Romke-Jan Prins
1
WE NOEMEN HEM EDUARDO PERSONAGES Paul, een jongen Jannie, een meisje De volgende rollen worden door dezelfde persoon gespeeld: Conducteur, een nieuwsgierige man Trucker, vervoert boter Speelgoedkoffer, is tevens dokter Taxichauffeur, zwijgt ‘Eduardo’, barman Juan, zonder snor
© Romke Jan Prins. Niet opvoeren zonder schriftelijke toestemming van de auteur. Contact:
[email protected]
Inhoud 1 ‘Stemmen’ ............................................................................................................................................ 3 2 ‘Het station’ .......................................................................................................................................... 4 3 ‘Stiltecoupé’ ........................................................................................................................................ 10 4 ‘Eerste woordjes’ ................................................................................................................................ 13 5 ‘parijs’ ................................................................................................................................................. 14 6 ‘De rode cabine’ ................................................................................................................................. 18 7 ‘vroeger’ ............................................................................................................................................. 21 8 ‘Grenscontrole’ ................................................................................................................................... 22 9 ‘Blijf je ademen?’ ................................................................................................................................ 27 10 ‘We zijn er bijna’ ............................................................................................................................... 30 11 ‘een bergpaadje’ ............................................................................................................................... 32 12 ‘HET VROUWTJE’ .............................................................................................................................. 33 13 ‘een restaurant’ ................................................................................................................................ 34
2
1 ‘STEMMEN’ Donker. Alleen de stem van PAUL. PAUL: Een bergpaadje, een wit huis, een restaurant. Tafels, stoelen, flessen drank, sigarettenpeuken, aanstekers, een half volle asbak, rokende mensen, pratende mensen, ademende mensen, levende mensen. Schommel tussen de stoelen door op zoek naar jou. Een podium, een flamencojurk. Er wordt gezongen, gedanst. Eindeloos wordt er gezongen en gedans. Ik snak naar lucht. Blijven ademen. Dat is belangrijk. Ik draai me om, Pak een sigaret Jij rookt niet Mijn adem stopt. Plotseling licht. Paul staat voor een kast met Blauwe kleding en is zijn koffer aan het pakken. PAUL: Ik ga op reis en ik neem mee; een koffer. Ik ga op reis en ik laat achter; een bed, een nachtkastje, een huis, een vader. Die poster heb ik nooit mooi gevonden. Blauw behang en veel herinneringen. Vaarwel huis, vaarwel papa, misschien wel tot nooit weer ziens.
3
2 ‘HET STATION’ PAUL staat op het station. Hij checkt zijn bagage. PAUL: (mompelend) Een zonnebril. Muziek, koptelefoon, batterijen. Sleutels, een pinpas… JANNIE op met een koffer en een rugzak. PAUL: (Zich niet bewust van JANNIE) Treinkaartje JANNIE: Check PAUL kijkt op en ziet JANNIE. Hij gaat verder met het controleren van zijn bagage. PAUL: Geld JANNIE: Check PAUL: Tandenborstel JANNIE: Check PAUL: Tandpasta, agenda, shampoo, korte broek, lange broek, trui, winterjas, zomerbloes, laarzen, slippers, sandalen, naaldhakken, gympen, sokken, panty’s, ondergoed, bikini, badlaken, een stift en een stuk karton, een kaart en kompas en een goed boek. JANNIE: Ik ga op reis en ik neem mee, een treinkaartje, geld, een tandenborstel, tandpasta, agenda, shampoo, lange broek, korte broek. Kut. Eerst de korte en daarna de lange broek. PAUL: Ik zal mezelf even voorstellen; Ik ben Paul JANNIE: Jeanet, maar zeg maar Jannie. PAUL: (stilte) Alleen op reis? JANNIE: (Jannie rommelt in haar tas.) Ik heb twee weken vrij.
4
PAUL: En waar ga je naartoe? JANNIE: Eigenlijk weet ik dat nog niet. Ik wil twee weken zorgeloos reizen door Europa. PAUL: Cool! JANNIE: En jij dan? Het ziet er naar uit dat je een lange reis gaat maken. PAUL: Dat valt wel mee... JANNIE: Waar gaat je reis naar toe? PAUL: Is het raar als ik weet wat ik zoek, maar dat ik niet weet waar het is? JANNIE: Wat zoek je dan? PAUL: Beloof je dat je niet gaat lachen? JANNIE: Dat beloof ik. PAUL: Volgens mij is dit echt het slechtste verhaal dat ik ooit heb verteld…Ik weet eigenlijk niet precies wàt ik zoek. Ik ben namelijk op zoek naar een bergpaadje, een wit huis en een restaurant. JANNIE: (Enthousiast) O, je gaat naar Oostenrijk? Schön! Ik ben eens in Oostenrijk geweest. Een prachtige vakantie. Wandelen door de bergen, appelgebakjes op het terras en de hele dag lang de ‘Sound of Music’ die door je hoofd speelt. PAUL: De bergen zijn mooi. Overal ter wereld. In de bergen is de lucht frisser en schoner dan waar ook ter wereld. En Oostenrijk, ja, misschien wel, misschien ook wel niet! Ik zie wel waar ik uitkom. Het is hier takke heet! Ik moet hier weg, dat is een ding wat zeker is. JANNIE: Impulsief, daar houd ik van. Ik ga ook op reis. Ik heb geen plannen. Wat is je lievelingskleur?
5
PAUL: Waarom wil je dat weten? JANNIE: Gewoon een vraag. Niets bijzonders. Stilte Jij heet Paul en je lievelingskleur is blauw. Dat weet ik. Een gevoel. Je moet toch altijd op je gevoel afgaan? PAUL: Zijn we vrienden? JANNIE: Wat mij betreft wel. PAUL: Ga je met mij mee op reis? JANNIE: Absoluut. Ik wil graag reizen, meer van de wereld zien, maar je mag best weten, ik sta hier te trillen op mijn benen. Ik was vanochtend op van de zenuwen, omdat ik eindelijk een keer iets doe wat ik wil. PAUL: Wat heb je te verliezen? JANNIE: Je hebt gelijk. Paul, blijven we samen, laten we elkaar niet in de steek? Geen gezeur en bij elkaar blijven. PAUL: Deal! Jij heette Jannie, toch?! JANNIE: Yesss! Wauw man, volgens mij word dit een goeie reis! PAUL: Reken maar van yes! Conducteur met snor op, rookt een sigaretje. JANNIE: Wil je een sigaretje? PAUL: Ik rook niet.
