Samen werken Lessenserie natuuronderwijs voor groep 7 & 8 van de basisschool met als kernpunten:
ontwerpend leren & Internetgebruik (www.kidnet.utwente.nl)
Jan Zwiers Fred Janssen Bregje de Vries Hans van der Meij Met medewerking van de basisscholen St. Paulus uit Giesbeek, De Schilderspoort uit Zevenaar, De Wendakker uit Oldenzaal en Het Galjoen uit Wierden © kidNET september 2007
Deze lessenserie is ontwikkeld in het project kidNET, een samenwerkingsverband tussen medewerkers van de Universiteit Twente, Universiteit Utrecht, Universiteit Leiden, de Hogeschool Iselinge, de SLO en leerkrachten van diverse basisscholen (voor deze lessenserie: St. Paulus uit Giesbeek, De Schilderspoort uit Zevenaar, De Wendakker uit Oldenzaal en Het Galjoen uit Wierden). De didactiek in de kidNET lessenseries is die van ontwerpend leren. De centrale gedachte is dat de lessen de eigen interesse van de leerlingen moeten ondersteunen en ook de ontwikkeling van inhoudelijke kennis. Om dat te realiseren bieden de lessen ruimte om eigen vragen te stellen en leren ze de leerlingen te werken met Vorm-Functie-Omgeving vragen. In alle lessenseries is ICT-gebruik geïntegreerd. In deze lessenserie is dat Internetgebruik (www.kidnet.utwente.nl) Elke lessenserie vervult enkele belangrijke kerndoelen, is een afgerond geheel en onafhankelijk van andere lessenseries uit kidNET.
Samen werken, © kidNET september 2007
2
Inhoudsopgave Beknopt overzicht van de lessenserie…………….…….………........ 5 Introductie van de lessenserie ……….…………………………….. 6-9 Alle lessen L1 Klein maar dapper …………………….……………………….. A. Introductie …………..………………….……….… B. Leskern……………………………..……………… C. Afronding…………………………………..……… L2 Draaien, denken, doen …………….…………………………... A. Introductie …………..…………………………….. B. Leskern…………………………………………..… C. Afronding…………….………………………….… L3 Bezige bij en vlijtige mier …………………………………….... A. Introductie …………..…………………………….. B. Leskern………………………………………..…… C. Afronding…………….……………………………. L4 Aan het werk voor Hare Majesteit …………………………….. A. Introductie …………..……… ……………………. B. Leskern……………………… ……………………. C. Afronding…………….……………………………. L5 Boodschappen doen …………………………………………… A. Introductie …………..…………………………….. B. Leskern…………………………………………..… C. Afronding…………….……………………………. L6 Bijen en mieren stelen de show ………..………………………. A. Introductie …………..……………………….……. B. Leskern……………………… ……………………. C. Afronding…………….…………………………….
11-12 13 14 15 18-19 20 21 23 26-27 28 29 31 36-38 39 40 41 46-47 48 49 50 52-53 54 55 56
Werkbladen 1.1 Mijn insectencirkel ……………………………………………. 1.2 Een diertje bekijken! …………………………………………... 2.1 Ik maak een draaidenkwijzer ………………………………….. V-VA-A Internetblad …….……..………………………………… V-VA-A Internetblad …….……..………………………………… V-VA-A Internetblad …….……..…………………………………
16 17 24 35 45 51
Leerkrachtenbladen 2.1 Zo maak je een draaidenkwijzer ……………………….……… 3.1 Kenmerken van een insect ……………………………………. 3.2 De mier ………………………………………………………. 3.3 De bij ………………………………………………………… 4.1 Functies en rollen in een bijen- of mierenvolk ………………… 4.2 Het volk van de mierenkoningin ……………………………… 4.3 Het volk van de bijenkoningin …………………………………
25 32 33 34 42 43 44
Bijlage KidNET Startpagina, Uitleg, Sitemap, Zoekfunctie en Zoekpad ….. 57-66
Samen werken, © kidNET september 2007
3
Samen werken, © kidNET september 2007
4
Beknopt overzicht van de lessenserie In deze lessenserie leren leerlingen op een bijzondere manier insecten, vooral bijen en mieren, kennen. De leerlingen richten hun aandacht op de kenmerken van individuele dieren en op de manieren waarop deze dieren samenleven met elkaar en andere dieren of planten. Tijdens de lessen wordt regelmatig gebruik gemaakt van Internet (kidNET-portaalsite) als informatiebron. Doelgroep
leerlingen van groep 7 of 8 van het basisonderwijs
Vormingsgebied
natuuronderwijs
Inhoud
zelf ontwerpen en maken (tekenen) van een bijen- of mierenvolk
Werkvormen
klassikaal, individueel en kleine groepen van 2 á 3 leerlingen
Bijzonderheid
gebruik van Internet (www.kidnet.utwente.nl)
Aantal lessen
6 lessen van elk ongeveer 2 uur
Benodigdheden
Voor het ontwerpen: • ontwerpmaterialen: grote vellen papier, (kleur-)potloden • teken- en knutselmaterialen zoals gekleurd papier, lijm • voor elk groepje een mapje om materialen in te bewaren Voor het internetten: • minimaal één computer met Internetaansluiting
Kerndoelen
Leergebiedoverstijgende kerndoelen De lessen besteden aandacht aan werkhouding, systematisch werken volgens plan, leren vragen stellen, zelfbeeld ontwikkelen, sociaal gedrag en gebruik van nieuwe media. Leergebiedspecifieke kerndoelen De lessen dragen met name bij aan kerndoelen 31 en 32 voor Natuuronderwijs in het domein mensen, planten en dieren. Kerndoel 31 is “De leerlingen kunnen voorbeelden noemen van eigenschappen van organismen waaruit blijkt dat deze aangepast zijn aan de omgeving, voedselmogelijkheden en seizoenen (bijvoorbeeld: schutkleur, winterslaap).” Kerndoel 32 is “De leerlingen kunnen verschillende manieren waarop organismen zich voortplanten benoemen; aangeven welke rol de verschillende types organismen in de voedselkringloop spelen.”
Voorbereiding
Lesmateriaal De introductie geeft informatie over de opbouw en inhouden van de lessen. Daarna volgen de zes lessen met leerling- en leerkrachtbladen.
Veel plezier !
Samen werken, © kidNET september 2007
5
Introductie van de lessenserie Leerlingen verwonderen zich zelden over kleine dieren zoals insecten en wormen. Ze vinden ze vaak vies of eng. We hopen met deze lessenserie de waardering voor deze kleine giganten te vergroten door speciale aandacht aan insecten te besteden. De lessenserie heet ‘Samenwerken’ omdat deze zich richt op bijen en mieren, twee soorten insecten die meestal leven in goed georganiseerde volken. Er wordt gekeken naar de onderlinge samenwerking in elk volk, en naar de samenwerking met andere planten en dieren. De lessen zijn opgezet volgens de principes van Ontwerpend Leren. De lessen doen regelmatig een beroep op de actieve inbreng van de leerlingen. Zo onderzoeken de leerlingen op een systematische manier de kenmerken van bijen en mieren en de samenwerkingsvormen van bijenvolken en mierenvolken. Ze doen dat aan de hand van hun eigen ervaringen, interesse en vragen. Maar ze leren ook werken met vragen die biologen gebruiken als ze dieren bekijken. De meeste leerkrachten zijn niet bekend met vragen van biologen. We geven daarom een korte toelichting. Na keuze van een dier (‘Wie ben ik?’) stellen biologen vaak vragen over vormen, functies en omgevingen. Bij vragen over de Functies van een dier beginnen biologen altijd met basisfuncties. De vraag die hierbij hoort is ‘Wat moet ik kunnen?’. De antwoorden voor een bij of mier zijn eten, bewegen, voortplanten, communiceren, enzovoorts. Bij vragen over de Vormen van een dier kijken biologen bijvoorbeeld naar zichtbare kenmerken. De vraag die hierbij hoort is ‘Wat heb ik zelf?’ De antwoorden op deze vragen zijn dan bijvoorbeeld een mond, pootjes, vleugels, enzovoorts. En natuurlijk horen bepaalde functies en vormen bij elkaar. Niets verrassends, zegt u misschien. Klopt. Maar leerlingen, en vaak ook leerkrachten, zijn niet gewend om deze Vorm en Functie vragen te stellen. En verrassend is ook dat ze vaak niet weten dat ze die vragen telkens opnieuw kunnen stellen. De eerste vragen over een dier zijn bijvoorbeeld meestal vragen van ‘buiten’. Ze gaan over het uiterlijk zichtbare. Die vragen kunnen weer gevolgd worden door vragen over een dier van ‘binnen’ (tong, voortplantingsorganen, …). Biologen stellen na de vorm- en functievragen ook vragen over de Omgeving van een dier. Bij die verkenning zijn altijd eerst de soortgenoten uit een volk aan de beurt. Daarna volgen vragen over de directe omgeving van het volk. De belangrijkste omgevingsvragen zijn in beide situaties dezelfde, namelijk ‘Wat heb ik nodig in mijn omgeving’ en ‘Wie heb ik nodig in mijn omgeving?’ Die vragen leiden tot antwoorden als ‘Ik (koningin) heb kraamverzorgsters nodig voor de larven’, ‘Ik (mierenkoningin) heb bouwmieren nodig om mijn eieren in een nest te kunnen leggen’, ‘Ik (bijenkoningin) heb bloemen, nectar en stuifmeel nodig om te eten’, Het leren werken met de denkvragen (Vorm, Functie en Omgeving) lijkt ingewikkeld. Maar dat is het niet. Met een speciale ‘draaidenkwijzer’, die de kinderen zelf maken, beschikt elke leerling over zo’n setje vragen. Onze eerdere ervaringen met deze lessenserie heeft uitgewezen dat leerlingen snel kunnen werken met deze vragen. Op verschillende momenten gaan de leerlingen tijdens de les zelf op zoek naar informatie op Internet. Soms zoeken ze naar informatie voor zelfbedachte vragen, soms gaat het om antwoorden op Vorm, Functie of Omgeving vragen. Web-zoeken is voor veel leerlingen tijdrovend en lastig. Door de vele obstakels vergeten ze bijvoorbeeld regelmatig op welke vraag ze het antwoord zochten. In de lessenserie wordt het web-zoeken van de kinderen op verschillende manieren ondersteund. Een belangrijk hulpmiddel is de kidNET-portaalsite die speciaal voor de lessenserie is ontwikkeld. Op deze site staan websites bij elkaar die speciaal geselecteerd zijn omdat ze nuttige informatie bevatten voor de kinderen. De portaalsite vereenvoudigt het web-zoeken, maar maakt het ook weer niet te simpel. De portaalsite geeft ook informatie over geschiedenis bijvoorbeeld. Een ander belangrijk hulpmiddel is het V-VA-A papier. Dat is een A4-tje waarop de leerlingen hun Vraag, het zelfbedachte Voorlopige Antwoord, en het Antwoord kunnen noteren. Dit zijn de belangrijkste aandachtspunten. De rest staat in detail beschreven in deze handleiding.
Samen werken, © kidNET september 2007
6
Figuur 1 geeft een overzicht van de inhoud van elke les. Les 1
Doelen Verhelderen van ervaringen met, en waardering voor, insecten
Centrale vragen Wat weet ik en vind ik van insecten?
