SAMEN KIJKEN. VIJF JAAR KUNSTSCHOUWEN
AMSTERDAM MUSEUM
amsterdammuseum.nl
SAMEN KIJKEN VIJF JAAR KUNSTSCHOUWEN
SAMEN KIJKEN VIJF JAAR KUNSTSCHOUWEN
INLEIDING INLEIDING Samen kijken naar collectie, je erdoor laten verbazen, inspireren of prikkelen én met elkaar kennis uitwisselen en delen: dát is de dynamiek die tot stand komt in de (kunst)schouwen die het Amsterdam Museum organiseert. Wat begon als experiment is vijf jaar later, in 2015, uitgegroeid tot een zeer enthousiaste samenwerking tussen het museum en vele verzamelaars. Een goede reden voor een feestje dat we vieren met een bijzondere bijeenkomst in de vaste presentatie Hollanders van de Gouden Eeuw (samengesteld door het Amsterdam Museum) in de Hermitage Amsterdam. Én met dit boekje waarin verzamelaars en conservatoren vanuit verschillende disciplines samen kijken naar diverse aspecten van een aantal schuttersstukken in de Hermitage. De verzameling van het Amsterdam Museum is groot (ruim 90.000 objecten) en divers, variërend van schilderijen, kostuums, penningen, zilver, glas, sieraden, maquettes en wat zo niet meer. Variërend van zogenaamde kunststukken tot gebruiksvoorwerpen en interieuronderdelen. Naast de ambitie van het museum om de kennis over de Amsterdamse geschiedenis en de collectie te vergroten, heeft het museum een even zo belangrijke taak geformuleerd: het in samenwerking met uiteenlopende publieksgroepen kennis verzamelen én delen. Sinds 2010 is de volledige collectie van het Amsterdam Museum (als eerste Nederlands museum) online. Het ‘digitale museum’ heeft de afgelopen jaren een vlucht genomen. Zowel reguliere museumbezoekers als liefhebbers, specialisten, studenten en scholieren hebben toegang tot een goed beschreven en gefotografeerde collectie. Uiteraard is ontsluiting ook van belang voor fysieke presentaties in of buiten het museum. Ontsluiting van de collectie vond tot voor kort voornamelijk plaats door de inhoudelijke staf van het museum, maar vandaag de dag wordt er meer en meer gebruik gemaakt van externe expertise. Die is niet per definitie afkomstig van academici, ook kunstenaars, publicisten, kunsthandelaren en verzamelaars of liefhebbers kunnen deze leveren. Om de kennis over de collectie te vergroten, werkt het Amsterdam Museum nauw samen met het Genootschap Amsterdam Museum. Het bestuur van deze stichting bestond en bestaat uit een groep geestdriftige Amsterdammers die sinds 1960 tot op de dag van vandaag het museum actief ondersteunt. De stichting werd in 1960 opgericht en kocht dat jaar een groot deel uit de collectie van de Amsterdamse verzamelaar Willem Dreesmann.
Daarmee is de basis gelegd voor het museum zoals het sinds 1975 in het Burgerweeshuis is gehuisvest. De collectie van de Stichting is in langdurig bruikleen bij het museum. De doelstelling van het Genootschap is sinds 2010 uitgebreid: het wil een kennis- en netwerkorganisatie zijn op de werkterreinen van het Amsterdam Museum. Hiervoor zijn verschillende kunstschouwen in het leven geroepen, bestaande uit een beperkt aantal leden, collectioneurs of kenners. Een schouw wordt voorgezeten door een van de verzamelaars die optreedt als tafelheer of -dame en door een conservator van het museum. Voorwerpen worden door zowel verzamelaars als conservatoren ingebracht en besproken. Dit kunnen objecten uit de museumcollectie zijn, maar ook uit privé-verzamelingen. De schouwen vinden twee keer per jaar plaats voor iedere tafel. Regelmatig komt het voor dat enthousiaste leden van de schouwen werken aan ontsluiting van deelcollecties, zoals inmiddels het geval is geweest bij het kostuumproject, bij het penningenproject en bij het miniatuurzilver. Anno 2015 zijn er zes verzamelaars- of schouwtafels actief: numismatiek, zilver, moderne & hedendaagse kunst, prenten & tekeningen, kostuum en porselein. Daarnaast zijn er twee in oprichting: stadsgezichten en sieraden. De kennis van verzamelaars, handelaars en liefhebbers is groot. De interactie tussen hen en het museum verdiept zichtbaar de kennis omtrent de collectie: via collectie online en via publicaties die zowel in de winkel als online worden aangeboden. Inmiddels ontstaat er een reeks van boekjes gewijd aan collectieonderdelen. Elke schouwtafel is uniek. De deelnemers beslissen zelf hoe de bijeenkomsten worden ingedeeld. Gemene deler is de liefde voor objecten én dat je samen meer ziet en weet. Als directeur van het Amsterdam Museum en als voorzitter van het Genootschap Amsterdam Museum willen wij alle deelnemers van de schouwtafels en de betrokken medewerkers van het museum bedanken voor hun grote inzet en enthousiaste bijdragen. Op naar de volgende vijf jaar! Paul Spies Paul Spies, directeurMuseum directeur Amsterdam Amsterdam Museum
Rutger Schimmelpennick voorzitter Genootschap Amsterdam Museum
Hollanders van de Gouden Eeuw
Amsterdamse groepsportretten in de Hermitage Amsterdam De stad Amsterdam is eigenaar van een grote collectie geschilderde groepsportretten: schuttersstukken, regentenstukken en gildestukken. Het zijn alles bij elkaar zo’n 140 schilderijen, waarvan de oudste uit het begin van de 16de eeuw dateert en de jongste uit het einde van de 18de eeuw. Vele mannen en soms ook vrouwen zijn samen geportretteerd tijdens maaltijden, vergaderingen, opmarsen of gewoon in rijen naast elkaar. Deze groepsportretten zijn geschilderd voor de wanden van de gebouwen waarin sociale instellingen, schutterijen of gilden waren gevestigd. Zo zijn de schuttersstukken geschilderd voor de drie doelengebouwen van de schutterijen: de Handboog- en Voetboogdoelen op het Singel en de Kloveniersdoelen in de Nieuwe Doelenstraat. Toen deze doelengebouwen in het midden van de 17de eeuw hun functie hadden verloren, werden de schilderijen overgebracht naar het Stadhuis op de Dam en later naar het Prinsenhof. Enkele schilderijen, waaronder de Nachtwacht, verhuisden in 1885 naar het nieuwe Rijksmuseum waar ze als langdurig bruikleen van de Stad Amsterdam zijn gebleven. Een ander deel hing vanaf 1975 in de speciaal hiervoor ingerichte Schuttersgalerij van het Amsterdam Museum. Het merendeel van deze groepsportretten kwam echter in het depot terecht en was voor het publiek niet te zien. Vanaf november 2014 zijn in de Hermitage Amsterdam dertig van deze vaak reusachtige groepsportretten uit de 17de eeuw uit de collecties van het Amsterdam Museum en het Rijksmuseum tentoongesteld. Ze tonen ons regenten, schutters en kooplieden van allerlei rangen, standen en religies, gebroederlijk naast elkaar. Samen illustreren zij het verhaal van het voor Nederland zo typerende collectieve burgerschap. Zij houden ons als het ware een spiegel voor. Want de onderlinge verhoudingen van toen liggen aan de basis van de hedendaagse normen en omgangsvormen. Deze door het Amsterdam Museum samengestelde tentoonstelling zal de komende jaren in de Hermitage te zien zijn. Op twee schuttersstukken in de tentoonstelling wordt in dit boekje ingezoomd: een schuttersmaaltijd van Nicolaes Pickenoy (1632) en het groepsportret dat Govert Flinck naar aanleiding van de Vrede van Munster (1648) schilderde.