6
JANNIE: Al mijn vrienden roken. PAUL: Alle? JANNIE: Op jou na, alle… allebei. PAUL: Misschien later, met een biertje. Te gek joh! We staan op het station en we gaan zo op vakantie! JANNIE: Heb je vuur? PAUL: Sorry. Misschien hij wel. JANNIE: Lastig. Ik ben zo terug, sigaretten en aansteker. Pas jij op mijn koffer? Jannie gaat af. Ongemakkelijk loopt Paul naar de conducteur. PAUL: Ik heb een vraag. Weet u hoe ik in Parijs kom per trein? CONDUCTEUR: Ja, natuurlijk weet ik dat! Je stapt hier in de trein richting Rotterdam, en daar stap je over op de sneltrein naar Parijs. Heb geen reisplan gemaakt? PAUL: Nou, nee…Ik zie wel waar ik uit kom. In ieder geval bedankt! CONDUCTEUR: Wat ga je in Parijs doen? Parijs heeft niets te bieden. Het is een hopeloze stad vol ellende. In Parijs ga je niet vinden wat je zoekt. Je zou eens naar Oostenrijk moeten gaan. De bergen in, de frisse wind door je haren. De geur van appeltaart zoals je oma die altijd maakte. PAUL: Ik heb mijn oma nooit gekend. CONDUCTEUR: Je andere oma? PAUL: Die is gestorven toen ik twee was.
7
CONDUCTEUR: Gecondoleerd. Ik drijf door. Mijn excuses. Waarom wil je naar Parijs? Parijs is geen stad voor mensen zoals jij. PAUL: Parijs is een tussenstop. Maar ik moet nu echt gaan! CONDUCTEUR: Waar wil je naartoe? PAUL: Ik moet naar een Spaanstalig land. CONDUCTEUR: Interessant. Waarom wil je naar een Spaanstalig land? En wil je dan naar Spanje, naar Tenerife of naar Mexico? Het is me nog een beetje vaag allemaal. O, wacht, Tenerife is helemaal geen land. Dat is een eiland. PAUL: Ik ga op reis, zonder plan. Ik zie wel waar ik uit kom. U bent nieuwsgierig. CONDUCTEUR: Ik heb niet graag dat mensen verdwalen. Het gebeurt zo vaak dat mensen doelloos rondzwerven op stations. Hopeloos is het. Daarom ben ik conducteur geworden, om mensen op weg te helpen, te controleren of ze wel goed op weg zijn en te zorgen voor rust in de coupés. Hoe heet je eigenlijk? PAUL: Paul. En u bent? CONDUCTEUR: Ik ben conducteur. PAUL: En hoe heet je? CONDUCTEUR: Mijn naam doet er niet toe. Voor klachten moet je bij de spoorwegen zijn. Je vriendin komt er aan. Goede reis. De conducteur gaat af. Paul blijft staan en Jannie komt op. JANNIE: Moeilijk, moeilijk, moeilijk… Ik sta daar in die kiosk, hadden ze mijn merk niet! Alle, alle andere sigaretten, maar mijn vertrouwde merk hebben ze niet. Dus het word een spannende reis met spannende sigaretten. Maar zo komen we niet verder, in welke trein zullen we stappen? PAUL: Via Rotterdam naar Parijs?
8
JANNIE: En vanuit daar gaan we verder de bergen in. Goed plan. Ik wil niet in Parijs rond blijven slenteren, daar houd ik niet zo van. PAUL: (Paul zet een zonnebril op) Zo, zullen we dan een kaartje gaan halen? JANNIE: Wat doe je nu? Bewaar die zonnebril maar voor straks, wanneer we in de bergen zijn. PAUL: Het is maar een zonnebril. JANNIE: Het gaat om het idee. Ik ben klaar om te vertrekken. Moet jij nog iets voor onderweg? Eten, drinken, wijn, bier, wodka, amaretto, yoghurt, ontbijtkoek? PAUL: Ik heb alles in mijn koffer. Ik heb alles gecheckt. We gaan kaartjes halen voordat onze trein vertrekt. JANNIE: Goed plan. Eerst nog een sigaretje. Waar gaan we naar toe? Ik weet dat je het al hebt gezegd, maar ik luister nooit echt zo goed. PAUL: We pakken de trein naar Rotterdam en daarna zien we wel verder. JANNIE: Wat jij wilt, Rotterdam is prima. PAUL: Rotterdam is fantastisch! Rotterdam fluistert stiekem je naam. Hoor je het niet? (fluistert) Jannie! Jannie! JANNIE: Kom, we gaan! Paul stopt zijn zonnebril weg en sjokt achter Jannie aan. Beiden af.
9
3 ‘STILTECOUPÉ’ Paul en Jannie zitten in een treincoupé. De trein dendert over de rails. JANNIE: En toen heb ik dus met een beer gevochten. PAUL: Zo, dat is nou nog eens een goed verhaal! Wat heftig! Zo. En wat heb je daarna gedaan? JANNIE: Ik wilde naar huis, om daar op bed een partij ongegeneerd te gaan liggen janken, maar ik kon het niet. Sindsdien heb ik niet meer gehuild. PAUL: Maar ben je toen ooit nog weer terug geweest? Heb je een aanklacht ingediend? Is die beer afgemaakt? JANNIE: Ik heb er alles aan gedaan om die beer te laten afmaken, maar dat gaat niet zomaar. Het schijnt dat ik in zijn territorium ben geweest, en dat ik dat niet zou mogen doen. Dus die beer zit nog steeds in de dierentuin. De hufter. Ik zweer je, op een dag ga ik terug en vermoord ik dat beest. Ik ga hem pakken. Dat staat vast. PAUL: Wat een gekkenhuis. JANNIE: Heb jij nog goeie verhalen? PAUL: Ik ga deze zomer naar een chocoladefabriek en mag daar alles proeven wat ik maar wil. JANNIE: Mag ik mee? PAUL: Ik heb al met een vriendin afgesproken. JANNIE: Wil je me niet mee hebben?
10
PAUL: Dat is het niet, ik zou er al met een vriendin naar toe. JANNIE: Zit je hier nou te pochen omdat jij naar een chocoladefabriek mag, en ik niet? Probeer je daarmee de show te stelen? Wat een slecht verhaal! De conducteur komt weer op, met snor. CONDUCTEUR: Zo, bepakt en bezakt… Waar gaat de reis naartoe? JANNIE: Dat weten we niet zeker. Wat zegt de machinist? CONDUCTEUR: De machinist heeft daar niets over te zeggen. JANNIE: Waar gaat deze trein naar toe? CONDUCTEUR: Deze trein gaat naar Parijs. Waar gaan jullie naar toe? JANNIE: Geen idee. CONDUCTEUR: Zijn jullie een stel? PAUL: Meneer, waarom stelt u zoveel vragen? CONDUCTEUR: Mag ik uw kaartje? Zonder een woord te zeggen geven Paul en Jannie de kaartjes af. De Conducteur inspecteert de kaartjes nauwkeurig.