Inhoud Dieren verzamelen en observeren
2
Leren werken met de denkvragen
Een dier observeren, natekenen en beschrijven
3
Insecten typeren
Wat moet ik kunnen? Wat heb ik zelf? Wat heb ik nodig in mijn omgeving? Wie heb ik nodig in mijn omgeving? Wat heb ik zelf? Wat moet ik kunnen? Wat heb ik zelf? Wat heb ik nodig in mijn omgeving? Wie heb ik nodig in mijn omgeving?
Vormen – Functies – Omgeving
Wat eet een bij/mier?
Bij: nectar/stuifmeel uit bloemen Mier: eet honingdauw van bladluizen
Wie plant zich voort? Welke taken moeten worden gedaan zodat de koningin zich kan voortplanten?
Bij/mier: alleen de koningin Samenleven in een volk
Oriënteren op bij/mier
4
5
Voortplanting centraal
Eten centraal
Hoe komen bijen of mieren aan hun eten?
Uiterlijke kenmerken van insecten
Bevruchten - mannetjes Beschermen - bouwvakkers, soldaten Voeden - verkenners, verzamelaars, werksters Communiceren - allen Samenleven met de omgeving
Hoe vinden verzamelaars bloemen/bladluizen?
Bij: geur/kleur bloemen en communicatie (bijendans) Mieren: geur, communicatie (voelsprieten) en mierenpaadje
Waarom geven bloemen /bladluizen voedsel af?
Bloemen -> bestuiving Bladluizen -> bescherming
Hoe helpt een bij een bloem te bestuiven?
Bloem lokt bij, bij vervoert stuifmeel naar andere bloem
Hoe kan een mier bladluizen beschermen?
In kudde bijeendrijven; wachthouden; aanvallen indien nodig; en jongen in eigen nest laten opgroeien
6
Toneelstukje of Presentatie Figuur 1: Een overzicht van de lessen
Samen werken, © kidNET september 2007
7
Toelichting op de lessen De lessen In elke les moeten de leerlingen de wijze van (samen)leven van een gekozen dier vergelijken met die van andere dieren en de mens. De beste gelegenheden daarvoor zijn kringgesprekken aan begin en einde van de les. Vergelijken kan ook gestimuleerd worden in groepswerk, en bij het gebruik van informatie uit boeken en van Internet. Elke les bestaat uit drie onderdelen: Introductie, Leskern en Afronding. Introductie en afronding zijn klassikale activiteiten. De leskern bestaat meestal uit een combinatie van individueel - en groepswerken waarin regelmatig Internet (kidNET-portaalsite) wordt geraadpleegd. Les 1 De leerlingen verhelderen hun ervaringen met, en waarderingen voor, kleine dieren. Ze delen die met elkaar tijdens observatie van een echt dier. Les 2 De leerlingen leren systematisch werken met de denkvragen. Ze maken een ‘draaidenkwijzer’ (zie p.18) waarmee ze in de volgende lessen hun denken kunnen structureren: draaien naar een vraag die je wilt stellen. Denken wordt gedeeltelijk ook doen. Ze oefenen met de draaidenkwijzer in een observatieopdracht. In deze les komen nog verschillende soorten kleine dieren aan bod. De vervolglessen concentreren zich op mieren en bijen. Les 3 De leerlingen oriënteren zich op de levenswijze van bijen en mieren door na te gaan hoe de hoofdfuncties voortplanten en eten bij hen worden vervuld. Bij bijen en mieren is de voortplanting geheel in handen van één koningin. Bijen leven van nectar en stuifmeel. Mieren hebben een uitgebreider dieet, maar de aandacht richt zich op honingdauw waarvoor ze bladluizen ‘melken’. Wanneer leerlingen nagaan hoe mieren en bijen zich voortplanten komen ze er achter dat alleen de koningin zich voortplant, en dat dat ook het enige is dat zij doet. Het is de taak van de andere dieren uit het volk om de koningin te helpen. Les 4 De leerlingen onderzoeken hoe bijen of mieren samenwerken in een volk. De centrale vraagstelling is ‘Welke taken moeten worden gedaan zodat de koningin zich kan voortplanten?’ De koningin is alleen maar bezig met eieren leggen. Leerlingen gaan na wat de andere taken zijn en wie die vervullen. De koningin moet worden bevrucht door een mannetje. De koningin en haar nakomelingen zullen verder moeten worden beschermd. Daarvoor is een nest nodig dat moet worden gebouwd door bouwvakkers. Soldaten moeten zorgen voor bescherming tegen indringers. Tenslotte moet de koningin ook eten krijgen. Daarvoor zijn verkenners nodig die voedselbronnen opsporen, verzamelaars die het voedsel ophalen en werksters die het aanbieden. Deze taakverdeling maakt communicatie tussen de leden van het volk nodig. In bijen- en mierenvolken moeten nog meer taken worden vervuld, maar dit zijn wel de belangrijkste. Leerlingen krijgen op deze manier een goede indruk van de manieren waarop bijen of mieren met elkaar samenwerken in een volk. Figuur 2 geeft de inhoud van les 4 schematisch weer.
Samen werken, © kidNET september 2007
8
Voortplanten (eieren leggen)
Koningin
Beschermen
Voeden
Communicatie
Bevruchten
Communicatie Mannetjes
Nest bouwen
Indringers wegjagen
Eten zoeken
Eten verzamelen
Eten geven
Bouwvakkers
Soldaten
Verkenners
Verzamelaars
Werksters
Figuur 2: Samenleven met elkaar Les 5 Leerlingen richten de aandacht op de wijze waarop mieren of bijen samenleven met andere soorten. De centrale vraagstelling is ‘Hoe komen bijen of mieren aan hun eten?’ De dieren moeten verschillende activiteiten ondernemen. Verkenners moeten voedselbronnen kunnen vinden (bloemen, bladluizen), verzamelaars moeten dit voedsel naar het nest vervoeren en werksters moeten dit uitdelen in het nest. Een interessante vraag is ook waarom bloemen en bladluizen zouden ‘helpen’ Leerlingen ontdekken welk voordeel bloemen en bladluizen (bestuiving, bescherming) ontlenen aan de samenleving. Les 6 Leerlingen hebben nu ontworpen hoe bijen of mieren met elkaar en met bloemen of bladluizen samenwerken. Vanaf les 3 hebben ze hun bevindingen en waarderingen wekelijks verwerkt in een scenario voor een toneelstuk. In deze les wordt de laatste hand gelegd aan deze toneelstukken en worden ze opgevoerd. [Als alternatief kan in les 6 een presentatie worden gegeven. Het scenarioschrijven vanaf les 3 vervalt dan.]
Samen werken, © kidNET september 2007
9
Samen werken, © kidNET september 2007
10
L1
Klein maar dapper
Tijdens deze les verhelderen de leerlingen hun ervaringen met, en waarderingen voor, kleine dieren. Ze beschrijven deze zaken in de bovenste halve cirkel van ‘Werkblad 1.1 Mijn insectencirkel’. Daarna verzamelen ze buiten kleine dieren die ze meenemen om te observeren in de klas. In de afronding beschrijven ze hun nieuwe ervaringen in de onderste halve cirkel van ‘Werkblad 1.1 Mijn insectencirkel’. De schrijfsels van de kinderen worden op een speelse manier gepresenteerd in een klassikale duizendpoot.
In de klassikale duizendpoot zijn alle schrijfsels van de kinderen op gekleurde cirkels geplakt. Elke cirkel heeft twee pootjes en zit vast aan de andere cirkels. Een kop erop en klaar.
Voorbeeld: René schrijft voor de les: “Ik vind kleine diertjes niet eng. Sommige, bijvoorbeeld de naaktslak, zijn slijmerig, maar daardoor kan hij zich beter bewegen, want door dat slijm glijden ze vooruit. Alle diertjes zijn ergens nuttig voor.” Na de les is René nog steeds geboeid door kleine diertjes: “Nu ik een pissebed goed gezien heb, zie ik dat zo'n pissebed toch heel mooi is. En ze hebben overal dingen voor, bijvoorbeeld een pantser om zich te beschermen. Dus een pissebed is toch een heel mooi dier.” Voorbeeld: Sandy vindt de dieren aan het eind van de les nog steeds slijmerig, maar: “Het is niet meer zo dat ik de bibbers van ze krijg. Het is wel interessant want je komt dingen van ze te weten, zoals hoe ze precies leven en waar precies alles op hun lichaam zit.” Voorbeeld: Ook Sanne heeft goed gekeken: “Ik ben er achter gekomen dat een pissebed geen heel schild heeft, maar er zitten kleine spleetjes. Een duizendpoot heeft maar 30 poten en een slak heeft allemaal puntjes op zijn lichaam.”
Samen werken, © kidNET september 2007
11
Les 1
Doel Verhelderen van ervaringen met, en waardering voor, insecten
Centrale vragen Wat weet ik en vind ik van insecten?
Inhoud Dieren verzamelen en observeren
Specifieke lesdoelen • Leerlingen ontdekken de variatie in kleine dieren met concreet materiaal • Leerlingen beschrijven en delen hun ervaringen met, en waarderingen voor, kleine dieren Benodigd materiaal • Schrijf- en tekenmateriaal • Groepsmappen • Potjes, loepjes, witte onderlegbladen, liniaal • Allerlei kleine diertjes, vooral bodemdiertjes (zoals pissebed, tor, duizendpoot en slak) • Eventueel afbeeldingen van kleine dieren als het buitenwerk vervalt • Werkblad 1.1 Mijn insectencirkel • Werkblad 1.2 Een diertje bekijken Lesplan A1: Introductie (20 minuten) In een kringgesprek wordt de lessenserie geïntroduceerd: Wat gaan we de komende weken doen? Vervolgens bespreekt u het onderwerp van de les. De leerlingen beschrijven hun ervaringen met en gevoelens voor kleine dieren. B1: Leskern (80 minuten) Buitenwerk: de leerlingen gaan op zoek naar kleine beestjes en brengen deze in de klas. Groepswerk: de leerlingen observeren de dieren en maken een verslag. C1: Afronding (20 minuten) De leerlingen reflecteren op hun observaties in een schrijfopdracht. Klassikaal worden de uitkomsten besproken. De schrijfsels van alle leerlingen worden gepresenteerd in een klassikale duizendpoot.
Samen werken, © kidNET september 2007
12
A1
Introductie Voorbereiding Benodigd materiaal • Schrijf- en tekenmateriaal • Groepsmappen voor de producten in de lessenserie • Potjes, loepjes, witte onderlegbladen, liniaal • Allerlei kleine diertjes, vooral bodemdiertjes Eventueel afbeeldingen van kleine dieren als het buitenwerk vervalt • ‘Werkblad 1.1 Mijn insectencirkel’ voor elke leerling • ‘Werkblad 1.2 Een diertje bekijken’ voor elk groepje een paar stuks • Eventueel afbeeldingen van kleine dieren als het buitenwerk vervalt
Tip
Alternatieven voor buitenwerk. Het is niet altijd mogelijk om met de leerlingen naar buiten te gaan. Een goed alternatief is de kinderen te vragen buiten schooltijd diertjes te verzamelen en die mee naar school te brengen. Een ander alternatief is het kopen van meelwormen, krekels of vliegenmaden in een dierenspeciaalzaak. Eventueel kan gewerkt worden met beeldmateriaal uit boeken, cd-roms of van Internet.
