Samen voor elkaar Meedoen in Smallingerland, samen maken we het mogelijk
Kadernota integrale aanpak sociaal domein
Vastgesteld door Raad op 11 februari 2014
Inhoudsopgave sociaal domein Integrale aanpak sociaal domein Inleiding Visie en uitgangspunten sociaal domein Schets van de nieuwe sociale infrastructuur Waar staan we en wat doen we al? De weg naar de nieuwe structuur en ondersteuning Randvoorwaarden Financiën en organisatie
Transitie begeleiding Aanleiding Het actuele zorggebruik in Smallingerland Opgaven en aanpak Niemand tussen wal en schip Maatwerk mogelijk maken Vergroten zelfredzaamheid Financiële paragraaf
Hoofdstuk Jeugd Stelselwijziging Jeugd Opgave en aanpak Doorontwikkeling CJG Toekomstig model Zorg voor Jeugd Contractering en inkoop Monitoring Financiële paragraaf
1 1 3 7 9 13 17 20 24 24 26 27 28 29 30 31 34 34 36 36 37 39 42 43
Reactie Wmo adviesraad
44
Bijlagen Bijlage 1 De drie decentralisaties Bijlage 2 Afkortingen Bijlage 3 AWBZ begeleiding en doelgroep Bijlage 4 kosten extramurale zorg Bijlage 5 Aantal cliënten met AWBZ indicatie Bijlage 6 Toekomstig model Jeugdzorg Bijlage 7 Vormen van Jeugdzorg Bijlage 8 Bekostigingsvormen Jeugdzorg
46 46 48 49 52 53 54 55 57
Bijlage 9 Aantal jeugdigen in zorg
58
Samen voor elkaar Meedoen in Smallingerland, samen maken we het mogelijk Integrale aanpak sociaal domein Onze visie is: "Smallingerland is een gemeente waarin mensen zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren, waar iedereen op zijn of haar manier een bijdrage levert aan de lokale samenleving en waar mensen naar elkaar omkijken. De gemeente Smallingerland heeft een samenleving voor ogen waarin mensen wel van elkaar verschillen, maar desondanks zoveel mogelijk dezelfde kansen en mogelijkheden hebben. Smallingerland is een gemeente waar ook ouderen en mensen met een beperking kunnen sporten, winkelen en vrijwilligerswerk kunnen verrichten en zij niet hoeven te vereenzamen. Een gemeente waar ontwikkelingsachterstanden en schooluitval worden aangepakt en waar mensen elkaar helpen als dat nodig is. Een gemeente waar zoveel mogelijk inwoners vrijwilligerswerk en mantelzorg verrichten en waar altijd een beroep gedaan kan worden op professionele ondersteuning als dat nodig is. Smallingerland is een gemeente waar alle burgers binnen hun eigen mogelijkheden en op hun eigen wijze meedoen aan de samenleving. Iedereen die een bijdrage levert aan de maatschappij in de vorm van werk, een opleiding, vrijwilligerswerk of mantelzorg, maakt deel uit van sociale verbanden, heeft iets om trots op te zijn en krijgt de kans om zich te ontplooien." Inleiding Deze visie is verwoord in het Wmo beleidsplan 2012-2015. In dit beleidsplan heeft de gemeente uitgesproken dat door een goede afstemming en integrale aanpak van de transities en de Wmo er mogelijkheden zijn om voor veel burgers "het kastje naar de muur-effect” op te heffen. De transities bieden de gemeente kansen, om de wensen, vragen en/ of problemen van inwoners integraal aan te pakken. Het biedt de gemeente ook kans om zorg en ondersteuning dichtbij de inwoners te organiseren en te regisseren. Deze visie en de uitgangspunten in het Wmo beleidsplan gelden nog onverkort. Hoe we deze kansen willen gaan aangrijpen en wat hiervoor georganiseerd moet worden, wordt in dit document beschreven. We streven naar een nieuw lokaal samenspel met inwoners en maatschappelijke partners waarin we gezamenlijk de transities vorm en inhoud geven. Door de transities op het gebied van werk, Wmo en jeugd1is de gemeente straks verantwoordelijk voor bijna de gehele maatschappelijke ondersteuning aan inwoners; jongeren, volwassenen en ouderen. De drie transities hebben een grote overlap in doelgroepen en een sterke overeenkomst in doelstellingen: het vereenvoudigen van het stelsel en het verbeteren van de effectiviteit van de ondersteuning en hulp. De gemeente krijgt door deze transities de kans een ontkokerd stelsel van maatschappelijke ondersteuning in te richten voor alle leefgebieden van de burger. Daarom is het van belang om de drie transities in samenhang te bezien en zo integraal mogelijk op te pakken. Gezamenlijk vormen zij een belangrijke impuls voor de transformatie van het sociale domein.
1
In dit document wordt gesproken over de transities tav werk (ook wel Participatiewet), Wmo (aan de Wmo worden taken toegevoegd uit de AWBZ), jeugd (huidige jeugdzorg) Zie in bijlage 1 de uitgebreide beschrijvingen van deze transities. 1
Hoewel we beseffen dat we voor een grote uitdaging staan om de taken te realiseren met minder geld, zien we ook de kansen die dit biedt. Omvorming van het ondersteuningsaanbod naar lokaal niveau biedt ons mogelijkheden om beter aan te sluiten bij de Wmo-uitgangspunten rondom eigen kracht en samenhang. Transities geven ons de kans om eigen initiatief te activeren, lokaal maatwerk te stimuleren en inwoners zelfstandig en vanuit eigen regie te laten participeren. Het toekomstbeeld is dat de gemeente zorgt dàt, mensen gestimuleerd worden de eigen regie te (her)nemen en behouden. Want met elkaar kunnen we meer bereiken; een samenleving waar mensen centraal staan en vanuit eigen kracht een bijdrage leveren aan de samenleving. Daar waar zij beperkingen tegenkomen om mee te kunnen doen voorziet een samenhangend aanbod in de benodigde ondersteuning bij meedoen.
Procesbeschrijving De basis voor deze integrale aanpak sociaal domein vormt het Wmo beleidsplan 2012 – 2015. Dit beleidsplan is tot stand gekomen na een uitgebreide consultatie van zowel burgers als maatschappelijke organisaties rondom wonen welzijn en zorg . Voor de onderdelen Jeugdzorg en Begeleiding is daarnaast in diverse samenstellingen (onder andere expertgroepen en provinciale/ regionale werkgroepen) gesproken met aanbieders en overige betrokkenen (waar onder de Jeugdraad). Met de Wmo Adviesraad is diverse malen gesproken over de onderwerpen in deze nota. Belangrijke input voor de visie is de onderzoeksrapportage Vraagverheldering en aanbodversterking Wmo, uitgevoerd door Deloitte. De conclusies van het onderzoek zijn gedeeld in een bijeenkomst op 2 oktober 2013 met de maatschappelijke partners. Tijdens deze bijeenkomst is ook gesproken met de maatschappelijke partners hoe de aanbevelingen samen met hen worden opgepakt. De input die in bovenstaande bijeenkomsten is geleverd is daar waar mogelijk direct meegenomen in deze kadernota. De officiële reactie van de Wmo adviesraad is in deze nota puntsgewijs opgenomen inclusief de reactie van het college op de verschillende punten (zie deel 4). Leeswijzer Dit document beschrijft een aantal zaken: 1. Integrale aanpak sociaal domein: dit betreft de beschrijving van de toekomstige manier van werken en hoe we daartoe komen. Dit deel (geel) gaat tevens in op randvoorwaarden en de uitgangspunten en kaders die gelden voor alle drie de decentralisaties. 2. Begeleiding: In dit deel (blauw) staan specifieke zaken rondom de decentralisatie van de extramurale begeleiding beschreven. 3. Jeugd: In dit (roze) deel staan de specifieke kaders voor de transitie van de Jeugdzorg beschreven. 4. Reactie Wmo adviesraad inclusief reactie college 5. Bijlagen: achtergrondinformatie ten behoeve van het gehele document
2
Visie en uitgangspunten sociaal domein Een integrale visie betekent nog niet dat de wereld veranderd is. De visie geeft wel houvast om gezamenlijk het veranderingsproces in te gaan. Het gedeelde belang zit in de transformatie, zowel met betrekking tot onze rol, als die van onze maatschappelijke partners en inwoners. In het Wmo beleidsplan heeft de gemeente samen met de maatschappelijke partners een visie gegeven op de effecten die wij in de samenleving willen bereiken. Deze zijn vormgegeven middels vier centrale ambities: 1. De gemeente Smallingerland investeert in weerbare, actieve en gezonde generaties. 2. Inwoners worden snel en goed ondersteund bij het vinden van een passend antwoord op hun vraag 3. Inwoners voelen zich prettig en veilig in onze gemeente en gebruiken en/of bieden de ondersteuning die nodig is 4. De kwetsbare groepen in de gemeente zijn minimaal van omvang. Daar waar ze er wel zijn kennen en ondersteunen we ze. Aan de hand van het beleidsplan is er een uitvoeringsplan opgesteld, waarin acties staan beschreven die bijdragen aan het bereiken van de maatschappelijke effecten die wij beogen. Nu de invoering van de nieuwe taken op het gebied van de jeugdzorg en de uitbreiding van de Wmo-zorg en de Participatiewet steeds dichter bij komen, moeten we de vraag beantwoorden: Welke veranderingen zijn er nodig om hetgeen we willen bereiken te realiseren? Wat moet er gebeuren, wie kan welke opgave oppakken, welke partij levert de gewenste toegevoegde waarde? Er zal een nieuw lokaal samenspel zijn tussen de instellingen en de gemeente. Er worden nieuwe vormen van samenwerking opgezet en er wordt gewerkt aan een vernieuwend aanbod van de instellingen. Dit resulteert in een nieuwe werkwijze tussen de professional en inwoners. Bij de uitwerking van de nieuwe werkwijze zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
1. Eigen kracht Eigen kracht is wat iedere inwoner zelf in staat is te doen of kan organiseren om mee te doen in de samenleving. Daarnaast legt medeverantwoordelijkheid de verbinding naar die samenleving. Wat kun je voor elkaar doen, zowel in eigen kring als in de bredere samenleving. Wederkerigheid gaat een grotere rol spelen. Er kan aan een inwoner worden gevraagd of hij of zij iets kan terug doen voor een ander of voor wijk of dorp. Wat dat iets is, is persoonsafhankelijk en kan breed zijn. Hier ligt ook een sterke link met ambitie 3 van het Wmo-beleidsplan 2012 – 2015: "Jij hebt een ander iets te bieden, toch"? Het platform van Ben'r werkt hierbij ondersteunend. Dit platform brengt hulpvrager en aanbieders van zowel formele als informele hulp bij elkaar en fungeert als een soort marktplaats van ondersteuning. Daarnaast is versterking van het vrijwilligerswerk een belangrijk speerpunt. Daar waar wordt gewerkt met algemene voorzieningen, wederkerigheid of met vrijwilligers zal er sprake zijn van een vorm van arbeidsverdringing. Dat kan gaan om kleine dingen zoals een vrijwilliger die helpt bij het tuintje van die oude mevrouw die nog thuis woont. Of dat inloopspreekuur wat maakt dat minder ambulante werkers worden ingezet. Of dagbesteding waar inpakwerkzaamheden plaatsvinden, die ook door betaalde werkers gedaan kunnen worden. Als het gaat om vrijwilligerswerk in de eigen omgeving, zoals het helpen in een tuintje of een ritje naar het ziekenhuis, is er ook sprake van verdringing. Immers een taxibedrijf of een tuinbedrijf lopen in sommige gevallen werk mis. Maar er is geen sprake van een substantiële verdringing op de
3
arbeidsmarkt. Wij gaan juist dit soort vrijwilligerswerk stimuleren als belangrijke pijler voor een samenleving waar men om kijkt naar elkaar. Bij het anders en efficiënter organiseren van activiteiten, zoals in het voorbeeld van het inloopspreekuur zal er deels een verschuiving van werkzaamheden zijn en deels zal er sprake zijn van het wegvallen van arbeidsplaatsen. Gezien het financiële kader waarbinnen wij de transities moeten uitvoeren ontkomen wij hier niet aan. Als gemeente moeten we scherp zijn op de gevolgen van de ontwikkeling van algemene voorzieningen en bij aanbestedingsvoorwaarden rondom social return.
Bij het compenseren van beperkingen is het de rol van de gemeente om inwoners te stimuleren de regie in eigen hand te nemen en/of te houden. De gemeente zoekt samen met inwoners naar oplossingen en spreekt mensen daarbij aan op de verantwoordelijkheid voor het eigen leven met nadruk op dat wat men wel zelf kan of kan organiseren vanuit de persoonlijke situatie. In termen van de transities betekent dit dat de mensen zelf primair verantwoordelijk zijn voor het vinden van een baan (werk), het opvoeden van kinderen (jeugd) en meedoen aan de samenleving (wmo). We spreken het zelf oplossend vermogen van mensen aan en houden tegelijkertijd aandacht voor mensen in een kwetsbare positie. Speciale aandacht hebben wij voor mantelzorgers en met name kinderen die belast zijn met mantelzorgtaken. Voor kwetsbare inwoners blijft er een vangnet om op terug te vallen. Het uitgangspunt hierbij is dat we doen wat nodig is en dat betekent maatwerk. De huidige specialistische zorg wordt zo klein mogelijk.
2. Van claimgericht naar resultaatgericht Ook de Wmo 2015 vraagt om maatwerk van de gemeente. Samen met de burger wordt gekeken hoe ondanks een beperking iemand kan meedoen aan de samenleving. De oplossing kan per situatie en per persoon sterk verschillen. De oplossing die gevonden wordt, dient aan te sluiten bij de individuele situatie van de burger en moet leiden tot een gewenst resultaat. Dus bij gelijke beperkingen kunnen verschillende oplossingen gevonden worden die leiden tot een passend resultaat. Om inwoners met een vraag, wens of probleem rondom deelname aan de samenleving resultaatgericht te kunnen ondersteunen, vindt een gesprek plaats tussen inwoner en professional (vraagverheldering). Vervolgens zijn vier typen oplossingen mogelijk: eigen kracht, sociale omgeving, algemene voorzieningen en individuele voorzieningen. Alle vormen van ondersteuning, of een combinatie ervan, worden aan de orde gesteld om te komen tot een oplossing c.q. resultaat. Bij het vinden van een oplossing wordt gewerkt via het principe: 1 gezin , 1 plan, 1 contactpersoon. Zorgtoewijzing We gaan de zorgtoewijzing met zo min mogelijk bureaucratie regelen. De ingewikkelde indicatiestelling die er nu op het gebied van de AWBZ-zorg en op het gebied van de Jeugdzorg bestaan, passen we aan naar een eenvoudiger, eigen werkwijze. Verder geven we de professional de ruimte om te doen wat nodig is, door mandaten te geven voor de inzet van zorg aan medewerkers in het CJG, het Wmo loket, Werk&Inkomen en de pilot gebiedsteam.
3. Algemene voorzieningen Algemeen toegankelijke voorzieningen bieden perspectief om zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname te stimuleren. Een breed laagdrempelig aanbod geeft keuzevrijheid aan inwoners en kan hen stimuleren om op eigen kracht en zelfstandig beperkingen te compenseren. De ontwikkeling en innovatie van algemeen aanbod heeft een preventieve werking richting complexere ondersteuningsvragen en specialistische zorg en ondersteuning.
4
Er is bij het onderzoek van Deloitte naar vraagverheldering en aanbodversterking aangeven op welke gebieden de gemeente nog de algemene voorzieningen kan uitbreiden en welke individuele voorzieningen, (deels) vervangen kunnen worden door de ontwikkeling van algemene voorzieningen.2 Als voorbeelden worden genoemd vervoervoorzieningen, begeleiding naar vrijwilligerswerk en was- en strijkservice en inzet van eenvoudig schoonmaak werk. 4. Preventie Voorkomen is beter dan genezen. Met een zorgzame samenleving waarin ruimte is voor eigen initiatief ontstaat veerkracht en kunnen problemen worden voorkomen die mensen niet zelf op kunnen lossen. Als er hulp nodig is, dient deze zo vroeg en dichtbij mogelijk te worden geboden. Naast algemene gezondheidspreventie is vanuit de Wmo specifieke preventieve aandacht voor jeugd (Centrum voor Jeugd en Gezin), mantelzorgers en kwetsbare groepen. Werk is een belangrijk middel om goed mee te kunnen doen in de samenleving. Het begeleiden naar werk door de medewerkers van Werk&Inkomen is daarmee een belangrijk preventief middel.
