stadsregio Rotterdam t.a.v. mevr. mr. M.C. Jansen MPA Postbus 21051 3001 AB ROTTERDAM
Rotterdam, 11 oktober 2013 Onze referentie: 132358
Geaclite mevrouw Jansen, Op 11 juli 2013 heeft de ondernemingsraad van de stadsregio Rotterdam (hierna te noemen: OR) het ontwerp-liquidatieplan ter advisering ontvangen. U heeft de OR gevraagd advies uit te brengen over het ontwerp-liquidatieplan. Naar aanleiding van uw adviesaanvraag heeft de OR op 4 september 2013 per brief om aanvullende informatie gevraagd om met name de personele consequenties beter in beeld te krijgen. Op 12 september j l . hebben wij uw schriftelijke reactie daarop ontvangen. Samengevat hebben de volgende overwegingen een belangrijke rol gespeeld bij onderstaand advies: 1. 2. 3.
4.
5.
6. 7.
Het ontwerp-liquidatieplan loopt vooruit op het wetgevingsproces en op de oprichting van de metropoolregio; Het ontwerp-liquidatieplan is teveel gebaseerd op onzekere verwachtingen en aannames; De scheiding tussen het proces van liquidatie van de stadsregio en oprichting van de metropoolregio, waaronder de vervoersautoriteit, is onhoudbaar en getuigt zowel bestuurlijk als in de uitvoering van slecht werkgeverschap; Onze vragen over onduidelijkheden en gebreken in het voorgenomen besluit zijn niet afdoende beantwoord. Dat maakt het onmogelijk om een kwalitatief goed advies uit te brengen; Er is ten onrechte geen sociaal plan opgesteld voor de liquidatie van de stadsregio, waarin ten aanzien van personeelsleden een bestemmingsbeslissing is opgenomen. De relevante artikelen uit de in 2004 met de gemeente Rotterdam gesloten ontvlechtingsovereenkomst zijn onverkort van toepassing; De rol van het georganiseerd overleg is miskend; Het vigerende sociaal statuut Rotterdam 2013 is onvoldoende toegerust op dit liquidatieproces en doet afbreuk aan de positie van de medewerkers. Dientengevolge dient een aanvullend sociaal plan te worden opgesteld;
8.
De OR is niet of onvoldoende betrokken geweest bij de totstandkoming van het ontwerpliquidatieplan, onder meer waar het gaat om het adviesrecht m.b.t. het inschakelen van externe deskundigen en de klaarblijkelijk reeds gemaakte keuzes voor VOIL en CMC; 9. Er is tot nu toe geen inzicht gegeven in de concrete inrichting van het van werk naar werktraject van herplaatsingskandidaten en de faciliteiten in dit kader; 10. Het mens volgt taak-principe wordt door u op ontoelaatbare wijze uitgehold; 1 1 . De medezeggenschap moet na de beoogde liquidatiedatum blijven voortbestaan; 12. De medezeggenschapsrechten van de OR blijven onverkort van kracht. Onder meer dient elke wijziging van het voorgenomen besluit vooraf ex artikel 25 lid 1 WOR ter advies- dan wel instemmingsverlening aan de OR te worden voorgelegd. Ook in het kader van de oprichting van de metropoolregio, waaronder de vervoersautoriteit, komt de OR een rol toe.
