Samen werken Lessenserie natuuronderwijs voor groep 7 & 8 van de basisschool met als kernpunten:
ontwerpend leren & e-mailgebruik
Jan Zwiers Fred Janssen Bregje de Vries Met medewerking van de basisscholen St. Paulus uit Giesbeek, De Schilderspoort uit Zevenaar, De Wendakker uit Oldenzaal en Het Galjoen uit Wierden © kidNET september 2002
Samen werken, © kidNET september 2002
2
Inhoudsopgave Inleiding…………………………………. Het lesschema in een notendop ………….. Overzicht van de lessen …………………..
5 6 7
Alle lessen L1 Klein maar dapper! …………………… L2 Draaien, denken, doen! …………….…. L3 Bezige bij en vlijtige mier …………….. L4 Aan het werk voor Hare Majesteit! …… L5 Boodschappen doen! …………………. L6 Bijen en mieren stelen de show! ……….
10 19 28 38 49 57
Werkbladen Mijn insectencirkel ………………………. Een diertje bekijken! …………………….. Ik maak een draaidenkwijzer …………….
16 17 25
Leerkrachtenbladen Zo maak je een draaidenkwijzer …………. Kenmerken van een insect ………………. De mier …………………………………. De bij …………………………………… Het volk van de mierenkoningin ………… Het volk van de bijenkoningin ……………
26 34 35 36 46 47
Achtergrondinformatie Natuuronderwijs ………………………………….. Ontwerpend leren en de rol van de leerkracht ……. E-mail in de les …………………………………… E-mailblad (ook na elk C-deel van een les) ………..
Samen werken, © kidNET september 2002
63 66 74 80
3
Samen werken, © kidNET september 2002
4
Inleiding Het kidNET project richt zich op de didaktiek van ontwerpend leren in natuuronderwijs en techniek en de integratie van ICT-gebruik daarin. De lessenserie “Samen Werken” is ontwikkeld door kidNET medewerkers van de Universiteit Twente, Universiteit Utrecht, Universiteit Leiden, de lerarenopleidingen primair onderwijs Hogeschool Iselinge, de SLO en leerkrachten van de basisscholen het St. Paulus uit Giesbeek, De Schilderspoort uit Zevenaar, De Wendakker uit Oldenzaal en het Galjoen uit Wierden. De lessenserie sluit aan bij de kidNET lessenserie voor techniek waarin leerlingen een apparaat ontwerpen waarmee de leefgemeenschap van de vis (een sloot of vijver) kan worden schoongemaakt, maar kan onafhankelijk daarvan worden uitgevoerd. Doelgroep
leerlingen van groep 7 - 8
Vak/vormingsgebied natuuronderwijs Domein
zelf ontwerpen en maken (tekenen) van een bijen- of mierenvolk
Werkvormen
klassikaal, kleine groepen (3 tot 4 leerlingen), individueel
Bijzonderheid
gebruik van e-mail
Aantal lessen / Totale projecttijd
6 lessen van elk ongeveer 2 uur 7 dagdelen (incl. voorbereiding) verspreid over 6 weken
Benodigdheden
Voor het ontwerpen: • ontwerpmaterialen: grote vellen papier, (kleur-)potloden • teken- en knutselmaterialen zoals gekleurd papier, lijm • voor elk groepje een mapje om de voortgang in te verzamelen • evt. extra bronnen (documentatieboekjes, Internet, cd-roms) Voor het e-mailen: • tenminste één computer met Internetaansluiting • voor elk groepje een mapje om geschreven en verzonden e-mails in te bewaren • printer, evt. diskettes
Kerndoelen
De lessen dragen bij tot het realiseren van de leergebiedspecifieke kerndoelen. Daarnaast is aandacht voor leergebiedoverstijgende kerndoelen als werkhouding en nieuwe media. (zie Achtergrond Natuuronderwijs)
Voorbereiding
Achtergrondinformatie Er is achtergrondinformatie aanwezig over natuuronderwijs, ontwerpend leren en e-mail in de les. De achtergrondinformatie is ook verkort weergegeven. Lesmateriaal Een lesoverzicht geeft inzicht in opbouw en inhouden van de lessen. Vervolgens vindt u de 6 lessen met leerling- en leerkrachtbladen.
Succes en veel plezier!
Samen werken, © kidNET september 2002
5
Het lesschema in een notendop Week 1
Les
Lesonderdelen
L1 Klein maar dapper!
A1 E-mail ontvangen
E-mailen
B1 Ontwerpen C1 E-mail schrijven 2
L2 Draaien, denken, doen!
A2 E-mail ontvangen
Sturen Ophalen
B2 Ontwepen Sturen
C2 E-mail schrijven 3
L3 Bezige bij en vlijtige mier
A3 E-mail ontvangen
Ophalen
B3 Ontwerpen C3 E-mail schrijven 4
L4 Aan het werk voor Hare Majesteit!
A4 E-mail ontvangen
Sturen Ophalen
B4 Ontwerpen C4 E-mail schrijven 5
L5 Boodschappen doen!
A5 E-mail ontvangen
Sturen Ophalen
B5 Ontwerpen C5 E-mail schrijven 6
L6 Bijen en mieren stelen de show!
A6 E-mail ontvangen B6 Ontwerpen
Sturen Ophalen
Sturen
C6 E-mail schrijven Ophalen
Samen werken, © kidNET september 2002
6
Overzicht van de lessen Introductie Leerlingen verwonderen zich zelden over kleine dieren, zoals insecten en wormen. Als ze al oog hebben voor kleine dieren vinden ze deze vaak vies of eng en zelden boeiend. Met deze lessenserie willen we enkele bijzonderheden van kleine dieren onder de aandacht brengen en hiermee de waardering voor deze 'kleine giganten' proberen te vergroten. We hebben gekozen voor het thema 'Samenwerken'. Bij sociale insecten als bijen en mieren treffen we twee bijzondere vormen van samenwerken aan: ze werken samen met elkaar in een volk en met andere planten en dieren. In deze lessenserie onderzoeken leerlingen beide samenwerkingsvormen door een bijenof mierenvolk te ontwerpen. In fig. 1 geven we een overzicht van de probleemstructuur. We zullen dit per les toelichten. Les 1
Problemen Ervaringen met en waardering voor insecten verhelderen
Oplossingen Diertjes verzamelen en observeren.
Heuristiekvraag n.v.t.
Een draaidenkwijzer maken en leren gebruiken.
Wat moet ik kunnen? Wat heb ik daarvoor zelf? Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
Wat weet ik en vind ik van insecten? 2
Leren werken met de denkvragen
3
Orientatie op bij/mier Wat moet een bij/mier kunnen?
4
Wat eet een bij/mier?
Bij: eet nektar/stuifmeel uit bloemen Mier: eet honingdauw van bladluizen
Wie plant zich voort?
Bij/mier: alleen de koningin
Voortplanting centraal
samenleven met elkaar (zie fig.2) - bevruchten: mannetjes - beschermen: bouwvakkers, soldaten - voeden: verkenners, verzamelaars, werksters - communiceren: allen
Wat moet ik kunnen? Wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
samenleven met andere soorten Bij: geur/kleur bloemen en communicatie (bijendans)
Wat moet ik kunnen? Wat heb ik daarvoor zelf? Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
Welke taken moeten worden gedaan zodat de koningin zich kan voortplanten?
5
O.a. eten en voortplanten
Wat moet ik kunnen? Wat heb ik daarvoor zelf? Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
Eten centraal Hoe vinden de verzamelaars bloemen/bladluizen?
Samen werken, © kidNET september 2002
7
Mieren: geur, communicatie en mierenpaadje
6
Voedsel is kostbaar. Waarom zouden bloemen/bladluizen dit afgeven?
Bloemen -> bestuiving Bladluizen -> bescherming
Hoe kan een bij een bloem helpen te bestuiven?
Bloem lokt bij, bij vervoert stuifmeel naar andere bloem
Hoe kan een mier bladluizen beschermen?
In kudde bijeendrijven; wacht- houden; aanvallen indien nodig; en jongen in eigen nest laten opgroeien
Wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
Presentatie van de ontwerpen
Figuur 1: Een overzicht van de lessen
Toelichting op de lessen Les 1 De leerlingen verhelderen hun ervaringen met en waarderingen voor kleine dieren en delen die met elkaar in een observatie van een echt dier. Les 2 De leerlingen leren systematisch werken met de denkvragen. Ze maken een draaidenkwijzer waarmee ze in de volgende lessen hun denken kunnen structureren: draaien naar de vraag die je hebt. Denken is doen geworden. Ze oefenen met de draaidenkwijzer in een observatie-opdracht. In deze les komen nog verschillende soorten kleine dieren aan bod, in de vervolglessen zoomen we in op mieren en bijen. Les 3 Vanaf deze les werkt elk groepje aan bijen of mieren. De leerlingen oriënteren zich op de levenswijze van bijen en mieren door na te gaan hoe de hoofdfuncties, eten en voortplanten, bij hen worden vervuld. Bijen leven van nektar en stuifmeel. Mieren hebben een uitgebreider dieet. We focuseren hier echter op honingdauw, waarvoor ze bladluizen ‘melken’. Wanneer leerlingen ontdekken wat bijen en mieren eten, zullen ze zich realiseren dat ze moeten samenwerken met elkaar én met andere soorten (resp. bloemen, bladluizen). In les 5 verkennen leerlingen deze samenwerkingsvorm tussen soorten. Wanneer leerlingen nagaan hoe mieren en bijen zich voortplanten komen ze er achter dat alleen de koningin zich voortplant. Het is de taak van de andere dieren uit het volk om de koningin hierbij te helpen. In les 4 gaan leerlingen na hoe dit gebeurt. Les 4 De leerlingen onderzoeken hoe bijen/mieren samenwerken in een volk. De koningin is alleen maar bezig met eieren leggen. Leerlingen gaan na wie de andere taken vervullen (figuur 2). Ten eerste zal de koningin moeten worden bevrucht door een mannetje. De koningin en haar nakomelingen zullen verder moeten worden beschermd. Daarvoor zal een nest moeten worden gebouwd door bouwvakkers en zullen soldaten indringers moeten verjagen. Tenslotte zal de
Samen werken, © kidNET september 2002
8
koningin en haar jongen ook moeten worden gevoed. Daarvoor zijn verkenners nodig die voedselbronnen opsporen, verzamelaars die het voedsel gaan halen en werksters die voedsel aanbieden. Deze taakverdeling maakt communicatie tussen de leden van het volk nodig.
Voortplanten (eieren leggen)
Koningin
Beschermen
Voeden
Communicatie
Bevruchten
Communicatie Mannetjes
Nest bouwen
Indringers wegjagen
Eten zoeken
Eten verzamelen
Eten geven
Bouwvakkers
Soldaten
Verkenners
Verzamelaars
Werksters
Figuur 2: Samenleven met elkaar In zowel bijen- als mierenvolken worden nog meer taken vervuld, maar dit zijn wel de belangrijkste. Leerlingen hebben op deze manier globaal ontworpen hoe bijen/mieren met elkaar samenwerken in een volk. Les 5 Leerlingen richten in deze les de aandacht op de wijze waarop mier/bij samenleven met andere soorten. Het centrale probleem in deze les is 'hoe komen bijen/mieren aan hun eten?'. Ze zullen hiervoor verschillende activiteiten moeten ondernemen. Verzamelaars zullen bijvoorbeeld de voedselbron moeten kunnen vinden (resp. bloemen, bladluizen). Daarnaast is de vraag actueel waarom bloemen en bladluizen zouden helpen? Leerlingen ontdekken welk voordeel bloemen en bladluizen (resp. bestuiving, bescherming) aan de samenlevingsvorm ontlenen. Les 6 Leerlingen hebben nu ontworpen hoe bijen/mieren met elkaar en met respectievelijk bloemen en bladluizen samenwerken. Vanaf les 3 hebben ze hun bevindingen en waarderingen wekelijks verwerkt in een scenario voor een toneelstuk. In deze les wordt de laatste hand gelegd aan deze toneelstukken en worden ze opgevoerd. In elke les In elke les vergelijken de leerlingen de wijze van samenleven met die van de mens en andere dieren. Daarvoor is gelegenheid in de kringgesprekken aan begin en eind van de les. Tevens kan deze vergelijking gestimuleerd worden in het groepswerk, en bij het gebruik van bronnen als boeken en eventueel Internet.
Samen werken, © kidNET september 2002
9
L1
Klein maar dapper!
Tijdens deze les verhelderen de leerlingen hun ervaringen met en waarderingen voor kleine dieren en delen die met elkaar in een observatie van een echt dier. Elke les, dus ook de eerste, is opgezet als een ABC-tje. Er is een A-deel, een B-deel en een C-deel. De delen A en C gaan steevast over het e-mailen. Het B-deel is altijd de leskern. In alle A-delen, met uitzondering van het A-deel van de eerste les, bespreken de kinderen in een vast groepje van 3 of 4 personen de ontvangen post. Ze maken misschien wat aantekeningen, maar schrijven de tekst voor de e-mail zelf nog niet. Dat gebeurt pas in het C-deel dat begonnen wordt met Intensief schrijven. Intensief schrijven is een individuele taak. Na het individuele schrijfwerk volgt een discussie in de kleine groep waarna de kinderen als groep één e-mail schrijven, typen en versturen. Probeer tijdens het groepswerk zoveel mogelijk het 1234-Stappenplan te volgen. Volgens dit plan geeft u in toenemende mate informatie aan de groep al naar gelang hun behoefte: Stap 1 – Help de kinderen bij het formuleren van hun probleem Stap 2 – Herinner de kinderen aan de denkvraag of denkvragen Stap 3 – Stel stimulerende inhoudelijke vragen Stap 4 – Reik kennis aan (feiten, achtergrondinformatie, e.d.) Het A-deel van les 1 wijkt enigszins af van dit vaste patroon doordat de kinderen soms nog geen e-mail hebben ontvangen. Het gaat in deze les om een kennismakings e-mail waarin de kinderen zich voorstellen aan de nog onbekende partnergroep. Overzicht van de inhoud van les 1 Problemen Ervaringen met en waardering voor insecten verhelderen
Oplossingen Diertjes verzamelen en observeren
Wat weet ik en wat vind ik van insecten?
Lesdoelen Heuristiekvragen Leerlingen ontdekken n.v.t. de variatie in kleine dieren met behulp van concreet materiaal Leerlingen benoemen/beschrijve n hun bevindingen met en waarderingen voor kleine dieren Leerlingen delen hun ervaringen met en waarderingen voor kleine dieren met elkaar Leerlingen ontvangen en verzenden hun eerste e-mail
Samen werken, © kidNET september 2002
10
Wat maken de leerlingen deze les? Het is geen vast onderdeel van de les, maar indien er tijd over is, kan met de schrijfsels van de kinderen de volgende klassikale duizendpoot gemaakt worden:
De klassikale Duizendpoot
Alle leerlingen hebben aan het begin van de les en aan het eind van de les opgeschreven wat ze van insecten vinden. René schrijft voor de les: 'Ik vind kleine diertjes niet eng. Sommige, bijvoorbeeld de naaktslak, zijn slijmerig, maar daardoor kan hij zich beter bewegen, want door dat slijm glijden ze vooruit. Alle diertjes zijn ergens nuttig voor.' Na de les is René nog steeds geboeid door kleine diertjes: 'Nu ik een pissebed goed gezien heb, zie ik dat zo'n pissebed toch heel mooi is. En ze hebben overal dingen voor, bijvoorbeeld een pantser om zich te beschermen. Dus een pissebed is toch een heel mooi dier.' Sandy vindt ze aan het eind van de les nog steeds slijmerig, maar: 'Het is niet meer zo dat ik de bibbers van ze krijg. Het is wel interessant want je komt dingen van ze te weten, zoals hoe ze precies leven en waar precies alles op hun lichaam zit.' Goed kijken heeft ook Sanne gedaan: 'Ik ben er achter gekomen dat een pissebed geen heel schild heeft, maar er zitten kleine spleetjes. Een een duizendpoot heeft maar 30 poten en een slak heeft allemaal puntjes op zijn lichaam.' De klassikale duizendpoot is gemaakt door alle schrijfsels te plakken op gekleurde grotere cirkels. Deze gekleurde cirkels zijn aan elkaar bevestigd en hebben pootjes gekregen. Aan de voorkant is een gekleurde cirkel met een getekende kop geplakt.
Samen werken, © kidNET september 2002
11
A1
E-mail ontvangen Voorbereiding
zie: Controle vooraf. In de voorbereidende fase heeft u, als het goed is, contact E-mail in de les gelegd met uw partnerschool. Het is gewenst dat u in dat contact de volgende
zaken geregeld heeft: - Tijdpad. U kent het tijdstip waarop de andere klas de les uitvoert en u e-mailt zodat u weet wanneer u post kunt verwachten - Groepsindeling. Het aantal groepjes op de partnerschool moet gelijk moet zijn aan het aantal groepjes in uw eigen klas - Koppeling. U weet hoe de groepjes gekoppeld gaan worden (u kunt bijvoorbeeld afspreken met de partnerleerkracht de groepjes gelijk te nummeren en gelijke nummers aan elkaar te koppelen). Benodigd materiaal - Mapje voor elk groepje
Tip
Even kennismaken. U kunt de kennismakings e-mail (zie onder) ook vast laten schrijven voor aanvang van de lessenserie. U kunt deze e-mail ook laten versturen zodat u direct weet of de e-mail verbinding met de partnerschool in orde is.