5. Samenhang Maatschappelijke ondersteuning richt zich niet alleen op het terrein van wonen, welzijn en zorg, maar heeft ook raakvlakken met gezondheid, sport, inrichting van openbare ruimte en jeugdbeleid en werk en inkomen. Het realiseren van doelstellingen binnen de Wmo vraagt om een koppeling met relevante beleidsterreinen. De afgelopen jaren is er een veelheid aan oplossingen en organisaties rondom specifieke doelgroepen gecreëerd. De burger ziet vaak door de bomen het bos niet meer. We willen daarom de veelheid van structuren terugbrengen tot een beperkt aantal vaste structuren. Een gebiedsgerichte (wijk- en dorpsgerichte) basisstructuur zorgt voor een duidelijke en brede toegang tot ondersteuning en de stroomlijning van hulp om versnippering te voorkomen. Het schaalniveau van het gebied maakt het mogelijk om de precieze invulling van de basisstructuur te laten variëren afhankelijk van de analyse van de sociale kenmerken van het gebied (wijkatlas). Zo wordt de burger centraal gesteld en er wordt rekening gehouden met de diversiteit in de bevolkingssamenstelling in een gebied. De benadering is gebiedsgericht, maar de oplossing hoeft niet (alleen) binnen dat gebied te liggen. Voor de gemeente is het duidelijk dat het sociale leven voor veel mensen zich allerminst beperkt tot de buurt of de straat, maar voor een deel van de ouderen, mensen met een beperking en (gezinnen met) kinderen geldt dit nog wel degelijk. We spreken verder in dit stuk over gebiedsteams, dit omvat zowel dorpen als wijken. 6. Nieuwe basisstructuur De nieuwe basisstructuur is vooral bedoeld om de toegang tot ondersteuning en hulp te stroomlijnen en om de versnippering in dienst- en hulpverlening terug te brengen. Zo is informatie, advies en cliëntondersteuning in veel vormen vanuit allerlei organisaties te krijgen in Smallingerland waardoor de burger vaak niet meer weet waar hij met zijn ondersteuningsvraag naartoe moet. Een bundeling van deze functie lijkt zeer wenselijk en effectief. Dit blijkt tevens uit de aanbevelingen van Deloitte. Het sluit goed aan bij de ontwikkeling zoals de gemeente die is ingegaan bij het CJG waarin niet alleen de functie informatie, advies en ondersteuning voor mensen zijn gebundeld, maar ook lichte hulp en opvoedingsondersteuning op één punt bij elkaar komen. Deze ontwikkeling willen we voortzetten. Dit betekent dat wij op termijn de bestaande structuren als het Wmo loket en Werk en Inkomen en het CJG zullen omvormen naar gebiedsteams, waarin ook maatschappelijke partners deelnemen. Hierbij wordt wel de weg van de geleidelijkheid bewandeld. We gaan al doende leren en bijsturen als dat nodig is, zodat we uiteindelijk een brede basisstructuur dichtbij de inwoners van Smallingerland ontwikkelen. 2
Onderzoeksrapportage Deloitte Vraagverheldering en aanbodversterking Wmo hoofdstuk 3 en bijlage 12. 5
Samenvattend visie en uitgangspunten Uit de bovenstaande visie blijkt dat we streven naar een transformatie , een cultuuromslag bij iedereen: inwoners, het maatschappelijk middenveld en de gemeente zelf. Daarmee bereiken we dat we straks "zorgen dat" in plaats van "zorgen voor". De transformatie zal grote gevolgen hebben voor onze samenleving en met name voor de huidige hulp- en zorginstellingen. Nu is alles nog gericht op doelgroepen passend bij de diverse regelingen waar burgers aanspraak op kunnen maken. Straks wordt de verantwoordelijkheid voor de regelingen en bijbehorende financiering neergelegd bij één partij, de gemeente. Het huidige doelgroepenbeleid zal daarmee, worden afgebouwd. De verkokering die er (ook in onze eigen gemeentelijke organisatie) nog is zal omgebogen moeten worden naar een gebiedsgerichte basisstructuur waar volgens het principe van 1 gezin, 1 plan, 1 contactpersoon door verschillende organisaties wordt gewerkt. Dit zal voor iedereen een grote verandering betekenen. Wij vragen het maatschappelijk middenveld zich aan te sluiten bij de gebiedsgerichte en gezinsgerichte benadering. Mensen leven namelijk niet in één domein, maar doorkruisen dagelijks alle domeinen. Organisaties moeten hierop kunnen inspelen om van toegevoegde waarde te zijn.
Samengevat bestaat onze visie uit de volgende principes: 1. Iedereen heeft mogelijkheden en talent (leefvermogen, groeivermogen en werkvermogen) 2. Investeren in eigen kracht, het eigen netwerk en de sociale gemeenschap 3. Preventie en faciliteren/ondersteunen gaan voor hulpverlenen 4. Gebiedsgericht (wijk en of dorp teams) 5. Systeemgericht (de persoon, het gezin en evt. mantelzorgers in ogenschouw nemen) 6. Een vangnet voor kwetsbaren 7. 1 gezin, 1 plan 1 contactpersoon 8. Afstemmen van ondersteuning op de vraag: van eenvoudig naar complex 9. Ruimte voor de professional
6
Schets van de nieuwe sociale infrastructuur De gemeente krijgt door deze transities de kans een integraal stelsel van maatschappelijke ondersteuning in te richten voor alle leefgebieden van de burger. De verkokering die er (ook in onze eigen gemeentelijke organisatie) nog is zal omgebogen moeten worden naar een gebiedsgerichte basisstructuur waar volgens het principe van 1 gezin, 1 plan, 1 contactpersoon door verschillende organisaties wordt gewerkt. Gebiedsgericht werken Een manier om integraal samen te werken is het gebiedsgericht werken. Gebiedsgericht werken betekent dat de inzet van diverse organisaties met eenzelfde geografische indeling plaatsvindt. Gebiedsgericht werken kan verschillende mate van intensiteit hebben: a. Organisaties kunnen hun caseload op postcode indelen en vanuit de eigen organisatie blijven werken, b. Er kan een netwerkorganisatie worden opgezet waar formele afspraken over samenwerking en inzet van personeel worden gemaakt (bijvoorbeeld het CJG en Sociaal Team), c. Er kan een team worden opgezet dat ook fysiek bij elkaar wordt gezet en vanuit een locatie in een gebied werkt onder aansturing van een teamleider. Personeel wordt dan gedetacheerd of er wordt een nieuwe organisatie op-/ingericht. Naar mate de intensiteit van de samenwerking in een gebied toeneemt, is het principe 1 gezin, 1 plan, 1 contactpersoon makkelijker toe te passen. Aan de slag gaan met een nieuwe manier van werken, is leren en doorontwikkelen. We kunnen niet verwachten dat met een scherpe analyse vooraf het ideale systeem te ontwerpen is. Dat moet grotendeels in de praktijk worden vorm gegeven. We willen in Smallingerland toe werken naar een aantal gebiedsteams. De gebiedsteams hebben een belangrijke taak in het herkennen van vragen en het formuleren en begeleiden van 1 plan voor 1 gezin met 1 contactpersoon. Het team geeft informatie en advies, verheldert de vraag, biedt lichte vormen van ondersteuning en begeleiding en stelt een plan/arrangement op en verzorgt de toeleiding naar zorg. Waar dat kan, gaan zelf doen en of zelf organiseren via het eigen netwerk en vrijwilligers voorop. Bij het werken met gebiedsteams is het van belang dat de organisaties die zorg verlenen hier goed bij aansluiten. Wij houden hier bij het afsluiten van contracten rekening mee. Bij de ontwikkeling van gebiedsteams hebben wij aandacht voor een goede verbinding tussen de sociale en medische 1e lijn. Het is daarbij goed mogelijk dat een wijkverpleegkundige (op termijn) deel uitmaakt van het team. Zorgaanbieders bereiden zich voor op de transities door meer te gaan samenwerken en soms door te fuseren. Ook in Smallingerland zijn er voorbeelden dat de medische 1e lijn en de sociale 1e lijn samenwerken rondom de burger. Andere zorgaanbieders maken zelf interdisciplinaire gebiedsteams en voegen soms de teams van verschillende organisaties samen tot 1 integraal team. Dit alles is behulpzaam bij de beweging om ondersteuning en zorg in samenhang te organiseren. In de paragraaf "op weg naar de nieuwe structuur en ondersteuning" wordt de pilot gebiedsteam beschreven.
7
Wij willen werkende weg bouwen aan de nieuwe structuur en daarbij onderzoeken wat voor Smallingerland werkt en wat niet werkt. Dat maakt dat we nu nog geen helder beeld kunnen schetsen van de gebiedsteams en hoeveel het er in de toekomst zijn. Ter illustratie schetsen wij een voorbeeld uit een andere gemeente: De gemeente Eindhoven werkt met één integraal team per gebied dat ondersteuning biedt aan alle doelgroepen en domeinen. Hiermee ontstaat één aanspreekpunt voor een huishouden, een bekend gezicht waarbij men met vragen op alle leefdomeinen terecht kan. Deze contactpersoon blijft aanspreekpunt ook wanneer specialistische ondersteuning tijdelijk noodzakelijk is. Met deze aanpak geeft Eindhoven vorm en inhoud aan het principe 1 huishouden, 1 plan, 1 contactpersoon en de ervaring blijkt dat buurtbewoners het als zeer prettig ervaren om met 1 contactpersoon te maken te hebben. De generalisten kijken niet alleen naar de beperkingen van de mensen, maar juist naar de mogelijkheden en kansen.
Voor de specifieke invulling binnen onze gemeente geldt in ieder geval dat de bestaande veelheid van structuren wordt gebundeld. Hiermee wordt "het van kastje naar de muur effect" voor onze inwoners opgeheven en worden zij geholpen volgens een integraal plan, waarin zij zelf hun aandeel hebben. Toekomstige situatie: 1 gezin 1 plan 1 hulpverlener
8
Waar staan we en wat doen we al? Bundeling van informatie advies en cliëntondersteuning We zijn halverwege de beleidsperiode 2012-2015. We zijn met een aantal organisaties op weg om vorm te geven aan samenwerking waarbij de ondersteuning en zorg dichtbij de burger worden georganiseerd, waarbij de burger centraal staat, en waarbij er volgens het principe 1 gezin, 1 plan, 1 contactpersoon wordt gewerkt. Zo wordt binnen de netwerkorganisatie van het CJG3 en binnen het Sociaal Team op deze wijze gewerkt. De aanpak van 1 gezin, 1 plan, 1 contactpersoon heeft nu nog wel zijn beperkingen doordat deze teams zich richten op een eigen doelgroep en met bepaalde organisatie samenwerken. De teams kennen beiden een specifieke doelgroep: CJG Jeugdigen en hun ouders en verzorgers. Sociaal Team: mensen grote problemen op diverse levensgebieden Beide teams ontwikkelen zich verder met methodes, werkwijze en vormgeven van structuren.
Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Bij de doorontwikkeling van het CJG zijn de medewerkers vanuit de verschillende organisaties onder de aansturing van de gemeentelijke coördinator van het CJG gebracht. Het team van generalisten werkt via een aanpak met de volgende kenmerken: a. "er op af", b. niet overnemen, maar stimuleren en kinderen en ouders ondersteunen c. kijken wat er in de specifieke situatie nodig is Indien de eigen kracht of de omgeving of het aanbod van algemene voorzieningen niet in staat is om ondersteuning te bieden, wordt er specialistische hulp ingeschakeld voor zolang dat noodzakelijk is. Er wordt gewerkt via het principe 1 gezin, 1 plan, 1 hulpverlener. De generalisten in het team werken vindplaats gericht, namelijk daar waar de kinderen zijn. Dit betekent dat zij onder andere op scholen te vinden zijn. Dit is een vorm van gebiedsgericht werken; dichtbij de burger in zijn leefomgeving. Sociaal Team In Smallingerland hebben wij een sociaal team4. Dit team is een interventieteam dat bij complexe problemen snel in actie komt. Het team heeft een aantal kernpartners. Daaromheen zijn er organisaties, die aanhaken als dat nodig is. Bij het Sociaal Team kunnen instanties en burgers een persoon melden, wanneer men denkt dat deze dusdanige problemen heeft en/of veroorzaakt, dat ingrijpen nodig is. Het Sociaal Team heeft tot taak het vroegtijdig signaleren van problemen die kunnen leiden tot maatschappelijke uitsluiting of huisuitzetting. Het Sociaal Team hanteert een er- op- af methode en zo nodig bemoeizorg om een hulpverleningstraject in gang te zetten. Er wordt een samenhangende aanpak ontwikkeld voor 3
Kernpartners van het CJG: Gemeente, St. Maatschappelijk Werk Fryslân, MEE Friesland, GGD Fryslân, MOS Organisaties binnen het sociaalteam: Woon Friesland, Accolade, Politie Fryslân, GGZ Friesland, Stichting maatschappelijk Werk Fryslân, Verslavingszorg Noord Nederland, MEE Friesland, ZIENN, Gemeente Smallingerland Wmo loket, Krediet Bank Nederland 4
9
personen met een veelvoud aan problematiek. Het team werkt volgens het principe: 1 gezin, 1 plan, 1 hulpverlener. Bij de doorontwikkeling van het sociaal team wordt ingezet op interdisciplinair werken, 'eigen kracht' benadering, meer resultaatgericht werken en 'doorpakken'. Tevens is er aandacht voor de samenwerking met het CJG.
Wmo loket Bij het Wmo loket kunnen inwoners terecht voor informatie en advies over de Wmo en kunnen zij individuele voorzieningen aanvragen. Tijdens deze beleidsperiode is er door het Wmo loket ingezet op vraagverheldering. Daarbij is de werkwijze aangepast. Er worden huisbezoeken afgelegd om via een gesprek de vraag achter de vraag te achterhalen.
Onderzoek naar vraagverheldering en aanbodversterking De gemeente Smallingerland heeft een onderzoek naar vraagverheldering en aanbodversterking laten doen door Deloitte. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de vraagverheldering en toeleiding het beste zowel centraal als decentraal worden ingezet, zowel vanuit het gemeentehuis als vanuit de wijken en dorpen. Het gebiedsgericht werken wordt als voorwaarde gezien om de grote en deels nieuwe doelgroepen te kunnen bereiken en bedienen. Niet iedere burger zal met vragen bij het Wmo loket en bij het kantoor van het CJG komen. Soms is dan in een later stadium acute hulp nodig. Daarom is het wenselijk om de vraag actief op te halen, er op af te gaan. Deloitte verwacht dat de gemeente en 1e lijns partners5 de meest geschikte organisaties zijn om Wmo vraagverheldering uit te voeren en om samen te werken in gebiedsteams. Reden hiervoor zijn dat deze instellingen al aansluiten bij het gemeentelijk beleid: Inzet eigen kracht, resultaatgericht en aansluiten bij algemene voorzieningen. Naar aanleiding van de aanbevelingen is besloten 6om nu in te zetten op: 1. elkaar kennen 2. 1 methodiek vraagverheldering 3. aanbodversterking 4. sociale kaart 5. pilot gebiedsteam
Elkaar kennen Een relatief makkelijke manier om te stimuleren dat medewerkers elkaar leren kennen is ze te laten werken in hetzelfde gebied. De caseload van medewerkers van organisaties worden verdeeld naar gebieden, die gezamenlijk worden afgesproken. Vervolgens worden medewerkers gefaciliteerd in het kennen van elkaar en het overleggen met elkaar en het delen van kennis. Hiermee wordt gestimuleerd dat medewerkers over en weer op de hoogte zijn van wat er in een gebied speelt en welke zorg er nodig is. De werkwijze 1 gezin , 1 plan, 1 contactpersoon wordt in deze losse structuur nog niet toegepast. Er is daarvoor te weinig coördinatie aanwezig. Wel is het op deze manier werken in een gebied, een opstap naar de verdere ontwikkeling van gebiedsteams. Wij gaan in gesprek met de eerste lijn organisaties om hierover afspraken te maken. 5 6
Bladzijde 29 aanbeveling 2 Onderzoeksrapportage Collegeadvies september 2013 acties vraagverheldering en aanbodversterking Wmo (Deloitte) 10
Eén methodiek van vraagverheldering Uit het onderzoek van Deloitte is gebleken dat alle organisaties aan vraagverheldering doen. De methode van vraagverheldering verschilt echter sterk per organisatie. Gelet op het ontbreken van een uniforme aanpak rond Wmo vraagverheldering is de aanbeveling dat er met lokale organisaties afspraken worden gemaakt voor een uniforme aanpak rond Wmo vraagverheldering te komen. Het gaat dan om de procedure van vraagverheldering, de methodiek, de vastlegging van uitkomsten, de kwaliteitseisen van de gespreksvoerder. Binnen de methodiek moeten natuurlijk "eigen kracht en resultaatgericht" en de verschillende domeinen voldoende aandacht krijgen. Daarnaast moet bij het verkennen van de oplossingsrichtingen altijd de piramide uit de Kanteling (eigen kracht en netwerk, informele zorg, algemene en collectieve voorzieningen, gespecialiseerde professionals/individuele voorzieningen) wordt gebruikt, zodat ook de inzet van de algemene voorzieningen gewaarborgd wordt. We hebben bij de presentatie van het onderzoek afgesproken dat we met de 1e lijnorganisaties afspraken maken over een breed inzetbare methodiek van vraagverheldering organiseren. Dit komt terug in het Wmo-uitvoeringsplan 2014. Algemene voorzieningen Alle decentralisaties maken werk van het inrichten van algemene voorzieningen. Algemene voorzieningen nemen ook de druk bij (duurdere) individuele voorzieningen weg. Wij onderzoeken hoe we kunnen schuiven in het bestaande aanbod, zodat bijvoorbeeld meer doelgroepen van een bepaalde voorziening gebruik kunnen maken. Wij stimuleren de ontwikkeling van nieuwe arrangementen door burgers, cliëntorganisaties en aanbieders. Ook bij de inkoop van zorg en ondersteuning vragen wij dat de zorgaanbieders zich aansluiten bij het aanbod van algemene voorzieningen. De gebiedsgerichte aanpak betekent dat de organisatie van de ondersteuning er per gebied anders uit kan/zal zien. Het vaststellen van die ondersteuning begint bijvoorbeeld met het vastleggen van een sociale index per gebied. Vervolgens kunnen op basis hiervan algemene voorzieningen worden ingericht en minimale eisen worden gesteld voor de inkoop van ondersteuning. Sociale kaart Uit het onderzoek naar vraagverheldering en aanbodversterking van Deloitte bleek dat een goede sociale kaart nodig is om goede verbindingen te leggen in Smallingerland. Dat mensen de ondersteuning weten te vinden en dat mensen ondersteuning voor zichzelf gaan organiseren. We gaan hiervoor een gezamenlijke kaart ontwikkelen en ontsluiten. Dit komt terug in het Wmouitvoeringsplan 2014.
11
Huidige situatie: verschillende loketten
12
De weg naar de nieuwe structuur en ondersteuning De opgaven binnen de verschillende transities zijn groot. De gemeente zal in januari 2015 berekend moeten zijn op haar nieuwe taken. Om de transities goed te laten landen maken we gebruik van de bestaande organisaties en structuren. Wij laten deze in stand zo lang als dit nodig is. De omvorming naar gebiedsteams zal een proces van geleidelijkheid zijn. Transitie Jeugdzorg Bij de transitie van de Jeugdzorg wordt de gemeente verantwoordelijk voor de gehele jeugdzorg. Dit betekent dat er taken overgedragen worden vanuit Rijk (AWBZ zorg) en Provincie (geïndiceerde jeugdzorg). regie van de zorg (nu Rijk en Provincie) Inkoop van zorg (nu zorgkantoor/provincie) Toegang tot de zorg (nu CIZ en (huis)arts, Bureau jeugdzorg) Lichte vormen van ondersteuning zelf leveren vanuit het CJG (nu Bureau Jeugdzorg)
Transitie begeleiding Bij de transitie van de begeleiding vanuit de AWBZ naar de Wmo wordt de gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning en begeleiding en voor een klein deel van de persoonlijke verzorging (Persoonlijke verzorging verbonden met begeleiding). Dit komt neer op drie hoofdtaken die overgebracht worden naar de gemeente: regie van de zorg (nu Rijk) Inkoop van zorg (nu zorgkantoor) Toegang tot de zorg (nu CIZ) Een uitgebreide beschrijving van deze opgaven en de acties die nodig zijn voor de uitvoering vindt u in de hoofdstukken transitie Jeugd en transitie AWBZ. De beschrijving van de opgaven en acties van de Participatiewet volgt als er meer duidelijkheid is over deze wet. Transitie Werk/Participatiewet De Wet werk en bijstand zal per 1 januari 2015 Participatiewet gaan heten. De doelgroep van de Participatiewet zal groter zijn dan de huidige Wet werk en bijstand. De uitbreiding wordt gevormd door het onderbrengen van mensen met een Wajong uitkering in de participatiewet en door de afbouw van de WSW. Na 1 januari 2015 is er geen nieuwe instroom meer in de WSW mogelijk. Gemeenten gaan in een 'werkbedrijf' met sociale partners en andere gemeenten afspraken maken over de re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking. Hoe dit er precies uit gaat zien, is op dit moment niet duidelijk. Belangrijk onderdeel van de Participatiewet is de afbouw van de WSW. De Participatiewet maakt ook dat een herijking van het re-integratiebeleid met ingang van 1 januari 2015 plaats zal moeten vinden. Het participatiebudget blijft krimpen, de doelgroep wordt groter en de gemeente zal de beschikbare middelen zo effectief mogelijk moeten inzetten De WSW en het re-integratiebeleid zijn twee grote thema's waarover apart een voorstel aan de raad zal worden voorgelegd zodra er voldoende duidelijkheid is over wet- en regelgeving, risico's en budgetten. Op dit moment is er onvoldoende duidelijkheid om hiervoor de opgaven en de aanpak daarvan te beschrijven.