De OR kan dan ook niet a n d e r s dan een negatief a d v i e s uitbrengen over het voorgelegde ontwerp-liquidatieplan. Ter verdere toelichting op dit advies treft u onderstaand ons gedetailleerd commentaar aan. Voorgenomen besluit prematuur, onvoldoende concreet en onvoldoende duideliik Uit artikel 25 lid 1 WOR en artikel 25 lid 3 WOR volgt dat een voorgenomen besluit voldoende concreet moet zijn en dat een overzicht moet worden verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede de gevolgen die het besluit voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Aan deze vereisten voldoet het voorgenomen besluit niet. Wetgevingsproces Op basis van artikel 110 van de huidige Wet Gemeenschappelijke Regelingen, kan opheffing van de plusregio slechts bij wet gebeuren. Inmiddels is er een wetsvoorstel daartoe bij de Tweede Kamer ingediend. Het kabinet streeft er naar om de wet per 1 januari 2015 in werking te laten treden. Uiterlijk op 1 januari 2016 moeten, naar actuele verwachtingen, de plusregio's zijn opgeheven. Het besluitvormingstraject hiervoor in de Tweede en Eerste Kamer moet echter nog volledig worden doorlopen en zal op basis van de actuele verwachtingen eerst kort voor het zomerreces van de beide Kamers in 2014 zijn afgerond. De uitkomst daarvan is ongewis, mede gezien de ingewikkelde discussie rond de herijking van het binnenlands bestuur en het ontbreken van een positief advies vanuit de Raad van State. Het is nog volstrekt onduidelijk welke aanpassingen het wetsvoorstel zal ondervinden en of het wetsvoorstel überhaupt zal worden aangenomen. Het voorgenomen besluit loopt daarmee vooruit op het wetgevingsproces en de landelijke politieke besluitvorming. U geeft dan ook in uw voorgenomen besluit aan dat het ontwerp-liquidatieplan zal worden aangepast als er zich in het wetgevingsproces veranderingen voordoen die van belang voor het liquidatieplan. U geeft bovendien aan dat het voorlopige liquidatieplan de onderwerpen op fioofdiijnen regelt. Hiermee geeft u al aan dat het voorgenomen besluit onvoldoende is geconcretiseerd en ondeugdelijk is onderbouwd. In het voorliggende plan ontbreekt ook een goede onderbouwing van de beslissing om nu al (ruim een jaar vóór de voorgenomen liquidatiedatum) het bestuurlijke vaststellingstraject in te gaan. Het is immers op zijn minst opmerkelijk, dat het besluitvormingsproces ter zake binnen de stadsregio Rotterdam vooruitloopt op de landelijke politieke besluitvorming. De OR zet grote vraagtekens bij het nemen van het besluit voordat het wetgevingsproces is afgerond. Onder het personeel bestaat bovendien hierdoor veel (onnodige) onrust.
I^etropooivorming Daarnaast is nog maar zeer beperkt duidelijk of en zo j a , hoe en in welke mate en onder welke voorwaarden de overgang van de medewerkers naar de metropoolregio/vervoersautoriteit wordt ingevuld en welke werkzaamheden daadwerkelijk worden beëindigd dan wel worden overgenomen door de metropoolregio dan wel andere overheden. De wetgever heeft dan ook nog niet besloten welke wettelijke taken komen te vervallen en welke wettelijke taken worden herverdeeld. Het voorgenomen besluit maakt geen duidelijk onderscheid tussen de wettelijke en niet-wettelijke taken. Het is nog onbekend welke taken de gemeenten precies naar de metropoolregio willen overhevelen. Slechts ten aanzien van de vervoersautoriteit bestaat er enige mate van helderheid omtrent taken en personele bezetting. Maar ook hieromtrent is het proces nog in volle gang. Het is immers aan de gemeenten om (als de stadsregio bij wet is opgeheven) te bepalen op welke wijze zij vorm willen geven aan de uitvoering van taken. Bovendien geldt dat een dergelijke vervoersautoriteit nog geen enkele grondslag heeft. Immers, het wetsvoorstel geeft aan dat de verkeers- en vervoerstaken naar de provincies gaan. Voor de Vervoersautoriteit kan een uitzondering worden gemaakt via een Algemene Maatregel van Bestuur (hierna te noemen: AMvB). De wijziging van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen staat nog volop ter discussie, laat staan dat er op korte termijn een AMvB ontstaat. Desalniettemin gaat het voorgenomen besluit er vanuit dat een deel van het personeel van de stadsregio over zal gaan naar de vervoersautoriteit. Er wordt voor deze groep dan ook geen rekening gehouden met frictiekosten, die anders aanzienlijk hoger zullen zijn. Voorts buigen de gemeenten zich op dit moment nog over de oprichting van de metropoolregio. Een gemeenschappelijke regeling is nog niet tot stand gekomen. Sctieiding proces iiquidatie
stadsregio en oprichting
metropoolregio
onhoudbaar