De les zelf Klassikaal 10 minuten
A1.1 Introductie van lessenserie De les begint met een kringgesprek. U introduceert de lessenserie met de vraag: Waar denken jullie aan bij samenwerken tussen dieren? De antwoorden van de leerlingen kunt u als aanleiding gebruiken om het onderwerp van de lessenserie te introduceren: insecten. Vertel de leerlingen dat ze de komende weken in de lessenserie zelf moeten ontdekken hoe insecten leven en samenwerken en dat ze speciaal zullen gaan kijken naar mieren- en bijenvolken.
Individueel 10 minuten
A1.2 Introductie van het onderwerp van les 1 – vrij schrijven deel 1 Vervolgens vraagt u: Hebben jullie wel eens iets meegemaakt met insecten? en Wat vinden jullie van insecten? Laat de leerlingen vrij schrijven over hun ervaringen met insecten (waar, wat gebeurde er, etc.) en wat ze van die kleine beestjes vinden (mooi, eng, vies, gevaarlijk, etc.). De leerlingen moeten hun verhaal opschrijven in de bovenste cirkel van ‘Werkblad 1.1 Mijn insectencirkel’. Laat ze het werkblad wegleggen tot het einde van de les.
Tip
Als samenwerken (redelijk) nieuw is voor de leerlingen. Bespreek met de leerlingen wat samenwerken in groepjes inhoudt. Ervaringen van leerlingen kunnen besproken worden. Ook kunnen klassikaal groepjes worden gevormd en afspraken gemaakt.
Samen werken, © kidNET september 2007
13
B1 Klassikaal 10 minuten
Leskern B1.1 Het verzamelen van dieren voorbereiden De leerlingen moeten in de omgeving van de school op zoek gaan naar kleine dieren, vooral bodemdiertjes zoals pissebedden, torren of mieren. Ze verzamelen die en nemen ze in potjes mee naar de klas. Het maken van afspraken is erg belangrijk. Het gaat immers om levend materiaal waar met zorg mee omgesprongen dient te worden. Bespreek vooraf met de leerlingen wat goede vindplaatsen kunnen zijn (bijvoorbeeld in het gras, onder een tegel of schudden van een struik). Spreek met de leerlingen af waar en hoe naar diertjes gezocht wordt en wat er na afloop van de les met de diertjes gebeurt.
Buitenwerk Individueel
30 minuten
Binnenwerk Groepswerk 40 minuten
Tip
Tip
B1.2 Dieren verzamelen in de omgeving van de school De kinderen werken individueel. Zorg ervoor dat elk kind beschikt over een potje om de dieren in mee te nemen.
B1.3 Dieren observeren in de klas De leerlingen gaan met hun vondsten in hun groepjes van 2 of 3 aan het werk. Geef elk groepje enkele exemplaren van ‘Werkblad 1.2 Een diertje bekijken’. Met loep en liniaal gaan de leerlingen kijken, natekenen, beschrijven, vergelijken, meten, en misschien zelfs wel groeperen en rubriceren (waarbij ze zelf rubrieken kunnen verzinnen, bijvoorbeeld lichte en donkere, mooie en lelijke diertjes etc.). Geef elk groepje ook een eigen map om alle producten van de lessenserie in te bewaren. Laat ze hun naam op het mapje schrijven.
De leerkracht als coach. Stimuleer zelf-ontdekkend leren. Help de kinderen hun probleem of vraag te formuleren en zelf een antwoord te zoeken. Belangrijk is het ontstaan van interesse, bewondering en verwondering. Vragen komen dan vanzelf. Op een aantal vragen die bij de leerlingen opkomen kan het dier ‘zelf antwoord geven’. Bijvoorbeeld op de vraag ‘kan een regenworm klimmen?’ kunt u ze stimuleren zelf een antwoord te vinden door het papier waarop het dier zich bevindt een beetje schuin te houden.
Groepswerk tijdens observeren. Laat de groepjes op hun eigen manier observeren. Sommige groepen zullen uitgebreid een of twee diertjes bekijken, anderen doen er veel meer en kijken naar enkele aspecten. Bekijk of de groepsgrootte geschikt is voor het observeren. Een groepje van vier kan misschien beter tijdelijk twee aan twee werken.
Samen werken, © kidNET september 2007
14
C1
Afronding
Individueel 10 minuten
C1.1 Vrij schrijven deel 2 De leerlingen pakken opnieuw hun ‘Werkblad 1.1 Mijn insectencirkel’. Laat ze nu in de onderste helft van de cirkel enkele minuten vrij schrijven over hun ervaringen met insecten in deze les en wat ze nu van die kleine beestjes vinden. Denken ze er na de les anders over?
Klassikaal 10 minuten
C1.2 Klassikaal nabespreken Bespreek klassikaal wat de leerlingen ervan vonden, wat ze tijdens het observeren ontdekt hebben en hoe ze over insecten denken. Een aantal leerlingen kan hardop voorlezen wat ze hebben geschreven. U kunt ook een klassikale topvijf laten maken van bijvoorbeeld de meest griezelige of mooie insecten. Vraag de leerlingen ook om argumenten waarom ze een dier op nummer één willen zetten !
C1.3 Afronding na afloop van de les – klassikale duizendpoot De leerlingen moeten hun ingevulde ‘Werkblad 1.1 Mijn insectencirkel’ na afloop van de les bij u inleveren. Maak van de schrijfsels een Klassikale Duizendpoot waarin de ingevulde werkbladen van de leerlingen op gekleurde cirkels worden geplakt. Aan elke cirkel kunnen twee pootjes geplakt worden. Een kop aan het begin van de rij hoort er ook bij.
Samen werken, © kidNET september 2007
15
Werkblad 1.1 Mijn insectencirkel Naam:
………………………………………………………………………………………
Samen werken, © kidNET september 2007
16
Werkblad 1.2 Een diertje bekijken Naam: 1. Teken in het vak het diertje nauwkeurig na. Geef met pijlen aan wat jij mooi of bijzonder aan het diertje vindt.
2. Beschrijf het dier: tel poten, voelsprieten, vleugels. Geef ook aan uit hoeveel delen de poten en het lijf bestaan. Meet zulke onderdelen eens op!
3. Bedenk zelf een aantal vragen. Probeer daar antwoord op te krijgen (voorbeeld: kan het diertje klimmen? Hoe kom je daar achter?)
Samen werken, © kidNET september 2007
17
L2
Draaien, denken, doen
De leerlingen leren in deze les hoe ze met de draaidenkwijzer goede Vorm-Functie-Omgeving vragen kunnen stellen. Na de uitleg gaan de kinderen zelf knutselend aan de slag om hun eigen draaidenkwijzer te maken. De draaidenkwijzer wordt in deze les en de eropvolgende lessen regelmatig gebruikt.
De draaidenkwijzer
Met de draaidenkwijzer wordt denken ook een beetje doen. De leerlingen draaien naar de juiste vragen. In deze les gebruiken ze de draaidenkwijzer in een observatieopdracht. Ze moeten een foto van een insect bekijken, het dier natekenen en beschrijven..
Fragment van een ontwerp van een vis met bijbehorend schema
Voorbeeld: In de nagetekende vis (zie boven) zijn de onderdelen genummerd. De antwoorden op de denkvragen ‘Wat moet ik kunnen?’, ‘Wat heb ik zelf?’ en ‘Wat heb ik nodig in mijn omgeving?’ zijn uitgewerkt in de tekst rechts. Vorm, Functie en Omgeving zijn met elkaar verbonden. Het werken met de denkvragen leent zich uitstekend voor dit soort beschrijving bij een tekening of afbeelding.
Samen werken, © kidNET september 2007
18
Les 2
Doel Leren werken met de vragen van de draaidenkwijzer
Centrale vragen Wat moet ik kunnen? Wat heb ik zelf? Wat heb ik nodig in mijn omgeving? Wie heb ik nodig in mijn omgeving?
Inhoud Een dier observeren, natekenen en beschrijven In deze les komen nog verschillende soorten kleine dieren aan bod, in de vervolglessen zoomen we in op mieren en bijen.
Specifieke lesdoelen • De leerlingen leren werken met de draaidenkwijzer • De leerlingen observeren en beschrijven met de draaidenkwijzer een gekozen diertje • De leerlingen maken kennis met Internet Benodigd materiaal voor de leerlingen • Scharen, splitpennen • Schrijf- en tekenmateriaal • Verschillende kleuren papier (A4) • Grote vellen wit papier (A3) • Werkblad 2.1 Ik maak een draaidenkwijzer • Computers met Internet of cd-rom Benodigd materiaal voor de leerkracht • Grote, klassikale draaidenkwijzer • Leerkrachtenblad 2.1 Zo maak je een draaidenkwijzer Lesplan A2: Introductie (40 minuten) U demonstreert het gebruik van de draaidenkwijzer in een kringgesprek. Elke leerling maakt een eigen draaidenkwijzer. B2: Leskern (60 minuten) De leerlingen zoeken op Internet een foto van een insect uit. Dit insect observeren en beschrijven ze met de draaidenkwijzer. De leerlingen werken met de volgende denkvragen: ‘Wat moet ik kunnen?’, ‘Wat heb ik zelf?’ en ‘Wat heb ik nodig in mijn omgeving?’ Klassikaal wordt besproken wat de kinderen gevonden hebben en hoe het werken met de draaidenkwijzer verliep. C2: Afronding (10 minuten) De les wordt afgesloten met ‘intensief schrijven’
Samen werken, © kidNET september 2007
19
A2
Introductie Voorbereiding Benodigd materiaal • Scharen, splitpennen • Schrijf- en tekenmateriaal • Groepsmappen • Verschillende kleuren papier (A4) & Grote vellen wit papier (A3) • ‘Werkblad 2.1 Ik maak een draaidenkwijzer’ voor elke leerling • Computers met Internet of cd-rom • •
Tip
Grote, klassikale draaidenkwijzer Leerkrachtenblad 2.1 Zo maak je een draaidenkwijzer
Volg een 4-Stappenplan in uw begeleiding. Probeer in uw begeleiding zoveel mogelijk een 4-Stappenplan te volgen. Volgens dit plan geeft u in toenemende mate informatie aan kinderen al naar gelang hun behoefte: Stap 1 – Help bij het formuleren van hun probleem of (denk)vraag Stap 2 – Herinner aan de denkvraag of denkvragen Stap 3 – Stel stimulerende inhoudelijke vragen Stap 4 – Reik kennis aan (feiten, achtergrondinformatie, e.d.)
De les zelf Klassikaal 15 minuten
A2.1 Klassikale introductie van de werking van de draaidenkwijzer De les begint met een kringgesprek. U toont de grote draaidenkwijzer voor de klas. Met de leerlingen verkent u systematisch de verschillende denkvragen aan de hand van, bijvoorbeeld, de mens. Bij elke denkvraag draait u (of u laat dit een leerling voor de klas doen) de draaidenkwijzer in de goede stand. Laat de leerlingen tijdens de demonstratie de vragen kort beantwoorden, zodat ze zich een beeld kunnen vormen over het stellen en beantwoorden van vragen.