De les zelf Klassikaal 15 minuten zie: E-mail in de les
De kennismakings e-mail. Vertel de leerlingen dat ze de komende lessen over Insecten (bijen en mieren) gaan e-mailen met een partnergroepje van een andere school dat dezelfde lessen doet. Geef elk groepje een nummer, zodat groepjes met gelijke nummers als partnergroepjes gekoppeld kunnen worden. Laat de groepjes zelf een toepasselijke groepsnaam bedenken die ze bij hun correspondentie gaan gebruiken. Voorbeeld: groep 4 De waterratten. Laat de leerlingen groepsnummer- en naam bij al hun correspondentie gebruiken! Geef elk groepje een mapje waarin ze vanaf nu e-mailbladen en prints van geschreven en ontvangen e-mails kunnen bewaren. Laat ze daarop hun groepsnummer en groepsnaam schrijven.
Groepswerk
(alleen als er al e-mails van de partnergroep zijn binnengekomen!) Ieder groepje ontvangt een print van de e-mail van hun partnergroepje. De email wordt gelezen. Elk groepje overlegt vervolgens kort over de ontvangen e-mail. Met pen of (kleur-)potlood onderstrepen de leerlingen wat ze belangrijk en leuk vinden in de ontvangen e-mail. De leerlingen maken eventueel vast aantekeningen voor een te schrijven reactie.
Samen werken, © kidNET september 2002
12
B1
Ontwerpen Voorbereiding Diertjes verzamelen. In deze les gaan de leerlingen op zoek naar kleine dieren. Zorg dat u potjes heeft om de diertjes in te stoppen. U kunt de leerlingen ook vragen om zelf potjes mee te brengen. Benodigd materiaal - Werkblad 1: Mijn insectencirkel - Werkblad 2: Observatieblad ‘Een diertje bekijken’ - Schrijf- en tekenmateriaal - Potjes, loepjes, witte onderlegbladen, liniaal - Allerlei kleine diertjes, m.n. bodemdiertjes - Evt. afbeeldingen van kleine dieren (als buitenwerk vervalt)
Tip
Alternatieven voor buitenwerk. Het is niet altijd mogelijk om met de leerlingen naar buiten te gaan. Een goed alternatief is de kinderen te vragen buiten schooltijd diertjes te verzamelen en die mee naar school te brengen. Een ander alternatief is het kopen van meelwormen, krekels of vliegenmaden in een dierenspeciaalzaak. Eventueel kan gewerkt worden met beeldmateriaal uit boeken, cd-roms of van Internet.
De les zelf Klassikaal 10 minuten
Introductie van lessenserie. De les begint met een kringgesprek. De leerkracht introduceert de lessenserie “Samen Werken” door de volgende vraag aan de leerlingen te stellen: waar denken jullie aan bij samenwerken tussen dieren? De antwoorden van de leerlingen kunt u als aanleiding gebruiken voor het introduceren van het onderwerp van de lessenserie: insecten. Vertel de leerlingen: - dat ze de komende weken zelf gaan ontdekken hoe insecten leven en samenwerken en dat ze speciaal zullen gaan kijken naar mieren- en bijenvolken. - dat ze in de lessen in groepjes gaan werken Vervolgens stelt de leerkracht de vraag: Wat weten de leerlingen van insecten? Hebben ze weleens wat meegemaakt met insecten? Voor het beantwoorden van deze vraag krijgt elke leerling werkblad 1 Mijn insectencirkel. Laat de leerlingen in de helft boven de streep enkele minuten vrij schrijven over hun ervaringen met insecten (waar, wat gebeurde er? etc) en wat ze van die kleine beestjes vinden (mooi, eng, vies, gevaarlijk? etc).
Samen werken, © kidNET september 2002
13
Laat ze het werkblad wegleggen tot het einde van de les.
Tip
Buitenwerk Individueel
10 minuten
Binnenwerk Groepswerk
30 minuten
Tip
Als samenwerken (redelijk) nieuw is voor de leerlingen. Bespreek met de leerlingen wat samenwerken in groepjes inhoudt. Ervaringen die de leerlingen ermee hebben, kunnen besproken worden. Ook kunnen klassikaal groepjes gevormd worden en afspraken gemaakt. Leskern. De leerlingen gaan in de omgeving van de school op zoek naar kleine dieren. Ze verzamelen die en nemen ze in potjes mee naar de klas. De juiste voorbereiding en het maken van afspraken is erg belangrijk. Het gaat immers om levend materiaal, waar met zorg mee omgesprongen dient te worden. Bespreek vooraf met de leerlingen wat goede vindplaatsen kunnen zijn (bv. onder een tegel, schuddend uit een struik, in het gras). Spreek met de leerlingen af waar en hoe naar diertjes gezocht wordt en wat er na afloop van de les met de diertjes gebeurt. De leerlingen gaan met hun vondsten in hun groepjes aan het werk. Geef elk groepje enkele exemplaren van werkblad 2: Observatieblad Een diertje bekijken. Met loep en liniaal gaan de leerlingen kijken, natekenen, beschrijven, vergelijken, meten, misschien zelfs groeperen en rubriceren (waarbij ze zelf rubrieken kunnen verzinnen, bv lichte en donkere, mooie en lelijke diertjes etc). Groepswerk tijdens observeren. Laat de groepjes op hun eigen manier observeren. Sommige groepjes zullen uitgebreid een of twee diertjes bekijken, andere groepjes doen er veel op enkele aspecten. Bekijk of de groepsgrootte geschikt is voor het observeren. Een groepje van vier kan wellicht tijdelijk twee aan twee werken.
10 minuten
Afronden. De leerlingen pakken hun deels ingevulde Werkblad 1 Mijn insectencirkel. Laat de leerlingen in de helft onder de streep enkele minuten vrij schrijven over hun ervaringen met insecten in deze les en wat ze nu van die kleine beestjes vinden. Denken ze er na de les anders over?
Klassikaal
Bespreek klassikaal wat de leerlingen ervan vonden, wat ze tijdens het observeren ontdekt hebben en hoe ze over insecten denken. Een aantal leerlingen kan hardop voorlezen wat ze hebben geschreven.
Individueel
Tip
Extra activiteiten - Als daarvoor tijd is, kan van de schrijfsels een Klassikale Duizendpoot gemaakt worden: de ingevulde cirkels worden in een lange rij opgehangen. Om er een duizendpoot van te maken kunnen aan elke cirkel twee pootjes geplakt worden en een kop aan het begin van de rij. De Duizendpoot kan met gekleurd papier (waarop de Insectencirkels van de kinderen geplakt zijn) mooi gemaakt worden. Ook kan elk groepje met hun cirkels een eigen fantasie-insect gaan maken, bijvoorbeeld tijdens een les handvaardigheid. - Klassikaal stellen de leerlingen een top-vijf (bv. meeste griezelige, meest mooie etc) van kleine dieren samen, waarbij de kinderen ook moeten beargumenteren waarom ze juist dat dier op nummer één willen zetten!
Samen werken, © kidNET september 2002
14
C1
E-mail schrijven
zie E-mail in de les
Benodigd materiaal - E-mailblad voor elk groepje
Groepswerk 45 minuten
In de schrijfopdrachten tijdens de les hebben de leerlingen individueel opgeschreven wat ze van insecten weten en vinden. Die schrijfsels vervangen deze eerste les het intensief schrijven. Laat de leerlingen de schrijfsels nemen en in hun groepjes lezen. Vervolgens schrijven ze er een gezamenlijke e-mail over. Geef elk groepje hiervoor een emailblad. Geef de leerlingen ook de opdracht zichzelf voor te stellen aan hun partnergroepje en, indien er een e-mail ontvangen was, te reageren op de ontvangen e-mail. Laat ze de e-mail intypen op de computer en versturen.
Tip
Tip
Tip
Schrijven van een e-mail. Het lezen van elkaars schrijfsels is op verschillende manieren te organiseren. Leerlingen kunnen de schrijfsels laten rouleren en voor zichzelf lezen. Ze kunnen daarbij aantekeningen maken over wat ze belangrijk vinden om in de gezamenlijke e-mail te zetten. De schrijfsels kunnen hardop worden voorgelezen aan elkaar. Tijdens het voorlezen van de schrijfsels kan per schrijfsel besproken worden wat in de gezamenlijke e-mail komt. Hulp bij het kennismaken. Leerlingen hebben over het algemeen geen moeite te bedenken wat ze over zichzelf kunnen vertellen. Als de leerlingen toch handreikingen nodig hebben, kunt u ze als ideeën meegeven: naam, leeftijd, meisje/jongen en hobby's. Meer toegespitst op natuuronderwijs kunt u ze laten vertellen over hun lievelingsdier of een zin laten afmaken als: 'natuur is voor mij…'. U kunt de leerlingen ook als opdracht meegeven iets te vertellen over hun verwachtingen van de lessen met e-mail. Faciliteiten. Het kan zijn dat u niet over genoeg faciliteiten beschikt of dat de leerlingen nog te onervaren zijn om zelfstandig een e-mail te versturen. Bouw dit dan op gedurende de 6 lessen. Deze eerste les kunt u bijvoorbeeld zelf de berichten verzenden terwijl de leerlingen toekijken.
Samen werken, © kidNET september 2002
15
Werkblad 1 Mijn insectencirkel Van:
………………………………………………………………………………………
Samen werken, © kidNET september 2002
16
Werkblad 2 Een diertje bekijken! Van: 1. Teken in het vak het diertje nauwkeurig na. Geef met pijlen aan wat jij mooi of bijzonder aan het diertje vindt.
2. Beschrijf het dier: tel poten, voelsprieten, vleugels. Geef ook aan uit hoeveel delen de poten en het lijf bestaan. Meet zulke onderdelen eens op!
3. Bedenk zelf een aantal vragen. Probeer daar antwoord op te krijgen (voorbeeld: kan het diertje klimmen? Hoe kom je daar achter?)
Samen werken, © kidNET september 2002
17
E-MAILBLAD LES: G R O E P S N A A M: Aan: Cc:
[email protected] Onderwerp: Schrijf hieronder jullie bericht.
Meer ruimte nodig? Schrijf op de achterkant verder!
Samen werken, © kidNET september 2002
18
L2
Draaien, denken, doen!
De leerlingen leren systematisch werken met de denkvragen. Ze maken een draaidenkwijzer waarmee ze in de volgende lessen hun denken kunnen structureren: draaien naar de vraag die je hebt. Denken is doen geworden. Ze oefenen met de draaidenkwijzer in een observatie-opdracht. In deze les komen nog verschillende soorten kleine dieren aan bod, in de vervolglessen zoomen we in op mieren en bijen. Overzicht van de inhoud van les 2 Problemen Leren werken met de denkvragen
Oplossingen Een draaidenkwijzer maken en leren gebruiken
Lesdoelen De leerlingen maken een draaidenkwijzer De leerlingen observeren en bestuderen mbv de draaidenkwijzer een gekozen insect
Heuristiekvragen Wat moet ik kunnen? Wat heb ik daarvoor zelf? Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
De leerlingen ontvangen en verzenden hun tweede e-mail
Samen werken, © kidNET september 2002
19
Wat maken de leerlingen deze les?
De Draaidenkwijzer
Fragment van een ontwerp van een vis met bijbehorend schema
Hier is te zien hoe eigenschappen van de vis in de vis zijn bijgetekend en de denkvragen 'wat moet ik kunnen' en 'wat heb ik daavoor zelf' in een schema uitgewerkt zijn'. Het werken met de denkvragen leent zich voor een combinatie van deze twee verschillende vormen van uitwerkingen.
Samen werken, © kidNET september 2002
20
A2 Groepswerk 15 minuten zie: E-mail in de les
Tip
Tip
E-mail ontvangen Prints van de binnengekomen e-mails worden uitgedeeld aan de groepjes. De e-mails worden gelezen. Dat kan door één leerling hardop voor het hele groepje gebeuren. Leerlingen kunnen ook afwisselend voor zichzelf de e-mail lezen. Elk groepje overlegt over de ontvangen e-mail. Met pen of (kleur-)potlood onderstrepen de leerlingen wat ze belangrijk en leuk vinden in de ontvangen e-mail. De leerlingen maken eventueel vast aantekeningen voor een te schrijven reactie. De leerlingen bergen de e-mail op in hun mapje. Ontevreden over ontvangen e-mails. Het kan zijn dat leerlingen niet tevreden zijn over de e-mail die ze ontvangen hebben. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze niet tevreden zijn. Geef aan hoe ze daar vriendelijk en open een onderwerp van gesprek van kunnen maken, zodat het andere partnergroepje zich aan kan passen waar nodig. Tevredenheid. Leerlingen hebben deze les een eerste e-mail ontvangen. Het kan zijn dat leerlingen niet tevreden zijn over de e-mail die ze ontvangen hebben. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze niet tevreden zijn. Geef aan hoe ze daar vriendelijk en open een onderwerp van gesprek van kunnen maken, zodat het andere partnergroepje zich aan kan passen waar nodig. Verbetering. Vorm een beeld van de e-mails die zijn ontvangen. Als u over meerdere lessen of e-mails mogelijkheden van algemene verbetering ziet, bespreek dit dan met uw partnerleerkracht.
Tip
Samen werken, © kidNET september 2002
21
B2
Ontwerpen Voorbereiding Deze les vraagt geen bijzondere voorbereiding. Benodigd materiaal - Werkblad 3: ‘ik maak een draaidenkwijzer’, scharen, splitpennen - Verschillende kleuren papier (A4) - Schrijf- en tekenmateriaal - Grote vellen wit papier (A3) - Evt. Boekjes, computers met internet en/of cd-rom -
Klassikale draaidenkwijzer Leerkrachtenblad 1: Zo maak je een draaidenkwijzer
De les zelf Klassikaal 5 minuten
Introductie. De les begint met een kringgesprek. De leerkracht haalt de grote Draaidenkwijzer voor de klas. Met de leerlingen verkent de leerkracht systematisch de verschillende denkvragen aan de hand van bijvoorbeeld “De mens”. Bij elke denkvraag draait de leerkracht (of laat dit een leerling voor de klas doen) de Draaidenkwijzer in de goede stand. Laat de leerlingen tijdens de demonstratie de vraag kort beantwoorden, zodat zich klassikaal een idee vormt over hoe de vragen werken.
Individueel 15 minuten
Na de demonstratie gaan de leerlingen allemaal hun eigen draaidenkwijzer maken die ze in deze en volgende lessen zullen gebruiken op hun ontdekkingstocht in de Insectentuin. Laat de leerlingen tijdens het maken van de draaidenkwijzers al in hun eigen groepjes zitten, zodat ze tijdens het maken ideeën uit kunnen wisselen over de draaidenkwijzer. Geef elke leerling een werkblad en deel scharen en splitpennen uit. Bespreek de draaidenkwijzer opnieuw als alle leerlingen er een gemaakt hebben. Heeft iedereen een werkende draaidenkwijzer gemaakt? Loop eventueel de denkvragen nog eens langs: iedereen kan nu meedraaien! Een mooie draaidenkwijzer. De draaidenkwijzer kan een mooi persoonlijk hulpmiddel van elke leerling worden wanneer ze met verschillende kleuren papier kunnen werken en elke leerling zijn eigen kleuren kan kiezen
Tip
Groepswerk 30 minuten
Leskern. Geef elk groepje een A3 vel. Elk groepje kiest een insect dat ze al een beetje kennen. Met de draaidenkwijzer gaan ze het insect ontwerpen. In het midden van hun draaidenkwijzer (wie ben ik?) kunnen ze het insect in het linkervakje tekenen (vgl. een pasfoto).
Samen werken, © kidNET september 2002
22
Systematisch werken ze vervolgens de drie denkvragen af: 1. Wat moet ik kunnen? 2. Wat heb ik daarvoor zelf? 3. Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig? Laat de leerlingen werken op een groot vel. Laat ze het dier in het midden tekenen en daar omheen met pijlen aangeven wat het dier allemaal moet kunnen. Vanuit wat het dier moet kunnen, kunnen ze met twee pijlen aangeven wat zelf en in de omgeving daarvoor nodig is.
Tip
Klassikaal 10 minuten
Ondersteunen van het werken met de draaidenkwijzer. Ondersteun per groepje of klassikaal het werken met de draaidenkwijzer. Wijs de leerlingen erop dat ze eerst de vraag bepalen door te draaien en dat ze vervolgens antwoorden opschrijven. Vraag groepjes die vast zitten met welke vraag ze bezig zijn om ze hiervan bewust te maken. Afronding. Klassikaal wordt besproken hoe het werken met de draaidenkwijzer is gegaan. Dit kan aan de hand van korte mondelinge verslagen van de leerlingen over het insect dat ze hebben geobserveerd. Werk hierbij opnieuw de vragen systematisch af. Vraag de leerlingen wat ze vinden van het werken met de draaidenkwijzer.
Samen werken, © kidNET september 2002
23
C2
E-mail schrijven
zie E-mail in de les
Benodigd materiaal - E-mailblad voor elk groepje - Blaadje voor elke leerling
Individueel 10 minuten
Intensief schrijven. In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op wat ze in de les gedaan en geleerd hebben. De leerkracht legt uit hoe 'intensief schrijven' in zijn werk gaat: even nadenken en dan in één ruk (associatief) schrijven. Vertel de leerlingen dat ze de individuele schrijfsels in de groep gaan verwerken tot een e-mail aan de partnergroep. Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1: Geef elke leerling een blaadje waarop ze groepsnaam en naam noteren. Stap 2: Laat ze zich 3 tot 5 minuten in stilte concentreren op hun belevenissen van de afgelopen les (ervaringen tijdens de les, wat ze geleerd hebben, meningen over de les, samenwerken). Stap 3: Geef opdracht 5 minuten onafgebroken te schrijven. Stimuleer de leerlingen tijdens het intensief schrijven op te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze op willen schrijven, niet terug te lezen, te verbeteren of te overleggen. Stap 4: Geef een halve minuut van tevoren aan wanneer het einde nadert, zodat ze tot een redelijk afgerond geheel kunnen komen.
