“Samen voor de toekomst innoveren”
JONGCD&V INNOVA congres 28 februari 2015
VOORWOORD
2 3 4 5 6 7 8 9 10
VOORWOORD
11 12 13 14 15 16 17
De congrestekstcommissie bestond uit een tiental enthousiaste JONGCD&V’ers die een zestal keren zijn samengekomen. Tijdens deze momenten van discussie en dialoog betrok de commissie verschillende externe deskundigen om de gedachten te voeden. Daarnaast bracht de commissie een bezoek aan Living Tomorrow in Vilvoorde en het Research & Development Centrum van Coca-‐Cola in Anderlecht. De visie werd verder gevoed door het personalisme, het rentmeesterschap en het principe van subsidiariteit, allen christendemocratische grondbeginselen. Het levert een congrestekst op met een negental beleidsdromen om mensen aan te zetten en te ondersteunen in het innoveren.
18 19 20 21 22 23 24
In de discussies bleek al snel dat innovatie met zeer veel domeinen raakvlakken heeft. In feite wordt in alle lagen van onze economie en samenleving aan innovatie gedaan. Die vaststelling stemt tot optimisme. Optimistisch was de commissie ook over innovatie als een belangrijke hefboom in de zoektocht naar antwoorden op uitdagingen als pakweg de grondstoffenschaarste of klimaatverandering. De mens heeft van nature een aanpassingsvermogen om met problemen die op haar afkomen innovatief om te gaan. Vandaag luidt dan ook het motto: “samen voor de toekomst innoveren”.
25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37
Het dwingt ons als JONGCD&V ook om realistisch te zijn. De draagkracht van de aarde is al even bereikt. Het grondstoffenverbruik, de energieconsumptie en de CO²-‐uitstoot stijgen dermate hard dat de effecten op de economische markten, ons leefmilieu én ons klimaat steeds meer met schokken zichtbaar zullen worden. Ons economisch handelen produceert ongeziene effecten die als externe, maatschappelijke kosten worden omschreven. Zo zit de vervuiling door het gebruik van fossiele brandstoffen niet voldoende verrekend in de prijs van ons produceren en consumeren vandaag. Aan innovatie hangt eveneens een ingewikkeld vraagstuk rond het toenemende belang van kapitaal in onze economie en samenleving. De link met de groeiende vermogensongelijkheid is snel gelegd. Innovatie alleen zal hier onvoldoende antwoord op bieden. Tijdens de discussies in de commissie kwamen dan ook diverse thema’s aan bod zoals duurzaamheid of rechtvaardige fiscaliteit en sociale herverdeling. Kwesties als de bedrijfswagens, voedselverspilling of de tax shift passeerden even de revue. Eveneens kwamen een aantal kwesties in beeld die nog het best te linken zijn aan debatten rond een nieuwe politieke cultuur. Ook in de politiek kan wel wat geïnnoveerd worden.
38 39 40 41 42
Voor de congrestekstcommissie konden thema’s als duurzaamheid, rechtvaardige fiscaliteit en de nieuwe politieke cultuur onvoldoende aan de kapstok van innovatie opgehangen worden. Die thema’s verdienen afzonderlijke aandacht en uitdieping. De commissie adviseert het nieuwe bureau van JONGCD&V om de dialoog over die thema’s in 2015 binnen JONGCD&V te stimuleren. Ze zijn vanuit het personalisme en rentmeesterschap té belangrijk als jongerenpartij om links te laten liggen.
43
De congrestekstcommissie
Met het congresthema “innovatie” koos JONGCD&V resoluut voor het inzetten op de toekomst. De economische en maatschappelijke uitdagingen vandaag zijn groot. Duurzame economische groei, de klimaatverandering of het energievraagstuk zijn maar enkele thema’s die dagelijks op het bord van burger, ondernemer of beleidsmaker liggen. Het zal creativiteit en inventiviteit vergen om met vernieuwende oplossingen voor morgen te komen. De congrestekstcommissie zag het dan ook als een opdracht om na te gaan hoe creatieve en innovatieve geesten optimaal omkaderd kunnen worden om met oplossingen voor economie en samenleving te komen.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
1
1. Wat verstaat JONGCD&V onder innovatie?
2
1. WAT VERSTAAT JONGCD&V ONDER INNOVATIE?
3
4
Innovatie, say what? Een JONGCD&V’er die een definitie van het woord ‘innovatie’ wil kennen, doet wat elke jongere in dat geval zou doen: googlen en klikken op de eerste Wikipediapagina die in de zoekresultaten verschijnt. En dan leren we dat “innovatie of vernieuwing” betrekking heeft op “nieuwe ideeën, goederen, diensten en processen. Innovatie kan plaatsvinden binnen organisaties maar ook binnen bredere -‐ sociale -‐ verbanden. Het proces van innoveren (innovatieproces) omvat het geheel van menselijke handelingen gericht op vernieuwing (van producten, diensten, productieprocessen, etc.).” Centraal in het innovatiebegrip staat de creatie van meerwaarde door het vertalen van vernieuwde ideeën naar de implementatie van nieuwe processen, nieuwe producten en diensten of een nieuwe werkwijze.
5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Als we inzoomen op de definitie van innovatie, leren we een aantal zaken. In de eerste plaats gaat innovatie over vele soorten vernieuwingen. We komen voorbeelden van innovaties dagelijks in ons leven tegen. Er zijn talrijke individuele behoeften en maatschappelijke uitdagingen die mensen drijven om verbeterde of vernieuwende ideeën en oplossingen te vinden. Innoveren vertrekt van het besef dat dromen realiteit kunnen worden. Innoveren vertrekt vanuit het intrinsieke geloof dat positieve verbetering en verandering onze problemen van vandaag kunnen oplossen. Alternatieven vinden voor pakweg de grondstoffen die schaarser en duurder worden en voor de energie die vandaag te vervuilend wordt opgewekt. Innovatie is een erg breed begrip. Er wordt bij het woord al snel gedacht aan een nieuwe technologie of product. De gedekte lading is echter veel groter: nieuwe diensten, bedrijfsprocessen, arbeidsorganisatiemodellen, wetenschappelijke ontdekkingen, verfrissende businessmodellen tot vernieuwende oplossingen voor brede maatschappelijke problemen. Een innovatief concept wordt ontwikkeld vanuit een wetenschappelijke curiositeit, een maatschappelijke nood of een economisch motief. Die breedheid maakt dat innovatie overal te vinden is in onze maatschappij. Van de kleinste zelfstandige of startup tot de grootste multinational. Van in de universiteit en hogeschool tot in de social profit en non-‐ profit. Innovatie kan baanbrekend zijn. Nieuwe wetenschappelijke modellen, zoals de ontdekking van het Higgsdeeltje, producten zoals de 3D printer of een concept als Fairtrade, veranderen wetenschap, de economie of de maatschappij fundamenteel. Ze zetten aan tot een radicaal anders denken en/of doen. Maar nog vaker gaat het om het zien van nieuwe opportuniteiten in bestaande ideeën, producten of diensten. Die innovaties bestaan voor 90% uit oude uitvindingen en 10% uit nieuwe goocheltrucs uitvoeren met die bestaande elementen. De vernieuwing wordt hier gecreëerd door het zetten van kleine stapjes, bijvoorbeeld door het gebruiken en implementeren van bestaande technologieën binnen nieuwe domeinen of het verbeteren van bestaande producten. Zo was de eerste computer
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
2
1. Wat verstaat JONGCD&V onder innovatie?
41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78
eigenlijk een vereenvoudiging van de bestaande tel-‐ of rekenmachines. Niemand die het toen voor mogelijk hield dat zo’n computer ooit een toepassing voor de consument zou kennen, laat staan in bijna elke huiskamer te vinden zou zijn. In het informatietijdperk van vandaag, bestaat de kunst van het innoveren er meer dan ooit in om slim bestaande concepten uit het ene veld te vinden en de toepasbaarheid ervan te kunnen ruiken in een ander domein, een ander segment van de markt of een uitdaging die zich elders stelt. Of het nu radicale, disruptieve of incrementele veranderingen zijn – we hebben ze allemaal nodig. Stelling 1: het belang van een breed innovatiebegrip kan voor JONGCD&V moeilijk onderschat worden. Of het nu kleine stapjes vooruit zijn of radicale vernieuwingen, beiden zijn noodzakelijk. innovatie moet daarom in alle lagen en domeinen van onze samenleving aanwezig zijn en dat gaat breed: het heeft een wetenschappelijke, economische én maatschappelijke finaliteit. “Het proces van innoveren omvat het geheel van menselijke handelingen gericht op vernieuwing (…)” Inderdaad, innovatie gedreven vanuit mensen staat gelijk aan hoop én geloof in de toekomst voor mensen. En wie het over de toekomst heeft, ziet de rentmeester om de hoek komen. Een rentmeester kijkt vooruit, kiest voor de lange termijn en poogt met wat hij of zij vandaag kreeg verantwoordelijk om te gaan en het beter door te geven aan de volgende generatie. Innoveren is een belangrijke manier om als jonge christendemocraat de opdracht van rentmeester goed te vervullen. Innovatie komt voort van mensen. Een christendemocratische politiek die innovatie wil aanmoedigen, versterkt mensen om te durven dromen, te verbeelden, te experimenteren, te proberen. Geen overheid die innovatie volledig overlaat aan de onzichtbare hand. Evenmin een staat die innovatie overheidsgestuurd maakt. Naast beleid ter ondersteuning van ondernemerschap en innovatie, maken ook onderwijs, digitalisering en privacy, samen met een toegankelijke overheid, integraal onderdeel uit van een gedegen kijk op innovatie. Bovendien gaan christendemocraten uit van de noodzaak van verbondenheid. Iedereen die innoveert weet dat innovatieve ideeën eerder samen ontstaan dan alleen. Het vraagt het samenbrengen en botsen van verschillende leefwerelden en domeinen. Door het samenbrengen van niet-‐evidente partners en actoren ontstaan nieuwe verbindingen. Samenwerking en multidisciplinair werken zijn dan ook sleutelwoorden in het christendemocratische innovatiedenken. Daarom wordt ook gekeken naar innovatie in de arbeidsorganisatie en sociale innovatie. Stelling 2: Voor JONGCD&V staat inzetten op innovatie gelijk aan het geloof in de toekomst voor jongeren. Als rentmeester gaan jonge christendemocraten duurzaam en rechtvaardig om met de toekomst. JONGCD&V staat voor een innovatiebeleid dat mensen versterkt om te innoveren en dat aanmoedigt tot samenwerken. Innovatie gaat vaak sneller dan de mensen zelf beseffen. Ouderen haken soms af door de complexiteit van moderne technologie; maar ook voor de gebruikers van nieuwe JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
3
1. Wat verstaat JONGCD&V onder innovatie?
79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106
technologie is het vaak moeilijk in te schatten hoe fundamenteel de impact van een nieuwe toepassing kan zijn op onze leefwereld. Zo beïnvloeden nieuwe technologieën ons dagelijkse leven niet alleen in positieve zin, maar kunnen zij ook schadelijke stoffen in ons milieu vrijgeven. Denk maar aan de nucleaire risico’s of broeikasgassen. In andere gevallen leiden technologieën tot voorheen onbekende mogelijkheden waarvan we niet meteen weten of we deze vanuit ethisch standpunt wel kunnen aanvaarden in onze maatschappij. Zo was er heel wat discussie over reproductief klonen. In andere gevallen kan innovatie een niet afrembaar innovatieproces op gang brengen waarvan we niet kunnen weten wat de eindbestemming zal zijn. De ontwikkelingen op vlak van Artificiële Intelligentie stemmen op dat vlak tot nadenken. De reden waarom een maatschappij zich tegen een bepaalde innovatie verzet is in veel gevallen niet rationeel, maar ook cultureel bepaald. Zo stelt Europa zich veel kritischer op ten opzichte van het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen of de bescherming van privacy, terwijl in de Verenigde Staten meer politieke weerstand is ontstaan ten opzichte van het gebruik van embryonale stamcellen voor wetenschappelijk onderzoek of euthanasie. We hanteren in Europa daarom graag het voorzorgsprincipe als leidraad. Wanneer evenwel de invloed van perceptie de overhand krijgt, kan het voorzorgsprincipe innovatie in de samenleving afremmen. Zeker wanneer men zich in andere regio’s van de wereld wel openstelt voor dezelfde technologie, kan een sterke economische achterstand worden opgelopen. Stelling 3: JONGCD&V pleit voor een rationelere houding ten opzichte van risico’s voor nieuwe technologieën. We zijn ons terdege bewust dat voorzichtig moet worden omgesprongen met nieuwe technologieën waarvan de impact op onze gezondheid, leefwereld of het menselijk gedrag nog niet voldoende kan worden ingeschat. Als christendemocraten willen we echter op een positieve manier geloven in de mogelijkheden van de menselijke vooruitgang. We geloven dat een brede wetenschappelijke expertise op een objectieve manier moet kunnen oordelen over de wetenschappelijke en de ethische risico’s van innovaties.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
4
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
107 108
2. JONGE GEESTEN AANZETTEN TOT INNOVEREN
109
2.1. DROOM 1: innovatieve starters ruimte geven
110
111
“A startup is a human institution designed to create a new product or service under conditions of extreme uncertainty.” Een startup kan op vele manieren vernieuwend zijn. Denk maar aan enkele jonge onderzoekers die hun wetenschappelijk onderzoek valoriseren door het opstarten van een spin-‐off aan universiteit of hogeschool. Of een nieuw consultancybedrijf van arbeidspsychologen die bij bedrijven een vernieuwend arbeidsmarktmodel aan de man brengen om ouderen langer maar werkbaar te laten werken. Deze startups leggen ondernemerszin aan de dag, willen risico nemen, maar zijn zeker bij jonge starters erg kwetsbaar. Ze riskeren al hun hebben en houden om hun innovatieve droom in de praktijk te brengen.