Individueel 20 minuten
A2.2 De leerlingen maken hun eigen draaidenkwijzer Na de demonstratie gaan de leerlingen allemaal hun eigen draaidenkwijzer maken. Laat de leerlingen tijdens het maken van de draaidenkwijzers al in groepjes van 2-3 zitten zodat ze vast wat ideeën uit kunnen wisselen over de draaidenkwijzer. Geef elke leerling ‘Werkblad 2.1 Ik maak een draaidenkwijzer’ en deel scharen en splitpennen uit.
Klassikaal 5 minuten
A2.3 Kort herhalen Bespreek de draaidenkwijzer opnieuw als alle leerlingen er een gemaakt hebben. Heeft iedereen een werkende draaidenkwijzer gemaakt? Loop eventueel de denkvragen nog eens langs. Iedereen kan nu meedraaien!
Samen werken, © kidNET september 2007
20
B2
Leskern Tips voor de voorbereiding van Internetgebruik
Tips
Vooraf kennismaken met de kidNET-portaalsite. U kunt de kinderen in een klassegesprek vantevoren laten kennismaken met de kidNET-portaalsite. De belangrijkste schermen zijn de Startpagina, Uitleg, Zoekwoord en Sitemap. U kunt bijvoorbeeld de Uitleg afdrukken en met de leerlingen doornemen hoe ze naar sites kunnen navigeren en daar informatie kunnen vinden. In Bijlage 1 van de lessenserie staan de schermen afgedrukt. kidNET-portaalsite gemakkelijk toegankelijk maken. Leerlingen maken nogal eens typefouten waardoor ze een site niet kunnen vinden. Het is daarom handig als u het adres van de kidNET-portaalsite in een Favorieten lijstje zet, of de computer zo instelt dat dit de startpagina is. Hoeveel leerlingen achter een computer? Twee kinderen achter één computer is meestal werkbaar. Als u werkt met grotere groepjes, probeer dan de kinderen om beurten, maar wel elke les, met de computer te laten werken. Een rolverdeling is vaak ook handig: Eén leerling zoekt, de ander schrijft. Printen van een plaatje. Veel plaatjes van de kidNET-portaalsite kunnen op één pagina geprint worden. De kinderen willen soms ook een plaatje samen met een lange tekst afdrukken. Alles printen is dan niet wenselijk. U kunt de leerlingen dan beter het plaatje uit de tekst laten knippen om deze vervolgens te printen. Dat kan zo: Zet de muis op het plaatje, klik de rechtermuisknop en kies ‘Kopie’ . Ga met de muis naar de desktop en kies voor ‘Paste’. Het plaatje staat dan op de desktop en kan dan geprint worden.
De les zelf Groepswerk 10 minuten
B2.1 Een foto van een insect zoeken op Internet Leg de leerlingen uit dat ze gaan zoeken op een speciaal gedeelte van Internet: kidNET. Op kidNET zijn een heleboel sites over planten en dieren verzameld. Geef de leerlingen opdracht een FOTO van een INSECT te zoeken. Laat ze geen bij of mier kiezen, die worden in les 3 bekeken. Kies een gedetailleerde foto. Om het dier goed te kunnen observeren is het belangrijk dat de kinderen een plaatje met voldoende detail kiezen.
Tip
Tip
Bekijk de fotogalerij van kidNET. Speciaal voor deze opdracht is in kidNET een fotogalerij opgenomen. Deze is te vinden via Insecten -> Algemeen. U kunt de leerlingen rechtstreeks naar deze verzameling sites sturen. In het lesmateriaal is daarvoor niet gekozen, omdat we het belangrijk vinden dat leerlingen zich goed oriënteren op wat er zoal aan informatie op kidNET is te vinden. Om die reden laten we de kinderen liever wat vrijelijk zoeken naar een foto. In de volgende lessen kunnen ze hun voordeel doen met de kennis van kidNET die ze zo opbouwen. U kunt de Fotogalerij achter de hand houden wanneer een groepje leerlingen er niet uit lijkt te komen.
Samen werken, © kidNET september 2007
21
Tip: Wijs de leerlingen erop dat kidNET bij elke site aangeeft of er foto’s op staan. Ze kunnen dat zien als er een klein plaatje van een fototoestel bij de titel staat. Als ze een geschikte foto hebben gevonden moeten ze die printen
Groepswerk 40 minuten
Tip
Klassikaal 10 minuten
B2.2 Het dier observeren, natekenen en beschrijven Met de draaidenkwijzer kunnen de kinderen het insect op het afgedrukte plaatje observeren. Ze beginnen met de vraag ‘Wie ben ik?’ (pissebed, tor, slak) Systematisch bespreken ze daarna de denkvragen: 1. Wat moet ik kunnen? 2. Wat heb ik zelf? 3. Wat heb ik in mijn omgeving nodig? 4. Wie heb ik nodig in mijn omgeving? Op een groot (A3) vel tekenen de kinderen het dier in het midden. Met genummerde lijnen verwijzen ze naar onderdelen van het dier of van de omgeving. Bij elk nummer beschrijven ze de functie en vorm die daarbij past. Ondersteun het werken met de draaidenkwijzer. Ondersteun groepjes in hun manier van werken met de draaidenkwijzer. Wijs de leerlingen erop dat ze eerst de vraag bepalen door te draaien en dat ze vervolgens het dier moeten observeren en dan hun antwoorden opschrijven. Vraag groepjes die vast zitten met welke vraag ze bezig zijn om ze zich hiervan bewust te maken. B2.3 Zoeken en werken met de draaidenkwijzer nabespreken Voer een gesprek met de kinderen over de vragen: Hoe verliep het zoeken naar een foto? en Hoe ging het werken met de draaidenkwijzer? U kunt in de bespreking aandacht besteden aan kwesties als hoe de kinderen tot hun keuze van een dier kwamen (vooraf bepaald of gewoon gekeken op de site), aan het nauwkeurig bekijken van de foto, en aan de manier van beschrijven.
Samen werken, © kidNET september 2007
22
C2 Individueel 10 minuten
Afronding C2.1 Intensief schrijven Schrijven is voor veel mensen lastig. Ook voor leerlingen op de basisschool. Wat moet je schrijven? Hoe zul je het zeggen? Met intensief schrijven (ook wel vrij schrijven genoemd) gaat het schrijven een stuk makkelijker. Intensief schrijven is bedacht door een Amerikaan die moeite had met schrijven. Hij zette zichzelf, en zijn studenten, aan het schrijven door de volgende stappen te doorlopen: concentreren, aan één stuk door (associatief) schrijven zonder nadenken, teruglezen en verbeteren, overlezen, opnieuw concentreren en herschrijven/redigeren. In deze lessenserie gebruiken we alleen de eerste twee onderdelen. Intensief schrijven is door zijn vrije vorm - wat je schrijft is vrij, hoe je het schrijft is vrij, spelling en zinsbouw spelen even geen rol - heel geschikt om leerlingen te laten reflecteren. Op deze manier denken de kinderen nog een keer heel goed na over een activiteit of les. Tijdens de opdracht Intensief schrijven reflecteren de leerlingen op de afgelopen les. Ze kunnen denken aan wat ze gedaan en geleerd hebben, hun meningen over de les, het samenwerken, internetgebruik, kidNET, de draaidenkwijzer, enzovoorts). Intensief schrijven bestaat uit een paar minuten stil nadenken en dan in één ruk door schrijven. Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1. Geef elke leerling een leeg blaadje waarop ze hun naam noteren. Ze moeten ook een pen gereed hebben Stap 2. Laat ze 3 minuten stil nadenken over de les Stap 3. Geef opdracht om 5 minuten onafgebroken te schrijven. Stap 4. Geef een halve minuut van tevoren aan wanneer het einde nadert, zodat ze tot een redelijk afgerond geheel kunnen komen.
Tip
Tip
Schrijf door. Stimuleer de leerlingen tijdens het intensief schrijven op te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze op willen schrijven, niet terug te lezen, te verbeteren of te overleggen. Na de schrijfopdracht. U kunt de schrijfsels van deze les verzamelen en voor uw eigen reflectie gebruiken. Daarnaast zijn er talloze mogelijkheden met de leerlingen: - schrijfsels in een stelles verder uitschrijven in individuele verslagen - schrijfsels per groepje voorlezen en tot één verslag maken - schrijfsels klassikaal bespreken op een aantal aspecten - schrijfsels uitwisselen tussen leerlingen individueel en daarna nabespreken - enkele schrijfsels laten uitwerken voor de schoolkrant
Samen werken, © kidNET september 2007
23
Werkblad 2.1 Ik maak een draaidenkwijzer Onderkant:
Bovenkant:
Wie ben ik?
Samen werken, © kidNET september 2007
24
Leerkrachtenblad 2.1 Zo maak je een draaidenkwijzer -
-
Geef elke leerling ‘Werkblad 2.1 Ik maak een draaidenkwijzer’. U kunt Werkblad 2.1 op gekleurde (maar wel stevige) vellen kopiëren. De leerlingen kunnen met elkaar een onder- of bovenkant ruilen, zodat hun wijzer uit twee kleuren bestaat. Laat ze de twee rondes uitknippen.
Onderkant: Laat ze in elk kwart tegen de buitenste rand aan telkens één van de vier denkvragen schrijven. Ze moeten dit in de goede volgorde - kloksgewijs - doen zodat straks de juiste vragen achter elkaar verschijnen. Dus eerst vraag 1, dan vraag 2 in het volgende (rechter) kwart enzovoorts. De vragen zijn: 1. Wat moet ik kunnen? 2. Wat heb ik zelf? 3. Wat heb ik nodig in mijn omgeving? 4. Wie heb ik nodig in mijn omgeving? Bovenkant: Laat de leerlingen een segment uitknippen (zie stippellijnen) -
Laat de leerlingen in het midden van beide rondjes een klein gaatje maken waar een splitpen doorheen kan.
De splitpen erdoorheen en draaien maar!
Samen werken, © kidNET september 2007
25
L3
Bezige bij en vlijtige mier
Vanaf nu gaan de lessen vooral over bijen of mieren. De les begint met een klassikale constructie van een woordweb over een insect. Een insect ‘ontwerpen’ noemen we dit. Daarna moet elk groepje zelf een ontwerp van een bij of mier maken. Elk groepje maakt een gedetailleerde beschrijving van het dier door antwoorden te geven op de denkvragen over Vorm – Functie – Omgeving. Wanneer de kinderen het antwoord op een vraag niet weten kunnen ze dat zoeken op Internet. De kinderen schrijven altijd eerst individueel hun eigen vragen op. Ze gebruiken daarvoor het V-VA-A Internetblad. Daarna kiest de groep voor welke vragen ze op zoek gaan naar informatie op Internet (kidNET). In onderstaand plaatje heeft een groep een bij getekend en bij verschillende onderdelen aangegeven wat de bij moet kunnen (Functies) en zelf heeft (Vormen).
Een fragment uit een ontwerp van een mier.