13
Maar ook voor deze transitie gelden de visie en de uitgangspunten van de Wmo. Met de inzet van eigen kracht en met behulp en passende ondersteuning bij en naar werk is meedoen en iets kunnen bieden aan de samenleving Pilot gebiedsteam Een belangrijke vraag is op welke wijze de gemeente Smallingerland gebiedsgericht werken, naast de bestaande structuren, uitbouwt en vormgeeft. De nieuwe structuur moet vooral tot ontwikkeling komen in de praktijk. We willen al doende leren. We starten een pilot voor een gebiedsteam waarin over de verschillende decentralisaties heen wordt samengewerkt binnen het sociale domein. Hoe deze pilot er precies uitziet is nog niet duidelijk. Dit wordt uitgewerkt in een plan van aanpak dat samen met de organisaties wordt opgesteld. Wel duidelijk is dat we in deze pilot op een vernieuwende manier gaan samenwerken binnen het sociaal domein om te komen tot een decentrale toegang voor burgers van alle leeftijden met een ondersteuningsvraag. Verder is duidelijk dat zowel de afdeling Sociale zaken (Wmo loket, Werk en Inkomen) en het CJG samen met maatschappelijke instellingen participeren in de pilot. In het land wordt volop gewerkt met Sociale Wijkteams. De Sociale Wijkteams nemen een strategisch belangrijke plek in het sociale domein in. Vele onderzoeken, onder andere Maatschappelijke Kosten Baten Analyses (MKBA’s),7 onderbouwen de positieve bijdragen van Sociale Wijkteams bij het behalen van de gewenste resultaten, zowel in kwaliteit als kosten. Uitgebreid empirisch onderzoek ontbreekt nog omdat de schaal waarop deze aanpak is ingevoerd, nog te klein is. Het Rijk wil deze aanpak stimuleren. In de brief hervorming langdurige zorg8 wordt door het kabinet ook een bedrag van landelijk € 50 mln vrijgemaakt voor het opzetten van sociale wijkteams waarmee de ondersteuning uit het gemeentelijk sociale domein afgestemd kan worden op het medisch domein.
Toelichting Pilot In de tabel hieronder zijn een aantal kenmerken van een gebiedsteam weergegeven, zoals wat is de doelgroep van het team, welke leefgebieden behandelt het team, welke mandaten heeft het team bij de toewijzing van zorg en welke taken voert het team uit. Dit zijn belangrijke onderwerpen waar een keuze overgemaakt moet worden. In de tabel hieronder geven de gele vakjes weer hoe wij de pilot willen inrichten. Zo richten wij ons in de pilot op de doelgroep jongeren volwassenen en ouderen, is de focus op de beperkt en niet zelfredzame inwoners. Wij willen met de pilot alle leefgebieden van de burger bestrijken en de professionals hebben voldoende mandaat om zorg in te zetten. De taken van het team variëren van het geven van informatie en advies tot het toewijzen van zorg en het bieden van lichte ondersteuning. De medewerkers in het team zijn generalisten en het team is gevestigd op een locatie in de wijk. De kenmerken worden in de pilot onderzocht. Aan de hand hiervan wordt dan een besluit genomen over de verdere inrichting van een of meer gebiedsteams.
7
Sociale wijkteams in ontwikkeling, inrichting aansturing en bekostiging, bijlage 1 VNG Ministerie van VWS, brief hervorming langdurige zorg 25 april 2013
8
14
Kenmerken Doelgroep Focus Integraliteit Mandaat Taken
Expertise Locatie
Keuze per kenmerk Jongeren Zelfredzaam 1 leefgebied Geen Info& signalering advies
Volwassenen Beperkt zelfredzaam Beperkt aantal leefgebieden Gemiddeld vraagverheldering
Generalist Fysiek in gebied
Ouderen Niet Zelfredzaam Alle leefgebieden Alles Toeleiding Lev lev eri eri ng ng
Specialist Vanuit eigen organisatie/ "kantoor"
In de pilot gaan we werken met een gebiedsteam dat de volgende kenmerken heeft: De doelgroep van het gebiedsteam is gericht op inwoners van alle leeftijden in een specifiek gebied. We onderzoeken of het verstandig is om integrale gebiedsteams te maken die zowel jeugdigen als volwassenen en ouderen behandelen. Wij gaan er nu nog vanuit dat zo min mogelijk opdelen in doelgroepen de integraliteit bevordert (1 gezin, 1 plan, 1 contactpersoon). Inwoners hebben één ingang voor hun vraag, wens of probleem. De focus is primair op de doelgroep die niet of maar beperkt zelfredzaam is. De inwoners die zich zelf goed kunnen redden, gaan voor informatie en advies naar het Wmo loket of het CJG of de afdeling Sociale Zaken. Zij zijn verder goed in staat om zo nodig hun zorg en ondersteuning zelf te regelen. In het gebiedsteam is ondersteuning op alle domeinen van de zelfredzaamheidsmatrix9 integraal vertegenwoordigd en kan door de generalist worden overzien. De burger doorkruist dagelijks verschillende leefgebieden. Het is daarom prettig dat iemand weet waar hij voor alle problemen terecht kan. Het gebiedsteam benadert de inwoners proactief, is in staat om ondersteuningsvragen vroegtijdig te signaleren. De vraag van een huishouden wordt verhelderd en zo nodig wordt er een plan van aanpak gemaakt voor ondersteuning. De eigen kracht en de kracht van het netwerk van de burger wordt hierbij zoveel mogelijk benut. De algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen en individuele voorzieningen maken onderdeel uit van het plan. Het team heeft kennis van de gespecialiseerde ondersteuningsmogelijkheden binnen de gemeente. Daar waar nodig wordt gespecialiseerde ondersteuning ingeschakeld. De medewerkers leveren zelf een deel van de eenvoudige ondersteuning. De medewerkers in het team leveren zelf niet de (gespecialiseerde) ondersteuning. Zij hebben wel het mandaat om deze ondersteuning tot een bepaald niveau in te zetten. De medewerkers in het team zijn generalisten. Zij brengen door hun achtergrond, kennis en ervaring, een netwerk mee dat een groot deel van het sociale domein beslaat (zoals welzijnswerk, maatschappelijk werk, jeugd/onderwijs, werk en inkomen, Wmovoorzieningen). Wij kiezen er voorlopig voor om aan te sluiten bij de aanbevelingen van Deloitte om samen te werken met 1e lijn organisaties. Het team werkt nauw samen met aanbieders van zorg. Wij maken afspraken met de zorgaanbieders dat zij in hun werkwijze aansluiten bij het gebiedsteam. Bij complexe cases - dat wil zeggen als het gebiedsteam er niet uitkomt of als de benodigde hulp het mandaat te boven gaat, moet worden geregeld hoe specialistische hulp zal worden ingezet. De medewerkers van het gebiedsteam kunnen bij het maken van het plan ook de 9
Financiën, huisvesting ,gezin en opvoeding, activiteiten dagelijks leven, sociaal netwerk, dagbesteding, maatschappelijke participatie, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, verslaving en justitie. 15
specialistische hulp inschakelen van een expert op het gebied van de zorg of op het gebied van indicatiestelling, zodat de juiste zorgtoewijzing plaats vindt. Over de afstemming en samenwerking met de basiszorg en de medische eerste lijn (huisarts en wijkverpleegkundige) worden afspraken gemaakt. Een wijkverpleegkundige of praktijkbegeleider kan mogelijk als verbindende schakel optreden. Het gebiedsteam werkt vanuit één locatie in het gebied. Het zichtbaar en herkenbaar zijn in de wijk is van belang. Inwoners kunnen makkelijk binnenlopen en er is één herkenbaar punt in de wijk waar zij terecht kunnen met al hun vragen. Dit beoogt een laagdrempelige toegang tot ondersteuning op te leveren.
Aan de hand van de gegevens uit de wijkatlas en de gesprekken met de organisaties, wordt de keuze voor een bepaald gebied gemaakt.
16
Randvoorwaarden Sturing Een belangrijke randvoorwaarde bij het vormgeven van de transities en het transformatieproces is sturing. Per doel en onderwerp moeten we een vorm van sturing vinden die passend is. We sturen als gemeente op resultaten, bepalen waar verantwoordelijkheden liggen en met welke indicatoren we de uitvoering kunnen monitoren. Wij sturen als gemeente in het sociale domein op hervinden van zelfregie, inzet sociale netwerken, systeemgericht werken, inzet van (zorg)vrijwilligers, gebruik van algemene voorzieningen, technologische innovatie en kostenbeheersing. Wij zoeken hierbij de partners die dit het beste kunnen verwezenlijken. Bij de nieuwe taken waarvoor we staan en de nieuwe werkwijze en structuur die we willen aanbrengen zijn wij in aanvang sterk regisserend.
Sturingsrollen Er is veel literatuur over de sturingsrollen en modellen die een gemeente kan hanteren. Een gemeente heeft niet altijd dezelfde rol. Wij onderscheiden grofweg twee rollen: regisseur en facilitator. Regisseursrol In onze rol als regisseur, sturen we op maatschappelijke effecten, beleidsdoelstellingen en resultaten. In deze rol gaan we vaak als opdrachtgever zakelijke relaties aan met aanbieders voor het leveren van ondersteuning (subsidie of overeenkomst). Bij het aangaan van deze afspraken die een nadere concretisering zijn van de bovengenoemde uitgangspunten, wordt gestuurd op: Kosten en resultaten Nakomen van afspraken Verbetering innovatie van de ondersteuning Korte lijnen/minimale bureaucratie De gemeente moet een vangnet bieden op het vlak van inkomen, wonen, veiligheid/bescherming en zorg. Deze taken voeren we gedeeltelijk zelf als gemeente uit, of we bieden de toegang tot de zorg. In relatie tot uitvoerders van zorg en ondersteuning is de gemeente regisserend. Faciliterende rol De gemeente Smallingerland richt zich in haar Wmo beleidsplan ook op het voorkomen en beperken van kwetsbaarheid door preventieve maatregelen. Daarbij horen het bevorderen van een gezonde leefstijl en het kansen creëren voor kinderen en jongeren zodat zij veilig en gezond kunnen opgroeien en het stimuleren van vrijwilligerswerk. Maar ook het zorgen voor een prettige en veilige woonomgeving, waar mensen zo lang mogelijk in hun eigen wijk of dorp kunnen blijven wonen. De gemeente doet dit uiteraard niet alleen. Voor het vergroten van de inclusiviteit (er bijhoren) van de samenleving is de medewerking en inzet van verschillende organisaties nodig, zoals sportverenigingen, scholen, kinderopvang, toneelverenigingen, bewonersgroepen etc. In onze faciliterende rol ondersteunen wij organisaties en burgers door soms een subsidie te geven, mee te praten en mee te denken of bijvoorbeeld door partijen bij elkaar te brengen.
17
Automatisering Randvoorwaarde voor een goede samenwerking is een goed werkend automatiseringssysteem waarin alle domeinen binnen de gemeente (jeugd, Wmo én werk en inkomen) samenkomen. Het rapport van KING10 is hierbij een belangrijke leidraad.
Burgerparticipatie In de nieuwe Wmo verordening moet de gemeente de participatie van ingezetenen en cliënten regelen. De gemeente is vrij in de vormgeving hiervan, maar moet er wel voor zorgen dat mensen die minder goed in staat zijn om hun belangen kenbaar te maken, bij de uitvoering van de nieuwe Wmo worden betrokken. In Smallingerland adviseert de Wmo adviesraad het college op het gebied van de Wmo. De Wmo Adviesraad beraadt zich op hoe zij zich gaat organiseren nu nieuwe cliëntengroepen onder de Wmo worden gebracht. De Wmo adviesraad evalueert de huidige werkwijze en samenstelling, daarbij zal ook de advisering betreffende de doelgroep van de Jeugdwet worden meegenomen. Wij kennen in Smallingerland ook een jeugdraad. Zij denken mee over onderwerpen die de jeugd aangaan. De jeugdraad is geen adviesorgaan, maar wel een belangrijke sparringpartner van de gemeente.
Communicatie Communicatie over de decentralisaties en over het transformatieproces is een belangrijk onderwerp, waarvoor een communicatieplan opgesteld wordt. Hierin wordt een planning opgenomen wanneer welke doelgroepen worden geïnformeerd en op welke wijze. Dit om te voorkomen dat we bepaalde boodschappen dubbel brengen of juist dat tegelijk te veel informatie gedeeld wordt, waardoor de boodschap verloren gaat. Ook wordt er op de gemeentelijke website een informatievoorziening ingericht over de verschillende decentralisaties. Naast de informatie overdracht over de transities is het ook van belang om te werken aan de noodzakelijke mentaliteit- en cultuuromslag. In de nieuwe organisatie van ondersteuning komt veel meer nadruk te liggen op de eigen verantwoordelijkheid, de eigen kracht en de eigen regie van de burgers en de mensen die hen ondersteunen. Dit is een voortdurend aandachtspunt in de Wmo uitvoeringsplannen.
Afspraken met Zorgkantoor en Zorgverzekeraar Met het Zorgkantoor Friesland en De Friesland Zorgverzekeraar willen we tot afspraken komen over afstemming van de decentralisaties Jeugd en AWBZ met de dienstverlening van deze beide partijen. De gemeente speelt een steeds grotere rol in lokale zorg en ondersteuning. Raakvlakken tussen gemeente, zorgverzekeraar en huisarts nemen toe door de decentralisaties. Voorbeelden van terreinen waar de partijen elkaar tegen komen zijn ouderenzorg, jeugdzorg, leefstijl en preventie, achterstandsproblematiek, sport en bewegen, sociaal-maatschappelijke problematiek, GGZ, informele- en mantelzorg en eenzaamheid.
10
Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten, Eindadvies Verkenning Informatievoorziening Sociaal domein (VISD).
18
Als het gemeentelijk beleid gericht op preventie en voorkomen of uitstellen van duurdere specialistische hulp effect heeft, is dat ook gunstig voor het zorgkantoor en de Zorgverzekeraar. We gaan daarom in gesprek hoe we elkaar hierbij kunnen ondersteunen en versterken. Ook is het van belang om de ondersteuning en begeleiding vanuit de gemeente en de zorg vanuit de zorgverzekeraar en zorgkantoor goed op elkaar aan te laten sluiten. De burger heeft belang bij één goed op elkaar afgestemd zorgarrangement. In het Programma Sociale- en Medische 1e lijn werken de Vereniging Friese Gemeenten, De Friesland Zorgverzekeraar, het Zorgkantoor Friesland, de Provincie Fryslân en huisartsen aan het versterken van deze samenwerking. Het programma brengt de werelden van Friese gemeenten, zorgverzekeraar en huisartsen dichter bij elkaar. Binnen het programma gaan de partijen op zoek naar geschikte samenwerkingsmodellen, waarbij de verbinding gemaakt wordt tussen de sociale en medische 1e lijn.
19
Financiën en zorginkoop
Financieel kader Zowel de transitie zorg voor jeugd, de transitie AWBZ begeleiding en de Participatiewet gaan gepaard met grote bezuinigingen. De middelen die wij van het Rijk ontvangen voor de uitvoering van deze nieuwe taken vormen in principe het financiële kader. Voor een goede invoering van de transities en voor de transitie naar een nieuwe manier van werken zijn waarschijnlijk meer middelen nodig dan wij van het Rijk ontvangen. Wij voorzien de eerste jaren behoorlijke risico’s. Overgangsrecht betekent dat inwoners nog een jaar oude rechten hebben. Dit betekent dat de gemeente de deze zorg moet verlenen, met al wel aanzienlijk lagere budgetten. Wij vragen het maatschappelijk middenveld zich aan te sluiten bij de gebiedsgerichte en gezinsgerichte benadering. Het kost tijd en geld om een nieuwe basisstructuur en de nieuwe manier van werken te implementeren. Wij zullen hier niet gelijk de vruchten kunnen plukken. Budgettaire neutraliteit is zeker voor de eerste jaren geen expliciet leidend principe; efficiencywinst kan/zal door de omslag in denken en werken in de jaren daarna gerealiseerd worden. De opgave om niemand tussen wal en schip te laten vallen als gevolg van de decentralisaties omvat dus een financieel risico voor ons als gemeente. Er is nog geen duidelijkheid over de budgetten die beschikbaar komen, waardoor een rekenkundige exercitie nog niet mogelijk is. Op dit moment zetten we de bestaande Wmo middelen en de invoeringsbudgetten voor Jeugdzorg en AWBZ al wel zoveel mogelijk in ten behoeve van de uitgezette lijn in deze nota. Zo is de pilot gebiedsteam opgenomen in het Wmo uitvoeringsplan 2014 met de inzet van de bestaande ruimte voor nieuw beleid binnen de Wmo. Extra financiële opgaven en reserveringen zijn hierbij niet uitgesloten. Kortom het kan nodig zijn om binnen de gemeentebegroting op termijn extra budget voor het sociaal domein te organiseren.