CONDUCTEUR: En nu? PAUL: Nu knip je de kaartjes. CONDUCTEUR: (Tegen Jannie) Wil je even meekomen?
11
JANNIE: Ik ga niet met u mee. Alles wat u tegen mij te zeggen hebt kunt u hier tegen me zeggen.. CONDUCTEUR: Let maar niet op mij. Jullie kaartjes zijn geknipt en nu mogen jullie het verder zelf oplossen. Een goede reis, Paul en … Hoe heette jij ook alweer? JANNIE: Jannie. Jullie kennen elkaar? PAUL: We hebben zonet gesproken. CONDUCTEUR: Jullie gaan samen op reis? JANNIE: Ja. Dat is het enige wat zeker is. CONDUCTEUR: Goed op blijven letten, Jannie. Goed opletten.
JANNIE: Wat is uw lievelingskleur? CONDUCTEUR: Rood. JANNIE: Waarom rood? CONDUCTEUR: Wat zijn dit voor vragen? JANNIE: Het is voor een onderzoek, een belangrijk onderzoek. CONDUCTEUR: Mijn ex heeft haar hele kamer laatst rood geschilderd. Alle muren, alle kozijnen, alle deuren en zelfs het plafond… Alles viel op zijn plek. Vrouwen zijn hoeren. JANNIE: U bent raar. De conducteur gaat af. PAUL: Gelukkig zijn we daar van af.
12
JANNIE: Wat een mafklapper. PAUL: Zullen we uitstappen? JANNIE: We zijn nog maar net op reis. PAUL: Ik wil weg uit deze trein en daarmee is mijn punt duidelijk. Dit hele reisgebeuren, ik weet niet of dit wel goed is. Misschien moeten we dit niet samen doen. Ik … Ik wil gewoon alleen op reis! Ik heb er geen zin meer in. JANNIE: Paul, ik ken je nog maar twee uren. Maar ik weet dat jij voor dit avontuur in de wieg bent gelegd. Dit is jou avontuur. Jou verhaal. Jij gaat schitteren als een grote ster aan de hemel. Wil je dat, of niet?! INTERCOM: Meine Damen und Herren, in wenigen minuten erreichen wir Bahnhof AntwerpenBerghem, wir danken Ihnen die mit Thalys gereisd sind. Paul pakt zijn koffer. Hij wil uitstappen. JANNIE: Wacht, jij zoekt een bergpaadje, ik wil geen beren tegenkomen. Stilte en twijfel.
4 ‘EERSTE WOORDJES’ Donker. Stem van Paul. PAUL: Een bergpaadje, een kapitale villa, een restaurant. Binnen klinkt muziek. Er wordt gelachen, gezongen maar vooral gedanst. Een hond loopt langs. Het is een herder, een Duitse herder. Angstig kijkt hij om zich heen. Hij vlucht. Hij blaft, zijn oor bloedt. Haastig rent hij verder. Gegrom van een beer in de verte. Moet ik naar binnen gaan? Misschien, als ik… Plotseling licht. Een applaus klinkt in de verte. Jannie op in salsajurkje. Eduardo komt op in een ontzettend harig berenkostuum. EDUARDO: Ik grom, maar ik bijt niet. JANNIE: Dag beertje. 13
5 ‘PARIJS’ Parijs. Links op het toneel zien we de Big Ben. Rechts op toneel het Colosseum. Paul en Jannie staan er tussenin. JANNIE: Parijs, we zijn er. PAUL: Ik had me heel iets anders voorgesteld. JANNIE: We kunnen maar beter gaan. Beter dan dit wordt het niet. Parijs is nep en hol. Je verwacht mensen met stokbrood maar je treft mensen aan die een broodje hamburger naar binnen proppen. Het Parijs wat wij kennen is er niet. Wij kennen het Parijs waar je een restaurant hebt onder de Eiffeltoren en waar iedereen van rode rozen houd, maar dat is er helemaal niet. Je moet niet geloven wat je ziet. Kritisch blijven kijken. Zag laatst een prachtige film, die opgenomen zou zijn in Bolivia. Een prachtige film. De acteurs leverden goed werk. Er werd in de film gekust, geslagen en weer gezoend. Ik wilde die film zó graag dat ik hem direct wilde kopen. Ik zocht alle winkels af, elke winkel in de stad ben ik langs geweest. Toen ging ik naar de bibliotheek. Ik zag een computer met internet en bedacht dat ik daar meer kans had. Op de eerste de beste site vond ik een artikel over die film. Nep was het. Alles was opgenomen in Spanje. Alles. Ik was verbijsterd. Welke kleuren heeft de Spaanse vlag? PAUL: Rood, geel en rood, met een raar kroontje. JANNIE: Snap je mijn punt? PAUL: Nee. We gaan verder. JANNIE: Prima. Hoe? PAUL: We nemen de trein, dat is het snelst.
JANNIE:
14
Ik heb afwisseling nodig. Laten we gaan liften. Zo ontmoet je nog eens mensen met een verhaal. PAUL: Wie? JANNIE: Mensen. Het maakt me niet uit wie. PAUL: Ik ga liever met de trein. Dat kaartje hebben we toch al. JANNIE: Waarom doe je dat? Ik dacht dat we een avontuur gingen beleven. Ik heb geen zin in dat hopeloze treingedoe. We zien wel waar we uitkomen, en hoe. Laat zien dat treinkaartje! PAUL: Hier. Paul geeft Jannie het treinkaartje, zij bestudeert het treinkaartje aandachtig. Stilte. JANNIE: Je hebt het verpest Paul. Je hebt het helemaal verpest. Spanje? In de naam van de heilige pothelm, waarom koop je een treinkaartje naar Spanje? Zeg iets! Geef antwoord wanneer ik jou iets vraag! PAUL: Ik dacht dat we naar Spanje gingen… Ik heb een droom. JANNIE: Ik had laatst een maffe droom! Daarna besefte ik me dat ik niet kon stoppen met roken. Ik rook normaal rode sigaretten, in zo’n rood pakje. Maar weet je wat er toen gebeurde? Ik stond daar in die sigarettenwinkel en ik kocht een pakje sigaretten van een vertrouwd merk. Die sigartten brandden zowat in mijn handen. Het kijken naar dat pakje alleen deed al zeer. Ik ging dood van de pijn, daar in die sigarettenwinkel. Ik ben naar buiten gerend. De straat uit, de hoek om. Ik ben doorgerend, de brug over, rechts, rechtdoor en links. Een slingerbocht en langs de kerk, door het steegje zo de deur open en de trap op. Thuis. Mijn handen bleven branden tot ik in de spiegel keek en mezelf eens goed bekeek. Mijn armen waren sigaretten geworden en mijn benen waren sigaren alle vier ledematen begonnen te roken en binnen mum van tijd was er niets meer van mij over. Toen werd ik wakker en heb ik een sigaretje gerookt. PAUL: Wanneer ben jij begonnen met roken?