112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143
De opstart van een nieuwe onderneming zelf blijft een complexe aangelegenheid. De roep om minder administratieve last is er al jaren. De aankondiging van één uniek loket binnen een nieuw agentschap voor ondernemen en innovatie is alvast een stap in de goede richting. Binnen dit loket moet de mogelijkheid bestaan om formaliteiten voor de opstart van een nieuwe onderneming zoveel als mogelijk digitaal aan te vragen. Stelling 4: JONGCD&V pleit voor een geïntegreerd digitaal ondernemersloket, waarlangs alle formaliteiten voor de opstart van een nieuwe onderneming kunnen worden geregeld. Uit studies over de belemmeringen van het ondernemerschap blijken de risico’s die startende ondernemers moeten nemen één van de grootste hinderpalen zijn voor het opstarten van een onderneming. De overheid ontwikkelde een speciale rechtsvorm op maat van die ondernemers: de S-‐BVBA. In deze rechtsvorm hoeft de onderneming nog niet onmiddellijk het volledige minimumkapitaal te storten om onder voorwaarden te kunnen genieten van de beperkte aansprakelijkheid. Dit heeft evenwel als nadeel dat de verplichtingen niet afgedekt worden en dit leveranciers kan afschrikken. Daarnaast blijft er een aanzienlijke kostprijs verbonden aan die rechtsvorm, zoals de kosten voor de notaris. Stelling 5: JONGCD&V pleit ervoor om de kostprijs voor het aannemen van een rechtsvorm die de aansprakelijkheid beperkt te drukken voor startende ondernemers en de knelpunten van het starterstatuut weg te nemen. De toegang tot financieringsmogelijkheden voor innovatieve starters en projecten vormt een bijkomende uitdaging. Banken financieren innovatieve projecten en starters slechts wanneer het risico voldoende beperkt is. Innovaties kenmerken zich daarentegen door veel risico. Overheidssteun voor innovatieve projecten laat dan weer vaak op zich wachten. Er is evenwel voldoende kapitaal in onze samenleving aanwezig. Zo staat er meer dan 250 miljard euro op de Belgische spaarboekjes en dat op een moment dat de interest historisch laag
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
5
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180 181
staat. Het loont dus als overheid de moeite alternatieve wijzen van investeren van privaat kapitaal te stimuleren. Niet-‐conventionele financiering zoals crowdfunding is een eerste instrument om dit te stimuleren. Een crowdfundingcampagne is voor een innovatief project of starter een ideale graadmeter om de populariteit van de innovatie te testen. Vindt het publiek een project top, dan zal het ook bereid zijn om hierin te investeren. Voor vele innovatieve starters kan het bovendien een eenvoudige toegang tot financiering zijn. Er bestaan al een aantal mooie platformen zoals Kickstarter, Indie gogo, Crofun, enz. waar innovatieve ondernemers kunnen aankloppen. De sommen die daarmee opgehaald kunnen worden blijven echter beperkt. In België mogen daarnaast enkel erkende financiële instellingen een beroep doen op het publiek om terugbetaalbare gelden te ontvangen. Boven de 100.000 euro wordt het project beschouwd als een financiële instelling die ‘beroep doet op het openbaar spaarwezen’ en dienen allerhande formaliteiten vervuld te worden. Daarnaast is er in België een groot tekort aan risicokapitaal en ‘business angel’-‐financiering. De Belgische internetondernemer Xavier Damman zocht in België naar kapitaal, maar na een vruchteloze zoektocht vertrok hij naar de Silicon Valley waar hij voor Storify makkelijk durfkapitaal ophaalde. Het is een probleem waar veel startende innovatieve ondernemers mee kampen. Het aantal privé-‐initiatieven dat risicokapitaal verschaft, zoals recentelijk het Fortuniofonds van Duco Sickinghe, blijft beperkt. Daarnaast is er te weinig zaaigeld beschikbaar voor ondernemers. Stelling 6: Voor JONGCD&V moet het innovatieve karakter van startups meer zichtbaarheid krijgen bij investeerders. De overheid kan de contacten tussen starters en investeerders sterker faciliteren. Niet-‐conventionele financiering van innovatie, door middel van bijvoorbeeld crowdfunding, moet een duidelijk en toegankelijk wettelijk kader krijgen. Er is bijkomende nood aan begeleiding om crowdfunding voor investeringskapitaal in te zetten. Daarnaast moeten privé-‐initiatieven die risicokapitaal aanboren aangemoedigd worden en dient de overheid meer zaaigeld beschikbaar te maken. Om innovatieve startups te omkaderen zijn een aantal initiatieven door privé of overheid ontwikkeld. Zo opende KBC het initiatief Start It @ KBC. In de Antwerpse KBC-‐toren kunnen innoverende starters terecht voor onderdak, ondersteuning en advies op vlak van ondernemerschap en financiering. Ook Telenet startte een vergelijkbaar initiatief. De vraag naar deze zogenoemde incubatoren overstijgt evenwel ruimschoots het aanbod. Bovendien zijn dergelijke incubatoren niet in alle regio’s actief. Stelling 7: JONGCD&V pleit ervoor dat de overheid faciliterend en coördinerend optreedt in de opstart van nieuwe incubatoren. De overheid moedigt privé-‐actoren aan om in elke stedelijke regio en voor verschillende sectoren incubatoren op te richten of te ondersteunen. Waar privé-‐initiatief uitblijft, initieert ze in samenwerking met privé-‐actoren dergelijke incubatoren. Deze instanties dienen méér aan te bieden dan een werkplek alleen. JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
6
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 200 201
Ze bieden expertise en advies aan inzake de opstart van een innovatieve onderneming en geven toegang tot een netwerk voor de startende ondernemer. Iemand die innoveert, handelt in een context van verandering, aanpassing en dus onzekerheid. Innoveren en opstarten slaat op durf aan de dag leggen, op risico nemen en ja, ook beseffen dat er tientallen ideeën en concepten nodig zijn om er één bruikbaar van over te houden. Innoveren houdt dus hoe dan ook de durf om te mislukken in. Het is vallen en opstaan. Mensen zijn evenwel gewoontedieren en staan van nature uit niet altijd te springen voor aanpassingen. Bovendien zijn Vlamingen ten opzichte van de gemiddelde Europeaan nog eens extra schuw voor risico. Illustratief daarvan is onder meer de lage graad aan ondernemerschap in Vlaanderen. Wie risico neemt, en faalt, voelt snel enige schaamte om hier openlijk over te spreken. Een falende ondernemer wordt al snel afgeschreven. Nochtans luidt het gezegde: “uit fouten moet je leren”. Mensen moeten net aangemoedigd worden om risico te nemen en te falen zodat ze eruit kunnen leren. Stelling 8: innovatie hangt samen met verandering en risico nemen en het besef dat succes én falen de keerzijden zijn van dezelfde medaille. JONGCD&V ijvert daarom voor een maatschappij waarin mensen mogen falen. Sensibiliseren en campagnes kunnen de positieve leerelementen van een faling of exit benadrukken. Daarnaast dienen ondernemersloketten en innovatiecentra ondersteuning aan te bieden voor innovatoren en startende ondernemingen die gefaald hebben: wat zijn de mogelijkheden in geval van faling? En waar kan ik terecht voor psychologische bijstand?
202 203
204
205
JONGCD&V besteedde de afgelopen jaren terecht veel aandacht aan onderwijs. Centraal in het Startcongres stonden voorstellen die de overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt dienden te verbeteren. In het Paascongres kwamen reeds diplomavoorwaarden en betere carrièremogelijkheden voor leerkrachten aan bod. We moeten voortgaan op de ingeslagen weg.
206 207 208 209 210 211 212 213 214 215 216 217 218 219
2.2. Droom 2: creativiteit van jongeren ontbolsteren in toponderwijs
We gaan ervan uit dat innovatie een modern onderwijs vergt. In het onderwijs verdienen jonge mensen het om in aanraking te komen met creativiteit, ondernemerschap, technologie en wetenschap. Alle lagen van de bevolking – maar in het bijzonder de jongeren – moeten gestimuleerd en gecoacht worden in het dromen en in het realiseren van die dromen. Dat vraagt toponderwijs met topleerkrachten. Dit geldt des te meer omdat we in Vlaanderen voor grote uitdagingen staan. Heel wat uitdagingen hebben te maken met de positie van de leerling: de socio-‐economische status & etniciteit van leerlingen zijn voorspellers voor succes. Vlaanderen scoort niet goed op het versterken van de positie van jongeren in het onderwijs die starten vanuit een achterstand. Ook rond het beroep leerkracht zijn de uitdagingen groot: er is een lerarentekort, te weinig
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
7
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
220 221 222 223 224 225 226 227 228 229 230 231 232 233 234 235 236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 253 254 255 256 257 258
topstudenten kiezen voor onderwijs, de instroom in de lerarenopleiding mist soms de nodige voorkennis, een derde tot de helft van de beginnende leerkrachten stroomt uit voor ze vijf jaar lesgeven en het ontbreekt aan een goed loopbaanbeleid voor professionalisering van leerkrachten. Bovendien komen deze problemen in stedelijke context het scherpst naar voren. Om toponderwijs te leveren, waar jongeren uitgedaagd worden om creatief en vernieuwend te denken en te handelen, zijn leerkrachten nodig die de jongeren kunnen inspireren, motiveren en waar nodig individueel kunnen remediëren. Binnen de klas dient elke leerling op basis van zijn persoonlijk profiel gecoacht te worden. Dit vraagt leerkrachten die een klas naar een hoger niveau tillen. Dit type van leerkrachten heeft een sterk sociaal leiderschapsprofiel en heeft een uitgebreide didactische topopleiding genoten. Naar Fins model valt het te overwegen om kandidaat-‐leerkrachten te selecteren op dat sociaal leiderschapsprofiel en hen vervolgens een kwalitatief hoogwaardige opleiding aan te bieden. Door van de lerarenopleiding een topopleiding te maken en daarvoor de studenten op een valide en betrouwbare manier te selecteren, zal niet alleen het onderwijs versterkt worden, maar stijgt ook de waardering voor het beroep van de leerkracht. Dit dient samen te lopen met een opwaardering van het statuut van de leerkracht en de professionalisering van omkadering en loopbaan. Zij moeten beroep kunnen doen op een intensieve, permanente vorming, zowel binnen de schoolmuren als op verplaatsing. In de scholen van de toekomst werken leerkrachten niet langer op een eiland, maar werken ze samen in teams waar ze kennis en ervaringen over elkaars vakken en domeinen kunnen uitwisselen, van elkaar kunnen leren en feedback op elkaars lesgeven kunnen verstrekken. Team Teaching wordt de regel. Dit vraagt eveneens een doorgedreven professionalisering van het management van de school. De schooldirectie bewaakt een sterke visie op onderwijs en zorgt voor een gedegen opleidingskader binnen het HR-‐beleid. Zij zorgen voor het coachen en evalueren de prestaties van leerkrachten periodiek. Stelling 9: Voor JONGCD&V zijn leerkrachten sociale leiders in de klas. Zij hebben de competenties om leerlingen individueel en als groep creatief uit te dagen en naar een hoger niveau te brengen. Zij kunnen leerlingen aanzetten tot innovatief en out-‐of-‐the-‐box-‐denken. Dat vraagt een topopleiding waar kandidaat-‐leerkrachten starten die het potentieel hebben om tot sociale leiders open te bloeien. Het bestaande aanbod van pedagogische studiedagen wordt vervangen door een hoogkwalitatief en permanent vormingsaanbod voor leerkrachten. Binnen de schoolmuren wordt Team Teaching de regel. Het directiekader binnen een school wordt geprofessionaliseerd en elke school ontwikkelt binnen het algemeen kader van eindtermen een eigen visie op onderwijs. Daarnaast moet een aangepast statuut voor leerkrachten en een gedegen loopbaanbegeleiding en HR-‐beleid binnen de scholen het leerkrachtenberoep aantrekkelijker maken. Niet alleen dient er aandacht te zijn voor beroepsgerichtheid, ondernemerschap en innovatie binnen opleidingen, ook het onderwijs zelf dient voldoende aangepast te zijn aan JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
8
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 288 289 290 291 292 293 294 295
de 21ste eeuw. Huidige generaties jongeren groeien in een mix van fysieke en digitale leefwerelden. Ze komen vroeger dan ooit en met meer informatie dan ooit in contact. Dit vraagt een onderwijsaanpak die innovatie stimuleert. Heel wat leerkrachten en docenten willen experimenteren met nieuwe onderwijsvormen, zoals weblectures of alternatieve semester-‐ en examensystemen. Een goed voorbeeld van een project rond onderwijsinnovatie was een experiment in een Vlaamse school waarbij voortaan de lessen al staande werden gevolgd. Dit innovatieproject werd opgestart om na te gaan of leerlingen die rechtstaand de lessen volgen zich beter kunnen concentreren. Onderwijsinnovatie dient bij de leerkrachten, docenten en directie van scholen en hoger onderwijsinstellingen dan ook actief gepromoot te worden. Stelling 10: JONGCD&V wenst onderwijsinnovatie sterker te stimuleren door het permanent vormingsaanbod voor leerkrachten meer toe te spitsen op vernieuwende onderwijsvormen. Daarnaast dient vrije ruimte voor experimentatie voor leerkrachten en docenten voorzien te worden om het eigen onderwijs kritisch tegen het licht te houden en waar nodig bij te sturen en te vernieuwen. Elke scholengemeenschap zou moeten kunnen beschikken over een innovatiebudget waarop projectmatig beroep gedaan kan worden door leerkrachten en medewerkers. De leeromgeving heeft de evoluties op vlak van digitalisering en technologische vernieuwingen niet kunnen volgen. Zo werken de leerlingen lang niet in alle scholen met een laptop en is het machinepark van technische richtingen verouderd. Het is echter te duur om permanent de laatste machines aan te kopen en zo bij te blijven met de nieuwste ontwikkelingen. Ook op vlak van ICT dienen veel scholen een inhaalbeweging te maken, zodat de leerlingen vertrouwd opgroeien met de digitale competenties die op vlak van leren en werken in de 21ste eeuw noodzakelijk zijn. Belangrijk in dat kader is dat leerlingen vroegtijdig basiscompetenties rond programmeren meekrijgen. Programmeren aanleren levert immers een heel andere, creatieve manier van denken op. Bovendien evolueren bedrijven om concurrentieel te blijven in de kenniseconomie naar hoogtechnologische omgevingen waar elementaire competenties rond programmeren een must zijn. Daarnaast blijft JONGCD&V, conform het Startcongres, ook ijveren voor meer aandacht voor het aanleren van competenties die ondernemerschap stimuleren. Stelling 11: JONGCD&V ijvert voor slimme partnerschappen met de private sector om voor technisch georiënteerde richtingen gebruik te kunnen maken van de nieuwste apparatuur in het lesprogramma. Daarnaast wordt het gebruik van laptop of tablet in het middelbaar onderwijs verplicht. De aankoop gebeurt ten laste van de leerlingen. Er worden evenwel sociale correcties voorzien voor ouders die dit niet kunnen betalen. De eindtermen bevatten voortaan dat elke scholier over de basiscompetenties van programmeren dient te beschikken.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
9
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
296 297 298 299 300 301 302 303 304 305 306 307 308 309 310 311 312 313 314 315
R&D-‐afdelingen die in België gevestigd zijn, hebben een internationaal personeelsbestand van onderzoekers en ontwikkelaars. Zij bieden daarnaast regelmatig stageplaatsen aan. Belgische stagestudenten die actief zijn in R&D-‐contexten zijn eerder zeldzaam. De oorzaak is gelegen in het ontbreken van een lange stage van vier tot zes maanden. Dit is de periode die minimaal nodig is om duurzaam en met resultaat begeleid en ingeschakeld te worden in een innovatieproject binnen een bedrijf. Stelling 12: JONGCD&V vraagt om in elk masterprogramma – al dan niet in combinatie met de masterproef – een stageoptie te voorzien van vier tot zes maanden. Elke jongere moet bij het afstuderen de mogelijkheid hebben gekregen om onderzoeksgeoriënteerde stage-‐ ervaring op te doen binnen zijn of haar opleiding. Er is in Vlaanderen een groot tekort aan STEM-‐gediplomeerden. STEM staat voor Science, Technology, Engineering and Mathematics. Dat zijn jongeren die afstuderen in de richtingen exacte wetenschappen, toegepaste wetenschappen, ICT en techniek. De komende jaren gaan bovendien veel werknemers met dat profiel op pensioen. Voor een kennismaatschappij zijn die gediplomeerden eveneens broodnodig. In heel wat huidige STEM-‐opleidingen is een ondervertegenwoordiging van vrouwen waar te nemen. In vergelijking met andere Europese landen is Vlaanderen met vier op tien afstuderenden in een STEM-‐richting binnen het secundair onderwijs slechts een Europese middenmoter. Er is aldus nog groeimarge. De hervorming van het secundair onderwijs neemt het opwaarderen van techniek en wetenschap in opleidingen alvast mee als aandachtspunt.