Groepswerk 35 minuten
Het opstellen en versturen van een gezamenlijke e-mail. Deel een emailblad uit aan elk groepje. Laat ze daarop les en groepsnaam noteren. Laat ze tot één gezamenlijke e-mail verwerken: - een reactie op de ontvangen e-mail die is voorbereid aan het begin van de les - de individuele schrijfsels Laat ze de e-mail intypen op de computer en versturen.
Tip
Zelfstandig verzenden. Nu de leerlingen al een keer naar de partnergroep ge-emaild hebben, is het wellicht mogelijk meer vrijheid te geven bij het typen en verzenden. Laat bijvoorbeeld de leerlingen direct typen in het emailprogramma en onder uw begeleiding de e-mail verzenden.
Samen werken, © kidNET september 2002
24
Werkblad 3 Ik maak een draaidenkwijzer Onderkant:
Bovenkant:
Wie ben ik?
Samen werken, © kidNET september 2002
25
Leerkrachtenblad 1 Zo maak je een draaidenkwijzer -
1. 2. 3. 4. -
Geef elke leerling Werkblad 3 Ik maak een draaidenkwijzer. U kunt Werkblad 3 op gekleurde vellen (stevige vellen!) kopiëren. De leerlingen kunnen met elkaar een onder- of bovenkant ruilen, zodat hun wijzer uit twee kleuren bestaat. Laat ze de twee rondes uitknippen. Onderkant: Laat ze in elk kwart tegen de buitenste rand aan een van de vier denkvragen schrijven. Houd hierbij de volgorde van de vragen aan zoals hier aangegeven: Wat moet ik kunnen? Wat heb ik daarvoor zelf? Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig? Wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig? Bovenkant: Laat de leerlingen een kwart uitknippen (zie stippellijnen) Laat de leerlingen in het midden van beide rondjes een gaatje maken waar een splitpen doorheen kan.
De splitpen erdoorheen en draaien maar!
Samen werken, © kidNET september 2002
26
E-MAILBLAD LES: G R O E P S N A A M: Aan: Cc:
[email protected] Onderwerp: Schrijf hieronder jullie bericht.
Meer ruimte nodig? Schrijf op de achterkant verder!
Samen werken, © kidNET september 2002
27
L3
Bezige bij en vlijtige mier
Vanaf deze les werkt elk groepje aan bijen of mieren. De leerlingen oriënteren zich op de levenswijze van bijen en mieren door na te gaan hoe de hoofdfuncties, eten en voortplanten, bij hen worden vervuld. Bijen leven van nektar en stuifmeel. Mieren hebben een uitgebreider dieet. We focuseren hier echter op honingdauw, waarvoor ze bladluizen ‘melken’. Wanneer leerlingen ontdekken wat bijen en mieren eten, zullen ze zich realiseren dat ze moeten samenwerken met elkaar én met andere soorten (resp. bloemen, bladluizen). In les 5 verkennen leerlingen deze samenwerkingsvorm tussen soorten. Wanneer leerlingen nagaan hoe mieren en bijen zich voortplanten komen ze er achter dat alleen de koningin zich voortplant. Het is de taak van de andere dieren uit het volk om de koningin hierbij te helpen. In les 4 gaan leerlingen na hoe dit gebeurt. Overzicht van de inhoud van les 3 Problemen Orientatie op de bij/mier
Oplossingen
Wat moet een bij/mier kunnen?
O.a. eten en voortplanten
Wat eet een bij/mier?
Bij: eet nektar/stuifmeel uit bloemen Mier: eet honingdauw van bladluizen
Wie plant zich voort?
Bij/mier: alleen de koningin
Samen werken, © kidNET september 2002
Lesdoelen De leerlingen ontwerpen een bij of mier mbv de draaidenkwijzer De leerlingen komen tot een vergelijk tussen mier, bij en mens
Heuristiekvragen Wat moet ik kunnen? Wat heb ik daarvoor zelf? Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
De leerlingen ontvangen en verzenden hun derde e-mail
28
Wat maken de leerlingen deze les?
Een fragment uit een ontwerp van een mier.
Vanuit het midden wordt met lijnen aangegeven wat de mier moet kunnen (bv voelen) en wat hij daarvoor zelf heeft (bv voelsprieten).
Een fragment uit een ontwerp van een mier.
Vanuit een getekende bij wordt aangegeven wat hij moet kunnen en daarvoor zelf heeft. Samen werken, © kidNET september 2002
29
A3 Groepswerk 15 minuten zie: E-mail in de les
Tip
E-mail ontvangen Prints van de binnengekomen e-mails worden uitgedeeld aan de groepjes. De e-mails worden gelezen. Dat kan door één leerling hardop voor het hele groepje gebeuren. Leerlingen kunnen ook afwisselend voor zichzelf de e-mail lezen. Elk groepje overlegt over de ontvangen e-mail. Met pen of (kleur-)potlood onderstrepen de leerlingen wat ze belangrijk en leuk vinden in de ontvangen e-mail. De leerlingen maken eventueel vast aantekeningen voor een te schrijven reactie. De leerlingen bergen de e-mail op in hun mapje. Klassikaal bespreken van e-mails. Nu de groepjes al enkele keren e-mails ontvangen hebben, kan het zinvol en leuk zijn eens klassikaal te bespreken hoe de e-mail correspondentie verloopt. Waarover wordt zoals geschreven? Wat weten de groepjes van de leerlingen op de andere school? Hebben ze dingen geleerd over insecten uit de e-mails? Zijn ze tevreden over de communicastie? etc
Samen werken, © kidNET september 2002
30
B3
Ontwerpen Voorbereiding Deze les vraagt geen bijzondere voorbereiding. Benodigd materiaal - Groepsmapjes & draaidenkwijzers - Schrijf- en tekenmateriaal - Grote vellen wit papier - Schrijfblaadjes, e-mailbladen - Evt. boekjes, computers met Internet en/of cd-rom -
Leerkrachtenblad 2: Algemene kenmerken van insecten Leerkrachtenblad 3: De mier Leerkrachtenblad 4: De bij Klassikale draaidenkwijzer
De les zelf Klassikaal 10 minuten
Introductie. De les begint met een kringgesprek. De leerkracht schrijft het woord 'Insect' op het bord: wie weet wanneer een dier een insect genoemd wordt? In een woordweb op het bord worden algemene kenmerken van insecten verzameld (zie leerkrachtenblad 1). De leerkracht vertelt dat de leerlingen de komende lessen een compleet bijenof mierenvolk gaan ontwerpen. Deze les gaan ze beginnen met een individuele bij of mier. De leerkracht haalt de grote Draaidenkwijzer voor de klas en draait de wijzer (of laat een leerling dit doen) naar de vraag ‘wie ben ik’ en legt uit dat de ‘ik’ een bij of mier is. Dan wordt gedraaid naar de vraag 'wat moet ik kunnen?' De leerlingen draaien mee aan hun eigen wijzer. Daarna wordt de wijzer naar de vraag 'wat heb ik daarvoor zelf nodig?' gedraaid en tot slot naar de vraag 'wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?' Laat de leerlingen de vragen telkens kort voor bij en mier beantwoorden, zodat zich klassikaal een idee vormt over hoe de vragen werken.
Groepswerk 20 minuten
Leskern. De groepjes worden verdeeld over bijen- en mierengroepjes. De leerlingen tekenen een bij of mier (pasfoto) in het midden van hun draaidenkwijzer. Elk groepje krijgt een groot vel. Midden op dit vel tekenen de leerlingen een ovaal. Met de denkvragen brengen de leerlingen in kaart wat mier of bij moet kunnen, daarvoor zelf en in de omgeving nodig heeft. De antwoorden op deze vragen worden getekend en geschreven in, aan en bij de ovaal. Deze ovaal wordt zo langzaam een mier of bij met eigenschappen en behoeften.
Samen werken, © kidNET september 2002
31
De leerkracht begeleidt de groepjes tijdens het groepswerk in hun gebruik van de denkvragen door ze te stimuleren naar de vraag te draaien die ze gaan beantwoorden (systematisch gebruik) en pas op te houden als ze geen nieuwe zaken meer kunnen bedenken (herhalend gebruik). Het uitwerken van eten en voortplanten verdient met het oog op de volgende lessen speciale aandacht, bv. Wat eten bijen en mieren precies? Hoe planten ze zich precies voort? De leerlingen werken met de volgende denkvragen: 1. Wat moet ik kunnen? 2. Wat heb ik daarvoor zelf? 3. Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
Tip
Tip
Tip
Klassikaal 10 minuten
Boekjes uit het documentatiecentrum. U kunt van tevoren boekjes uit het documentatiecentrum verzamelen over dieren, insecten, mensen die de groepjes kunnen gebruiken bij het ontwerpen. Indien mogelijk kunt u ze ook gebruik laten maken van Internet of cd-roms. Als samenwerken (redelijk) nieuw is voor de leerlingen. Besteed desgewenst vooraf aan het groepswerk aandacht aan het samenwerken in deze les. U kunt de leerlingen uitleggen hoe ze bij de opdracht taken kunnen verdelen: een leerling beheert de draaidenkwijzer, een leerling schrijft, tekent, zoekt op in boekjes etc Begeleidingsstappen. Stap 1: help het probleem te formuleren Stap 2: help het probleem te vertalen naar een denkvraag op de draaidenkwijzer Stap 3: stimuleer voorkennis, bijv. door ze naar de mens te laten kijken (hoe doet de mens dit) Stap 4: stel stimulerende inhoudelijke vragen Stap 5: reik kennis aan Afronding. De leerkracht laat een bijen- en een mierengroepje met hun ontwerp naar voren komen. Klassikaal worden verschillen en overeenkomsten tussen bij en mier besproken. Hierbij kan ook de mens worden betrokken: wat doen wij en wat hebben wij daarvoor nodig? Hoe anders zijn wij? In de nabespreking is speciale aandacht voor de functies ‘eten’ en ‘voortplanten’. Wat hebben de leerlingen hierover ontdekt? Diep met de leerlingen uit wat bijen en mieren precies eten (u kunt ter voorbereiding op les 5 over de relatie met resp. bloem en bladluis deze voedselbronnen vast noemen als de leerlingen er zelf niet op gekomen zijn) en hoe ze zich precies voortplanten (eitjes leggen) (u kunt ter voorbereiding op les 4 de voortdurend eitjes leggende koningin vast noemen als de leerlingen er zelf niet op gekomen zijn).
Tip
Leerproces nabespreken. Als de les daar aanleiding toe heeft gegeven, kan de leerkracht in de afronding aandacht besteden aan samenwerken en/of werken met de draaidenkwijzer.
Samen werken, © kidNET september 2002
32
C3
E-mail schrijven
zie E-mail in de les
Benodigd materiaal - E-mailblad voor elk groepje - Blaadje voor elke leerling
Individueel 10 minuten
Intensief schrijven. In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op wat ze in de les gedaan en geleerd hebben. De leerkracht legt uit hoe 'intensief schrijven' in zijn werk gaat: even nadenken en dan in één ruk (associatief) schrijven. Vertel de leerlingen dat ze de individuele schrijfsels in de groep gaan verwerken tot een e-mail aan de partnergroep. Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1: Geef elke leerling een blaadje waarop ze groepsnaam en naam noteren. Stap 2: Laat ze zich 3 tot 5 minuten in stilte concentreren op hun belevenissen van de afgelopen les (ervaringen tijdens de les, wat ze geleerd hebben, meningen over de les, samenwerken). Stap 3: Geef opdracht 5 minuten onafgebroken te schrijven. Stimuleer de leerlingen tijdens het intensief schrijven op te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze op willen schrijven, niet terug te lezen, te verbeteren of te overleggen. Stap 4: Geef een halve minuut van tevoren aan wanneer het einde nadert, zodat ze tot een redelijk afgerond geheel kunnen komen.
Groepswerk 35 minuten
Het opstellen en versturen van een gezamenlijke e-mail. Deel een emailblad uit aan elk groepje. Laat ze daarop les en groepsnaam noteren. Laat ze tot één gezamenlijke e-mail verwerken: - een reactie op de ontvangen e-mail die is voorbereid aan het begin van de les - de individuele schrijfsels Laat ze de e-mail intypen op de computer en versturen.
Samen werken, © kidNET september 2002
33
Leerkrachtenblad 2 Kenmerken van een insect
Deze onderdelen zijn opgebouwd uit segmenten
Heeft een kop, een borststuk, een achterlijf
De kop heeft monddelen
Heeft meestal vleugels
Insect Heeft een uitwendig skelet
Heeft facetogen Heeft 6 poten
Heeft voelsprieten
Groeit met “sprongen” (meestal met een metamorfose)
Elke poot heeft een dij, een scheen en een voet
Samen werken, © kidNET september 2002
34
Leerkrachtenblad 3 De mier Heeft in de omgeving zuurstof nodig Heeft ruimte nodig om afval te deponeren
Heeft in de omgeving vijanden nodig Heeft daarom tracheeën
Heeft daarom een anus
Heeft daarom mierenzuur Moet kunnen ademen
Moet kunnen poepen
Moet zich kunnen verdedigen
Heeft in de omgeving partner (koningin) nodig voortplantingsorganen Moet kunnen voortplanten
Mier Moet kunnen slapen/wonen
Moet kunnen eten
Heeft daarom pootjes/lijf om een plekje te zoeken
Heeft daarom een mond
Moet kunnen lopen
Moet kunnen proeven
Heeft daarom in de omgeving nest nodig
Heeft in de omgeving voedsel nodig, bijv. bladluizen, blaadjes, zoetigheid Heeft daarom pootjes
Heeft bodem/ grond nodig
Samen werken, © kidNET september 2002
Heeft daarom een tong
Heeft in de omgeving voedsel nodig, bijv. bladluizen
35
Leerkrachtenblad 4 De bij
Heeft in de omgeving vliegruimte nodig Heeft ruimte nodig in de omgeving i.v.m. het afval
Heeft in de omgeving vijanden nodig Heeft daarom vleugels
Heeft daarom een anus
Heeft daarom een angel Moet kunnen vliegen
Moet kunnen poepen
Moet zich kunnen verdedigen
Heeft in de omgeving partner (koningin) nodig Voortplantingsorganen
Moet kunnen voortplanten
Bij
Moet kunnen slapen/wonen
Moet kunnen eten
Heeft daarom pootjes om zich vast te klemmen
Heeft daarom een mond
Moet kunnen lopen
Moet kunnen proeven
Heeft daarom in de omgeving nest/korf/kast
Heeft bloemen met nectar en stuifmeel nodig Heeft daarom pootjes
Heeft in de omgeving grond nodig
Samen werken, © kidNET september 2002
Heeft daarom een tong
Heeft in de omgeving bloemen met nectar en stuifmeel nodig
36
E-MAILBLAD LES: G R O E P S N A A M: Aan: Cc:
[email protected] Onderwerp: Schrijf hieronder jullie bericht.
Meer ruimte nodig? Schrijf op de achterkant verder!
Samen werken, © kidNET september 2002
37
L4
Aan het werk voor Hare Majesteit!
De leerlingen onderzoeken hoe bijen/mieren samenwerken in een volk. De koningin is alleen maar bezig met eieren leggen. Leerlingen gaan na wie de andere taken vervullen (figuur 2). Ten eerste zal de koningin moeten worden bevrucht door een mannetje. De koningin en haar nakomelingen zullen verder moeten worden beschermd. Daarvoor zal een nest moeten worden gebouwd door bouwvakkers en zullen soldaten indringers moeten verjagen. Tenslotte zal de koningin en haar jongen ook moeten worden gevoed. Daarvoor zijn verkenners nodig die voedselbronnen opsporen, verzamelaars die het voedsel gaan halen en werksters die voedsel aanbieden. Deze taakverdeling maakt communicatie tussen de leden van het volk nodig.
Voortplanten (eieren leggen)
Koningin
Beschermen
Voeden
Communicatie
Bevruchten
Communicatie Mannetjes
Nest bouwen
Indringers wegjagen
Eten zoeken
Eten verzamelen
Eten geven
Bouwvakkers
Soldaten
Verkenners
Verzamelaars
Werksters
Figuur 1: Samenleven met elkaar In zowel bijen- als mierenvolken worden nog meer taken vervuld, maar dit zijn wel de belangrijkste. Leerlingen hebben op deze manier globaal ontworpen hoe bijen/mieren met elkaar samenwerken in een volk.
Samen werken, © kidNET september 2002
38
Overzicht van de inhoud van les 4 Problemen Oplossingen Voortplanting centraal Samenleven met elkaar (zie fig. 1) Welke taken moeten worden gedaan zodat de koningin zich kan voortplanten
-
-
-
bevruchten: mannetjes beschermen: bouwvakkers, soldaten voeden: verkenners, verzamelaars en werksters communiceren: allen
Lesdoelen De leerlingen ontwerpen een bijenof mierenvolk mbv de draaidenkwijzer
Heuristiekvragen Wat moet ik kunnen? Wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
De leerlingen kennen de bijzondere rol van de koningin voor de voortplanting De leerlingen benoemen overeenkomsten en verschillen tussen mieren-, bijen- en mensenvolk De leerlingen ontvangen en verzenden hun vierde e-mail
Samen werken, © kidNET september 2002
39
Wat maken de leerlingen deze les?