Grote zaal Hollanders van de Gouden Eeuw, Hermitage Amsterdam Foto's Evert Elzinga -5-
Maaltijd van schutters van Wijk IX onder kapitein Jacob Backer en luitenant Jacob Rogh, 1632 Nicolaes Eliasz Pickenoy (1588-1650/’56) Doek, 198 x 531 cm Oud stadsbezit; inv.nr. SA 7313
Afgebeeld zijn de schutters van Wijk IX, de wijk ten noorden van de Nieuwmarkt. Nicolaes Pickenoy schilderde deze schuttersmaaltijd naar aanleiding van het afscheid van kapitein Jacob Backer (1572-1643), die links aan het hoofd van de tafel zit. Hij was tot burgemeester gekozen en moest daarom de schutterij verlaten. Achter de tafel en links van de kapitein zit de luitenant van het vendel, Jacob Rogh (1586-1670). De vaandrig, die prominent voor de tafel staat, is Roelof Bicker (1611-1656). Hij is zojuist binnengekomen en de lege stoel is wellicht voor hem bestemd. De vijfde man van rechts met een gevuld glas in zijn hand is Marten Reynersz Rey (ca. 1595-1637), de kastelein van de Voetboogdoelen. De identiteit van de andere schutters is onbekend gebleven.
De schuttersmaaltijd als onderwerp van het groepsportret beleefde in Amsterdam aan het begin van de 17de eeuw een bescheiden bloeiperiode. Dat Pickenoy en zijn opdrachtgevers de voorkeur gaven aan de maaltijd als kapstok voor het portret, had hoogstwaarschijnlijk te maken met de ontwikkelingen op gebied van het genre in de buurstad Haarlem. Frans Hals (ca. 1583-1666) had daar tot driemaal toe groepen schutters uiterst overtuigend aan tafel weergegeven. Daarbij kwam dat Pickenoy zich inmiddels in zijn regentenstukken ruimschoots had bewezen als portrettist van groepen rond een tafel. De schilder heeft de compositie naar Haarlems voorbeeld verlevendigd door een grote variëteit van blikrichtingen. Voor zover de heren de aanwezigheid van de toeschouwer nog niet hebben opgemerkt zijn ze verwikkeld in onderlinge gesprekken of kleine handelingen. Deze opdracht volgde op een renovatie van de Voetboogdoelen op het Singel, waarbij ruimte ontstond voor nieuwe schuttersstukken.
-7-
Schutters van Wijk I onder kapitein Joan Huydecoper en luitenant Frans van Waveren, 1648-'50 Govert Flinck (1615-1660) Doek, 265 x 513 cm Oud stadsbezit; inv.nr. SA 7318
Saluutschoten worden gelost en vreugdevuren zijn ontstoken om de kort tevoren gesloten Vrede van Munster te vieren, het einde van de 80-jarige oorlog. Links is kapitein Joan Huydecoper van Maarseveen met enkele schutters naar buiten gekomen. Hij treft daar luitenant Frans van Waveren, die zijn manschappen presenteert.
Dit schuttersstuk is waarschijnlijk gemaakt op initiatief van Joan Huydecoper (1599-1661). Zijn huis aan het Singel is op de achtergrond afgebeeld. Huydecoper was een zeer welgestelde Amsterdammer van de regentenklasse, die zes maal burgemeester is geweest. Frans van Waveren (1619-1659) was juist in 1648 luitenant geworden en werd twee jaar later tot kapitein bevorderd. Govert Flinck kreeg meerdere opdrachten van Huydecoper. Rechtsboven zijn mecenas voegde de schilder zijn eigen portret toe. Op het geschilderde papier middenonder was ooit een lofdicht op Huydecoper te lezen. -9-
Hollanders van de Gouden Eeuw en hun zilver Barend van Benthem, tafelheer zilverschouw Annemarie den Dekker, conservator
Zo op het eerste gezicht zijn niet veel zilveren voorwerpen te ontdekken op de portretten van de Hollanders van de Gouden Eeuw. Dat is zeker het geval als het gaat om regenten en regentessen van Amsterdamse instellingen als het Spinhuis, het Leprozenhuis en het Huiszittenhuis. Deze zorgbestuurders doen hun best te laten zien dat ze boven hun protegés verheven zijn en combineren dit dedain met schraapzucht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat op deze voorstellingen geen stukje zilver voorkomt, want er werd heel zuinig met geld omgegaan. Het enige voorwerp dat op bijna al die groepsportretten op tafel staat is een tinnen inktstelletje met een pen. Het lijkt meer de moeite waard voorwerpen van zilver te zoeken op de groepsportretten van de schutters van de stad, want die hielden in de 17de eeuw van eten en drinken. Maar ook bij deze lieden worden wij in eerste instantie teleurgesteld. Aan tafelgerei zien we slechts hier en daar een lepel en de geportretteerden houden messen in hun handen waarmee gebraden hoenders te lijf worden gegaan of waarmee stukken vlees worden gesneden die daarna met de hand worden doorgegeven. Sporadisch is een zilveren steel van een opscheplepel of -vork te zien die in een (pauwen)pastei staat. De zilveren tafelcouverts en -messen om mee te eten die wij verzamelaars nu koesteren bestonden simpelweg nog niet. Men at nog veel uit de hand. Op de eettafel links in het schilderij van Johannes Spilberg (1619-1690) (afbeelding boven) staat naast een tinnen bord een zoutvat dat wel eens van zilver geweest zou kunnen zijn. Het toont veel gelijkenis met het zoutvat dat Anthonie Grill (ca. 1607-1675) in diezelfde tijd, 1646, in Amsterdam maakte en thans ook tot de collectie van het Amsterdam Museum behoort. Een zoutvat en de plaatsing ervan op de eettafels van middeleeuwse machthebbers had vooral een symbolische waarde en dat was men in de 17de eeuw waarschijnlijk nog niet vergeten.
Maaltijd van schutters van Wijk I met kolonel Jan van de Poll en kapitein Gijsbert van de Poll, 1650-'53 (met detail linksonder) Johannes Spilberg (1619-1690) Doek, 297,5 x 589 cm Oud stadsbezit; inv.nr. SA 7406 Zoutvat, 1646 Toegeschreven aan Anthonie Grill (ca. 1607-1675) Zilver, hoogte 18,9 cm, gewicht 586 gr. Aankoop 1976; inv.nr. KA 16091 - 11 -
Bekerschroeven De 17de eeuw wordt ook wel de gouden eeuw van het tin genoemd en dat is te zien op de voorstellingen die de schilders Nicolaes Pickenoy, Johannes Spilberg en Bartholomeus van der Helst in de jaren dertig en vijftig maakten. Schotels en borden, wijnkannen met een lange tuit, waaruit soms mooi op afstand de roemer wordt volgegoten. Waarschijnlijk was de doelenwaard daar zeer bedreven in. Hier en daar is een bijzonder voorwerp van (verguld) zilver te onderscheiden dat wij niet meer kennen. Het is de zogenaamde bekerschroef, een handvat van zilver met een lengte van circa 25 cm waarin met een draaimechanisme de platte voet van de glazen roemer kon worden geklemd. Het staat bijvoorbeeld op tafel bij de schutters van Wijk IX die Pickenoy uit 1632 schilderde (afbeelding linksboven) en zelfs tweemaal op de voorstelling van Spilberg uit 1650 van de schutters met kolonel Jan van de Poll (afbeelding rechtsboven). Kapitein Gijsbert van de Poll, die helemaal rechts aan tafel zit, heeft hem in de hand en bij de tafel links drinkt een staande man uit een glas in zo’n schroef. Slechts enkele schutters maken er gebruik van en deze lijken een vooraanstaande functie in het gezelschap te vervullen. Bekerschroeven werden in de 17de eeuw relatief veel gemaakt, maar er zijn weinig exemplaren meer bekend die de smeltkroezen hebben overleefd toen ze in de 18de eeuw uit de mode raakten. Het Amsterdam Museum bewaart vijf identieke exemplaren die 1609 in opdracht van het bestuur van de Stad Amsterdam werden gemaakt door de plaatselijke zilversmid Leendert Claesz (ca. 1581-na 1529). Ze hebben nog de gestapelde opbouw die in de eeuwen daarvoor zo kenmerkend is. Het versierende drijfwerk vertelt het verhaal van de ontwikkeling die de economische welvaart die de stad al aan het begin van de zeventiende eeuw had doorgemaakt. Ja, daar mocht op gedronken worden.