322
Stelling 13: JONGCD&V vraagt een structurele aanpak van het STEM-‐beleid door techniek sterker aan bod te laten komen in het onderwijs en scholen prikkels te geven om meer meisjes bij technische richtingen te betrekken. Daarnaast dient het pedagogische kader van STEM-‐vakken in het lager en secundair onderwijs kritisch bekeken te worden. Voldoende innovatieve voorbeelden en verbanden met de praktijk zijn essentieel. Een samenwerking tussen scholen, kennisinstellingen en bedrijven brengt eveneens leerlingen en studenten in contact met STEM-‐richtingen.
323
324
2.3. Droom 3: geef jonge onderzoekers een broeiplaats voor baanbrekend onderzoek en toepassingen
325 326 327 328 329 330 331 332 333
316 317 318 319 320 321
In universiteiten en hogescholen wordt vandaag heel wat waardevol onderzoek verricht. Onze universiteiten dienen oases van geestelijke rust en academische vrijheid te zijn om ‘out of the box’ te kunnen denken, los van de dagdagelijkse rat race. Daarnaast komen uit die oases ook nieuwe vruchten voort, die op hun beurt de maatschappij voeden. Elke universiteit en hogeschool heeft vandaag wel een belangrijke R&D-‐pijler waarbij wordt ingezet op het valoriseren van de kennis die in deze oase ontstaat. Daarnaast zijn die oases geen eilanden, maar zijn ze verbonden – zowel met de overheid, het bedrijfsleven als de bredere samenleving. Tot slot worden die oases gefinancierd door publieke middelen en is
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
10
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
334 335
het terecht dat er naar instrumenten van verantwoording wordt gezocht. Over de verschillende functies van universiteiten en hun financiering bestaat heel wat discussie.
336 337 338 339 340 341
Zo is voor fundamenteel onderzoek structurele overheidssteun onontbeerlijk. In Vlaanderen ligt, in vergelijking met de buurlanden, de nadruk erg sterk op competitieve projectsubsidiëring. Dergelijke projectoproepen zorgen ervoor dat onderzoekers zich laten leiden door de omschrijving van het project, eerder dan hun eigen, vernieuwende ideeën te onderzoeken of revolutionair onderzoek op te starten. Het projectmatig werken leidt te vaak tot consensusdenken.
342 343 344 345 346 347 348 349
Daarnaast zorgt het grote aandeel van projectsubsidiëring ervoor dat onderzoekers veel tijd besteden aan het zoeken en inzamelen van geld voor onderzoek. Ook maakt dit systeem de financieringsbasis van het vaste personeels-‐ en werkingskader erg smal. Verhoudingsgewijs zijn er een zeer groot aantal academische personeelsleden – niet in het minst doctorandi – voor een erg beperkt professorenkorps (ZAP of Zelfstandig Academisch Personeel genaamd). Het zoeken naar nieuwe projecten, financiering én het aansturen van een heel peloton doctorandi en postdocs zorgt, met name bij de professoren, ervoor dat zij hoofdzakelijk manager zijn van hun onderzoekseenheid – eerder dan onderzoeker.
350
355
Stelling 14: JONGCD&V ijvert voor een meer solide basisfinanciering van universiteiten, die robuuste en langdurige researchprojecten met een vaste onderzoekskern, een stevig professorenkorps en een professioneel management mogelijk maakt. Om de verhoging van de basisfinanciering mogelijk te maken, dienen middelen van het FWO (Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek) naar de basisfinanciering verschoven te worden. Dit is een budgetneutrale operatie. Daarnaast dient het bureaucratisch klimaat aangepakt te worden.
356 357 358 359 360 361 362 363 364 365
In Vlaanderen is het financieringssysteem van onderzoek erg prestatiegedreven, wat in principe niet verkeerd hoeft te zijn, maar kenmerkt het zich ook door een erg kwantitatieve benadering van het meten van die prestaties. Hierdoor is er een hoge publicatiedruk voor jonge onderzoekers. De vraag die kan gesteld worden is wat het aantal publicaties, citaties, enz. in feite wezenlijk zegt over de kwaliteit en vooral de impact van het onderzoek op de samenleving. Daarnaast is de kwantitatieve benadering van het meten van prestaties van onderzoek erg gericht op het onderzoekselement. De andere twee luiken van de universitaire pijlers (het verlenen van kwaliteitsvol onderwijs en valorisatie van onderzoek) worden onderbelicht. Zij vormen hooguit elementen in een functioneringsgesprek of vragen wat aandacht in het binnenhalen van projectmiddelen.
366
Stelling 15: JONGCD&V pleit voor een meer kwalitatieve, impactgedreven benadering in het beoordelen en evalueren van prestaties. Daarnaast dient de waardering voor onderwijs en valorisatie nadrukkelijk aan bod te komen in de prestatiemeting van jonge onderzoekers.
351 352 353 354
367 368 369 370 371 372
Een carrière van een jonge onderzoeker aan de universiteit is een onzeker gegeven. Na een doctoraat van gemiddeld vier jaar, heeft slechts een deel van de onderzoekers uitzicht op een verlengd verblijf aan de universiteit. Bovendien is dat verlengd verblijf vaak opnieuw gestoeld op projectonderzoek – dat per definitie tijdelijk van aard is. Het aantal posities om
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
11
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
373 374 375 376 377 378 379 380 381
op termijn professor te worden zijn immers zeer beperkt. Veel jonge onderzoekers hebben het moeilijk met het inherent tijdelijk karakter van hun carrière. Ze worden eveneens geconfronteerd met een arbeidsmarkt die niet altijd openstaat voor onderzoekers die langdurig aan de universiteit hebben verbleven. Jonge onderzoekers dienen tegen deze context gewapend te worden. Stelling 16: JONGCD&V ijvert voor carrièreperspectieven voor jonge onderzoekers. Elke jonge onderzoeker zou een voldoende brede vorming mee moeten krijgen om te allen tijde gewapend te zijn met generieke arbeidscompetenties. Wanneer men dan het onderzoek uitstroomt, zijn er nog perspectieven op de arbeidsmarkt.
391
Tot nog toe werd gefocust op de positie van de jonge onderzoeker aan de kennisinstellingen. Er is echter eveneens een probleem met het onderzoek zelf. In België is er sprake van een innovatieparadox, waarbij veel hoogwaardig fundamenteel onderzoek wordt verricht, maar wat te weinig gevaloriseerd wordt en waarbij de kennisdiffusie moeilijk verloopt. Valorisatie is het proces waarbij kennis wordt omgezet in vernieuwende producten, diensten of toepassingen. Dit is de veelgehoorde vraag of er “met al dat onderzoek vroeg of laat ook echt iets zal gebeuren”. Vandaag is er te weinig onderscheid tussen fundamenteel onderzoek en onderzoek met het oog op valorisatie. Kennisdiffusie slaat op de vraag hoe alle ontwikkelde kennis aan hogescholen en universiteiten toegankelijk gemaakt kan worden voor het bedrijfsleven en in het bijzonder KMO’s.
392 393 394 395 396 397 398 399 400 401 402 403 404 405 406
Ten gevolge hiervan ontstaat de teneur in het bedrijfsleven dat universiteiten en hogescholen te veel middelen van het R&D-‐budget naar zich toetrekken, waardoor er te weinig geld over blijft voor vraaggestuurde innovatieprojecten binnen die bedrijven. Ook leeft de idee dat langdurige researchprojecten vaak te laat komen – zeker als er bedrijven bij betrokken worden. Bedrijven leven in een ‘liever gisteren dan morgen’-‐mentaliteit en dit botst soms met de minder toepassingsgerichte oriëntering van onderzoeksafdelingen van hogescholen en universiteiten. Kortere researchprojecten kunnen hieraan tegemoetkomen. Deze projecten spelen kort op de bal en gaan uit van het principe van technologieverkenningen binnen nieuwe bedrijven, marktsegmenten of sectoren. Een andere sleutel ligt bij de financiering van onderzoeksprojecten vanuit IWT (Instituut voor Innovatie door Wetenschap & Technologie). IWT heeft als opdracht onderzoeks-‐ en innovatieprojecten te stimuleren die duidelijk inzetten op valorisatie van kennis. Vandaag neemt de onderzoeksfinanciering vanuit IWT niet altijd even sterk de valorisatie mee in de beoordeling van aanvragen tot onderzoeksfinanciering. Een versterkte valorisatiecheck kan hier soelaas bieden.
407 408 409 410 411
De intensieve samenwerking van hogescholen en universiteiten in associaties maakt dat er meer bruggen mogelijk zijn tussen fundamenteel en toegepast onderzoek. Door het verder stimuleren van partnerschappen tussen hogescholen, universiteiten en bedrijven, en een vroegtijdige bekendmaking van elkaars behoeftes, kan kennisdiffusie en valorisatie beter gerealiseerd worden.
382 383 384 385 386 387 388 389 390
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
12
2. Jonge geesten aanzetten tot innoveren.
412 413 414 415 416 417
Stelling 17: JONGCD&V pleit voor het stimuleren van partnerschappen tussen hogescholen, universiteiten en bedrijven, om meer kennisdiffusie en valorisatie mogelijk te maken. De nadruk dient daarbij op KMO’s te liggen. Daarnaast dienen de beoordelingen van aanvragen tot onderzoeksfinanciering bij IWT en Innoviris sterker de valorisatiecomponent ter overweging te nemen en moet meer ruimte worden vrijgemaakt voor kortere researchprojecten in samenwerking met het bedrijfsleven.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
13
3. Een innovatief land, een innovatieve overheid.
418 419 420
3. EEN INNOVATIEF LAND, EEN INNOVATIEVE OVERHEID
421
422
De hele verontwaardiging rond het verbod van Uber in Brussel beroerde in april 2014 heel wat opiniemakers: “De Brusselse regering leeft in de oertijd en staat elke vorm van innovatie in de weg”. Ook de consument mort: waarom zoveel betalen voor oude taxi’s, terwijl er een goedkoper alternatief voorhanden is? Bovendien is Uber niet het enige voorbeeld. Ook Bhaalu, de videorecorder die programma’s opneemt en beschikbaar stelt wanneer en op welk toestel je maar wil, werd geconfronteerd met bestaande regels die hun innovatieve idee blokkeerden. De teneur luidt al snel: “De regulitis in België snijdt iedereen die wil innoveren de adem af”.