Koningin en werkster: wat moet ieder kunnen en wie hebben ze daarvoor nodig?
Een heel mierenvolk met soldaten (rechtsboven) en "gymmieren" links in het midden. Het leger moet immers in conditie blijven…
Samen werken, © kidNET september 2002
40
A4 Groepswerk 15 minuten zie: E-mail in de les
E-mail ontvangen Prints van de binnengekomen e-mails worden uitgedeeld aan de groepjes. De e-mails worden gelezen. Dat kan door één leerling hardop voor het hele groepje gebeuren. Leerlingen kunnen ook afwisselend voor zichzelf de e-mail lezen. Elk groepje overlegt over de ontvangen e-mail. Met pen of (kleur-)potlood onderstrepen de leerlingen wat ze belangrijk en leuk vinden in de ontvangen e-mail. De leerlingen maken eventueel vast aantekeningen voor een te schrijven reactie. De leerlingen bergen de e-mail op in hun mapje.
Samen werken, © kidNET september 2002
41
B4
Ontwerpen Voorbereiding Deze les vraagt geen bijzondere voorbereiding. Benodigd materiaal - Groepsmapjes & draaidenkwijzers - Schrijf- en tekenmateriaal - Ontwerpen uit de vorige les - Schrijfblaadjes, e-mailbladen - Evt. boekjes, computers met Internet en/of cd-rom -
Leerkrachtenblad 5: Het volk van de mierenkoningin Leerkrachtenblad 6: Het volk van de bijenkoningin Klassikale draaidenkwijzer
De les zelf Klassikaal 10 minuten
Introductie. De les begint met een kringgesprek. De leerkracht schrijft twee begrippen op het bord: 'solitaire insecten' en 'sociale insecten'. Wie weet wat deze woorden betekenen? Na een klassikale verkenning legt de leerkracht uit dat er insecten zijn die veel alleen doen (solitaire insecten) en insecten die samen werken (sociale insecten). De leerkracht vertelt dat de bij en de mier allebei sociale insecten zijn. De leerkracht vertelt de leerlingen dat ze deze les een compleet bijen- of mierenvolk gaan ontwerpen. Klassikaal wordt het onderwerp verkend door eens goed te kijken naar een mensenvolk: wat doen mensen en wie doet wat? Neem daarbij als uitgangspunt een zwangere moeder in een gezin (als parallel voor de koningin die alleen maar eitjes legt!). Het gezin wordt systematisch verkend mbv de denkvragen van deze les. De leerkracht haalt de grote Draaidenkwijzer voor de klas en draait de wijzer (of laat een leerling dit doen) naar de vraag ‘wie ben ik’en legt uit dat de ik een zwangere moeder is. Dan wordt de wijzer gedraaid naar de vraag 'wat moet ik kunnen?' De leerlingen draaien mee aan hun eigen wijzer. Daarna wordt de wijzer naar de vraag 'wat of wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?' gedraaid. Laat de leerlingen de vragen telkens kort beantwoorden, zodat zich klassikaal een idee vormt over hoe de vragen werken. De leerkracht legt uit dat de leerlingen deze les een zwangere bijen- of mierenkoningin en haar volk gaan ontwerpen. Dit doen ze in twee stappen. Stap 1: van de bij of mier in het midden van hun ontwerp uit de vorige les wordt een koningin gemaakt met de vragen 'wat moet ik kunnen' en 'wat heb ik daarvoor zelf'.
Samen werken, © kidNET september 2002
42
Stap 2: bij elke functie (de antwoorden op de vraag 'wat moet ik kunnen?') wordt aangegeven 'wat of wie daarvoor in de omgeving nodig is'.
Groepswerk 40 minuten
Leskern. De groepjes nemen hun ontwerp van de vorige keer en gaan mbv de vraag 'wat moet ik kunnen' na of de koningin nog andere dingen moet kunnen dan een gewone bij of mier. Vervolgens stellen ze de vraag 'wat heb ik daarvoor zelf' om erachter te komen of een koningin er anders uit ziet. Met de vraag 'wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig' worden bijenrollen in het ontwerp geplaatst. De leerkracht begeleidt de groepjes tijdens het groepswerk in hun gebruik van de denkvragen door ze te stimuleren naar de vraag te draaien die ze gaan beantwoorden (systematisch gebruik) en pas op te houden als ze geen nieuwe zaken meer kunnen bedenken (herhalend gebruik). Waar nodig stimuleert de leerkracht de leerlingen inhoudelijk verder te denken. Hier valt te denken aan nieuwe functies: eitjes leggen door de koningin, bevruchten van de koningin, communiceren. En aan nieuwe rollen: verzorgers van de koningin, hoeveel van elke rol heb je nodig, beschermen van de eitjes. De leerlingen werken met de volgende denkvragen: 1. Wat moet ik kunnen? 2. Wat heb ik daarvoor zelf? 3. Wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
Tip
Tip
Begeleidingsstappen Stap 1: help het probleem te formuleren Stap 2: help het probleem te vertalen naar een denkvraag op de draaidenkwijzer Stap 3: stimuleer voorkennis, bijv. door ze naar de mens te laten kijken (wie doet dit bij de mens) Stap 4: stel stimulerende inhoudelijke vragen Stap 5: reik kennis aan Fantasie. De parallel met de mensenwereld kan veel fantasie-bijen opleveren, bijvoorbeeld de videotheekbij of Internetbij. Dat zo'n bij in het echt niet bestaat, weten de leerlingen wel. Toch vervullen deze bijen in de les een belangrijke rol: ze stimuleren de beleving van leerlingen en maken leerzame vergelijkingen tussen mens en dier mogelijk, bijv. maakt de mens een bruidsvlucht? Tekenen. Leerlingen kunnen bij deze opdracht veel tekenen. Elke bijen- of mierenrol kan in een tekening in het ontwerp worden opgenomen.
Tip
Samen werken, © kidNET september 2002
43
Klassikaal 10 minuten
Afronding. De leerkracht laat een bijen- en een mierengroepje met hun ontwerp naar voren komen. Klassikaal worden verschillen en overeenkomsten tussen een bijenvolk en een mierenvolk besproken. Hierbij wordt ook weer het mensenvolk betrokken: wat doen wij en wie hebben wij daarvoor nodig? Hoe anders zijn wij? Tijdens de nabespreking kan de hoofdtaak van de koningin nog eens naar voren gehaald worden: bevrucht worden en eitjes leggen. Hoe zit dat bij onze koningin? Ook kan de leerkracht de twee begrippen 'solitair' en 'sociaal' weer naar voren halen. Wat weten de leerlingen nu over het sociaal zijn van de bijen en mieren? Hoe zou dat bij andere insecten gaan? Vinden ze dat de bijen en mieren het goed geregeld hebben?
Tip
Leerproces nabespreken. Als de les daar aanleiding toe heeft gegeven, kan de leerkracht in de afronding aandacht besteden aan samenwerken, internetgebruik en/of werken met de draaidenkwijzer.
Samen werken, © kidNET september 2002
44
C4
E-mail schrijven
zie E-mail in de les
Benodigd materiaal - E-mailblad voor elk groepje - Blaadje voor elke leerling
Individueel 10 minuten
Intensief schrijven. In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op wat ze in de les gedaan en geleerd hebben. De leerkracht legt uit hoe 'intensief schrijven' in zijn werk gaat: even nadenken en dan in één ruk (associatief) schrijven. Vertel de leerlingen dat ze de individuele schrijfsels in de groep gaan verwerken tot een e-mail aan de partnergroep. Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1: Geef elke leerling een blaadje waarop ze groepsnaam en naam noteren. Stap 2: Laat ze zich 3 tot 5 minuten in stilte concentreren op hun belevenissen van de afgelopen les (ervaringen tijdens de les, wat ze geleerd hebben, meningen over de les, samenwerken). Stap 3: Geef opdracht 5 minuten onafgebroken te schrijven. Stimuleer de leerlingen tijdens het intensief schrijven op te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze op willen schrijven, niet terug te lezen, te verbeteren of te overleggen. Stap 4: Geef een halve minuut van tevoren aan wanneer het einde nadert, zodat ze tot een redelijk afgerond geheel kunnen komen.
Groepswerk 35 minuten
Het opstellen en versturen van een gezamenlijke e-mail. Deel een emailblad uit aan elk groepje. Laat ze daarop les en groepsnaam noteren. Laat ze tot één gezamenlijke e-mail verwerken: - een reactie op de ontvangen e-mail die is voorbereid aan het begin van de les - de individuele schrijfsels Laat ze de e-mail intypen op de computer en versturen.
Samen werken, © kidNET september 2002
45
Leerkrachtenblad 5 Het volk van de mierenkoningin
Heeft mannetjes Heeft schoonmaaksters
Heeft soldaten
Moet kunnen paren
Moet kunnen vliegen
Moet kunnen poepen
Moet zich verdedigen
Moet kunnen wonen
De mierenkoningin
Moet verzorgd worden
Heeft bouwmieren Heeft werksters
Moet eieren kunnen leggen in nest Moet gevoed worden Heeft bouwmieren Moet de larven laten verzorgen Heeft voedselmieren die op zoek gaan naar bladluizen Heeft kraamverzorgsters
Samen werken, © kidNET september 2002
46
Leerkrachtenblad 6 Het volk van de bijenkoningin
Heeft darren Heeft schoonmaaksters
Heeft vechtbijen
Moet kunnen paren
Moet kunnen vliegen
Moet kunnen poepen
Moet zich verdedigen
Moet kunnen wonen
De bijenkoningin
Moet verzorgd worden
Heeft werksters Heeft bouwbijen
Moet eieren kunnen leggen in nest Moet gevoed worden Heeft bouwbijen Moet de larven laten verzorgen Heeft voedselbijen Heeft kraamverzorgsters
Samen werken, © kidNET september 2002
47
E-MAILBLAD LES: G R O E P S N A A M: Aan: Cc:
[email protected] Onderwerp: Schrijf hieronder jullie bericht.
Meer ruimte nodig? Schrijf op de achterkant verder!
Samen werken, © kidNET september 2002
48
L5
Boodschappen doen!
Leerlingen richten in deze les de aandacht op de wijze waarop mier/bij samenleven met andere soorten. Het centrale probleem in deze les is 'hoe komen bijen/mieren aan hun eten?'. Ze zullen hiervoor verschillende activiteiten moeten ondernemen. Verzamelaars zullen bijvoorbeeld de voedselbron moeten kunnen vinden (resp. bloemen, bladluizen). Daarnaast is de vraag actueel waarom bloemen en bladluizen zouden helpen? Leerlingen ontdekken welk voordeel bloemen en bladluizen (resp. bestuiving, bescherming) aan de samenlevingsvorm ontlenen. Overzicht van de inhoud van les 5 Problemen Eten centraal
Oplossingen Samenleven met andere soorten
Hoe vinden de verzamelaar bloemen/bladluizen?
Bij: geur/kkleur bloemen en communicatie (bijendans) Mieren: geur, communicatie en mierenpaadje
Voedsel is kostbaar. Waarom zouden bloemen/bladluizen dit afgeven?
Bloemen → bestuiving Bladluizen → bescherming
Hoe kan een bij een bloem helpen bestuiven?
Bloem lokt bij, bij vervoert stuifmeel naar andere bloem
Hoe kan een mier bladluizen beschermen?
In kudde bijendrijven; wachthouden; aanvallen indien nodig; en jonogen in eigen nest laten opgroeien
Samen werken, © kidNET september 2002
Lesdoelen De leerlingen ontwerpen het proces van voedsel verzamelen mbv de draaidenkwijzer De leerlingen kennen de relatie tussen bij/mier en voedselbron als voordelig voor beide
Heuristiekvragen Wat moet ik kunnen? Wat heb ik daarvoor zelf? Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig? Wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
De leerlingen benoemen overeenkomsten en verschillen tussen mieren-, bijen- en mensenvolk De leerlingen ontvangen en verzenden hun vijfde e-mail
49
Wat maken de leerlingen deze les?
In deze strip wordt verteld hoe de bij voedsel vindt en dit dansend aan zijn medebijen duidelijk maakt. Als de voedselverzamelaars thuiskomen geven ze het stuifmeel aan de larven in de cellen.
Ook de mieren hebben boodschappen gedaan. Via voelsprieten hebben ze elkaar duidelijk gemaakt waar het eten te vinden is en door het aan elkaar door te geven komt de buit uiteindelijk thuis. In beide striptekeningen is met veel fantasie en oog voor detail verwerkt wat de leerlingen hebben geleerd over voedsel verzamelen. Samen werken, © kidNET september 2002
50
A5 Groepswerk 15 minuten zie: E-mail in de les
E-mail ontvangen Prints van de binnengekomen e-mails worden uitgedeeld aan de groepjes. De e-mails worden gelezen. Dat kan door één leerling hardop voor het hele groepje gebeuren. Leerlingen kunnen ook afwisselend voor zichzelf de e-mail lezen. Elk groepje overlegt over de ontvangen e-mail. Met pen of (kleur-)potlood onderstrepen de leerlingen wat ze belangrijk en leuk vinden in de ontvangen e-mail. De leerlingen maken eventueel vast aantekeningen voor een te schrijven reactie. De e-mail wordt bewaard in de groepsmap.
Samen werken, © kidNET september 2002
51
B5
Ontwerpen Voorbereiding Deze les vraagt geen bijzondere voorbereiding. Benodigd materiaal - Groepsmapjes & draaidenkwijzers - Schrijf- en tekenmateriaal - Grote vellen wit papier - Schrijfblaadjes, e-mailbladen - Evt. boekjes, computers met Internet en/of cd-rom -
Klassikale draaidenkwijzer
De les zelf Klassikaal 10 minuten
Introductie. De les begint met een kringgesprek. De leerkracht herhaalt uit de vorige les dat bijen en mieren sociale insecten zijn. De leerkracht introduceert het voedsel verzamelen door de leerlingen te vragen wat bijen en mieren ook alweer eten. De leerkracht vertelt dat de bijen en mieren vandaag trek hebben in iets heel speciaals: de bijen in nectar van bloemen en de mieren in overheerlijke honingdauw van de bladluis. De leerkracht legt uit dat de bijen de bloemen niet opeten en de mieren de bladluizen niet: de bloemen werken samen met de bijen en de bladluizen met de mieren. Deze samenwerkingsrelatie wordt verkend door een vergelijking met de mens die koeien houdt voor melk of kippen voor eieren. De leerkracht haalt de grote Draaidenkwijzer voor de klas en draait de wijzer (of laat een leerling dit doen) naar de vraag 'wat moet ik kunnen (om van koeien of kippen voedsel te krijgen)?' Daarna wordt de wijzer naar de vraag 'wat of wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?' gedraaid. Laat de leerlingen de vragen telkens kort beantwoorden, zodat zich klassikaal een idee vormt over hoe de vragen werken. De leerkracht legt uit dat elk groepje een striptekening gaat maken over hoe bijen en mieren met resp. bloemen en bladluizen samenwerken. De volgende activiteiten moeten worden uitgewerkt in het stripverhaal: voedsel zoeken, vinden en naar het nest brengen, het voordeel voor bloem/bladluis.
Tip
Kunnen de leerlingen echt overweg met de denkvragen? In deze opdracht hebben de denkvragen meer dan in vorige lessen een instrumentele, ondersteunende rol gekregen. Uit deze les zal blijken hoezeer de leerlingen zich de denkvragen eigen hebben gemaakt. Zonder denkvragen kan ook een stripverhaal getekend worden, maar cruciale vragen als hoe werken de zoekers/vinders met de voedselophalers samen (bv door een bijendans!)
Samen werken, © kidNET september 2002
52
blijven dan onbeantwoord. Werken de leerlingen vanuit 'wat moet ik kunnen' en 'wat of wie heb ik daarvoor nodig' dan zijn ze genoodzaakt op enkele zich opdringende vragen een antwoord te vinden. Uit de mate van detail in de striptekeningen kunt u opmaken hoe de leerlingen met de denkvragen hebben gewerkt.
Groepswerk 40 minuten
Leskern. Elk groepje krijgt een groot (wit of gekleurd) vel en enkele halve A4'tjes. Het groepje bedenkt hun verhaal en verdeelt dit in stukken, zodat ieder kan gaan tekenen. De losse stukken worden uiteindelijk op het grote vel in de goede volgorde geplakt. De leerkracht begeleidt de groepjes tijdens het groepswerk in hun gebruik van de denkvragen door ze te stimuleren naar de vraag te draaien die ze gaan beantwoorden (systematisch gebruik) en pas op te houden als ze geen nieuwe zaken meer kunnen bedenken (herhalend gebruik). Waar nodig stimuleert de leerkracht de leerlingen inhoudelijk verder te denken over nieuwe functies (communiceren, vervoeren, voedselvoorraad bewaken), nieuwe rollen (beschermers, vervoerders) en het voordeel voor bloem en bladluis (resp. bestuiving, bescherming). Bespreek met de groepjes of ze blijven bij hun eerdere keuze van bij of mier, of dat er nu juist gewisseld wordt! De leerlingen werken met de volgende denkvragen: 1. Wat moet ik kunnen? 2. Wat heb ik daarvoor zelf? 3. Wat heb ik in mijn omgeving nodig? 4. Wie heb ik in mijn omgeving nodig?
