleiding hebben voltooid dan filerijders op de Amsterdamse locatie. Inkomen De vraag naar het huishoudinkomen is overgenomen van Interview en is als volgt gesteld: 'Tegenwoordig worden vaak de termen 'het modale inkomen', 'bovenmodaal' en 'benedenmodaal' gebruikt, waarbij modaal staat voor 40 tot 50 duizend gulden bruto per jaar. Welke van deze drie termen is het best van toepassing op het inkomen van uw huishouden?"tïKTOp kwamen de volgende antwoorden: benedenmodaal: 8%; gelijk aan modaal, ongeveer 40-50 duizend gulden bruto per jaar: 27%; bovenmodaal: 64%; niet ingevuld: 2%. Het blijkt derhalve dat bijna tweederde van de filerijders een bovenmodaal huishoudinkomen heeft. Filerijders op de Rotterdamse locatie hebben in meer gevallen een bovenmodaal inkomen dan filerijders op de Amsterdamse locatie.
Opmerkingen respondent Op de vragenlijst is de automobilist veel ruimte gegeven (l A4) om opmerkingen te maken over de fileproblematiek en over dit onderzoek. De volgende vraag werd daarbij gesteld: Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wil de fileproblematiek beter aanpakken. Vindt u dat er iets aan gedaan moet worden? En zo ja: Wat zou er volgens u aan gedaan moeten/kunnen worden? Dat de problematiek sterk leeft bij de filerijders wordt duidelijk uit het zeer grote aantal respondenten dat vindt dat er iets aan de files gedaan moet worden: van de 2.416 filerijders vinden er slechts 20 dat er niets aan gedaan zou moeten worden. De rest vindt van wel en draagt een scala aan oplossingen aan, variërend van knelpuntbestrijding (op een bepaald knelpunt drie rijstroken aanleggen) tot meer generieke oplossingen (tweede autobezit verbieden). Ook geeft men vaak persoonlijke motivaties voor het gebruik van de auto. Circa eenderde van de filerijders heeft voorts nog andere opmerkingen gemaakt die voor dit onderzoek
Pagma 23
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf van belang kunnen zijn. Ook hier worden veel opmerkingen gemaakt over verkeer en vervoer. In het kader van dit project konden de gegeven antwoorden niet verder worden geanalyseerd.
3.7
Incidentele versus structurele filerijders
In paragraaf 3.2 in ingegaan op de vraag hoeveel keer men in de week op het punt
waar men is waargenomen in de file staat. Daar bleek dat 21% van de filerijders minder dan één maal per week op de waarneemlocatie in de file staat. Circa de helft van de filerijders (51%) staat vier of meer keer per week in de file (op de waarneemlocatie). Onderzocht is in welke mate de incidentele filerijders afwijken van de structurele filerijders. In het tabellenrapport is voor alle onderzochte kenmerken een onderscheid gemaakt naar: incidentele filerijders (minder dan l maal per week in de file, 21%); degenen die l of 2 of 3 keer in de week op de waameemlocatie in de file staan (28%); structurele filerijders (4 of meer keer per week, 51%). In het volgende schema zijn enige kenmerken van de incidentele en structurele filerijders weergegeven, voorzover deze afwijken van de totale groep filerijders. incidentele filerijders
1, 2, 3 keer in de file
structurele filerijders
34 26 12 19 65 75
71 13 6 9
92 2 1
77
86 58 92 94 43 21
motief: werk
motief: zakelijk bezoek motief: bezoek familie/vrienden motief: overig passeert waarneempunt in tegenovergestelde richting
reistijd (min.) ingeschatte ov-tijd (min.) altijd auto beschikbaar
woon-werkafstand tweeverdieners
109 87 48 28 14 83 8 88 20 70 35 19
opleiding HBO/WO
40
inkomen bovenmodaal
69
autoconcurrentie binnen 10 min. NS-station
bezit OV-kaart werkend: gepensioneerd: werkt vast aantal uren kan werktijden bepalen tegemoetkoming woon-werkverkeer
66 97 87 49 21 14 94
3 81 19 80 45 23 40 65
Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek filerijders 1996, N=2.416
Tabel 3.4: Overzicht van (afwijkende) kenmerken incidentele en structurele filerijders (in procenten)
4
8 99 0 93 8 84 42 34 33 64
Pagma 24
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Dit overzicht laat zien dat incidentele filerijders relatief vaak op pad zijn voor nietwerkmotieven14, relatief vaak niet-werkend zijn en relatief minder vaak in een tweeverdiener huishouden wonen. Structurele filerijders zijn in meerderheid op pad voor het werk en zijn relatief vaak tweeverdiener.
3.8
Auto's van de zaak
Zoals in paragraaf 3.4 aan de orde kwam, geeft circa 12% van de filerijders aan een auto van de zaak te hebben. Onderzocht is in welke mate de filerijders met een auto van de zaak afwijken van andere groepen werkenden. Als vergelijkingsgroepen zijn de volgende groepen werkenden opgenomen: degenen met een financiële vergoeding en degenen met andere vergoedingen (totaal 67% van de filerijders); degenen zonder vergoeding (20%).
In het bijbehorende tabellenboek kunnen alle resultaten van deze vergelijking worden nageslagen. In het volgende schema wordt alleen ingegaan op enkele (duidelijke) verschillen tussen de desbetreffende groep en de totale groep werkende filerijders. auto van de zaak financiële vergoeding motief: werk
motief: zakelijk bezoek % 1 keer of minder in file twee of meer auto's altijd auto beschikbaar autoconcurrentie werkt meer dan 40 uur meer dan 5 dagen per week kan werktijden bepalen werkt op wisselende locatie woon-werkafstand (km) lezen: NRC
lezen: Financiële Dagblad lezen: Volkskrant
% man heeft werkende partner inkomen bovenmodaal
75 20 26 61 98 34 60 15 30 36 46 24 19 16 88 52 78
geen vergoeding
83 8 20 40 90
48 20 3 8 17 43
12 8 27
72 61 66
65 13 39 46 89 42 34 14 20 18 31 16 8 29 72 59 64
Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek filerijdere 1996, N=2.416
Tabel 3.5: Overzicht van (afwijkende) kenmerken van werkenden met een auto van de zaak, met een financiële vergoeding en degenen zonder vergoeding
Het overzicht geeft eveneens aan dat 34% van de incidentele filerijders (3°A> van de totale groep filerijders) voor het werk op pad was. Deze groep blijkt voor een relatief groot deel te bestaan uit mannen, hoger opgeleiden en hogere inkomensgroepen.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina 25
rf Dit overzicht laat zien dat degenen met een auto van de zaak relatief vaak op pad zijn voor een zakelijk bezoek of vergadering, vaak in een huishouden wonen met meerdere auto's, veel uren per week werken en relatief vaak op wisselende locaties werken. Degenen die geen vergoeding krijgen voor het woon-werkverkeer staan minder frequent in de file, hebben een korte woon-werkafstand en hebben minder vaak een bovenmodaal inkomen.
3.9
Samenvatting
In hoofdstuk 3 zijn de resultaten beschreven van het onderzoek onder de totale groep filerijders. Dit onderzoek heeft begin oktober 1996 plaatsgevonden op twee bekende knelpunten op het hoofdwegennet (HWN) in de ochtend- en avondspitsfile. Daarbij is onderscheid gemaakt naar de volgende locaties en spitsperiodes: A8, ochtendspitsfile, richting Coentunnel; A20 Terbregseplein, ochtendspitsfile, richting west; AIO, avondspitsfile, richting Coentunnel; A20 Terbregseplein, avondspitsfile, richting oost. Respondenten die deze knelpunten passeerden kregen enkele dagen na observatie een korte vragenlijst toegestuurd. Daarin werd gevraagd naar enkele kenmerken van deze verplaatsing. Degenen die bereid waren mee te doen aan het vervolgonderzoek kregen een lange vragenlijst toegestuurd waarin vragen stonden over: de gemaakte verplaatsing, autobezit en beschikbaarheid openbaar vervoer, de werksituatie, mediagebruik en achtergrondkenmerken. Vervolgens is in een aanvullende analyse onderscheid gemaakt naar incidentele en structurele filerijders en filerijders met een auto van de zaak. De belangrijkste resultaten zijn hieronder samengevat. De verplaatsing De filerijders zijn waargenomen op twee locaties op het hoofdwegennet waar structureel files staan, in twee spitsperiodes. Het meest voorkomende reismotief is werk (74%). Andere motieven zijn: zakenbezoek/vergadering (10%), bezoek familie/vrienden (5%), vrijetijdsbesteding (1%), winkelen (1%) en overig (9%). In de avondspitsfile komen niet-werkmotieven vaker voor dan in de ochtendspitsfile. Dit geldt voor bezoek familie/vrienden' (ochtendspitsfile 1% en avondspitsfile 8%), vrijetijdsbesteding (ochtendspitsfile 1% en avondspitsfile 2%), winkelen (ochtendspitsfile 0% en avondspitsfile 2%) en overig (ochtendspitsfile 7% en avondspitsfile 10%). Op de locatie A20 Terbregseplein is het aantal automobilisten in de avondspitsfile, dat opgeeft voor zakelijk bezoek of vergadering op reis te zijn, relatief hoog (16%) vergeleken met de locatie AIO Coentunnel (8%).
Goudappel Coffeng
Pagina 26
Adviseurs verkeer en vervoer
rf Op de waameempunten staat 52% van de filerijders vier of meer keer per week of vaker in de file. Een relatief groot deel (21%) van de filerijders staat incidenteel in de file namelijk minder dan één keer per week. Incidentele filerijders zijn relatief vaak op weg voor een zakelijk bezoek of een vergadering (26%). Bezoek aan familie (12%), vrijetijdsbesteding (4%), winkelen (4%) en overig (19%) scoren ook relatief hoog. Structurele filerijders zijn in meerderheid (92%) op weg naar of van het werk. Automobilisten in de ochtendspitsfile staan relatief vaker in die spits in de file dan automobilisten in de avondspitsfile. Voor de groep filerijders in totaal is de reistijd met de auto ruim een uur. Bepaald is waar de filerijders vandaan komen en waar zij naar toe gaan. Het blijkt dat met name in de woongemeenten een grote ruimtelijke spreiding is. Deze spreiding is groter voor degenen die op de Amsterdamse onderzoekslocatie zijn waargenomen dan voor degenen die op de Rotterdamse onderzoekslocatie zijn waargenomen. Autobezit Ruim de helft van de filerijders (58%) heeft één auto en 42% heeft twee of meer auto's in het huishouden. 90% van de filerijders geeft aan altijd gebruik te kunnen maken van een auto. Werksituatie De meeste (94%) filerijders verrichten betaald werk, ochtendfilerijders vaker dan avondfilerijders. Van de werkende filerijders werkt l op de 10 (11%) een wisselend aantal uren per week, en eenvijfde (21%) op wisselende tijdstippen. De meeste (46%) filerijders kunnen hun werktijden (de begin en eindtijden) niet of zeer moeilijk zelf bepalen. De meeste filerijders hebben een fulltime baan: 85% werkt meer dan 32 uur per week. De woon-werkafstand voor de totale groep filerijders is gemiddeld 41 km. Voor filerijders die op de A8 (ochtendspits) zijn waargenomen is de woon-werkafstand met 48 km het hoogst en voor degenen op de AIO (avondspits) met 34 km het laagst, op de Rotterdamse locatie is de gemiddelde woon-werkafstand 41 km. Van de filerijders krijgt 80% een vergoeding voor het woon-werkverkeer. In 12% van de gevallen is dit een auto van de zaak15 en in de overige gevallen een financiële
vergoeding. Degenen met een auto van de zaak wijken op een aantal punten af van de totale groep filerijders: zij zijn relatief vaak op pad voor een zakelijk bezoek, het bezit van
Door de wijze van onderzoek is dit waarschijnlijk een onderschatting.
P
^^a
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
27
rf een tweede/derde auto komt vaker voor, zij werken meer uren per week en kunnen vaker de eigen werktijden bepalen.
Mediagebruik De op doordeweekse dagen meest bekeken tv-zenders door filerijders zijn: Nederland 3 (66%), RTL4 (63%), Nederland l (61%) en Nederland 2 (58%).
De vier door hen meest beluisterde radio-zenders (doordeweekse dagen) zijn: Sky Radio (39%), lokale/regionale zender (34%), Radio 3 (33%) en Radio l (29%). De vier meest gelezen dagbladen door filerijders zijn: de Telegraaf (50%), Regionaal Dagblad (44%), Algemeen Dagblad (34%) en de Volkskrant (26%). Filerijders op de Rotterdamse locatie lezen relatief vaak het Algemeen Dagblad en het NRC, en filerijders op de Amsterdamse locatie lezen relatief vaak de Telegraaf en het Parool. Het lezen van tijdschriften is als volgt verdeeld: Elsevier (26%), Intermediair (21%), Vrij Nederland (15%) en HP/De Tijd (11%). Filerijders zijn zeer geïnteresseerd in informatie over verkeersproblemen en openbaar vervoer. Zij gebruiken daarvoor de volgende media: radio (73%), televisie (51%), dagbladen (51%) en kabelkrant/teletekst (25%). Ach tergrondkenmerken Bijna driekwart (74%) van de filerijders is man, de gemiddelde leeftijd van de filerijder is 41 jaar. De meest voorkomende huishoudenssamenstelling van de filerijder is een echtpaar met of zonder kinderen (respectievelijk 53% en 30%). In 28% van de huishoudens van filerijders zijn er twee partners die meer dan 25 uur per week werken. Van de filerijders heeft 36% een opleiding op HBO/WO-niveau. Bijna tweederde van de filerijders heeft een bovenmodaal huishoudinkomen (daarbij staat modaal voor 40 tot 50 duizend gulden bruto per jaar).