JANNIE:
15
Ik ben een tijdje gestopt. Maar na die rare droom ben ik weer begonnen. PAUL: Zou je na zo’n droom niet liever stoppen? JANNIE: Dit gaat niet over mij, dit gaat over jou. We dwalen af. Weg toekomst. Weg hoop, weg vriendschap. Jannie verscheurt het treinkaartje. JANNIE: Ik ben gewoon vet gefrustreerd. Dit kan ècht niet! Beloofd is beloofd, weet je nog?! De wereld ligt aan onze voeten. Voor je het weet stopt er een trucker. PAUL: Luister eens, er staat niets op papier, er is niets getekend. Een stukje samen in de trein zitten, prima. Maar dit?! Ik heb echt geen zin om samen met jou verder op reis te gaan. Je bekijkt het maar! Geef me eens een sigaret en een aansteker. JANNIE: Rook jij? PAUL: Nu wel. JANNIE: Dit slaat echt alles. Paul en Jannie steken een sigaret op. Ze roken. Stilte. In de verte klinkt muziek. JANNIE: Geloof me, er stopt straks een trucker. PAUL: Prima, ik geloof je. JANNIE: Zou je niet meegaan als die trucker naar Oostenrijk gaat? PAUL: Geen idee. JANNIE: We zitten weer op één lijn. Geen plannen, geen ideeën. PAUL: Ik begin een beetje honger te krijgen.
16
JANNIE: Ik heb nog appeltaart. PAUL: Heb je verder nog iets te eten bij je? JANNIE: Een stuk kaas en een flesje Fristi. Wil je een stukje kaas? PAUL: Ik neem de Fristi wel. PAUL krijgt een flesje Fristi van JANNIE. JANNIE neemt een stuk appeltaart. JANNIE: Wat is Parijs toch ook een mooie stad. De lichtstad… De stad van de liefde. Zie je de huizen, ruik je het stokbrood? PAUL: Ja, en ik hoor ook stemmen. Hoe smaakt de appeltaart? JANNIE: Teleurstellend. Deze appeltaart zal nooit een prijs winnen. Het zag er veelbelovend uit, maar de sfeer hier is niet goed. Ik had me er meer van voorgesteld. Parijs bestaat niet. PAUL: De Fristi is ook nep en smaakt hol. We moeten hier weg, voordat alles nep blijkt te zijn. JANNIE: Ik zit net zo lekker. PAUL: Je kunt straks nog uren zitten. PAUL staat op en gaat af. Het flesje Fristi stopt hij bij JANNIE in de tas. JANNIE blijft staan. JANNIE: Het plein in het centrum, Een cafeetje Een terras Kassa, kleingeld, briefgeld of pinpas. Chippen of pinnen, het maakt niet uit. Contant? Heeft u er een euro bij? Ik pak een stuk appeltaart. Er ligt een mokkaschnitte op de toonbank. De geur van verse koffie, theezakjes en heet water. Suikerzakjes, suikerklontjes, suikerschepje hier en daar, een Schwarzwälder kirsch torte. Thee, koffie, thee, maar vooral koffie, koffie, lekker bakkie koffie. Wilt u verder nog iets? Wilt u pinnen? Een extra zakje suiker? Een theelepeltje en een toefje slagroom? Een rietje voor het kind? Is uw koffie koud? Uw thee lauw? Uw limonade te warm? Kun je dit flesje voor mij opwarmen? 20 seconden op volvermogen. Waar blijft mijn koffie?
17
Ik had dit niet besteld. Het duurt wel erg lang, we zitten al een uur te wachten, dit moet een vergissing zijn, dit heb ik niet besteld. Ik heb om koffie gevraagd. U hebt zich vergist, ik had ook nog appeltaart besteld. Mijn theelepel is niet schoon. Mijn koffie is koud.! KAN DAT KIND ALSTUBLIEFT OPHOUDEN MET JANKEN! Ik laat mijn vakantie niet verpesten. Zeker niet door hem!
6 ‘DE RODE CABINE’ Paul en Jannie zitten in een vrachtwagencabine naast een trucker met een plaksnor. PAUL: Nogmaals bedankt dat we met u mee mogen rijden. TRUCKER: Er is plaats zat in deze cabine. Er zijn drie stoelen en ik ben blij wanneer ik mensen kan meenemen uit Parijs. Die stad doet er niet toe. Ik voel me altijd opgejaagd in Parijs. JANNIE: Waar gaat u naar toe? JANNIE neemt een slok Fristi. TRUCKER: Ik ga naar Oostenrijk. Maar met een omweggetje. JANNIE: Wat gaat u in Oostenrijk doen? TRUCKER: Ik heb een lading boter bij me. Die moet ik daar afleveren. JANNIE: Hoor je dat Paul?! We gaan naar Oostenrijk. TRUCKER: Jullie moeten ook naar Oostenrijk? Ik moet eerst nog wel ergens anders naar toe. We gaan naar Oostenrijk, maar met een omweg. PAUL: Wat voor omweg? Alle wegen gaan naar Rome. Maar welke weg neemt u?! TRUCKER: Houd die clichés voor je. Daar ben je toch veel te jong voor?! Hoe oud ben je? PAUL: Ik ben twintig. JANNIE: 18
Twintig. Hij is twintig TRUCKER: Twintig. Hij is twintig. Dat bedoel ik. En jullie zijn een setje? PAUL EN JANNIE: Nee. PAUL: Waar moet je nog meer naar toe? TRUCKER: Ik moet nog iets afleveren in Vichy. PAUL: Dat is een betere route. TRUCKER: Daarna ga ik naar Oostenrijk. In Innsbruck zit een prachtig winkeltje. Het heet Mein Torte. Daar moet ik een lading boter afleveren. En daarna ga ik weer terug naar Rotterdam. Maar wat spoken jullie hier uit? PAUL: We zijn op doorreis. TRUCKER: Waar gaan jullie naar toe dan? JANNIE: We hebben geen plan. PAUL: Maar we willen graag richting Spanje. JANNIE: Ik wil naar de bergen. TRUCKER: Dan zou je mee moeten gaan naar Oostenrijk. Zet ik je midden in de Alpen af. JANNIE: Fantastisch! Dat is goed, Paul, midden in de bergen. Dat is toch wat je wilde? Dat is toch wat je wilt?! Ja toch? Geweldig nieuws! Rookt u? TRUCKER: Rooie West, steek gerust een sigaretje op.