Details uit de Schuttersmaaltijd van Pickenoy (linksboven) en die van Spilberg (rechtsboven) Bekerschroeven van de stad Amsterdam, 1609 Toegeschreven aan Leendert Claesz (ca. 1581-na 1529) Verguld zilver, hoogte ca. 24,5 cm Oud stadbezit; inv.nr. KA 13969 t/m KA 13973 - 13 -
Schutterszilver Bartholomeus van der Helst (ca. 1613-1670) schilderde in 1648 de schutters van het St. Joris- of Voetbooggilde ter gelegenheid van hun viering van de Vrede van Munster. Het schilderij dat tot de vaste opstelling van het Rijksmuseum behoort, laat zilveren bekerschroeven en de drinkhoorn van dit gezelschap zien. Dit soort schuttersstukken met fuivende en brassende lieden werden in de 19de eeuw nogal laatdunkend bekeken. Zo schreef de letterkundige Conrad Busken Huet erover: ‘Ieder oogenblik verwacht men dat zij hunne broeken op een kier zullen zetten’. Maar er is ook een meer ingetogen groepsportret van Van der Helst in het Amsterdam Museum dat hij in 1653 maakte van de bezadigde overlieden van de Handboogdoelen. Een van hen houdt een prachtig versierde beker vast die wat stijl betreft lijkt op de bewaard gebleven bekerschroeven. Een van de overlieden toont de schuttersketen, een ander draagt de prachtige staf bekroond met een vogel en op de achtergrond is een vrouw dienstbaar met de drinkhoorn van de handboogschutters. Al deze personen staan voor wat wij nu een prijzenkast noemen met bekers, bokalen en andere voorwerpen. Het meest bijzondere van dit schilderij is wel dat zowel de afgebeelde keten, de staf en de drinkhoorn bewaard zijn gebleven in de collectie van het Amsterdam Museum. Eigenlijk is dit schilderij een ware zilverschouw. Het lijkt alsof alle betrokkenen iets over het zilveren voorwerp dat zij vasthouden willen zeggen. Schutters genoten van de veelal oude zilveren voorwerpen waarmee de tradities van hun gezelschappen in ere werden gehouden.
De overlieden van de Handboogdoelen, 1653 Bartholomeus van der Helst (ca. 1613-1670) Doek, 183 x 268 cm Oud stadsbezit; inv.nr. SA 7329 Drinkhoorn van St. Sebastiaans- of Handboogschuttersgilde, 1566 Onbekende meester Gedeeltelijk verguld zilver, buffelhoorn, hoogte 45,8 cm Oud stadbezit; inv.nr. KA 13966 - 15 -
De favoriet van Barend van Benthem Tafelheer zilverschouw
De afgelopen vier jaar hebben een groot aantal zilveren voorwerpen op tafel gestaan bij de zilverschouwen. Als uw tafelheer nu gevraagd wordt te kiezen, is een fraaie theepotje in de collectie van het Amsterdam Museum zijn favoriet. Dat is vooral omdat het potje heel mooi is. Het werd in 1982 aangekocht door het museum op voorstel van de toenmalige conservator Frits van Erpers Royaards, die een hele goede neus had voor kwaliteit. Na wat zoeken vertelt het oude potje ons nu ook waarom het oorspronkelijk werd aangeschaft en waarom het logisch is dat het bijna 300 jaar zo fraai en compleet bewaard is gebleven. Over dit soort dingen die de achtergrond en de geschiedenis van de voorwerpen betreffen en die vooral ook gaan over de mensen die er bij betrokken waren, hebben we tijdens de zilverschouwen vaak gesproken. We constateerden dat ze de voorwerpen in onze verzamelingen zo veel boeiender maken. Het theepotje en de daarbij behorende pattipan (onderschotel) werden in 1724 vervaardigd door Lambert de Wilt (1688-1774). Voordat deze Amsterdamse zilversmid meester werd was hij als knecht verbonden aan het gilde. Er is overigens niet veel ander werk van hem bekend. Het potje draagt een gegraveerd alliantiewapen dat er op duidt dat het een geschenk is geweest bij een huwelijk of huwelijksjubileum. De kroon die boven het wapen staat wordt in de Nederlandse heraldiek wel een ‘boerenkroon’ genoemd, omdat vrijwel iedereen die toen iets voorstelde, of wilde voorstellen, er wel een boven zijn wapenschild zette. Het betreft hier Carel van Naerssen (1688-1762) en Johanna Catharina van der Heijden (1706-1770) die in 1724 huwden. Carel van Naerssen vertrok in 1709 op 21-jarige leeftijd als handelsassistent bij de West-Indische Compagnie naar Guinee. In 1723 was hij opperkoopman en had hij waarschijnlijk voldoende geld bij elkaar geschraapt, want hij repatrieerde en trouwde een jaar later de achttienjarige Johanna Catharina. Carel was daarna onder meer rentmeester van de domeinen van de Oranjes nabij Breda. Gezien de staat van de voorwerpen zijn ze duidelijk door zijn nazaten gekoesterd. De familie Van Naerssen die in 1900 opgenomen werd in de Nederlandse adel, stierf in 1948 in mannelijke lijn uit. Pas toen ook de vrouwelijke nazaten omstreeks 1982 overleden waren, kwam het theepotje in andere handen en werd het aangekocht door het museum. Theepot op pattipan, 1724 Lambert de Wilt (1688-1774) Zilver, palissanderhout, 11,6 x 18,9 cm; diam. voet 7,4 cm Aankoop 1982; inv.nr. KA 17890.1/2 - 17 -
Pracht en ongemak: kleding van de schutters
Jacoba de Jonge, tafeldame kostuumschouw Annemarie den Dekker en Leonie Sterenborg, conservatoren De mannen op de grote schuttersstukken kijken zelfverzekerd en machtig op de bezoekers neer. Zij hebben zich in vol ornaat laten afbeelden. In de 17de eeuw kleedden mannen uit de elite zich in dezelfde luxe stoffen en versierden zich even rijk met kanten en linten als vrouwen. Aan kostbare kleding herkende men een man van stand. Dit gold ook voor de schutters. De kleding gaf niet alleen hun sociale status als welgestelde burgers in de Amsterdamse samenleving weer, maar ook hun rang binnen de groep. Voor militairen waren kleurige kleren gebruikelijk, maar voorname burgers dienden op officiële momenten juist ingetogen over te komen. Dat deden zij door zich in het zwart te kleden, waarmee zij tevens hun rijkdom toonden, want zwarte stoffen behoorden tot de kostbaarste door het ingewikkelde en dure verfproces. Zo uniform als regenten zich op hun groepsportretten laten zien, zo gevarieerd is de kleding van schutters, zowel in kleur als in meer of minder modieuze elementen. Het is zelfs de vraag of alle kleding waarheidsgetrouw is afgebeeld. Mogelijk zijn sommige pakken wat mooier versierd en andere getooid met fantasie-elementen. Over