.Goudappel . j i Coffeng r- rr
Pagina 28
Adviseurs verkeer en vervoer
j 4
Resultaten: vergelijking doorsnee-automobilist
4. l
Inleiding
In hoofdstuk 3 zijn de kenmerken van de filerijders uitvoerig beschreven en is aangegeven in hoeverre er verschillen bestaan tussen de onderzoekslocaties en de spitsperiodes. De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat is in hoeverre de filerijder op de onderzochte kenmerken afwijkt van de 'doorsnee-automobilist1. Informatie over de doorsnee-automobilist wordt gehaald uit het tijdsbestedingsonderzoek 1995 (TBO1995). Dit onderzoek is in oktober 1995 gehouden onder een aselecte groep personen van 12 jaar en ouder (n=3.227). Een erkende definitie van de doorsnee-automobilist is evenwel niet voorhanden. De definiëring van deze groep vergt een afweging tussen enerzijds inhoudelijke relevantie en anderzijds de mogelijkheden van de data. Voor wat betreft het eerste zal het duidelijk zijn dat de filerijder niet moet worden vergeleken met iemand die eenmaal per week de auto gebruikt om op zaterdagmiddag te gaan vissen. De vergelijking zal dan te veel vrijheidsgraden bevatten en daarom weinig inhoudelijke interessante informatie opleveren. Wel zinvolle informatie kan worden gevonden wanneer beide groepen worden vergeleken onder 'vergelijkbare omstandigheden'. Welke omstandigheden daarbij worden betrokken is uiteraard onderwerp van discussie. In dit project is voor een tweetal vergelijkingsgroepen als 'doorsnee-automobilist' gekozen: personen (van 18 jaar of ouder) die op doordeweekse dagen de auto gebruiken als bestuurder; werkenden, met een rijbewijs, met minimaal l auto in het huishouden. De eerste groep wordt vergeleken met de gehele groep filerijders. Deze groep staat model voor de 'gemiddelde' of 'doorsnee-automobilist'. De overeenkomst met de filerijders is dat men minimaal één keer per week op een werkdag de auto heeft gebruikt (als bestuurder). Onderzocht wordt in hoeverre deze groep afwijkt op de onderzochte kenmerken. Van de 3.227 respondenten in het TBO-1995 voldoen 1.937 respondenten aan dit criterium (60% van de totale onderzoeksgroep van 12 jaar en ouder). Deze groep wordt verder aangeduid als de 'doorsnee-autogebruiker' (in het tabellenrapport als tbo-autogebruiker). De tweede vergelijkingsgroep is gekozen vanwege de uitkomsten van het filerijderonderzoek. Zoals in hoofdstuk 3 is beschreven, bestaat de groep filerijders voor een groot deel uit werkenden (95%). Besloten is daarom op het TBO een selectie toe te passen op werkenden. Voorts is een selectie toegepast op diegenen die beschikken over een rijbewijs en een selectie van huishoudens met minimaal l auto in het huishouden. Van de 3.227 respondenten en in het TBO voldoen 1.512 aan deze criteria (47% van de totale onderzoeksgroep van 12 jaar en ouder). Deze groep wordt
, _ _
Pagina 29
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf verder aangeduid als de 'doorsnee-werkende met een auto'. Deze groep wordt vergeleken met de werkenden uit het filerijderonderzoek. Beide groepen worden bij de bespreking van de resultaten aangeduid als 'doorsneeautomobilist'. Wanneer de resultaten verschillend zijn voor beide groepen wordt dit gemeld.
Omdat er zeer weinig niet-werkende filerijders zijn, zijn de uitkomsten voor de totale groep filerijders vaak weinig verschillend van die van de werkende filerijders. Bij de presentatie van de uitkomsten zal daarom steeds gesproken worden over filerijders. Wanneer de werkende filerijders wel afwijken, wordt dit gemeld. Samengevat zijn vergelijkingen gemaakt tussen:
de totale groep filerijders (n=2.416), en TBO-respondenten die minimaal l autorit (als bestuurder) hebben gemaakt (n=1.937). En tussen: de werkende filerijders (n=2.280), en TBO-respondenten die werken, een rijbewijs hebben en minimaal één auto in het huishouden (n=1.512). In het tabellenrapport zijn alle vergelijkingen opgenomen. In dit hoofdstuk wordt
ingegaan op enkele hoofdlijnen.
Bij de bespreking van de onderwerpen wordt dezelfde volgorde aangehouden als in hoofdstuk 3'6: autobezit, beschikbaarheid openbaar vervoer; kenmerken van de werksituatie; mediagebruik; achtergrondkenmerken.
In het TBO kan niet worden gesproken over 'de gemaakte verplaatsing' of bijvoorbeeld 'het reismotief omdat respondenten voor een complete week een dagboek invullen, en in die week meerdere verplaatsingen maken (gemiddeld meer dan 30). Voor dit onderwerp, dat in hoofdstuk 3 aan de orde kwam, zijn daarom geen vergelijkingen uitgevoerd.
Pagina 30
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf 4.2
Autobezit, beschikbaarheid openbaar vervoer
Auto- en rijbewijsbezit Het bezit over een tweede auto is onder de filerijders veel hoger dan onder de doorsnee-automobilist (42% van de filerijders woont in een huishouden met 2 of meer auto's tegenover 27% van de doorsnee-automobilisten).
In de huishoudens van filerijders zijn er gemiddeld ook meer personen met een rijbewijs (in 80% van de huishoudens zijn ei twee of meer rijbewijzen vergeleken met 73% van de huishoudens van doorsnee-automobilisten). Het grotere aantal auto's per huishouden moet onder de groep filerijders gedeeld worden met meerdere personen met een rijbewijs, zodat de autoconcurrentie niet zo veel verschilt tussen de filerijder en de doorsnee-automobilist. Filerijders hebben echter weinig 'last' van deze concurrentie binnen het huishouden: zij geven aan vaker dan de doorsnee-automobilist 'altijd' te beschikken over een auto (respectievelijk 90% en 81%). Openbaar vervoer De verzamelde informatie laat conclusies toe over de nabijheid van haltes voor het openbaar vervoer. Voor de nabijheid van de meest gunstige bus-, tram- of metrohalte wordt het volgende gevonden: tot 10 minuten lopen: filerijder 77%, doorsnee-automobilist 87%; 10-15 minuten lopen: filerijder 14%, doorsnee-automobilist 7%; langer dan 15 minuten lopen: filerijder 9%, doorsnee-automobilist 6%. En voor de reistijd naar het dichtstbijzijnde NS-station: tot 10 minuten: filerijder 23%, doorsnee-automobilist 29%; 10-20 minuten: filerijder 48%, doorsnee-automobilist 47%; 20-30 minuten: filerijder 21%, doorsnee-automobilist 16%; langer dan 30 minuten: filerijder 9%, doorsnee-automobilist 7%. De verschillen zijn niet dramatisch groot. Wel kan worden geconcludeerd dat filerijders gemiddeld ongunstiger wonen ten opzichte van openbaar-vervoervoorzieningen. Filerijders zijn minder vaak in het bezit van een kaart voor het openbaar vervoer.
4.3
Kenmerken van de werksituatie
Van de doorsnee-automobilisten in het TBO is 64% werkzaam tegenover 94% van de filerijders. Aan de werkenden is een aantal vragen gesteld over de werksituatie. Kenmerken die kunnen worden vergeleken betreffen het soort werktijden en kenmerken van de
Goudappel Coffeng
Pagina 31
Adviseurs verkeer en vervoer
rf werksituatie die van invloed zijn op het woon-werkverkeer. Deze gegevens zijn bepaald voor de groepen werkenden in beide dataverzamelingen. Soort werktijden Gevraagd is of men een vast aantal uren per week werkt of dat de lengte van de werkweek wisselt. Het blijkt dat de filerijder (89%) iets vaker dan de doorsneewerkende automobilist (84%) een vast aantal uren per week werkt. Verwacht zou kunnen worden dat werkende filerijders in het kiezen van de eigen werktijden minder flexibel zijn dan werkende automobilisten: zij zijn immers waargenomen op een van de bekende filepunten op het Nederlandse hoofdwegennet. Gevraagd is of men werkt op vaste of op wisselende werktijden. Het blijkt dat beide groepen even vaak op vaste tijdstippen werken (81%). Deze uitkomst laat zien dat beide groepen niet op wisselende tijden werken. De vergelijking tussen de groepen duidt niet op een mindere flexibiliteit voor de filerijder. Voorts is gevraagd in hoeverre men de eigen werktijden zelf kan bepalen. Tabel 4.1
geeft de resultaten.
Kan eigen werktijden bepalen? geheel niet of zeer moeilijk binnen grenzen; ik moet dat wel vooraf melden binnen grenzen; ik hoef dat niet vooraf melden ik kan zelf bepalen op welke tijden ik werk, mits ik mijn werk
Vergelijkingsgroep, werkende: filerijder TBO, autobezitter 46 47 14 27 13
18 16 19
100
100
verricht en mijn afspraken nakom
totaal
Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek Filerijders; TBO-1995
Tabel 4.1: Percentage werkende filerijders en doorsnee-automobilisten naar de mate waarin men de eigen werktijden kan bepalen
Deze resultaten laten zien dat bijna de helft in beide groepen zeer weinig speelruimte heeft in het kiezen van de werktijden. Omvang werkweek Het merendeel van de werkende filerijders heeft een fulltime baan: 85% werkt meer dan 32 uur per week en 95% 4 of meer dagen per week. De werkende doorsnee-automobilisten werken minder vaak fulltime: 73% werkt meer dan 32 uur per week en
82% werkt 4 of meer dagen per week.
Goudappel Coffeng
Pagina 32
Adviseurs verkeer en vervoer
rf Arbeidsplaats, woon-werkafstand Gevraagd is of men op een vaste arbeidsplaats (locatie) werkt of dat men nu eens in de ene plaats en dan weer in een andere plaats werkt Het blijkt dat filerijders (20%) vaker dan doorsnee-automobilisten (13%) op een wisselende locatie werken. Vermoedelijk heeft dit te maken met het grote aandeel zakelijke rijders onder de filerijders (zie hoofdstuk 3). De gemiddelde woon-werkafstand (heenreis) van de filerijder is aanzienlijk groter dan die van de doorsnee-automobilist. Filerijders wonen gemiddeld 41 km van het werk17. De werkenden in het TBO met een rijbewijs en een auto in het huishouden gemiddeld 15 km. Bedacht moet worden dat niet alle werkende filerijders (bij de waarneming) voor het werk op pad waren. Voorts is het zo dat de doorsnee werkenden in het TBO niet allen de auto gebruiken voor het woon werkverkeer. Wanneer nader ingezoomd wordt op meer vergelijkbare groepen, worden de volgende gemiddelde woon-werkafstanden gevonden werkende filerijders, die een woon-werk- of werk-woonverplaatsing maakten: 43 km; werkende doorsnee automobilisten, die de auto gebruikten voor het woonwerkverkeer: 19 km. De gemiddelde woon-werk afstand volgens het TBO komt goed overeen met de gemiddelde woon-werkafstand volgens het OVG: in het OVG-1995 wordt voor degenen met als hoofdvervoerswijze auto (als bestuurder) gemiddeld 21 km gevonden (CBS, Auto's in Nederland, 1996). Voorts blijkt dat de variatie in woon-werkafstanden voor de filerijder veel groter dan voor de doorsnee-automobilist (standaarddeviatie respectievelijk 30 km en 17 km). Figuur 4.1 geeft de verdeling over de woon-werkafstanden voor de onderzochte groepen (hierbij is uitgegaan van werkende filerijders en werkende doorsnee automoblisten die de auto gebruiken voor het woon-werkverkeer).
Exclusief degenen met een kantoor aan huis en degenen met een wisselende arbeidsplaats. In hoofdstuk 3 gaat het om inclusief deze groepen.
Pagina 33
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf
0-6 km
6-10 km
11-20 km
21-30 km 31-40 km 41-60 km
_• W«rl)d»r
61-60 km
>SO km
£22 TBO. autobezitter
Figuur 4.1: Verdeling woon-werkafstanden werkende filerijders en doorsneeautomobilisten (degenen die de auto gebruiken voor het woon-werkverkeer)
De grafiek laat de verschillen duidelijk zien: bijna 40% van de doorsnee-werkenden woont binnen 10 km afstand van het werk en van de filerijders 4%. Voorts blijkt dat een kwart van de filerijders op meer dan 50 km van het werk woont terwijl dit voor de doorsnee-werkende (met auto) maar 7% is.
Vervoermiddelgebruik Gevraagd is welke vervoermiddelen men gewoonlijk gebruikt om op het werk te komen en welke afstanden men daarmee aflegt. De filerijders gebruiken nagenoeg alleen de auto: 97% van de woon-werkkilometers wordt (gewoonlijk) per auto afgelegd. Voor de doorsnee-werkende met auto is dit 79% (autobestuurder)18. Verder gebruikt de doorsnee-automobilist de volgende vervoerswijzen: 3% auto (meerijden), 8% fiets en 8% openbaar vervoer.
Vergelijkbare cijfers uit het OVG-1995: driekwart van het forenzenkilometers wordt met de auto afgelegd (CBS, Auto's in Nederland, 1996, p. 72), en circa de helft van de woon-werkverplaatsingen.