De nadrukkelijke scheiding tussen liquidatie van de stadsregio Rotterdam en de inrichting van de metropoolregio/vervoersautoriteit wordt in de praktijk naar believen geïnterpreteerd en uitgevoerd. De processen kunnen dan ook niet los van elkaar worden gezien. Dit blijkt onder meer uit de volgende omstandigheden. De bestuurders van de stadsregio Rotterdam en stadsgewest Haaglanden hebben namens de stadsregio respectievelijk het stadsgewest op 6 april 2011 een intentieverklaring getekend tot oprichting van de vervoersautoriteit; De voorzitters van de stadsregio en het stadsgewest hebben (in die hoedanigheid) bij brief van 1 mei 2012 het zienswijzedocument Metropoolregio Rotterdam-Den Haag aan de gemeenten aangeboden; Inrichtingskosten van de vervoersautoriteit worden uit de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer bekostigd en mede als gevolg daarvan door de stadsregio Rotterdam en het stadsgewest Haaglanden gesanctioneerd (bv. de externe ondersteuning voor de inrichting van het functiegebouw en de financiële functie door resp. bureau Leeuwendaal en Ernst & Young); Twee afdelingshoofden van de stadsregio maken onderdeel uit van het kwartiermakerteam van de Vervoersautoriteit; Er is afgesproken dat een deel van het personeel van de stadsregio wordt geplaatst bij de vervoersautoriteit. Daarbij speelt het sociaal statuut Rotterdam een rol; De vervoersautoriteit wordt gepresenteerd als rechtsopvolger voor wat betreft de verkeeren vervoerstaken van de stadsregio en het stadsgewest. Conform het ingediende wetsontwerp geeft u dan ook in uw brief van 12 september 2013 aan dat "de vervoersautoriteit de taken, bevoegdheden en middelen overneemt"; De metropoolregio zal volgens uw e-mail van 17 juli 2013 in de plaats treden van de stadsregio's in het samenwerkingsverband Zuidvleugel, voor zover dat past binnen de nog vast te stellen taken van de metropoolregio;
Volgens uw e-mail van 27 februari 2013 is niet uitgesloten dat bestuurders en medewerkers van de stadsregio meewerken en -denken aan de opbouw van de Metropoolregio. "Wat daar wordt opgebouwd heeft immers consequenties voor onze afbouw"; In uw e-mail van 17 juli 2013 geeft u aan dat de MRDH/VA-organisatie uiterlijk 1 juli 2014 operationeel moet zijn. "Indien de afschaffingswet dan nog niet in werking is getreden, wordt begonnen met de MRDH/VA-organisatie onder de vigeur van de stadsregio's". De scheiding tussen de liquidatie van de stadsregio en de inrichting van de metropoolregio/vervoersautoriteit kan derhalve geen stand houden. De OR heeft u daar, onder meer bij brief van 24 september 2012, al op gewezen. De OR heeft toen aangegeven dat de activiteiten van de nieuw te vormen metropoolregio voor een groot deel zullen bestaan uit het samenvoegen van de werkzaamheden/activiteiten van de huidige stadsregio's. Daarmee is sprake van een reorganisatie c.q. fusie c.q. overdracht van activiteiten. Het baart ons zorgen dat het inzetten van menskracht vanuit de stadsregio bij de nieuw te vormen Metropoolregio voor een groot deel buiten beeld blijft. Dit terwijl de medewerkers van de stadregio's kennis en expertise hebben in regionale samenwerking. Gemeenten hebben daar herhaaldelijk hun tevredenheid over uitgesproken. De OR acht het daarom van groot belang dat er bij een nieuw te vormen metropoolregio maximaal ingezet wordt op overdracht van het personeel van de stadsregio naar de nieuw te vormen organisatie. Zeker nu het nota bene ook nog hun eigen werkzaamheden betreffen. U blijft daarentegen proberen de processen van de af- en opbouw nadrukkelijk te scheiden. Deze kunstmatige scheiding veroorzaakt hogere liquidatie- en opbouwkosten dan nodig. Immers, het ontslag van het personeel van de stadsregio leidt tot hoge frictiekosten die kunnen worden voorkomen door plaatsing in de metropoolregio en/of bij de onderliggende gemeenten. De kennis van het personeel van de stadsregio wordt voorts vooralsnog maar zeer beperkt en selectief ingezet ten behoeve van de oprichting van de metropoolregio. De OR constateert veel afbreukrisico's in het proces, er lijken geen terugvalopties te bestaan. Er wordt nu al sterk ingezet op liquidatie terwijl er nog geen nieuwe gemeenschappelijke regeling tot stand is gekomen. Bovendien brengt de nadrukkelijke scheiding veel onnodige onzekerheid met zich mee over de gevolgen voor het personeel van de stadsregio Rotterdam. Dat getuigt zowel bestuurlijk als in de uitvoering van slecht werkgeverschap dan wel slecht ondernemerschap. Daarenboven is de OR van mening dat het personeel zijn werk moet volgen. Dit is in de geest van zowel hetgeen gebruikelijk is in overheidsland alsook de doelstellingen van het sociaal flankerend beleid. Kortom, het voorgenomen besluit is gebaseerd op aannames, onduidelijkheden en een onhoudbare scheiding tussen de liquidatie van de stadsregio en de oprichting van de metropoolregio. In het liquidatieplan staat bv. dat het ontwerp-liquidatieplan "de onderwerpen regelt op hoofdlijnen". Dientengevolge zijn essentiële onderdelen daarin gebaseerd op aannames. Terecht wordt dan ook aangegeven, dat het plan waarschijnlijk nog zal worden aangepast. In uw brief van 12 september j l . geeft u zelf in uw reactie onder punt 2 een opsomming van een aantal onzekere factoren. Naar ons oordeel is het voorliggende ontwerp-liquidatieplan teveel gebaseerd op onzekere verwachtingen en aannames. De OR kan op basis van onzekerheden en onduidelijkheden onmogelijk tot een kwalitatief goed advies komen. Bovendien acht de OR de scheiding tussen de verschillende processen kunstmatig en niet houdbaar. Recht op informatie geschonden Uit de WOR volgt dat een voorgenomen besluit moet worden gemotiveerd en onderbouwd om de OR in staat te stellen het besluit te kunnen beoordelen en een advies te kunnen geven. Hiertoe dient de OR te beschikken over alle informatie die hij nodig acht. Ondanks hier herhaaldelijk om te hebben gevraagd, beschikt de OR op dit moment niet over alle benodigde informatie om een gedegen advies uit te brengen.