JANNIE:
19
Dankje. (steekt een sigaret op, bied de anderen ook een sigaret aan, alle 3 roken) Dus naar de Alpen, houdt u van de Alpen? I LOVE de Alpen! Ik heb in een heuse Konditorei gewerkt! Heerlijke mokkataartjes, slagroompuntjes, schwarzwälderschnitte, apfelstrudel… Te veel om op te noemen. En koffie, koffie koffie en nog eens koffie. Weet u wat het lekkerste Oostenrijkse gebakje is? TRUCKER: Mijn ex was een Oostenrijkse. We hebben elkaar ontmoet op wintersport. Ik stond aan de bar, zij was aan het zingen. Ze heeft een donders mooie stem! (Paul kijkt op van dit verhaal) Ik had een glaasje bier in mijn handen en stond naar haar te kijken, ik dacht, die is van mij! Ik heb de hele nacht op haar gewacht, totdat ze klaar was met werken. JANNIE: Wat romantisch. Uw ex. U bent dus alleen. Geen vrouw, geen vriendin, helemaal niemand… Kinderen misschien? Of ècht Remi, alleen op de wereld. TRUCKER: Ja.(Paul kijkt uit het raam) Ik heb haar laatst het huis uit geschopt omdat ze mijn muur blauw wilde schilderen. JANNIE: En die muur was eerst rood? TRUCKER: Nog steeds. Hoe weet je dat? PAUL: Rode bekleding, een rode vrachtwagen en een rode jas. (Sarcastisch) Ze is helderziend. En ze is bezig met een onderzoek. TRUCKER: Ze is raar. PAUL: Voor klachten moet je bij haar zijn. JANNIE: Meneer, wij stappen in Vichy uit. Dat lijkt me beter. PAUL: Ziet u? TRUCKER: Zit je nou je vriendin hier af te kraken? PAUL: Nee, wat ik wilde zeggen is dat… (Word onderbroken) JANNIE: Zeg maar helemaal niets meer. (Jannie gooit het flesje Fristi uit het raam)
20
TRUCKER: Zal ik anders even een ander muziekje aanzetten? Zwart
7 ‘VROEGER’ PAUL staat in kinderkleding in een lege ruimte. Rechts op toneel verschijnt vanuit het plafond een speelgoedkoffer. Een lange lap stof met daarop een print van een touwladder valt uit de koffer. VROUWENSTEM: Ga je zo slapen? Heb je je tanden gepoetst? Je pyjama aangetrokken? Help je nog even met afwassen? MANNENSTEM: Wil je meehelpen in de tuin? Bladeren vegen. De planten water geven. Onkruid wieden. (PAUL gaat naar de touwladder en probeert naar boven te klimmen.) VROUWENSTEM: Afwassen. MANNENSTEM: De container buiten zetten. VROUWENSTEM: Loop nog even naar de brievenbus. MANNENSTEM: De auto moet nog gewassen worden. VROUWENSTEM: Twee pakken Fristi en boter. Ik bak een appeltaart. MANNENSTEM: Een blok kaas en een pak karnemelk. VROUWENSTEM: De yoghurt is in de aanbieding. MANNENSTEM: Kom je niet te laat op school? VROUWENSTEM: Vergeet je broodtrommel niet.
21
MANNENSTEM: Kun je me de boter aangeven? Praat fatsoenlijk, en eet! (PAUL stopt met klimmen.) VROUWENSTEM: Wakker worden!
8 ‘GRENSCONTROLE’ PAUL en JANNIE komen oplopen. In het midden van het toneel is een grote witte lijn.
JANNIE: Die trucker bleek best aardig te zijn. Hij heeft ons een zetje in de goede richting gegeven. We zijn doorgereden terwijl jij sliep. Hier is de grens. Één stap en je bent in Spanje Ik ga niet met je mee. Die Trucker brengt me naar Oostenrijk. Ik ga daar koffie drinken. En een héérlijk appeltaartje eten natuurlijk. PAUL: Jannie, ik kan dit niet alleen. Je hebt me beloofd dat we samen verder zouden gaan. JANNIE: Wacht, wacht, wacht, wacht… Zei jij een paar dagen geleden niet; “O, ik ga nu toch een slecht verhaal vertellen… Ik zoek een berghut en een moddersloot maar ik weet niet waar het is?” Je kocht een treinkaartje naar Spanje, we moesten weg uit Parijs. Oostenrijk kan je gestolen worden. “Maar ik weet niet waar het is”, dat is wat je gezegd hebt,… Je hebt gelogen. Je weet dondersgoed waar die berghut is, waar je naartoe moet. Luister eens, jij hebt tegen mij gelogen. Ik ben er helemaal klaar mee… Jij gaat naar Spanje en ik ga naar Oostenrijk. PAUL: Dit meen je niet! JANNIE: Ik meen het. PAUL: Jannie, zonder jou kom ik er niet. JANNIE: Als je wil dat ik mee ga, moet je jezelf bewijzen. PAUL: 22
Ik doe alles voor je. JANNIE: Mooi! (Steekt zonder moeite de grens over en kijkt naar PAUL) stilte PAUL: Hoe is het daar? JANNIE: Matig. PAUL: Matig? JANNIE: Hoe is het bij jou? PAUL: Ja, goed. JANNIE: Zal ik weer terugkomen dan? PAUL: Ik kom wel bij jou. (Steekt de grens ook over) JANNIE: En? PAUL: (Kijkt Jannie vragend aan) Wat? JANNIE: Gevonden wat je zocht? PAUL: Nog niet. JANNIE: Waarom Spanje? PAUL: Ik heb zo mijn redenen.
JANNIE: Draai er nou niet omheen. Je moet hier iets in Spanje, anders zou je niet zo volhardend zijn in je doel.
23
PAUL: Ik ga naar een kennis. JANNIE: Een kennis… Jezus Paul. Ik vraag me nu al dagenlang af welke maffe droom jij achterna jaagt. Ik vertel in geuren en kleuren over mijn doodsangst tegenover beren, over mijn rare sigarettennachtmerrie. Jij vertelt nooit wat. Je vertrouwt me niet. Dat is je probleem. Telkens wanneer iemand dichtbij komt, kruip jij terug in je schulp. PAUL: Hij draagt een zonnebril in zijn haar. Hij heeft donkere indringende ogen. Ik liep voorbij en hoorde binnen stemmen. Ik loop daar naar binnen en zie een verlopen feest. Hij zingt, voor een lege zaal. Ik viel flauw, en het volgende moment lag ik rustig in bed. Ik weet niet meer waar het was. Ik weet helemaal niets meer. Het enige wat ik wist was waar ik naartoe moest. . In de verte klinkt de claxon van een vrachtwagen. JANNIE: Mijn taxi naar Oostenrijk is vertrokken. Over wie gaat dit? PAUL: Nou, we noemen hem Eduardo. JANNIE: Eduardo. Denk je dat, of weet je dat? PAUL: Ik denk het. JANNIE: Wanneer heb je hem voor het laatst gezien? PAUL: Een tijdje geleden. JANNIE: Rustig blijven. Rustig blijven ademen. Dat is belangrijk. Het droge dorre Spaanse binnenland ligt aan onze voeten. Achter ons ligt Frankrijk. De Trucker is er vandoor gegaan. We zijn alleen. Op zoek naar een droom. Rustig blijven ademen. Ik ga dood van de honger. Heb je nog iets te eten? Jij had nog Fristi. PAUL: Die heb ik aan jou gegeven. En dat stuk kaas?