Pagina 34
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
j Vergoedingen autogebruik Aan de werkenden is gevraagd of men van de werkgever een vergoeding krijgt voor het autogebruik ten behoeve van het woon-werkverkeer. De filerijders krijgen in meerderheid een vergoeding (80%). Vaak is dat een financiële vergoeding (62%) of men rijdt in een auto van de zaak (12%)19. De doorsnee-werkende automobilisten krijgen in veel minder gevallen een tegemoetkoming voor het woon-werkverkeer (46%). Voor degenen die dat wel krijgen gaat het in meerderheid van de gevallen eveneens om een financiële vergoeding (38%). Een auto van de zaak komt minder vaak voor (6%).
Voor de hand ligt dat deze verschillen samenhangen met de verschillen tussen beide groepen in de woon-werkafstand. Tabel 4.2 geeft aan in welke mate het krijgen van vergoedingen varieert met de woon-werkafstand.
filerijder
vergelijkingsgroep. werkende: TBO, autobezitter
30 km 0-10 km 11-20 km 21-30 km en meer 12 auto van de zaak 11 12 12 27 63 overige vergoedingen" 76 76 61 26 geen vergoeding 12 12 100 100 totaal 100 100
30 km
0-10 km 11-20 km 2 1-30 km en meer 7 12 16 2 69 20 65 65 15 77 28 23 100 100 100 100
Financiële vergoeding, openbaar-vervoerkaart en andere vergoedingen. Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek Filerijders, TBO-1995
Tabel 4.2: Verdeling vergoedingen woon-werkverkeer naar woon-werkafstand, filerijder en doorsnee-automobilist (in procenten)
De tabel laat zien dat deze samenhang20 bestaat: Wanneer onder beide groepen de werkenden met een lange woon-werkafstand (meer dan 30 km) worden vergeleken blijkt dat 88% van de filerijders een tegemoetkoming krijgt en 85% van de doorsneewerkenden (met auto). Een woon-werkafstand van maximaal 10 km levert beide groepen in meerderheid juist geen vergoeding op. Overigens kan ook worden geconstateerd dat er binnen groepen met dezelfde woon-werkafstand verschillen blijven bestaan tussen de filerijder en de doorsnee-automobilisten in het krijgen van vergoedingen.
Door de wijze van onderzoek is dit waarschijnlijk een onderschatting. Met behulp van dit onderzoek kan niet worden nagegaan in welke mate er sprake is van een causale relatie: zo kan het bijvoorbeeld kan zijn dat werkenden die een financiële vergoeding krijgen voor het woon-werkverkeer verder van het werk gaan wonen. Overigens moet hierbij worden bedacht dat verhuismotieven voor slechts weinigen te maken hebben met de woon-werk afstand.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina 35
rf Ten slotte laat de tabel zien dat het percentage werkenden met een auto van de zaak onder de doorsnee-automobilisten toeneemt met de woon-werkafstand en constant blijft onder de filerijders.
4.4
Mediagebruik
Te.efisie Het televisiebezit is voor de onderzochte groepen hoog (filerijders 97%, doorsneeautomobilisten 98%). Ook kijkt nagenoeg iedereen televisie. Filerijders (86%) hebben vaker de beschikking over teletekst dan doorsnee-automobilisten (80%). In de gemiddelde kijktijd per dag zijn er nauwelijks verschillen tussen de groepen (iets meer dan 2 uur per dag). Het kijken naar specifieke zenders en op specifieke tijden laat enkele verschillen zien: doorsnee-automobilisten kijken vaker naar de Nederland l, 2 of 3 en RTL 4 of 5, tussen 15.00 en 19.00 uur en na 22.00 uur; filerijders kijken vaker naar Veronica en SBS6, met name gedurende prime time (20.00 - 22.00 uur)21.
Radio Filerijders hebben vrijwel altijd (92%) zowel in de auto als in huis een radio (doorsnee-automobilisten 78%). Het luisteren naar specifieke zenders en op specifieke tijden laat zien dat filerijders veel vaker dan doorsnee-automobilisten naar de radio luisteren gedurende de ochtendspits (06.30 - 09.30 uur) en de avondspits (15.00 - 19.00 uur).
Gedrukte media Het (wel eens) lezen van dagbladen is als volgt verdeeld (in aflopende volgorde): Telegraaf: filerijders 50%, doorsnee-automobilist: 42%; Regionaal Dagblad: filerijders 44%, doorsnee-automobilist: 70%; Algemeen Dagblad: filerijders 35%, doorsnee-automobilist: 33%; Volkskrant: filerijders 26%, doorsnee-automobilist: 26%; NRC: filerijders 14%, doorsnee-automobilist: 15%; Het Financiële Dagblad: filerijders 10%, doorsnee-automobilist: 6%; Parool: filerijders 8%, doorsnee-automobilist: 6%; Trouw: filerijders 5%, doorsnee-automobilist: 7%; Nederlands Dagblad: filerijders 2%, doorsnee-automobilist: 2%; Reformatorisch Dagblad: filerijders 2%, doorsnee-automobilist: 3%.
Bedacht moet worden dat er eenjaar verschil zit tussen de metingen, waardoor deze resultaten wellicht niet geheel vergelijkbaar zijn.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Het lezen van tijdschriften is als volgt verdeeld: Elsevier: filerijders 26%, doorsnee-automobilist: 24%; Intermediair: filerijders 21%, doorsnee-automobilist: 15%; Vrij Nederland: filerijders 15%, doorsnee-automobilist: 17%; HP/DeTijd: filerijders 11%, doorsnee-automobilist: 17%. Erg grote verschillen in het gebruik van gedrukte media blijken er niet te zijn22. Alleen het lezen van regionale dagbladen blijkt onder doorsnee-automobilisten vaker voor te komen dan onder filerijders. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de filerijders vrijwel allen in de Randstad wonen en de doorsnee automobilisten verspreid over Nederland. Specifieke onderwerpen De uitkomsten laten zien dat met name de mate van interesse voor verkeersproblemen en openbaar vervoer verschilt tussen de filerijder en de doorsnee-automobilist. Zo blijken nagenoeg alle filerijders geïnteresseerd in dit onderwerp (98%) tegenover driekwart van de doorsnee-automobilisten. De volgende verschillen in gebruik van bronnen voor dit onderwerp worden aangetroffen: dagbladen: filerijder 51%, doorsnee-automobilist 45%; opiniebladen: filerijder 6%, doorsnee-automobilist 2%; overige gedrukte media: filerijder 7%, doorsnee-automobilist 8%; radio: filerijder 73%, doorsnee-automobilist 27%; televisie: filerijder 51%, doorsnee-automobilist 35%; kabelkrant/teletekst: filerijder 25%, doorsnee-automobilist 6%. Deze resultaten laten zien dat er met name verschillen zijn in het gebruik van elektronische media voor informatievergaring over dit onderwerp.
4.5
Achtergrondkenmerken
In het algemeen verschillen de groepen niet erg veel qua achtergrondkenmerken. Enkele kleine verschillen worden hieronder genoemd.
Van de filerijders is 26% vrouw, van de doordeweekse autogebruikers 45% en van de werkenden met een auto 36%.
Filerijders leven veel vaker dan doorsnee-automobilisten in huishoudens waar beide partners werken (respectievelijk 55% en 29%). Ook leven zij vaker in tweeverdienerhuishoudens waar beiden meer dan 25 uur per week werken (respectievelijk 28% en 11%). Het onderwijsniveau van filerijders is hoger dan dat van de doorsneeautomobilist: een groter deel heeft een opleiding op HBO/WO-niveau voltooid (respectievelijk 36% en 28%).
Het lezen van huis-aan-huis bladen is in het TBO niet op een vergelijkbare wijze gemeten.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
°
rf Voor wat betreft het huishoudinkomen kon geen vergelijking worden uitgevoerd omdat in het TBO naar het netto huishoudinkomen is gevraagd (evenals in het OVG) en in het filerijderonderzoek naar het bruto huishoudinkomen in een drietal klassen.
4.6
Samenvatting
In hoofdstuk 4 is beschreven in hoeverre de filerijder afwijkt van de 'doorsneeautomobilist' wat betreft: autobezit en beschikbaarheid openbaar vervoer, de werksituatie, mediagebruik, en achtergrondkenmerken. Informatie over de doorsnee-automobilist is gehaald uit het tijdsbestedingsonderzoek 1995 (TBO-1995). In dit project is voor een tweetal vergelijkingsgroepen als 'doorsnee-automobilist' gekozen: personen (van 18 jaar of ouder) die op doordeweekse dagen de auto gebruiken als bestuurder; werkenden, met een rijbewijs, met minimaal één auto in het huishouden. Autobezit Ruim de helft van de filerijders (58%) heeft één auto en 42% heeft twee of meer auto's in het huishouden. Het tweede/derde autobezit van de doorsnee-automobilist is lager
(27%). De autobeschikbaarheid onder de filerijders is relatief hoog: 90% kan altijd gebruik maken van een auto vergeleken met 81% van de doorsnee-automobilisten. Werksituatie De meeste (94%) filerijders verrichten betaald werk, tegenover tweederde (64%) van de doorsnee-automobilisten. Van de werkende filerijders werkt een op de tien (l 1%) een wisselend aantal uren per week, en eenvijfde (21%) op wisselende tijdstippen (doorsnee automobilisten, wisselend antal uren 16% en wisselende tijdstippen 19%). De meeste (46%) filerijders kunnen hun werktijden (de begin en eindtijden) niet of
zeer moeilijk zelf bepalen. Zij verschillen hierin niet veel van de doorsneeautomobilisten (47%). De meeste filerijders hebben een fulltime baan: 85% werkt meer dan 32 uur per week, vergeleken met 73% van de (werkende) doorsnee-automobilisten.
De woon-werkafstand voor de totale groep filerijders is gemiddeld 41 km vergeleken met 15 km voor de doorsnee-automobilisten. Meer dan de helft van de doorsneewerkenden woont binnen 10 km afstand van het werk en van de filerijders 10%. Een kwart van de filerijders woont op meer dan 50 km van het werk terwijl dit voor de doorsnee-werkende (met auto) maar 5% is.
De filerijders gebruiken nagenoeg alleen de auto: 97% van de woon-werkkilometers wordt (gewoonlijk) per auto afgelegd. Voor de doorsnee-werkende met auto is dit 79%.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
1 Van de filerijders krijgt 80% een vergoeding voor het woon-werkverkeer en van de doorsnee-automobilisten 46%. Dit verschil houdt onder meer verband met de verschillen in de woon-werkafstand. Mediagebruik De op doordeweekse dagen meest bekeken tv-zenders door filerijders zijn: Nederland 3 (66%), RTL4 (63%), Nederland l (61%) en Nederland 2 (58%). Filerijders kijken in vergelijking met doorsnee-automobilisten minder vaak televisie tussen 15.00 uur en 19.00 uur en na 22.00 uur.
De vier door hen meest beluisterde radio-zenders (op doordeweekse dagen) zijn: Sky Radio (39%), lokale/regionale zender (34%), Radio 3 (33%) en Radio l (29%). Het blijkt dat filerijders veel vaker dan doorsnee-automobilisten naar de radio luisteren tijdens de autorit (tussen 06.30 uur en 09.30 uur en 15.00 uur en 19.00 uur). De vier meest gelezen dagbladen door filerijders zijn: de Telegraaf (50%), Regionaal Dagblad (44%), Algemeen Dagblad (34%) en de Volkskrant (26%). Verschillen met de doorsnee-automobilist worden alleen aangetroffen in het lezen van regionale dagbladen (70%). Verschillen in het lezen van tijdschriften zijn er niet.
Filerijders zijn zeer geïnteresseerd in informatie over verkeersproblemen en openbaar vervoer: 98% van de filerijders tegenover 75% van de doorsnee-automobilisten. Filerijders gebruiken daarvoor de volgende media: radio (73%), televisie (51%), dagbladen (51%) en kabelkrant/teletekst (25%). Het blijkt dat filerijders met name vaker de radio gebruiken. Vermoedelijk heeft dit te maken met de filemeldingen door dit medium. Achtergrondkenmerken Bijna driekwart (74%) van de filerijders is man vergeleken met 55% van de doorsneeautomobilisten. De gemiddelde leeftijd van de filerijder is 41 jaar, dit verschilt weinig van de doorsnee-automobilist. De meest voorkomende huishoudenssamenstelling van de filerijder is, net als bij de doorsnee-automobilist, een echtpaar met of zonder kinderen. Filerijders wonen vaker in tweeverdienerhuishoudens: in 28% van de huishoudens van filerijders zijn er twee partners die meer dan 25 uur per week werken tegenover 11% van de huishoudens van doorsnee-automobilisten.
Filerijders zijn vaker hoog opgeleid: 36% heeft een opleiding op HBO/WO-niveau tegenover 28% van de doorsnee-automobilisten.
r fr Goudappel, Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina 39
*
rf Bijna tweederde van de filerijders heeft een bovenmodaal huishoudinkomen (daarbij staat modaal voor 40 tot 50 duizend gulden bruto per jaar). Bij gebrek aan gegevens kon dit niet (goed) worden vergeleken met doorsnee-automobilisten.