423 424 425 426 427 428 429 430 431 432 433 434 435 436 437 438 439 440 441 442 443 444 445 446 447 448 449 450 451 452 453 454 455 456 457
3.1. Droom 4: door beleidsinnovatie met de overheid de 21ste eeuw in
Technologische evoluties gaan razendsnel. Van drones tot Big Data, van zelfrijdende auto’s tot minicamera’s – nieuwe technologie zal onze leefomgeving de komende tientallen jaren verder ingrijpend wijzigen. En wat meer is: ze verstoort de status quo. Veel wetgeving – zoals op vlak van privacy en veiligheid, maar ook sectorspecifieke regelgeving als in de taxisector – dateert van tijden van voor de grote internetomwenteling en bijbehorende radicale innovaties. Denk maar aan suikervervanger stevia, Genetisch Gemanipuleerde Organismen, deelsystemen, drones, enz. Het stelt niet in het minst de politiek voor grote uitdagingen om met de regelgeving bij de tijd te blijven. De politiek heeft echter de fundamentele opdracht om in haar regelgeving de grondrechten te bewaken of wetgeving die pakweg vrije mededinging en eerlijke concurrentie garandeert af te dwingen. Zo lang de regelgeving niet is aangepast, geeft het geen enkel bedrijf het recht om zomaar tegen die regels in te gaan. Wanneer een bedrijf als Uber geen verantwoordelijkheid neemt inzake het respecteren van vigerende regelgeving in de taxisector of het garant stellen van betaling van sociale en fiscale bijdrages door de aangesloten taxi’s, stelt zich een probleem. Maar wanneer Uber alle bestaande regels respecteert, is het enige wat een bestaande sector kan doen in de tegenaanval gaan door zelf iets te ontwikkelen, waarmee ze competitief blijven. Het laatste wat een overheid mag doen, is regelgeving aannemen die de ontwikkeling van innovatieve producten louter uit protectionistische overwegingen van bestaande marktactoren belemmert. Stelling 18: JONGCD&V pleit ervoor dat innovatoren, die bij de uitwerking van hun innovatie worden geconfronteerd met een belemmerende regelgeving, terecht kunnen bij de overheid. Daartoe wordt een meldpunt ingericht. Dit meldpunt dient in contact te staan met de verantwoordelijke ministeries en departementen en moet hen op de hoogte brengen als een probleem door een innovator wordt gesignaleerd. Ze dienen daarnaast de innovator door te verwijzen naar de juiste ministeries of administraties. Wanneer een dergelijke verzuchting bij de betreffende instanties terecht komt, dienen zij elke aanvraag tot regelwijziging te onderzoeken en geven ze adviezen tot wijziging van regelgeving aan de verantwoordelijke ministeries. JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
14
3. Een innovatief land, een innovatieve overheid.
458 459 460 461 462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475 476 477 478 479 480 481 482 483 484 485 486 487 488 489 490 491 492 493 494 495
Om innovatoren toe te laten te experimenteren, dient de nodige ruimte beschikbaar te zijn. Vele regels belemmeren vandaag het uitwerken of uittesten van innovaties. Het wetgevende proces om de innovatie mogelijk te maken duurt jaren en vraagt een overheid die bereid is om de wet te veranderen. Net voor of tijdens de introductie tot de markt van de innovatie is het noodzakelijk dat de overheid open staat voor overleg. Een goed voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van drones. In Nederland is er net zoals in België geen wettelijk geïntegreerd kader voor het gebruik van drones. Wel heeft men in Nederland een ontheffingsprocedure in het leven geroepen die toelaat af te wijken van de vigerende luchtvaartwetgeving. Dit gaf een jonge industrie de mogelijkheid om te groeien, weliswaar binnen de opgelegde beperkingen en nodige risicoanalyses. Dit heeft niet alleen positieve gevolgen voor de Nederlandse dronesector, maar ook de overheid bouwt ervaring op met een nieuwe sector en profileert zich internationaal als kennisbaken voor drones. Opnieuw is dit een voordeel voor Nederlandse bedrijven die in het buitenland willen werken. Stelling 19: JONGCD&V ijvert voor een proeftuinregeling, waarbij een minister innovatoren kan toelaten tijdelijk van de regelgeving af te wijken. De innovator dient de afwijking omstandig te motiveren. De recente innovatieve digitale technologieën hebben een aanzienlijk effect op onze intermenselijke relaties. Niet alleen verloopt een groot deel van de communicatie vandaag digitaal, die communicatie wordt ook opgeslagen in grote databanken. Door jarenlang zoek-‐, aankoop-‐ en mailgedrag bij te houden en de inhoud van sociale media te registreren, hebben heel wat ondernemingen, zoals de grote internetbedrijven, een minutieus zicht op ons doen en laten. Dit stelt de vraag naar de intimiteit van onze digitale identiteit en hoe we hiermee op vlak van privacybescherming moeten omgaan. De regelgeving is allerminst aangepast aan deze digitalisering. Innovatie doorkruist vaak die complexe regelgevende structuren en beoogt indirect ook een innovatie van procedures en processen. Door de versnelling in de innovatie dankzij informatica en communicatietechnologie en de toegankelijkheid ervan is de regelgevende kwestie des te prangender. Een consument en gebruiker van digitale communicatiemiddelen heeft niet altijd door wat er met de informatie gebeurt en op welke schaal de handelingen worden geregistreerd. Er zijn slechts recentelijk een aantal wetgevende initiatieven die pogen om één en ander te remediëren. Zo voerde onlangs nog de Europese Unie het recht in om vergeten te worden op het internet. Ook Duitsland past een strenge privacywetgeving toe op de data die internetbedrijven in hun bezit krijgen. Stelling 20: JONGCD&V pleit ervoor dat de gebruiker beter geïnformeerd moet worden over wat er met zijn of haar gegevens zal gebeuren. Daarnaast dient de overheid het initiatief te nemen om bestaande wetten te screenen op vlak van digitale veranderingen en privacy, en waar nodig aan te passen.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
15
3. Een innovatief land, een innovatieve overheid.
496 497 498 499 500 501 502 503 504 505 506 507 508 509 510 511 512 513 514 515 516 517 518 519 520 521 522 523 524 525 526 527 528 529 530 531 532 533 534
Digitalisering binnen de overheid blijft een groot pijnpunt. Niet alleen is het soms moeilijk om documenten, gegevens of data terug te vinden op het kluwen van overheidswebsites, de burger dient in haar contact met de overheid nog te vaak gebruik te maken van formalistische en omslachtige papieren procedures. De aanvraag van vergunningen, subsidiedossiers, afschriften, neerleggingen van statuten en het aanvragen van documenten bij de burgerlijke stand dient nog te vaak op papier ingediend, opgestuurd en soms zelfs afgehaald te worden. De procedures zijn omslachtig en het tijdsverloop is groot. Op justitie, of pakweg bij de aanvraag van subsidieprojecten, is de tijd die verloren gaat door de papieren procedures en formaliteiten enorm. Daarnaast loopt de kostprijs voor die papieren mallemolen hoog op. Inzetten op verdere digitalisering van de contacten tussen burger en overheid is dan ook onontbeerlijk. Wel dient de overheid een fysiek contactpunt te behouden voor mensen die onvoldoende digitale toegang hebben. Om dergelijke complexe informatiseringsoperaties binnen de overheid succesvol en gedragen te laten verlopen, kan gebruik worden gemaakt van de agile-‐methode. Daarbij wordt software ontwikkeld in korte overzichtelijke periodes, helder en direct gecommuniceerd naar de eindgebruiker, en is de voortgang via werkende producten duidelijk zichtbaar. Dit motiveert de medewerkers die hiermee in de toekomst zullen moeten werken. Stelling 21: JONGCD&V pleit voor een overheid die burgers de mogelijkheid geeft tot digitale eerstelijnscontacten met de overheid. Dit vraagt vandaag een grote investering in een goedwerkende ‘front office’, maar zorgt tevens voor een groot terugverdieneffect. Daarnaast liggen in verschillende publieke diensten, zoals de gezondheidszorg of de werkloosheid, bijzonder veel grote datasets voor het grijpen, die toelaten om de overheidswerking efficiënter en meer doelgroepgericht te organiseren. Denk maar aan het destilleren van goede praktijken bij de behandeling van bepaalde ziektes of het monitoren van de kwaliteit van de zorg. De overheid heeft reeds een aantal succesvolle projecten van dataverzameling lopen. Toch beschikken heel wat overheidsdiensten vandaag nog niet over de instrumenten en middelen die toelaten die gegevens te verzamelen, te verwerken en als beleidsinstrument te gebruiken. Fiscale data, die toelaten na te gaan of iedereen correct belastingen betaalt, zijn onvolledig en niet geconnecteerd met andere databanken, die fraude of onregelmatigheden aan het licht kunnen brengen. Andere diensten zijn dan weer niet altijd bereid om gegevens beschikbaar te stellen of vrezen dat hierdoor meer controle op de kwaliteit van hun werk mogelijk wordt. Hier zijn – weliswaar met respect voor de privacy – nog sprongen te maken. Stelling 22: JONGCD&V ijvert voor een overheid die verder inzet op dataverzameling en -‐analyse met het oog op het voeren van een meer klantgericht, efficiënt en effectief beleid. Data is de grondstof van de nieuwe economie. Het laat bedrijven, overheden en andere organisaties toe om tot nieuwe inzichten te komen en nieuwe producten en diensten te ontwikkelen. Om hierbij het maximale potentieel te bereiken, is het nodig dat die data beschikbaar worden gemaakt. Zo kan bijvoorbeeld de real time data van De Lijn en de NMBS
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
16
3. Een innovatief land, een innovatieve overheid.
535 536 537 538 539
gebruikt worden om nieuwe geïntegreerde mobiliteitsapplicaties te maken of bestaande tools te verbeteren. Privacy kan een argument zijn om niet naar Open Data te gaan, maar in veel gevallen kan hier een mouw aan gepast worden. Door data te anonimiseren kan de privacy gewaarborgd worden en kan de data via een open datalicentie toch ter beschikking worden gesteld.
541
Stelling 23: JONGCD&V pleit, waar mogelijk, voor een beleid van open data bij bedrijven en overheden.
542 543 544 545 546 547 548
Steden worden vandaag geconfronteerd met heel wat uitdagingen. Als beslissingsniveau beschikken steden over voordelen die staten niet hebben. In steden staat men dichter bij de mensen, de resultaten van beslissingen zijn snel zichtbaar, kennen lokale actoren elkaar en gaan ze samenwerkingen aan. Bovendien laat die kleinere schaal toe om te experimenteren. Die elementen maken van steden de ideale plaats om te innoveren op vlak van mobiliteit, ICT, armoede, gezondheid, leefmilieu of wonen. Zo ontstaan steden waar het goed is om te leven en waar economische groei duurzaam is.
549 550 551 552 553
Een ‘Smart City’ gaat resoluut voor de integratie van technologie, een efficiënt grondstoffengebruik en innovatieve concepten in de stad. Daarmee bouwt de stad aan intelligente oplossingen voor de problemen waar ze voor staan. Technologie wordt gebruikt in de uitbouw van bijvoorbeeld duurzame watervoorziening of slimme elektriciteitsnetwerken, waar de energieverspilling lager is. Elk project wordt via partnerschappen vorm gegeven en versterkt.
554 555 556 557 558 559 560 561
Om van een stad een Smart City te maken, zijn drie zaken essentieel. In de eerste plaats geldt het principe van individuele intelligentie. Daarbij geeft een stad verantwoordelijkheid aan innoverende burgers en ondernemingen en voorziet ze de nodige ruimte om te experimenteren – bijvoorbeeld door de inrichting van living labs. Ten tweede kiest de stad voor intelligente oplossingen die slim omgaan met de beperkte ruimte of grondstoffen. Tot slot staan dataverzameling en –analyse centraal. Zo worden bijvoorbeeld sensoren geïnstalleerd die de mobiliteitsdoorstroom moeten verbeteren, of wordt aan datamining gedaan om het gedrag van inwoners kunnen voorspellen en hierop met geschikt beleid of aangepaste infrastructuur op in te spelen.
562 563
Stelling 24: JONGCD&V wil dat de Vlaamse overheid en steden investeren in Smart Cities en dit in nauwe samenwerking met universiteiten, bedrijven, organisaties en burgers.
564 565
566
567
België spendeert op dit moment zo’n 2,28%1 van haar BBP aan R&D, behoorlijk onder de maatstaf van 3%. Van 2000 tot 2005 daalde dit tot 1,83%, gevolgd door een gestage stijging sinds 2006. Die stijging is voornamelijk te wijten aan bijkomende R&D-‐uitgaven door
540
568 569
3.2. Droom 5: Investeren in innovatie is investeren in de toekomst
1
Eurostat cijfers van 2013
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
17
3. Een innovatief land, een innovatieve overheid.
570 571 572 573 574 575 576 577 578 579 580 581 582 583 584 585 586 587 588 589 590 591 592 593 594 595 596 597 598 599 600 601 602
bedrijven. Concreet komt van deze 2,28% zo’n 68% van bedrijven2. Momenteel bezet België een positie qua R&D-‐uitgaven die hoger is dan het Verenigd Koninkrijk en Nederland, maar lager dan Frankrijk en Duitsland. België en haar regio’s worden door de Europese Commissie bestempeld als ‘innovation followers’.3 Om de uitgaven voor R&D in Vlaanderen en Brussel tot 3% van het BBP op te trekken, is er een extra inspanning nodig van bedrijven en publieke instellingen, zowel qua omvang van de budgetten, als op de efficiëntie van het besteden ervan. Stelling 25: Voor JONGCD&V dient de Vlaamse overheid haar ambitie om 1% van het BBP te spenderen aan innovatie tegen 2020 waar te maken. Vlaanderen zet in de financiering momenteel sterk in op onderzoek en ontwikkeling. Innovatieprojecten die steun van de overheid krijgen, spitsen zich voornamelijk toe op het begin van het innovatieproces. Eens een innovatief product, dienst of concept is ontwikkeld, dient er echter nog een lange weg afgelegd te worden om de nodige efficiënte productieprocessen te ontwikkelen en de innovatie breed te vermarkten en op te schalen. Meer financiële en niet-‐financiële steun voor het valorisatie-‐ en opschalingsaspect in het innovatieproces zou dat zwakke punt binnen het Vlaamse en Belgische steunkader kunnen wegwerken. Stelling 26: JONGCD&V wil dat de financiering voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie wordt gegarandeerd over heel de cyclus: van basisonderzoek over valorisatie tot ‘upscaling’ van innovatieve activiteiten. Een deel van de financiële en niet-‐financiële innovatieondersteuning wordt geheroriënteerd naar het valorisatieproces binnen een innovatieproject. Fiscale stimuli zoals de korting op de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers zijn bijzonder belangrijk voor R&D-‐activiteiten in ons land, -‐ zowel voor KMO’s als grote bedrijven -‐ en dragen bij tot de sterke positie van Brussel en Vlaanderen als R&D-‐regio’s. Het is dan ook belangrijk dat deze gehandhaafd blijven en dat de administratieve lasten hieromtrent beperkt blijven. Recente verplichtingen die de Europese Unie oplegt rond het systeem van aanmelding en bewijsvoering verdienen in die zin kritisch herbekeken te worden. De procedure van aanvraag en bewijsvoering dient bovendien dringend gedigitaliseerd te worden. Stelling 27: De korting op de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers is cruciaal voor R&D in ons land. Deze korting moet behouden blijven. Recent zijn evenwel administratieve lijsten aanzienlijk toegenomen. Voor JONGCD&V dienen de strengere regels inzake aanmelding en 2
http://erawatch.jrc.ec.europa.eu/erawatch/opencms/system/modules/com.everis.erawatch.template/pages/ exportTypesToHtml.jsp?contentid=0be56412-‐a92a-‐11e3-‐8f28-‐3b1a37daf5b5&country=Belgium&option=PDF 3 Zie ook de EU Innovation Scoreboard van 2013 JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