JANNIE: Weggegeven aan de trucker. Ik weet zeker dat ik die Fristi niet terug heb gekregen.
24
PAUL: Je geeft die kaas weg en je maakt de Fristi kwijt. JANNIE: Sorry. PAUL: Sorry? Is dat alles? JANNIE: Er is nog appeltaart. PAUL: Die bewaren we voor later. PAUL: Ik ga Eduardo zoeken. Hij weet wat we moeten doen. Alles komt goed. Wees blij dat je nu niet onderweg bent naar Oostenrijk. Oostenrijk zal je teleurstellen. We zijn in Spanje, de zon, de zee, het dorre binnenland, de vlakte, de heuvels, de bergen, het bergpaadje, een wit huis en een restaurant. Ik heb zin in een borrel. (rommelt in zijn tas) JANNIE: Dat klinkt als muziek in mijn oren. Waar wil je vanavond slapen? Het begint al een beetje schemerig te worden. PAUL: We kunnen hier buiten slapen. Mits we een tent of een slaapzak kunnen regelen. JANNIE: Ik heb één matje en één slaapzak bij me. Pff… Had ik nou mijn cowboylaarzen maar aangetrokken. We slapen hier en houden om de beurt de wacht. Wanneer je een beer ziet, maak je me wakker. Ik ben klaar om te vechten. PAUL: Waarom?! Wat is dat toch met jou en beren? JANNIE: Ik had toch met een beer gevochten. Ik heb de dood recht in de ogen gekeken, en ik leef nog. Ik ben sterk. Ik ben de Nikè van de moderne tijd. Onoverwinnelijk. Heb je nog meer ellende voorhanden? Kom maar op, ik ben klaar om te vechten. PAUL: En heeft deze Griekse godin ook een Griekse god aan de haak geslagen? JANNIE: Deze Griekse godin tolereert niemand aan haar zijde. Als ik ooit een vriend krijg, en hij is niet fantastisch, zeg het dan tegen me, en ik zweer je, ik maak het uit. Deze vriendschap is me meer waard dan wat dan ook.
25
PAUL: Dat doe ik. Jannie, ik ben blij dat je bent meegegaan. WODKA! Ik had een klein flesje ingepakt voor een moment als dit. JANNIE: (Pakt twee kampeerbekers uit haar tas) Weet je, Paul, op dit moment geniet ik ècht. Ik weet niet wààr we naartoe gaan, en ik weet niet hoe, maar ik weet dat ik met jou ergens naartoe ga, en dat maakt al heel veel goed. PAUL: Héérlijk! JANNIE: Een borrel en een sigaret. Tsjongejongejonge! Hier was ik aan toe! PAUL: Anders ik wel. JANNIE: Ik was vandaag wel erg hard tegen je, vind je ook niet? PAUL: Nee. JANNIE: Ik kan er niets aan doen, maar ik blaf er altijd maar uit wat ik denk. Sommigen zeggen dat dat een hele goede eigenschap is. Anderen zeggen dat ik daar mensen mee kwijtraak. Wat was jou langste relatie? PAUL: Ik heb nog nooit een relatie gehad. JANNIE: 12 Maanden, een jaar. 52 weken? PAUL: Ik doe niet aan relaties. Mijn ouders zijn gescheiden. Ik was 12 en mijn moeder ging er vandoor met de huisarts. Sindsdien hebben we alleen nog maar gebeld. Uren lang gebeld. Even een snel belletje. Ik ben mijn telefoon niet vergeten. Ik heb hem thuis laten liggen. Wanneer je met mij wilt praten, dan zoek je me maar op. Stuur me een kaartje, omhels me, knuffel me, kus me, maar bel me niet. JANNIE: En je vader? PAUL: Die is nu alleen. Het is een goedzak, die vader van me. JANNIE: Houd je van je ouders.
26
PAUL: Van mijn vader. Ja. Ik heb deze reis nodig. Dingen op een rijtje zetten.
9 ‘BLIJF JE ADEMEN?’ Jannie gaat af. Paul blijft staan. Op de rechterzijde van het toneel verschijnt vanuit het plafond een speelgoedkoffer, zonder touwladder. Zenuwachtig getik van een wekker. SPEELGOEDKOFFER: (Voorzichtig) Ik wacht. Opgeborgen op zolder. Niemand ziet mij. Ik ben er. Ik ben er altijd al geweest. Je weet van mijn bestaan. Ik ben niets maar dan ook niets. (Rustig) Ik ben dokter Ik ben agent Ik ben brandweer Ik ben juf (Gedreven) Ik ben dierenarts Ik ben chef-kok Ik ben computerprogrammeur Ik ben Ninja Ik ben Koetsier Ik ben winkelbediende Ik ben glazenwasser en ridder Ik ben de snor die zachtjes fluistert. (Vurig) Ik bak appeltaart als hobby Ik houd van de kleur blauw Ik rook, maar soms ook niet Ik ga op vakantie Ik houd van Spanje, Oostenrijk kan me gestolen worden Ik ben zanger Ik ben artiest Ik ben je vriend Ik ben alles als jij dat wilt. 27
(Stilte, daarna rustig) Ik wacht. Gerinkel van een wekker. Eduardo komt op in flamencojurk. EDUARDO: Wat moet ik doen? Moet ik een liedje zingen? Wat voor lied? Een pop-nummer? Top 40? Shakira? Lady Gaga? Katy Perry? Ik zing ze allemaal. Een oud lied? Een nieuw lied? Een vergeten lied? Wat voor liedje wil je? Moet ik luid zingen? Schreeuwen? Schelden? Wil je agressie? Liefde? Vertel me wat ik moet zingen. PAUL: Zing. EDUARDO: Wat voor liedje? Iets Spaans? Duits? Engels? Frans? Vlaams? Noors? Russisch? Pools? Slowaaks? Turks? Irakees? Iranees? Indiaas? Chinees? PAUL: Zing. EDUARDO: Japans? Hawaïaans? Canadees? Amerikaans? PAUL: Zing! EDUARDO: Mexicaans? Argentijns? Braziliaans? PAUL: ZING. EDUARDO: Afrikaans? Rwandees? PAUL: ZING! Eduardo rent weg. Jannie komt op. PAUL: Zing. Zing, zing! JANNIE: Een snelweg, een sigarettenfabriek, een snackbar. Sigaretten, sigaretten en meer sigaretten. Sigarettenpeuken, aanstekers, asbakken. Rokende mensen. Kuchende mensen, zuchtende mensen. Roken. Meer roken. Sigaren,