De OR verkeert in het ongewisse omtrent de volgende aspecten: U geeft aan dat de stadsregio voornemens is om binnen de geldende regelgeving faciliteiten aan te bieden. Het gaat dan om een praktische invulling van de maatregelen van artikel 25 lid 3 WOR. Het is de OR onbekend wat dit voornemen concreet inhoudt; Ondanks ons schriftelijk verzoek heeft de OR nog geen gedetailleerde uitwerking van de frictiekosten ontvangen, alsmede een duidelijke onderbouwing van de daarin gevolgde aannames en concrete berekeningen van realistische varianten (waarvan enkele concrete voorbeelden zijn gegeven). Deze informatie achten wij noodzakelijk om te komen tot een gedegen advies; Er is volgens u een afspraak dat de helft van de formatieplaatsen in de vervoersautoriteit en de metropoolregio in beginsel beschikbaar is voor het personeel van de stadsregio. Wij vragen ons nog steeds af tussen wie deze afspraak is gemaakt en hoe deze precies luidt. Bovendien, waarom kunnen afspraken worden gemaakt terwijl intussen wordt aangegeven dat het liquideren van de stadsregio en de oprichting van de metropoolregio gescheiden processen zijn? Hoe wordt het mens volgt taak-principe geborgd? De OR heeft geen informatie over VOIL en eventuele alternatieven ontvangen; De OR heeft geen informatie gekregen over werkafspraken met CMC en over de verplichting van medewerkers om tijdelijke klussen te aanvaarden. Wij vragen ons af of er overwogen is om anderen partijen dan CMC in te schakelen en waarom daar niet voor gekozen is. Verder is onduidelijk wat de werkwijze van CMC is, aan welke voorwaarden de herplaatsingskandidaten moeten voldoen en of CMC de belangen van de herplaatsingskandidaten van de stadsregio Rotterdam wel afdoende kan waarborgen? CMC moet namelijk gelijktijdig een groot aantal Rotterdamse herplaatsingskandidaten bedienen. Wij hebben tot nu toe geen andere informatie dan de uitvoeringsbepalingen in artikel 7.1 sub c van het SSR en de toelichting daarop, alsmede de wel zeer summiere gegevens op de door u aangehaalde eigen webpagina van CMC op het intranet Sjaan van de gemeente Rotterdam. Hoe dan ook is duidelijk, dat ondanks ons uitdrukkelijk verzoek daartoe tot op heden ons geen regeling is verschaft die duidelijk maakt aan welke concrete voorwaarden herplaatsingskandidaten (onder meer in geval van al dan niet tijdelijke detachering) moeten voldoen; Het is de OR onbekend welke gevolgen een informele ambtelijke start van de vervoersautoriteit heeft voor het personeel. In uw e-mail van 17 juli 2013 geeft u immers aan dat de MRDH/VA-organisatie uiterlijk 1 juli 2014 operationeel moet zijn. Indien de afschaffingswet dan nog niet in werking is getreden, wordt begonnen met de MRDH/VAorganisatie onder de vigeur van de stadsregio's. Wat betekent dit concreet? Welke personele gevolgen brengt dit met zich mee? Welke personele maatregelen zijn er getroffen? Kortom, de OR is in het ongewisse gelaten over wezenlijke zaken betreffende de voorgenomen liquidatie. De motivering van de adviesaanvraag, de onderbouwing van het voorgenomen besluit en het verduidelijken van de gevolgen van de liquidatie zijn te summier. Aan de in de WOR genoemde verplichtingen heeft u daarmee niet voldaan. Een OR die in het ongewisse wordt gelaten kan een positief advies niet richting zijn achterban verantwoorden. Personele gevolgen en -maatregelen onvoldoende Sociaal plan
vereist
Artikel 4.1 van de ontvlechtingsovereenkomst schrijft voor dat bij een ontbinding van de stadsregio een sociaal plan dient te worden opgesteld. "Hierin wordt ten aanzien van de personeelsleden een bestemmingsbeslissing opgenomen". In 2012 is met de vakbonden overeengekomen dat een eigenstandig sociaal plan voor de afbouw van de stadsregio zou worden opgesteld. Daartoe is een concept sociaal plan tot stand gekomen.