het algemeen is duidelijk dat de vaandrig met vaandel -jong en ongetrouwd, want stél dat er slachtoffers vallen dan zal hij als kwetsbare vooroploper geen gezin achterlaten– de modernste en mooiste kleding draagt. De oudsten zijn te herkennen aan hun ouderwetse kleding. Het gold niet als eerbiedwaardig om op hogere leeftijd met de mode mee te doen. Alle schutters, jong en oud, zitten of staan er ontspannen bij; de pakken zien er niet ongemakkelijk uit, maar niets is minder waar. Stoffen waren vaak zwaar en stijf. Er werden veel lagen over elkaar gedragen en die waren niet makkelijk aan of uit te trekken, omdat er veel – vaak decoratieve - constructies nodig waren om de kleding op zijn plaats te houden. We kunnen zelfs zeggen hoe stijver en ongemakkelijker, hoe hoger de sociale status! De schutterijen dienden de burgerij in geval van nood te beschermen, maar de geportretteerden zien er over het algemeen niet uit of ze klaar zijn voor de strijd. Toch verwijzen enkele kledingstukken naar een gevechtstenue, zoals de kolder. Dat is het gele, meestal mouwloze, heuplange jak dat veel mannen op de verschillende schuttersportretten dragen over het wambuis. Het diende ter bescherming en vervanging van het kuras, dat bewegingen teveel belemmerde. Het werd gemaakt van elandhuid, dat een stevige, heel dikke, grote lap leer opleverde, waarvan werd aangenomen, dat het ondoordringbaar was voor de kogels uit de nieuwe handvuurwapens. De zadelmaker naaide de leren delen tegen elkaar om dikke naden te voorkomen en de kolder zo draagbaar mogelijk te maken. Toch bleef het een zwaar en stug kledingstuk. Naast afgebeelde wapens en (sier)harnassen verwijst de kolder nadrukkelijk naar de oorspronkelijke functie van de schutterij. - 19 -
Kragen Het meest opvallende onderdeel van de kostuums is de door iedereen gedragen witte kraag. Ze komen in alle mogelijke vormen voor bij de mannen op de schuttersstukken. In de vroege 17de eeuw groeide het kleine witte hemdrandje uit tot de enorme kraag, die zowel qua omvang als patroon leek op een molensteen: de molensteen- of lubbenkraag. Die werd gemaakt van stijf gesteven en geplooid linnen. Het was niet eenvoudig om het hoofd door de stijve ronde halsopening te krijgen. De kraag werd voor gesloten met bandjes, die gestrikt en weggestopt moesten worden. Oudere schutters bleven de molensteenkraag trouw toen de jongeren al overgingen op een variëteit aan andere vormen; steeds vaker afgezet met zeer kostbare kanten. De strikbandjes kwamen bij de platte kragen in het zicht en dat vroeg om versiering met kwastjes, die steeds kunstiger geknoopt werden: de ‘akertjes’. Een schone, witte kraag was een absoluut en kostbaar vereiste voor de modieuze man. Broeken Een mannen pak bestond uit broek, (wam)buis, roxkje en mantel. De mantel was een wijde cape, waarvan het draperen in de 17de eeuw tot een ware kunst werd verheven. Het roxkje, een kort recht jasje, werd soms over het wambuis gedragen. Het wambuis was getailleerd, kort en met mouwen. Broeken waren er in soorten en maten: lang voor zeelieden en boeren, tot de knie voor ieder ander. De lengte en het wel of niet dichtbinden onder de knie hingen af van het heersende modebeeld. Ze waren wijd, want het zeer lange wijde hemd moest erin gestopt. Broeken bleven niet vanzelf in de taille hangen. Een hele reeks veters werd rondom door gaatjes in het wambuis getrokken en aan de buitenkant gestrikt. De veters werden vervangen door linten, steeds breder en mooier, maar ook onhandiger. Ze werden tenslotte alleen nog als versiering aangebracht op de taille, terwijl de broek rondom werd opgehangen met haken in oogjes aan de binnenkant van het wambuis. Het was niet alleen een hele toer om alle kleine knoopjes van het wambuis dicht te maken en vervolgens de broek eraan te hangen, maar zeker ook om alles weer uit te trekken! Wel hadden broeken een gulp met een rij fraaie knoopjes. Onderbroeken droeg men niet altijd; dan nam het lange hemd deze functie over. Beenbedekking Niet alle schutters zijn ten voeten uit geportretteerd, vermoedelijk tot hun spijt, want pronken met kousen en schoenen was een noodzaak voor de modieuze man en ook alweer een kostbare aangelegenheid.
- 21 -
Kousen van fijn gebreide zijde in allerlei kleuren waren het meest geliefd, maar duur. De Amsterdamse 'kousenpronk' nam in het begin van de 17de eeuw zulke vormen aan dat predikanten er in hun preken tegen tekeer gingen. De dichter Joost van den Vondel (1587-1679) is meer bekend door zijn geschriften, dan door zijn zijdewinkel aan de Warmoesstraat, waar hij ook zijden kousen verkocht. Om de zijde te beschermen werden er linnen of wollen kousen onder gedragen. De zijde moest ook beschermd worden tegen het leer van de laarzen en dus ging er in de laars nog een kous overheen, zodat alleen bij het neerlaten van de laarzenschachten tijdens het lopen of zitten de zijde op de knie te zien was. De materialen waren nauwelijks rekbaar dus alle kousen zakten af. Ze werden omhoog gehouden door ze vast te binden aan de broekspijpen. Toen de pijpen wijder werden moesten ze met kousenbanden opgehouden worden. Eenmaal in het zicht was dat een mooi object voor pronk en sier. Maar prettig zat het zeker niet, want ze moesten vrij strak onder, soms net boven, de knie gebonden worden, wat ook het buigen van het been bemoeilijkte. Tegen het midden van de 17de eeuw maakte men van de nood een deugd door de kousen juist in ‘afzak-rimpels’ te dragen, maar dat vereiste wel weer een grovere onderkous om de rimpels op hun plaats te houden. Laarzen, oorspronkelijk alleen door ruiters gedragen, kwamen in de eerste helft van de 17de eeuw meer algemeen in gebruik. Schutters zaten niet te paard, maar hun status vereiste mee te doen met de mode. We zien dan ook velen van hen met laarzen, inclusief de daarbij behorende sporen. Op het portret van het vendel van kapitein Boom, zien we hoe de kap van de laars werd vastgebonden aan de broek om bij het rijden over de knie te blijven. De onderkousen werden vaak afgezet met kant, dat net boven de laars