In het afrondende klassegesprek worden de belangrijkste uitkomsten vergeleken voor mieren, bijen en mensen. De leerlingen beginnen nu ook aan een scenario voor het toneelstuk over een bijen- of mierenvolk. Ze werken vanaf deze les steeds verder aan hun scenario. De lessenserie sluit af in les 6 met deze toneelstukjes. [Als u geen toneelstukjes wilt, vervalt dit scenarioschrijven. In de afsluitende les 6 geven alle groepjes dan een presentatie.]
Samen werken, © kidNET september 2007
26
Les 3
Doelen Insecten typeren
Centrale vragen Wat heb ik zelf?
Oriënteren op Wat moet ik kunnen? bij/mier Wat heb ik zelf? Wat heb ik nodig in mijn omgeving? Wie heb ik nodig in mijn omgeving?
Inhoud Uiterlijke kenmerken van insecten Vormen – Functies – Omgeving
Wat eet een bij/mier?
Bij: nectar/stuifmeel uit bloemen Mier: eet honingdauw van bladluizen
Wie plant zich voort?
Bij/mier: alleen de koningin
Specifieke lesdoelen • De leerlingen leren algemene kenmerken van insecten kennen • De leerlingen ontwerpen een bij of mier • De leerlingen gebruiken de denkvragen van de draaidenkwijzer • De leerlingen gebruiken Internet om antwoorden te vinden op eigen vragen Materiaal voor de leerling • Groepsmappen & draaidenkwijzers • Schrijf- en tekenmateriaal • Grote vellen wit papier • Computers met Internet en/of cd-rom • V-VA-A Internetbladen voor alle leerlingen Materiaal voor de leerkracht • Leerkrachtenblad 3.1 Kenmerken van een insect • Leerkrachtenblad 3.2 De mier • Leerkrachtenblad 3.3 De bij • Klassikale, grote draaidenkwijzer Lesplan A3 Introductie (25 minuten) In een kringgesprek wordt het onderwerp van deze les – de bij en de mier – verkend. U demonstreert dit keer het gebruik van de draaidenkwijzer om vragen te stellen over bij of mier. Het V-VA-A-Internetblad wordt geïntroduceerd. B3 Leskern (60 minuten) De kinderen werken in groepjes aan een woordweb van bij of mier. Met de draaidenkwijzer typeren ze het dier op Vormen-Functies-Omgeving. Zo ontstaan vaak vragen waarop de kinderen het antwoord niet weten. De leerlingen schrijven eerst hun eigen, individuele vragen op het VVA-A Internetblad. Elke groep beslist daarna voor welke vragen het antwoord op Internet zal worden opgezocht. Klassikaal wordt een vergelijking gemaakt tussen bij, mier en mens. C3 Afronding (25 minuten) De lesafsluiting begint met ‘intensief schrijven’. De leerlingen verwerken daarna bevindingen uit de les in een scenario voor een toneelstukje. [Als u geen toneelstukje wilt, vervalt dit scenarioschrijven. Les 6 eindigt dan met een presentatie.]
Samen werken, © kidNET september 2007
27
A3
Introductie Voorbereiding Benodigd materiaal • Groepsmappen & draaidenkwijzers • Schrijf- en tekenmateriaal • Grote vellen wit papier • Computers met Internet en/of cd-rom • V-VA-A Internetbladen voor alle leerlingen • • • •
Leerkrachtenblad 3.1 Kenmerken van een insect Leerkrachtenblad 3.2 De mier Leerkrachtenblad 3.3 De bij Klassikale draaidenkwijzer
De les zelf Klassikaal 15 minuten
A3.1 Kenmerken van een insect in een woordweb zetten De les begint met een kringgesprek. U schrijft het woord ‘Insect’ op het bord en stelt de vraag: Wanneer wordt een dier een insect genoemd? U verzamelt de antwoorden - die allemaal moeten gaan over uiterlijke kenmerken (Vormen) in een woordweb op het bord (zie leerkrachtenblad 2).
Klassikaal 5 minuten
A3.2 Introductie van de ontwerpopdracht U vertelt de leerlingen dat ze in hun groepje een woordweb voor een bij of mier moeten maken. U pakt de grote draaidenkwijzer en draait de wijzer (of laat een leerling dit doen) naar de vraag ‘Wie ben ik?’. Leg uit dat de ‘ik’ een bij of mier is. Draai dan naar de vraag ‘Wat moet ik kunnen?’ Laat de leerlingen deze vraag kort beantwoorden, zodat iedereen zich een idee vormt over hoe de vragen werken. Daarna vervolgt u met de andere vragen die u ook weer bespreekt. Benadruk systematisch en uitputtend gebruik van de vragen van de draaidenkwijzer. Laat de kinderen bijvoorbeeld pas verder gaan met een volgende vraag als ze geen nieuwe antwoorden (of gerelateerde vragen) meer kunnen bedenken.
Klassikaal 5 minuten
A3.3 Introductie van het V-VA-A Internetblad U vertelt de leerlingen dat ze tijdens de opdracht soms vragen bedenken waarvan ze het antwoord niet weten. Die vragen en de voorlopige antwoorden moeten ze op hun eigen V-VA-A Internetblad opschrijven. Een voorlopig antwoord is ‘het antwoord waar je aan denkt’. Het maakt niet uit of dit klopt of niet. Het is belangrijk dat ze alvast nadenken over het mogelijke antwoord. De antwoorden zoeken ze weer op in de kidNET-portaalsite.
Samen werken, © kidNET september 2007
28
B3 Groepswerk 40 minuten
Leskern B3.1 Een woordweb van een bij of mier maken Groepjes kiezen zelf of ze een bij of mier willen ontwerpen. Elk groepje krijgt een groot vel. Midden op dit vel tekenen de leerlingen een ovaal. Met de denkvragen brengen de leerlingen in kaart wat een mier of bij moet kunnen, en daarvoor zelf en in de omgeving nodig heeft. De antwoorden op deze vragen worden getekend en geschreven in, aan en bij de ovaal. Deze ovaal wordt zo langzaam een mier of bij met eigenschappen en behoeften. U begeleidt de groepjes tijdens het groepswerk in hun gebruik van de denkvragen door ze te stimuleren naar de vraag te draaien die ze gaan beantwoorden (systematisch gebruik) en pas op te houden als ze geen nieuwe zaken meer kunnen bedenken (herhalend gebruik). Denk daarbij ook aan het 4-Stappenplan: Stap 1 – Help bij het formuleren van hun probleem of (denk)vraag Stap 2 – Herinner aan de denkvraag of denkvragen Stap 3 – Stel stimulerende inhoudelijke vragen Stap 4 – Reik kennis aan (feiten, achtergrondinformatie, en dergelijke) Op verschillende momenten tijdens het ontwerpen gaan groepjes met hun VVA-A-Internetblad naar Internet. Terug in de klas bespreekt het groepje het antwoord dat gevonden is. Dit antwoord wordt in het ontwerp verwerkt.
Tip
Tip
Liever NIET teveel printen van informatie. Het is belangrijk dat de kinderen de antwoorden die ze vinden op Internet in hun eigen woorden opschrijven op het V-VA-A Internetblad. Dus liever niet teveel informatie van Internet laten printen. Voor plaatjes geldt een uitzondering.
Vormen en Functies ontdekken. Om Vormen te ontdekken moet je vooral goed kijken. Je kunt ze zien (ook van binnen). Vormen zijn eigenlijk benodigdheden. Dingen die je nodig hebt om iets te kunnen doen: ‘Wat heb ik zelf?’ en ‘Wat heb je als mens?’ Functies ontdekken is lastiger. Je kunt functies namelijk niet zien, je moet ze zelf bedenken of ontdekken. Functies kun je goed vertalen als bezigheden. Goede hulpvragen zijn ‘Wat doet het dier?’ en ‘Wat doe je als mens?’ Belangrijke functies zijn: Ademen (denk aan zuurstof) Beschermen (denk aan beschermen tegen dieren/mensen in de omgeving, tegen klimaatomstandigheden als water of temperaturen) Bewegen (denk aan vliegen, lopen, zwemmen, …) Communiceren (denk aan geuren, dansen, geluiden) Eten (denk aan dieren of planten, bladeren, honing) Voortplanten (denk aan bevruchten, eitjes leggen)
Samen werken, © kidNET september 2007
29
Tip
Groepswerk 10 minuten
Gebruik de informatie uit de eigen groepsmap. U kunt de leerlingen erop wijzen dat ze vorige week ook al een diertje hebben bekeken met de denkvragen. Misschien hebben ze toen dingen gevonden die ze nu opnieuw kunnen gebruiken.
B3.2 Speciale aandacht vragen voor eten en voortplanten Het uitwerken van eten en voortplanten verdient, met het oog op de volgende lessen, speciale aandacht. Dus stel de vragen: Wat eten bijen en mieren precies? Hoe planten ze zich precies voort?
Extra informatie(materiaal). U kunt van tevoren boekjes uit het documentatiecentrum verzamelen over dieren, insecten, en mensen die de groepjes kunnen gebruiken bij de opdracht. Tip
Klassikaal 10 minuten
B3.3 Woordweb nabespreken. U laat een bijen- en een mierengroepje met hun woordweb naar voren komen. Klassikaal worden verschillen en overeenkomsten tussen bij en mier besproken. Hierbij kunt u ook de mens betrekken: Wat doen wij en wat hebben wij nodig? Hoe anders zijn wij? Geef in de nabespreking ook speciale aandacht aan de functies ‘eten’ en ‘voortplanten’. Wat hebben de leerlingen over voortplanten ontdekt? Diep met de leerlingen uit wat bijen en mieren precies eten en hoe ze zich precies voortplanten (eitjes leggen). [U kunt ter voorbereiding op les 4 eventueel de voortdurend eitjes leggende koningin vast noemen.] [U kunt ter voorbereiding op les 5 eventueel de relatie met bloem of bladluis als voedselbron voor bij of mier vast noemen.] Internetgebruik en V-VA-A Internetblad nabespreken. Het kan nuttig zijn in de klassikale bespreking apart aandacht te besteden aan het zoeken van informatie op Internet, en het gebruik van het V-VA-A Internetblad.
Tip
Samen werken, © kidNET september 2007
30
C3 Individueel 10 minuten
Afronding C3.1 Intensief schrijven In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op de afgelopen les. Stimuleer de leerlingen om te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze willen schrijven, niet terug te lezen, geen spelfouten verbeteren of overleggen Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1: Geef elke leerling een blaadje waarop ze hun naam noteren. Zorg ervoor dat ze ook een pen om te schrijven gereed hebben Stap 2: Geef 3 minuten volledige stilte om na te denken. Stap 3: Geef opdracht om 5 minuten onafgebroken te schrijven. Geef een halve minuut voor het einde aan dat de vijf minuten bijna om zijn.