Pagina 40
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Conclusies 5.1
Conclusies resultaten onderzoek
In deze rapportage zijn de kenmerken van filerijders onderzocht en beschreven. De belangrijkste resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel.
motief: werk motief: zakelijk bezoek motief: bezoek familie/vrienden motief: overig 4 of meer keer per week in file minder dan l keer per week in file reistijd (min.) huishouden 2 of meer auto's altijd auto beschikbaar verricht betaald werk
filerijder 74 10 5 9 52 21 64 42
werkenden: werkt wisselend aantal uren werkt op wisselende tijdstippen kan werktijden niet of zeer moeilijk zelf bepalen werkt 32 uur per week of meer woon-werk afstand in km (met auto naar het werk) % binnen 10 km van het werk (met auto naar het werk) % meer dan 50 km van het werk (met auto naar het werk) tegemoetkoming woon-werkverkeer achtergrondkenmerken: % man gemiddelde leeftijd (jaren) tweeverdieners (beide meer dan 25 uur per week) opleiding HBO/WO % bovenmodaal huishoudinkomen mediagebruik leest Telegraaf leest regionaal dagblad leest Algemeen Dagblad leest Volkskrant leest Elsevier leest Intermediair leest Vrij Nederland leest HP/De Tijd geen interesse voor verkeer en vervoer gebruik radio voor informatie verkeer en vervoer gebruik televisie voor informatie verkeer en vervoer gebruik dagbladen voor informatie verkeer en vervoer gebruik kabelkrant/teletekst voor informatie verkeer en vervoer vindt dat er iets gedaan moet worden aan fileproblematiek
90 94
11 21 46
doorsnee automobilist
27 81 64
27 80
16 19 47 73 19 4 7 46
74 41 28 36 65
43 11 28 i
85 43 39
50 44 34 26 26 21 15 11 3 73 51 51
25 98
55
40 70
29 23 23 15
16 13 25 27 35 45 6 i
Deze informatie is niet beschikbaar voor doorsnee automobilisten. Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek filerijders 1996, N=2.416; TBO-1995
Tabel 5.1: Overzicht van (afwijkende) kenmerken filerijders en doorsnee automoblisten (in procenten)
Pagina 41
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf De eerste kolom bevat de belangrijkste kenmerken van de filerijders, de tweede kolom de kenmerken van de doorsnee automobilist. Voor verdere inhoudelijke conclusies omtrent kenmerken van de filerijders en overeenkomsten en verschillen met de doorsnee-automobilisten wordt verwezen naar de samenvatting voorin deze rapportage. Filerijders zijn geworven op een beperkt aantal locaties in de Randstad. Dit onderzoek geeft strikt genomen alleen informatie over filerijders op de waarneemlocaties. De resultaten laten echter zien dat de verschillen tussen filerijders op de waarneemlocaties voor een groot aantal kenmerken marginaal zijn: daardoor wordt het aannemelijk dat gesproken kan worden over kenmerken van de filerijder op het Nederlandse hoofdwegennet. Uiteraard kan een grootschaliger onderzoek op meer filelocaties hier pas uitsluitsel over geven.
5.2
Conclusies onderzoeksmethode
Bij dit onderzoek is de volgende methode gebruikt: waarnemen van kentekens van personenauto's tijdens file op twee locaties in twee spitsperiodes; korte schriftelijke enquête waarin naar enkele kenmerken van de verplaatsing is gevraagd en waarin gevraagd is of men bereid was om mee te doen aan een vervolgonderzoek; schriftelijke vervolgenquête onder degenen die hiertoe bereid waren; vergelijking van de kenmerken van filerijders met die van doorsnee-automobilisten uit het meest recente tijdsbestedingsonderzoek. Ten aanzien van het werven van respondenten kunnen de volgende conclusies worden getrokken: omdat auto's zijn waargenomen tijdens file, is er absolute zekerheid dat automobilisten geënquêteerd zijn die in een file hebben gestaan. Bovendien konden met behulp van deze methode vragen gesteld worden over de kenmerken van de reis die men op de waargenomen dag heeft gemaakt. Dit heeft als voordeel dat, met name voor degenen die incidenteel gebruik maken van een filelocatie, er nauwelijks herinneringseffecten optreden; Alhoewel in dit project geen onderzoek gedaan is naar verschillen tussen diverse onderzoeksdesigns, kan wel worden geconcludeerd dat andere methodes, bijvoorbeeld het werven van respondenten door middel van een telefonische screening, minder zekerheid bieden dat respondenten daadwerkelijk in een file hebben gestaan. Dergelijke methodes hebben een grote kans op herinneringseffecten en sociaal wenselijke antwoorden;
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina 42
rf Zoals gebruikelijk, levert deze methode een onderschatting van het aantal automobilisten met een leaseauto. Dit komt omdat deze auto's geregistreerd staan bij leasemaatschappijen en deze de enquêtes veelal niet doorsturen. Ten aanzien van de respons gelden de volgende conclusies: de respons op de eerste schriftelijke enquête was 44%; 82% van deze automobilisten gaf aan wel mee te willen werken aan het vervolgonderzoek; de respons op het vervolgonderzoek was 79%; 2.416 respondenten hebben deze enquête ingevuld en geretourneerd. Deze groep filerijders blijkt zeer betrokken te zijn bij de bestrijding van files: de ruimte die op de vragenlijst was gegeven om eigen oplossingen aan te dragen is door vrij wel iedereen benut; degenen die frequent in de file staan bleken relatief vaker te responderen dan degenen die minder frequent in de file staan. Deze selectieve respons kon met een eenvoudige weging worden rechtgetrokken. Ten aanzien van de vergelijking met het tijdsbestedingsonderzoek gelden de volgende conclusies: het TBO is zeer geschikt als vergelijkingsbron omdat naar een groot aantal kenmerken van de respondent gevraagd wordt; een aantal vragen uit het TBO-1995 is in het onderzoek filerijders rechtstreeks overgenomen. Alhoewel er een verschil is in onderzoeksdesign (in het TBO faceto-face en in dit onderzoek schriftelijk), leverde dit voor de respondent geen probleem op.
Bijlagen
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Bijlage l: Dataverzameling en dataverwerking l
Algemeen
In deze bijlage is de dataverzameling (paragraaf 2), de dataverwerking (paragraaf 3) en de beschrijving van de onderzoeksgroepen in het TBO-1995 (paragraaf 3) beschreven.
2
Dataverzameling
Om de filerijder als respondent voor dit onderzoek te krijgen, is gekozen voor een opzet in twee stappen. Allereerst is er een kentekenenquête uitgevoerd, waarbij aan de hand van een korte vragenlijst een aantal kenmerken van de verplaatsing van de respondent werden vastgelegd. In dezelfde kentekenenquête werd aan de respondent gevraagd mee te werken aan het hoofdonderzoek. Dit hoofdonderzoek bestond uit een schriftelijke enquête met vragen over de gemaakte reis, het bezit van vervoermiddelen, de nabijheid van openbaar-vervoervoorzieningen, werkkenmerken, mediagebruik en achtergrondkenmerken.
2. l
Kentekenenquête
Bij een kentekenenquête worden op locatie kentekens van passerende motorvoertuigen waargenomen. Via de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) worden bij deze kentekens de registratie-adressen gezocht. Naar deze adressen wordt een enquêteformulier met begeleidende brief gestuurd, waarin verzocht wordt mee te werken aan het onderzoek. De kentekenenquête voor het onderzoek 'Marktprofiel van de filerijder' is uitgevoerd op dinsdag l oktober 1996. Er is gedurende twee perioden op twee structurele fileknlepunten waargenomen en wel in de ochtend tussen 06.30 uur en 09.30 uur en in de avond tussen 15.45 uur en 18.15 uur. De onderzoekslocaties zijn in overleg met AW gekozen. Er is gekozen voor twee locaties in de ochtendspits en twee locaties in de avondspits. De locaties behoren tot de file top-20 en bieden goede fysieke waarneemmogelijkheden. In de ochtendspits zijn kentekens waargenomen op:
de A8 ten noorden van de Coentunnel in de richting Amsterdam; de A20 tussen het Terbregseplein en de afrit Rotterdam-Centrum in westelijke richting.
r- j i Coffeng r K Goudappel Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina B l -2
rf In de avondspits zijn kentekens waargenomen op: de AIO ten zuiden van de Coentunnel in de richting van de Coentunnel; de A20 tussen de afrit Rotterdam-Centrum en het Terbregseplein in oostelijke richting. Op afbeelding l is de juiste situering van de waarneempunten weergegeven. Bij de opzet van het totale onderzoek is er van uitgegaan dat minimaal 1.000 bruikbare enquêtes in het hoofdonderzoek moesten worden betrokken. Hoewel er wel ervaringscijfers zijn over de respons op een kentekenenquête, kon de respons op het hoofdonderzoek vooraf niet met zekerheid worden ingeschat. Daarom is bij het opnemen van de kentekens gekozen voor het aanzienlijk meer waarnemen van kentekens dan de in principe noodzakelijke 8.000. Mocht de respons in het hoofdonderzoek tegenvallen, dan waren er genoeg kentekens (en dus adressen) beschikbaar om aanvullende respondenten te zoeken.
In totaal zijn op alle locaties, gedurende congestie, tezamen 25.898 kentekens opgenomen van personenauto's (dus geen vrachtvoertuigen). Wanneer er kentekens zowel in de ochtendspits als in de avondspits werden waargenomen werd random een van de spitsen toegewezen (dit was nodig omdat de automobilist niet tweemaal een vragenlijst moest krijgen). Van 10.000 (unieke, at random getrokken) kentekens (2.500 kentekens per locatie) is bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer het registratieadres opgevraagd. Het daarvoor benodigde bestand is op woensdag 2 oktober 1996
bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer aangeleverd. Op donderdag 3 oktober 1996 is de tape met registratie-adressen beschikbaar gekomen. Van de 10.000 toegeleverde kentekens waren er 9.864 van een adres voorzien. Van 136 kentekens kon geen registratie-adres gevonden worden (verkeerd waargenomen kenteken, voertuig in handelsvoorraad, etc.). Aan de 9.864 adressen is een enquêteset toegestuurd. Hiervan
kwamen er 59 als onbestelbaar retour (verhuisd, buitenland, adres onbekend, etc.). In totaal zijn er 4.663 (respons 47%) enquêteformulieren teruggestuurd. Op 760 (8%) exemplaren werd door respondenten te kennen gegeven niet mee te willen werken
aan het vervolgonderzoek. Op 263 (3%) exemplaren werd te kennen gegeven niet op de locatie geweest te zijn of dat het voertuig niet op naam van de geadresseerde stond. 30 (0,5%) exemplaren kwamen na sluitingsdatum binnen. 77% van de respondenten (3.582) op de kentekenenquête gaf aan wel mee te willen werken aan het hoofdonderzoek. In bijlage 2 zijn deze responscijfers per locatie weergegeven. In
bijlage 3 is een voorbeeld van de gebruikte enquêteset voor de kenteken enquête opgenomen.
Pagina B l -3
Goudappel Coffeng
Adviseurs verkeer en vervoer
rf 2.2
Hoofdonderzoek
Van de respondenten van de kentekenenquête die aan het hoofdonderzoek wilden
meewerken zijn de door de respondent ingevulde naam-, adres- en woonplaatsgegevens (NAW) gecontroleerd en in een adressenbestand ondergebracht. Vervolgens zijn in drie zendingen, afhankelijk van het responstijdstip op de kentekenenquête, in totaal 3.066 enquêtesets voor het hoofdonderzoek uitgestuurd. Hiervan zijn er 2.512, al dan niet volledig ingevuld, retourgezonden. Hiervan waren er 2.416 bruikbaar (respons 79%). Gezien de respons was het niet noodzakelijk alle respondenten die wilden meewerken een enquêteformulier voor het hoofdonderzoek toe te sturen. Aan 481 mogelijke respondenten is, in overleg met AW, geen enquêteset toegestuurd. In bijlage l zijn per locatie de responscijfers opgenomen. Aangezien deze respons ruim boven de benodigde l .000 respondenten lag, zijn verder geen aanvullende acties uitgevoerd met de nog beschikbare kentekens. In bijlage 4 is een voorbeeld van de enquêteset voor het hoofdonderzoek opgenomen.
3
Dataverwerking
3.1
Aanmaak databestanden
Alle retour gestuurde kentekenenquêtes zijn voorzien van een respondentnummer. Indien aangegeven was dat de respondent mee wilde werken aan het hoofdonderzoek zijn de NAW-gegevens met het respondentnummer in een apart adressenbestand ondergebracht. Indien een enquêteset voor het hoofdonderzoek is uitgestuurd, werd dit respondentnummer, voor het toezenden, op het enquêteformulier aangebracht. Met behulp van dit respondentnummer kan een koppeling gemaakt worden tussen de gegevens van de kentekenenquête en de gegevens van het hoofdonderzoek. De NAWgegevens zijn daarbij losgekoppeld van de enquêtegegevens, zodat de anonimiteit voor de respondent gewaarborgd blijft. Dit adressenbestand is onmiddellijk vernietigd nadat de enquêtegegevens waren ingevoerd. Alle retourgezonden enquêteformulieren (kentekenenquête en hoofdonderzoek) zijn met behulp van SPSS-data-entry ingevoerd. Bij het invoeren worden automatisch controles uitgevoerd op de consistentie van de gegeven antwoorden. Nadat alle gegevens waren ingevoerd, zijn de bestanden verder geschoond en vervolgens aan elkaar gekoppeld tot het analysebestand. Dit analysebestand omvat 4.342 bruikbare enquêtes van het kentekenonderzoek; 2.416 bruikbare enquêtes van het hoofdonderzoek. Alle analyses waarvan de resultaten in hoofdstuk 3 en 4 zijn gemeld zijn gebaseerd op de 2.416 respondenten die aan het hoofdonderzoek hebben meegedaan.