Tip
Tip
Samenwerken rond de stripverhaalopdracht. Besteed desgewenst vooraf aan het groepswerk aandacht aan het samenwerken in deze les. Deze les biedt een goede oefening in het samenwerken: er zal eerst een verhaallijn moeten worden afgesproken om tot een goede taakverdeling te kunnen komen. Om vervolgens alles getekend te krijgen moeten de taken goed verdeeld worden. Begeleidingsstappen Stap 1: help het probleem te formuleren Stap 2: help het probleem te vertalen naar een denkvraag op de draaidenkwijzer Stap 3: stimuleer voorkennis, bijv. door ze naar de mens te laten kijken (wie doet dit bij de mens) Stap 4: stel stimulerende inhoudelijke vragen Stap 5: reik kennis aan
Samen werken, © kidNET september 2002
53
Klassikaal 10 minuten
Afronding. De leerkracht laat een of meer bijen- en mierengroepjes met hun stripverhaal naar voren komen. Klassikaal worden verschillen en overeenkomsten tussen bijen en mieren besproken. Hierbij wordt ook weer de mens betrokken. Tijdens de nabespreking kunnen de volgende zaken expliciet naar voren gehaald worden: - hoe communiceren bijen (bijendans) en mieren (mierenpaadje) - wat eten bijen (nectar) en mieren (honingdauw) - wat heeft bloem (bestuiving) en bladluis (bescherming) aan de relatie - hoe vervoeren bijen (aan de poten) en mieren (dragen) hun voedsel - wat is het verschil tussen nectar, stuifmeel en honingdauw Leerproces nabespreken. Als de les daar aanleiding toe heeft gegeven, kan de leerkracht in de afronding aandacht besteden aan samenwerken en/of werken met de draaidenkwijzer.
Tip
Samen werken, © kidNET september 2002
54
C5 zie
E-mail in de les
Individueel 10 minuten
E-mail schrijven Benodigd materiaal - E-mailblad voor elk groepje - Blaadje voor elke leerling Intensief schrijven. In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op wat ze in de les gedaan en geleerd hebben. De leerkracht legt uit hoe 'intensief schrijven' in zijn werk gaat: even nadenken en dan in één ruk (associatief) schrijven. Vertel de leerlingen dat ze de individuele schrijfsels in de groep gaan verwerken tot een e-mail aan de partnergroep. Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: Stap 1: Geef elke leerling een blaadje waarop ze groepsnaam en naam noteren. Stap 2: Laat ze zich 3 tot 5 minuten in stilte concentreren op hun belevenissen van de afgelopen les (ervaringen tijdens de les, wat ze geleerd hebben, meningen over de les, samenwerken). Stap 3: Geef opdracht 5 minuten onafgebroken te schrijven. Stimuleer de leerlingen tijdens het intensief schrijven op te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze op willen schrijven, niet terug te lezen, te verbeteren of te overleggen. Stap 4: Geef een halve minuut van tevoren aan wanneer het einde nadert, zodat ze tot een redelijk afgerond geheel kunnen komen.
Groepswerk 35 minuten
Het opstellen en versturen van een gezamenlijke e-mail. Deel een emailblad uit aan elk groepje. Laat ze daarop les en groepsnaam noteren. Laat ze tot één gezamenlijke e-mail verwerken: - een reactie op de ontvangen e-mail die is voorbereid aan het begin van de les - de individuele schrijfsels Laat ze de e-mail intypen op de computer en versturen.
Samen werken, © kidNET september 2002
55
E-MAILBLAD LES: G R O E P S N A A M: Aan: Cc:
[email protected] Onderwerp: Schrijf hieronder jullie bericht.
Meer ruimte nodig? Schrijf op de achterkant verder!
Samen werken, © kidNET september 2002
56
L6
Bijen en mieren stelen de show!
Leerlingen hebben nu ontworpen hoe bijen/mieren met elkaar en met respectievelijk bloemen en bladluizen samenwerken. Vanaf les 3 hebben ze hun bevindingen en waarderingen wekelijks verwerkt in een scenario voor een toneelstuk. In deze les wordt de laatste hand gelegd aan deze toneelstukken en worden ze opgevoerd. Overzicht van de inhoud van les 6 Problemen Presentatie van de ontwerpen
Oplossingen n.v.t.
Lesdoelen De leerlingen presenteren hun kennis over bij en mier
Heuristiekvragen n.v.t.
De leerlingen kunnen de informatie over het leven van bijen en mieren in relatie brengen met het leven van andere dieren en van mensen De leerlingen ontvangen en verzenden een zesde en laatste e-mail
Samen werken, © kidNET september 2002
57
Wat maken de leerlingen deze les? Op de St. Paulusschool schreven de leerlingen een toneelstuk. Er waren een heleboel koninginnen!
De mieren- en bijenkoninginnen zijn voor beraad bijeen. De meeste koninginnen hebben de bruidsvlucht al achter de rug: hun vleugels zijn eraf. Linksvoor zit nog een koningin in volle uitrusting. En…staat daar nu ook een koning?!
Deze koningin heeft zojuist eitjes gelegd. Achter de tafel houdt zich de toneellarve schuil. De darren staan toe te kijken, hun werk zit er immers op…
Samen werken, © kidNET september 2002
58
A6 Groepswerk 15 minuten zie: E-mail in de les
E-mail ontvangen Prints van de binnengekomen e-mails worden uitgedeeld aan de groepjes. De e-mails worden gelezen. Dat kan door één leerling hardop voor het hele groepje gebeuren. Leerlingen kunnen ook afwisselend voor zichzelf de e-mail lezen. Elk groepje overlegt over de ontvangen e-mail. Met pen of (kleur-)potlood onderstrepen de leerlingen wat ze belangrijk en leuk vinden in de ontvangen e-mail. De leerlingen maken eventueel vast aantekeningen voor een te schrijven reactie. De e-mail wordt bewaard in de groepsmap.
Samen werken, © kidNET september 2002
59
B6
Ontwerpen Voorbereiding Deze les vraagt geen bijzondere voorbereiding. Benodigd materiaal - Groepsmapjes & draaidenkwijzers - Knutselmaterialen (bv toneelmateriaal, tijdschriften, papier etc.) - Schrijfblaadjes, e-mailbladen
Tip
Uitbreiding naar handvaardigheidles of andere lessen. Presenteren kan natuurlijk heel uitgebreid gebeuren. Mogelijke andere verwerkingsopdrachten zijn: het maken van een collage, het opvoeren van een toneelstukje, het schrijven van een gedicht of het maken van een quiz.
De les zelf Klassikaal 5 minuten
Introductie. De leerkracht vertelt dat ieder groepje wat gaat presenteren voor de klas. Ze laten hun ontwerp zien en gaan erbij vertellen wat ze geleerd hebben en wat ze er van vonden. Onderwerpen die tijdens de presentaties aan de orde kunnen komen: - het onderwerp insecten - het leukste van bijen en mieren / hun ontwerp van een volk - e-mailen - samenwerken - de draaidenkwijzer - een vergelijking met mensen of andere dieren Klassikaal wordt afgesproken hoe lang de leerlingen aan hun presentatie kunnen werken. Raad de groepjes aan een specifiek onderwerp te kiezen voor hun presentatie en vooral hun eigen ervaringen te verwerken. Laat ze hun ontwerpen, intensief schrijfsels, en e-mails gebruiken waaruit ze dingen kunnen laten zien of voorlezen.
Groepswerk 30 minuten Klassikaal 5 minuten per groepje
Leskern. In groepjes wordt aan een presentatie gewerkt. Afronding. Elk groepje presenteert. Na elke presentatie wordt kort nabesproken wat de leerlingen ervan vonden, wat ze is opgevallen.
Samen werken, © kidNET september 2002
60
C6
E-mail schrijven
zie E-mail in de les
Benodigd materiaal - E-mailblad voor elk groepje - Blaadje voor elke leerling
Individueel 10 minuten
Intensief schrijven. In deze schrijfopdracht reflecteren de leerlingen op wat ze in de les gedaan en geleerd hebben. De leerkracht legt uit hoe 'intensief schrijven' in zijn werk gaat: even nadenken en dan in één ruk (associatief) schrijven. Vertel de leerlingen dat ze de individuele schrijfsels in de groep gaan verwerken tot een e-mail aan de partnergroep. Doorloop met de leerlingen de volgende stappen: stap 1 Geef elke leerling een blaadje waarop ze groepsnaam en naam noteren. stap 2 Laat ze zich 3 tot 5 minuten in stilte concentreren op hun belevenissen van de afgelopen les (ervaringen tijdens de les, wat ze geleerd hebben, meningen over de les, samenwerken). stap 3 Geef opdracht 5 minuten onafgebroken te schrijven. Stimuleer de leerlingen tijdens het intensief schrijven op te schrijven wat in ze opkomt en niet diep te gaan nadenken over wat ze op willen schrijven, niet terug te lezen, te verbeteren of te overleggen. stap 4 Geef een halve minuut van tevoren aan wanneer het einde nadert, zodat ze tot een redelijk afgerond geheel kunnen komen.
Groepswerk 35 minuten
Het opstellen en versturen van een gezamenlijke e-mail. Deel een emailblad uit aan elk groepje. Laat ze daarop les en groepsnaam noteren. Laat ze tot één gezamenlijke e-mail verwerken: - een reactie op de ontvangen e-mail die is voorbereid aan het begin van de les - de individuele schrijfsels - een afsluiting van de samenwerking met het partnergroepje Laat ze de e-mail intypen op de computer en versturen. Gemaakt werk meesturen. Wellicht is het mogelijk foto's van tekeningen of presentaties in deze laatste e-mail mee te sturen.
Tip
Afsluiting samenwerking. Sluit de samenwerking met de collega-leerkracht van de partnerschool na deze les af door het versturen van een e-mail of door een telefonisch gesprek. Bespreek hoe de samenwerking is bevallen, wellicht is in de toekomst opnieuw samenwerking mogelijk. Tip
Samen werken, © kidNET september 2002
61
E-MAILBLAD LES: G R O E P S N A A M: Aan: Cc:
[email protected] Onderwerp: Schrijf hieronder jullie bericht.
Meer ruimte nodig? Schrijf op de achterkant verder!
Samen werken, © kidNET september 2002
62
Natuuronderwijs In het kort Centrale doelstelling van natuuronderwijs Natuuronderwijs is erop gericht kinderen zicht te geven op samenhangen in de materiële werkelijkheid waarmee het leven van mensen onlosmakelijk verbonden is. Ontdekkende en onderzoekende activiteiten zijn daarbij onmisbaar als basis voor kennis, verwondering, een onderzoekende houding en een besef van zorg en verantwoordelijkheid voor zichzelf, de medemens en omgeving. De directe omgeving van de leerlingen is de bron van de leerstof. Belevings- en doeactiviteiten spelen een belangrijke rol, bv. buitenwerk, observeren en kringgesprekken. Er wordt gezocht naar evenwicht tussen de systematiek van het programma en dat wat kinderen spontaan bezighoudt. Kerndoelen in deze lessen natuuronderwijs Deze lessen dragen bij aan leergebiedoverstijgende en leergebiedspecifieke kerndoelen. Leergebiedoverstijgende kerndoelen De lessen besteden aandacht aan werkhouding, werken volgens een plan en gebruik van uiteenlopende leerstrategieën, ontwikkelen van zelfbeeld en sociaal gedrag en gebruik van nieuwe media. Ze hebben een plaats in groepswerk, werken met denkvragen, schrijven en e-mailen. Leergebiedspecifieke kerndoelen De lessen dragen bij aan kerndoelen voor Natuuronderwijs in het domein Mensen, planten en dieren. Het gaat om de volgende kerndoelen: Kerndoel 31 De leerlingen kunnen voorbeelden noemen van eigenschappen van organismen waaruit blijkt dat deze aangepast zijn aan de omgeving, voedselmogelijkheden en seizoenen (bijvoorbeeld: schutkleur, winterslaap). Kerndoel 32 De leerlingen kunnen: - verschillende manieren waarop organismen zich voortplanten benoemen; - aangeven welke rol de verschillende types organismen in de voedselkringloop spelen. Deze kerndoelen zijn in de lessen vervat in de samenlevingsvorm van bijen en mieren, waarbij kennis van de mens en andere dieren voortdurend als vergelijkingsmateriaal betrokken wordt.
Achtergrond Karakteristieken van natuuronderwijs Natuuronderwijs omvat meer dan een hoeveelheid leerstof. Het gaat niet uitsluitend om verworven kennis en inzichten, maar ook om het proces van beleven, verkennen en onderzoeken dat kinderen van nature bezighoudt. Dit wordt verwoord in een centrale doelstelling: Natuuronderwijs is erop gericht kinderen zicht te geven op samenhangen in de materiële werkelijkheid waarmee het leven van mensen onlosmakelijk verbonden is. Ontdekkende en onderzoekende activiteiten zijn daarbij onmisbaar als basis voor kennis, verwondering, een onderzoekende houding en een besef van zorg en verantwoordelijkheid voor zichzelf, de medemens en omgeving. Samen werken, © kidNET september 2002
63
De directe omgeving van de leerlingen is de bron van de leerstof. De leerstof moet leiden tot meer grip op hun werkelijkheid en een bijdrage leveren aan het inzicht dat ons (voort)bestaan bepaald wordt door krachten en verschijnselen in de natuur. Dit betekent ook dat ze moet bijdragen aan inzicht in de manier waarop we ons tegen bepaalde krachten en verschijnselen beschermen (door bijv. kleding en behuizing) of er gebruik van maken (bijv. technische toepassingen en het verbouwen van voedsel). Natuuronderwijs legt zo de basis voor een onderzoekende houding en een besef van zorg en verantwoordelijkheid voor de medemens en de omgeving. Belevings- en doe-activiteiten spelen een belangrijke rol, bv. buitenwerk, observeren en kringgesprekken. Daarin wordt gezocht naar evenwicht tussen de systematiek van een programma en dat wat kinderen spontaan bezighoudt. Kerndoelen natuuronderwijs in deze lessen In het basisonderwijs worden leergebiedoverstijgende en leergebiedspecifieke kerndoelen onderscheiden. Voor beide wordt aangegeven hoe de lessen daaraan bijdragen. Leergebiedspecifieke kerndoelen Natuuronderwijs is een onderdeel van het leergebied Oriëntatie op mens en wereld. Hieronder geven we aan aan welke kerndoelen de lessen bijdragen. Daarnaast dragen de werkvormen in de lessen bij aan kerndoelen zoals geformuleerd voor de Nederlandse taal. Ook daarvan wordt aangegeven hoe de lessen daaraan bijdragen. Het leergebied Oriëntatie op mens en wereld (natuuronderwijs) Natuuronderwijs De lessen besteden aandacht aan het domein Levende organismen (mensen, planten en dieren). Daarmee hangen de volgende kerndoelen samen: Kerndoel 31 De leerlingen kunnen voorbeelden noemen van eigenschappen van organismen waaruit blijkt dat deze aangepast zijn aan de omgeving, voedselmogelijkheden en seizoenen (bijvoorbeeld: schutkleur, winterslaap). Kerndoel 32 De leerlingen kunnen: - verschillende manieren waarop organismen zich voortplanten benoemen; - aangeven welke rol de verschillende types organismen in de voedselkringloop spelen. Deze kerndoelen zijn in de lessen vervat in het onderwerp 'samenwerken van bijen en mieren', waarbij kennis van de mens en van andere dieren voortdurend als vergelijkingsmateriaal betrokken wordt. Vanuit eigen ervaringen onderzoeken de kinderen relaties tussen onderdelen. Het leergebied Nederlandse taal Doordat de leerlingen wekelijks aan een toneelscenario schrijven, in groepjes werken, elke les deelnemen aan een inleidend en afsluitend klassengesprek, en schriftelijk verslag doen via e-mail wordt aandacht besteed aan mondelinge en schriftelijke vaardigheid in de Nederlandse taal. Omdat de leerlingen zelfstandig gebruik maken van informatiebronnen, dragen de lessen bovendien bij aan informatievaardigheden.
Samen werken, © kidNET september 2002
64
Aspecten die wekelijks terugkomen zijn: - verslag uitbrengen (uit kerndoel 2) - vragen stellen/informatie verzamelen over een door henzelf gekozen onderwerp (uit kerndoel 2) - iets uitleggen (uit kerndoel 2) - hun ervaringen, mening, waardering of afkeuring op persoonlijke wijze weergeven (uit kerndoel 2) - hoofdzaken (bv van een e-mail tekst) weergeven (uit kerndoel 5) - gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen uiten (uit kerndoel 8) - teksten schrijven waarin ze eigen ervaringen, mening, waardering of afkeuring weergeven (uit kerndoel 8) - schrijven toepassen als middel om gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen voor henzelf te ordenen (uit kerndoel 8) Leergebiedoverstijgende kerndoelen In de tabel hieronder is aangegeven hoe de lessen bijdragen aan leergebiedoverstijgende doelen betreffende de werkhouding en leervaardigheden. Welke leerdoelen?
Wat in de les?