Groepjes 15 minuten
C3.2 Scenario (1) voor een toneelstukje over een bijen- of mierenvolk U vertelt dat in de laatste les elk groepje een toneelstukje mag opvoeren over een bijen- of mierenvolk. Het toneelstukje moet gaan over ‘Een dag uit het leven van…’. De leerlingen zullen vanaf nu steeds aan het eind van elke les een stuk van het scenario schrijven en kostuums/decors bedenken. U maakt duidelijk dat in het toneelstukje alle belangrijke dingen over een bijen- of mierenvolk moeten worden verwerkt. Het vorderende scenario wordt bewaard in het mapje van het groepje. Geef elk groepje schrijfpapier. De opdracht voor deze week is dat je een scenario moet bedenken met: - een naam voor hun bijenkorf of mierennest (setting) - een plaats voor de bijenkorf of mierennest is (setting) - de attributen die nodig zijn in het decor (decorontwikkeling) - een idee hoe de bijen eruit moeten gaan zien (kostuumontwikkeling)
Tip
Tip voor kostuumontwikkeling. U kunt met de leerlingen kort bespreken hoe uitgebreid aan kostuum en decor gewerkt gaat worden. Mogelijkheden zijn: aan het begin van de toneelles maken de kinderen ‘kostuums’ van papier, gedurende enkele weken verzamelen de leerlingen thuis kostuumonderdelen en maken (bijvoorbeeld tijdens een handvaardigheidles) decorstukken. [Zie les 6 voor een foto-impressie.]
Samen werken, © kidNET september 2007
31
Leerkrachtenblad 3.1 Kenmerken van een insect
Deze onderdelen zijn opgebouwd uit segmenten
Heeft een kop, een borststuk, een achterlijf
De kop heeft monddelen
Heeft meestal vleugels
Insect Heeft een uitwendig skelet
Heeft facetogen Heeft 6 poten
Heeft voelsprieten
Groeit met “sprongen” (meestal met een metamorfose)
Elke poot heeft een dij, een scheen en een voet
Samen werken, © kidNET september 2007
32
Leerkrachtenblad 3.2 De mier
Heeft in de omgeving zuurstof nodig Heeft ruimte nodig om afval te deponeren
Heeft in de omgeving vijanden nodig Heeft daarom tracheeën
Heeft daarom een anus
Heeft daarom mierenzuur Moet kunnen ademen
Moet kunnen poepen
Moet zich kunnen verdedigen
Heeft in de omgeving partner (koningin) nodig voortplantingsorganen Moet kunnen voortplanten
Mier
Moet kunnen slapen/wonen
Moet kunnen eten
Heeft daarom pootjes/lijf om een plekje te zoeken
Heeft daarom een mond
Moet kunnen lopen
Moet kunnen proeven
Heeft daarom in de omgeving nest nodig
Heeft in de omgeving voedsel nodig, bijv. bladluizen, blaadjes, zoetigheid Heeft daarom pootjes
Heeft bodem/ grond nodig
Samen werken, © kidNET september 2007
Heeft daarom een tong
Heeft in de omgeving voedsel nodig, bijv. bladluizen
33
Leerkrachtenblad 3.3 De bij
Heeft in de omgeving vliegruimte nodig Heeft ruimte nodig in de omgeving i.v.m. het afval
Heeft in de omgeving vijanden nodig Heeft daarom vleugels
Heeft daarom een anus
Heeft daarom een angel Moet kunnen vliegen
Moet kunnen poepen
Moet zich kunnen verdedigen
Heeft in de omgeving partner (koningin) nodig Voortplantingsorganen
Moet kunnen voortplanten
Bij
Moet kunnen slapen/wonen
Moet kunnen eten
Heeft daarom pootjes om zich vast te klemmen
Heeft daarom een mond
Moet kunnen lopen
Moet kunnen proeven
Heeft daarom in de omgeving nest/korf/kast
Heeft bloemen met nectar en stuifmeel nodig Heeft daarom pootjes
Heeft in de omgeving grond nodig
Samen werken, © kidNET september 2007
Heeft daarom een tong
Heeft in de omgeving bloemen met nectar en stuifmeel nodig
34
V-VA-A Internetblad INTERNETBLAD N A A M: Mijn vraag is:
Ik denk zelf dat:
Op Internet heb ik gevonden dat:
Je kunt op de achterkant verder schrijven of tekenen.
Samen werken, © kidNET september 2007
35
L4
Aan het werk voor Hare Majesteit
De leerlingen onderzoeken hoe bijen of mieren samenwerken in een volk. De koningin concentreert zich op eieren leggen. Dat kan ze alleen als ze erbij geholpen wordt. Leerlingen gaan na wie de andere taken vervullen. Ten eerste moet de koningin bevrucht worden door een mannetje. De koningin en haar nakomelingen zullen verder moeten worden beschermd. Daarvoor moet een nest worden gebouwd door bouwvakkers. Soldaten moeten indringers verjagen. Tenslotte moeten de koningin en haar jongen ook gevoed worden. Daarvoor zijn verkenners nodig die voedselbronnen opsporen, verzamelaars die het voedsel gaan halen en werksters die voedsel aanbieden. Deze taakverdeling maakt communicatie tussen de leden van het volk nodig. In zowel bijen- als mierenvolken worden nog meer taken vervuld, maar dit zijn wel de belangrijkste. Leerlingen hebben op deze manier globaal ontworpen hoe bijen of mieren met elkaar samenwerken in een volk.
Koningin en werkster: wat moet ieder kunnen en wie hebben ze daarvoor nodig?
Samen werken, © kidNET september 2007
36
Een heel mierenvolk met soldaten (rechtsboven) en "gymmieren" links in het midden. Het leger moet immers in conditie blijven…
Samen werken, © kidNET september 2007
37
Les 4
Doelen Voortplanting centraal
Centrale vragen Welke taken moeten worden gedaan zodat de koningin zich kan voortplanten?
Inhoud Samenleven in een volk Bevruchten - mannetjes Beschermen - bouwvakkers, soldaten Voeden - verkenners, verzamelaars, werksters Communiceren - allen
Lesdoelen • De leerlingen ontwerpen een bijen- of mierenvolk (hoofdbezigheden en taakverdelingen) • De leerlingen kennen de bijzondere rol van de koningin voor de voortplanting • De leerlingen gebruiken de denkvragen uit de draaidenkwijzer • De leerlingen gebruiken Internet om antwoorden te vinden op eigen vragen • De leerlingen benoemen overeenkomsten en verschillen tussen mieren -, bijen - en mensenvolk Materiaal voor de leerling • Groepsmappen & draaidenkwijzers • Schrijf- en tekenmateriaal • Computers met Internet en/of cd-rom • V-VA-A Internetbladen Materiaal voor de leerkracht • Leerkrachtenblad 4.1 Functies en rollen in een bijen - of mierenvolk • Leerkrachtenblad 4.2 Het volk van de mierenkoningin • Leerkrachtenblad 4.3 Het volk van de bijenkoningin • Klassikale, grote draaidenkwijzer Lesinhoud A4 Introductie (15 minuten) In een kringgesprek wordt het onderwerp van deze les – het bijenvolk en het mierenvolk – verkend door te kijken naar het mensenvolk. U demonstreert de centrale denkvragen van deze les met de draaidenkwijzer. B4 Leskern (60 minuten) De kinderen werken in groepjes aan het ontwerp van een bijenvolk of mierenvolk. De leerlingen gebruiken de draaidenkwijzer en zoeken op kidNET naar antwoorden op vragen die uit hun ontwerpactiviteiten voortkomen. Klassikaal wordt een vergelijk gemaakt tussen bijen -, mieren en mensenvolk. C4 Afronding (25 minuten) Eerst weer intensief schrijven. De leerlingen gebruiken daarna de uitkomsten van de les om hun scenario voor een toneelstukje verder uit te breiden.
Samen werken, © kidNET september 2007
38
A4
Introductie Voorbereiding Benodigd materiaal • Groepsmappen & draaidenkwijzers • Schrijf- en tekenmateriaal • Computers met Internet en/of cd-rom • V-VA-A Internetbladen • • • •
Tip
Leerkrachtenblad 4.1 Functies en rollen in een bijen - of mierenvolk Leerkrachtenblad 4.2 Het volk van de mierenkoningin Leerkrachtenblad 4.3 Het volk van de bijenkoningin Klassikale, grote draaidenkwijzer
Als samenwerken (redelijk) nieuw is voor de leerlingen. Besteed eventueel vóór het groepswerk aandacht aan het samenwerken in deze les. U kunt de leerlingen uitleggen hoe ze bij de opdracht taken kunnen verdelen. Bijvoorbeeld één leerling beheert het internetblad, één leerling beheert de draaidenkwijzer, en één leerling schrijft en tekent. Herhaalde aandacht voor het V-VA-A Internetblad. Als daar na de vorige les behoefte aan is, kunt u klassikaal nog eens aandacht besteden aan het VVA-A Internetblad en de verschillende onderdelen uitleggen.
Tip
De les zelf Klassikaal 15 minuten
A4.1 Gesprek over het mensenvolk – een gezin als voorbeeld De les begint met een kringgesprek. U schrijft de woorden ‘solitair’ en ‘sociaal’ op het bord en vraagt Wie weet wat deze woorden betekenen? en Wat hebben ze met insecten te maken? Na een klassikale verkenning legt u uit dat er insecten zijn die veel alleen doen (solitaire insecten) en insecten die samen werken (sociale insecten). De bij en de mier zijn allebei sociale insecten. [De lessenserie concentreert zich op de honingbij. Veel andere bijeen zijn solitaire insecten.] U vertelt dat de leerlingen de komende lessen een compleet bijenof mierenvolk gaan ontwerpen. Klassikaal wordt het onderwerp verkend door eens goed te kijken naar een mensenvolk: Wat doen mensen en wie doet wat? Neem daarbij als uitgangspunt een zwangere moeder in een gezin (als parallel voor de koningin die alleen maar eitjes legt!). Het gezin wordt systematisch verkend met denkvragen. U haalt de grote draaidenkwijzer voor de klas en draait deze (of laat een leerling dit doen) naar de vraag ‘Wie ben ik?’ en legt uit dat de ik een zwangere moeder is. Dan wordt de wijzer gedraaid naar de vraag ‘Wat moet ik kunnen?’ en verloopt het gesprek over de vragen en antwoorden zoals in voorgaande lessen.
Samen werken, © kidNET september 2007
39
B4 Groepswerk 50 minuten
Leskern B4.1 Opdracht een bijen – of mierenvolk ontwerpen. U legt uit dat de leerlingen deze les een zwangere bijen- of mierenkoningin en haar volk gaan ontwerpen. Ze kunnen het beste beginnen met de vraag ‘Wat moet ik kunnen?’ waarbij ze moeten nagaan welke speciale dingen de koningin kan die een gewone bij of mier niet kan. Vervolgens gaan ze aan de slag met de vraag ‘Wat heb ik zelf?’ om erachter te komen of een koningin er ook anders uitziet. Daarna volgen de vragen over de omgeving van de koningin. Vooral de vraag ‘Wie heb ik nodig in mijn omgeving?’ is nu interessant omdat er nu bijenrollen in het ontwerp geplaatst worden. U begeleidt de groepjes tijdens het groepswerk door ze te stimuleren naar de vraag te draaien die ze gaan beantwoorden (systematisch gebruik) en pas op te houden als ze geen nieuwe zaken meer kunnen bedenken (herhalend gebruik). De kinderen kunnen op verschillende momenten informatie zoeken op Internet (kidNET). Ze moeten weer eerst individueel hun vragen opschrijven op het V-VA-A Internetblad. Daarna beslissen ze in de groep voor welke vragen ze informatie gaan zoeken op Internet. Terug in de klas bespreekt het groepje het gevonden antwoord en verwerkt deze in het ontwerp.