18
3. Een innovatief land, een innovatieve overheid.
603 604 605 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 616 617 618 619 620 621 622 623 624 625 626 627 628 629 630 631 632 633 634 635
bewijsvoering herbekeken te worden en de aanvraagprocedure moet worden gedigitaliseerd. Vlaanderen en Brussel werken voor een aanzienlijk deel van de steun met gesubsidieerde innovatieprojecten. Het nadeel aan subsidies is dat de overheid dit bedrag niet meer terugziet, zelfs al komen uit de gesubsidieerde innovatieprojecten commerciële successen voort. Voordelige leningen, zogenaamde soft loans, of een combinatie van leningen en subsidies, kunnen hier een oplossing bieden. Door het introduceren van leningen in plaats van subsidies hebben bedrijven de verplichting om bij een succesvolle commercialisering van hun innovaties de lening terug te betalen. Door een leningstelsel te introduceren, worden overheidsfondsen deels ‘recycleerbaar’ en zullen die fondsen een grotere impact hebben. Daarnaast moeten publieke middelen meer ingezet worden als hefboom naar bijkomende private investeringen. Om dit te realiseren moet er worden gekeken om, onder bepaalde voorwaarden, aan matching funding te doen bij investeringen van risicokapitaal. Volgens dit principe legt de overheid eenzelfde bedrag in, bovenop de private inbreng van investeerders. Eventueel kan een gelijkaardig systeem worden opgezet voor crowdfunding. Naast het inzetten van publieke middelen voor innovatieondersteuning dient de overheid ook het investeren van privaat kapitaal te stimuleren. Zo staat er meer dan 250 miljard euro op de Belgische spaarboekjes, op een moment dat de intrest historisch laag staat. Er dienen daarom slimme manieren gezocht te worden om dit spaargeld te mobiliseren voor de economie en innovatie in het bijzonder. Zo is de Winwinlening alvast een goed instrument hiervoor. Stelling 28: Vlaanderen en Brussel herbekijken de subsidiesteun aan innovatieprojecten kritisch. JONGCD&V wil dat de overheid voor elke subsidielijn nagaat of deze vervangen kan worden door een voordelige lening of door een combinatie van subsidie en lening. Publieke middelen moeten dienen als hefboom voor meer private investeringen. De overheid voert een slim fiscaal beleid om privaat kapitaal, in het bijzonder spaargeld, te mobiliseren voor economie en innovatie. In België hebben de gewesten de hoofdmoot van de bevoegdheden inzake wetenschap en innovatie. Daarnaast speelt de federale overheid, onder meer via het toekennen van fiscale voordelen, een belangrijke rol. Door de afbakening van de bevoegdheden is het niet altijd gemakkelijk om interregionale projecten op te zetten voor bedrijven die in meerdere regio’s operationeel zijn. Een gepast interregionaal kader, dat samenwerking tussen de regio’s faciliteert, zou wenselijk zijn.
637
Stelling 29: JONGCD&V wil dat het opzetten van interregionale samenwerking en steunprogramma's eenvoudiger wordt.
638
639
3.3. Droom 6: ‘Keep it simple’ als devies voor de innovatieondersteuning
636
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
19
3. Een innovatief land, een innovatieve overheid.
640 641 642 643 644 645 646 647 648 649
650 651 652 653 654
Voor grotere R&D-‐projecten zoals TETRA-‐projecten zijn dossiers nog complexer. Daarbij valt vooral het rigide frame op met een hele waslijst aan voorwaarden en doelen die tot op het cijfertje na moeten worden vastgelegd. Hier stelt zich vooral de vraag of korte technologieprojecten die elkaar in een reeks opvolgen niet dynamischer zijn dan één langdurig project van drie jaar.
655 656 657
De aanzet tot fusie van het Agentschap Ondernemen en het IWT tot een uniek loket voor ondernemen en innoveren is dan ook een goede evolutie en biedt een kans op een vereenvoudiging van structuren, instrumenten en procedures.
658 659 660 661 662
Stelling 30: JONGCD&V pleit voor de vermindering en vereenvoudiging van structuren en instrumenten – in het bijzonder van KMO’s – die innovatie beogen te ondersteunen. Procedures moeten sneller en eenvoudiger. De toegang tot de instrumenten moet transparanter en klantvriendelijker. Een wildgroei aan ondersteunende diensten en organisaties moet worden vermeden.
663 664 665 666 667 668 669
De overheid heeft doorheen de jaren een omvangrijk steunkader voor wetenschap & innovatie ontwikkeld. Die financiële incentives zijn belangrijk. Toch neemt dat niet weg dat de doelmatigheid, de hefboomfunctie en het multiplicatoreffect van de innovatiesteun steeds opnieuw kritisch tegen het licht moet worden gehouden. Elke euro steun dient immers tot een veelvoud aan economische of maatschappelijke meerwaardecreatie te leiden. Zo rijzen vaak vragen of de beoogde valorisatie – zoals economische return en jobcreatie – met gesubsidieerde innovatieprojecten wel voldoende wordt bereikt.
670 671 672 673 674
Daarnaast is bijkomende aandacht nodig voor de maatschappelijke valorisatie die innovatieprojecten kunnen realiseren. Wanneer innovatiesteun voor een onderneming of organisatie relatief weinig economische meerwaarde genereert terwijl de maatschappelijke meerwaarde voldoende aanwezig is (bijvoorbeeld door een milieuvriendelijkere productie en lagere maatschappelijke kosten), kan eveneens steun worden toegekend.
675 676 677 678 679 680
Stelling 31: JONGCD&V wil dat de overheid een diepgaand onderzoek voert om de impact en hefboomfunctie van gesteunde projecten op vlak van valorisatie, zoals van werkgelegenheidsgroei en return on investment na te gaan. Op basis van die evaluatie dienen de voorwaarden voor innovatiesteun bijgestuurd te worden. Daarnaast moet ook potentiële maatschappelijke valorisatie sterker kunnen meewegen in de toekenning van innovatiesteun.
Veel kleine en middelgrote ondernemingen hebben innovatiepotentieel, maar blijken moeilijk toegang te vinden tot het complexe innovatielandschap in Vlaanderen en Brussel. Dat geldt a fortiori voor een startup. Een dossier indienen bij de daartoe beschikbare kanalen vraagt al snel vijf dagen tijd en betekent dus een zware kost voor een startup of kleine onderneming -‐ zeker gelet de eerder lage bedragen in de omgang. Bovendien duurt het proces tot goedkeuring vaak relatief lang, wat heel wat ondernemers afschrikt en is het begrippenkader vaak erg moeilijk. De vermindering van de administratieve last bij aanvraagdossiers, in het bijzonder voor de KMO’s, is dan ook een must. De periode tussen indiening en goedkeuring van een aanvraag dient zo klein mogelijk te zijn.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
20
3. Een innovatief land, een innovatieve overheid.
681 682 683 684 685 686
De meeste innovaties vandaag ontstaan uit samenwerkingsverbanden tussen verschillende types actoren en sectoren. Een overheid heeft de opdracht om rond specifieke thema’s waar Vlaanderen zich op kan onderscheiden, zoals biotechnologie, samenwerkingsplatformen in het leven te roepen. Met de Strategische Innovatieplatformen heeft Vlaanderen hier al belangrijke stappen gezet. Deze platformen kunnen een hefboom zijn om grote innovatieve veranderingen binnen een bepaald thema in gang te zetten.
687 688 689 690 691 692 693 694 695 696 697 698
Eén van de thema’s waar de komende jaren resoluut op moet worden ingezet, is de toekomst van de maakindustrie in Vlaanderen. Er wordt in Vlaanderen weliswaar nog geïnnoveerd door industriële bedrijven, maar steeds minder geproduceerd of werkgelegenheid gecreëerd. JONGCD&V blijft geloven dat competitief innoveren en produceren in België mogelijk blijft als de focus komt te liggen op hoogtechnologische producten. Met Flanders Make is een belangrijk platform in het leven geroepen om de maakindustrie via hoogtechnologische producten hier een toekomst te geven. Om een bijkomende boost te geven aan de maakindustrie, dient de overheid het percentage van de innovatiemiddelen dat de overheid inzet op vraaggestuurd industrieel onderzoek op te trekken. Die verhoging wordt wel gekoppeld aan uitdagingen zoals het beperken van grondstoffenafhankelijkheid, energie-‐efficiëntie en duurzame productieprocessen en -‐producten.
699 700 701 702
Stelling 32: JONGCD&V vraagt dat er verder wordt ingezet op Strategische Innovatieplatformen, die als hefboom fungeren voor innovaties binnen een bepaald thema. Wat betreft de maakindustrie, zorgt Vlaanderen voor de substantiële verhoging van het percentage van de innovatiemiddelen voor vraaggestuurd industrieel onderzoek.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
21
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
703 704
4. MENSEN INNOVEREN SAMEN HET WERKEN EN SAMENLEVEN
705
4.1. Droom 7: Vernieuwende antwoorden zoeken op samenlevingsproblemen
706
707
Innovatie komt veelal voort vanuit een bepaalde behoefte of het verbeeldingsvermogen dat er een bepaalde behoefte is – al is die vandaag nog niet gekend. In innovatie zit dan ook eerder een vraaggestuurde dan aanbodgestuurde component. Die behoeftes gaan evenwel breder vandaag en ook maatschappelijke uitdagingen zoals klimaatverandering, mobiliteit, bevolkingstoename, bestrijding van de jeugdwerkloosheid, vergrijzing en armoedebestrijding vragen steeds meer om een andere, met de status quo brekende aanpak. Hierbij slaan bedrijven, wetenschappelijke instellingen, de overheid én het maatschappelijk veld van burgers en organisaties de handen in elkaar om oplossingen te bedenken.