28
sigaretten, shag en nicotine. Nicotinepleisters, nicotinekauwgom, volle asbakken, as, sigarettenpeuken, vuur. Vuurtje? Vuur. Krijg je het benauwd? Neem een sigaretje Wanneer je het benauwd krijgt moet je roken. Wil je een mentholsigaret? Een sigaar? Een vanillesigaretje, Een vanillesigaartje, Een sigaretje? Laatst heb ik een mangosigaret gerookt. Vakantie op Tenerife, Ik werd verleid door een Oostenrijker. Een Spanjaard heeft me gekust Blijf je ademen, Paul?! Paul valt flauw. SPEELGOEDKOFFER: Ik wil je helpen Ik kan je niet helpen Ik ben weggestopt op zolder Blijf je ademen? Ik ben dokter, wist je dat? Ik ben apotheker en tandartsassistent. Ik heb een opleiding medicijnen gedaan Moet ik je helpen? Ik heb nicotinepleisters bij me. Ik ga weer terug. En ik ga ècht niet voor je zingen. ZWART
29
10 ‘WE ZIJN ER BIJNA’ Jannie en Paul zitten in een taxi. De taxichauffeur, met plaksnor, zwijgt. JANNIE: En zij had dus gister met hem gesproken en ze zei dat ik wel mee kon rijden, maar toen ik daar aankwam, waren ze weg! PAUL: En je ziet haar nog steeds? JANNIE: We werken samen. Elke dag zie ik die rattenkop op het werk verschijnen. PAUL: Beter zorg je ervoor dat ze ontslag neemt. JANNIE: Doe niet zo gek. Ik kan haar toch geen ontslag laten nemen! PAUL: Ik heb slecht geslapen. JANNIE: Je maakt je druk om niets. Gewoon een slechte nacht. Dat heb ik ook wel eens. Ik ben nu bij je, alles komt goed. Man ik sterf van de honger. Laten we anders zo gaan stoppen bij een supermarkt. Een broodje en een kop koffie, daar ben ik aan toe PAUL: Had je nog appeltaart? JANNIE: Die is voor later. PAUL: Heb je de Fristi terug gevonden? JANNIE: Ik ben maar gestopt met zoeken. PAUL: Goed plan. Wanneer je weet dat iets kwijt is heeft het geen zin te gaan zoeken. JANNIE: Hoe goed ken je Eduardo? PAUL: Ik heb hem een paar keer gezien.
30
JANNIE: En weet hij dat je komt? PAUL: Nou, dit is toch een leuke verassing! JANNIE: Een kaartje is snel verstuurd! Dan was hij tenminste op de hoogte geweest. En dan sta je straks niet voor een dichte deur. PAUL: Ik moet straks eerst nog even de weg vragen. JANNIE: Vertel eens wat meer, je bent zo stil. Waar kennen jullie elkaar van? Is ‘ie knap? Zou het wat voor mij zijn? Ik bedoel, zou ik op hem kunnen vallen? PAUL: Hij is knap, heeft donker haar, donkere ogen en donkere wenkbrouwen. Hij is lief, zorgzaam, gezellig en ontzettend sexy. Natuurlijk zou je voor hem kunnen vallen, sterker nog, wanneer hij de kamer binnen komt, glibber jij van je stoel, ik zweer het je. Maar nee, Eduardo zou niet op jou kunnen vallen. Ik weet ook niet of hij op mij valt. JANNIE: Denk je dat dit plan een kans van slagen heeft? Of weet je al dat dit gedoemd is te mislukken. Zomaar op iemand afstappen en vragen of hij een relatie met je wil beginnen is raar. Dat kan je echt niet maken! Het kan niet! Het kan ècht niet! PAUL: Jannie. Niet van die moeilijke vragen stellen nu. Ik ben op van de zenuwen. Zometeen ontmoet ik de man van mijn dromen. JANNIE: Je gaat hem niet ontmoeten, dat staat vast. Het is een droom, een waanbeeld. Die man, Eduardo, je zult hem niet ontmoeten. En de kans dat hij op jou zal vallen is nihil. PAUL: Taxi, stop! (De taxi stopt) Nog één zo’n opmerking en dan sleep ik je persoonlijk uit deze taxi en vechten we het buiten uit. JANNIE: Stap dan uit. Je kunt het toch zo goed alleen? Ga dan! Geen hond die je zal missen. Ik zou blij zijn als je aangevallen word door een beer. Je bent bang. Dat ruiken ze. Tien minuten en er is niets meer van je over. Paul en Jannie stappen uit. PAUL: Hier scheiden onze wegen. Jij gaat jou weg, ik de mijne.
31
JANNIE: Je gaat falen. Je gaat nooit vinden wie je zoekt. PAUL: Geef me eens een sigaretje, ik heb zin om te roken. Jannie pakt haar sigaretten en steekt er zelf ook een op. Ze biedt Paul ook een sigaretje aan. JANNIE: Roken we er nog één samen? PAUL: De laatste. JANNIE: Prima, ik probeer weer verder te liften. Loop jij verder? PAUL: Zolang je maar ver uit mijn buurt blijft, vind ik het prima. Doe je voorzichtig? Geen dingen doen waar je later spijt van krijgt. (steekt sigaret op) Ik ga, ik ben er helemaal klaar mee. JANNIE: Paul, mijn beste vriend, gaan we elkaar nog zien? PAUL: Wie weet drinken we nog eens een borreltje en lachen we hier samen om. Dan leggen we deze ruzie bij, en kijken we terug op de beste reis van ons leven. Maar voor nu, ik moet alleen zijn. Het is te spannend, ik kan er niet meer tegen. Ik ben uitgevallen tegen jou, dat had ik niet moeten doen. Sorry.
PAUL gaat af. ZWART.