Hoe in de les?
werkhouding
stellen van gerichte vragen informatie zoeken en gebruiken plezier in nieuwe dingen leren doorzetten
groepswerk zelfstandig bronnen gebruiken werken met denkvragen
werken volgens een plan
formuleren van een doel oriënteren op een onderwerp activiteiten stap voor stap doen reflecteren presenteren
gebruik van strategieën
gericht vragen stellen samenwerken en overleggen reflecteren op strategieën
onderwerp verkennen aan begin les evalueren aan einde les werken met denkvragen werkstukken en toneelpresentatie intensief schrijven / e-mails schrijven groepswerk gebruiken van denkvragen e-mails schrijven kringgesprekken
zelfbeeld
zelfvertrouwen beheersen van gedragsimpulsen
groepswerk
sociaal gedrag
respectvol omgaan met anderen handelen naar normen uitkomen voor meningen verantwoordelijkheid nemen
groepswerk intensief schrijven
nieuwe media
leren van mogelijkheden leren gebruiken
E-mail Boeken / Cd-rom / Internet
Samen werken, © kidNET september 2002
65
Ontwerpend leren en de rol van de leerkracht In het kort Ontwerpend leren is een onderwijsbenadering die handen en voeten geeft aan ontdekkend en probleemoplossend leren. De basisidee achter ontwerpend leren binnen natuuronderwijs is dat planten en dieren kunnen worden beschouwd als goede ontwerpen die kunnen overleven in hun omgeving. Je kunt kennis over planten en dieren verwerven door onderdelen en gedrag van planten en dieren opnieuw te ontwerpen. De ontwerpproblemen hebben het volgende karakter: hoe kan organisme x functie y vervullen? Bijvoorbeeld hoe kan een bij eten vinden en hoe kan hij aan zijn mede-bijen duidelijk maken waar hij eten gevonden heeft? Hoe kan een mier eten naar het nest brengen? De problemen zijn zo geselecteerd en geformuleerd dat de ontwerpruimte (vgl. de doolhof waarin naar oplossingen gezocht kan worden) groot genoeg is om uitdagend te zijn voor leerlingen, maar ook weer niet zo groot dat leerlingen alleen maar met veel hulp van de leerkracht de problemen kunnen oplossen. Het ontwerpprobleem wordt opgedeeld in deelproblemen. Een dergelijke ordening van problemen noemen we een probleemstructuur. De probleemstructuur krijgt de vorm van een ontwerpheuristiek. Deze heuristiek begeleidt leerlingen bij het zoeken naar mogelijke oplossingen. De heuristiek bestaat uit vier denkvragen: Wat moet ik kunnen? Wat heb ik daarvoor zelf nodig? Wat heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig? Wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig? De leerlingen leren werken met de denkvragen via een zogenaamde draaidenkwijzer: een wijzer waarmee ze naar de vraag draaien die ze op dat moment willen stellen. Zo wordt denken doen. Leerlingen maken tijdens ontwerpend leren gebruik van hun eigen voorkennis en van kennis van anderen (medeleerlingen, leerkracht, boeken/Internet, e-mail). Leerlingen werken in groepjes, met informatiebronnen en met een partnergroepje op een andere school. De leerkracht stelt zich in eerste instantie terughoudend op met het aanbieden van informatie, zodat leerlingen eerst proberen het probleem zelf op te lossen. Begeleidende taken van de leerkracht zijn: - een creatieve en kritische houding bij leerlingen stimuleren - begeleiden van de samenwerking - leerlingen laten samenvatten en problemen laten formuleren - structureel de aandacht richten op de denkvragen - stimulerende vragen stellen - en in het laatste geval (delen van) de oplossing aanbieden. Binnen ontwerpend leren staan vragen centraal die vooral zijn gericht op kennisverwerving. Maar daarnaast is in de lessen ook aandacht voor persoonlijke ervaringen met de natuur. Bijvoorbeeld door een les te beginnen met persoonlijke oriëntatie en af te sluiten met persoonlijke reflectie of door het observeren van kleine beestjes. Zodat hoofd, hand én hart aan bod komen.
Samen werken, © kidNET september 2002
66
Achtergrond 1. Introductie Ontdekkend leren speelt een centrale rol in het natuuronderwijs. Ontdekkend leren is een onderwijsaanpak die vragen van leerlingen serieus neemt, hen aanmoedigt hun omgeving onderzoekend tegemoet te treden om samen met de leerkracht tot bevredigende antwoorden te komen. Hoewel een dergelijke aanpak veel voordelen heeft, is ze moeilijk te realiseren voor de leerkracht. Hoe zorg je er voor dat leerlingen steeds betere vragen gaan stellen? Hoe kun je leerlingen begeleiden bij het ontdekken van de gewenste inzichten zonder dat je hen deze kennis aanbiedt? Ontwerpend leren is een onderwijsbenadering die handen en voeten geeft aan ontdekkend leren in het natuuronderwijs. De basisidee achter ontwerpend leren is dat planten en dieren kunnen worden beschouwd als goede ontwerpen. Ze lijken te zijn ontworpen om te kunnen overleven en zich voort te planten in de omgeving waarin ze voorkomen. Je kunt nu kennis over de natuur (en hun omgeving) verwerven door planten en dieren opnieuw te ontwerpen. We zullen dit hier illustreren aan de hand van het ontwerpprobleem ‘hoe komt een spin aan zijn eten?’: Voor dit probleem zijn meerdere oplossingen mogelijk. De spin zou achter zijn prooi aan kunnen gaan, maar dat kost veel energie. Een andere mogelijkheid is gewoon ‘rustig afwachten’ totdat, bijvoorbeeld, insecten voorbij komen en dan op het juiste moment toeslaan. Het nadeel van een dergelijke oplossing is dat het vangstbereik heel gering is. Dit kan worden opgelost door een groot vangnet te maken. De meeste spinnen maken dan ook een web, dat als een soort vangnet fungeert. Maar het maken van web leidt weer tot nieuwe problemen. Het eerste probleem waarmee een spin wordt geconfronteerd is het overspannen van de ruimte waar het web moet komen, tussen twee bomen bijvoorbeeld. Als een spin een eerste ‘brugkabel’ heeft aangelegd kan hij daar overheen lopen en zijn web opbouwen, maar hoe moet een spin deze brugkabel aanleggen? De spin zou naar beneden kunnen lopen en dan aan de andere kant weer naar boven klimmen. Er zijn spinnen die dit doen, maar het kan ook anders. Kunnen spinnen niet een soort vlieger oplaten, waaraan de draad naar de overkant wordt meegevoerd? Dit blijken sommige spinnen inderdaad te doen als er voldoende wind staat. Ze scheiden dan een draad af met aan het uiteinde een soort kleverig zijden zeiltje. Als dit vliegertje niet aan de overkant blijft plakken, dan haalt de spin zijn draad weer in en probeert het opnieuw. Nu de brugkabel gespannen is kan de spin een web gaan maken. Daarbij wordt hij opnieuw met een probleem geconfronteerd. Hoe zorgt de spin er voor dat het insect in het web blijft zitten? Als hij het web te strak weeft zou het web makkelijk kunnen scheuren wanneer het insect er tegenaan botst. Als het web te los is werkt het als een soort trampoline waarin het insect kan terugveren. Het is dus van belang dat het web op de juiste spanning wordt gebracht. Maar hiermee is zijn prooi nog niet definitief gevangen, de spin moet proberen te voorkomen dat de prooi alsnog weet te ontsnappen. Dit zou hij kunnen doen door de zijde van het web te laten kleven, zodat het insect er aan vastplakt. Hoe kan echter worden voorkomen dat de spin zelf op het web blijft plakken? Dit probleem kan worden opgelost door er voor te zorgen dat de lijm niet aan de poten van de spin kleeft, bijvoorbeeld doordat deze zijn ingesmeerd met een laagje olie. Het is ook mogelijk om bepaalde draden van het web niet te laten kleven, de ‘aanloopdraden’. Beide oplossingen blijken ook daadwerkelijk voor te komen. Nu zijn deze oplossingen nog niet afdoende. Immers, met name grote insecten kunnen wanneer ze eenmaal in het web verstrikt zijn zich nog vrij gemakkelijk bevrijden uit het web. Hoe kan een spin dit voorkomen? In ieder geval is het van belang dat hij er snel bij is. Vervolgens zou hij de prooi zo snel mogelijk kunnen doden. Doodbijten is vaak moeilijk doordat de prooi vaak groter is dan de spin zelf. Een dodelijke injectie kunnen
Samen werken, © kidNET september 2002
67
spinnen wel geven en dat doen ze dan ook vaak. Bovendien ‘zwachtelen’ ze hun prooi in zodat deze geen kant meer op kan. Dit voorbeeld laat zien hoe je door (her-)ontwerpen van de natuur kennis kunt verwerven over organismen en hun omgeving1. Maar met dit voorbeeld is nog niet duidelijk geworden hoe het leerproces bij ontwerpend leren verloopt en hoe je als leerkracht leerlingen bij ontwerpend leren zou moeten begeleiden. Dit wordt achtereenvolgens besproken in 2 en 3. In 4 wordt beschreven hoe twee andere belangrijke aandachtsgebieden binnen het natuuronderwijs, beleven en handelen (hart en hand), kunnen worden geïntegreerd in ontwerpend leren. 2. Leren door ontwerpen Bij ontwerpend leren wordt, zoals bij ontdekkend leren veelal gebruikelijk is, gestart met een probleem of een situatie die een probleem oproept. Nu zijn er verschillende soorten problemen: waarnemingsproblemen (wat valt je op aan dit dier?), vergelijkingsproblemen (welk dier is het grootst?), gevolgenproblemen (wat gebeurt er als je een plant in het donker zet?). De problemen die bij ontwerpend leren centraal staan zijn ontwerpproblemen. Deze hebben het volgende karakter: Hoe kan organisme x functie y vervullen? Bijvoorbeeld hoe kan een vis zwemmen? Hoe kan een spin zijn voedsel vangen? Hoe kan een boom het licht opvangen? Deze ontwerpproblemen kunnen leerlingen oplossen door bepaalde onderdelen van de natuur opnieuw te ontwerpen. Nu kunnen leerlingen een ontwerpprobleem als ‘hoe komt een spin aan zijn eten?’ niet in een keer oplossen. Veelal leidt dit tot een zoektocht die verloopt met vallen en opstaan. Ze bedenken een oplossing en realiseren zich dan dat de oplossing te veel nadelen heeft of dat een oplossing weer een nieuw probleem met zich meebrengt. Ontwerpen kun je dan ook beschouwen als het zoeken in een ontwerpruimte (of doolhof) van mogelijke oplossingen waarin verschillende paden kunnen worden bewandeld. Het succesvol doorzoeken van deze ontwerpruimte is tenminste afhankelijk van drie factoren: het ontwerpprobleem, de kennis waarover een leerling kan beschikken en de ontwerpstrategie. Hieronder wordt voor elk van deze factoren besproken hoe die het ontwerpen beïnvloeden en hoe we bij de inrichting van het onderwijs rekening hebben gehouden met deze factoren. Ontwerpprobleem De keuze van het ontwerpprobleem bepaalt in belangrijke mate de grote van de ontwerpruimte waarin leerlingen gaan zoeken. Zo is de ontwerpruimte voor het probleem ‘ hoe komt een spin aan zijn eten?’ veel groter dan voor het probleem ‘hoe kan een spin de prooi in zijn web onschadelijk maken?’. Het laatste probleem is een deelprobleem van het eerste. Hoe groter de ontwerpruimte is, hoe moeilijker het voor leerlingen is het probleem zelfstandig op te lossen. Nu is de grootte van de ontwerpruimte niet alleen afhankelijk van het probleem, maar ook van de kennis waarover de probleemoplosser beschikt. Voor een leerling die nog weinig weet over spinnen is de ontwerpruimte voor het probleem 'hoe komt een spin aan zijn eten?' veel groter dan voor u die net de tekst over voedselvangst van de spin heeft gelezen. Bij ontwerpend leren willen we nu de problemen zo selecteren en formuleren dat de ontwerpruimte groot genoeg is om uitdagend te zijn voor leerlingen, maar ook weer niet zo groot dat leerlingen alleen maar met veel hulp van de leerkracht deze problemen kunnen oplossen. Dit betekent veelal dat de ontwerpproblemen die we leerlingen willen laten oplossen moeten worden opgesplitst in enkele deelproblemen. Deze deelproblemen worden dan weer zo geordend dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat het oplossen van het ene deelprobleem leidt tot het nieuwe deelprobleem. Een dergelijke ordening heeft als voordeel dat leerlingen het leerproces
Ontwerpen wordt hier dus niet gebruikt, zoals in de techniek, om nog niet bestaande mogelijkheden te verkennen en deze te realiseren. Ontwerpen in het natuuronderwijs heeft als doel de reeds bestaande natuur beter te leren kennen. 1
Samen werken, © kidNET september 2002
68
ervaren als een door hun eigen problemen gestuurd proces. Een dergelijke ordening van problemen noemen we een probleemstructuur. We zullen dit met een voorbeeld kort illustreren. In de lessenserie over levensgemeenschappen gaan leerlingen zelf een levensgemeenschap (bos, sloot, duinlandschap etc.) ontwerpen. Dit kunnen leerlingen niet in een keer. We laten leerlingen daarom eerst de directe omgeving van een centraal dier uit de betreffende levensgemeenschap (bijvoorbeeld de vos in het bos) ontwerpen door hen het probleem voor te leggen: wat moet een vos kunnen om te overleven? Leerlingen bedenken dan verschillende functies zoals eten, ademhalen etc. Vervolgens wordt leerlingen gevraagd in te zoomen op het eten en na te gaan wat een vos in zijn omgeving nodig heeft om te eten. Leerlingen bedenken dan bijvoorbeeld dat een vos konijntjes eet. Maar dan ontstaat het probleem dat deze konijntjes zelf ook weer moeten eten. Zodat ook voor deze dieren weer moet worden nagegaan wat ze nodig hebben in hun omgeving. Hiermee gaan leerlingen door totdat alle dieren en planten in de omgeving van de vos van voedsel zijn voorzien. Leerlingen hebben dan de belangrijkste ‘spelers’ van de levensgemeenschap en hun belangrijkste eetrelaties ontworpen. Dan kan het volgende probleem worden geïntroduceerd: Hoe kan er voor worden gezorgd dat de vos blijvend te eten heeft? Als hij immers de konijnen heeft opgegeten gaat hij dood. Op deze manier wordt het ‘voortplantingsprobleem’ geïntroduceerd en gaan leerlingen voor de dieren en planten uit hun levensgemeenschap na hoe ze zich kunnen voortplanten. Dit op zijn beurt leidt weer tot een nieuw probleem en dit gaat door totdat leerlingen een levensgemeenschap hebben ontworpen die in evenwicht is. Kennis Voor het oplossen van ontwerpproblemen kunnen leerlingen gebruik maken van kennis. Nu hebben leerlingen de beschikking over twee type kennisbronnen: hun eigen voorkennis en kennis van anderen (medeleerlingen, leerkracht, internet etc.). Met ontwerpend leren willen we in eerste instantie maximaal gebruik maken van relevante voorkennis van leerlingen met betrekking tot het ontwerpprobleem. Relevante voorkennis kan schoolse kennis of niet-schoolse kennis zijn. Neem het ontwerpprobleem ‘ hoe komt een spin aan zijn eten?’. Wellicht is er op school al ooit iets verteld over spinnen. Maar ook al zou dit niet het geval zijn, dan hebben leerlingen vaak al een schat aan relevante voorkennis opgebouwd door buitenschoolse ervaringen. Leerlingen zullen allemaal wel eens een spin en een spinnenweb hebben gezien en weten veelal wel dat een spin insecten vangt. Maar hiermee is hun relevante voorkennis nog niet uitgeput. Leerlingen zullen bijvoorbeeld niet meteen weten hoe een spin een draad spant tussen twee bomen. Maar ze hebben wel ervaring met allerlei manieren waarop wijzelf (of andere dieren) iets van a naar b kunnen brengen: lopen, vliegen, zweven, zwemmen etc. Het is juist dit type voorkennis dat leerlingen goed kunnen gebruiken voor het oplossen van ontwerpproblemen. Maar ook al wordt er maximaal gebruik gemaakt van de voorkennis van een individuele leerling, soms zal dit niet voldoende zijn om een ontwerpprobleem op te lossen. Een leerling kan dan een beroep doen op kennis van anderen. Bij ontwerpend leren wordt daarbij in eerste instantie gebruikgemaakt van kennis van andere leerlingen. Deze kennis kan beschikbaar komen wanneer leerlingen samenwerken bij het oplossen van een ontwerpprobleem. Bij ontwerpend leren werken leerlingen dan ook in groepjes. Samenwerken is niet alleen van belang om extra kennis te kunnen inzetten bij het oplossen van het probleem. Het heeft ook een motiverende functie. Leerlingen kunnen elkaar stimuleren en helpen bij het ontwerpen. Wanneer leerlingen er ook samen niet uitkomen, kunnen ze via e-mail een groepje van de partnerschool raadplegen of een vraag opzoeken op Internet. Tenslotte is er dan nog altijd de leerkracht die over kennis beschikt die leerlingen kunnen gebruiken bij het oplossen van het ontwerpprobleem. Wij kiezen er bij ontwerpend leren voor dat de leerkracht zich in eerste instantie terughoudend opstelt met het aanbieden van informatie, zodat leerlingen worden gestimuleerd eerst te proberen het probleem samen op te lossen. Voor een nadere omschrijving van de inhoudelijke begeleiding van de leerkracht verwijzen we naar sectie 3.