708 709 710 711 712 713 714 715 716 717 718 719 720 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732 733 734 735 736 737 738 739 740
Om die reden wint maatschappelijke of sociale innovatie aan terrein. Bij sociale innovatie worden innovatieve oplossingen gezocht voor die maatschappelijke uitdagingen. Onder sociale innovatie vallen eveneens innovatieve oplossingen rond werk en arbeid, zodat nieuwe arbeidsorganisatiemodellen onze arbeidsmarkt productief doch leefbaar houden. Dit type van innovatie is niet nieuw. Voorbeelden hiervan zijn de opkomst van fairtrade producten, die een antwoord proberen bieden op sommige oneerlijke praktijken ten gevolge van vrijhandel, of de kassen van onderlinge bijstand die ontstonden in de 19de eeuw, toen een gebrek aan sociaal vangnet zieke arbeiders in de armoede stortten. Die kassen ontstonden op basis van privaat initiatief en vormden de voorloper van de ziekteverzekering. Sociale innovaties kunnen ontwikkeld worden door sociale ondernemers, zoals bij de opkomst van groene stroomproducenten of ecologische wasproducten. Kenmerkend is dat deze producten commercieel verkocht worden, maar de drijfveer om die producten op de markt te brengen eerder maatschappelijk dan winstgedreven is. Daarnaast kunnen overheden, zorginstellingen en maatschappelijke organisaties bepaalde problemen aangrijpen om innovatieve oplossingen te ontwikkelen. Zo helpen innovaties in de zorgsector ervoor om die zorg betaalbaar te houden of om de levenskwaliteit van de zorgbehoevende en hun omgeving te verbeteren. Om sociale innovatie mogelijk te maken, dient de overheid de innovatiekracht van maatschappelijke actoren en burgers te erkennen. Daarnaast is een brede innovatiebenadering essentieel: innovatie bestaat uit een combinatie van technologische, wetenschappelijke, economische en maatschappelijke gedrevenheid. Stelling 33: JONGCD&V stelt dat innovatie ook maatschappelijk ingevuld moet worden. De overheid moet maatschappelijke actoren, zoals sociale ondernemers en organisaties, opnemen als volwaardige partner in het innovatielandschap. Samenwerking is een sleutelonderdeel van sociale innovatie. Sociale innovaties ontstaan op snijvlakken van sectoren en domeinen. Zo kan de gamingindustrie oplossingen bieden in de zorgsector. Op die snijvlakken ontstaan nieuwe verbindingen en samenwerkingen die tot
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
22
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
741 742 743 744 745 746 747 748 749 750 751 752 753 754 755 756 757 758 759 760 761 762 763 764 765 766 767 768 769 770 771 772 773 774 775 776 777 778
mooie resultaten kunnen leiden. Synergiën zoeken, complementair werken, uitwisselen van kennis en ervaring en out-‐of-‐the-‐box-‐denken zijn essentieel bij sociale innovatie. De overheid kan dat faciliteren door middel van platformen waar co-‐creatie plaatsvindt. Co-‐ creatie is een vorm van samenwerking, waarbij alle deelnemers aan de samenwerking op basis van gelijkwaardigheid invloed hebben, van start tot resultaat. Ze creëren als het ware samen het product, dienst of proces dat ze later gaan gebruiken. Stelling 34: Voor JONGCD&V moet innovatiesamenwerking tussen domeinen of sectoren die elkaar onvoldoende kennen gestimuleerd worden. De overheid faciliteert die samenwerking door de oprichting van co-‐creatieplatformen. Het steunkader van de overheid dient open te staan voor maatschappelijke actoren en in de beoordeling van innovatieprojecten dient maatschappelijke valorisatie evenwaardig als economische valorisatie behandeld te worden. Dit betekent dat niet enkel innovaties die leiden tot extra economische activiteit en werkgelegenheid worden gefinancierd, maar ook dat innovaties, die aantoonbaar bijdragen tot een meer duurzame samenleving, gesteund kunnen worden. Maatschappelijke criteria in de beoordeling van innovatieprojecten, zoals jobcreatie of duurzaamheid, dienen zwaarder door te wegen in het steunen van projecten. Meer algemeen dient de overheid via het steunkader voor innovaties aandacht te hebben voor systeeminnovaties. Dit zijn innovaties die in een domein of sector een transitie in beweging kunnen zetten naar meer duurzame productie-‐ of consumptiemethoden. Het laat bijvoorbeeld de chemische sector toe zich voor te bereiden op grondstoffenschaarste en een tekort aan klassieke energiebronnen, en zodoende de transitie te maken naar een duurzame chemische sector. Door in te zetten op systeeminnovatie, worden hele sectoren aangemoedigd om nieuwe waardeketens te ontwikkelen van waaruit hoogwaardige producten ontstaan. Het steunkader dient in de toekomst meer uitdagingsgestuurd te worden, zodat de overheid kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke actoren niet alleen aanzet om te innoveren, maar ook motiveert om duurzaam te innoveren. Goede voorbeelden van dergelijke sturing op uitdagingen vormen Flanders Care en de Proeftuinen Zorginnovatie, waarbij de overheid erkent dat de uitdagingen in de zorgsector groot zijn en de relevante actoren aanzet om rond die uitdagingen te innoveren. Dit moet mee helpen de door vergrijzing toenemende zorgnoden op een kwalitatieve, toegankelijke en betaalbare manier in te vullen. Stelling 34: De overheid dient voor JONGCD&V innovatiesteun meer toe te kennen op basis van het soort innovaties dat de overheid wenst te stimuleren, zoals duurzame of energiezuinige innovatieve producten, diensten of concepten. In het steunkader dienen maatschappelijke criteria als duurzaamheid dan ook sterker door te wegen. Niet alleen economische, maar ook maatschappelijke valorisatie is van tel. Door innovatiesteun meer te sturen op basis van maatschappelijke uitdagingen en systeeminnovaties aan te moedigen,
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
23
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
779 780 781 782 783 784 785 786 787 788 789 790 791 792 793 794 795 796 797 798 799 800 801 802 803 804 805 806 807 808 809 810 811 812 813 814 815 816 817
worden kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke actoren aangemoedigd om te innoveren rond de grote maatschappelijke uitdagingen waar de samenleving voor staat. Digitalisering heeft de sociale interacties en samenwerkingen tussen mensen grondig door elkaar geschud. De vernetwerking van onze samenleving en economie is sterk in opmars. Kennis produceren en delen (Wikipedia), de logeerkamer uitbaten als een Bed and Breakfast (AirBnB) en autodelen (Autopia) zijn maar enkele voorbeelden van nieuwe samenwerkings-‐ of businessmodellen waar burgers in een netwerk zelf co-‐creëren en produceren. Heel wat Vlaamse huiskamers voorzien vandaag in eigen stroom door zonnepanelen. Op Repaircafés komen mensen samen om kapotte huishoudelijke toestellen, fietsen of meubels van elkaar te herstellen. Via complementaire munten (bijvoorbeeld de Bitcoin) ontstaan zelfs alternatieve ruil-‐ en geldsystemen. Al deze voorbeelden krijgen afzonderlijk de stempel innovatie opgeplakt, maar erachter zit de opkomst van een snel groeiende deeleconomie. In zowat alle domeinen van ons leven kan er gedeeld worden. Denk maar aan jongeren die samen een flat of fiets delen, of aan buurtbewoners die een grasmachine of gereedschapskist collectief gebruiken. Door de digitalisering en bijbehorende vernetwerking veranderen de rollen van burgers langzaam maar zeker. De burger is niet langer enkel consument, maar wordt meer en meer zelf producent van goederen en diensten. Een website bouwen of stroom produceren? Dat kan een burger vandaag zelf. Een onderdeel van een meubel vervangen? Even een reserveonderdeel maken met de 3D-‐printer. Nieuwe businessmodellen, gebouwd op concepten die netwerkvorming en burgerproductie stimuleren, maken furore. Denk maar aan Facebook, Google of Couchsurfing. Bovendien verandert het ook het menselijk denken over eigendom. Heel wat jongeren staan niet noodzakelijk meer te springen om een eigen auto, zolang ze maar weten dat er wel eentje bij een vriend of uit een deelsysteem geleend kan worden indien nodig. Een evolutie waar het bezit van goederen niet langer primeert, maar wel het gebruik ervan en waar burgers elkaar, ook wel peer-‐to-‐peer genoemd, producten en diensten delen en uitwisselen. Stelling 35: Voor JONGCD&V zit de deeleconomie inherent in de christendemocratie ingebakken. Het gaat immers uit van mensen die samenwerken, die co-‐creëren en co-‐ produceren en niet langer alles individueel willen bezitten, maar het gebruik ervan samen willen beleven. Het leidt tot meer verbondenheid en genereert maatschappelijke én economische meerwaarde. Het stimuleert mensen om als rentmeester meer duurzaam te consumeren, zonder daarbij op het noodzakelijke gebruik van producten en diensten te moeten inboeten. Overheden dienen burgers dus maximaal aan te zetten tot collaboratief produceren en consumeren. Dit is niet eenvoudig, gelet op regelgeving die uitgaat van een klassieke economie, waar het ondernemingen zijn die producten en diensten leveren en burgers die producten en diensten louter consumeren. De bestaande regelgeving is niet klaar voor burgers die zich in een deeleconomie beginnen organiseren. Zo is het vaak niet duidelijk welk fiscaal regime van toepassing is op de inkomsten die uit peer-‐to-‐peer-‐transacties
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
24
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
818 819 820 821 822 823 824 825 826 827 828 829 830 831 832 833 834 835 836 837 838 839 840 841 842 843 844 845 846 847 848 849 850 851 852 853 854 855
komen. Deze inkomsten bevinden zich in een grijze zone en zolang ze kleinschalig blijven speelt de fiscale discussie minder. AirBnB en Uber hebben intussen de concurrentiekracht aangetoond van de deeleconomie – maar ook bewezen dat maar beter snel duidelijkheid ontstaat op vlak van het toepasselijke fiscale regime. Daarnaast dienen bedrijven en consumenten in contact gebracht te worden met de mogelijkheden van de deeleconomie. Stelling 36: JONGCD&V ijvert voor een overheid die de deeleconomie faciliteert, ondersteunt en reguleert. Er zijn snel duidelijke regels nodig, die de inkomsten uit peer-‐to-‐ peer transacties regelen. De overheid zet campagnes op, gericht op zowel ondernemers als consumenten, om de mogelijkheden van de deeleconomie in de verf te zetten. In het Startcongres van 2014 nam JONGCD&V reeds stelling in over een beter statuut voor samenwoners en meer mogelijkheden voor projectontwikkeling. Cohousing is een typische vorm van de deeleconomie. Hierna wordt ingezoomd op twee andere belangrijke componenten binnen de deeleconomie, namelijk autodelen en fietsdelen, alsook carpoolen. Een auto staat 95% van de tijd stil. Dat is dus een investering met een erg laag rendement en een zeer hoge kost op vlak van grondstoffen. Daarnaast neemt die auto ruimte in. In steden leidt dit tot grote problemen betreffende weginfrastructuur en parking. Een overheid kan wegen en parkings blijven bijbouwen, maar aanbod bijcreëren stimuleert ook opnieuw extra vraag en aanzuigkracht van auto’s. Een overheid kan eveneens commercieel of particulier autodelen aanmoedigen en autobezit ontmoedigen. Voor één auto die collectief gedeeld wordt in een commercieel autodeelsysteem, zoals Cambio, worden tien privéauto’s uit het straatbeeld weggenomen. Van een besparing aan grondstoffen en publieke ruimte gesproken. Ook fietsdelen wint aan populariteit. Fietsdeelpunten in steden als Antwerpen of Brussel, of fietsdelen aan stations, maken dat gebruikers van openbaar vervoer, stedelijke inwoners of bezoekers gemakkelijk een fiets kunnen huren. Kenmerkend aan alle systemen van auto-‐ en fietsdelen is dat ze complementair zijn met het openbaar vervoer. Omdat bovendien de prijs van het huren (en dus gebruiken van een auto) in een autodeelsysteem zichtbaar is per rit, is de consument zich veel sterker bewust van de reële kostprijs van een autorit. Dit reduceert het autogebruik tot de verplaatsingen die hoogst noodzakelijk zijn. Stelling 37: Om auto-‐ en fietsdelen aantrekkelijker te maken, pleit JONGCD&V ervoor dat de BTW-‐regeling gelijkgeschakeld wordt aan de regels die van toepassing zijn op openbaar vervoer. Dat impliceert een verlaging van het BTW-‐tarief van 21% naar 6%. Daarnaast dient auto-‐ en fietsdelen, net zoals andere maatregelen voor duurzame mobiliteit, op vlak van BTW en kosten voor 120% fiscaal aftrekbaar gemaakt te worden. De wetgeving dient toe te laten dat mensen eenvoudig een verzekering kunnen afsluiten voor autodelen. Verder dient ook de verkeers-‐ en parkeerwetgeving rekening te houden met deze nieuwe situatie. In de ochtendspits vervoeren veel wagens slechts één passagier, met name de chauffeur zelf. Nochtans is het concept carpoolen misschien wel het meest bekende deelconcept: het JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
25
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
856 857 858 859 860 861 862 863 864 865 866 867 868 869 870 871 872 873 874 875 876 877 878 879 880 881 882 883 884 885 886 887 888 889 890 891 892 893 894