uitkwam, maar goed zichtbaar was bij de neergebogen schacht. Tegen het midden van de eeuw waren de schachten zo wijd, dat ook de bovenrand van de kousen steeds wijder en fraaier werd en vaak werd vervangen door een apart kanten bovenstuk, de ‘canon’, dat los in de schacht gelegd kon worden, maar natuurlijk met bandjes omgebonden. Lopen met de wijde leren schachten, gevuld met kant, moest wijdbeens! Het werd iets makkelijker en zelfs een modegril, als men de laarzen verving door gewone schoenen, zoals te zien bij één van de schutters op het portret van Flinck. De geportretteerden komen op de toeschouwer niet onnatuurlijk over en men staat meestal niet stil bij hun kleding. Bovendien is er vrijwel niets van bewaard gebleven. Toch is de kleding bij nadere beschouwing een van de aspecten die de schutters tot leven wekt en laat zien dat achter de pracht en praal van de kostuums veel ongemakken schuil gingen. Schutters van het vendel van kapitein Abraham Boom, 1623 (detail) Nicolaes Lastman (1586-1625) en Adriaen van Nieulandt (1587-1658) Doek, 245 x 547 cm Oud stadsbezit; inv.nr. SA 7361 - 23 -
De favoriet van Jacoba de Jonge Tafeldame kostuumschouw
Kostuum is een breed onderwerp, niet alleen in tijd, maar ook in voorwerpen. In tijd gaan wij niet verder terug dan de 18de eeuw, omdat oudere stukken nauwelijks aanwezig zijn in musea en nog minder in particulier bezit. Een afgedankt kledingstuk overleeft gewoonlijk slechts vervormd, gekreukeld en vaak vermaakt. Bovendien is een kledingstuk alleen niet genoeg om een beeld te krijgen van de uitstraling, die werkelijk gedragen kleding had op de omgeving. Er moet altijd wat bij, op of onder. Daarom horen bij het veld Kostuum ook deelgebieden, van modeprenten tot kant en van ondergoed tot waaiers. De kennis van de deelnemers weerspiegelt al die aspecten. Het samen kijken naar voorwerpen brengt veel van deze kennis samen. Het bekijken van kledingstukken van buiten én van binnen maakt het mogelijk om een beeld te vormen, niet alleen van de geschiedenis en het gebruik van het kledingstuk, maar ook van de mens erin, zijn houding en zijn beweging. Boeiend en instructief is ook het beleven van de zorg en de tijd die aan kleding werd besteed. Kostuum brengt mensen uit het verleden bijna tastbaar dichtbij. Mijn favoriet is deze japon uit circa 1795, die bestaat uit een overjapon en een rok van handbeschilderde Indiase sits. Het model van de japon is zeer modieus, maar de bloempatronen op de stof zijn voor die periode ouderwets en doen vermoeden dat de japon is vermaakt. Nadere beschouwing van de binnenkant van de japon brengt zorgvuldig verstopte en weggenaaide ornamenten op de stof aan het licht in de vorm van bloemslingers. Daaruit is af te leiden, dat het oorspronkelijke model een ‘robe à la Française’ was uit ca 1775. Maar veel interessanter is dat plaats en vorm van de ornamenten tonen, dat de stof op bestelling in het patroon van de japon is beschilderd. Er is nog geen ander voorbeeld van een dergelijke bestelling gevonden. Dit was een uiterst zeldzame, kostbare japon, zoals alleen rijke Amsterdamse kooplieden zich konden veroorloven. Tevens is het een goede illustratie van de zorgvuldigheid en zuinigheid, waarmee ook de allerrijksten hun kleding behandelden. Textiel behoorde tot de kostbare bezittingen.
Japon, ca. 1795 Onbekende vervaardiger Katoen, lengte 155 cm Onbekende verwerving; inv.nr. KA 1056 - 25 -
Schutters aan tafel, 1632
Jan Daan van Dam, tafelheer porseleinschouw Thijs Boers en Annemarie den Dekker, conservatoren Een kamer vol mannen. Een lange tafel vult de ruimte. De mannen zitten of staan er omheen. Net als voor een groepsfoto nu werd er een setting bedacht waarbij we elk lid van het gezelschap min of meer aankijken. De enkeling die aan de 'verkeerde kant' van de tafel en met zijn rug naar de toeschouwer zat, heeft zijn tors en hoofd zo gedraaid dat we toch zijn gezicht zien. Begint men aan de maaltijd, is men halverwege of bijna klaar? Aan de ordening van de spijzen, aan de vordering van de consumptie en aan de wanorde op de tafel kan men wel wat afzien. Als men goed kijkt, dan is het gebraad nog nauwelijks aangesneden, is er nog geen broodje verorberd en heeft het overgrote deel van de gasten misschien alleen nog maar wat gedronken. De man rechts van het vaandel, hij kijkt al wat lodderig uit zijn ogen, geeft duidelijk te kennen dat zijn glas al weer leeg is en dat het als de donder moet worden gevuld. Helemaal links vult één van de jongste mannen uit het gezelschap, maar mogelijk ook het hulpje van de waard, met een tinnen kan met een diep ingestoken tuit een glas. In het jargon dat antiquairs en verzamelaars sinds een eeuw gebruiken, wordt dit type tinnen kannen een Jan Steen-kan genoemd. Het zou voor 16de-eeuwse ogen maar een karig maal hebben geleken. En dat voor een bijzondere gebeurtenis die met een feestmaaltijd werd gevierd: het terugtreden als kapitein van Jacob Backer, die tot burgemeester was benoemd. Als je je de festijnen uit de voorgaande eeuw voor de geest haalt, zo suggestief door Breughel en zijn nazaten verbeeldt, dan ontbreken hier de varkens aan het spit, de pasteien versierd met gevogelte en al die andere lekkernijen. Maar ook met de ogen van de 18de-eeuwer bekeken, ontbreekt er op de tafel veel, dat hij of zij in hun tijd inmiddels de gewoonste zaak van de wereld vond. Vorken en lepels bij elk bord, terrines voor de min of meer vloeibare spijzen en soepen, sauskommen en dienbestek en dit al van zilver of van porselein en zilver. Voor de wat zachtere gerechten, die men niet op een schotel kon opdienen, gebruikte de 17de-eeuwer een pastei van korstdeeg. Als houder van dergelijke gerechten was dit de directe voorganger van de terrine. Deze zouden in verschillende vormen en maten pas in het begin van de 18de eeuw op de tafel van de elite verschijnen en daarna heel snel ingeburgerd raken. Wat ook geheel ontbreekt is verlichting, geen luchters aan het plafond, maar ook geen kandelaars op tafel. Was het zomerdag en had men ook binnen geen kaarslicht nodig?