Samen werken, © kidNET september 2002
69
Ontwerpheuristiek Nu zijn de problemen bij ontwerpend leren wel zo geselecteerd dat leerlingen relevante voorkennis hebben voor het oplossen van het probleem, dit wil echter niet zeggen dat leerlingen deze voorkennis ook automatisch gebruiken. Vaak weten leerlingen niet op voorhand welke kennis relevant is. Om hen nu toch efficient te laten zoeken in de ontwerpruimte met mogelijke oplossingen en relevante voorkennis hebben we een ontwerpheuristiek (denkvragen) ontwikkeld. Deze ontwerpheuristiek biedt leerlingen sturing bij het zoeken in de ontwerpruimte. We hebben deze heuristiek in denkvragen voor leerlingen vertaald (zie figuur 1). Ontwerpen begint altijd met vaststellen van de functie die een plant of dier in een bepaalde omgeving moet vervullen, bijvoorbeeld eten, ademhalen, beschermen etc. Dit hebben we in de volgende denkvraag vertaald: wat moet ik kunnen? Vervolgens kun je twee kanten op ontwerpen: naar binnen en naar buiten. Als je naar binnen ontwerpt, ben je geïnteresseerd in wat het organisme zelf nodig heeft om deze functie te vervullen (wat heb ik daar zelf voor nodig?). Dus om te kunnen ademhalen heeft een vis een opening nodig zodat hij zuurstofrijk water in zijn lijf krijgt. Je kunt vervolgens meer in detail nagaan hoe de zuurstofopname verloopt door opnieuw de vraag te stellen 'wat moet ik kunnen?'. Bijvoorbeeld, ik moet zuurstof uit het water kunnen opnemen, daarvoor heb ik zelf bloed nodig wat langs het binnenkomende water stroomt etc. Maar je kunt ook naar buiten toe ontwerpen, je bent dan geïnteresseerd in de omgeving die een organisme nodig heeft om de functie te kunnen vervullen (wat heb ik daar in mijn omgeving voor nodig?). Een vis moet kunnen ademhalen, daarvoor heeft de vis waterplanten in zijn omgeving nodig. Ook hier kun je verder ontwerpen door je af te vragen wat de waterplant weer moet kunnen etc. Nu ligt in het natuuronderwijs het accent op de relatie van planten en dieren met hun omgeving. In het natuuronderwijs zal het naar binnen ontwerpen dus beperkt zijn en het accent liggen op naar buiten ontwerpen. wat moet ik kunnen?
wat heb ik daarvoor zelf nodig?
wat/wie heb ik daarvoor in mijn omgeving nodig?
Figuur 1: De ontwerpheuristiek in vraagvorm en in stroomschema Het werken met de denkvragen is een proces dat geleerd moet worden. Daarom is in de lessenserie een hele les gewijd aan het leren werken met de denkvragen. De denkvragen zijn concreet gemaakt in een zogenaamde draaidenkwijzer: een wijzer die de leerlingen ondersteunt in het in een bepaalde volgorde gebruiken van de denkvragen. Zo wordt denken doen! 3. Begeleiden van ontwerpend leren Ook in een leerproces waarin je leerlingen zoveel mogelijk zelf wilt laten ontwerpen, speelt de leerkracht een belangrijke rol. In deze sectie beschrijven we hoe de leerkracht ontwerpend leren adequaat kan begeleiden. Begeleiding kan betrekking hebben op het bevorderen van een stimulerend leerklimaat, het werken met de denkvragen, de samenwerking en de inhoud. Deze aspecten worden achtereenvolgens beschreven.
Samen werken, © kidNET september 2002
70
Bevordering van een leerklimaat voor ontwerpend leren Voorwaarde voor elk type leerproces is een veilig en uitnodigend leerklimaat waarin leerlingen naar elkaar en de leerkracht willen luisteren en hun gedachten durven uiten. Ontwerpend leren stelt verder nog extra eisen aan het leerklimaat, omdat van leerlingen wordt verwacht dat ze met elkaar ideeen ontwikkelen. Ontwerpend leren veronderstelt van leerlingen een creatieve houding bij het bedenken van oplossingen voor een ontwerpprobleem en kritische houding bij het toetsen van deze oplossingen. Anders gezegd, leerlingen moeten fouten durven maken en moeten vervolgens bereid zijn deze fouten op te sporen en bij te stellen. De leerkracht heeft de taak deze creatieve en kritische houding bij leerlingen te stimuleren. Een creatieve houding kan worden bevorderd door leerlingen aan te moedigen speculatieve oplossingen te bedenken en deze oplossingen vervolgens positief te waarderen en serieus te nemen. Een kritische houding kan worden bevorderd door leerlingen te complimenteren wanneer ze hun eigen of andermans oplossingen op grond van argumenten bijstellen. Tevens wordt een creatieve en kritische houding bevorderd wanneer leerlingen worden gewezen op gedrag dat hiervan afwijkt zoals: lachen over een oplossing die een ander aanreikt, klakkeloos aannemen van oplossingen; niet op grond van argumenten maar op grond van meeste stemmen gelden een oplossing aannemen. Natuurlijk zal een docent hierbij zelf ook het goede voorbeeld moeten geven door zelf af en toe speculatieve ideeën te opperen en, indien nodig, zijn eigen ideeën beargumenteerd bij te stellen. Met deze opvatting over het leerklimaat staat ontwerpend leren tegenover een meer traditionele leeromgeving waarin het voorkomen van fouten en het klakkeloos overnemen van aangeboden kennis centraal staat. Begeleiding van de samenwerking Ontwerpend leren kan worden bevorderd door samenwerking tussen leerlingen, maar bepaalde vormen van samenwerking kunnen het ontwerpproces ook belemmeren. We zullen hieronder enkele aanwijzingen geven voor het begeleiden van de samenwerking tijdens ontwerpend leren. De groepen moeten niet te groot zijn (maximaal 4) omdat het anders niet mogelijk is voor elke leerling om voldoende inbreng te hebben. Vaak worden bij groepswerk de taken verdeeld. Dit is voor ontwerpend leren niet altijd verstandig. In de fase dat leerlingen gezamenlijk een probleem oplossen, moet elke leerling inbreng kunnen leveren. Een taakverdeling (de een tekent, de ander schrijft en een denkt er over het probleem) kan dan verhinderen dat alle leerlingen meedoen. In een latere fase van het ontwerpproces, wanneer de oplossingen grotendeels bedacht zijn, kan een taakverdeling wel nuttig zijn. Tenslotte is de taak van de leerkracht er op toe te zien dat alle leerlingen tijdens de samenwerking aan bod komen en dat leerlingen vanuit een creatieve en kritische houding naar elkaar luisteren. Begeleiding van het werken met de ontwerpheuristiek Leerlingen zullen met de ontwerpheuristiek moeten leren werken. Een aparte les is hiervoor in de serie opgenomen. Het leren werken met de denkvragen wordt aangeleerd via een concrete draaidenkwijzer, die de leerlingen elke les opnieuw blijven gebruiken. Ook de leerkracht maakt gebruik van een draaidenkwijzer en kan daarmee demonstreren hoe denken en doen in zijn werk gaan. Tijdens de lessen is de draaidenkwijzer voortdurend hulpmiddel voor het begeleiden van het groepswerk. Enkele veel voorkomende 'fouten' die leerlingen in het begin maken, zullen we hier kort noemen: - Leerlingen lezen vaak de heuristiekvragen niet goed en maken dus geen onderscheid tussen wat een organisme zelf nodig heeft en wat een organisme in zijn omgeving nodig heeft. De leerkracht kan dit onderscheid onder de aandacht brengen en er voor zorgen dat ze het consequent toepassen. - Leerlingen werken de heuristiekvragen vaak niet in de juiste volgorde af. Bij het ontwerpen is het zinvol dat leerlingen de drie centrale heuristiekvragen (wat moet ik kunnen, wat heb ik
Samen werken, © kidNET september 2002
71
daar zelf voor nodig en wat heb ik daar in mijn omgeving voor nodig) per dier stellen en beantwoorden alvorens over te gaan naar het volgende dier. Leerlingen behouden hierdoor het overzicht en de kans dat ze bepaalde aspecten vergeten is kleiner. Het komt echter veel voor dat leerlingen bij een bepaald dier beginnen en dan eerst een deel van de keten afwerken. Ze starten bijvoorbeeld met 'wat moet een vos kunnen'? Ze bedenken dan maar één functie, bijvoorbeeld eten, en gaan meteen door met de vraag 'wat heb ik daar in mijn omgeving voor nodig' (konijntjes) en 'wat heeft deze in zijn omgeving nodig?' (wortels) etc. De leerkracht zal leerlingen dus tijdens het ontwerpproces af en toe erop moeten wijzen dat ze de heuristiekvragen in de juiste volgorde afwerken. - Leerlingen vergeten vaak bepaalde heuristiekvragen te stellen. Leerlingen zijn deze dan vergeten of denken klaar te zijn. In dit geval kan de leerkracht hun aan de denkvragen herinneren of hen een kritische vraag stellen, zodat het ontwerpproces weer op gang komt. We kiezen dus voor een vrij strakke begeleiding van het werken met de ontwerpheuristiek in het begin van ontwerpend leren. Wanneer men namelijk niet voldoende toeziet op de wijze waarop leerlingen met de ontwerpheuristiek werken, verzandt het ontwerpproces snel. Inhoudelijke begeleiding Bij ontwerpend leren willen we de inbreng van leerlingen maximaliseren. De leerkracht moet daarvoor enerzijds terughoudend zijn in het aanbieden van kennis en anderzijds goed op de hoogte zijn van de probleemstructuur. We zullen beide competenties kort bespreken. Terughoudendheid Het is niet gemakkelijk om leerlingen voor zichzelf te laten denken, leerkrachten zijn immers vaak gewend veel kennis aan te bieden. Een terughoudende opstelling veronderstelt van de leerkracht dat hij zowel vertrouwen heeft in de leerlingen als in zichzelf. Vertrouwen in het probleemoplossend vermogen van leerlingen, omdat een leerkracht anders snel problemen voor leerlingen gaat oplossen. Maar een leerkracht moet ook vertrouwen hebben in zijn eigen mogelijkheden om adequaat om te kunnen gaan met de oplossingen die leerlingen bedenken. Kennis van de probleemstructuur is in dit verband van belang, we komen hier later op terug. Een leerkracht kan een aantal dingen doen voordat hij kennis aan leerlingen verschaft. Deze mogelijkheden zijn geordend in een ideale volgorde: Stap 1: help het probleem te formuleren Stap 2: help het probleem te vertalen naar een denkvraag op de draaidenkwijzer Stap 3: stimuleer voorkennis, bijv. door ze naar de mens te laten kijken (hoe doet de mens dit) Stap 4: stel stimulerende inhoudelijke vragen Stap 5: reik kennis aan Wanneer leerlingen niet meer verder kunnen of denken klaar te zijn, kan de leerkracht leerlingen eerst laten samenvatten wat ze tot dan toe hebben bedacht. Hij kan hen vervolgens, indien nodig, helpen bij het formuleren van het probleem waardoor ze niet meer verder konden. Vervolgens kan de leerkracht leerlingen stimuleren zelf dit probleem op te lossen door hen de betreffende denkvragen te (laten) stellen. Wanneer dit nog niet tot de gewenste oplossing leidt, kan de leerkracht zelf bepaalde stimulerende vragen gaan stellen. Deze kunnen van meer algemene of inhoudspecifieke aard zijn. Enkele algemene vragen zijn: 'waar lijkt dit probleem op?'; 'hoe lossen wij of andere dieren dit probleem op?'; 'hoe zou je zelf dit probleem oplossen'; 'wat weet je al over dit probleem?'. Tevens zijn meer inhoudspecifieke vragen mogelijk, zoals 'kan een plant de mest zo uit de grond opnemen?'; 'wat gebeurt er als de vos zichzelf voortplant en er geen dieren zijn die vossen opeten?' etc. Wanneer ook dit niet leidt tot de gewenste oplossing, kan de leerkracht onderdelen van de oplossing aanbieden.
Samen werken, © kidNET september 2002
72
Natuurlijk is het niet altijd mogelijk om deze volgorde te hanteren. In dat geval is het wel altijd zinvol eerst een van de drie eerstgenoemde gedragsmogelijkheden te proberen alvorens kennis aan te bieden. Tot slot: terughoudendheid kan soms ook te groot zijn. Dit is het geval wanneer alleen de eerste twee gedragsmogelijkheden uitgeprobeerd worden en leerlingen niet verder inhoudelijk begeleid worden wanneer ze er niet uitkomen. Kennis van de probleemstructuur Door terughoudendheid te betrachten kan de leerkracht de inbreng van leerlingen maximaliseren. Tegelijkertijd zal hij echter ook de doelen van de lessen voor ogen moeten houden. Hij zal daarvoor een goed overzicht moeten hebben van de problemen die achtereenvolgens aan bod komen en de oplossingen die leerlingen hiervoor kunnen bedenken. Pas dan is het mogelijk leerlingen inhoudelijk adequaat te begeleiden. Alleen dan ziet de leerkracht waar leerlingen zijn en of ze eventueel afwijkende oplossingen of problemen hebben geformuleerd. En dit is nodig om de juiste stimulerende inhoudelijke vragen te kunnen stellen, zodat leerlingen gestimuleerd worden verder te ontwerpen. Met dit doel is een overzicht van de probleemstructuur opgenomen. Daarnaast staan in dit overzicht en bij de specifieke lessen vragen en aanwijzingen voor de inhoudelijke begeleiding van het onderwerpproces. 4. Hart en hand bij ontwerpend leren Natuuronderwijs is meer dan kennis opdoen over de natuur. In het natuuronderwijs wordt een integratie van hoofd (denken), hart (beleven) en hand (handelen) beoogd. Met ontwerpend leren kunnen ook verschillende niet-cognitieve doelstellingen worden gerealiseerd. Het zelfvertrouwen van leerlingen t.a.v. natuuronderwijs kan zich verder ontwikkelen, doordat ze samenwerken bij het oplossen van problemen kunnen ze hun sociale vaardigheden verbeteren. En ontwerpend leren kan leiden tot verwondering over de natuur. Toch kan beleven van en handelen in de natuur nog beter worden geïntegreerd binnen ontwerpend leren. Hieronder volgen enkele ideeën hiervoor. Binnen ontwerpend leren staan, zoals gezegd, ontwerpvragen centraal (zie 2). Deze vragen leiden er toe dat de leerlingen meer kennis verwerven over de natuur, maar nodigen minder uit tot het verkennen van persoonlijke ervaringen, waarderingen en gedrag in relatie tot de natuur. In de lessen wordt ontwerpend leren gecombineerd met persoonlijke oriëntatie en persoonlijke reflectie. Daarin staan persoonsgebonden vragen centraal. We onderscheiden vier typen persoonsgebonden vragen: ervaringsvragen, waarderingsvragen, relateringsvragen en handelingsvragen. Ervaringsvragen hebben betrekking op persoonlijke ervaringen die kinderen hebben opgedaan met het betreffende onderwerp, bijvoorbeeld de bij. Dit kunnen vragen zijn als: Heb je wel eens een bij gezien?; Wat heb je wel eens met bijen meegemaakt? Waarderingsvragen gaan een stapje verder, ze stimuleren leerlingen na te denken over hun ervaringen en zich af te vragen wat ze van de ervaring vonden of wat ze toen voelden. Bijvoorbeeld: Vond je het eng toen de bij op je hoofd zat?; Zou je net zo willen leven als de bij? Relateringsvragen gaan weer een stapje verder. Deze vragen nodigen leerlingen uit hun waarderingen en gevoelens te vergelijken met die van andere leerlingen of met andere waarderingen uit hun eigen belevingswereld. Bijvoorbeeld: Denk je dat iedereen in de klas er zo over denkt? Handelingsvragen, tenslotte, vragen van leerlingen hun waarderingen te koppelen aan hun gedrag. Je vindt een bijenvolk wel mooi leven, maar zou je zelf een werkster willen zijn? Wat zou je nu zelf kunnen doen zodat er veel bijen in de schooltuin komen? In de Introductie en Afronding van elke les hebben persoonlijke oriëntatie en reflectie een plaats gekregen om het onderwerp van de les te introduceren dan wel na te bespreken.
Samen werken, © kidNET september 2002
73
E-mail in de les In het kort Functies van e-mail in de les In deze lessen wordt e-mail ingezet als verlengstuk van het samenwerken in de klas. Groepjes van twee verschillende scholen worden aan elkaar gekoppeld als e-mailpartners. Elke les worden door de groepjes een of meer e-mailberichten uitgewisseld. Invulling van het e-mailen in de les is in het lesmateriaal op de volgende manieren gedaan: 1. twee vaste e-mailmomenten in de les (aan begin en eind) 2. e-mailen mbv een e-mailblad 3. intensief schrijven als startpunt voor het schrijven van een e-mail Het eerste e-mailmoment in de les is voor het ophalen, lezen en bespreken van de ontvangen post (15 minuten per les). Aan het eind van de les schrijven en verzenden de leerlingen een nieuwe e-mail (45 minuten). Door een indeling in twee e-mailmomenten is de vakles ingebed in het e-mailen. Lesstof en e-mailen worden zo echt op elkaar betrokken. Om het e-mailen te structureren is een e-mailblad ontworpen. Functie van het e-mailblad is de leerlingen meer houvast te geven bij het opstellen van een bericht en het groepsproces te centreren rond een gezamenlijk blad. Op het e-mailblad is ruimte voor het schrijven van een bericht. Daarna kan met het e-mailblad naar de computer gegaan worden om het bericht in te typen in een e-mailprogramma en te verzenden. Intensief schrijven is een schrijfmethode waarbij eerst even nagedacht wordt en dan aan één stuk door enkele minuten geschreven. Volgens deze methode schrijft elke leerling zijn ervaringen met de gevolgde les op. Daarna maakt elk groepje gezamenlijk van de individuele schrijfsels een e-mail voor het partnergroepje. De inhoud van de e-mails bestaat door deze invulling voornamelijk uit: - reflectie op lesinhoud - reflectie op het samenwerken in de groep - emotieve uitingen rond lesinhoud en samenwerken - belevings- en waarderingsvragen aan de partnergroep Organisatie van e-mail in de les Het organiseren van e-mailgebruik in de les is een kwestie van inventariseren wat de mogelijkheden zijn (faciliteiten, vaardigheden) en goede afspraken maken met de leerlingen en met de partnerleerkracht. Voorts kan gedurende zes weken een ontwikkeling in gang gezet worden van onder begeleiding emailen naar meer zelfstandig berichten verzenden en ontvangen: - Laat de leerlingen aanvankelijk een geschreven bericht intypen in een tekstverwerker en opslaan op een diskette. U kunt vervolgens de leerlingen laten zien hoe het verzenden van berichten in zijn werk gaat. - Laat de leerlingen een geschreven bericht rechtstreeks intypen in een berichtvenster van een e-mailprogramma. Onder uw leiding kunt u ze het bericht laten verzenden. - Laat de leerlingen wanneer ze daar aan toe zijn zonder uw directe betrokkenheid de berichten verzenden. Voor het ontvangen van berichten is een soortgelijke ontwikkeling mogelijk. In het begin haalt u de berichten op, print deze uit en verspreidt ze over de groepjes. Daarna kunnen de rollen aan verschillende leerlingen overgedragen worden.