aantal plaatsen in één auto worden voor het woon-‐werk verkeer maximaal benut. Om carpoolen vergaand te stimuleren, is nood aan een set van maatregelen. Wagens die van carpooling gebruik maken, zouden op de snelwegen naar de steden gebruik moeten kunnen maken van carpoolrijstroken. De dynamische signalisatieborden, die recent op de grote invalswegen van de steden werden geplaatst, bieden voortaan de mogelijkheid om een rijstrook voor te behouden voor carpooling (2+ of 3+). De verkeerswetgeving ontwikkelde hiervoor reeds in 2001 een verkeersbord die dat mogelijk zou maken. De uitbouw van carpoolparkings, de zogenoemde P&R, dienen verder gezet te worden. Aan de rand van de steden dienen deze parkings samen te gaan met frequente en snelle verbindingen van openbaar vervoer met het stadscentrum. Daarnaast dienen bedrijven fiscale stimuli te krijgen om carpooling als een volwaardige vorm van woon-‐werkverkeer aan te bieden. Stelling 38: JONGCD&V pleit voor carpoolrijstroken, uitbreiding van carpoolparkings en stedelijke knooppunten van P&R-‐parkings met het openbaar vervoer. Daarnaast dienen bedrijven kosten gemaakt ten gunste voor carpooling 120% fiscaal te kunnen aftrekken. De overheid moedigt regulier maatschappelijke organisaties en verenigingen aan om vernieuwende projecten op te zetten rond beleidsthema’s. Die projectgebaseerde financiering laat maatschappelijke organisaties en verenigingen toe om vernieuwende concepten of experimentele trajecten op te zetten, die zij dan gedurende de projectfinanciering kunnen opzetten en uittesten. Deze experimenteerruimte voor sociale en culturele organisaties is erg belangrijk om sociale innovatie te stimuleren. Vandaag stellen zich evenwel enkele uitdagingen bij de projectfinanciering. In de eerste plaats zorgen budgettair moeilijke tijden ervoor dat er minder projectmiddelen voorhanden zijn, waardoor de experimenteerruimte krimpt. Ten tweede ligt vandaag een grote nadruk op erg gedetailleerde en administratief omslachtige verantwoording voor het gebruik van de middelen. Die verantwoording spitst zich toe op de output die met de projectfinanciering gerealiseerd werd: het aantal deelnemers, het aantal activiteiten, enz. is vaak belangrijker in de verantwoordingsrapportage dan de resultaten en impact die met de projecten is geboekt. Tot slot voorziet de overheid geen ruimte aan maatschappelijke organisaties om projecten structureel te verankeren, eens ze hun succes bewezen hebben. Deze drie uitdagingen vallen te remediëren door projectfinanciering van maatschappelijke organisaties en verenigingen impactgericht te maken. Bij het indienen van projecten dient de overheid subsidies toe te kennen op basis van de verwachte impact die projecten beogen te realiseren. De evaluatie van de projecten dient eveneens impactgedreven te zijn. Impactvolle projecten dienen automatisch structurele financiering door de overheid in het vooruitzicht te krijgen. Projecten die weinig impact voortbrengen zullen dan niet langer op overheidssteun kunnen rekenen. Om meer budgettaire ruimte voor projectfinanciering te creëren, dient de overheid impact investing en Social Impact Bonds aan te moedigen en te faciliteren. Via die systemen wordt privaat kapitaal in fondsen beschikbaar gemaakt om maatschappelijk te innoveren. Wanneer JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
26
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
895 896 897 898 899 900 901 902 903 904 905 906 907 908 909 910 911 912 913 914 915 916 917 918 919 920 921 922 923 924 925 926 927 928 929 930 931 932 933
een project succesvol is, vergoedt de overheid de privé-‐investeerder door zijn investering en een aantrekkelijk rendement terug te betalen. Wanneer een project faalt, ligt het risico bij de privé-‐investeerder. Het voordeel van Social Impact Bonds is dat projecten met een potentieel veelbelovende impact gemakkelijk aan geld geraken, zelfs als de overheid hiertoe geen budgettaire ruimte heeft. Ook voor de overheid is dit systeem interessant, omdat ze enkel succesvolle projecten dient te financieren. Voor de privé-‐investeerder is het een alternatieve en maatschappelijk verantwoorde manier om zijn of haar geld te doen renderen. Een privé-‐investeerder, die zijn geld in Social Impact Bonds steekt, zal wel eisen dat innovatieve projecten duidelijke impactdoelstellingen formuleren en indicatoren bepalen, waarmee op het einde van het project het succes of falen op een valide en betrouwbare manier kan worden gemeten. Stelling 39: Voor JONGCD&V staat, bij de toekenning en evaluatie van de financiering van projecten van maatschappelijke organisaties en verenigingen, impact centraal. Impactvolle projecten dienen bij het einde van de projectfinanciering een duurzame financiering in het vooruitzicht te krijgen. Om in budgettair moeilijke tijden privékapitaal te mobiliseren voor projectfinanciering, start de overheid experimenten met impact investing en Social Impact Bonds. Mensen brengen een belangrijk deel van hun levenstijd door op de werkvloer. De kwaliteit van de arbeidsorganisatie is belangrijk om de levenstijd op de werkvloer zo comfortabel mogelijk in te vullen. Daarnaast zorgt een kwalitatieve arbeidsorganisatie voor een hoge arbeidsproductiviteit. Via het innoveren van de arbeidsorganisatie kan de kwaliteit van de arbeid blijven stijgen. Twee uitdagingen verdienen in het bijzonder aandacht wanneer gesproken wordt over innovatieve arbeidsorganisatie, namelijk langer werken werkbaar houden en het risico op burn-‐outs bij werknemers verminderen. Met de toenemende levensverwachting groeit de noodzaak om de werkparticipatie van 55-‐plussers te doen stijgen. In België is die participatiegraad erg laag. De nieuwe Vlaamse en federale regeringen hebben de intentie uitgesproken om de arbeidsparticipatie te doen stijgen. Daartegenover leeft de vraag bij vele 55-‐plussers hoe zij het werk, dat ze vandaag leveren, nog jaren langer gaan kunnen blijven uitvoeren. Dat geldt bij uitstek voor laaggeschoolde werknemers. De werkcondities maken dat laaggeschoolde werknemers minder lang én minder levensjaren gezond leven dan hoger opgeleide werknemers. De roep van een gemiddelde productiearbeider of bouwvakker om werk ook op hun leeftijd werkbaar te houden is een terechte bekommernis. Naast een arbeidsmarkt die langer werken aanmoedigt, die werkgevers incentives geeft om oudere werknemers aan de slag te houden en een pensioenstelsel dat rekening houdt met de ongelijke arbeidssituatie van laag-‐ en hooggeschoolden, bieden innovatieve arbeidsorganisaties een oplossing om werk werkbaar te houden. In een Duitse fabriek van BMW zochten werknemers en werkgever in 2010 naar oplossingen om om te gaan met de demografische problematiek waarmee de fabriek kampte. De JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
27
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
934 935 936 937 938 939 940 941 942 943 944 945 946 947 948 949 950 951 952 953 954 955 956 957 958 959 960 961 962 963 964 965 966 967 968 969 970 971 972
gemiddelde leeftijd op de centrale lijn zou in 2017 immers 47 jaar bedragen. De managers vroegen aan de werknemers op welke wijze hun werk op de lijn meer werkbaar zou gemaakt kunnen worden. De werknemers stelden in totaal zo’n zeventigtal kleine aanpassingen voor langsheen de productielijn, gaande van aangepast meubilair tot andere kledij. Dit gehele pakket aan innovaties aan de arbeidsorganisatie werd aangedragen door de werknemers en door de managers doorgevoerd. De productiviteit steeg na de maatregelen met 7% en het absenteïsme daalde van 7% naar 2%. Dit voorbeeld toont het belang van inzetten op innovatieve arbeidsorganisatie. Daarnaast kan het inzetten op innovatieve arbeidsorganisatie een belangrijk instrument zijn in de strijd tegen burn-‐outs. De helft van de Vlamingen loopt het risico op een burn-‐out. Een belangrijke oorzaak van burn-‐outs heeft te maken met de controle die een werknemer heeft over het eigen werk. In veel ondernemingen en organisaties worden taken en procedures van besluitvorming erg detaillistisch geregeld. Dat leidt ertoe dat de ruimte voor de werknemer zelf om initiatief te nemen beperkt wordt. Bovendien heeft dit een moeilijk controleerbare werkdruk tot gevolg. De manier waarop werk georganiseerd wordt – met of zonder controlemogelijkheden voor de werknemer – is essentieel om burn-‐outrisico’s te bestrijden. De overheid steunt met Flanders Synergy reeds een competentiepool om te werken rond innovatie van werk en organisatie. Als organisatie promoot, bevordert en initieert het innovaties op vlak van arbeidsorganisatie in bedrijven, organisaties en overheid. Die innovaties kunnen leiden tot meer slagvaardige organisaties (efficiëntie, flexibiliteit, kwaliteitsvolle werking,…) en een betere kwaliteit van de arbeid. Binnen Flanders Synergy dient de komende jaren bijkomend aandacht te gaan naar innovaties die werk werkbaarder maken voor 55-‐plussers. Daarnaast moet het verminderen van burn-‐outrisico’s een belangrijke prioriteit blijven. Stelling 40: JONGCD&V wil dat innovatieve arbeidsorganisatiemodellen gesteund worden om langer werken werkbaar te houden en om de kwaliteit van het werk te doen stijgen. Innovatieve oplossingen om langer werkbaar te werken verhogen het draagvlak voor hervormingen op de arbeidsmarkt en van het pensioenstelsel, leiden tot hogere productiviteit en kwaliteit van arbeid en kunnen aanzienlijke kostenbesparingen met zich meebrengen. Een andere prioriteit binnen innovatieve arbeidsorganisatie dient te gaan naar het verkleinen van de burn-‐outrisico’s. Niet alleen op vlak van innovatieve arbeidsorganisatie zijn er opportuniteiten op de werkvloer. In Vlaanderen komen veel innovaties van producten, diensten of methodes van werknemers voort. Vlaanderen mag dan wel minder goed scoren op vlak van ondernemerschap en het aantal startende ondernemers, op vlak van intrapreneurship scoort Vlaanderen sterk. Veel Vlaamse werknemers kiezen ervoor om het initiatief te nemen op de werkvloer in plats van zelfstandig aan de slag te gaan. Intrapreneurship slaat op werknemers die zich betrokken voelen op de werkvloer en voor hun werkgever innovatieve voorstellen
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
28
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
973 974 975 976 977 978 979 980 981 982 983 984 985 986 987 988 989 990 991 992 993 994 995 996 997 998 999 1000 1001 1002 1003 1004 1005 1006 1007 1008 1009 1010 1011
doen op vlak van productieprocessen en –methodes, nieuwe producten, diensten en concepten. Daarnaast zijn werknemers zelf ook het best geplaatst om rond arbeidsorganisatie de nodige innovaties of verbeterpunten voor te stellen. De overheid kan die innovatieprikkels op de werkvloer aanmoedigen, door werkgevers te sensibiliseren om na te denken over bedrijfsstructuren, en organisatiemogelijkheden die de werknemers aanzetten tot innovatief denken. Binnen deze sensibilisering kunnen werkgevers ertoe aangezet worden dat werknemers in hun tijdsbesteding ruimte hebben om creatief en innovatief te denken. Daarnaast kunnen de werknemers gestimuleerd worden om relevante innovatieprojecten op te zetten via de juiste financiële incentives. De federale overheid gaf tot eind 2014 innovatiepremies om dergelijke projecten op de bedrijfsvloer te stimuleren. Een vergelijkbaar stelsel zou moeten worden voortgezet – mits bedrijven zelf aangezet worden om premies te geven. Stelling 41: JONGCD&V vraagt dat de overheid werkgevers sensibiliseert om werknemers ruimte te geven om creatief en innovatief te denken binnen de arbeidsorganisatie. Ook het regime van de innovatiepremies dient te worden aangehouden. Met de economische crisis is duidelijk geworden dat de economie niet altijd ten dienste staat van de gemeenschap. Om die economie terug ten dienste van de mensen te brengen en te laten evolueren tot een samenwerkingseconomie, wordt volop geëxperimenteerd met economische modellen en structuren. Zo maakt de coöperatieve vennootschap terug opgang. Coöperatieve vennootschappen voeren reguliere economische activiteiten uit, maar kenmerken zich door het feit dat burgers of werknemers een aandeel nemen in de vennootschap. Burgers of werknemers laten participeren in een vennootschap heeft als voordeel dat de betrokkenheid bij het welvaren van de onderneming verhoogt. Vaak krijgen burgers of werknemers ook financiële incentives die tot extra betrokkenheid leiden. Een nadeel is evenwel dat de inspraak in de onderneming soms ten koste gaat van een gericht concurrentiebeleid en onvoldoende flexibel is om in te spelen op de grillen van de vrije markt. De coöperatieve vennootschapsvorm laat burgers of werknemers mee private eigenaar en beslisser zijn over het aanwenden van de productiemiddelen en zo producten en diensten te coproduceren. Een goed voorbeeld zijn burgers, zoals buurtbewoners of boeren, die zich in een coöperatieve verenigen om windmolens te plaatsen en te exploiteren. In deze vennootschapsvorm liggen nog heel wat andere kansen. Zo kan de overheid experimenten met coöperaties te faciliteren in het kader van de moeilijke zoektocht naar opvolgers of overnemers van familieondernemingen. Minder radicaal, maar eveneens een incentive om werknemers sterker te betrekken bij de onderneming, is de winstparticipatie. Enkele grote ondernemingen experimenteerden reeds met deze vorm van werknemersbetrokkenheid. Een winstparticipatie staat los van de eigenlijke arbeidsvoorwaarden en kan bestaan uit ofwel aandelen ofwel een participatie in de winst. Het voordeel is opnieuw dat werknemers zich sterker betrokken voelen bij het wel JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
29
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
1012 1013 1014 1015
en wee van de organisatie – en dus ook willen dat deze organisatie zich blijft vernieuwen om competitief te blijven. Dit is immers in hun eigen financiële voordeel. Voor werkgevers biedt de wetgever een fiscaal voordeel, omdat het participatieplan niet als loon wordt beschouwd en bovendien kan genieten van een bevrijdende belasting aan de bron.
1017
Stelling 42: JONGCD&V pleit voor een overheid die experimentele economische modellen aanmoedigt, waarbij coöperatief gedrag tussen burgers en werknemers wordt gestimuleerd.
1018 1019
4.2. Droom 8: De waarde van innoveren wordt breed uitgedragen
1020
1021
Wanneer de wetenschap, het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke actoren innovatieve veranderingen voortbrengen, is heldere communicatie over de gevolgen van die veranderingen noodzakelijk. Met innovaties gaan immers vaak niet alleen positieve veranderingen samen, maar ook het risico op nieuwe, toekomstige negatieve maatschappelijke kosten. Denk maar aan de hele discussie rond fracking, een innovatieve techniek die een energieschaarste vandaag aanpakt, maar waarvan onder de publieke opinie en actiegroepen de vrees leeft dat toekomstige schade aan gezondheid en leefmilieu onvoldoende wordt meegenomen. Elke innovatie die een probleem oplost, creëert potentieel tien nieuwe problemen. Enkel via een grondig maatschappelijk debat kan de discussie over kosten en baten grondig gevoerd worden en kan draagvlak voor innovaties én dus ook daadkracht voor een sterk innovatiebeleid worden gevonden.