De preambule daarvan bevat onder meer de volgende passage: "Afbouw van een openbaar lichaam is een unieke gebeurtenis. Partijen hebben geconstateerd dat, hoewel krachtens artikel 42, eerste lid van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam op de medewerkers van de stadsregio Rotterdam de arbeidsvoorwaarden- en rechtspositieregelingen van de gemeente Rotterdam van toepassing zijn, het vigerende Sociaal Statuut Rotterdam 2010 niet voorziet in de gevolgen van de algehele afbouw van een organisatie (...). Voorts geeft de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam in artikel 54, derde lid aan het algemeen bestuur de ruimte om in geval van opheffing af te wijken van de bepalingen van de regeling. Partijen hebben besloten een eigenhandig sociaal plan afbouw stadsregio Rotterdam op te stellen dat regelingen bevat die passend zijn voor de afbouw van de Stadsregio". Het concept sociaal plan bevat onder meer de verplichting voor de stadsregio om met de werknemersdelegatie in het georganiseerd overleg (hierna te noemen: GO) over de personele gevolgen te overleggen, de verplichting voor de stadsregio om zich in te spannen de medewerker van werk naar werk te begeleiden, de verplichting voor de stadsregio om de status van de medewerker als interne sollicitant bij vacatures bij de deelnemende gemeenten te bevorderen, een regeling omtrent studiefaciliteiten ter bevordering van de mobiliteit, een tegemoetkoming in reiskosten en een vertrekpremie. Na inwerkingtreding van het Sociaal Statuut Rotterdam 2013 (hierna te noemen: SSR) gaf u plotseling, in afwijking van hetgeen overeengekomen, aan geen reden meer te zien om een sociaal plan op te stellen voor de liquidatie van de stadsregio. De vakbonden hebben zich op het standpunt gesteld dat een sociaal plan, althans een 'plus' op het huidige sociaal plan, vereist is. Wij delen dit standpunt. Het SSR is namelijk geschreven voor organisatiewijzigingen, maar ziet niet toe op liquidatie. De toelichting geeft dan ook aan dat bij ingrijpender besluiten (als voorbeeld wordt verzelfstandiging genoemd) aanvullende afspraken tussen partijen op zijn plaats zijn. Bovendien schrijft de ontvlechtingsovereenkomst voor dat een sociaal plan dient te worden opgesteld ingeval van liquidatie. Wij stellen vast dat u in uw brief van 23 september 2013 aan de vakbonden inhoudelijk niet ingaat op de argumentatie van de vakbonden betreffende de gevolgen van het vervallen artikel 108 van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen en de daaraan verbonden toepasselijkheid van relevante bepalingen in de ontvlechtingsovereenkomst met de gemeente Rotterdam. In dit kader wijst de OR er op dat bij u een discretionaire bevoegdheid ligt om af te wijken van het SSR. Immers, voordat het huidige SSR bestond, heeft u nog een concept sociaal plan opgesteld dat afweek van het toenmalige Sociaal Statuut Rotterdam 2010. Voorts komt het GO een rol toe bij het opstellen van een sociaal plan. Zowel op grond van het Ambtenarenreglement Rotterdam als de CAR-UWO dient overleg met het GO plaats te vinden over de liquidatie en de personele gevolgen daarvan en dient dit te resulteren in overeenstemming met het GO. In dit geval heeft er tot op heden geen vruchtbaar overleg met het GO op het niveau van de stadsregio plaatsgevonden. Reeds vanwege het feit dat u ten onrechte geen sociaal plan heeft opgesteld dat ziet op de liquidatie van de stadsregio, is de OR genoodzaakt negatief te adviseren. Sociaal statuut
voldoet
niet
U bent van mening dat het SSR voldoende is om de personele gevolgen van liquidatie van de stadsregio op te vangen. Samen met de vakbonden delen wij deze mening volstrekt niet. Uw reactie naar de vakbonden bij brief van 23 september j l . doet daaraan niets af. Het sociaal statuut is immers geschreven voor organisatiewijzigingen, niet voor opheffing van de stadsregio. In dit geval leidt toepassing van het sociaal statuut er nota bene toe dat de medewerkers van de stadsregio zelfs een ongunstiger positie hebben dan ingeval er slechts sprake zou zijn van een organisatiewijziging. Immers, enkele artikelen uit het sociaal plan kunnen geen doel treffen. Inmiddels is bijvoorbeeld duidelijk dat de artikelen 5 en 6 van het SSR in uw beleving bij liquidatie van de stadsregio Rotterdam nagenoeg geheel zonder betekenis zijn (zie uw brief van 12 september j l . bij punt 16). Volgens die bepalingen dient onder meer een plan van aanpak (in uw visie het liquidatieplan) en een plaatsingsplan te worden vastgesteld. De OR komt op grond van