- 27 -
De tafel is met een lang tafellaken van linnen damast gedekt. De plooien van het mangelen, vouwen en persen heeft de schilder mooi weergegeven. De breedte zal tussen de 185 en de 205 centimeter hebben gelegen. Het doek zal zo'n 80 centimeter breder zijn geweest dan de tafel, het hangt aan de zichtzijde maar zo'n 40 centimeter af en niet tot aan de grond. Twee gasten houden een opengeslagen servet in hun hand. De vaandeldrager moet nog plaatsnemen, zijn stoel met kussen staat klaar. Zijn servet ligt, nog keurig opgevouwen, over het ronde tarwebroodje dat voor binnenkomst van de gasten al op elk bord was gelegd. Zelfs in de geschilderde versie kan men zien dat het servet de Nederlandse maat heeft uit die tijd, circa 70 centimeter breed en omstreeks een meter lang. In de lengte in vieren gevouwen verkleinde men de lange strook tot een pakje van circa 25 centimeter breed. Zo te zien, is er gedekt met tinnen borden. Ook de schotels waarop de spijzen zijn opgediend, lijken allemaal van tin te zijn. Loodglazuuraardewerk zal men te grof hebben gevonden, Hollants Porceleyn, ontwikkeld in de jaren twintig in Delft, was in 1632 nog niet zo ingeburgerd, dat het al overal in Nederland op de tafel van de welgestelde burgerij stond. Chinees porselein zal men in zo'n mannengezelschap mogelijk te breekbaar hebben gevonden. Om zulk uitheems en kostbaar tafelgoed te verbruiken, daar was dit materiaal gewoonweg te kostbaar voor. Maar we zien ook geen houten teljoren meer. Zulke eenvoudige borden waren in 1632 geen optie meer als zo'n gewichtig Amsterdams gezelschap dineerde. Op de grote schotels ligt gebraden gevogelte, op de kleinere pruimen en mogelijk ook nog kleinere kwetsen, op de borden een tarwebroodje. In het midden van de tafel is een pastei opgediend waarvan de vulling zo stevig is dat deze met een mes in delen kan worden gesneden. Wat betreft de consistentie van die vulling zullen we in de richting van een goed gevulde quiche moeten denken. Al met al was het nuttigen van de maaltijd in de eerste helft van de 17de eeuw, in onze ogen, een primitieve aangelegenheid. Ook voor de elite en ook als die in gezelschap heel feestelijk voor een bijzondere gebeurtenis bij elkaar kwam. Er werd vermoedelijk gewoonweg met de handen gegeten.
- 29 -
Het mes diende als hulpmiddel om te snijden en een stuk vlees aan te prikken en naar de mond te brengen. Iedere gast had een tinnen bord, er was voor ieder één mes en dat was het. Vorken bestonden er eigenlijk niet, althans niet in de vorm en de zin zoals wij ze nu gebruiken: om te eten met vork en mes. Maar op deze tafel zien we ook geen lepels. Dat betekent dat er bij deze maaltijd geen lepelkost was voorzien, de pastei-inhoud was stevig genoeg. Vlees sneed je met een mes - en je handen - en prikte je vervolgens met datzelfde mes van de schotel en bracht je gespiest aan de punt naar je mond. Om de pasteivulling te eten, hoe stevig deze ook was, zal nog moeizamer zijn geweest. Je moet je er maar het niveau van een kindermaaltijd bij voorstellen. Brood, gescheurd of gesneden, zal bij het nuttigen van vlees, maar in het bijzonder bij het eten van zachtere spijzen als hulpmiddel zijn gebruikt. Ook het schoonvegen van mes en handen kon met een stuk brood gebeuren. Voor de elite was een servet dan ook broodnodig, niet om je mond voor een dronk netjes af te vegen, maar om je handen enigszins schoon te houden. En dat allemaal toen het schoonmaken, het wassen van bovenkleren nog zo'n groot probleem vormde. Gemorste druppels vet waren nauwelijks en alleen met grote moeite te verwijderen. Met behulp van een servet moest je er dus voor zorgen niet te veel op je 'goeie goed' te morsen. Hoe men dat voor elkaar kreeg terwijl je met je handen at, zonder vork en in dit gezelschap dus ook nog zonder lepel, is een vraag die maar niet zo is te beantwoorden. Werd er bier of wijn gedronken? Bij roemers denkt men nu al gauw aan wijn, in het bijzonder de witte variant uit het stroomgebied van Rijn en Moezel. Bier dronk men veeleer uit pullen, van tin of steengoed. De roemers in de hand, één te pronk gezet in een zogenoemde bekerschroef zijn zo groot dat het gezelschap al na enkele glazen beneveld zal zijn geweest. De jongeman helemaal links helpt de glazen te vullen, maar de gasten kunnen zichzelf ook bedienen. In het midden van de tafel hanteert één een tinnen kan. Maakt hij aanstalten om de staande man naast hem bij te schenken? De kleding van de heren is luxueus, het opgediende eten lijkt wat karig, of was het maar één gang van een veel copieuzer diner? Als de enige echte luxe moet men de bekerschroef van zilver beschouwen. Voorzien van een gevulde roemer werd dit bijzondere voorwerp gebruikt om elkaar toe te drinken. Voor een feestelijk gedekte tafel met alles erop en eraan hadden we minstens 50 jaar verder in de eeuw moeten zijn, maar eigenlijk is dat pas een 18de-eeuws fenomeen.
- 31 -
De favoriet van Jan Daan van Dam Tafelheer porseleinschouw
Mijn favoriete object in de collectie van het Amsterdam Museum, Hollands porselein-wise, is de kandeelset van in Loosdrecht gemaakt porselein. Het is Loosdrechts porselein uit de allereerste jaren, laten we maar zeggen 1776-'77. Het geheel is fraai vormgegeven met een kan die een internationale vormgeving heeft (Duits/Frans), maar met 12 koppen die vermoedelijk in alle opzichten heel Hollands zijn en speciaal voor dit doel zullen zijn ontworpen. Ook de beschildering is voor die periode in Loosdrecht eerste klas en er is heel wat aan af te zien. De set als een kan met twaalf kleine bekers (koppen) op een voet is na bijna 250 jaar nog net zo compleet als ze was toen het geheel werd afgeleverd. Het deksel, gemonteerd met een stukje koord, is er bij het gebruik zelfs nooit afgevallen, een wonder. Maar dit wonder is wel te verklaren want het gebruik om kandeel te schenken, was beperkt tot de periode van de kraam(visite), iets dat in een gezin hooguit eenmaal per jaar voorkomt, en in de meeste gezinnen na enige tijd stopt. Met andere woorden: een bijzonder voorwerp uit het huishouden dat zelden werd gebruikt en alleen bij één bijzondere gelegenheid uit de kast werd gehaald. Mogelijk was het gebruik toen (omstreeks 1780) al wat ouderwets en zal het al snel aan het einde van de 18de eeuw vergeten zijn, of is er na een eerste kraam geen tweede kind gekomen. En toen, toen heeft de set vermoedelijk een kleine eeuw in een kast gestaan, ongebruikt bij een familie die er herinneringen aan had, totdat men Hollands porselein als antiek ging verzamelen. De firma D. Katz uit Dieren die de set in 1952 tijdens de tentoonstelling Het Nederlandse Porselein in Museum Willet-Holthuysen in bezit had, heeft het vermoedelijk in de Achterhoek in een adelijke boedel 'gevonden'.