Zorginkoop Met de zorginkoop willen we bereiken dat er een zo goed mogelijk aanbod van zorg in natura beschikbaar is in onze gemeente. Transitiearrangementen, verplichte continuering van zorg en de (deels) verplichte regionale samenwerking maken dat zorginkoop binnen het domein jeugd anders zal verlopen dan binnen de Wmo. Ook zal niet alle zorg voor Jeugd worden ingekocht, maar een deel wordt vanuit het CJG zelf geleverd. Hiervoor worden bij het CJG medewerkers van bureau jeugdzorg geplaatst. Wel wordt de zorginkoop op elkaar afgestemd zodat zorgaanbieders die werkzaam zijn op het terrein van de decentralisaties zoveel mogelijk te maken krijgen met dezelfde standaarden, inkoopvoorwaarden en criteria. Natuurlijk is dit ook van groot belang voor onze inwoners. Als er zorg nodig is dan moet dit naadloos door kunnen lopen van 18- naar 18 +. Bij de inkoop van zorg zoeken wij partners die de beleidsdoelen van de gemeente op hervinden van zelfregie, inzet sociale netwerken, systeemgericht werken, inzet van (zorg)vrijwilligers, gebruik van algemene voorzieningen, technologische innovatie en kostenbeheersing, helpen realiseren. Daarnaast hanteren we een aantal uitgangspunten bij de zorginkoop:
20
De keuze van de cliënt centraal Maatwerk betekent ook dat er keuzevrijheid voor cliënten gerealiseerd wordt met behoud van kwaliteit. De inzet is om afspraken te maken met zorgaanbieders, die er gezamenlijk voor zorgen er een sluitend netwerk van zorg en welzijn in de gemeente is, met voldoende keuze voor cliënten bij maatwerkvoorzieningen.
Continuïteit van zorg Door de transitie van de Jeugdzorg en de transitie van begeleiding vanuit de AWBZ naar de Wmo verandert er veel voor de gemeente, de organisaties die de zorg en ondersteuning leveren en niet in de laatste plaats de burgers die de zorg en ondersteuning ontvangen. Voor die burgers willen wij de transitie zo geruisloos mogelijk laten verlopen. Wij zorgen ervoor dat onze inwoners vanaf 2015 zorg en ondersteuning ontvangen die passend is. Wij kunnen echter niet garanderen dat dezelfde zorgaanbieder, dezelfde hulpverlener en begeleider de zorg verleent. Wel garanderen we dat we in dit traject uitermate zorgvuldig zijn naar onze inwoners. Voor de transitie Jeugd is een Regionaal Transitie Arrangement (RTA) afgesproken voor 2015 en 2016. In dit Arrangement is een overgangsregeling ingevuld met als doel burger te verzekeren van zorg en organisaties van tijd om in te spelen op de veranderingen. Per 1 januari 2016 loopt voor burgers het wettelijk overgangsrecht af. Dit betekent dat voor die tijd er gesprekken gevoerd moeten zijn met jeugdigen en hun ouders over de zorg, op basis van de nieuwe werkwijze. Het RTA is al door het college vastgesteld. De hoofdlijnen worden in het hoofdstuk Jeugd beschreven. Voor de transitie AWBZ is er op het moment van schrijven van deze nota geen duidelijkheid over een overgangsrecht, de nieuwe wettekst is nog niet bekend. Maar het is zeer waarschijnlijk dat er een overgangsregeling komt. We streven er naar om met zorgaanbieders een contract af te sluiten, zodat zo veel mogelijk van de bestaande zorg behouden blijft. Hiervoor sluiten we met een optimaal aantal aanbieders een contract af. Wij hanteren hierbij de volgende uitgangspunten: een divers en sluitend aanbod kleine partijen moeten ook tot hun recht komen de kennis en kunde van diverse partijen moet bewaard blijven Lokaal/regionaal Het uitgangspunt bij de decentralisaties is dat we de ondersteuning en hulp van de burger lokaal regelen. De versterking van de eigen kracht en het netwerk en de informele zorg en de samenhang met algemene voorzieningen leent zich uitstekend voor een lokale benadering zo dicht mogelijk bij de burger. Daarom hanteren wij het uitgangspunt: dat we lokaal doen wat we zelf kunnen, tenzij de samenwerking regionaal of provinciaal nodig of wenselijk is. De gemeente Smallingerland heeft voldoende omvang om transities op te vangen volgens het principe: lokaal, tenzij. Wij hebben binnen onze gemeente veel zorgaanbieders op allerlei gebied. We onderscheiden 3 vormen van zorg die we voor onze inwoners beschikbaar maken: Lichte vormen van ondersteuning . Deze vormen van ondersteuning kopen we niet altijd in. Binnen het CJG wordt al ondersteuning en begeleiding geboden en dit wordt met de transitie verder uitgebreid. Ook in de pilot gebiedsteam zullen eenvoudige vormen van ondersteuning en begeleiding worden geboden.
21
Sommige vormen van ondersteuning en begeleiding worden omgevormd tot algemene voorzieningen, die zonder (of met een beperkte) toegangstoets bereikbaar zijn voor inwoners. Wij kopen deze in als algemene voorziening, bij zorgaanbieders of bij de welzijnsorganisatie. Zwaardere vormen van ondersteuning en begeleiding worden ingekocht als maatwerkvoorziening (toe te wijzen zorg De zeer specialistische vormen van zorg die nodig zijn voor een beperkt aantal inwoners met een complexe hulpvraag worden niet door ons alleen ingekocht. Bij de transitie Jeugd zijn er een aantal onderdelen van de Jeugdzorg (Jeugdzorgplus, Jeugdbescherming, Jeugdreclassering, AMHK en Jeugdhulp residentieel/pleegzorg/crisisopvang), die verplicht op provinciaal niveau georganiseerd moeten worden. Voor de transitie AWBZ geldt dat het beschermd wonen van mensen die GGZ zorg nodig hebben, waarschijnlijk een taak van de centrumgemeente wordt. Verder zou voor zeer specifieke vormen van zorg bovenlokaal samenwerken nodig kunnen zijn11. Dit wordt zo mogelijk in samenwerkingsafspraken met centrumgemeente Leeuwarden opgelost
PGB Een (persoonsgebonden) budget waarmee burgers zelf begeleiding en verzorging organiseren en bekostigen blijft mogelijk, zowel op basis van de Wmo 2015 als de nieuwe Jeugdwet. Dit budget vormt het sluitstuk van het zorgsysteem. Dit is in lijn met de nieuwe Wmo, waarin een burger zich eerst moet oriënteren op de zorg in natura die de gemeente aanbiedt en moet aangeven waarom in zijn of haar situatie een budget op zijn plaats is
Inkoop- en subsidiemodellen Er zijn veel modellen waaruit we als gemeente kunnen kiezen bij de inkoop van zorg. Elk model kent weer subvarianten en voor- en nadelen. Het is aan de gemeente om te bepalen welke modellen het beste passen in de eigen situatie. De juridisch titel kan een privaatrechtelijke overeenkomst zijn of een subsidie in al zijn verschillende vormen. De keuze voor een model of een combinatie van modellen moet nog door het college worden gemaakt.
Rapportage en monitoring De Wmo kent een wettelijke verantwoordingsplicht van tevredenheid van Wmo-cliënten. De uitvoering van een jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek (CTO) vervult deze plicht. De nieuwe taken "begeleiding" en "kortdurend verblijf" worden hierin opgenomen. De nieuwe Jeugdwet kent geen wettelijke verantwoordingsplicht van tevredenheid. De gemeente wil echter wel inzicht krijgen in de tevredenheid van ouders en jeugdigen. Of hiervoor de opbrengsten van de provinciale werkgroep Resultaatmeting worden gebruikt, of wordt aangesloten bij het WmoCTO is nog niet bekend.
11
Voorbeelden zijn: zintuiglijk gehandicapten, mensen met een niet aangeboren hersenafwijking, meer complexe gehandicapten, verstandelijk gehandicapten met een gedragsstoornis, mensen met een ernstige psychiatrische aandoening. 22
Naast het CTO kennen we ook jaarlijkse cijfermatige rapportages zoals de rapportage Zorg: individuele voorzieningen en het financiële overzicht van de gehele Wmo over een jaar. Deze cijfermatige rapportages worden uitgebreid met de nieuwe taken vanuit de AWBZ. Voor Jeugdzorg worden landelijke afspraken gemaakt over de verantwoording die instellingen jaarlijks afleggen. Zie daarvoor de specificaties in het hoofdstuk Jeugdzorg.
23
Transitie begeleiding Aanleiding Het kabinet is van plan om een deel van de langdurige zorg met ingang van 1 januari 2015 te decentraliseren. De AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) moet weer terug gebracht worden naar een wet waaruit uitsluitend bijzondere ziektekosten gefinancierd worden. Deze nieuwe wet, die de AWBZ zal gaan vervangen, zal waarschijnlijk de Wet Langdurige zorg (WIz) gaan heten. Een aantal vormen van ondersteuning worden uit de AWBZ gehaald. Tegelijkertijd wordt een nieuwe taak ondergebracht bij de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) om ondersteuning te leveren aan bepaalde doelgroepen. Men spreekt uitdrukkelijk niet over een overheveling van taken om aan te geven dat bestaande rechten niet overgaan van AWBZ naar Wmo en dat gemeenten de vrijheid krijgen om de ondersteuning van die doelgroep in te richten. De gemeente wordt verantwoordelijk voor extramurale begeleiding en kortdurend verblijf. AWBZ-zorg die meer te maken heeft met behandeling gaat van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet (ZVW). Er is lang sprake van geweest dat ook de extramurale persoonlijke verzorging in de Wmo zou worden ondergebracht. In de brief van de staatssecretaris betreffende "De nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg"12 wordt de persoonlijke verzorging voor het overgrote deel ondergebracht in de Zorgverzekeringswet. De reden dat hiervoor gekozen is, is dat het overgrote meerderheid van de cliënten geldt, dat er een nauwe samenhang is tussen verpleging en verzorging. Voor een kleine groep wordt de ondersteuning bij Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) zoals wassen, aankleden en douchen meer in samenhang met begeleiding geleverd. Er is dan vaak geen sprake van een somatische of medische aandoening, maar behoefte aan ondersteuning bij ADL, in plaats van het overnemen er van. Dit komt met name voor bij mensen met een verstandelijke, zintuiglijke beperking of psychiatrische problematiek. Dit deel van de persoonlijke verzorging wordt wel in de Wmo ondergebracht en wordt daarmee de verantwoordelijkheid van de gemeente. Verder wordende gemeenten verantwoordelijk voor de het beschermd wonen van mensen die GGZ zorg nodig hebben. De behandeling wordt in de Zorgverzekeringswet neergelegd en het beschermd wonen in de Wmo. De doelstelling is om voor mensen in een beschermde woonvorm het leven daar waar mogelijk te normaliseren en het perspectief op herstel, ontwikkeling en integratie in de samenleving te bevorderen. De taak op het gebied van begeleid wonen komt waarschijnlijk bij de centrum gemeente (Leeuwarden) te liggen. We gaan als Friese gemeenten wel in gesprek over de invulling van deze taak.
12
Brief van 6november 2013 aan de Tweede kamer van Staatssecretaris van Rijn 24
Kort samengevat worden de volgende activiteiten onderdeel van de Wmo: Extramurale begeleiding Het persoonlijk leven structureren en daarover regie voeren. • Woonbegeleiding • Dagbesteding • Dagopvang • Zorgboerderijen • Inloophuizen Vervoer van en naar de begeleiding. Extramurale persoonlijke verzorging die samenhangt met begeleiding Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL). Hulp bij: • het wassen of douchen • uiterlijke verzorging • de toiletgang, verzorgen stoma • eten en drinken • beweging in huis (opstaan) • medicijngebruik (tabletten, zetpillen, oogdruppels, zalven) Kortdurend verblijf Logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week. Er zijn ook logeerhuizen die zich speciaal richten op deze vorm van ondersteuning. Beschermd wonen GGZ Beschermd wonen voor mensen die GGZ zorg nodig hebben en beschermde woonvorm.
Deze tekst gaat over de decentralisatie van de Begeleiding, inclusief de Persoonlijke Verzorging die samenhangt met begeleiding en kortdurend verblijf (KV) voor mensen van 18 jaar en ouder. Dit vatten we in deze nota samen onder de termen: ondersteuning of begeleiding. We gaan in deze nota niet in op beschermd wonen voor GGZ cliënten omdat dit waarschijnlijk een taak wordt van de centrumgemeente.
Afbakening Bij het neerzetten van de kaders is het noodzakelijk om ook de doelgroep en gebruikte begrippen helder af te bakenen. Extramuraal en intramuraal Bij extramurale zorg gaat het om zorg voor mensen met meestal lichte tot matige beperkingen die niet zijn aangewezen op een verblijf binnen een instelling. Extramuraal = ‘buiten de muren’. Als er echter sprake is van een verblijfsindicatie (mensen met zwaardere beperkingen) dan is dit zogenaamde ‘intramurale zorg’ en blijft de ondersteuning wel vanuit de WLz geregeld. Als in dit hoofdstuk wordt gesproken over ondersteuning, dan wordt steeds de extramurale variant bedoeld, tenzij anders aangegeven.
25
Kortdurend verblijf is per definitie alleen bedoeld voor mensen met een extramurale indicatie. Mensen met een intramurale indicatie zijn immers al volledig op een verblijf in een instelling aangewezen. Het lastige van intramurale zorg is dat deze ook buiten de muren van een instelling kan worden geleverd. Soms kiezen mensen er zelf voor om thuis te blijven wonen en soms is er sprake van een wachtlijst In beide gevallen wordt de intramurale zorg thuis geleverd. De zorgaanbieder organiseert dan deze intensieve zorg in de thuissituatie. Ook deze zorg wordt geen onderdeel van de Wmo, er is immers sprake van een verblijfsindicatie. Wel onderdeel van de Wmo wordt beschermd wonen van GGZ cliënten. Het betreft hier een uitzondering op de regel dat in de Wmo alleen extramurale zorg wordt ondergebracht. Het gaat hierom om beschermd wonen van mensen voor wie de nabijheid van een arts niet – meer – noodzakelijk is. Leeftijd Dit hoofdstuk betreft alleen de burgers van 18 jaar en ouder die te maken krijgen met deze decentralisatie van ondersteuning. De ondersteuning voor mensen jonger dan 18 jaar wordt vanuit de AWBZ ondergebracht in de Jeugdwet (nu nog: Wetsvoorstel houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet)).
Het actuele zorggebruik in Smallingerland De gegevens zijn ontleend aan de tot nu toe aangeleverde bestanden. Uit het bestand van Vektis, een gegevensbeheerder in de zorgbranche, blijkt dat de zorguitgaven aan begeleiding en persoonlijke verzorging in 2012 in onze gemeente bijna 10 miljoen euro was (zie ook bijlage 4). Hiervan is ruim 70% in de vorm van zorg in natura (ZIN) en bijna 30% in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Deze uitgaven betreffen onze inwoners van 18 jaar en ouder, de uitgaven aan minderjarigen zijn hier niet meegenomen. De leeftijdscategorie 18 – 49 jaar is verreweg de grootste categorie (57% van het totaal), met name omdat daar veel volwassenen zijn die gebruik maken van een vorm van woonbegeleiding. De leeftijdscategorie 65-84 heeft 20% van het totaal aantal cliënten, met name omdat daar veel gebruik wordt gemaakt van groepsbegeleiding, zoals dagopvang. Door de toestroom van de nieuwe cliënten zal de gemiddelde leeftijd van het huidige Wmo-bestand gaan dalen. Het CIZ geeft aan dat op 1 juli 2013 er 800 indicaties waren afgegeven voor cliënten in de doelgroep van deze decentralisatie (bijlage 5). Gelet op afrondingsverschillen bij het CIZ, het feit dat niet iedereen door het CIZ wordt geteld én de stijgende trend in de zorgvraag is de verwachting dat het op 1 januari 2015 zal gaan om ongeveer 1000 cliënten die voor begeleiding met de gemeente te maken krijgen. Een groot deel van deze cliënten zal al bekend zijn bij de gemeente (zie hieronder), maar toch zullen er nog honderden cliënten voor het eerst met de Wmo te maken krijgen. Plaats binnen het sociale domein Deze decentralisatie gaat om het realiseren van een aantal nieuwe vormen van ondersteuning binnen de gemeente. De doelgroepen zijn echter niet volledig nieuw. Veel van deze mensen kennen we al via andere regelingen zoals schuldhulpverlening, de bijstand, en de huidige Wmo.
26
Uit het bestand van het Centraal Administratie Kantoor (CAK, eigen bijdrage) is op te maken dat bijna de helft van de nieuwe doelgroep ook al bekend is bij de Wmo. Ruim 45% van de cliënten met extramurale begeleiding maakt ook gebruik van een individuele Wmo-voorziening. Wij verwachten dat het percentage van cliënten dat op de een of andere manier al bekend is bij de gemeente verder zal gaan oplopen als bijvoorbeeld ook gekeken gaat worden naar bijstand of schuldhulpverlening. Deze samenloop gaan wij in 2014 verder onderzoeken.
Opgaven en aanpak De belangrijkste opgave bij de transitie van de begeleiding is het leveren van maatwerk. Maatwerk voorzieningen worden geleverd ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie van iemand, die dit op eigen kracht of met behulp van het sociale netwerk niet, of niet voldoende kan. Wij krijgen als gemeente vrijheid om het stelsel van ondersteuning in te richten. Wel geeft de staatssecretaris in zijn brief over langdurige zorg aan dat gemeente de kans krijgen om de ondersteuning zo veel mogelijk integraal te organiseren. Het werken met gebiedsteams wordt hierbij gestimuleerd.
Toegang Met de komst van de begeleiding wordt het aantal individuele voorzieningen dat wordt verstrekt vanuit het Wmo-loket groter. Er is dus sprake van een opschaling van het Wmo-loket naar begeleiding en kortdurend verblijf. Dit vraagt een organisatorische uitbreiding, maar ook om flexibele aanpassingen met het oog op de transformatie van het sociale domein. Enerzijds is er de inzet vanuit bestaande structuren om per 1 januari 2015 een soepele transitie van AWBZ naar Wmo te realiseren, anderzijds staat het Wmo-loket voor de taak om optimale aansluiting te organiseren op de andere ontwikkelingen in het sociale domein. Dat betekent zowel afstemming met de transitie Jeugdzorg , als met de ontwikkeling van een gebiedsteam. Inzet en ervaringen van het Wmo-loket in de pilot gebiedsteam hebben invloed op de bestaande werkwijze. Via 1 gezin, 1 plan, 1 contactpersoon is het doel om steeds dichter bij ambitie 2 te komen: niet van het kastje naar de muur.