(o.a.) het statuut adviesrecht toe. Zowel plaatsing als niet-plaatsing moeten met een plaatsingsplan worden ingevuld. Er moet een plaatsingsadviescommissie worden ingesteld. Ook moet er dan een adviescommissie bedenkingen zijn. In het plan van aanpak (zoals benoemd in het SSR) dient een overzicht van de mens volgt taak-functies, van eventuele nieuwe functies (bij zowel Metropoolregio/Vervoersautoriteit als gemeenten en provincie), de rechtspositionele aspecten bij overgang naar een nieuwe functie en de nieuwe organisatiestructuur te bevatten. Het ontwerp-liquidatieplan bevat deze informatie echter niet. In uw brief van 12 september 2013 betoogt u dat het maken van een plaatsingsplan, een plan van aanpak en het instellen van een plaatsings- en bedenkingencommissie geen doel treft. Daarmee geeft u feitelijk al aan dat het SSR niet passend is voor een liquidatie en dat een aanvullend sociaal plan noodzakelijk is. U bent echter niet bereid om het SSR van een "plus' te voorzien. Naar de mening van de OR laat u daardoor het personeel van de stadsregio in de kou staan en er wordt niet voldaan aan de eisen die aan een voorgenomen besluit mogen worden gesteld. VOIL en CMC Bovendien heeft u niet kenbaar gemaakt aan de OR waarom voor het VOIL en het CMC wordt gekozen en welke alternatieven er zijn. Het is de OR volstrekt onbekend welke afspraken met het VOIL en CMC worden/zijn gemaakt. Deze overeenkomsten worden vooraf ter advisering aan de OR voorgelegd, zo heeft u toegezegd in het voorgenomen besluit. Hoe de VOIL en CMC gaan werken en welke afspraken in dit kader worden/zijn gemaakt, is echter van zeer groot belang voor de invulling van het VWNW-traject. Deze informatie betreft de personele gevolgen en maatregelen van het voorgenomen besluit. Op basis van artikel 25 lid 3 WOR dient deze informatie in het kader van het onderhavige adviestraject aan de OR te worden verstrekt. U heeft geen reden gegeven waarom dit niet mogelijk zou zijn. Op onze vragen hierover, heeft u slechts een gedeeltelijke (en te summiere) beantwoording gegeven. Het voorgenomen besluit is derhalve onvoldoende onderbouwd en onvoldoende duidelijk. Bovendien constateert de OR dat er al voor het VOIL en het CMC lijkt te zijn gekozen. Het is voor de OR daarom niet mogelijk om nog wezenlijke invloed hierover uit te oefenen. De waarborg van artikel 25 lid 2 WOR is geschonden. Wij wijzen er op dat in dezen geen primaat van de politiek geldt daar dit de personele gevolgen en -maatregelen van het besluit betreft (artikel 46d WOR). Verhouding liquidatie
en opbouw
metropool/Vervoersautoriteit
Volgens het SSR is het principe mens volgt taak van toepassing. Tevens is in uw brief van 27 april 2012 aangegeven dat het mens volgt werk principe onverkort van toepassing is. Deze brief bevat de volgende passage: "U wijst terecht op het principe "mens volgt werk". Voor zover de taken van de stadsregio Rotterdam worden overgenomen door de toekomstige metropoolregio geldt deze afspraak inderdaad. Met daarbij wel de kanttekening dat met het stadsgewest Haaglanden de afspraak is gemaakt dat zij net zoveel personeel inbrengen bij een eventuele overlap in taken tussen de huidige regio's en de metropoolregio, als de stadsregio Rotterdam". In tegenstelling tot het voorgaande geeft u in het voorgenomen besluit en de brief van 12 september 2013 geeft u aan dat slechts voor het taakveld verkeer en vervoer het "mens volgt taak" principe in principe wordt gevolgd, voor zover dat binnen de bevoegdheid van de stadsregio Rotterdam ligt. Tegelijkertijd geeft u aan dat het aan de metropoolregio/vervoersautoriteit, gemeenten en provincie zelf is om te beslissen of en wie zij in dienst nemen. Dit ligt naar eigen zeggen niet in uw handen. Er bestaat voorts naar uw zeggen geen afspraak hierover, maar het is een aanname. Het op deze manier voorbij gaan aan het mens volgt taak-principe acht de OR een ontoelaatbare uitholling van het SSR. De OR is van mening dat het mens volgt taak-principe ruimhartig moet worden toegepast en dat vanuit het goed werkgeverschap wel degelijk inzet buiten uw formele bevoegdheid mag worden verwacht om de uitgangspositie van medewerkers van de stadsregio bij