Pagina B l -4
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf 3.2
Non-respons en weging
In totaal zijn 9.864 kentekenonderzoeken uitgestuurd naar automobilisten die gedurende congestie gebruik maakten van twee bekende filepunten. Daarvan zijn 4.342 ingevulde formulieren terug ontvangen. Van deze groep hebben uiteindelijk 2.416 filerijders meegedaan aan het hoofdonderzoek. Door de opzet van het onderzoek was het mogelijk te onderzoeken in welke mate de respons op het hoofdonderzoek (2.416 filerijders) afwijkt van de non-respons op het hoofdonderzoek (4.342-2.416= 1.896 filerijders). Verschillen tussen de respons en de non-respons werden op de volgende kenmerken gevonden: degenen die respondeerden op het hoofdonderzoek staan frequenter in de file; de respons bestaat uit een significant groter deel uit automobilisten die voor het werk op reis zijn. Omdat het eerste verschil groter was dan het tweede verschil en bovendien een sterke samenhang tussen beide kenmerken bestaat (woon-werkverkeer staat vaker in de file), is besloten een weging uit te voeren op de frequentie waarmee men in de file staat. Deze weging levert op dat de 2.416 respondenten van het hoofdonderzoek niet meer, qua filefrequentie, afwijken van de 4.342 respondenten van het kentekenonderzoek. Bovendien heeft de weging als effect gehad dat het werkmotief ook meer gelijk verdeeld was over de beide steekproeven.
3.3
Aanmaak variabelen
Reismotief Gevraagd is wat men deed op het herkomstadres en wat men ging doen op het bestemmingsadres. In de vragenlijst is aangegeven dat niet de activiteiten bedoeld worden behorende bij korte stops, zoals wegrestaurants, benzinestations en parkeerplaatsen. Er waren zeven gesloten antwoordmogelijkheden aangegeven en 'overige' motieven waar de respondent zelf iets kon invullen. Tabel B3.1 geeft de samenhang tussen het vertrek- en aankomstmotief.
Pagina B l -5
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
1 vertrekmotief: wonen
werken zakenbezoek bezoek fam. vrije tijd winkelen overig onb. totaal
aankomstmotief: werken zakenbezoek bezoek fam. wonen 0,0 40,7 4,2 1,2 29,7 1,8 0,7 1,3 0,0 3,4 0,5 1,0 2,1 0,2 0,0 0,1 0,0 0,5 0,0 0,1 0,0 0,0 0,5 0,0 2,2 1,0 0,1 0,2 0.0 0,0 0,2 0,0 38,5
44,4
Bron: Goudappel Coffeng, Onderzoek filerijders 1996,
6.8
2,4
vrije tijd
winkelen
overig
0,5 0.1 0,0 0,0 0,2 0,0 0,0 0,0 0,9
0,3 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0.0 0,5
4,0 1,3 0,2 0,2 0,1 0,0 0,2 0,0 6,1
onb. 0,0 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,5
totaal 51,0 35,2 5,2 2,7 0,9 0,6 3,9 0,4 100,0
N=2.416)
Tabel B3.1: Vertrek en aankomstmotief filerijders (in procenten)
Uit de tabel blijkt dat het merendeel van de verplaatsingen (90%) woninggebonden is (vanuit de woning of naar de woning toe). Dit is hoger dan in het onderzoek waarbij niet specifiek filerijders zijn onderzocht'. Voorts laten de uitkomsten zien dat de filerijders voor het merendeel werkenden zijn, ofwel op reis van/naar het werk ofwel op reis ten behoeve van het werk (zakenbezoek). Een relatief groot deel van de automobilisten geeft het motief 'overig' op. Bij de dataverwerking (zie hierboven) zijn de ingevulde antwoorden bij de antwoordcategorie 'overig' zoveel mogelijk bij de reeds voorgedrukte motieven gerekend. Verder is nagegaan wat men bij dit motief heeft ingevuld. Het blijkt om de volgende verplaatsingsmotieven te gaan (in volgorde van aflopende frequentie): ophalen/wegbrengen personen (43); arts-, ziekenhuisbezoek (38); onderwijs (Universiteit, cursus e.d.) (32); carpool (ophalen/wegbrengen collega) (18); begrafenis, crematie (7); kinderdagverblijf (5); garage (4); ophalen materialen (3); overig (3).
Zo blijkt bijvoorbeeld uit tijdsbestedingsonderzoek dat 75% van de verplaatsingen woninggebonden is (berekening op basis van BGC, 1995, tabel 4.3, p. 33). In dat onderzoek gaat het om alle verplaatsingen, dat wil zeggen ook verplaatsingen buiten de spitsperiodes (en zonder dat bekend is of men al dan niet een file meemaakte).
_ . , Coffeng „ _ Goudappel Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina Bl -6 6
rf Op basis van het vertrek- en aankomstmotief is het reismotief samengesteld. Daarbij is uitgegaan van: het aankomstmotief, in het geval dit niet 'wonen' is; het herkomstmotief in het geval het aankomstmotief 'wonen' is. Onbekende motieven (kwam 12 keer voor) en de combinatie 'wonen'-'wonen' (kwam l keer voor) is bij overig gerekend. Hiermee ontstaat de volgende motiefverdeling: werken: 74%; zakenbezoek of vergadering: 10%; bezoek familie/vrienden: 5%; vrijetijdsbesteding: 1%; winkelen: 1%; overig: 9% (8,3% overig, 0,5% onbekend en 0,0% wonen-wonen). Vergoedingen woon-werkverkeer Gevraagd is of men een vergoeding krijgt voor het woon-werkverkeer. Daarbij zijn de volgende antwoorden gegeven: auto van de zaak: 12%; openbaar-vervoerkaart: 1%; financiële vergoeding: 62%; andere vergoedingen (respondent kon dat invullen): 5%; geen vergoeding: 20%.
Nagegaan is wat respondenten hebben ingevuld bij 'andere vergoedingen'. De volgende antwoorden zijn daar gegeven (tussen haakjes staat het aantal keren dat dit antwoord is genoemd): km-vergoeding (35); reiskostenvergoeding op basis van openbaar-vervoerkosten (16); reiskosten vergoeding (10); eigen baas (7); toegestane reiskosten (6); reiskostenforfait (3); carpoolcontract (3);
max. 25 km fin. vergoeding (2); fiets (2); brandstofvergoeding (2); autovergoeding (2); niet ingevuld (2); NS-jaarkaart (1); aftrekpost bij belasting in verband met eigen bedrijf (1); auto contract (1); bedrijfsauto (1); fiets van de zaak (1);
^
,
,r r
Pagina Bl -7
f Goudappel Cofteng Adviseurs verkeer en vervoer
rf fietsvergoeding (l);
km vergoeding bij meer dan 20 km (1); km vergoeding + vaste onkosten (1); kosten NS 5-daagse kaart (1); kosten van maandabonnement (1); onkosten regeling (1); reisgeld (1); voor de controle in het werk (1); lease-auto (l). In de analyses zijn al deze respondenten bij de categorie 'financiële vergoeding' gerekend.
4
TBO-1995
In dit project is op basis van het TBO-1995 voor een tweetal vergelijkingsgroepen als
'doorsnee-automobilist' gekozen: personen (van 18 jaar of ouder) die op doordeweekse dagen de auto gebruiken als bestuurder; werkenden, met een rijbewijs, met minimaal l auto in het huishouden. De eerste groep wordt vergeleken met de gehele groep filerijders. Deze groep staat model voor de 'gemiddelde' of 'doorsnee-automobilist'. De overeenkomst met de filerijders is dat men minimaal één keer per week op een werkdag de auto heeft gebruikt (als bestuurder). Van de 3.227 respondenten in het TBO-1995 voldoen 1.937 respondenten aan dit criterium (60% van de totale onderzoeksgroep van 12 jaar en ouder). Deze groep wordt verder aangeduid als de 'doorsnee-autogebruiker' (in het tabellenrapport als tbo-autogebruiker). Bij de analyse zijn verdere inperkingen van deze groep gemaakt door na te gaan of men de auto heeft gebruikt in één van de spitsen. Het bleek dat een inperking tot autogebruikers in de spits weinig verschil opleverde met de gehanteerde definitie. De tweede vergelijkingsgroep is gekozen vanwege de uitkomsten van het filerijderonderzoek. Zoals in hoofdstuk 3 is beschreven, bestaat de groep filerijders voor een groot deel uit werkenden (95%). Besloten is daarom op het TBO een selectie toe te passen op werkenden. Voorts is een selectie toegepast op diegenen die beschikken over een rijbewijs en een selectie van huishoudens met minimaal l auto in het huishouden. Van de 3.227 respondenten in het TBO voldoen 1.512 aan deze criteria (47% van de totale onderzoeksgroep van 12 jaar en ouder). Deze groep wordt verder aangeduid als de 'doorsnee-werkende met een auto'. Deze groep wordt vergeleken met de werkenden uit het filerijderonderzoek.
,, , , ,- „ Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
Pagina Bl -8
rf Beide groepen worden bij de bespreking van de resultaten aangeduid als 'doorsneeautomobilist'. Wanneer de resultaten verschillend zijn voor beide groepen wordt dit gemeld.
Bij de beschijving van de kenmerken van de werksituatie kan in het tabellenboek worden afgelezen dat de beide TBO-groepen slechts zeer weinig van elkaar verschillen. Dit komt omdat de groep doorsnee-autogebruiker voor deze kenmerken nu is toegespitst op de werkende bevolking. Uiteraard is er een aantal respondenten in het TBO dat in beide onderzoeksgroepen voorkomt. Het blijkt dat: 1.327 respondenten in het TBO zowel 'doorsnee-automobilist' als 'doorsneewerkende met auto' is; 610 respondenten wel doorsnee-automobilist zijn maar niet werkend; 137 respondenten wel werken en een auto bezitten maar deze niet doordeweeks hebben gebruikt.
: ; ^o :^:^M<^^°^^^^&-1 ^°-™™*£ïm. ---. s x. na^^K^M^
ir
HEEMSKERK
Heemi4-erk».duir. _-
KROM
•j?- JDiflS&-^r.
MEN
£
~iÜ
ASSENOELF»
M"é
^v
jjjjk?t«'-~«.*p'
52
Creroatw
.-t>«'i£<-- ?*&
•Jat. Park
%'"•'•
••'.-. _-.!Weit2Qt>_. , ""••VOvtrroonv
DumwKnndbnj.
£>*•
de Santpoort, ij Bwmo-tffi ^
ennemer
a .. m mm sr-i
Ji JS *
PIO« ZitWlhuB.'- £<
duinen
'.,..'-
Dum en 0*al i - >
Bloemï
" •• \
:;'-*-•' ,'.Vv V^if-n^a-.r-- ' • "-'.' .''..-Z.»d.-dorp
,
H
'^^.^'
';>5cij(jj?3y.-i
*óue*^)^«^e(
'
liÓ'
.--/-vij-J-, .^ /,;'
'-"•'"• teartidprp .-/
^^'^m -^SL
t A mi SlOï S10*
Pnürr.'jnri..
iST^RDAM
W?*fe
^Öpf^^f ' ^1^=^^ KHz
ïmz-mzm»™* .-%.--••-' ..
T
.Pijna
^^
-g- okl
;d!jk
C*< '"-*if
•,t>eHgairv/'.;
De
MO i Schiplu
.',
DELFLAHD' ,
-\
__
V-.
:nn ->' 7—-r^^. l
/
'•',
N
>UD/3
ioti
'Oi-c leedc .
$
^
r
! ;
. Hoastrec
I<
'y
Moordrecht
^s^^ri^ .. «& «»fM^i*r- j CORTi
^H
i-^ ''Tï>r
,•!/
^lotl^W. -.-'--
. .^-"""rT'atï^. "•VT——• -
:«i(« erkel f9 >-;:^n denrii
X,
' r Woud: c
/
_
[^ nAi^
«sheul^X. 6 //^
-s;*i\""'--'-...-4. \ i^J XT--"-'''fCandelaor. j v-.^
1" =
121
Beiiwrjcht ."<••'
^;M&l»r *"' JIÉ^
Gouderak
:?;r-i-:v.p'f;i:c7k «''d u*ts
Stol»
,w*,a/tfUsset^ Acht.rtroo
ïw«_r
&Crwd.nUti;>
, *ÏJ|^H„««r "i^-BenedenSeyl^.
v
- 'm»£!&_jü^\£Z !^$Sjfë$$ s:V^-o,n,-».n;pün^ — ^"*—--" Tr -A^^J=
^ : -r- Av-AftnricrNi.
t
E^
.:? ;'.
r~
B««t«<1woudi'>>XA
^S?,/11*""1
x^ ,,
^touderkerlc ^'
^
^d Usse!.>?
c
Ber Benedenb^rg
3^)16
leiHai: !-Si!:iciii
k
*F
Smj«t.«»i? 7ck.vr
kRDf ij^ordir
^ "Kr'h
$4^.
OppMftsSX//
. Lekkerk
;
^^"-..23^^
•: Pernlf. i
ercffik
^fé
V:
'-'r""
'x*
ÏALBLASSEft Srii-tfnis-J
\V
!^3Ss,,&gg..
^?^-
smKEMlS^I 'fl«n*i.-i:-. ?«>•»!