27
Voorbereiding op de transitie De algemene doelstelling van de gemeente bij de decentralisatie van de Begeleiding is: De gemeente Smallingerland is op 1 januari 2015 klaar voor het organiseren van de zorg die nu nog valt onder de AWBZ (begeleiding (inc Persoonlijke Verzorging) en kortdurend verblijf). Dit gebeurt door een goede afstemming met aanbieders en cliënten. Bij het realiseren van deze doelstelling staat de burger centraal bij de vraag én de oplossing. Doelstelling 1) Niemand tussen wal en schip Bij het beperken van de AWBZ en het uitbreiden van de Wmo zijn veel mensen direct en indirect betrokken. Natuurlijk de cliënten zelf, maar zeker ook het gezin, de familie, het sociale netwerk en de zorgaanbieders en de manier waarop de zorg nu geregeld is. Het gaat vaak om essentiële ondersteuning die niet zomaar een dag kan worden uitgesteld. Alleen voor Smallingerland gaat het al om duizenden betrokkenen en dat vraagt om grote zorgvuldigheid. Niemand tussen wal en schip betekent continuïteit van ondersteuning regelen, tijdig duidelijkheid en heldere communicatie. Deze doelstelling gaan we op de volgende wijze invullen: Dataverzameling We gaan proactief te werk bij het verzamelen van cliëntgegevens. We wachten niet op de landelijke afspraak dat het zorgkantoor waarschijnlijk pas in het vierde kwartaal van 2014 cliëntgegevens gaat overdragen. Wij gaan vanaf najaar 2013 cliënten rechtstreeks aan laten schrijven door het zorgkantoor met het verzoek om toestemming te geven aan de gemeente om hun gegevens op te vragen bij het zorgkantoor, CIZ en hun zorgaanbieder(s). Dat betekent dat we tijdig een goed beeld krijgen van de exacte doelgroep, hun huidige zorggebruik en de overlap met andere dienstverlening van de gemeente (Wmo, bijstand en dergelijke). Dat komt een goede zorginkoop ten goede en maakt dat we niets en niemand over het hoofd zien bij deze transitie. Communicatie De dataverzameling is één manier om in contact te komen met de huidige cliënten, maar ook willen we regelmatig Breeduit en de gemeentelijke website inzetten voor het verspreiden van de juiste lokale informatie. Op deze manier bereiken we niet alleen de bestaande doelgroep, maar alle burgers van Smallingerland. Naast zaken die in (landelijke) media uitvergroot worden, is het van belang om als gemeente duidelijk te maken hoe dit lokaal geregeld en georganiseerd is en wordt. Expertgroepen We hebben twee expertgroepen (Begeleiding groep en Begeleiding individueel) ingesteld om de gemeente van informatie en advies te voorzien betreffende deze decentralisatie. In deze expertgroepen leveren zorgaanbieders, maar ook vertegenwoordigers van de Wmo-adviesraad input voor deze decentralisatie. Zo wordt een beeld gevormd van de huidige ondersteuning en de kansen om in de toekomst, met inachtneming van de financiële taakstelling, zo goed mogelijke zorg te leveren.
Deskundigheidsbevordering Omdat het voornemen tot decentralisatie van de AWBZ-zorg al langer in voorbereiding is, zijn de medewerkers van het Wmo loket reeds bezig met gerichte scholing en opleiding voor deze nieuwe vormen van ondersteuning. Dit zal het komende jaar geïntensiveerd worden. Naast vakinhoudelijke
28
kennis en het meelopen met diverse zorgaanbieders heeft iedere medewerker een persoonlijk leerplan om klaar te zijn voor de transitie.
Doelstelling 2) Maatwerk mogelijk maken De uitdaging die verbonden is aan deze decentralisatie is het mogelijk maken van maatwerk. Met zoveel verschillende vormen van zorg en ondersteuning ontstaan tegelijk kansen om verbindingen te leggen tussen deze vormen van zorg en ondersteuning. Deze doelstelling gaan we op de volgende wijze invullen: zorginkoop Inkoop is een belangrijk instrument en sturingsmiddel voor de gemeente als regisseur van ondersteuning. Waar nu de zorginkoop voor het merendeel wordt bepaald door landelijke richtlijnen, zal er straks sprake zijn van een redelijk grote vrijheid, binnen wettelijke kaders, om de zorg zelf vorm te geven. Dat betekent niet opnieuw het wiel uitvinden, maar vanuit het bestaande werken aan verbetering. De keuze van de cliënt centraal Maatwerk betekent ook dat er keuzevrijheid voor cliënten gerealiseerd wordt met behoud van kwaliteit. De inzet is om afspraken te maken met zorgaanbieders, die er gezamenlijk voor zorgen er een sluitend netwerk van zorg en welzijn in de gemeente is, met voldoende keuze voor cliënten bij maatwerkvoorzieningen. We streven er naar dat de cliënt zoveel mogelijk de bestaande aanbieder kan houden. Vernieuwing ten opzichte van AWBZ Wij zetten in op de volgende verbeteringen ten opzichte van de huidige AWBZ-inkoop: * De AWBZ werkt nu met zogenaamde productieplafonds: een zorgaanbieder mag bijvoorbeeld per jaar niet meer dan een bepaald aantal uur zorg leveren. Meer zorg leveren komt dan voor rekening van de zorgaanbieder en er ontstaan zo wachtlijsten. De zogenaamde Treeknorm13voor de extramurale AWBZ-zorg is 6 weken. Natuurlijk hoeft een gemeente zich niet aan deze Treeknorm te houden, maar wij streven er naar om wachtlijsten volledig weg te werken: ondersteuning wordt voortaan binnen 10 dagen ingezet of nog dezelfde dag indien de situatie dat vraagt. * De AWBZ kent een soort ’verzuiling’, een onderscheid tussen zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, lichamelijke beperking en psychische beperking. Deze driedeling zorgt voor versnippering van het zorgaanbod, terwijl cliënten ook soms meerdere beperkingen hebben. Door aan zorgaanbieders te gaan vragen om meer integraal te gaan werken, denken wij tot betere zorg en meer maatwerk te gaan komen. Niet de beperking van de cliënt is leidend, maar de cliënt zelf. * Samenwerking stimuleren. Verschillende zorgaanbieders bieden nu bijvoorbeeld op verschillende locaties houtbewerking aan, hebben een groenvoorziening, fietsenwerkplaats of naaiatelier. Door samenwerking te stimuleren moet het mogelijk zijn om locaties beter te benutten en met minder locaties evenveel cliënten van een zinvolle dagbesteding te voorzien. * Samenwerking van zorgaanbieders met maatschappelijke organisaties stimuleren. Zo is de MOS voor de gemeente een belangrijke partner als het gaat om het aanbieden van algemene 13
Zorgaanbieders en verzekeraars hebben afspraken gemaakt over aanvaardbare wachttijden in de zorg. Deze maximaal aanvaardbare wachttijden worden ‘treeknormen’ genoemd. 29
voorzieningen. Zorgaanbieders zullen hun aanbod hier op af moeten stemmen. Maar ook stimuleren we de ontwikkeling van nieuwe algemene voorzieningen, voor bijvoorbeeld eenvoudige vormen van begeleiding. De MOS heeft ook veel locaties waarvan de zorgaanbieders gebruik zouden kunnen maken bij het leveren van hun ondersteuning. * Een nieuwe voorziening voor financiële ondersteuning. Veel cliënten ontvangen bij Begeleiding Individueel ook ondersteuning bij de financiën. Sommige zorgaanbieders doen dit zelf, anderen besteden het uit. Tegelijk betaalt de gemeente uit de bijzondere bijstand vaak mee aan bewindvoering voor deze doelgroep en investeert tevens in schuldhulpverlening. Door deze overlap er uit te halen schakelen we over naar een integrale, goedkopere vorm van financiële ondersteuning. *Een goede aansluiting tussen de medische 1e lijn en de sociale 1e lijn. Met de overheveling van verpleging en persoonlijke verzorging vanuit de AWBZ naar de Zvw wordt de (wijk)verpleegkundige hulp in de eerste lijn gebracht. Samen met de huisartsen zijn de verpleegkundigen en verzorgenden er op gericht om mensen zo lang mogelijk thuis te helpen. Het streven moet zijn om tot één zorgarrangement voor de burger te komen. Hiervoor moeten gemeenten en zorgverzekeraars goed samenwerken zodat er één lijn ontstaat tussen ondersteuning, verzorging, verpleging en behandeling. Dit betekent dat er afspraken gemaakt moeten worden over samenwerking tussen wmo-loket, CJG en de pilot gebiedsteam, met de wijkverpleging, thuiszorg en de huisartsen.
Integrale zorgtoewijzing Nu de gemeente straks ook ondersteuning moet regelen in het dagelijks leven van de burger is een goede zorgtoewijzing belangrijk om maatwerk te kunnen leveren. Deze integrale zorgtoewijzing sluit naadloos aan bij andere ontwikkelingen binnen het Wmo-beleid van de afgelopen jaren (o.a. vraagverheldering) en die zetten we voort. In de huidige AWBZ heeft de zorgaanbieder onevenredig veel invloed op de indicatie: in driekwart van de gevallen vult de zorgaanbieder zelf de indicatieaanvraag in, het CIZ zet automatisch een stempel en de zorgaanbieder bepaalt daarmee feitelijk zelf hoeveel zorg hij mag leveren. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft in een brief14 aan de Tweede Kamer aan dat het huidige systeem van indiceren door de zorgaanbieder gaat veranderen. De verantwoordelijkheden van het CIZ en van de zorgaanbieders worden duidelijker gescheiden. De invloed van aanbieders op het indicatieproces vermindert. Dat betekent geen standaard indicatieprotocollen, indicatiemeldingen en herindicaties via taakmandaat meer. Er komt meer persoonlijk contact tussen indicatiesteller en cliënt. De scheiding van verantwoordelijkheden tussen zorgaanbieder en indicatiesteller én het persoonlijke gesprek met de cliënt is in lijn met de huidige praktijk van het Wmo-loket en zal na de transitie blijven bewerkstelligen dat het uiteindelijk inzetten van maatwerkvoorzieningen niet bepaald wordt door het aanbod van de zorgaanbieder die de indicatiestelling zelf regelt, maar door de behoefte van de cliënt.
Doelstelling 3) Vergroten zelfredzaamheid Deze doelstelling is een soort rode draad door beide andere doelstellingen heen. Met goede zorg en zorginkoop willen we bereiken dat mensen zelf weer regie gaan voeren over hun eigen leven en zo kort mogelijk gebruik maken van ondersteuning. Zo kort mogelijk is overigens zeer betrekkelijk, ondersteuning is vaak een kwestie van jaren en veel mensen zullen levenslang ondersteuning nodig 14
Ministerie van VWS, brief hervorming langdurige zorg 25 april 2013, pagina 16. 30
hebben. Maar toch willen we daar waar mogelijk de zelfredzaamheid verlengen of vergroten. Deze doelstelling gaan we op de volgende wijze invullen: Gebruik maken van de expertise van de zorgaanbieders Zorgaanbieders zullen in hun ondersteuningsplan15 per cliënt duidelijk moeten maken op welke wijze zij gaan werken aan het vergroten van de zelfredzaamheid van de cliënt. Of aangeven dat er geen sprake is van leerbaarheid en dat behoud van de huidige situatie het hoogst haalbare is. Zij kunnen hun expertise hier in brengen, dit zal namelijk een expliciete doelstelling in elk ondersteuningsplan gaan worden. In evaluatiegesprekken met zorgaanbieders zal de voortgang worden besproken, zodat de ondersteuning ingezet wordt die nodig is. Verschuiving naar algemene voorzieningen Algemene voorzieningen op het gebied van de te decentraliseren AWBZ-zorg zijn er nog nauwelijks. We willen, onder meer in samenwerking met de MOS, gaan werken aan laagdrempelige algemene voorzieningen waar mensen gemakkelijk gebruik van kunnen maken. Hiermee voorkomen we de inzet van duurdere individuele voorzieningen. Bij algemene voorzieningen op het gebied van ondersteuning kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het meer gebruik maken van inloopspreekuren. Sommige contactmomenten tussen cliënt en hulpverlener kunnen worden vervangen door algemene inloopspreekuren waar de cliënt gebruik van kan maken. Nu hebben sommige zorgaanbieders al een aantal inloopspreekuren vanuit eigen locaties. Er kan goedkoper en beter worden gewerkt als inloopspreekuren vanuit bijvoorbeeld een buurttrefpunt van de MOS worden ingevuld. Dan is er minder versnippering, kan er meer worden samengewerkt én komt de cliënt in het trefpunt waar deze ook eens gebruik kan maken van een maaltijd, kaartclub of andere activiteiten. Ook kan gedacht worden aan een algemene vervoersvoorziening, waar mensen gebruik van kunnen maken om bijvoorbeeld naar kun dagbesteding te kunnen gaan. Preventie Preventie speelt een grote rol bij het verlengen van de zelfredzaamheid: het moment waarop een beroep moet gedaan worden op ondersteuning zo lang mogelijk uitstellen. Hier ligt ook een rol weggelegd voor het zorgkantoor en de zorgverzekeraar. Zij hebben alle belang bij het goed regelen van preventie door de gemeente: als de gemeente de kantjes er van af loopt zullen deze partijen dat merken door meer beroep op dure AWBZ- of ZVW-zorg. De vraag zal dus bij deze partijen worden neergelegd of zij willen meebetalen aan preventieprojecten, zorgvernieuwing of het in stand houden van zorginfrastructuur die niet door de gemeente of zorgaanbieders alleen kan worden opgebracht. Hierbij kan worden gedacht aan het Netwerk Dementie Friesland of aan de collectieve zorgverzekering voor minima, de AV Frieso.
Financiële paragraaf Bij de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding krijgt de gemeente een financiële taakstelling van 25% bij het regelen van deze zorg. Het voorlopig budget 2015 voor onze gemeente voor deze ondersteuning, inclusief de korting, bedraagt waarschijnlijk 8 miljoen. Het gaat om een voorlopig budget op basis van historische budgetten. Uiterlijk in de septembercirculaire 2014 zullen gemeenten worden geïnformeerd over de overgang van historische verdeling naar objectieve verdeling. Ook krijgen gemeenten in deze
15
Een ondersteuningsplan wordt gemaakt door een zorgaanbieder nadat zorgtoewijzing heeft plaats gevonden. 31
circulaire inzicht in het budget voor 2016 en verder. Eerder is vastgesteld dat budgettaire neutraliteit zeker voor de eerste jaren geen expliciet leidend principe is. Efficiencywinst zal door de omslag in de jaren daarna gerealiseerd worden. De komende tijd zetten we het voorlopige budget 2015 wel zo nauwkeurig mogelijk af tegen alle gegevens over de huidige zorgconsumptie en de kansen om de ondersteuning goedkoper te organiseren. Gaandeweg komt de impact van deze decentralisatie (binnen onder andere de perspectief nota) steeds beter in beeld. Financieel perspectief De verwachting is dat de tarieven voor ondersteuning in 2015 lager uitvallen door: a. Noordelijke zorgkosten lager dan landelijk gemiddelde De huidige tarieven zijn gebaseerd op landelijke tarieven, vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in Utrecht. Het tarief is een landelijk gemiddelde waarbij bekend is dat de kosten voor zorg in het Noorden lager zijn dan het landelijk gemiddelde. b. Differentiatie van Fries tarief In Friesland worden de tarieven nu, door het zorgkantoor, vastgesteld op basis van rendabele en niet-rendabele gebieden. Naarmate de ondersteuning meer wordt geleverd in nietrendabele gebieden, krijgt de zorgaanbieder een hoger tarief. Daarnaast krijgt de zorgaanbieder een toeslag als de ondersteuning ongeclusterd (cliënten wonen niet vlak bij elkaar) wordt geleverd. Drachten is een rendabel gebied en ondersteuning kan veelal geclusterd worden geregeld, waardoor hogere tarieven en toeslagen voor ons minder van toepassing zijn. c. Daling overheadkosten De invoering van de Wmo heeft geleerd dat zorgaanbieders kunnen besparen op overheadkosten. Zorgaanbieders geven nu in gesprekken ook aan dat zij hier serieuze kansen zien in relatie tot de decentralisatie van de AWBZ-zorg. De Wmo werkt anders dan de AWBZ. Dat biedt kansen tot deregulering (minder administratieve lasten). Een flexibele zorginkoop (zie doelstelling 2) zal daarnaast leiden tot een efficiënte zorginkoop met minder kosten voor de zorgaanbieder. d. Ruimte tussen bruto uurlonen en uurtarieven Een van de grootste thuiszorgorganisaties van Nederland (TSN thuiszorg) heeft onlangs aanhangig gemaakt dat er grote verschillen zijn in de verhouding van bruto uurlonen en uurtarieven in de zorg. Zo kost persoonlijke verzorging nu gemiddeld ruim €45 per uur en huishoudelijke verzorging binnen de Wmo iets meer dan €20 per uur. Dit terwijl het bruto uurloon van een helpende en verzorgende slechts € 4,- respectievelijk € 5,- hoger ligt dan een medewerker in de huishoudelijke verzorging. Dit soort margeverschillen verdienen ook aandacht in de toekomstige organisatie van de begeleiding.
Zorgvernieuwing/-verbetering Naast de technische insteek van het financieel perspectief, zetten we ook in op inhoudelijke zorgvernieuwing waarmee op termijn een verbeterd ondersteuningsaanbod wordt gerealiseerd. Zoals eerder beschreven gaat het hierbij om het optimaliseren van: integrale indicatiestelling het samenvoegen van financiële ondersteuning inzet van algemene voorzieningen. 32
Dagbesteding Bij dagbesteding is de groepsgrootte momenteel tussen de 6 en 8 personen. Dat terwijl jaren geleden de groepsgrootte prima kon oplopen tot wel 12 personen. Dat is natuurlijk geen doel op zich, maar denkbaar is dat de gemiddelde groepsgrootte met 1 of 2 personen zou toenemen. Dat zou een besparing van 10% of 20% kunnen opleveren, terwijl de kwaliteit van de ondersteuning hoog blijft. Verbinding begeleiding en hulp bij het huishouden Eenvoudige woonondersteuning zou kunnen worden ondergebracht bij hulp bij het huishouden (HH). Deze zogenaamde HH3 werd bij de komst van de Wmo ondergebracht bij de begeleiding in de AWBZ, maar zou nu weer integraal kunnen worden ondergebracht bij hulp bij het huishouden. Vervoer Door de sector is in 2013 al een bezuiniging van € 150 mln opgevangen in het AWBZ-vervoer: vervoer van en naar de dagbesteding. Daarmee heeft een relatief makkelijke bezuiniging al plaatsgevonden en zal het moeilijker voor de gemeente worden om hier snel verder op te bezuinigen. We gaan in overleg met de zorgaanbieders kijken op welke wijze het vervoer beter en goedkoper kan worden georganiseerd. Daarbij sluiten we aan bij andere, al langer lopende, initiatieven om vervoersstromen te bundelen.