1016
1022 1023 1024 1025 1026 1027 1028 1029 1030 1031 1032 1033 1034 1035 1036 1037 1038 1039 1040 1041 1042 1043 1044 1045 1046 1047 1048 1049
In de wetenschappelijke instellingen bestaat reeds enige tijd de nadruk op maatschappelijke dienstverlening als derde kerntaak, naast onderwijs en onderzoek verrichten. In die maatschappelijke dienstverlening neemt wetenschapscommunicatie en maatschappelijk debat op basis van wetenschap een essentiële rol in. Binnen het innovatielandschap zien we een dergelijke open, communicatieve rol veel minder. Een bedrijf dat een nieuw product uitvindt doet weliswaar aan advertising en marketing om dat nieuw product in de verf te zetten, maar de maatschappelijke vraagstukken die aan een innovatie kleven worden zelden onder de aandacht gebracht. Met Bhaalu en Uber kennen we recentelijk twee innovaties die weerstand oproepen, het zij telkens vanuit een ander perspectief. Zeker wanneer bedrijven steun krijgen van de overheid, dient de overheid hen aan te zetten om hun innovatieproces meer onder de aandacht van het publiek te brengen. Via de profilering van hun innovatie ontstaat cultuurschepping, een wapen om het scepticisme, eigen aan innovatie, tegen te gaan. Stelling 43: JONGCD&V pleit om sterker in te zetten op innovatiecommunicatie. Wanneer bedrijven steun krijgen van de overheid wil JONGCD&V dat deze bedrijven ertoe aangezet worden om hun innovatieproces onder de aandacht van een breed publiek te brengen. De derde industriële revolutie kenmerkt zich in belangrijke mate door digitalisering en radicale veranderingen in communicatietechnologieën. Daar zijn veel positieve innovaties JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
30
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
1050 1051 1052 1053 1054 1055 1056 1057 1058 1059 1060 1061 1062 1063 1064 1065 1066 1067 1068 1069 1070 1071 1072 1073 1074 1075 1076 1077 1078 1079 1080 1081 1082 1083 1084 1085 1086 1087 1088
zoals internettoepassingen uit voort gekomen. Er zitten evenwel ook grote risico’s aan die nieuwe technologieën. Zo is er reeds enige tijd discussie over de wijze waarop grote internetondernemingen omgaan met de privacy van de gebruikers en de big data die zij verzamelen. Eerder bespraken we al dat de regelgeving dringend meer algemene bescherming van privacy en data dient te garanderen. Daarnaast dienen bedrijven, die over gegevens van de gebruiker beschikken, duidelijk te communiceren over de wijze waarop deze data worden aangewend. Stelling 44: JONGCD&V wil dat bedrijven die beschikken over gegevens van gebruikers duidelijker moeten communiceren over de doeleinden en wijzen waarop de data zullen worden aangewend. Daarnaast wordt in een geïnterconnecteerde samenleving het verschil tussen interne en externe communicatie steeds kleiner. Daar waar vroeger innovatie iets ‘intern’ was en pas naar buiten kwam als het product of de dienst klaar was voor de verkoop, zien we dat interne en externe communicatie steeds dichter bij elkaar aansluiten. Innovatie steunt steeds meer op het principe van shareware, waarbij interne en externe communicatie elkaar vinden volgens het ‘sharing is caring’-‐principe. Sharing is caring kent haar ultieme variant in een peer-‐to-‐peer omgeving. Zo lanceerde een aantal mensen op het internet volgende uitdaging: kunnen we geen duurzame auto ontwerpen die modulair is en zodoende een leven lang meegaat? De vraag werd op het wereldwijde web gepost en sneller dan eender welk R&D-‐center van een grote autoconstructeur ooit had gekund, rolde de modulaire auto zes maanden later uit de garage. Op zes maanden tijd was via een peer-‐to-‐peer omgeving de ontwerpfase, de pilootfase, de testfase én de productiefase doorlopen en was een concept van een duurzame auto ontwikkeld die eender waar ter wereld gebouwd kon worden. Dit voorbeeld illustreert dat de gangbare ideeën over innovatie en productie de komende jaren nog ingrijpend zullen veranderen. Er gaan pleidooien op om kennis meer open en transparant beschikbaar te stellen. Voorstanders stellen dat het open beschikbaar stellen van alle kennis kan leiden tot grote innovatiesprongen. Zo kan de denkoefening worden gemaakt waar we in het digitale tijdperk zouden staan als alle kennis van Microsoft, Apple en Samsung vandaag openbaar zou worden gemaakt. Tegenstanders stellen evenwel dat het wegvallen van de bescherming ertoe kan leiden dat bedrijven niet langer zouden innoveren, omdat de vruchten van hun uitvindingen en creativiteit te snel door anderen geplukt zouden kunnen worden. Het is hier zoeken naar een evenwicht tussen enerzijds de incentive om het risico van innoveren te nemen niet te ondermijnen en anderzijds de beschikbare kennis zo veel als mogelijk te kunnen aan wenden om in economie en samenleving innovatief vooruit te gaan. Voor een overheid speelt hier dan nog de belangrijke vraag wat zij moet doen met de kennis die met behulp van overheidsmiddelen wordt ontwikkeld. De kennis die met overheidssteun wordt gegenereerd dient waar mogelijk toegankelijker te worden gemaakt voor de JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
31
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
1089 1090 1091 1092 1093 1094 1095 1096 1097 1098 1099 1100 1101 1102 1103 1104 1105 1106 1107 1108 1109 1110 1111 1112
maatschappij. Dit laat toe dat andere innovatoren sneller kunnen voortwerken op de kennis die door anderen is ontwikkeld. Enkel wanneer de hoge kostprijs van de innovatie vraagt voor een beschermde periode om de investering terug te verdienen of de concurrentiepositie van het bedrijf door open innovatie aangetast zou dreigen te worden, kan de kennis worden beschermd. Stelling 45: JONGCD&V gaat voor open innovatie. Kennis die binnen een innovatieproces met overheidssteun wordt ontwikkeld, dient toegankelijk te worden gemaakt voor de samenleving. Open innovatie wordt de regel – afscherming de uitzondering. Open innovatie verhindert dus niet dat de intellectuele eigendom voor een bepaalde periode beschermd kan worden. Intellectuele eigendom omvat een aantal wettelijk vastgelegde exclusieve rechten op voortbrengselen van de geest. Vele innovaties komen voort uit creatieve en immateriële prestaties. Dat kan gaan van het ontwerp van een kast, tot een muziekstuk, software of auto. Een intellectueel eigendomsrecht geeft aan de houder een tijdelijk en voor een bepaald territorium geldend exclusief exploitatierecht. Enkel de houder mag dus het concept, het product, dienst of merk reproduceren, op de markt brengen en exploiteren. Door de tijdelijke bescherming wordt creativiteit en innovatie aangemoedigd. Binnen het intellectueel eigendomsrecht is er een onderscheid te maken tussen rechten die vooral inspelen op nieuwe technologieën en productieprocessen en rechten die betrekking hebben op literaire of artistieke prestaties. Voor innovatoren is het vaak een zoektocht naar de nodige informatie over het complexe landschap van intellectuele eigendomsrechten. Voor octrooien en patenten is hiervoor reeds enige expertise ontwikkeld, maar voor andere intellectuele eigendomsrechten zijn de specialisten dun gezaaid. Daarnaast dienen een aantal intellectuele eigendomsrechten zoals het auteursrecht kritisch geëvalueerd te worden tegen het licht van de digitalisering.
1115
Stelling 46: JONGCD&V wil dat innovatoren als onderdeel van de innovatieondersteuning beroep kunnen doen op experts rond intellectueel eigendomsrecht. Verder dient het auteursrecht kritisch tegen het licht van de digitalisering gehouden te worden.
1116
1117
4.3. Droom 9: Meer budget voor Europese onderzoeks-‐ en innovatieprojecten
1118
1119 1120 1121 1122 1123 1124 1125 1126 1127
Onze maatschappij staat voor grote uitdagingen: niet alleen de klimaatopwarming, ook lokale en globale maatschappelijke problemen komen aan de oppervlakte. Veel van deze uitdagingen overstijgen het niveau van Vlaanderen, België of zelfs Europa. Internationale samenwerking is dan ook nodig om deze uitdagingen aan te gaan. Enkel door infrastructuur, financiële middelen en het bundelen van kennis kunnen we deze uitdagingen het hoofd bieden. Om dit te realiseren is er dan ook een breed gamma van strategische onderzoeksprogramma’s nodig. Europese en internationale programma’s zoals Horizon 2020, Ariane of ITER zijn hier een voorbeeld van.
1113 1114
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
32
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
1128 1129 1130 1131 1132 1133 1134 1135 1136 1137 1138 1139 1140 1141 1142 1143 1144 1145 1146 1147 1148 1149 1150 1151 1152 1153 1154 1155 1156 1157 1158 1159 1160 1161 1162 1163 1164 1165 1166 1167 1168 1169
Door de stijgende vraag naar fossiele brandstoffen op de wereldmarkt zijn de prijzen voor Energie de laatste decennia sterk toegenomen. De uitputting van de Europese gasvoorraden en de schaliegasrevolutie in de Verenigde Staten heeft er dan ook voor gezorgd dat de kost voor energie in de EU relatief hoog ligt. Dit heeft mee bijgedragen aan een grotere energie-‐ efficiëntie bij Europese bedrijven, maar is op langere termijn een bedreiging voor de competitiviteit van onze industrie. De EU is voor meer dan de helft van zijn energiebehoeften afhankelijk van de import van fossiele brandstoffen, vaak uit onstabiele regio’s (in 2012 goed voor bijna 400 miljard euro). Energiezekerheid is daarom van essentieel belang voor de economie en de EU moet dan ook blijven investeren in hernieuwbare energie, kernfusie en energie-‐efficiëntie. Daarnaast moet de Europese energiemarkt op een betere manier worden geïntegreerd en verbonden. Forse investeringen in het reeds verouderde transmissie-‐ en distributienet moeten de economie beter aanpassen aan een flexibel en decentraal productieprofiel van hernieuwbare energiebronnen. Een sterkere competitie tussen energieleveranciers en een betere interconnectiviteit kunnen daarbij voor lagere energieprijzen zorgen. Nochtans is het R&D-‐budget voor energieonderzoek in de OESO sinds de jaren ’80 nog nooit zo laag geweest4 en is het productiepark en de transportinfrastructuur in de Europese energiesector sterk verouderd. Het huidige beleidskader en subsidiebeleid creëert weinig stimuli voor energiebedrijven om te investeren in nieuwe technologieën. Stelling 47: JONGCD&V pleit voor een verdere integratie van de Europese energiemarkt en een Europees energiebeleid dat duurzaamheid, energiekosten en diversificatie centraal zet. Europa moet eveneens aan de kar blijven trekken op het internationale niveau. Het nieuwe internationale klimaatakkoord dat in 2015 moet worden afgesloten, moet effectief perspectief bieden op een vermindering van de wereldwijde uitstoot met 80-‐95% tegen 2030. Daarom stelt JONG CD&V dat: Substelling 47.1: Binnen de energiesector een grote behoefte voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën (zoals hernieuwbare energie, maar ook kernfusie) ontstaat en de realisatie van de ‘Energiewende’ binnen de Europese grenzen. Hiermee gepaard moet ook massaal worden geïnvesteerd in het aanpassen van de energie-‐infrastructuur, interconnectiviteit van de Europese lidstaten en de mogelijkheden voor energieopslag en demand-‐side management. Substelling 47.2: Er moet worden gewerkt aan een geüniformiseerd Europees beleidskader en een gelijk speelveld op de Europese energiemarkt. Innovatiebelemmerende wetgeving moet worden weggewerkt en subsidies die niet zijn toegelegd op het initiëren van nieuwe technologieën moeten worden afgeschaft. Een degelijke hervorming van het ETS-‐systeem moet leiden tot een correcte internalisering van de milieukosten. 4
Why do we persist to under-‐invest in energy R&D?, Johan Albrecht (2010)
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
33
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
1170 1171 1172 1173 1174 1175 1176 1177 1178 1179 1180 1181 1182 1183 1184 1185 1186 1187 1188 1189 1190 1191 1192 1193 1194 1195 1196 1197 1198 1199 1200 1201 1202 1203 1204 1205 1206 1207 1208 1209 1210 1211 1212 1213 1214 1215 1216
Substelling 47.3: Een Europese “Energiewende” onomkeerbaar is. Bindende targets tegen 2030 voor uitstootvermindering, het aandeel hernieuwbare energie en energie-‐efficiëntie zijn daarom essentieel. De targets moeten per lidstaat, dan wel op Europees niveau, gelden, afhankelijk van wat het meest efficiënt is. Substelling 47.4: Binnen de chemische sector (die voor Vlaanderen, maar ook voor veel andere Europese regio’s zeer belangrijk is) via Europese onderzoeksprogramma’s verder moet worden gezocht naar technologieën voor de productie van chemicaliën uit duurzame grondstoffen en een grotere energie-‐efficiëntie van de productieprocessen. Substelling 47.5: Binnen de transportsector opnieuw op Europees niveau moet worden gezorgd voor een billijke hervorming van de fiscale stimuli voor vervuilende transportmiddelen, evenals de uitbouw van strategische investeringsprogramma’s voor duurzame alternatieven of grootschalige infrastructuurprogramma’s (bv. de uitbouw van het Europese HST-‐netwerk). Door de hoge kost van ruimtevaartprogramma’s is het enthousiasme voor ruimtevaart sinds de jaren ’70 bij OESO-‐landen sterk gedaald. In de laatste decennia zijn groeilanden als China en India dan ook veel sterker op de voorgrond getreden. Door het toenemende belang van ruimtevaart voor telecommunicatie en wetenschappelijk basisonderzoek, maar ook door het toetreden van private spelers in de ruimtevaart, lijkt een renaissance van de ruimtevaarttechnologie in de komende decennia steeds vanzelfsprekender. Momenteel beloopt de totale omzet van de Europese ruimtevaartindustrie circa 5,5 miljard euro per jaar en werken er in de Europese ruimtevaartsector rechtstreeks 30.000 hooggeschoolde personeelsleden, verdeeld over ongeveer 2000 private ondernemingen. De indirecte impact van de ruimtevaartsector via bijdrage aan onderzoek en innovatie in vele andere economische sectoren is waarschijnlijk een veelvoud. Stelling 48: JONGCD&V pleit voor een Europese leidersrol op het vlak van ruimtevaart. Om niet in het vaarwater te treden van de private ruimtevaartsector dient het Europese ruimtevaartprogramma zich te focussen op langeafstandsmissies en bemande ruimtevaart. Een rationalisatie van de budgetten voor Defensie en een betere samenwerking tussen nationale ruimtevaartprogramma’s kan het Auroraprogramma van de ESA op een geloofwaardige manier ondersteunen. De grootschalige uitbraak van ebola in West-‐Afrika in 2014 toonde nogmaals aan dat in een geglobaliseerde wereldeconomie geen enkel land nog geïsoleerd kan blijven van de risico’s voor de ongecontroleerde verspreiding van gevaarlijke ziekten. De verspreiding van nieuwe ziektekiemen waarvoor nog geen vaccin of geneesmiddel bekend is, of de sterke toename van resistentie tegen geneesmiddelen zoals antibiotica, stellen de medische wetenschap voor steeds grotere uitdagingen. Steeds meer blijkt ook dat het kapitalisme leidt tot ethische problemen wanneer grote groepen in lage inkomensklassen of derdewereldlanden zich geen toegang kunnen verschaffen tot geneesmiddelen, of wanneer een economische incentive ontbreekt om nieuwe vaccins te ontwikkelen voor deze doelgroepen.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
34
4. Mensen innoveren samen het werken en samenleven
1217 1218 1219 1220 1221 1222
Stelling 49: Voor JONGCD&V blijft de bestrijding van wereldwijde ziekten een speerpunt in de wereldwijde solidariteit. Een vergroting van het budget van de Verenigde Naties voor het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen voor infectieuze ziekten, alsook een betere coördinatie van de bestrijdingsprogramma’s, moet de tekortkomingen van de private sector elimineren.
JONGCD&V – INNOVA Congres -‐ 28 februari 2015 – Genk
35