V
VV ' ^^r' • •>ïs'^*£f:., _>: fkj* ^r^x-j?Srrcefl
'Fcijfrnoortli ï*«r.=
:
,
^s-r^p*^ KRlfj^E Ni.T'> VV/A A.. D
Zc-ÖI«.Wrl .-', "'" i^il———i->———-
0
Ife -
B,esko
am :' ,t~. '^^i_.,J^^]' j Gij Atei».Jtr^ ff :: '<\ J0ud Albla?1' '
-^ -.-^?
Locaties waarneempunten ürnmcrk: /VV105/PI . Bestand: F A>V105-1 96-2 l
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Bijlage 2: Responscijfers per locatie
kentekenenquête uitgestuurd adres onbekend. verhuisd, etc. retour, niet daar geweest.
auto niet op naam retour, na sluitingsdatum retour, niet verder meewerken retour, wel verder meewerken retour, onbruikbaar niet retour
A8
A20% West
2.480
2.451
A20-
%
AIO
o/o
2.472
Oost
o/o totaal
2.461
9.864
%
12
0
18
1
18
1
11
0
59
1
52
2
80
3
58
2
73
3
263
3
7 178
0 7
6
0 7 39
8 0 9 210 36 765 0 11 52 1.383
0
30 760 31 3.582 28 0 56 5.142
0
9
8 36
673 2 8 504 4
3.066 10 0 1 48 75 2.440 24 1 74 2.416
982 6 1.243
161 40 945 0 3 50 1.238
9 211 890 0 8 51 1.278
0 52
hoofdonderzoek uitgestuurd
onbestelbaar retour, na sluitingsdatum retour
retour, onbruikbaar in analysebestand
861 1 13 674 10 664
0 2 78 1 77
789 3 14 628 3
625
0 2 80 0 79
743 4 13 634 7 627
1 2 85 1 84
500
0 2 80 1 79
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Bijlage 3: Enquêteset kentekenenquête
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Onderwerp: Verkeersonderzoek Geachte mevrouw, mijnheer, Op veel plaatsen op de autosnelwegen staan dagelijks files. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat werkt hard aan de bestrijding van deze files. Om de fileproblematiek daadkrachtig te kunnen aanpakken is inzicht nodig in de samenstelling van de files. Daarom voert de Adviesdienst Verkeer en Vervoer op dit moment op een aantal bekende filelocaties onderzoek uit onder weggebruikers. Doel van dit onderzoek is het verkrijgen van een beeld van de weggebruiker die in de file staat. Voor dit onderzoek zijn op dinsdag 1 oktober 1996 de kentekens waargenomen van auto's die op de A8 in de richting Amsterdam reden, waaronder ook het kenteken op de adressticker. Via het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer in Veendam is het adres op deze brief verkregen. Bij het met de hand noteren van de kentekens zullen er ongetwijfeld enkele fouten zijn gemaakt. Ook is het mogelijk dat het voertuig inmiddels van eigenaar is verwisseld. In beide gevallen is deze brief ten onrechte aan u verzonden en bieden wij u daarvoor onze verontschuldigingen aan. Wilt u in dit geval alleen de eerste twee vragen beantwoorden en het enquêtekaartje terugsturen? Indien iemand anders op die dag het voertuig gebruikte, verzoeken wij u het enquêtekaartje te laten invullen door degene die op die dag het voertuig bestuurde. Als u inderdaad op dinsdag 1 oktober op de bovengenoemde locatie reed, verzoeken wij u vriendelijk om op vrijwillige basis aan het onderzoek mee te werken door het invullen van bijgevoegd enquêtekaartje. Wilt u het enquêtekaartje na invulling terugsturen? Een postzegel is niet nodig. Een dergelijke enquête doet bij sommige mensen vragen rijzen. Een aantal antwoorden op veel gestelde vragen hebben wij op de achterzijde van deze brief vermeld. Indien het antwoord op uw vraag daar niet vermeld staat, kunt u op werkdagen tussen 08.00 en 16.30 uur telefonisch informatie verkrijgen bij de servicedesk van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer op telefoonnummer 045-5605200.
De enquête is anoniem, zodat de gegevens op het enquêtekaartje op geen enkele wijze aan uw adres te koppelen zijn. Wij verzekeren u dat de gegevens vertrouwelijk zullen worden behandeld en uitsluitend worden gebruikt voor dit Verkeersonderzoek. Voor het welslagen van het onderzoek is uw medewerking van het grootste belang. Voor uw medewerking danken wij u bij voorbaat hartelijk. Hoogachtend,
Hoofdingenieur-directeur ir. P.M.W. Elsenaar
Veel gestelde vragen over het Verkeersonderzoek.
Wat is er allemaal genoteerd?
Alleen de kentekens van de passerende auto's zijn genoteerd. De kleur, het type of automerk zijn niet vastgelegd.
Is mijn privacy gewaarborgd? Op het enquêteformulier is niet meer terug te vinden wie de vragenlijst heeft ingevuld. Ook de vraag over de vertrektijd maakt dit niet mogelijk. Er zijn immers veel meer voertuigen in die periode gepasseerd. De formulieren zullen na gebruik worden vernietigd.
Ik ben niet op genoemde locatie geweest. Wat moet ik doen? Op de onderzoeksdag zijn ongeveer 10.000 kentekens van passerende voertuigen handmatig genoteerd. Deze kentekens zijn op lijsten genoteerd en vervolgens op een computer-tape gezet. Bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam zijn van deze kentekens de persoonsgegevens opgevraagd, zodat de enquêtes verstuurd konden worden. In dit gehele proces kunnen wellicht fouten ontstaan zijn. Bij het lezen of opschrijven van de kentekens is mogelijk een fout gemaakt. Indien slechts 1 letter of 1 cijfer foutief gelezen of opgeschreven is, dan ontvangt niet de persoon die de locatie passeerde een enquête, maar geheel iemand anders. Wilt u in dat geval de vragen 1 en 2 invullen en vervolgens het enquêteformulier terugsturen?
Ik heb het vermoeden dat een ander met mijn kenteken rijdt. Kan dat? Er worden alleen kentekens genoteerd. Overige kenmerken als het type of automerk zijn niet vastgelegd. Zodoende is het niet mogelijk na te gaan of een andere auto van uw kenteken is voorzien. Veelal vormen ten onrechte ontvangen bekeuringen een aanwijzing dat er inderdaad een andere auto met hetzelfde kenteken als het uwe rijdt.
De auto met het genoemde kenteken is niet meer in mijn bezit/is als vermist opgegeven/is reeds naar de sloop gebracht. Waarom heb ik toch een enquêteformulier ontvangen? Ondanks de zorg om dergelijke kentekens buiten het onderzoek te houden, is het mogelijk dat u toch een enquêteformulier heeft ontvangen. Indien dit het geval is, dan ligt de fout geheel bij
ons. Wij bieden u onze verontschuldigingen aan en verzoeken u het formulier terug te sturen.
(s.v.p. GEEN postcode van een postbus invullen).
plaats: .......................................................
straat/gebouw: .....................................................
7 Hoe laat bent u op dat adres aangekomen? ................... uur.
minuten.
""*•
CD GD (T) 9
wonen werken zakenbezoek o( vergadering
H O S]
bezoek familie/vrienden vrijetijdsbesteding winkelen, boodschappen
CD
2 keer per week
IB
5 keer per week
10 Heeft u de rit tussen het opgegeven vertrek- en aankomstadres op dezelfde dag ook In de tegenovergestelde richting gemaakt?S. v.p. de tijd noteren in het 24-uurs-stelsel: 10 over 2 's middags = 14.10 uur. CD nee U] ja, om ongeveer............................. uur ben ik daarbij langs HETZELFDE PUNT gereden
G]
ja, om ongeveer............................. uur ben ik daarbij langs een ANDER PUNT gereden
11 Over enige tijd zal er een kort schriftelijk vervolgonderzoek worden uitgevoerd, Zou u bereid zijn om aan dat vervolgonderzoek mee te werken? m nee —» —» —» Dan is dit voor u het einde van de enquête. Hartelijk dank voor uw medewerking. tS ja Als u wel wilt meewerken, wilt u hieronder uw naam en adres invullen, zodat wij dan rechtstreeks contact met u kunnen opnemen. Onder de personen die meedoen aan het vervolgonderzoek zal een dinerbon van 250 gulden worden verloot.
Naam:
................................................................................................................
Straat en huisnummer:
................................................................................................................
Postcode en woonplaats:
................................................................................................................
Telefoonnummer:
................................................................................................................
Nogmaals hartelijk dank voor uw medewerking.
f •^
ff
overig, namelijk .
Hoe vaak staat u op het bij vraag 2 genoemde punt In de file? CD minder dan 1 keer per wgek GD 3 keer per week GD meer dan 5 keer per week [Tl 1 keer per week E) 4 keer per week
E]
83
1
«S S
O.
?
5.3 i°
lïf
T iO en
8 Wat ging u daar doen?
a°
S
ENQUÊTE AB
(s.v.p. GEEN postcode van een postbus invullen).
Indien postcode onbekend s. v.p. plaats en straat/gebouw invullen:
'S « 3
£3 =r
c
o
3 O
(D 11
vragen het juiste antwoord aankruisen en/of invul rekking op dinsdag 1 oktober 1996.
overig, namelijk .
—
!HH/
/an de begeleidende brief staat
Q]
Wat was het eerste aankomstadres NADAT u het bij vraag 2 genoemde punt passeerde? Geen korte tussenstops bij wegrestaurant, benzinestation, parkeerplaats g.d. vermelden. postcode: ................................
.
.* «3
•ë ït
n?
bezoek familie/vrienden vrijetijdsbesteding winkelen, boodschappen
^
1
U) E] GD
3
>t kenteken, dat in het briefhoof leid is, op dinsdag 1 oktober 19 l in de richting Amsterdam gen
wonen werken zakenbezoek of vergadering
<0
met vraag 3 op de andere kant van dit kaartje,
5 Wat deed u daar? QH El GO
C
ertuig is toen/daar niet door mij gebruikt, er moe iem- of schrijffout zijn gemaakt, ertuig staat niet (meer) op mijn naam.
Hoe laat bent u van dat adres vertrokken? ................... uur................... minuten.
vullen en terug te sturen?
straat/gebouw: ......................................................
3 heeft aangekruist, wilt u dan zo vriendelijk zijn d,
4
i^
'° » S- =*
(0 £ g S |v S m3 Q. O 2 10 2. _r % =r n> la S 2.5 3. N, 3 -S a. CL ••» S 3< o «r^
Indien postcode onbekend s.v.p. plaats en straat/gebouw invullen: plaats: .......................................................
Is
———
Bij het adres in h tijd vermeld.
postcode: ................................
t-
o< i 0 00 as^iü!
»;;^i.
3 Wat was het laatste vertrekadres VOORDAT u het bij vraag 2 genoemde punt passeerde? Geen korte tussenstops bij wegrestaurant, benzinestation, parkeerplaats e.d. vermelden.
ui -r« Zl O)
Wilt u die tijd hie
De volgende vragen hebben betrekking op de rit die u maakte op dinsdag 1 oktober 1996.
CO
o o o
> > 3J
3 O.-=: f < *" <
m «
<S w ^ 00
o S. a
JJ
3
s-ï'S C
W S-
"-* D) 3 _ < Q> rn 3
gS toa?], 0. §
J •f
o
D 1
si
4 3 1D
(D
O f} D O. ( ^
to' '0r .'
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Bijlage 4: Enquêteset hoofdonderzoek
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Datum : oktober 1996 Onderwerp : Verkeersonderzoek
Geachte mevrouw, mijnheer,
Onlangs heeft u meegedaan aan een onderzoek naar het verkeer op de A8. In dit Verkeersonderzoek was
een beperkt aantal vragen opgenomen. Teneinde de fileproblematiek beter te kunnen aanpakken, willen wij een meer uitgebreid beeld krijgen van de weggebruikers op fïlelocaties. De Adviesdienst Verkeer en Vervoer voert daarom een nader onderzoek uit. U heeft aangegeven bereid te
zijn mee te doen aan dit vervolgonderzoek. In de bijgevoegde vragenlijst staan vragen over uw verplaatsingsgedrag, uw werksituatie, uw mediagebruik en enkele kenmerken van uw huishouden. Wij verzoeken u vriendelijk om, op vrijwillige basis, de bijgevoegde vragenlijst in te vullen. U kunt de ingevulde vragenlijst in de bijgevoegde envelop terugsturen. Een postzegel is niet nodig. Indien u vragen heeft over dit onderzoek, kunt u op werkdagen tussen 08.00 uur en 16.30 uur telefonisch informatie verkrijgen bij de servicedesk van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer op telefoonnummer 045 - 5605200.
De vragenlijst is anoniem, zodat gegevens van deze vragenlijst op geen enkele wijze aan uw adres te koppelen zijn. Wij verzekeren u dat de gegevens vertrouwelijk zullen worden behandeld en uitsluitend gebruikt worden voor dit onderzoek. Onder degenen die de vragenlijst invullen en terugsturen, wordt een dinerbon verloot van ƒ 250,-. Voor het welslagen van het onderzoek is uw medewerking van het grootste belang. Voor uw medewerking danken wij u bij voorbaat hartelijk.
Hoogachtend,
für-directeur TTElsenaar
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
onderzoek automobilisten
In deze enquête worden verschillende blokken met vragen onderscheiden. Het eerste vragenblok (vraag 1 t/m 5) heeft betrekking op de verplaatsing die u maakte toen uw kenteken werd geregistreerd. Op een aantal vragen heeft u in de eerste enquête al antwoorden gegeven. Deze vragen gaan met name over de frequentie waarmee u langs de waarneemlocatie rijdt, zowel in de ochtend- als de avondspits, en het aantal malen per week dat u daar in de file staat.