Consequenties financieel kader Een bezuiniging levert altijd banenverlies op. Op het moment dat een overheid 25% minder moet gaan uitgeven aan ondersteuning zullen er altijd ergens minder mensen aan het werk zijn. Dat is een direct gevolg van de keuze van de rijksoverheid om deze bezuiniging op te leggen. De bedragen en risico’s zijn dermate groot dat deze nooit in de structurele algemene middelen kunnen worden opgevangen. Arbeidsvoorwaarden zijn altijd een zaak tussen een werkgever en werknemer. Daar zijn wettelijke bepalingen en CAO’s op van toepassing. Hierbij geldt straks ook de waarborg van het wetsvoorstel Wmo 2015, dat nieuwe aanbieders verplicht om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. De gemeente heeft de taak erop toe te zien dat dit overleg wordt gevoerd. Deze waarborg wordt verder versterkt door de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde cao Verpleging Verzorgingstehuizen en Thuiszorg (VVT) hierover hebben gemaakt. In deze cao is geregeld dat nieuwe aanbieders verplicht zijn een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan de werknemers tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op die werknemers van toepassing waren bij de vorige aanbieder. Hiermee is het principe mens-volgt-werk zo goed mogelijk gewaarborgd. De personele gevolgen voor de gemeentelijke organisatie zijn nog onduidelijk. Dat komt later aan de orde zodra er meer zicht is op de exacte cliëntenaantallen, aanvragen per jaar en budgetten.
33
Hoofdstuk Jeugd Stelselwijziging Jeugd Het stelsel voor de zorg voor jeugd wordt ingrijpend veranderd. Dit is afgesproken in het regeerakkoord 2010. Met de stelselwijziging wil het kabinet bereiken dat kinderen en jongeren beter kunnen participeren in de samenleving, dat overheidsmiddelen effectiever en efficiënter ingezet worden en dat de overheid en betrokken instellingen beter in staat worden gesteld effectieve zorg en ondersteuning te bieden. Dit heeft grote gevolgen voor de rol van gemeenten. Op 1 januari 2015 zal de Jeugdwet naar verwachting in werking treden. Vanaf die datum valt alle jeugdhulp onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Reikwijdte decentralisatie Jeugdzorg Gemeenten zijn nu al verantwoordelijk voor de jeugdgezondheidszorg en het preventieve jeugdbeleid. Hier maken taken als informatie en advies, signalering, licht ambulante hulpverlening, toeleiding naar zorg en de coördinatie van zorg deel van uit. Na de decentralisatie van de jeugdzorg komen hier de taken bij waar nu de provincie Fryslân voor verantwoordelijk is16: • Toegangstaken voor de geïndiceerde jeugdzorg • Ambulante jeugdzorg • Open residentiële jeugdzorg • Semi-residentiële jeugdzorg • Pleegzorg • Crisishulp • Justitieel kader: jeugdbescherming en jeugdreclassering • Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) • Kindertelefoon Ook worden de landelijke jeugdzorgtaken die nu verankerd zijn in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) gedecentraliseerd. Het gaat om: • Extramurale begeleiding jeugd (als onderdeel van de decentralisatie begeleiding AWBZ-WMO) • Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (J-GGZ) • Zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking (jeugd-LVB)
Wettelijke kaders en doelgroep De kaders die specifiek gelden voor de decentralisatie van de Jeugdzorg zijn: Jeugdwet De nieuwe Jeugdwet vervangt de huidige Wet op de Jeugdzorg. Daarnaast gaan delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten – te weten de Jeugd-VB en langdurige jeugd-GGZ en begeleiding voor jeugdigen – , de Zorgverzekeringswet (Jeugd-GGZ) en Wet maatschappelijk ondersteuning (opvoed- en opgroeiondersteuning) en Wet publieke gezondheid (maatwerk jeugdgezondheidszorg) over naar de nieuwe Jeugdwet. Het grootste deel van de zorg voor jeugd komt daarmee binnen één wettelijk kader te vallen. 16
Zie bijlage 7 34
Leeftijdsafbakening In de concept Jeugdwet is opgenomen dat onder een ‘jeugdige’ verstaan wordt een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Wel heeft de gemeente de verplichting jeugdhulp te continueren (tot 23 jaar), wanneer deze al is gestart voordat de jeugdige 18 jaar werd. Deze bepaling in de concept Jeugdwet betekent niet dat gemeente niet – vanuit andere wettelijke kaders zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning of de nieuwe Participatiewet – ondersteuning moet bieden aan jongvolwassenen. Voor volwassenenzorg die buiten haar domein valt – denk vooral aan geestelijke gezondheidszorg en (L)VB-zorg – zal de gemeente goede afspraken moeten maken met de zorgverzekeraars, zodat jeugdigen ook na hun 18e snel en integraal geholpen worden wanneer dit nodig is. In ons algemeen jeugdbeleid houden we oog voor de jongvolwassenen (18 – 23 jaar), vooral als het gaat om kwetsbare doelgroepen. Kwetsbare jeugdigen De gemeente richt het nieuwe jeugdstelsel in voor alle jeugdigen en hun ouders. Nieuw in het nieuwe jeugdstelsel is dat de basiszorg (voor alle jeugdigen en hun ouders) en een belangrijk deel van de extra zorg (voor die groep die net wat meer aandacht nodig heeft) vanuit één team geleverd wordt. Passend Onderwijs Kinderen hebben recht op zowel een veilige, evenwichtige en stimulerende opvoeding als op passend onderwijs. De schoolsituatie, thuissituatie en de omgeving van het kind hebben allemaal invloed op elkaar. Ze kunnen problemen veroorzaken of juist een bijdrage leveren aan een oplossing. Onderwijs en zorg voor jeugd moeten nauw met elkaar verbonden zijn om voor elk kind passend onderwijs en passende zorg te kunnen bieden. In het nieuwe stelsel krijgen scholen een zorgplicht. Zij worden verplicht een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Dat betekent dat wanneer ouders hun kind op een bepaalde school aanmelden, deze de taak heeft dit kind een zo goed mogelijke plek te bieden.19 Om Passend Onderwijs te bieden gaan alle scholen voor primair en voortgezet onderwijs samenwerken in regionale samenwerkingsverbanden. Scholen worden verplicht een ondersteuningsplan op te stellen. Over het concept van het ondersteuningsplan voeren samenwerkingsverbanden op overeenstemming gericht overleg met gemeenten. De huidige veranderingen in het passend onderwijs en in de zorg voor jeugd bieden kansen voor een nieuwe integrale manier van het bieden van hulp en steun. Voor onze provincie c.q. regio zijn de volgende afspraken gemaakt. Het primair onderwijs heeft een samenwerkingsverband PO op schaal van de provincie Fryslân. Op dit moment wordt onderzocht hoe de begeleiding van kinderen vanuit het basisonderwijs en de jeugdzorg vanuit de 1 kind, 1 plan etc. kan worden vormgegeven. Het samenwerkingsverband voor het voortgezet onderwijs is op de schaal van de RMC regio De Friese Wouden georganiseerd. De basis voor de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg is gelegd in de notitie Zorgspoor17 en uitgewerkt in het Ondersteuningsplan van het regionale samenwerkingsverband.
17
B&W besluit 19 januari 2012 (kennisneming en implementatie)
35
De aantallen De doelgroep van het nieuwe jeugdstelsel zijn alle jeugdigen en gezinnen in de Gemeente Smallingerland. Het gaat om 12.881 jeugdigen van 0 tot 18 jaar en circa 6.557 gezinnen met in ieder geval 1 kind onder de 18 jaar (wijkatlas 2011). Het jeugdbeleid van de Gemeente Smallingerland richt zich ook op de groep jongeren tussen de 18 en 23 jaar, dat waren er in 2011 3.447. Naast ouders worden onder de doelgroep ook andere volwassenen gerekend die een opvoedkundige rol hebben richting jeugdigen, zoals familie, buurtbewoners, en vooral pedagogisch medewerkers van voorschoolse voorzieningen, leerkrachten in het primair onderwijs en docenten in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Over het algemeen doet de Gemeente Smallingerland het slechter dan de ons omringende gemeenten, bijvoorbeeld als het gaat om aantallen jongeren in zorg en de zwaarte van de zorg. Dit is wel redelijk vergelijkbaar met andere grote kernen in Friesland. In de factsheet in de bijlage vindt u meer informatie en cijfers over de gespecialiseerde jeugdzorg in de Gemeente Smallingerland.
Opgave en Aanpak In het nieuwe jeugdstelsel zijn wij verantwoordelijk voor: 1. het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp bij problemen met opgroeien en opvoeden en psychische problemen en stoornissen, de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie; 2. het op een laagdrempelige en herkenbare wijze advies geven over en het bepalen en inzetten van de aangewezen vorm van jeugdhulp; 3. de toegang tot het gedwongen kader en het organiseren van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.18 Het wettelijk recht op zorg wordt vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten.19 De gemeente treft daar, waar een jongere of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie, een voorziening op het gebied van jeugdhulp. Uitgangspunt blijft de eigen kracht van een jongere en zijn ouders. Het college is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jongere en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. De wetgever laat de gemeente de ruimte hoe ze dit wil gaan organiseren maar geeft aan dat het de verwachting is dat gemeenten in toenemende mate direct ondersteuning willen bieden bijv. vanuit een (multidisciplinair) gebiedsteam. Doorontwikkeling CJG Naast het (laten) uitvoeren van preventieve activiteiten, informatie, advies, coördinatie van zorg en lichte ambulante hulp vormt het CJG met ingang van 2015 ook de toegang tot de zwaardere c.q. gespecialiseerde vormen van begeleiding. Een groot deel van de nieuwe taken komt over van bureau Jeugdzorg Friesland. Deze organisatie houdt op te bestaan en zal haar werkzaamheden en taken overdragen aan de gemeenten. De gemeente Smallingerland zal de organisatie van het CJG uitbreiden en inrichten om de oude en nieuwe taken goed te kunnen uitvoeren én meer te kunnen investeren in preventie, een vroege en snelle aanpak, brede vraagverheldering en diagnostiek. Er 18 19
Jeugdwet, o.a artikel 2.3 en 2.4. Onder jeugdhulp wordt niet verstaan preventie en op preventie gerichte ondersteuning.
de nieuwe Wmo wordt waarschijnlijk hierop aangepast.
36
wordt geïnvesteerd in extra menskracht ‘aan de voorkant’. Een deel van deze mensen komt bij Bureau Jeugdzorg vandaan. Naast het investeren in menskracht aan de voorkant, zal ook de administratieve organisatie van het CJG zo worden ingericht dat deze organisatie berekent is op haar nieuwe taken. Om bovenstaande taken effectief te kunnen uitvoeren is het belangrijk dat de CJG- professionals, die nu nog in dienst zijn bij verschillende organisaties, straks als één team gaan werken en dat de aansturing van dat team vanuit een punt gebeurt. Om dit goed te kunnen doen is een solide organisatie met een juridische entiteit een randvoorwaarde. Ook moet er een juridische entiteit komen omdat jongeren en/of hun ouders de mogelijkheid moeten krijgen om een bezwaar- en beroepsprocedure te starten als ze het niet eens zijn met de afgesproken zorg/ondersteuning. Verschillende juridische organisatievormen worden nader uitgewerkt en t.z.t. ter besluitvorming voorgelegd. Deze doorontwikkeling van het CJG is een proces dat al enige jaren loopt.20 Een stevig CJG is cruciaal voor het laten slagen van de transitie én de transformatie van de jeugdzorg. Op het gebied van Zorg voor Jeugd wil de Gemeente Smallingerland gebiedsgericht gaan werken.21 Bij de doorontwikkeling van het CJG wordt hier al voorzichtig op voorgesorteerd. Bijvoorbeeld door het koppelen van de medewerkers aan de scholen, zodat er een direct contact ontstaat en een binding met de wijk/dorp waar de school staat. Het CJG is breder dan de CJG jeugd teams. In het CJG is preventieve en laagdrempelige informatie digitaal beschikbaar voor ouders, opvoeders, professionals. Voor vragen is het CJG ook telefonisch bereikbaar. Het gaat er om dat alle ouders, opvoeders, jongeren en professional terecht kunnen bij het CJG. Dit regel je deels via je gebiedsteam en deels digitaal en telefonisch. Deze laatste 2 toegangen behoren niet tot de taak van het gebiedsteam, maar wel tot die van het CJG. Het CJG heeft een laagdrempelig, preventief aanbod dat integraal en vraaggericht is (basisvoorzieningen). Denk aan prenatale voorlichting, sociale vaardigheidstrainingen, speelinstuif, positief opvoeden informatieavonden, CB etc. Toekomstig model Zorg voor jeugd22 Er is een schets gemaakt van een mogelijk toekomstig model Zorg voor Jeugd. (bijlage) De uitwerking hiervan en de besluitvorming hierover moet in 2014 verder gestalte krijgen. Hoofdpunten uit dit model zijn:
CJG jeugdteam (lokaal) Basisvoorzieningen (lokaal) pool van experts (regionaal) gedwongen kader (provinciaal)
Samenstelling CJG-team Jeugd Een jeugdteam bestaat minimaal uit een kernteam. Hierin zijn minimaal de volgende functies vertegenwoordigd: 20 21
22
(School)maatschappelijk werk (nu SMWF) Consulenten voor kinderen en jongeren met een beperking (nu MEE) Pedagogen (nu maatwerk JGZ)
B&W besluiten over doorontwikkeling CJG, o.a. 4 juli 2012, augustus 2013. zie o.a. Kompas
Bijlage 6 37
-
Expertise op het gebied van jeugdhulp (bijv. triple p niveau 5) Informatie & advies, onderzoek & diagnostiek + “veiligheidscheck” (nu BJZ)
De professionals die deze taken uitvoeren zijn “generalisten met specifieke aandachtsgebieden”. Zij werken op de vindplaatsen en zijn zichtbaar voor iedereen. Zij zijn ondersteunend en aanvullend aan medewerkers op de vindplaatsen. Belangrijke aandachtspunten zijn welke bevoegdheden het team heeft en welke kennis en expertise de medewerkers van zo’n team zouden moeten hebben. Via het werken op de vindplaatsen wordt de toegang tot het CJG voor de signalen van professionals op de vindplaatsen vereenvoudigd. Enkelvoudige vragen van professionals dan wel ouders op de vindplaatsen worden zo veel mogelijk beantwoord door de professionals zelf of door het CJG in de persoon van de JGZ verpleegkundigen en de schoolmaatschappelijk werkers (CJG contactpersonen op de vindplaatsen). Het gezinsplan is de basis voor het inschakelen van specialistische hulp en vervangt de vroegere ‘indicatie’. De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de inzet van een (individuele) voorziening.23 Basistaken In het model zijn een aantal basistaken geformuleerd. Deze basistaken worden door maatschappelijke organisaties opgepakt en georganiseerd. Als gemeente hebben wij hierin vaak een faciliterende rol.24 Aandachtspunt is de positie van de Jeugd Gezondheidszorg JGZ (basistaken). De basistaken van de JGZ (consultatiebureau) worden niet in het CJG team opgenomen omdat de JGZ als basisvoorziening wordt gepositioneerd. De pedagogen (ondersteuning bij opvoeding) maken wel deel uit van het CJG team. De kracht van de verpleegkundigen is dat ze veel kinderen zien. Zij herkennen goed situaties wanneer zich ontwikkelingsproblemen kunnen voordoen. Het CJG team is daarentegen beter in staat om gezinnen met een grotere en bredere ondersteuningsvraag te helpen dan de JGZ kan oplossen. Het is belangrijk dat: -
er concrete afspraken worden gemaakt over korte lijnen tussen de JGZ (basistaken) en het CJG team; de organisatie van de JGZ aansluit op de CJG team; er uniforme afspraken worden gemaakt over de sturing van de JGZ en het opdrachtgeverschap van de gemeenten voor GGD Fryslân.
Pool van experts Bij complexe cases, als het CJGteam er niet uitkomt of als de benodigde hulp het mandaat te boven gaat, moet worden geregeld hoe specialistische hulp zal worden ingezet. Een model hiervoor zou het inschakelen van een pool van experts kunnen zijn. Deze pool bestaat uit een kernteam en deskundigen die op afroep beschikbaar zijn. De experts staan in denken en handelen ‘los’ van de eigen organisatie. Kijkend naar de schaal van de regio Zuidoost, kan het expertteam op de schaal van de RMC-regio (De Friese Wouden) worden georganiseerd. Dit komt overeen met de afspraken die in de regio in het kader van Passend Onderwijs met de VO-scholen zijn gemaakt.