Tip
Tip
Klassikaal 10 minuten
Fantasie is belangrijk. De parallel met de mensenwereld kan veel fantasie dieren opleveren, bijvoorbeeld een videotheekbij of Internetbij. Dat zo’n dier in het echt niet bestaat, weten de leerlingen wel. Toch vervullen deze bijen in de les een belangrijke rol: ze stimuleren de beleving van leerlingen en maken leerzame vergelijkingen tussen mens en dier mogelijk. Maakt de mens bijvoorbeeld een bruidsvlucht? Informatie over zoogdieren op kidNET. Leerlingen kunnen ideeën voor hun bijen – of mierenvolk opdoen bij sites over zoogdieren (inclusief mensen). U kunt ervoor kiezen de leerlingen rechtstreeks naar deze verzameling sites te sturen. In het lesmateriaal doen we dat niet omdat we het belangrijk vinden dat leerlingen zelf dit soort vaardigheden ontwikkelen. U kunt de tip achter de hand houden wanneer leerlingen er niet uit komen. B4.2 Een klassegesprek over de overeenkomsten en verschillen. U laat een bijen- en een mierengroepje met hun ontwerp naar voren komen. Klassikaal worden verschillen en overeenkomsten besproken tussen een bijenvolk en een mierenvolk. Hierbij kunt u ook weer het mensenvolk betrekken: Wat doen wij en wie hebben wij nodig? Hoe anders zijn wij? Tijdens de nabespreking kunt u de hoofdtaak van de koningin nog eens naar voren halen: bevrucht worden en eitjes leggen. Hoe zit dat bij onze koningin? Ook kunt u de begrippen ‘solitair’ en ‘sociaal’ in herinnering brengen. Wat weten de leerlingen nu over het sociaal zijn van de bijen en mieren? Hoe zou dat bij andere insecten gaan? Vinden ze dat de bijen en mieren het goed geregeld hebben?
Samen werken, © kidNET september 2007
40
C4 Individueel 10 minuten
Afronding C4.1 Intensief schrijven In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op de afgelopen les. Stimuleer de leerlingen om te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze willen schrijven, niet terug te lezen, geen spelfouten verbeteren of overleggen Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1: Geef elke leerling een blaadje waarop ze hun naam noteren. Zorg ervoor dat ze ook een pen om te schrijven gereed hebben Stap 2: Geef 3 minuten volledige stilte om na te denken. Stap 3: Geef opdracht om 5 minuten onafgebroken te schrijven. Geef een halve minuut voor het einde aan dat de vijf minuten bijna om zijn.
Groepswerk 15 minuten
C4.2 Scenario (2) voor een toneelstukje over een bijen- of mierenvolk Tot slot werken de groepjes verder aan hun scenario. U kunt nogmaals duidelijk maken dat het toneelstukje moet gaan over ‘Een dag uit het leven van…’ en dat de belangrijkste zaken over een volk moeten worden verwerkt. De groepen moeten het vorderende scenario bewaren in hun mapje. Geef elk groepje schrijfpapier. In de opdracht voor deze week moeten de leerlingen de volgende zaken in hun scenario verwerken: - wie gaat de koningin spelen? (rolverdeling) - welke rollen spelen de andere bijen? (rolverdeling) - hoe ziet de koningin eruit? (kostuumontwikkeling) - welke attributen hebben de andere bijen nodig? - wat is de koningin vandaag aan het doen? (plotontwikkeling)
Samen werken, © kidNET september 2007
41
Leerkrachtenblad 4.1 Functies en rollen in een bijen - of mierenvolk
Voortplanten (eieren leggen)
Koningin
Beschermen
Voeden
Communicatie
Bevruchten
Communicatie Mannetjes
Nest bouwen
Indringers wegjagen
Eten zoeken
Eten verzamelen
Eten geven
Bouwvakkers
Soldaten
Verkenners
Verzamelaars
Werksters
Samen werken, © kidNET september 2007
42
Leerkrachtenblad 4.2 Het volk van de mierenkoningin
Heeft mannetjes Heeft schoonmaaksters
Heeft soldaten
Moet kunnen paren
Moet kunnen vliegen
Moet kunnen poepen
Moet zich verdedigen
Moet kunnen wonen
De mierenkoningin
Moet verzorgd worden
Heeft bouwmieren Heeft werksters
Moet eieren kunnen leggen in nest Moet gevoed worden Heeft bouwmieren Moet de larven laten verzorgen Heeft voedselmieren die op zoek gaan naar bladluizen Heeft kraamverzorgsters
Samen werken, © kidNET september 2007
43
Leerkrachtenblad 4.3 Het volk van de bijenkoningin
Heeft darren Heeft schoonmaaksters
Heeft vechtbijen
Moet kunnen paren
Moet kunnen vliegen
Moet kunnen poepen
Moet zich verdedigen
Moet kunnen wonen
De bijenkoningin
Moet verzorgd worden
Heeft werksters Heeft bouwbijen
Moet eieren kunnen leggen in nest Moet gevoed worden Heeft bouwbijen Moet de larven laten verzorgen Heeft voedselbijen Heeft kraamverzorgsters
Samen werken, © kidNET september 2007
44
V-VA-A Internetblad INTERNETBLAD N A A M: Mijn vraag is:
Ik denk zelf dat:
Op Internet heb ik gevonden dat:
Je kunt op de achterkant verder schrijven of tekenen.
Samen werken, © kidNET september 2007
45
L5
Boodschappen doen
Leerlingen richten in deze les de aandacht op de wijze waarop mieren of bijen voedsel verzamelen. De centrale vraag is ‘Hoe komen bijen of mieren aan hun eten?’ De kinderen moeten ontdekken dat er verschillende hoofdfuncties en bijpassende rollen zijn. Verwerking vindt plaats in de vorm van een getekend stripverhaal.
Stripverhaal met een gedetailleerd scenario over hoe de bij voedsel verzameld.
Voorbeeld: In de bijenstrip wordt verteld hoe de bijenverkenner voedsel vindt en dit dansend aan zijn medebijen duidelijk maakt. Als de voedselverzamelaars thuiskomen geven ze het stuifmeel aan de larven in de cellen.
Stripverhaal van de mier met speciale aandacht voor de voelsprieten.
Voorbeeld: Ook de mieren hebben boodschappen gedaan. Via voelsprieten hebben ze elkaar duidelijk gemaakt waar het eten te vinden is en door het aan elkaar door te geven komt de buit uiteindelijk thuis. In beide striptekeningen is met veel fantasie en oog voor detail verwerkt wat de leerlingen hebben geleerd over voedsel verzamelen.
Samen werken, © kidNET september 2007
46
Les 5
Doelen Eten centraal
Centrale vragen Hoe komen bijen of mieren aan hun eten?
Inhoud Samenleven met de omgeving
Hoe vinden verzamelaars bloemen/bladluizen?
Bij: geur/kleur bloemen en communicatie (bijendans) Mieren: geur, communicatie (voelsprieten) en mierenpaadje
Waarom geven bloemen /bladluizen voedsel af?
Bloemen - bestuiving Bladluizen - bescherming
Hoe helpt een bij een bloem te bestuiven?
Bloem lokt bij, bij vervoert stuifmeel naar andere bloem
Hoe kan een mier bladluizen beschermen?
In kudde bijeendrijven; wachthouden; aanvallen indien nodig; en jongen in eigen nest laten opgroeien
Lesdoelen • De leerlingen ontwerpen het voedsel verzamelen (hoofdbezigheden en taakverdelingen) • De leerlingen kennen de relatie tussen bij/mier en voedselbron als voordelig voor beide • De leerlingen gebruiken de draaidenkwijzer • De leerlingen gebruiken Internet om antwoorden te vinden op eigen vragen • De leerlingen benoemen overeenkomsten en verschillen tussen mieren -, bijen en mensenvolk Materiaal voor de leerling • Groepsmappen & draaidenkwijzers • Schrijf- en tekenmateriaal • Grote vellen wit papier • Computers met Internet en/of cd-rom • V-VA-A Internetbladen Materiaal voor de leerkracht • Klassikale, grote draaidenkwijzer Lesinhoud A5 Introductie (15 minuten) In een kringgesprek wordt het onderwerp van deze les – voedsel verzamelen – verkend. De leerkracht demonstreert daarbij de centrale denkvragen van deze les met de draaidenkwijzer. B5 Leskern (60 minuten) De kinderen werken in groepjes aan een striptekening over voedselverzameling door een bijen- of mierenvolk. De leerlingen gebruiken de draaidenkwijzer en zoeken op de kidNET-portaalsite naar antwoorden op vragen die uit hun ontwerpactiviteiten voortkomen. Klassikaal wordt een vergelijking gemaakt tussen bijen -, mieren - en mensenvolk. C5 Afronding (25 minuten) Na het ‘intensief schrijven’ werken de leerlingen hun scenario voor een toneelstukje verder uit.
Samen werken, © kidNET september 2007
47
A5
Introductie Voorbereiding Benodigd materiaal • Groepsmappen & draaidenkwijzers • Schrijf- en tekenmateriaal • Grote vellen wit papier • Computers met Internet en/of cd-rom • V-VA-A Internetbladen •
Klassikale, grote draaidenkwijzer
De les zelf Klassikaal 15 minuten
A5.1 Gesprek over het voedsel van bijen en mieren De les begint met een kringgesprek. U herhaalt dat bijen en mieren sociale insecten zijn. De leerlingen beantwoorden (nogmaals) de vraag: Wat eten bijen en mieren? De kinderen moeten ontdekken dat er verschillende hoofdfuncties en bijpassende rollen zijn. Verkenners zullen bijvoorbeeld de voedselbron moeten kunnen vinden (bloemen, bladluizen). U vertelt dat de bijen en mieren vandaag trek hebben in iets heel speciaals: de bijen in nectar van bloemen en de mieren in overheerlijke honingdauw van de bladluis. U legt uit dat de bijen de bloemen niet opeten en de mieren de bladluizen niet. Ze werken samen: de bloemen met de bijen, de bladluizen met de mieren. Bespreek de vraag Waarom ‘helpen’ bloemen en bladluizen? Leerlingen ontdekken dat bloemen en bladluizen ook voordeel van de samenlevingsvorm hebben (bestuiving/bescherming). U kunt deze samenwerkingsrelatie verder verkennen door een vergelijking te maken met de mens die koeien houdt voor melk, of kippen voor eieren. U haalt de grote draaidenkwijzer voor de klas en draait de wijzer (of laat een leerling dit doen) naar de vraag ‘Wie ben ik?’ en legt uit dat de ik een mens is. Dan wordt de wijzer gedraaid naar de vraag ‘Wat moet ik kunnen (om van koeien of kippen voedsel te krijgen)?’ Daarna verloopt het gesprek over de vragen en antwoorden zoals in voorgaande lessen. U kunt ook wijzen op het belang dat koeien en kippen hebben bij de samenwerking.