11 ‘EEN BERGPAADJE’ PAUL loopt op een loopband met een koffer in zijn hand. Zenuwachtig getik van een wekker. PAUL Lopen, lopen lopen. Verder lopen. Ik kom er wel. Ik ben in Spanje, hier zijn geen beren. Ik ben Paul, mijn lievelingskleur is blauw. Ik loop verder. Voor ik het weet ben ik er. Mijn schoenen voelen de grond onder mijn voeten. Spaanse grond. Ik loop in Spanje. Nog even en ik ga liften. Er stopt een trucker. Ik ga niet naar Oostenrijk. Ik ben in de verkeerde trein gestapt. Ik ben uitgestapt op het verkeerde station. Doorlopen. Ooit komt er een eind aan deze reis, voordat alles nep blijkt te zijn. Boodschappen doen, onkruid wieden en de auto wassen. Een lijstje in mijn agenda. Ik zou een taxi kunnen bellen. Telefoon.
32
Onkruid wieden, boodschappen doen. Fristi, kaas en boter. Mijn moeder bakt appeltaart. Mijn moeder is een hoer. Telefoon. De speelgoedkist ligt op zolder. Ik loop de trap op. Doorlopen en verder gaan. Ik kom er wel. Nog even en ik ben dokter. U zou moeten stoppen met roken. Het belemmert de ademhaling. Roken. In het restaurant is het blauw van de rook. Ik ben Paul. En jij bent? Ik ben alleen. Ik kan niemand bellen. Nog even en er stopt een trucker. De wereld ligt aan mijn voeten. Hoe laat is het? Dit is geen plek om lang te blijven. Ik houd van het avontuur. Ik ben impulsief. Nog even en ik ben op de plek waar mijn droom begint. Waar begint mijn droom? Een bergpaadje, een wit huis, een restaurant. Fade out.
12 ‘HET VROUWTJE’ Een vrouwtje zit aardappelen te schillen.
PAUL: Mag ik u iets vragen Ik ben de weg kwijt. Weet u een resturant in de buurt? Kunt u me vertellen hoe ik naar dat restaurant moet lopen? Hoe kom ik er het snelst? En hoeveel kilometer is het nog? Kunt u het ook aanwijzen op mijn kaart? JANNIE: Ik weet het niet, ik ben hier niet bekend. U zit verkeerd. U moet terug naar het vorige kruispunt. Daar wijzen de borden u verder. Rechtdoor, linksaf, rechtsaf, afslaan, en dan volgen, oversteken, de kruising, de straat, het verkeerslicht, het stopbord. Een tunnel, het gebouw op de hoek, de rivier, de brug en het viaduct, de spoorbomen, de berg, de pijl, het bergpaadje, een huis en een restaurant. PAUL: Bedankt. (af) JANNIE: (Doet haar hoofddoek af) Niets is wat het lijkt. Blijven opletten. Niets voor waar aannemen. Kritisch blijven kijken. Ik ben Jannie, en nu gaat er iets gebeuren.
33
13 ‘EEN RESTAURANT’ Een jongen staat aan de bar. Paul op met koffers. Op de achtergrond klinkt muziek. JUAN: Lange reis achter de rug? PAUL: Ik kom vanuit Nederland. Trein, liften, taxi en lopen. Doorlopen en verdergaan.
JUAN: En dan kom je hier? PAUL: Ik ben uitgedroogd en doodop! Mijn voeten zijn kapot van het lopen. Ik heb blaren op mijn tenen en mijn schoenen beginnen te knellen. Ik geef het op. Ik ben kapot, ik geef het op. Het is me allemaal te zwaar gevallen. Ik dacht dat ik deze reis wel aan kon. Al die kilometers had ik een gedachte in mijn hoofd. Iemand ontmoeten. En nu, na al die kilometers, al die restaurantjes in en uitlopen, nu kom ik erachter, dat het niet bestaat. Er is geen Eduardo, er is geen restaurant. Er wordt niet gezongen, een radio staat aan. Top 40, Amerikaanse muziek, reclames, journaals en radiostemmen. Heb ik mezelf al die tijd voor de gek gehouden, nu weet ik dat het niet bestaat. Ik ben hier, nu, en mijn voeten doen pijn. JUAN: Ga toch even zitten. Kijk eens, een glaasje water. Wil je iets te eten? PAUL: Water, het is goed zo. JUAN: (Zet andere muziek op) Zo beter? (Juan begint het nummer te playbacken en langzaamaan begint hij mee te zingen. ) PAUL: Fantastisch! Geweldig! Dit was beter dan ik me ooit voor had kunnen stellen. Wat een stem en wat een fantastische muziek! Misschien een brutale vraag, maar hoe heet je? JUAN: Ik heet Carlos Manuel Diego Martinez, maar iedereen noemt mij (onderbreking)
PAUL: Eduardo?! JUAN: Juan.
34
PAUL: Wat een mooie naam. JUAN: Hoe heet jij? PAUL: Paul. Ik weet niet wat ik moet zeggen, Juan. Ik heb een lange reis achter de rug. Eerst die conducteur, Jannie, een trucker en een taxichauffeur. Een vrouwtje wees mij de weg. Waar ben ik nu? JUAN: In Spanje. Het is goed zo. Je hoeft niet verder te zoeken. Hier, neem een glaasje fristi en kom even tot rust. Dat heb je wel verdiend. Er komen hier nooit zoveel mensen. Eigenlijk helemaal geen. Je ziet er verward uit. Wat is er allemaal gebeurd? PAUL: Ik dacht dat ik op zoek was naar… iets… maar nu, ik … Je hebt geen snor! JUAN: Ik heb het niet zo op snorren. PAUL: (lacht) Ik ook niet! Ik vond het al zo raar! En een blauw overhemd? JUAN: Blauw is mijn lievelingskleur. Elke avond denk ik aan de zee, dan laat ik me meevoeren op een bootje totdat ik aankom in dromenland. Maar Paul toch. Je bent helemaal hier naartoe gekomen. Waarom? PAUL: Ik denk, om hier met jou te zitten. JUAN: Het is goed zo. Ik zal er voor je zijn. PAUL: Vertrouw je me? JUAN: Ik ben raar. Ik loop al tijden met de gedachte in mijn hoofd dat hier zomaar iemand naar binnen stapt die mij nodig heeft. Iemand waar ik om ga geven. PAUL: Ik had jou heel anders voorgesteld. JUAN: Ik jou ook.
35
PAUL: Maar deze versie is beter. JANNIE komt op. JANNIE: Zullen we een borreltje drinken en alles vergeten en vergeven? PAUL: Lijkt me een goed plan. JANNIE: We eten een stukje appeltaart. Daarna ga ik naar huis. Deze vakantie zit er op. Ik moet weer verder. Drink een kopje koffie, denk er rustig over na. Neem een gebakje en trakteer jezelf. Ga op reis en beleef spannende verhalen. Deze reis met jou was perfect! Dankje Paul. Jij bent nu gelukkig. Ik ga terug naar huis. Doei! PAUL: Doei! JUAN: En nu? PAUL: Nu ben ik gelukkig.
Einde.
36