23 Jeugdwet, art. 2.8 24 Jeugdgezondheidszorg (basistaken),Welzijnswerk, (deel)AMW, Scholen, Peuterspeelzaal, Sport, Geloofsgemeenschappen, Huisarts/praktijkondersteuners, Wijkagent, Leerplicht, RMC, Kraamzorg, verloskundigen, Woningcorporaties, Vindplaatsen adolescenten
38
Gedwongen kader Op grond van de Jeugdwet25 zijn gemeenten verplicht de volgende functies in ieder geval op provinciaal niveau te organiseren:Jeugdzorg plus, Jeugdbescherming, Jeugdreclassering, AMHK en Jeugdhulp residentieel/pleegzorg/crisisopvang. Het CJG schakelt deze hulp in als dit nodig is. CJG en de pilot gebiedsteam Parallel aan de doorontwikkeling van het CJG loopt de pilot gebiedsgericht werken. Het CJG maakt deel uit van deze pilot. Dit betekent dat zij ook generalisten leveren voor dit team. Een van de vragen die de pilot moet beantwoorden is of in Smallingerland gebiedsteams worden ontwikkeld voor de doelgroep van 0 tot 100 jaar of, dat er aparte jeugdteams worden ontwikkeld. Basisvoorwaarden Om sturing en financiering, in combinatie met de organisatie van zorg, goed vorm te geven in het model, is een aantal basisvoorwaarden geformuleerd die van belang zijn om verder uit te werken:
Een goed werkend cliëntvolgsysteem Professionalisering/ scholing medewerkers Een helder transparant zorgsysteem Werken op basis van vertrouwen en samenwerking Gebruik maken van scherpe (juiste) prikkels Gebruik maken van ‘good practices’ Gaat om het kind in Fryslân (gezin/ kind staat centraal) Regie vindt plaats in CJG jeugdteams
Contracteren en inkoop Voor de transitie van de Jeugdzorg werkt de gemeente Smallingerland samen in provinciaalverband en in regioverband. Ook de toekomstige Jeugdwet stimuleert de samenwerking op provinciaalniveau door voor te schrijven dat bepaalde vormen van gespecialiseerde jeugdhulp provinciaal geregeld moeten worden. In het nieuwe stelsel maakt de gemeente afspraken met instellingen. Dit zullen zowel bekende als nieuwe aanbieders van jeugdhulp zijn. Gemeenten kunnen afhankelijk van hun eigen visie de afspraken met jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen vormgeven. Veel instellingen werken provinciaal of regionaal. Voor deze instellingen betekent de transitie van de Jeugdzorg dat zij met de afzonderlijke gemeenten afspraken en contracten moeten maken. Het Rijk hecht er wel aan dat er zo min mogelijk knelpunten ontstaan voor instellingen die in meerdere gemeenten of regio’s werken. Wanneer de administratieve last voor instellingen te hoog dreigt te worden omdat gemeenten een te weinig uniform systeem organiseren kan de minister nadere invulling gaan geven aan de wijze van bekostiging van dergelijke instellingen.26 Voor de bovenlokale taken geldt dat ook bovenlokaal (= in ieder geval provinciaal) moet worden ingekocht.27
25 Jeugdwet, memorie van toelichting p. 93, p.144, p.156 26 27
Jeugdwet, art. 8.1.5. Jeugdbescherming, jeugdreclassering, AMHK, Jeugdzorg +
39
Lichtere vormen van ondersteuning kopen we niet in. Deze vormen van ondersteuning biedt het CJG team. Deze vormen van ondersteuning kunnen gezien worden als algemene voorziening, waarbij er geen toegangstoets is. Gespecialiseerde bovenregionale voorzieningen De gezamenlijke Friese gemeenten maken inkoopafspraken voor gespecialiseerde, bovenregionale producten (Jeugdzorg plus, Jeugdbescherming, Jeugdreclassering, AMHK en Jeugdhulp residentieel/pleegzorg/crisisopvang). Op grond van de Jeugdwet28 zijn gemeenten verplicht deze functies in ieder geval op provinciaal niveau te organiseren. Deelname aan het “inkoopconsortium” is mogelijk na een ‘toelatingsscan’ die beleid en (voorliggende) voorzieningen toetst. De contractering bestaat uit: functionele bekostiging voor infrastructuur en onvermijdelijke onderbezetting (basisgarantie voor instandhouding) prestatiegerichte bekostiging voor werkelijke productie (aantal uren of trajecten x tarief). Op termijn wordt toegewerkt naar resultaatgerichte bekostiging. Waarbij het resultaat moet zijn het gebruik van deze specialistische, zware, dure voorzieningen waar mogelijk te reduceren door inzet eigen kracht, sociaal netwerk en algemene voorzieningen. Financiering vindt plaats volgens een ‘gewogen solidariteitsprincipe’. Op basis van inwoneraantal en historisch verbruik wordt per gemeente een normverbruik met bandbreedte (bijvoorbeeld norm plus of min 10%) vastgesteld. Wanneer de gemeente binnen de bandbreedte blijft, heeft dat geen financiële consequenties. Verbruik, overschrijding en onderbesteding worden doorlopend gemonitord. Positie huisarts29 Belangrijk is ook de positie van de huisarts. De huisarts (en ook de jeugdarts en de medisch specialist) mag doorverwijzen naar alle vormen van jeugdhulp. Wanneer de huisarts doorverwijst naar specialistische hulp, betrekt hij/zij het CJG hierbij. De door de huisarts ingeschakelde specialist zorgt er voor dat er samen met het gebiedsteam een gezinsplan wordt gemaakt. Bij de contractering maakt deze afspraak deel uit van het bestek. Ook is het belangrijk dat de zorgverzekeraar hierover – de samenwerking met het gebiedsteam voor het maken van het gezinsplan - afspraken maakt met de huisartsen. PGB Een groot deel van de groei van het aantal pgb’s heeft plaatsgevonden op het terrein van zorg voor jeugd. Er komen dan ook in de Jeugdwet beperkende voorwaarden waaronder jeugdigen en hun ouders kunnen kiezen voor een pgb. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering of gesloten jeugdhulp kan geen pgb worden verstrekt. De gemeente kan in haar verordening nog andere gevallen opnemen waarin geen pgb zal worden verstrekt.
Zorg inkoop in de transitiefase: Regionaal Transitie Arrangement30 De gemeente wordt geacht te zorgen voor continuïteit van zorg in 2015 en voor het zoveel mogelijk beperken van frictiekosten. Hiervoor is een Regionaal Transitie Arrangement opgesteld. Hiermee
28
Jeugdwet, memorie van toelichting p. 93, p.144, p.156 Jeugdwet, art. 2.5, lid g en art. 2.6.3 30 30 B&W advies Regionaal Transitie Arrangement 2103/472 29
40
wordt de ruimte voor de gemeente in 2015 en in mindere mate in 2016 om tot vernieuwende arrangementen te komen beperkt. Het rijk, de VNG en het IPO hebben gezamenlijk afspraken gemaakt die gemeenten verplichten voor 31 oktober 2013 een Regionaal Transitie Arrangement (RTA) op te stellen. Dit RTA heeft betrekking op: -
het realiseren van continuïteit van zorg; het realiseren van de benodigde infrastructuur; het beperken van de frictiekosten.
Het arrangement bevat afspraken over het jaar 2015 en 2016. De landelijke Transitiecommissie Stelselwijziging jeugd (TSJ) beoordeelt of het RTA voldoet aan de door haar gestelde proces- en vormeisen. In Fryslân is gekozen voor het laten doorlopen van het RTA in 2016. Het RTA regelt dat jeugdigen die een aanspraak hebben op jeugd- en opvoedhulp, die aanspraak, in 2015 en 2016 omgezet zien in passende zorg. Een groot deel van de budgetten is dus niet vrij besteedbaar in 2015 en 2016. Gemeenten en zorgaanbieders willen niet wachten tot 2015 met de transformatie- opgaven, maar al in 2014 aan de slag. De gemeenten zijn door de provincie intensief betrokken bij de opstelling van het provinciale uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2014. De gemeenten worden in 2014 door de provincie betrokken bij het vastleggen van de subsidieafspraken voor 2014 met jeugdzorgaanbieders en het voorsorteren op de transitie per 2015. In het RTA is opgenomen dat de aanbieders van zorg een omvormingsplan ontwikkelen, waarin zij aangeven op welke wijze zij toewerken naar de invoering van de nieuwe Jeugdwet in de regionale en de lokale situatie. Het gaat hierbij om toegang en toeleiding, samenwerking met CJG, vernieuwing van het aanbod van jeugd en opvoedhulp, werkwijze 1 gezin, 1 plan, 1 contactpersoon, aansluiten bij gebiedsteams, verbinding andere domeinen en financiering. De gemeenten stellen hiervoor de kaders en de randvoorwaarden. Voor een aantal functies wordt een landelijk arrangement opgesteld. De VNG voert op dit moment gesprekken met aanbieders van specialistische functies voor jeugdzorg. De functies die vallen onder het landelijk transitiearrangement hoeven regio’s niet uit te werken in het regionale transitiearrangement. Wel moeten de regionale transitiearrangementen bij de verdeling van budgetten rekening houden met de raming voor het gebruik van specialistische functies die vallen onder de landelijke afspraken. Het kenmerk van de landelijke afspraken is dat pas bij zorggebruik een gemeente een factuur ontvangt voor geleverde zorg. Ook bevat het landelijk transitiearrangement en de hieruit voortvloeiende landelijke afspraken een raming van de omvang van het zorggebruik De omvang van het totale zorggebruik in 2012 voor specialistische functies is 2,2% van het totale geraamde macrobudget over 2012. In het landelijk transitiearrangement worden afspraken gemaakt met aanbieders over kortingen als gevolg van de rijksbezuinigingen.
41
Monitoring Jaardocument Jeugdhulp Er worden landelijke afspraken gemaakt over de verantwoording die instellingen van jeugdhulp jaarlijks af moeten leggen over hun geleverde prestaties en hun functioneren. Dit om te voorkomen dat er verschillende verantwoordingsregimes ontstaan bij verschillende gemeenten. Deze verantwoording wordt het Jaardocument Jeugdhulp genoemd. De eisen voor verslaggeving worden nader uitgewerkt in een AMvB. Met dit Jaardocument kunnen instellingen verantwoording afleggen naar afnemers van zorg en overheden maar zich ook onderling vergelijken.31 Resultaatmeting Er is een provinciale werkgroep Resultaatmeting Zorg voor Jeugd. Deze werkt aan de volgende punten: 1. Ontwikkelen van een plan van aanpak voor resultaatmeting CJG/Zorg voor Jeugd op provinciale schaal. 2. Friesland neemt als pilotregio deel aan het landelijke project “Uitwerking basisset prestatieindicatoren Zorg voor Jeugd”. Dit project wordt gestuurd vanuit het NJI. Partoer treedt op als trekker van deze pilot in opdracht van de Provincie, maar op verzoek van gemeenten . De resultaten van de pilot leveren input aan het plan van aanpak voor resultaatmeting CJG/Zorg voor Jeugd in Friesland. 3. Aanvullend hebben gemeenten de werkgroep gevraagd een advies uit te brengen voor het werken met drie outputindicatoren. Het is de bedoeling ervaring op te doen met het meten van prestatie-indicatoren en vooral ook het benutten van gegevens om de kwaliteit van de zorg voor jeugd te verbeteren. Prestatie-indicatoren worden daarmee onderdeel van de kwaliteitscyclus in de zorg voor jeugd. De werkgroep heeft ook een notitie geschreven, waarin een theoretisch kader is gegeven van prestatie-indicatoren met in het bijzonder aandacht voor outputindicatoren. In de notitie wordt aan de hand van het instrument website CJG een uitwerking gegeven van de toepassing van outputindicatoren voor de ontwikkeling van de website CJG. Op lokaal niveau wil de gemeente volgen hoe het zit met de mate van tevredenheid van jeugdigen en hun ouders, de ontwikkeling van de kosten e.d. Hierbij kan de opbrengst van de werkgroep Resultaatmeting worden gebruikt. De wijkatlas is ook een bron van informatie voor de gemeente. Daarnaast zal de mate van tevredenheid continu worden gemonitord vanuit het CJG.
31
Jeugdwet, memorie van toelichting, p. 96/97
42
Financiële paragraaf In de meicirculaire 2013 is een voorlopige indicatie gegeven van het gemeentelijke budget voor 2015. Dit is gebaseerd op historische verdeling en inclusief de AWBZ zorg voor begeleiding en verzorging. Voor de Gemeente Smallingerland is dat € 16.7 miljoen. De bedragen die we uit de Startfoto’s hebben gekregen (voor de inzet van zorg) en die via de AWBZ nu voor jeugd worden ingezet komen redelijk overeen met deze raming voor 2015. Landelijk wordt een nieuw verdeelmodel opgesteld waarbij ook rekening gehouden gaat worden met de specifieke kenmerken van gemeenten (bevolkingssamenstelling, aantal voorzieningen etc.) De huisarts (medisch specialist en jeugdarts) wordt verwijzer naar alle vormen van jeugdhulp. In de wet is gesteld dat het college afspraken moet maken met de artsen en zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt.32 De gemeente blijft verantwoordelijk voor de kosten van de zorg die uiteindelijk moet worden ingezet. Zonder goede afspraken kan de gemeente geen grip houden op deze kosten.
32
art. 2.6.3 Jeugdwet
43
Reactie Wmo Adviesraad In de vergadering van de Wmo Adviesraad van 17 december jl. is de concept Kadernota Samen voor elkaar aan de orde geweest. De Kadernota Samen voor elkaar is een goed leesbaar stuk en de Adviesraad is heel positief over de integrale benadering in deze nota van de transitie AWBZ, jeugd en het sociaal domein. De Adviesraad dankt het College voor de dialoog en samenwerking bij het tot stand komen van deze nota en zij zijn blij dat zij hun bijdragen al in vroeg stadium hebben kunnen leveren, waardoor veel van de opmerkingen en adviezen reeds zijn verwerkt. De volgende punten willen wij onder uw aandacht brengen:
Aandachtspunten Wmo Adviesraad “Bij de overheveling van taken naar gemeenten wordt de privacy van persoonsgegevens van talloze Nederlanders niet gewaarborgd aldus het College bescherming persoonsgegevens. Zo krijgen gemeenteambtenaren bij de overheveling van persoonlijke dossiers toegang tot veel meer persoonsgegevens dan nodig, zoals medische en strafrechtelijke persoonsgegevens. Dit is in strijd met de Europese privacywetgeving. CG-Raad en Platform VG vinden deze situatie onverantwoord.” Naar aanleiding van de toelichting op dit punt door de beleidsambtenaar zijn wij overtuigd dat de gemeente de privacyregels in acht neemt en volgens de wet uitvoert. Echter een nieuwe situatie kan risico’s met zich meebrengen die nu nog niet te overzien zijn. Wij vragen daarom aan het College hier extra alert op te zijn.
Reactie college Met de nieuwe taken die de transities met zich meebrengen en de opdracht van het Rijk om dit zo integraal mogelijk uit te voeren, speelt het privacyvraagstuk een belangrijke rol. Wij zullen bij de inrichting van de gebiedsteams en de samenwerking met organisaties zorgvuldig zijn bij de informatieoverdracht. Dit houdt in dat wij alleen de gegevens delen die nodig zijn voor de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband. Verder zullen wij in de werkwijze zo transparant mogelijk zijn. Dit betekent dat inwoners weten wanneer, waarvoor en met welke instelling er gegevens worden gedeeld. Bij de inrichting van de systemen zijn een goede beveiliging, de toegang tot de gegevens en de registratie daarvan belangrijke aandachtspunten. .
De regering heeft er voor gekozen de persoonlijke verzorging onder te brengen bij de zorgverzekeraars. Om de doelstelling 1 gezin, 1 plan te realiseren betekent dit dat er een goed afstemming en samenwerking tussen de gemeente en zorgverzekeraars nodig is.
Bij de verdere uitwerking van het gebiedsgericht werken is de verbinding met de medische eerste lijn zoals huisartsen en wijkverpleegkundigen van essentieel belang. Dit moet in de praktijk van het gebiedsgericht werken goed worden ingebed. Zowel provinciaal als lokaal worden hierover afspraken gemaakt. De overbelasting van mantelzorgers in het algemeen is een probleem wat onze aandacht heeft. Met een goede vraagverheldering en aandacht voor mantelzorg bij het uitwerken van het plan voor het gezin willen we vroegtijdig signaleren en ingrijpen als dat nodig is. Kinderen die mantelzorger zijn verdienen onze speciale aandacht. Wij hebben de nota hier op aangepast onder het kopje Eigen kracht op bladzijde 4
Met betrekking tot mantelzorg vragen wij speciaal aandacht voor de bescherming van het kind dat als mantelzorger in een gezin te veel taken op zich neemt en daardoor de sociale ontwikkeling en de prestaties op school in de knel kunnen komen.
Wordt de functie van Ben’r ook ingezet als een
Ben'r wordt verder ontwikkeld. Er komt een
44
vorm van ‘Marktplaats’, waarbij ook burgers hun aanbod kunnen doen en in hoeverre moet de regie hiervan bij de gemeente liggen of is dit een zaak van de burgers zelf?
onderdeel Vraag elkaar. De gemeente heeft niet de regie over Ben'r, maar heeft een faciliterende rol. Initiatieven van burgers en organisaties om het mogelijk te maken dat mensen zich inzetten voor elkaar worden uiteraard van harte toegejuicht en zo nodig gefaciliteerd.
Als laatste punt vragen wij aandacht voor de scholing van ambtenaren en alle andere partijen die aan vraagverheldering doen.
Vraagverheldering is de basis om tot een goed plan te komen. De gemeente en de samenwerkende organisaties zullen hier in 2014 veel aandacht aanbesteden. Er wordt toegewerkt naar 1 methodiek en de betrokken medewerkers zullen hierin een gedegen scholing in ontvangen.
45
Bijlage 1 – De drie decentralisaties De term decentralisatie en transitie worden vrijelijk door elkaar gebruikt. Hiermee bedoelen we telkens hetzelfde: de overgang van verantwoordelijkheden vanuit het Rijk / Provincie naar de gemeente.
Participatiewet De Wet werk en bijstand zal per 1 januari 2015 Participatiewet gaan heten. Mensen met een Wajong uitkering worden herkeurd en moeten mogelijk een beroep doen op een Participatiewet-uitkering als hun (gezins)inkomen onder bijstandsniveau komt. Mensen met een Wajong-uitkering die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en mensen met een WSW-dienstbetrekking houden hun rechten en krijgen niet te maken met de Participatiewet. De WSW en Wajong blijven dus wel bestaan, alleen zal de instroom nul zijn (WSW) of minimaal (Wajong). De doelgroep van de Participatiewet zal groter zijn dan de huidige Wet werk en bijstand. Er zullen meer mensen met een arbeidsbeperking een bijstandsuitkering krijgen. Dit is niet een nieuwe doelgroep, in de huidige bijstand zijn er ook al veel mensen met een arbeidsbeperking. Gemeenten moeten in een 'werkbedrijf' met sociale partners en andere gemeenten afspraken maken over de re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking. Hoe dit er precies uit gaat zien, is op dit moment niet duidelijk. Belangrijk onderdeel van de Participatiewet is de afbouw van de WSW. Na 1 januari 2015 is er geen nieuwe instroom meer in de WSW mogelijk. De gemeente zal dus met een oplossing moeten komen voor de toekomst van de WSW-organisatie Caparis. De Participatiewet maakt ook dat een herijking van het re-integratiebeleid met ingang van 1 januari 2015 plaats zal moeten vinden. Het participatiebudget blijft krimpen, de doelgroep wordt groter en de gemeente zal de beschikbare middelen zo effectief mogelijk moeten inzetten. Het budget voor het verstrekken van uitkeringen lijkt mee te groeien met de groter wordende doelgroep. De WSW en het re-integratiebeleid zijn twee grote thema's waarover apart een voorstel aan de raad zal worden voorgelegd zodra er voldoende duidelijkheid is over wet- en regelgeving, risico's en budgetten. Op dit moment is er onvoldoende duidelijkheid om hiervoor nu kaders uit te zetten. Wel gelden de algemene kaders die nu in de nota integrale aanpak sociaal domein worden neergelegd.