Het tweede vragenblok (vragen 6 t/m 11) gaat over de auto en het openbaar vervoer in het algemeen. In het derde vragenblok (vragen 12 t/m 21) worden enkele vragen over uw werksituatie gesteld. In het vierde, vijfde en zesde vragenblok komen allerlei vragen over het gebruik van de media aan de orde. Achtereenvolgens vragen over de televisie (vragen 22 t/m 27), daarna over de radio (vragen 28 t/m 32) en vervolgens over de krant en andere bladen (vragen 33 t/m 36). In het zevende vragenblok (vragen 37 t/m 43) zijn algemene vragen over persoons- en huishoudenskenmerken opgenomen. Op het laatste blad kunt u bij de vragen 44 en 45 zelf aangeven of en wat er aan de fileproblematiek gedaan zou moeten worden. Wilt u alle vragen beantwoorden door het juiste antwoord aan te kruisen en/of in te vullen.
Heeft u vragen over deze enquête, dan kunt u contact op nemen met de Servicedesk van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer op telefoonnummer 045 - 5605200 (van 8.00 tot 16.30 uur). U kunt de ingevulde vragenlijst in de bijgevoegde antwoordenvelop terugsturen (een postzegel is niet nodig).
Uw enquêteformulier is voorzien van een nummer. Dit nummer is nodig om bij het verloten van de dinerbon na te gaan wie deze bon gewonnen heeft. Na de trekking zullen alle persoonsgegevens worden vernietigd, zodat op geen enkele wijze een koppeling kan worden gemaakt tussen uw adresgegevens en de ingevulde enquête. De trekking voor de dinerbon zal plaatsvinden op vrijdag 15 november 1996. De winnaar zal de bon thuis toegestuurd krijgen.
Wij willen u bij voorbaat danken voor uw medewerking aan dit onderzoek.
onderzoek automobilisten
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
onderzoek automobilisten
Dinsdag 1 oktober maakte u een autoverplaatsing waarbij u in de ochtendspits gebruik maakte van de autosnelweg A8 richting Amsterdam. Daarover zijn u in de eerste enquête enkele vragen gesteld. Hierover willen we graag nog wat meer weten.
1
2
Hoe vaak per week maakt u gebruik van de A8 richting Amsterdam In de OCHTENOspits Q] meer dan 5 keer per week lU 2 keer per week [El 5 keer per week [El 1 keer per week [El 4 keer per week [D minder dan 1 keer per week E 3 keer per week En hoe vaak per week staat u daar In de OCHTENDsplts in de file?
0] 00 E] H
meer dan 5 keer per week 5 keer per week 4 keer per week 3 keer per week
00 2 keer per week ÖG 1 keer per week ÖD minder dan 1 keer per week
3
Hoe vaak per week maakt u gebruik van de AB richting NOORD In de AVONDsplts? CD meer dan 5 keer per week E] 2 keer per week [El 5 keer per week E. 1 keer per week GD 4 keer per week [3 minder dan 1 keer per week 0 3 keer per week
4
En hoe vaak per week staat u daar in de AVONDsplts In de file? BH meer dan 5 keer per week [E! 2 keer per week [El 5 keer per week [El 4 keer per week 0 3 keer per week
5
CEI 1 keer per week 0 minder dan 1 keer per week
Als u diezelfde verplaatsing, als op dinsdag 1 oktober, In de OCHTENDspits met hetzelfde herkomst- en bestemmingsadres met het openbaar vervoer zou maken, hoe lang zou u daar dan over doen? ....... uur....... minuten
De volgende vragen gaan over de auto en het openbaar vervoer in het algemeen.
6
Over hoeveel auto's heeft uw huishouden de beschikking? ....... auto's
7
Kunt u ZELF, als bestuurder of als Inzittende, gebruik maken van een auto? DU altijd E] zo nu en dan wanneer de auto thuis is E] altijd wanneer de auto thuis is H nooit
8
Hoeveel leden van het huishouden, inclusief uzelf, zijn in het bezit van een rijbewijs voor personenauto's? (Hef gaaf hier om het totaal aantal personen met een rijbewijs) ....... personen
9
Hoe lang moet u lopen naar de meest gunstige bus-, tram- of metrohalte? CD tot 10 minuten [El langer dan 15 minuten E] 10-15 minuten
10
Hoe lang bent u onderweg naar het dichtstbijzijnde spoorwegstation? (het doet er niet toe hoe u daar naar toe gaat) El korter dan 10 minuten [El 20 - 30 minuten \H 10-20 minuten Q] meer dan 30 minuten
11
Bent u In het bezit van een of meer van de volgende geldige kaarten voor het openbaar vervoer? CO nee [El ja ——^. Welke? HD OV-/NS-Jaarkaart, of abonnement [El NS-kortingskaart (rail-aktief, 60+, jongeren) E] kaart voor streek-/stadsvervoer
onderzoek automobilisten
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Dan nu enkele vragen over uw werksituatie. 12
Bent u thans werkzaam In een beroep of bedrijf? Ook als u nu verlof of verlet heeft of ziek bent. Ul ja El nee ——-y_
Wat is dan uw positie? E] gepensioneerd 0 werkzoekend/werkloos S arbeidsongeschikt E huisvrouw zonder betaalde werkzaamheden E] scholier/student E] anders, namelijk:.............................................
- GA VERDER NAAR VRAAG 22
De volgende vragen 13 t/m 21 gaan over de baan die voor u het meest van belang is. De vragen hebben geen betrekking op overwerk of op een eventuele nevenbaan. Als u in een beroep of bedrijf werkzaam bent, kunt u een vast of wisselend aantal uren werken, op vaste of wisselende tijdstippen. 13
Werkt u een vast aantal arbeidsuren per week? (Hef gaaf niet om overwerk) E ja E] nee
14
Is dat doorgaans op vaste tijdstippen of op wisselende tijdstippen? E] vaste tijdstippen El wisselende tijdstippen
15
Hoeveel uren werkt u gemiddeld per week? gemiddeld ........... uren per week
16
Op hoeveel dagen per week werkt u? ....... dagen per week
17
In welke mate kunt u de begin- en eindtijden van uw werk zelf bepalen? El geheel niet of zeer moeilijk E. binnen grenzen; ik moet dat wel vooraf melden El binnen grenzen; ik hoef dat niet vooraf te melden H ik kan zelf bepalen op welke tijden ik werk, mits ik mijn werk verricht en mijn afspraken nakom
18
In welke plaats werkt u, of werkt u nu eens In de ene plaats en dan weer in de andere plaats?
0
vaste arbeidsplaats
'n welke plaats?
...................................................
(noteer de postcode, indien postcode onbekend, plaatsnaam)
E] wisselende arbeidsplaats E] kantoor/bedrijf aan huis 19
Wat is ongeveer de totale af te leggen afstand tussen uw woning en uw werk? (noteer alleen de heenreis) ongeveer........... kilometer
20 Welk(e) vervoermiddel (en) gebruikt u gewoonlijk om op uw werk te komen, en hoeveel kilometer legt u aldus af? Hef gaaf alleen om de heenreis.
Wanneer u gebruik maakt van meer dan één vervoerwijze, wilt u deze dan allemaal vermelden. 0 El El H E] E] 21
bestuurder van auto, motor, scooter: passagier van auto, motor, scooter: bromfiets: fiets: lopend: openbaar vervoer:
................ km ................ km ................ km ................ km ................ km ................ km
Krijgt u van uw werkgever een tegemoetkoming voor het woon-werkverkeer? E] nee El ja —^, Wat voor tegemoetkoming? 0 auto van de zaak El openbaar-vervoerkaart El financiële tegemoetkoming E. anders, namelijk:.........................
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
onderzoek automobilisten
De volgende vragen gaan over uw mediagebruik. Eerst een paar vragen over de televisie.
22
Zijn er in het huishouden waartoe u behoort, één of meer televisietoestellen In gebruik? 0 ja 0
nee
_ _ _ _ _ _ _ - _ - - - - ——».- GA VERDER METVRAAG28
23
Kunt u op (één van) uw toestel (len) Teletekst ontvangen? 0 ja 0 nee
24
Kijkt u weieens televisie? 0 ja 0 nee -- -- -- -- -- -- -- -- ——•—— GA VERDER METVRAAG 28 -----
25
Op hoeveel dagen kijkt u gemiddeld per week televisie? ............ dagen
26
Op de dagen dat u kijkt, hoe lang kijkt u dan gemiddeld per dag? ....... uur + ........ minuten per dag
27
Wilt u In het onderstaande schema aangeven naar welke Nederlandstalige televisie zenders u op een doorsnee doordeweekse dag (= maandag t/m vrijdag) kijkt? Wilt u kruisjes zetten voor zowel de zender als het tijdstip waarop u naar die zender kijkt? Meerdere kruisjes bij zenders en tijdstippen zijn mogelijk.
van middernacht tot 6.30 uur
van 6.30 tot 9.30 uur
van 9.30 tot 12 uur
van 12 tot 15 uur
van 15 tot 19 uur
van 19 tot 20 uur
Nederland 1 Nederland 2 Nederland 3 RTL 4 RTL 5 Veronica SBS6 Sport 7 Lokale/regionale zender
En dan nu iets over de radio.
28
Is hier In huls of in de auto een radio In gebruik? 0 ja, in huis 0 ja, in de auto 0 ja, beide GA VERDER MET VRAAG 33 nee
29
Luistert u wel eens naar uitzendingen van Radio 1, Radio 2, Radio 3, Radio 4 of Radio 5? 0 ja \2\ nee - - - - - - - - - - - - - — — ~ - GA VERDER MET VRAAG 31
30
Op hoeveel dagen per week luistert u gemiddeld naar uitzendingen van Radio 1,2,3, 4 of 5? 0 minder dan 1 dag per week DO 4 dagen per week 0
1 dag per week
LU 2 dagen per week 0 3 dagen per week 31
0 5 dagen per week 0 6 dagen per week 0 7 dagen per week
Luistert u wel eens naar uitzendingen van lokale of regionale radiozenders? 0 ja 0 nee
van 20 tot 22 uur
van 22 tot 24 uur
onderzoek automobilisten 32
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Wilt u In het onderstaande schema aangeven naar welke Nederlandstalige radio zenders u op een doorsnee doordeweekse dag (= maandag t/m vrijdag) luistert? Wilt u kruisjes zetten voor zowel de zender als het tijdstip waarop u naar die zender luistert? Meerdere kruisjes bij zenders en tijdstippen zijn mogelijk. van middernacht tot 6.30 uur
van 6.30 tot 9.30 uur
van 9.30 tot 12 uur
van 12 tot 15 uur
van 15 tot 19 uur
van 19 tot 20 uur
van 20 tot 22 uur
van 22 tot 24 uur
Radio 1 Radio 2 Radio 3 Radio 4 Radio 5 lokale/regionale zender Sky Radio Radio 10 Gold Radio Noordzee Nationaal
Nu nog een paar vragen over de krant en andere bladen. 33
Leest u wel eens een huls-aan-huisblad of kijkt u wel eens een huls-aan-huisblad in?
0
nee
0 ja —^. Kunt u aangeven hoe u gewoonlijk een huis-aan-huis blad leest of Inziet? vrijwel helemaal
grotendeels ongeveer de helft een enkel stuk
nauwelijks 34
Hieronder staat een lijst met de namen van een aantal dagbladen. Zou u In het onderstaande schema onder VRAAG A met een kruisje willen aangeven welke van deze dagbladen u thuis of ergens anders, dus waar dan ook,
wel eens leest of inziet? Wilt u vervolgens voor de dagbladen die u wel eens leest of inziet onder VRAAG B aangeven hoe u die dagbladen gewoonlijk leest of inziet? vraag A: vraag B: Hoe gewoonlijk lezen of inzien? Leest wel eens/ kijkt wel eens in vrijwel helemaal grotendeels onqeveer de helft een enkel stuk
nauwelijks
de Volkskrant Algemeen Dagblad De Telegraaf NRC Handelsblad Het Parool Trouw Regionaal dagblad Het Financieele Dagblad Nederlands Dagblad Reformatorisch Dagblad
35
Hieronder staat een lijst met namen van een aantal opiniebladen. Zou u In het onderstaande schema onder VRAAG A met een kruisje willen aangeven welke van deze opiniebladen u thuis of ergens anders, dus waar dan ook, wel eens leest of Inziet? Wilt u vervolgens voor de opiniebladen die u wel eens leest of inziet onder VRAAG B aangeven hoe u die opiniebladen gewoonlijk leest of Inziet? vraag A:
vraag B:
Hoe gewoonlijk lezen of inzien?
Leest wel eens/ kijkt wel eens in vrijwel helemaal Elsevier HP/DeTijd Intermediair Vrij Nederland
grotendeels
onqeveer de helft een enkel stuk
nauwelijks
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
36
onderzoek automobilisten
Hieronder staat een aantal onderwerpen waarover je in bladen kunt lezen, op de televisie naar kunt kijken, of er op de radio naar luisteren. Wilt u steeds voor elk onderwerp aangeven welke van deze Informatiebronnen u gebruikt? Wilt u een kruisje zetten bij de door u gebruikte informatiebronnen. Meerdere kruisjes zijn mogelijk.
dagbladen
opniebladen overige bladen/ tijdschriften
radio
televisie kabelkrant/ niet Teletekst qeïnteresseerd
informatie over verkeersproblemen / openbaar vervoer informatie over het milieu binnenlandse politiek gemeentelijke politiek
Ten slotte willen we u nog enkele vragen stellen over persoons- en huishoudenskenmerken 37
Wat Is uw geboortejaar?