Kandeelset, ca. 1776-'77 Loosdrecht Aankoop 1960; inv.nrs KA 8037 t/m KA 8049 - 33 -
Met penningen gedenken
Rutger Schimmelpenninck, tafelheer numismatische schouw Judith van Gent, conservator Op de schuttersstukken zijn geen munten of penningen afgebeeld. Wel zijn in de collectie van het Amsterdam Museum penningen aanwezig die aan de schutterij of aan de Vrede van Munster zijn gerelateerd. In februari 2015 stonden deze penningen bij de numismatische schouw centraal. Schouwdeelnemers Martin Bloemendal en Chris de Bruyn lieten hun licht over deze penningen schijnen. Aanslag op Amsterdam, 1650 Op 30 juli 1650 viel stadhouder Willem II Amsterdam aan om de stad zijn wil op te leggen. De stad was echter gewaarschuwd en verdedigde zich, zodat de aanval mislukte. Dit was voor de Amsterdamse regenten aanleiding om het aantal vendels van de burgerwacht uit te breiden met 34 naar 54 vendels. Als aandenken aan deze gebeurtenis werden verschillende gedenkpenningen gegraveerd die aan de schutters werden uitgedeeld. Het omschrift op de voorzijde van de bovenste schutterijpenning verwijst naar de uitbreiding: ‘Eerst twintigh vaendels waren wij, Nu comter vierendertigh bij’. Onder het Amsterdamse wapenschild zijn aan weerszijde van een vaandrig twee schutters afgebeeld. Op de keerzijde worden de namen van kapitein Joan Huydecoper, heer van Maarsseveen en luitenant Frans van Waveren genoemd, die twee jaar eerder door Govert Flinck waren geportretteerd (zie p. 8-9). Verder worden de vaandrig en zoon van de kapitein, Joan Huydecoper, heer van Neerdijk en korporaal Otto Barentsen Smient genoemd. Op de voorzijde van de andere penning ligt onder het gekroonde Amsterdamse wapen een soldaat met gebroken wapens. Zoals het omschrift meldt, staat op deze penning de aanval zelf centraal: ‘1650 den 30 Juli heeft Prinse volck de stadt berent Van Amsterdam en sijn Augusti 4 daer afghewent’. In tegenstelling tot wat deze penningen misschien doen vermoeden, hadden de schutters nauwelijks strijd hoeven leveren. Slechts eenmaal schoten ze met scherp, maar dat was omdat zij meenden hoefgetrappel te horen. Schutterij derde rot, 1650 Onbekende vervaardiger Zilver, gegraveerd, 5,6 cm, 28,79 gr. Bruikleen St. Genootschap AM, 1970 (verz. W.J.R. Dreesmann); inv.nr. PB 881 Schutterij eerste rot, 1650-'52 Onbekende vervaardiger Zilver, gegraveerd, 5,4 cm Bruikleen St. Genootschap AM, 1970 (verz. W.J.R. Dreesmann); inv.nr. PB 238 - 37 -
Vrede van Munster, 1648 De in juni 1648 gesloten Vrede van Munster werd in Amsterdam uitbundig gevierd. De schuttersvendels richtten maaltijden aan en voor de Voetboogdoelen werden twee grote schuttersstukken in opdracht gegeven aan Bartholomeus van der Helst en Govert Flinck. De laatste schilderde het grote stuk met kapitein Joan Huydecoper dat in de Hermitage hangt. Omdat de burgemeesters een blijvende herinnering aan deze vrede wilden maken, kreeg de goud- en zilversmid Johannes Lutma opdracht om een gedenkpenning te ontwerpen. Samen met zijn zoon Johannes, leverde hij twee ontwerpen: een classicistische variant en een meer schilderachtige uitvoering. Omdat de burgemeesters niet konden kiezen lieten zij beide versies uitvoeren. Van iedere versie werden tachtig gouden exemplaren gemaakt, voor de stadsbestuurders zelf, maar ook om aan de relaties van de burgemeesters in binnen- en buitenland uit te delen. Lutma maakte van iedere versie ook een wat kleinere zilveren variant. In de collectie van het Amsterdam Museum bevinden zich vijf van deze zilveren exemplaren, alle gegoten. Op de keerzijde wordt het verhaal van de vrede en het ontstaan van de penning in het Latijn verteld: ‘Eén vrede is beter dan ontelbare overwinningen’. De vredespolitiek van de Amsterdammers wordt op de voorzijde in beeld gebracht. De geharnaste vrouw met lans en pijlenbundel is de godin Pallas: zij staat voor wijsheid en verbeeldt hier de bereidheid tot vrede. Links staat Hercules met een knots: hij staat voor dapperheid en hier voor de bereidheid tot oorlog. De verbindende lauwerkransen staan voor de triomfen die tot de vrede hadden geleid. Met de Romeins keizerlijke eretitel ob cives servatos (in dienst van de burgerij) verwezen de burgemeesters naar hun eigen rol: juist zij hadden de vrede mogelijk gemaakt. De onderste penning is via de gravering op de rand tot een persoonlijke familiepenning gemaakt. Het randschrift verwijst naar het huwelijk van de zilversmid Abraham van der Hoeven (1604-1677) en Catharina de Geer (1608-1686), die op 13 februari 1652 in Amsterdam trouwden. Vrede van Munster, 1648 Johannes Lutma (1584-1669) Zilver, gegoten, 6,7 cm Bruikleen St. Genootschap AM, 1970 (verz. W.J.R. Dreesmann); inv.nr. PB 234 Vrede van Munster, 1648-'52 Johannes Lutma (1584-1669) Zilver (hol), gegoten, 7,2 cm Onbekende herkomst; inv.nr. PA 463 - 39 -
Rembrandt penningen Zijn er geen penningen op de groepsportretten te vinden, op één van de penningen in de collectie van het Amsterdam Museum is wél een schuttersstuk te vinden. Op deze bronzen penning uit 1873 is op de keerzijde het beroemdste schuttersstuk, Rembrandts Nachtwacht afgebeeld. Op de voorzijde staat een naar links gericht busteportret 'en profil' van de kunstenaar met baret. MUSEE D'AMSTERDAM staat er boven de Nachtwacht te lezen en dat museum zal de aanleiding voor deze penning zijn geweest. Na jaren overleg tussen de Stad en het Rijk kwam in 1873 het plan om een Nationaal Museum in Amsterdam te vestigen dichterbij. In april van dat jaar werd per Koninklijk Besluit een commissie ingesteld en in dezelfde maand werd gekozen voor het terrein op de Stadhouderskade. Vervolgens besloot de Amsterdamse gemeenteraad een paar maanden later om een groot deel van de stedelijke collectie waaronder de Nachtwacht, aan het Rijk in bruikleen te geven plus 100.000 gulden en een terrein te schenken Moses de Vries (1809-1883) is de maker van deze penning. Hij had in 1852 al een penning gemaakt ter gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van Rembrandt op de Botermarkt, het huidige Rembrandtplein. Niet alleen de onthulling van Rembrandts standbeeld was een reden om een penning ter ere van de beroemde kunstheld te maken, maar ook het eeuwfeest van zijn geboortedag. Zo bevinden zich uit 1906 maar liefst drie verschillende penningen in de collectie: door Jan Jacob van Goor, Jean Melchior Faddegon en de Duitse professor in de ciselleerkunst Rudolph Mayer (1846-1916). Hij maakte een penning waarvan een zilveren en een koperen exemplaar in de collectie zijn. Rembrandts portret op de voorzijde is gemodelleerd naar zijn zelfportret van 1640 in de National Gallery in Londen. Op de keerzijde is een allegorische voorstelling van de schilderkunst in de vorm van een maagd met een palet en penseel. Heel opmerkelijk is de molen rechts op de achtergrond.