Decentralisatie AWBZ-zorg Kort samengevat wordt het recht op zorg in de AWBZ voor bepaalde groepen beëindigd en wordt de gemeente met ingang van 1 januari 2015 grotendeels verantwoordelijk voor de ondersteuning van deze mensen. Het gaat in deze decentralisatie om personen van 18 jaar en ouder die nu extramurale begeleiding, persoonlijke verzorging of kortdurend verblijf ontvangen. Gezien de financiële omvang van deze vormen van ondersteuning zal het budget voor Wmo individuele voorzieningen meer dan verdubbelen. Het zijn intensieve vormen van ondersteuning die vaak dagelijks of meerdere malen per week plaatsvinden. In het hoofdstuk Transitie Begeleiding is aangegeven hoe deze financiële risico's worden opgepakt.
46
Decentralisatie jeugdzorg In het nieuwe jeugdstelsel krijgt de gemeente met ingang van 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid voor alle vormen van jeugdhulp, inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz, jeugd-vb, gesloten jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de uitvoering van jeugdreclassering. Dit wordt neergelegd in een nieuwe wet: de Jeugdwet. Ook de begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf voor personen jonger dan 18 jaar die nu nog onder de AWBZ valt, wordt ondergebracht in de Jeugdwet. Zo kan op basis van de Jeugdwet de gemeente werken aan een integraal aanbod van ondersteuning voor kinderen en hun ouders. De Jeugdwet schrijft voor, in tegenstelling tot de Wmo 2015 of de Participatiewet, dat gemeenten op bepaalde terreinen gezamenlijk een voorziening moeten inrichten of inkopen. Aan dit proces wordt binnen de provincie Fryslân al langere tijd door veel partijen samen gewerkt.
47
BIJLAGE 2 Afkortingen AMHK
algemeen meldpunt huiselijk geweld en kinderbescherming
AMVB
algemene maatregel van bestuur
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BG
Begeleiding
BGG
Begeleiding Groep (d.w.z. in groepsverband)
BGI
Begeleiding Individueel
BJZ
Bureau jeugdzorg
DBC
Diagnose behandel combinatie
GGZ
Geestelijke gezondheidszorg
IPO
Interprovinciaal overleg
JB
Jeugdbescherming
JR
Jeugdreclassering
KV
Kortdurend Verblijf
LVB
Licht verstandelijke beperking
LWI
Landelijk werkende instellingen
PGB
Persoonsgebonden budget
PV
Persoonlijke Verzorging
VG
Verstandelijk gehandicapt
VNG
Vereniging Nederlandse gemeenten
Wlz
Wet langdurige zorg
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
ZIN
Zorg in natura
Zvw
Zorgverzekeringswet
ZZP
Zorgzwaartepakket
48
Bijlage 3 AWBZ Begeleiding en doelgroep Begeleiding in de AWBZ is bedoeld om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, te behouden of te compenseren zodat een verblijf in een instelling of verwaarlozing zo lang mogelijk wordt uitgesteld. Begeleiding binnen de AWBZ is mogelijk in de vorm van individuele begeleiding (BGI) of als begeleiding in groepsverband (BGG). De begeleiding kan ook worden ingezet ter ontlasting van mantelzorgers. De functie begeleiding draagt eraan bij dat mensen met een beperking optimaal kunnen functioneren op allerlei levensgebieden: zelfzorg, wonen, werken, financiën, vrije tijd, sociaal netwerk en contacten met instanties. De begeleiding ondersteunt mensen vaak op het terrein van structuur en dagritme, maar omvat ook praktische hulp bij – en overname van – taken op het gebied van dagelijks leven, huishouden en administratie.
Begeleiding Groep (dagbesteding of dagopvang) Dagbesteding dient twee doelen. In de eerste plaats biedt dagbesteding mensen structuur in dag en week en biedt het sociale contacten en bezigheden. Voor mensen onder de 65 jaar is het bovendien de bedoeling dat het hen zoveel in een situatie brengt die te vergelijken is met de werkomgeving van mensen zonder een beperking. Het tweede doel van dagbesteding is ontlasting van mantelzorgers. “Dagbesteding is een vervangende activiteit voor werk of school, als dit niet op reguliere of aangepaste wijze (zoals werk op basis van de Wet sociale werkvoorziening of aangepast (speciaal) onderwijs) kan worden gerealiseerd. Dagbesteding is te onderscheiden van reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden. Het bieden van structuur gebeurt in de eerste plaats door de cliënt mee te nemen in het ritme van het leven in een dergelijke situatie en hoeft daarom niet te gelden als dagbesteding. Verder is dagbesteding te onderscheiden van welzijnsactiviteiten als zang, bingo, uitstapjes en dergelijke. Deze worden aangeboden aan de cliënt ter vervanging van het niet kunnen deelnemen aan reguliere welzijnsactiviteiten zoals die in de open maatschappij beschikbaar zijn. Deze activiteiten moeten worden bekostigd vanuit de functie verblijf en worden niet beschouwd als dagbesteding.” Begeleiding individueel (woonbegeleiding) Individuele begeleiding wordt meestal langdurig en laagfrequent aangeboden en is bedoeld om de situatie van mensen stabiel te houden. Soms is er sprake van kortdurende, intensieve individuele begeleiding. Dit is bijvoorbeeld het geval in de beginfase van een begeleidingstraject, bij crisissituaties en ‘life events’, of als zich een traumatische gebeurtenis heeft voorgedaan. Het bieden van activiteiten gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en die strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing. Ondersteunen bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen. Begeleiden bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie.
49
Vervoer Bij een cliënt die geïndiceerd is voor begeleiding in groepsverband en wegens medische beperking niet zelf zijn vervoer kan regelen, omvat de indicatie tevens vervoer van en naar de zorgaanbieder. Meestal brengen (rolstoel-)taxibusjes mensen van de woning naar de dagbestedingslocatie en weer terug.
De zorgaanbieder krijgt een door het NZa bepaalde vergoeding per dag voor de vervoerskosten van deze cliënten. De zorgaanbieder regelt zelf het vervoer en koopt dit in bij een taxibedrijf of heeft zelf mensen in dienst.
Wat is AWBZ Kortdurend verblijf? Bij kortdurend verblijf (KV) logeert de cliënt maximaal 3 etmalen per week in een instelling, bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Men komt hiervoor alleen in aanmerking als men permanent toezicht nodig heeft. Het doel van kortdurend verblijf is om degene die de cliënt gewoonlijk thuis verzorgt, te ontlasten (respijtzorg). Het bieden van toezicht kan verschillen in de wijze waarop dit gebeurt (zorg, bewaking, controle, inspectie, supervisie, surveillance) en de tijd waarop dit nodig is (op regelmatige en onregelmatige momenten). De term ‘permanent’ wil zeggen dat toezicht, in welke vorm dan ook en op welke tijden dan ook, onafgebroken gedurende 24 uur per dag nodig moet zijn. Respijtzorg is zorg die nodig is bij overbelasting van mantelzorgers of om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen. Deze ondersteuning komt vooral voor bij kinderen en jongeren, maar er zijn ook cliënten ouder dan 18 jaar die van deze ondersteuning gebruik moeten maken ter ontlasting van de thuissituatie. Kortdurend verblijf is per definitie alleen bedoeld voor mensen met een extramurale indicatie. Mensen met een intramurale indicatie zijn immers al volledig op een verblijf in een instelling aangewezen. De zorgaanbieder kan voor deze cliënten een zogenaamde verblijfscomponent declareren. Deze verblijfscomponent voorziet in de bekostiging van voeding- en hotelmatige kosten, facilitaire dienst, dagelijkse welzijnsactiviteiten etc. De verblijfscomponent (€ 25,- - € 37,-) kan in rekening worden gebracht voor iedere dag dat de cliënt verblijft bij de zorgaanbieder.
Wie is de cliënt? Het CIZ heeft een publicatie uitgebracht onder de titel ‘Wie is de cliënt?’33. Natuurlijk bestaat ‘dé cliënt’ niet, maar deze publicatie geeft in 20 portretten een mooi overzicht van de variatie in cliënten en hun persoonlijke situatie. De gegevens over de diverse leeftijdsgroepen komt uit deze publicatie. Voor de gebruikte begrippen omtrent termen als somatische grondslag of psychogeriatrische problematiek wordt verwezen naar de begrippenlijst achterin deze kadernota. Volwassenen van 18 – 50 jaar Bij volwassenen is een verstandelijke handicap of een psychiatrische stoornis de belangrijkste reden waarom mensen een beroep doen op zorg en ondersteuning vanuit de AWBZ.
33
CIZ, Wie is de cliënt?, maart 2013. 50
Bij ruim 46% van de zorgvragers is sprake van een verstandelijke handicap; 41% van de zorgvragers lijdt aan een psychiatrische stoornis. Volwassenen met een verstandelijke handicap hebben vooral begeleiding nodig bij het wonen en werken. Veel van hen bezoeken de dagbesteding voor volwassenen, anderen werken bij de sociale werkvoorziening. Naarmate deze mensen ouder worden valt de zorg die ouders hen geven weg. Van deze leeftijdsgroep woont 37% zelfstandig of bij de ouders. Op het moment dat iemand met een psychiatrische stoornis volwassen wordt, vervalt de indicatiestelling en zorgverlening door Bureau Jeugdzorg. Vanaf dan kan deze persoon bij het CIZ een indicatie aanvragen. 65% van de personen met een psychiatrische stoornis ontvangt de zorg extramuraal. Volwassenen van 50 – 65 jaar Naarmate mensen ouder worden, verschuift de reden waarom zij zorg nodig hebben. Somatische en psychogeriatrische problematiek gaan een grotere rol spelen. De groep personen met een somatische grondslag omvat 27% van de zorgvragers in deze leeftijdsgroep. Het grootste deel van hen (84%) ontvangt de zorg in de eigen woonomgeving. In deze leeftijdsgroep zien we ook de eerste jong dementerenden (3%). De groep verstandelijk gehandicapten vormt nog 26% van de zorgvragers in deze leeftijdsgroep. Ruim 70% van deze mensen heeft een intramurale indicatie aangevuld met dagbesteding. 31% van de personen heeft een psychiatrische aandoening. Ondersteuning en zorg wordt bij 65% van deze groep extramuraal geleverd. Ouderen vanaf 65 jaar Ouderen boven de 65 jaar delen we nu in drie categorieën in: ouderen tussen 65 en 75 jaar, ouderen van 75 tot 85 jaar en 85 jaar en ouder. In deze leeftijdsgroepen zien we het aandeel somatische ziekten en psychogeriatrische problematiek stijgen. Daar tegenover daalt het aantal personen met een psychiatrische stoornis of een verstandelijke handicap tot beneden de 1% van de zorgvragers. Van de personen die ouder zijn dan 85 jaar met een AWBZ-indicatie heeft 59% een intramurale indicatie (ZZP of indicatie met verblijf). Bij personen met een psychogeriatrische aandoening is dat 90% en bij personen met een verstandelijke handicap is dat zelfs 95%.
51
Bijlage 4 - kosten extramurale begeleiding Vanuit bestand Vektis (zorgkantoren), over heel 2012. Alleen zorgkosten van mensen van 18 jaar of ouder. Kosten extramurale begeleiding Plaats
Begeleiding in groepsverband
Begeleiding individueel
Eindtotaal
Boornbergum De Tike De Veenhoop De Wilgen Drachten Drachtstercompagnie Goëngahuizen Houtigehage Kortehemmen Nijega Opeinde Oudega Rottevalle Smalle Ee Eindtotaal
€ 132.549 € 969 € 41.057 € 22.512 € 3.615.534 € 55.828 €0 € 55.540 €0 € 37.110 € 31.864 € 37.336 € 51.568 €0 € 4.081.865
€ 50.519 € 12.534 € 23.943 € 23.442 € 5.094.044 € 26.007 € 5.772 € 66.680 € 13.432 € 12.372 € 91.656 € 77.027 € 90.618 € 50.645 € 5.638.693
€ 183.068 € 13.503 € 65.000 € 45.954 € 8.709.578 € 81.834 € 5.772 € 122.220 € 13.432 € 49.481 € 123.520 € 114.464 € 142.186 € 50.645 9.720.558
52
Bijlage 5 - aantal cliënten met een indicatieAWBZ Vanuit het CIZ bestand: aantal cliënten met een geldige indicatie voor extramurale AWBZ-zorg met Begeleiding, Persoonlijke Verzorging en/of Kortdurend Verblijf op 1 juli 2012, 1 januari 2013 en 1 juli 2013 in gemeente Smallingerland per functiecategorie.
Indicaties CIZ extramurale zorg
1 juli 2012
1 januari 2013
1 juli 2013
400 65 55 25 105 30 45 30 755
410 65 55 25 105 30 40 30 760
430 70 60 30 115 25 45 25 800
BGI-sec BGI + PV BGG-sec BGG + PV BGI + BGG (sec) BGI + BGG + PV BG+ VP/BH (+PV) KVB (+BGI/BGG/PV/VP/BH) Totaal
Verklaring afkortingen CIZ BGI-sec
Alleen Begeleiding individueel
BGI + PV
Begeleiding individueel in combinatie met Persoonlijke Verzorging
BGG-sec
Alleen Begeleiding groep
BGG + PV
Begeleiding groep in combinatie met Persoonlijke Verzorging
BGI + BGG (sec)
Begeleiding individueel en Begeleiding groep, geen andere functies
BGI + BGG + PV
Begeleiding individueel, Begeleiding groep en Persoonlijke Verzorging
BG + VP/BH (+PV)
Begeleiding individueel en/of Begeleiding groep in combinatie met Verpleging en/of Behandeling, eventueel met Persoonlijke verzorging
53
Bijlage 6 Toekomstig model Jeugdzorg
- Spoed en crisis - Consultatie - Diagnostiek - Therapeutische interventies - (deeltijd) verblijf
Gedwongen kader
Specialist ggz
Specialist ernstige gezinsproblematiek
- Consultatie en advies voor de basisvoorzieningen - Ambulante begeleiding - (kort/lang/intensief/extensief) - 1Gezin1Plan - Zo nodig inschakelen specialisten/- Zo nodig inschakelen gedwongen kader - Aansluiting bij andere domeinen
Specialist kinderen met een beperking
- Reguliere aanbod - Preventieve programma’s - Consulteren gebiedsteam jeugd en gezin - Er bij halen gebiedsteam
CJG jeugd team
Basisvoorzieningen
Pedagogische gemeenschap In een goed functionerende pedagogische gemeenschap zijn burgers betrokken en bereid om in hun eigen sociale netwerk en in het publieke domein verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te nemen.
54
Bijlage 7: vormen jeugdzorg De naar gemeenten over te hevelen middelen hebben grofweg betrekking op vier vormen van gefinancierde jeugdzorg: 1. 2. 3. 4.
door de zorgverzekeringswet gefinancierde geestelijke gezondheidszorg (Zvw); door de Algemene wet bijzondere ziektekosten gefinancierde langdurige zorg (Awbz); door de provincies gefinancierde jeugd- en opvoedhulp; door de provincies gefinancierde justitiële taken en direct door het Rijk gefinancierde jeugdzorgplus.
Op basis van deze indeling worden de volgende soorten jeugdzorgvoorzieningen onderscheiden: 1. Zorg voor jeugdigen, gefinancierd uit de Zorgverzekeringswet (Zvw): De door zorgverzekeraars gefinancierde geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (jeugd-ggz). Deze omvat de ambulante ggz en de kinder- en jeugdpsychiatrische zorg (poliklinische en klinische zorg). Eerstelijns zorg zonder verblijf voor jeugdigen met psychische problemen Tweedelijns zorg voor jeugdigen met psychische problemen zonder verblijf Tweedelijns zorg voor jeugdigen met psychische problemen met verblijf
2.
Zorg voor jeugdigen, gefinancierd uit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) De via de AWBZ gefinancierde licht verstandelijke gehandicaptenzorg voor jongeren (jeugd-lvg). Ook hier vinden we weer uiteenlopende zorgvormen, eventueel als pgb uit te keren. Zorg voor jeugdigen met beperkingen zonder verblijf Zorg voor jeugdigen met psychische problemen zonder verblijf Zorg voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen met verblijf (zzp vg1, vg2, vg3, lvg-zzp1 – lvg-zzp5)
3. Zorg voor jeugdigen met psychische problemen met verblijf Provinciaal gefinancierde jeugd- en opvoedhulp Zorgaanbieders van de provinciaal gefinancierde jeugdzorg. De hulp omvat de intensief ambulante hulpvormen en vormen van intensieve, gespecialiseerde pedagogische thuishulp bij met name multiprobleemgezinnen, de daghulp (semi-residentiële zorg), de dag- en nachthulp (residentiële zorg) en de pleegzorg. Ook de gesloten jeugdzorg -door sommigen ook wel aangeduid als de derde lijn - behoort tot deze groep. De provincies krijgen voor al deze zorgvormen een doeluitkering van het rijk. Jeugdzorg zonder verblijf Jeugdzorg met verblijf Pleegzorg Overige taken (steunfuncties, projecten e.d.) Provinciaal gefinancierde zorg via bureau jeugdzorg VWS-taken, waaronder AMK, toegang BJZ, casemanagement Jeugdbescherming Jeugdreclassering
55
4. Door het Rijk gefinancierde jeugdzorg De jeugdbescherming (Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogdij), de justitiële jeugdinrichtingen en de jeugdreclassering. Het ministerie van Justitie financiert deze voorzieningen, voor een deel via de provincies.
Jeugdzorg-plus (voorheen: gesloten jeugdzorg)
56
Bijlage 8: Huidige bekostigingsvormen in de jeugdzorg Onderstaande tabel geeft inzicht in de verschillende bekostigingsvormen die nu worden toegepast in de jeugdzorgsector. Vanwege de verschillende ‘inkopende’ organisaties worden meerdere bekostigingsvormen toegepast. In het nieuwe systeem hebben we nu de kans om hier verandering in aan te brengen.
Zorgaanbod
Inkopende organisatie
Bekostigingsvorm
Jeugdgezondheidszorg
Gemeenten
Veelal subsidies
Jeugdhulp
Provincies
Mix van budgetten en P*Q (prijs* kwantiteit)
GGZ
Zorgkantoor/ zorgverzekeraar
Overgang budgetten naar DBC en ZZP bekostiging
LVB
Zorgkantoor
ZZP bekostiging (zorgzwaarte pakketten)
Jeugdbescherming
Provincie
Prestatiebekostiging met tarieven per cliënt
Jeugdzorgplus
Min VWS
Bekostiging met tarieven per capaciteitsplaats
Jeugdreclassering
Provincie
Prestatiebekostiging met tarieven per cliënt
57
Bijlage 9: aantal jeugdigen in zorg
58
59