de invulling van de metropoolorganisatie te versterken. Dit zal bovendien bijdragen aan het verlagen van de frictiekosten, welke doelstelling binnen uw bestuurlijke opdracht past. De OR heeft voorts vernomen dat over het mens volgt taak-principe voor wat betreft de vervoersautoriteit wel degelijk een afspraak is gemaakt. Het is ons nog steeds onduidelijk tussen wie deze afspraak is gemaakt, wat de inhoud en vooral de status van deze afspraak is. Bovendien constateren wij dat een deel van de formatie van de vervoersautoriteit wordt ingezet als flexibele schil. Wij vragen ons af welke gevolgen dit voor het personeel met zich meebrengt en hoe het mens volgt taak principe in dit opzicht wordt ingekleurd. Aangezien deze aangelegenheden consequenties hebben voor zowel het personeel als de omvang van de frictiekosten, is duidelijkheid nodig om tot een goed onderbouwd advies te komen. Bij dit alles mag niet worden vergeten dat bestuursleden van de stadsregio ook deelnemen aan de nieuw te vormen metropoolregio. De enkele opvatting dat hierop geen invloed kan worden uitgeoefend is dan ook onjuist. Daarbij komt dat ook niet is aangetoond dat überhaupt enige inspanningen zijn gedaan om dit wel te bereiken. Bij punt 12 van uw brief van 12 september 2013 wordt voorts gesteld, dat de invulling van die formatieplaatsen via een selectie- en plaatsingsproces plaats zal vinden. De OR is van mening dat het niet vanzelf spreekt dat de medewerkers van de stadsregio zouden moeten solliciteren op vacatures bij de metropoolregio of vervoersautoriteit. De plaatsingscriteria conform artikel 6.3. van het SSR dienen van toepassing te zijn. Alleen op leidinggevende functies moet worden gesolliciteerd overeenkomstig artikel 6.5 van het SSR. De OR is tevens van mening dat de medewerkers van de stadsregio een voorrangspositie behoren te krijgen bij de vervulling van vacatures van de deelnemende gemeenten (voor zover er al geen sprake is van plaatsing op basis van het mens volgt taak-principe). Overig Het is de OR onduidelijk wat er met het personeel gebeurt gedurende de herplaatsingsperiode. Zij worden volgens het voorgenomen besluit mogelijk ingezet bij de stadsregio om "de deur dicht te doen" of worden op een andere manier bij tijdelijke klussen ingezet. Het Is ons onbekend hoe dit zich verhoudt met het begrip "passende functie". Het is bovendien onbekend of en in hoeverre herplaatsingskandidaten hieraan moeten meewerken en onder welke voorwaarden de herplaatsingskandidaten in dat geval werken. In het voorgenomen ontwerp-liquidatieplan wordt voorts uitgegaan van ontslag na afloop van het Van werk naar werk-traject (hierna te noemen: VWNW) na twee jaar, terwijl in het geheel niet wordt ingegaan op de bepaling in artikel 7.1 sub d van het SSR dat "het college zich verbindt om de voormalige medewerker na ontslag intensief te blijven begeleiden bij het zoeken naar ander werk" (zoals het er staat dus voor onbepaalde tijd!!) en de mogelijkheden voor verlenging van het VWNW-traject. Ook constateren wij dat u in het voorgenomen besluit uitgaat van de aanname dat de kans gering is dat 60-plussers een andere functie vinden voordat ze met pensioen gaan. De OR acht het wenselijk dat voor deze groep een ruimhartige regeling wordt getroffen. Tenslotte hebt u aangegeven, dat de stadsregio Rotterdam voornemens is om binnen de geldende regelgeving faciliteiten aan te bieden. Het gaat dan om een praktische invulling van de maatregelen van artikel 25 lid 3 van de WOR. Het is ons onduidelijk wat dit voornemen inhoudt, aan welke faciliteiten wij moeten denken en waarom deze faciliteiten niet zijn opgenomen in het voorgenomen besluit. Deze horen namelijk onderdeel uit te maken van het onderhavige adviestraject.