19.. 38
Bent u man of vrouw? 0 man E] vrouw
39
Tot welke categorie behoort uw huishouden? 0 alleenstaand _____--- — GA VERDER MET VRAAG 42 E] (echt) paar zonder kinderen - - - — GA VERDER MET VRAAG 41 één-oudergezin (echt) paar met kinderen
U bent: 0 vader/moeder 0 kind
overig 40
Zijn er kinderen In het huishouden onder de 12 jaar? 0 nee 0 ja —^ Hoeveel kinderen? ....... kinderen onder de 12 jaar
Indien u getrouwd bent of samenwoont met een partner
41
Werkt uw partner ook buitenshuis? 0 nee 0 ja —^ Hoeveel uur per week werkt uw partner? ....... uren per week Op hoeveel dagen per week werkt uw partner? ....... dagen per week
42
Welke Is de hoogste opleiding die u heeft voltooid, dat wil zeggen afgesloten met een diploma? 0 Lager onderwijs Lager Beroepsonderwijs Middelbaar Algemeen voortgezet onderwijs Middelbaar Beroepsonderwijs Hoger Algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
Hoger Beroepsonderwijs / Wetenschappelijk onderwijs 43
Tegenwoordig worden vaak de termen "het modale Inkomen', "bovenmodaal' en "benedenmodaal' gebruikt, waarbij modaal staat voor 40 tot 50 duizend gulden bruto per jaar. Welke van deze drie termen is het best van toepassing op het inkomen uw huishouden?
0 0 0
benedenmodaal gelijk aan modaal, ongeveer 40-50 duizend gulden bruto per jaar
bovenmodaal
onderzoek automobilisten
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wil de fileproblematiek beter aanpakken.
44
Vindt u dat er Iets aan gedaan moet worden? 0 nee 0 ja —_^, Wat zou er volgens u aan gedaan moeten/kunnen worden?
45
Heeft u verder nog opmerkingen over dit onderzoek die van belang kunnen zijn? 0
nee
0 ja ——^. Namelijk:
NOGMAALS HARTELIJK DANK VOOR UW MEDEWERKING AAN DIT ONDERZOEK.
Postbus 161
7400 AD Deventer
Parkweg 4 741) SU Deventer
Telefoon 0570 61 81 22
iJ Goudappel Coffeng
Fax
^^^
0570612942
Adviseurs verkeer en vervoer
In opdracht van: Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Contactpersoon: dr Nelly Kalfs
Marktprofiel van de filerijder Eindrapport
Datum
28 februari 1997
Kenmerk
AWl05/Bq/1616
Eerste versie
Goudappel CofTcng BV
Handelsregister Devemcr 36017479 BT\\-nummer NL 0072.11.879.B01
Lid ONKl
3 januari 1997
Goudappel Coffeng
Pagina I
Adviseurs verkeer en vervoer
rf Samenvatting Vanuit het Directoraat-Generaal voor het Vervoer IP (DGV-IP) is aan de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AW] de vraag gesteld welk marktprofiel de filerijder op het hoofdwegennet (HWN) heeft. DGV-IP wil weten wie de filerijder op het HWN is, teneinde meer inzicht te verkrijgen in hoe deze filerijder kan of moet worden aangesproken. Voorts wil men weten in welke mate de filerijder afwijkt van de doorsneeautomobilist. De AW heeft Goudappel Coffeng BV, Adviseurs verkeer en vervoer te Deventer, opdracht gegeven voor de uitvoering van dit project 'Marktprofiel van de filerijder'.
Voor het beantwoorden van de eerste vraag is onderzoek verricht onder filerijders op een aantal structurele fileknelpunten op het hoofdwegennet. Voor het beantwoorden van de tweede vraag zijn kenmerken van deze filerijders vergeleken met kenmerken van doorsnee-automobilisten. Gegevens over deze laatste groep zijn ontleend aan het Tijdbestedingsonderzoek 1995 CTBO-1995). Op dinsdag l oktober 1996 is een groot aantal kentekens geregistreerd op een tweetal locaties in een tweetal files: A8, ochtendspits, ten noorden van de Coentunnel in de richting Amsterdam; AIO, avondspits, ten zuiden van de Coentunnel in de richting van de Coentunnel; A20, ochtendspits, tussen het Terbregseplein en de afrit Rotterdam-Centrum in westelijke richting; A20, avondspits, tussen de afrit Rotterdam-Centrum en het Terbregseplein in oostelijke richting. Degenen die daar tijdens file passeerden kregen eerst een korte vragenlijst thuisgestuurd met daarin een aantal vragen over de verplaatsing. Tevens werd gevraagd of men bereid was mee te doen aan een vervolgonderzoek. Degenen die hiertoe bereid waren is een vragenlijst toegestuurd met vragen over de volgende onderwerpen: kenmerken van de gemaakte reis; autobezit en (nabijheid) openbaar-vervoervoorzieningen; kenmerken van de werksituatie; achtergrondkenmerken; mediagebruik; interesse in specifieke onderwerpen. De vraagstellingen waren zo veel mogelijk vergelijkbaar met het TBO. Aan het onderzoek hebben 2.416 filerijders meegedaan. Bij deze rapportage hoort een tabellenrapport waarin alle resultaten zijn opgenomen.
Goudappel Coffeng
Pagina II
Adviseurs verkeer en vervoer
rf Hieronder zijn de belangrijkste resultaten samengevat. Bedacht moet worden dat
filerijders zijn geworven op een beperkt aantal locaties in de Randstad. Dit onderzoek geeft strikt genomen alleen informatie over filerijders op de waarneemlocaties. De resultaten laten echter zien dat de verschillen tussen filerijders op de waarneemlocaties voor een groot aantal kenmerken marginaal zijn: daardoor wordt het aannemelijk dat gesproken kan worden over kenmerken van de filerijder op het Nederlandse hoofdwegennet. Uiteraard kan een grootschaliger onderzoek op meer filelocaties hier pas uitsluitsel over geven.
De verplaatsing Het meest voorkomende reismotief is werk (74%). Andere motieven zijn: zakenbezoek/vergadering (10%), bezoek familie/vrienden (5%), vrijetijdsbesteding (1%), winkelen (1%) en overig (9%). Bij het motief 'overig' gaat het om uiteenlopende activiteiten als ophalen/wegbrengen personen, arts/ziekenhuisbezoek en dergelijke. Opvallend is dat het merendeel van deze activiteiten tijdstipgebonden is. In de avondspitsfile komen niet-werkmotieven vaker voor dan in de ochtendspitsfile. Dit geldt met name voor bezoek familie/vrienden (ochtendspitsfile 1% en avondspitsfile 8%). Op de locatie A20 Terbregseplein is het aantal automobilisten in de avondspitsfile, dat opgeeft voor zakelijk bezoek of vergadering op reis te zijn, relatief hoog (16%) vergeleken met de locatie AIO Coentunnel (8%). Op de waarneempunten staat 52% van de filerijders vier keer per week of meer in de file. Een relatief groot deel (21%) van de filerijders staat incidenteel in de file, namelijk minder dan één keer per week. Deze groep incidentele filerijders kenmerkt zich door een relatief groot aandeel van de niet-werkmotieven: zakelijk bezoek of een vergadering (26%), bezoek aan familie (12%), vrijetijdsbesteding (4%), winkelen (4%) en overig (19%). Structurele filerijders zijn veel vaker (92%) op weg naar of van het werk dan incidentele filerijders (34%). Verder blijkt dat automobilisten in de ochtendspitsfile relatief vaker in die spits in de file staan dan automobilisten in de avondspitsfile.
Voor de groep filerijders in totaal is de reistijd met de auto ruim een uur. Bepaald is waar de filerijders vandaan komen en waar zij naar toe gaan. Het blijkt dat met name in de woongemeenten een grote ruimtelijke spreiding is. Deze spreiding is groter voor degenen die op de Amsterdamse onderzoekslocatie zijn waargenomen dan voor degenen die op de Rotterdamse onderzoekslocatie zijn waargenomen.
Autobezit Onder de filerijders heeft 42% de beschikking over twee of meer auto's in het huishouden, vergeleken met 27% bij de doorsnee-automobilist. De autobeschikbaarheid onder de filerijders is relatief hoog: 90% kan altijd gebruik maken van een auto, vergeleken met 81% onder de doorsnee-automobilisten.
Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer
rf Werksituatie De meeste (94%) filerijders verrichten betaald werk, tegenover tweederde (64%) van de doorsnee-automobilisten. Van de werkende filerijders werkt l op de 10(11%) een wisselend aantal uren per week, en eenvijfde (21%) op wisselende tijdstippen. Bijna de helft (46%) van de filerijders kan de werktijden (de begin- en eindtijden) niet of zeer moeilijk zelf bepalen. Zij verschillen hierin niet veel van de werkende doorsnee-automobilisten. De meeste werkende filerijders hebben een fulltime baan: 85% werkt meer dan 32 uur per week, vergeleken met 73% van de werkende doorsnee-automobilisten. De woon-werkafstand voor de totale groep werkende filerijders, die voor het werk op pad waren, is gemiddeld 43 km vergeleken met 19 km voor de werkende doorsneeautomobilisten (die de auto gebruiken voor het woon-werkverkeer). Bijna 40% van de werkende doorsnee automobilist woont binnen 10 km van het werk. Van de werkende filerijder is dat slechts 4%. Een kwart van de filerijders woont op meer dan 50 km afstand van het werk terwijl dit voor de doorsnee-werkende (met auto) maar 7% is. De werkende filerijders gebruiken nagenoeg alleen de auto: 97% van de woonwerkküometers wordt (gewoonlijk) per auto afgelegd. Voor de werkende doorsnee automobilist is dit 79%.
Van de werkende filerijders krijgt 80% een vergoeding voor het woon-werkverkeer en van de werkende doorsnee automobilisten 46%. Dit verschil houdt onder meer verband met de verschillen in de woon-werkafstand. Van de werkende filerijders geeft 12% aan een auto van de zaak te hebben'. Deze groep wijkt op een aantal punten af van de totale groep werkende filerijders: zij zijn relatief vaak op pad voor een zakelijk bezoek, zij hebben relatief vaak twee of meer auto's in het huishouden, zij werken meer uren per week en kunnen vaker de eigen werktijden bepalen. Achtergrondkenmerken
Bijna driekwart (74%) van de filerijders is man vergeleken met 55% van de doorsnee-
automobilisten. De gemiddelde leeftijd van de filerijder is 41 jaar, dit verschilt weinig van de leeftijd van de doorsnee-automobilist. Filerijders wonen vaker in tweever-
dienerhuishoudens: in 28% van de huishoudens van filerijders zijn er twee partners die meer dan 25 uur per week werken tegenover 11% van de huishoudens van doorsnee-automobilisten.
Door de wijze van onderzoek is dit waarschijnlijk een onderschatting.
Goudappel Coffeng
Pagina IV
Adviseurs verkeer en vervoer
rf Filerijders zijn vaker hoog opgeleid: 36% heeft een opleiding op HBO/WO-niveau tegenover 28% van de doorsnee-automobilisten. Bijna tweederde van de filerijders heeft een bovenmodaal huishoudinkomen (daarbij staat modaal voor 40 tot 50 duizend gulden bruto per jaar). Vergelijkbare inkomensgegevens voor doorsnee automobilisten zijn niet voorhanden. Mediagebruik De op doordeweekse dagen meest bekeken tv-zenders door filerijders zijn: Nederland 3 (66%), RTL4 (63%), Nederland l (61%) en Nederland 2 (58%). Filerijders kijken in vergelijking met doorsnee-automobilisten minder vaak televisie tussen 15.00 uur en 19.00 uur en na 22.00 uur.
De vier door hen meest beluisterde radio-zenders (op doordeweekse dagen) zijn: Sky Radio (39%), lokale/regionale zender (34%), Radio 3 (33%) en Radio l (29%). Het blijkt dat filerijders veel vaker dan doorsnee-automobilisten naar de radio luisteren tijdens de autorit (tussen 06.30 uur en 09.30 uur en 15.00 uur en 19.00 uur). De vier meest gelezen dagbladen door filerijders zijn: de Telegraaf (50%), Regionaal Dagblad (44%), Algemeen Dagblad (34%) en de Volkskrant (26%). Verschillen met de doorsnee-automobilist worden alleen aangetroffen in het lezen van regionale dagbladen (filerijders 44% en doorsnee automobilisten 70% ). Filerijders op de Rotterdamse locatie lezen relatief vaak het Algemeen Dagblad en het NRC, en filerijders op de Amsterdamse locatie lezen relatief vaak de Telegraaf en het Parool. De volgende tijdschriften worden gelezen: Elsevier (26%), Intermediair (21%), Vrij Nederland (15%) en HP/De Tijd (11%). De verschillen met de doorsnee-automobilist zijn klein. Slechts weinig filerijders (2%) geven aan geen interesse te hebben in informatie over verkeersproblemen en openbaar vervoer (doorsnee automobilisten 25%). Filerijders gebruiken daarvoor de volgende media: radio (73%), televisie (51%), dagbladen (51%) en kabelkrant/teletekst (25%). Het blijkt dat filerijders in vergelijking met doorsnee automobilisten met name vaker de radio gebruiken. Vermoedelijk heeft dit te maken met de filemeldingen door dit medium. Voorts geeft 98% van de filerijders aan dat er iets moet worden gedaan aan de fileproblematiek.