Samen werken, © kidNET september 2007
48
B5 Groepswerk 45 minuten
Leskern B5.1 Opdracht: Een striptekening maken U legt uit dat elk groepje een striptekening gaat maken over hoe bijen en mieren met bloemen en bladluizen samenwerken. De volgende activiteiten moeten worden uitgewerkt in het stripverhaal: (1) voedsel zoeken, (2) voedsel vinden, (3) voedsel naar het nest brengen, en (4) het voordeel van de samenwerking voor de bloem of bladluis. Net zoals in de voorgaande les kunnen de kinderen informatie zoeken op Internet (de kidNET-portaalsite). Geef elk groepje krijgt een groot (wit of gekleurd) vel en enkele halve A4-tjes. Het groepje bedenkt hun verhaal en verdeelt dit in stukken, zodat iedereen een deel kan tekenen. De losse stukken worden uiteindelijk op het grote vel in de juiste volgorde geplakt. Stimuleer gebruik van de denkvragen. Zonder deze vragen kunnen de kinderen ook een stripverhaal schrijven, maar ze ontdekken dan misschien niet hoe voedsel verkenners en voedsel verzamelaars communiceren en samenwerken. Waar nodig stimuleert u de leerlingen inhoudelijk verder te denken over nieuwe functies (communiceren, vervoeren, voedselvoorraad bewaken), nieuwe rollen (beschermers, vervoerders) en het voordeel voor bloem en bladluis (bestuiving/bescherming).
Tip
Tip
Klassikaal 15 minuten
Voedselrelaties in kidNET. Op kidNET staat informatie over de samenwerking tussen bij of mier en hun voedselbron die de kinderen misschien niet opmerken. Informatie over de relatie tussen bladluis en mier is te vinden in ‘het leven van mieren’ en ‘bladluis en mier’. Informatie over de relatie tussen bij en bloem is te vinden in ‘het leven van bijen’, ‘bijen op bloemen’, ‘drachtplanten’, en ‘over bestuiving’. U kunt deze tip achter de hand houden wanneer een groepje leerlingen geen informatie lijkt te kunnen vinden.. Samenwerken in de stripverhaalopdracht. Besteed eventueel vooraf aan het groepswerk aandacht aan het samenwerken in deze les. Deze les biedt een goede oefening in het samenwerken: er zal eerst een verhaallijn moeten worden afgesproken om tot een goede taakverdeling te kunnen komen. Om vervolgens alles getekend te krijgen moeten de taken goed verdeeld worden. B5.2 Stripverhalen nabespreken. U laat een of meer bijen- en mierengroepjes met hun stripverhaal naar voren komen. Klassikaal worden verschillen en overeenkomsten tussen bijen en mieren besproken. Hierbij wordt ook weer de mens betrokken. Tijdens de nabespreking kunt u expliciet aandacht besteden aan de vragen: - Hoe communiceren bijen (bijendans) en mieren (mierenpaadje) - Wat eten bijen (nectar) en mieren (honingdauw) - Wat heeft bloem (bestuiving) en bladluis (bescherming) aan de relatie - Hoe vervoeren bijen (aan de poten) en mieren (dragen) hun voedsel - Wat is het verschil tussen nectar, stuifmeel en honingdauw
Samen werken, © kidNET september 2007
49
C5 Individueel 10 minuten
Afronding C5.1 Intensief schrijven In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op de afgelopen les. Stimuleer de leerlingen om te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze willen schrijven, niet terug te lezen, geen spelfouten verbeteren of overleggen Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1: Geef elke leerling een blaadje waarop ze hun naam noteren. Zorg ervoor dat ze ook een pen om te schrijven gereed hebben Stap 2: Geef 3 minuten volledige stilte om na te denken. Stap 3: Geef opdracht om 5 minuten onafgebroken te schrijven. Geef een halve minuut voor het einde aan dat de vijf minuten bijna om zijn.
Groepswerk 15 minuten
C5.2 Scenario (3) voor een toneelstukje over een bijen- of mierenvolk De groepjes maken hun scenario af. U maakt nog even duidelijk dat in het toneelstukje de belangrijkste zaken over voedselverzameling moeten worden verwerkt. Geef elk groepje schrijfpapier. In de opdracht voor deze week verwerken de leerlingen de volgende zaken in hun scenario: - Wie gaat bladluis of bloem spelen? (rolverdeling) - Welke andere rollen moeten in het scenario verwerkt worden? (rolverdeling) - Hoe ziet bladluis of bloem eruit? (kostuumontwikkeling) - Hoe gaat het eten verzamelen in zijn werk die dag? (plotontwikkeling) - Wat vinden bloem en bladluis ervan?
Samen werken, © kidNET september 2007
50
V-VA-A Internetblad INTERNETBLAD N A A M: Mijn vraag is:
Ik denk zelf dat:
Op Internet heb ik gevonden dat:
Je kunt op de achterkant verder schrijven of tekenen.
Samen werken, © kidNET september 2007
51
L6
Bijen en mieren stelen de show
Leerlingen hebben nu ontworpen hoe bijen of mieren met elkaar en met bloemen of bladluizen samenwerken. Vanaf les 3 hebben ze hun bevindingen en waarderingen wekelijks verwerkt in een scenario voor een toneelstuk. In deze les wordt de laatste hand gelegd aan deze toneelstukjes en worden ze opgevoerd.
Voorbeeld: Op de St. Paulusschool schreven de leerlingen een toneelstuk met een heleboel koninginnen. De mieren- en bijenkoninginnen zijn voor beraad bijeen. De meeste koninginnen hebben de bruidsvlucht al achter de rug: hun vleugels zijn eraf. Linksvoor zit nog een koningin in volle uitrusting. En…staat daar nu ook een koning?
Voorbeeld: Deze koningin heeft zojuist eitjes gelegd. Achter de tafel houdt zich de toneellarve schuil. De darren staan toe te kijken, hun werk zit er immers op …
Samen werken, © kidNET september 2007
52
Les 6
Doelen Presentatie van de ontwerpen
Centrale vragen
Inhoud
Lesdoelen • De leerlingen presenteren hun kennis over bij en mier in een toneelstuk • De leerlingen vergelijken een dag uit het leven van mier bij en mens • De leerlingen beschrijven hun ervaringen en gevoelens over de lessenserie Materiaal voor de leerlingen • Groepsmappen & draaidenkwijzers • Schrijf- en tekenmateriaal • Papier om ‘kostuums’ van te maken • Eventueel toneelmateriaal, verkleedkist Lesinhoud A6 Introductie (30 minuten) De groepjes leggen de laatste hand aan hun toneelstukje (of bereiden een presentatie voor) B6 Leskern (75 minuten) Elk groepje voert een toneelstukje op. Elk toneelstukje wordt kort nabesproken. C6 Afronding (10 minuten) De lessenserie wordt afgerond met een oefening ‘intensief schrijven’.
Samen werken, © kidNET september 2007
53
A6
Introductie Voorbereiding Benodigd materiaal • Groepsmappen & draaidenkwijzers • Schrijf- en tekenmateriaal • Papier om ‘kostuums’ van te maken • Eventueel toneelmateriaal, verkleedkist
De les zelf Groepswerk 30 minuten
A 6.1 Afronden van het scenario Ieder groepje krijgt de tijd om de laatste voorbereidingen voor het toneelstukje af te ronden. U spreekt af hoe lang elk groepje nog kan werken en waar ze kunnen oefenen. Papier kan gebruikt worden voor het maken van ‘kostuums’ of storyboards. In deze les heeft Internet niet direct een rol. Het is mogelijk dat leerlingen aangeven tijdens de voorbereiding nog iets op te willen zoeken. Maak hierover met de leerlingen afspraken.
Tip
Uitbreiding naar handvaardigheidles? Het werken aan kostuums en decorstukken kan misschien (gedeeltelijk) plaatsvinden tijdens een handvaardigheidles.
Alternatief – Voorbereiden van een presentatie voor als er geen scenario’s of toneelstukjes zijn Klassikaal spreekt u af hoe lang de leerlingen hun presentatie kunnen voorbereiden. Raad de groepjes aan een specifiek onderwerp te kiezen voor hun presentatie en er vooral hun eigen ervaringen in vertellen. Ze kunnen foto’s of hun ontwerpen laten zien of voorlezen. Onderwerpen die tijdens de presentaties aan de orde kunnen komen: - het onderwerp insecten - het leukste van bijen en mieren / hun ontwerp van een volk - internetgebruik en de kidNET-portaalsite - samenwerken - de draaidenkwijzer - een vergelijking met mensen of andere dieren
Samen werken, © kidNET september 2007
54
B6 Klassikaal 75 minuten
Leskern B1.1 Toneelstukje of presentatie Elk groepje presenteert. Na elke presentatie wordt kort nabesproken wat de leerlingen ervan vonden, wat ze is opgevallen, en of ze belangrijke onderdelen hebben gemist.
Samen werken, © kidNET september 2007
55
C6 Individueel 10 minuten
Afronding C6.1 Intensief schrijven In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op de afgelopen les. Stimuleer de leerlingen om te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze willen schrijven, niet terug te lezen, geen spelfouten verbeteren of overleggen Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1: Geef elke leerling een blaadje waarop ze hun naam noteren. Zorg ervoor dat ze ook een pen om te schrijven gereed hebben Stap 2: Geef 3 minuten volledige stilte om na te denken. Stap 3: Geef opdracht om 5 minuten onafgebroken te schrijven. Geef een halve minuut voor het einde aan dat de vijf minuten bijna om zijn.
Tip
Na de schrijfopdracht. U kunt de schrijfsels van deze en alle voorgaande lessen verzamelen en voor uw eigen reflectie op de lessenserie gebruiken. Daarnaast zijn er talloze mogelijkheden met de leerlingen: - schrijfsels in een stelles verder uitschrijven in individuele verslagen - schrijfsels per groepje voorlezen en tot één verslag maken - schrijfsels klassikaal bespreken op een aantal aspecten - schrijfsels uitwisselen tussen leerlingen individueel en daarna nabespreken - enkele schrijfsels laten uitwerken voor de schoolkrant
Samen werken, © kidNET september 2007
56
Bijlage De Startpagina van kidNET is de thuisbasis.
Samen werken, © kidNET september 2007
57
Onder Uitleg staat kort beschreven hoe de kinderen hun weg kunnen vinden in kidNET.
Samen werken, © kidNET september 2007
58
Samen werken, © kidNET september 2007
59
De Sitemap toont alle namen in een zoekpad. Per gebied zijn verschillende kleurcodes gebruikt. Van links naar rechts neemt de diepte van de kleur toe om aan te geven dat het zoekgebied steeds kleiner wordt. Tussenstappen tonen deelverzamelingen van sites. Helemaal aan het eind (rechts) van een zoekpad staat de titel van een site.
Samen werken, © kidNET september 2007
60
Samen werken, © kidNET september 2007
61
Een Zoekfunctie is in kidNET nog niet beschikbaar
Samen werken, © kidNET september 2007
62
Kinderen kunnen kidNET ook stapsgewijs, laagje na laagje, worden doorlopen. Onderstaande plaatjes geven weer wat de kinderen zien als ze een eenvoudig zoekpad door de site volgen. Stap 0: De thuisbasis
Stap 1: Selecteer Insecten
Samen werken, © kidNET september 2007
63
Stap 2: Selecteer Algemeen
Samen werken, © kidNET september 2007
64
Stap 3: Selecteer Fotogalerij
Samen werken, © kidNET september 2007
65
Stap 4: Selecteer Insecten fotosite
Samen werken, © kidNET september 2007
66