Samen werken, © kidNET september 2002
74
In het gedeelte Achtergrond e-mailen van deze lessenserie vindt u een checklist voor het organiseren van e-mail in de les.
Achtergrond Functies van e-mail In deze lessenserie staat functioneel gebruik van e-mail centraal. E-mail wordt ingezet als verlengstuk van het samenwerken in de klas. Groepjes van verschillende scholen worden aan elkaar gekoppeld als e-mailpartners. Elke les wordt door de groepjes één e-mailbericht uitgewisseld. E-mailcontact in vaklessen heeft verschillende functies: - verkennen van nog te behandelen lesstof (oriëntatie) - hulp bij oplossen van vragen en problemen (onderzoek) - uitwisselen van ervaringen (reflectie, onderzoek) - reflectie op de les (reflectie/evaluatie) Daarnaast zijn vakoverstijgende doelen te bereiken als leren e-mailen, functioneel schrijven, leren gedachten en ervaringen onder woorden brengen, leren samenwerken, sociaal-emotionele ontwikkeling, motivatie en contact met leeftijdgenoten van een andere school uit een andere plaats. Naar de brede invulling van functionaliteit die hier aan e-mail wordt toegeschreven, wordt binnen het ‘kidNET’ project uitgebreid onderzoek gedaan. Functies van e-mail in deze lessenserie Het organiseren van e-mail in de lessen is afhankelijk van de rol die aan e-mailen wordt toegekend. Daarbij spelen niet alleen opvattingen over de rol van e-mail van leerkracht en leerlingen een rol, maar ook de aanwezige faciliteiten (hoeveel computers? waar staan de computers?), de e-mail vaardigheden van leerkracht en leerlingen en de beschikbare tijd voor een e-mailproject. Bovendien doet e-mailen een beroep op tal van algemenere vaardigheden als schrijfvaardigheid, samenwerken, reflecteren en vragen stellen en beantwoorden. Nu is het niet zo dat leerkrachten en leerlingen over al deze vaardigheden en voorzieningen moeten beschikken om met e-mail aan de slag te kunnen. In tegendeel, u wilt ze wellicht juist ontwikkelen aan de hand van e-mail activiteiten. Gewoon doen dus. Maar het is wel goed vooraf na te denken over wat er "in huis is". Het lesmateriaal probeert daarbij een handje te helpen. Niet alleen in praktische zin door het vermelden van tips en checklists rond organisatie, maar ook in didactische zin: in het lesmateriaal zijn keuzes gemaakt die helpen van e-mailen een zinvolle activiteit te maken. Dat is op de volgende manieren gedaan: 1. vaste e-mailmomenten in de les 2. e-mailen mbv een e-mailblad 3. intensief schrijven als startpunt voor het schrijven van een e-mail Hieronder lichten we deze keuzes toe. 1. Vaste e-mailmomenten in de les Het maakt nogal wat uit op welke momenten in de les leerlingen gaan e-mailen. Aan het begin van de les krijgt een e-mail een ander karakter dan aan het eind van de les. Aan het begin zal vooruitkijken op de les een rol spelen (oriëntatie). Aan het einde eerder terugkijken op de les
Samen werken, © kidNET september 2002
75
(reflectie). En wat als je leerlingen vragen en problemen aan het partnergroepje wilt laten voorleggen? Heeft dat zin aan het einde van de les, of moet dat juist gebeuren tijdens de les op het moment dat de vraag zich voordoet? En wanneer lezen ze het antwoord dan? Aan het begin van de volgende les of kunnen ze deze les nog antwoord verwachten? Kiezen voor een emailmoment in de les, is dus kiezen voor bepaalde afspraken met de leerlingen (wanneer mogen ze post versturen en ophalen), de partnerleerkracht (wanneer halen zij post op en mailen ze terug) en kiezen voor een bepaalde inhoud van de e-mails. In deze lessen is gekozen voor vaste e-mailmomenten aan het begin én aan het eind van de les. Het eerste e-mailmoment in de les is voor het ophalen, lezen en bespreken van de ontvangen post. Het is belangrijk voldoende tijd in te ruimen voor het lezen en bespreken van een ontvangen e-mail en het voorbereiden van een reactie. De communicatie tussen twee groepjes valt of staat met de wijze waarop ze met elkaars berichten omgaan. Elke les wordt hieraan 15 minuten besteed. Aan het eind van de les schrijven de leerlingen een nieuwe e-mail, typen deze in in een emailprogramma (of tekstverwerker: zie Organisatie van e-mail in de les) en verzenden het bericht. Het samen schrijven van een e-mailbericht staat centraal. Op basis van intensief schrijven geven de leerlingen een beschrijving van hun belevenissen rond de gevolgde les. Ook wordt hier de reactie die aan het begin van de les is voorbereid verwerkt. Door een indeling in twee e-mailmomenten, is de vakles ingebed in het e-mailen. Misschien brengt het lezen van de e-mail de kinderen op een goed idee waar ze direct die les aan kunnen gaan werken. Zoals in het geval van De Wateronderzoekers: Hallo Wateronderzoekers, Wij hebben een oplossing voor jullie. Je kunt het met een bamboestok doen. Die zijn heel sterk. (fragment uit een e-mail van de Oliërs aan de Wateronderzoekers) Aan het einde van de les kunnen ze de net opgedane ervaringen in een e-mail delen: Hoe vonden jullie de les over de goudvis? Wij moesten een goudvis tekenen. En waar hij van kan leven! We vonden de les heel boeiend. (fragment uit een e-mail van de Sprietjes aan de Cartoons) Het schrijven van de e-mail aan het einde van de les betekent dat we in de e-mails de nadruk hebben gelegd op het reflectieve doel van het schrijven. Dat de lessen uitgaan van een emailmoment aan begin en eind van de les betekent niet dat u daarnaast niet met de leerlingen andere vormen van e-mailen kunt ontwikkelen. Wanneer u over voldoende e-mailcomputers beschikt en leerlingen zelfstandig kunnen e-mailen, is het mogelijk de leerlingen tijdens de les een snelle e-mail te laten versturen met daarin een dringende vraag. Als u e-mail op deze manier gaat inzetten, moeten hierover echter duidelijke afspraken met de partnerleerkracht worden gemaakt: het is alléén bevredigend leerlingen vragen te laten stellen die er op dat moment toe doen als er niet veel later ook een antwoord komt. Zo'n snel antwoord is eigenlijk niet mogelijk zonder dat: - de lessen op de partnerscholen gelijktijdig plaatsvinden - aan beide kanten tijdens de les regelmatig e-mail opgehaald en beantwoord wordt én - er voor complexere vragen op andere dagen in de week nog extra tijd is voor het beantwoorden van e-mails
Samen werken, © kidNET september 2002
76
2. e-mailen mbv een e-mailblad Om het e-mailen te structureren is een e-mailblad ontworpen. Functie van het e-mailblad is de leerlingen meer houvast te geven bij het opstellen van een bericht en het groepsproces te centreren rond een gezamenlijk blad. Op het e-mailblad is ruimte voor het schrijven van een bericht. Daarna kan met het e-mailblad naar de computer gegaan worden om het bericht in te typen en te verzenden. Het werken met een e-mailblad betekent dat er een schakel in het schrijven van een e-mail is toegevoegd: het schrijven van de e-mail op papier. Dit heeft als voordelen dat je als leerkracht gemakkelijker overzicht bewaard over de berichten die worden verzonden (bijv. eerst laten lezen voordat de leerlingen op een computer mogen), dat geen (e-mail)computers nodig zijn om het bericht te schrijven en dat de hele groep kan samenwerken bij het opstellen van een bericht (met zijn vieren rond een computer is vaak lastig). Het schrijven van een bericht eerst op papier en daarna in de computer kost wel meer tijd. Maar u bent er zo zeker van dat het e-mailen een nuttig groepsgebeuren blijft. Dat een bericht eerst op papier wordt opgesteld heeft nog een andere aanleiding: 3. intensief schrijven als startpunt voor het schrijven van een e-mail Schrijven is voor veel mensen lastig. Uit ervaringen met e-mail op de basisschool is gebleken dat ook voor veel leerlingen ergens over schrijven geen peuleschil is: Wat moet je schrijven? Hoe zul je het zeggen? Daarnaast blijkt dat leerlingen het moeilijk vinden vragen te stellen aan een partnergroepje. Vragen die ze hebben, lossen ze vaak zelf in het groepje op. Aan het eind van de les een vraag formuleren, betekent dan een vraag verzinnen. Op basis van intensief schrijven (ook wel vrij schrijven genoemd) kunnen deze obstakels overwonnen worden. Intensief schrijven is een schrijfmethode afkomstig uit Amerika. De methode is ontwikkeld door iemand die moeite had met het schrijven van stukken. Hij zette zichzelf en zijn studenten aan het schrijven door de volgende stappen te doorlopen: - concentreren - aan één stuk door schrijven zonder nadenken, teruglezen of verbeteren - overlezen en herschrijven/redigeren We hebben dit intensief schrijven als basis genomen voor het e-mailen. Dat betekent concreet: Eerst schrijven alle leerlingen individueel in enkele minuten hun ervaringen rond de afgelopen les op volgens de stappen concentreren – schrijven. Daarna maakt elk groepje van de individuele schrijfsels een e-mail voor het partnergroepje. De inhoud van de e-mails bestaat door deze invulling voornamelijk uit: - reflectie op lesinhoud - reflectie op het samenwerken in de groep - emotieve uitingen rond lesinhoud en samenwerken - belevings- en waarderingsvragen aan de partnergroep Enkele voorbeelden kunnen verduidelijken hoe de individuele schrijfsels en daarop gebaseerde emails niet alleen voor de partnergroepjes, maar ook voor de leerkracht een bron van informatie zijn over wat de leerlingen hebben opgepikt van de les: Les 1: les 1 ging over de goudvis. Het is eigenlijk best wel moeilijk, normaal kijk en denk je niet zo aan die dingen. Een vis is een vis. Je denkt niet aan wat er omheen nog allemaal nodig is. En als je bezig bent, denk je: hé, alles is voor elkaar gemaakt. Opeens komt eruit dat alles rond komt. De lessen zijn wel leuk, je denkt aan alles en probeert alles helemaal kloppend te krijgen. Les 2 ging over de omgeving van de vis en ook daar is alles weer rond. (fragment uit individueel schrijfsel leerling groep 8)
Samen werken, © kidNET september 2002
77
Of wat ze van de les vonden: De dingen die je moest verzinnen waren soms moeilijk en soms makkelijk. Want dan kwam je op het punt: wat kwam er eerder de plant of het zaadje? Als er een e-mail van mijn partnergroepje kwam, vond ik dat erg spannend wat hun te vertellen hadden. Maar soms vond ik het jammer dat ze zo weinig schreven. Het plakkaat maken vond ik ook erg leuk. Het eerste plakkaat vond ik erg mislukt, maar soms is het ook niet mogelijk om altijd perfect te zijn. De dingen die je moest verzinnen en overleggen was ik erg druk mee bezig. Maar dat moet ook. Het was wel jammer dat we soms een kleine ruzie hadden, maar dat is al opgelost. Nu hebben we echt teamwork! (fragment uit individueel schrijfsel leerling groep 8) Uit de individuele schrijfsels wordt in groepswerk vervolgens een gezamenlijke e-mail "gecomponeerd": Les 1 ging over de goudvis Les 2 ging over de omgeving van de goudvis. In les 3 mochten we een eigen levensgemeenschap ontwerpen. Les 4 ging ook weer over ons eigen ontwerp, we moesten toen gele kaartjes gebruiken. We zijn nu met les 5 bezig. In deze les zijn we onder andere met de presentatie bezig. De presentatie wordt gehouden in les 6. Moeten jullie ook een presentatie doen in les 6? Als jullie dat moeten veel succes daarmee! (fragment uit een e-mail van de Bodyguards naar Baywatch) Organisatie van e-mail in de les Het organiseren van e-mailgebruik in de les is een kwestie van inventariseren wat de mogelijkheden zijn aan de hand van beschikbare faciliteiten en vaardigheden én goede afspraken maken met de leerlingen en met de partnerleerkracht. Een checklist kan u helpen voor het begin van de lessen de stand van zaken in kaart te brengen. Naast deze beginsituatie kan gedurende zes weken een ontwikkeling in gang gezet worden met de leerlingen van 'onder begeleiding e-mailen' naar 'meer zelfstandig berichten verzenden en ontvangen'. Zo’n ontwikkeling kan er als volgt uitzien: - Laat de leerlingen aanvankelijk een geschreven bericht intypen in een tekstverwerker en opslaan op een diskette. Zijn alle berichten ingetypt, dan kunt u met de leerlingen de berichten gaan kopiëren naar een e-mailprogramma en laten zien hoe het verzenden van berichten in zijn werk gaat. U kunt de getypte documenten ook als attachment in een e-mail verzenden. - Laat de leerlingen een geschreven bericht rechtstreeks intypen in een berichtvenster van een e-mailprogramma. Onder uw leiding kunt u ze het bericht laten verzenden. - Laat de leerlingen wanneer ze daar aan toe zijn zonder uw directe betrokkenheid de berichten verzenden. Zorg er wel altijd voor dat u zicht houdt op de inhoud van de e-mails. Spreek bijvoorbeeld met de leerlingen af dat ze de e-mail altijd eerst laten lezen voordat ze deze verzenden. Voor het ontvangen van berichten is een soortgelijke ontwikkeling mogelijk. In het begin haalt u de berichten op, print deze uit en verspreidt ze over de groepjes. Daarna kunnen de rollen aan verschillende leerlingen overgedragen worden, bijvoorbeeld op toerbeurt de berichten ophalen, printen en uitdelen. Als u gebruik maakt van meerdere e-mailadressen (bijvoorbeeld voor elk groepje een), dan kunnen de rollen per groepje overgedragen worden. Op de volgende pagina vindt u een checklist voor het voorbereiden van e-mailgebruik.
Samen werken, © kidNET september 2002
78
Checklist 1. E-mailfaciliteiten q Ik beschik over een e-mailaansluiting op school q Ik heb de e-mailaansluiting getest en deze werkt goed q Ik kan zelf e-mailen of iemand kan mij ondersteunen q Ik heb computer(s) met e-mailaansluiting gereserveerd voor het project q Ik heb overige gewenste computers gereserveerd q Ik ben voor het project tevreden met de huidige plaats van aansluiting q Ik voorzie geen technische problemen q Ikzelf of iemand binnen de school kan eventuele technische problemen oplossen 2. E-mailbeheer q Ik heb bepaald wanneer en hoe vaak er post opgehaald gaat worden q Ik heb bepaald wanneer berichten worden uitgeprint en wie dat doet q Ik heb bepaald wanneer berichten onder leerlingen verspreid worden en wie dat doet q Ik heb diegenen die op school ook gebruik maken van het e-mailadres geïnstrueerd hoe om te gaan met binnenkomende e-mails voor de leerlingen 3. E-mail organiseren in de les q Ik heb het lesmateriaal doorgenomen op het scenario voor e-mail in de les q Ik heb bepaald of ik berichten na het schrijven eerst laat intypen in een tekstverwerker q Ik heb bepaald welke rol ik de leerlingen met e-mailervaring geef q Ik heb bepaald welke rol ik de leerlingen zonder e-mailervaring geef q Ik heb bepaald in hoeverre en hoe ik de leerlingen bij het e-mailen ga ondersteunen 4. Afspraken met de partnerleerkracht q Ik heb het adres van de partnerschool q Ik heb tel en faxnummer van de partnerschool q Ik heb het e-mailadres van de partnerschool q Ik weet welk e-mailadres(sen) de partnerleerkracht voor het project gaat gebruiken q Ik heb een test-e-mail naar de partnerleerkracht gestuurd q Ik weet op welke dag en dagdeel de partnerschool het project draait en wanneer ik dus e-mails kan verwachten q De partnerleerkracht weet op welke dag en dagdeel ik het project draai en wanneer hij/zij dus e-mails kan verwachten q Ik heb met de partnerleerkracht afgesproken hoe te handelen als er problemen met e-mail zijn q Ik heb met de partnerleerkracht afgesproken hoeveel groepjes (gelijk aantal) we maken q Ik heb met de partnerleerkracht afgesproken hoe de groepjes aan elkaar gekoppeld worden
Samen werken, © kidNET september 2002
79
E-MAILBLAD LES: G R O E P S N A A M: Aan: Cc:
[email protected] Onderwerp: Schrijf hieronder jullie bericht.
Meer ruimte nodig? Schrijf op de achterkant verder!
Samen werken, © kidNET september 2002
80