Kortom, de personele gevolgen en de personele maatregelen zijn onvoldoende duidelijk en onvoldoende onderbouwd. Er wordt niet voldaan aan de vereisten van artikel 25 lid 1 en lid 3 en artikel 31 lid 1 WOR. De OR mist voorts een 'plus' op het huidige SSR. Wij denken in dit kader aan onder andere een pre-vertrekpremie voor medewerkers die zelf een baan vinden voordat zij boventallig zijn verklaard, een blijf-premie voor medewerkers die moeten blijven werken om zaken af te handelen, een voorrangspositie bij vacaturevervulling, het bieden van scholings- en opleidingsmogelijkheden voordat medewerkers herplaatsingskandidaat zijn, het begrip "diensttijd" ruimhartig toepassen, een ruimhartige seniorenregeling, het faciliteren van detacheringsmogelijkheden, het behoud van de OV-vergoeding en fietsenregeling voor de duur van het VWNW-traject en een passende invulling van het begrip terugkeergarantie. Positie OR Het voorgenomen besluit laat zich in het geheel niet uit over de medezeggenschap na liquidatie. Onze vraag daarover heeft u voor u uitgeschoven. De medezeggenschap is daarmee, als onderdeel van de personele gevolgen en -maatregelen, niet geregeld. Na liquidatie dient de medezeggenschap door te blijven gaan. Er bestaat immers nog steeds een onderneming, een ondernemer en (voor de herplaatsingskandidaten) een werkgever. Voorts stelt u zich op het standpunt dat alleen indien er een belangrijke wijziging van het voorliggende ontwerp-liquidatieplan plaatsvindt, aan de OR wederom advies zal worden gevraagd. Wat ons betreft laat dit teveel ruimte voor interpretatieverschillen. De OR dient tijdig en volledig te worden geïnformeerd over alle (voorgenomen) wijzigingen en daar advies over uit te brengen of daarmee in te stemmen. Elke wijziging van het voorgenomen besluit dient met de OR te worden afgestemd. Bovendien geldt dat de OR, zoals aangegeven, van mening is dat de processen van liquidatie en oprichting van de metropoolregio slechts kunstmatig gescheiden zijn. In praktijk blijkt dat u wel degelijk een (grote) vinger in de pap heeft t.a.v. de oprichting. De OR wijst u er op dat het vestigen van een onderneming, het aangaan van een duurzame samenwerking met een andere onderneming, het aangaan van een belangrijke financiële deelneming ten behoeve van een dergelijke onderneming, het verplaatsen van (een deel van) de werkzaamheden van de onderneming volgens artikel 25 lid 1 WOR adviesplichtig zijn. Ook een informele ambtelijke start valt in dit kader onder het adviesrecht van de OR. Geschonden
adviesrecht
Ingevolge artikel 25 lid 1 sub c en n van de WOR heeft de OR adviesrecht als het gaat om verstrekken en formuleren van adviesopdrachten aan deskundigen buiten de onderneming. In brief van 12 september j l . geeft u aan diverse externe deskundigen te hebben ingeschakeld bij opstellen van het liquidatieplan. De OR is hier echter ten onrechte niet bij betrokken, medezeggenschapsrechten in dezen zijn geschonden. Geschonden
het uw het de
instemmingsrecht
Het SSR is niet alleen een adviesplichtig besluit (artikel 25 lid 3 WOR), maar ook instemmingsplichtig ex artikel 27 lid 1 sub c WOR. Het ziet immers op het ontslagbeleid. Ten onrechte is het SSR niet tevens ter instemming aan de OR aangeboden.
Conclusie Op grond van het bovenstaande, alles op zichzelf beschouwd alsmede in onderling verband gezien moet de OR overgaan tot het uitbrengen van een negatief advies. De op de eerste en tweede pagina genoemde overwegingen spelen daarbij een belangrijke rol. In dit verband geldt voorts dat een OR die in het ongewisse wordt gelaten een positief advies niet richting zijn achterban kan verantwoorden. In het te nemen besluit zult u op alle aspecten die hierboven zijn gesteld gemotiveerd moeten afwijken. Daarnaast zult u de uitvoering van het besluit voor de duur van tenminste een maand op dienen te schorten. De OR verwacht dat u dit advies deelt met het dagelijks en algemeen bestuur. Wij vernemen graag schriftelijk het definitieve besluit waarin u aangeeft of en in hoeverre u het advies van de OR overneemt. Vanzelfsprekend blijft de OR beschikbaar voor het voeren van constructief overleg. Wij zullen dit schrijven dienovereenkomstig communiceren met de achterban. Uw reactie zien wij met belangstelling tegemoet.
Met vriendelijke groet, namens de OR van de stadsregio Rotterdam
]an den Toom, voorzitter
anda Weijdt, secretaris
10