Rembrandt en de Nachtwacht, 1873 Moses de Vries (1809-1883) Brons, geslagen, 11 cm Bruikleen St. Genootschap AM, 1970 (verz. W.J.R. Dreesmann); inv.nr. PB 413 Driehonderdste geboortedag van Rembrandt, 1906 Rudolph Mayer (1846-1916) Zilver, geslagen, 6 cm, 76,23 gr. Ruil verzameling W.J.R. Dreesmann, 1969; inv.nr. PA 884 - 41 -
De favoriet van Rutger Schimmelpenninck Tafelheer numismatische schouw
Mijn favoriet is een brandspuitpenning uit 1770 en deze heeft een directe link met de Amsterdamse schutterij. In 1653 werden de 20 (schutters)vendels of -wijken opnieuw ingedeeld in 40 wijken. Met de verdediging van de stad hielden de schutters zich na de 80-jarige oorlog niet meer bezig. Wél met de bewaking van poorten en wijken, de nachtwacht en de orde bij rellen of brand. De strijd tegen de brand was misschien wel het meest verschrikkelijk en het best te vergelijken met de strijd tegen een gewapende vijand. Toen in 1652 het oude stadhuis afbrandde, zag de aan de Dam wonende 15-jarige Jan van der Heyden hoe ongeorganiseerd talloze mensen met emmertjes de brand probeerden te blussen. Naast zijn beroep van glasgraveur en schilder heeft Van der Heijden later de brandspuit verbeterd en vond hij de brandslang uit, waarvoor hij in 1677 octrooi kreeg. Ook bedacht hij hoe de stad effectief de brand moest bestrijden. Op zijn voorstel werd de schutterij en de organisatie van de brandweer in 1685 georganiseerd in 60 wijken, ieder met een eigen brandspuit, natuurlijk gemaakt door Van der Heyden. Was er brand dan mochten alleen de aangewezen pompers en spuiters die een speciale brandspuitpenning konden tonen bij de brand komen, alle andere mensen moest de schutterij op afstand houden. Dat had Van der Heyden zo beschreven in een boek met gravures die hij zelf maakte. In een aantal wijken lieten de commandanten grote zilveren brandspuitpenningen maken, waarvan er tien in het Amsterdam Museum zijn. Mijn favoriet, de grootste, is onlangs geschonken aan het museum en hier afgebeeld. De penning uit 1770 noemt de namen van de commandanten van wijk 58, gelegen tussen de Vijzelstraat en Spiegelstraat. Bijzonder is dat de bazen van de schutterijen toen op brandspuitpenningen hun namen zetten. Andere schutterijen lieten prachtige wijkkaarten maken met hun namen erin met cartouches met hun wapens en wapentuig en ook de plaatsen waar brandemmers en brandspuiten stonden opgesteld. De schutterijen zijn nog actief geweest totdat deze in de tijd van de afbraak van de stadswallen onnodig werden. Ze werden vervangen door zes poltitiekantons en een professionele brandweer. Brandspuitpenning wijk 58 t.n.v. N. Warin, F.J. Melisse en H. Melisse, 1770 François Morellon la Cave (1696-1768) Zilver, 6,4 cm, 80 gr. Schenking 2014; inv.nr. 1481 Instructie over het gebruik van slangbrandspuiten, ca. 1720 Samuel van der Heyden naar Jan van der Heyden (1637-1712) Ets, 32 x 40 cm Schenking 1932; inv.nr. A 335 - 43 -
Schutters en regenten in relatie tot tekeningen en prenten Chris van Eeghen, tafelheer prenten & tekeningenschouw Norbert Middelkoop en Tom van der Molen, conservatoren Het oefenen met wapens Wapens en schutters zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Instructies hoe met de wapens moest worden om gegaan werden beschreven in het boek Wapenhandelinghe (1607) en met prenten geïllustreerd. Ten 3. Hoe hy de furquet wanneer hij de Musquet van de hals nemen wil, deur de linckerhant sonder hulpe der rechter een weynigh sal laten sincken, ende met een de Musquet lichtelijck van de schouder met de rechter hant alleen nemen, ende achter de grote schroeve aengrijpen, om dieswil het Musquet aldaer gewichtshalven lichst is, latende t’selfde een weynich inde lincker handt sincken, sonder t’lichaem daer na te crommen oft te buyghen. Aldus de instructie in het boek Wapenhandelinghe bij de prent waarvan de tekening linksboven de voorbereidende tekening is. Deze handeling diende uitgevoerd nadat de commandant het bevel had gegeven: “U furquet sincken laet, en van u schouder u musquet neemt.” Het afvuren van een musket behelsde veel meer dan alleen laden, mikken en de trekker overhalen. Na deze derde stap, waarin dus tegelijkertijd het furket (een stok die gebruikt werd om een musket te ondersteunen tijdens het vuren) en het musket zelf in gereedheid moesten worden gebracht, volgen nog 40 stappen in het omgaan met de musket. Dat vereiste oefening en het boek diende als instructie. Naast de omgang met het musket werd ook de omgang met het roer (een ander soort vuurwapen) en de spies beschreven (in 42, respectievelijk 32 stappen). Het boek was een doorslaand succes. Al in 1608 werd een tweede druk uitgegeven en het werd vertaald in het Frans, Engels, Duits en Deens. Ook voor de schutterij was het oefenen met de wapens een belangrijke reden voor samenkomst. Daarbij zal niet zelden het boek als uitgangspunt hebben gediend. Op het schuttersstuk van Werner van den Valckert uit 1625 houdt een van de schutters het boek zelfs open. De bladzijde die open ligt is stap 1 van de handeling van de piekeniers. Een musketier, voor 1607 Jacob de Gheyn (II) (ca. 1565-1629) Pen in bruin, grijs gewassen, 26,6 x 17,9 cm Aankoop 1937; inv.nr. TA 18047
Een musketier, voor 1607 Omgeving Jacob de Gheyn (II) Penseel in grijs en bruin, 26,9 x 19,5 cm Aankoop 1937; inv.nr. TA 18033
Detail uit de Schutters van Wijk VIII onder kapitein Albert Coenraetsz Burgh, 1625 Werner van den Valckert (ca. 1585-na 1627) Doek, 169,5 x 270 cm Oud stadsbezit; inv.nr. SA 7420 - 45 -
Beroemde Amsterdammers als schutter Jacob Houbraken (1698-1780) publiceerde in 1761 een grote verzameling portretten van personen die in de vorige eeuwen belangrijk waren geweest. Hij deed dit in het kader van Jan Wagenaar’s omvangrijke werk Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der nu Vereenigde Nederlanden, een historisch werk dat de Nederlandse geschiedenis van de Batavieren tot en met Wagenaar’s eigen tijd beschreef. Als basis voor de portretten gebruikte Houbraken tekeningen van Hendrik Pothoven (1726-1807) naar portretten uit de tijd van de hoofdpersonen zelf. De schuttersstukken waren belangrijke bronnen voor Amsterdammers uit de Gouden Eeuw. Hun carrière begon immers vaak als kapitein van een schutterscompagnie. Bovendien waren de schuttersstukken op dat moment min of meer in het openbaar te bewonderen in de krijgsraadkamers van het Stadhuis op de Dam. Hiernaast zijn vier van die prenten naar schutters afgebeeld. Onder de portretten staan de namen van de geportretteerden en in de bovenrand is genoteerd wie de schilders van het origineel waren. Van linksboven met de klok mee: Jean Appelman naar zijn portret op Flincks Schuttersstuk (1648), Cornelis Witsen naar zijn portret op de Schuttersmaaltijd van Bartholomeus van der Helst (1648), Frans Banninck Cocq naar zijn portret op de Nachtwacht (1642) en Roelof Bicker die door Van der Helst in 1639 werd geportretteerd. Voor alle vier mannen geldt dat ze carrière zouden maken in het stadhuis. Drie van hen zouden het zelfs tot burgemeester schoppen. Houbraken noteerde de stedelijke functies onder het portret en bij Frans Banninck Cocq dat hij Heer van Purmerland en Ilpendam was. Jean Appelman (1608-1694), 1779 Jacob Houbraken en Hendrik Pothoven naar Govert Flinck Gravure, 17,8 x 11,7 cm Oud stadsbezit; inv.nr. A 16793 Cornelis Jansz Witsen (1605-1669), 1779 Jacob Houbraken en Hendrik Pothoven naar Bartholomeus van der Helst Gravure, 17,8 x 11,6 cm Oud stadsbezit; inv.nr. A 16807 Frans Banninck Cocq (1605-1655), 1779 Jacob Houbraken en Hendrik Pothoven naar Rembrandt Gravure, 17,8 x 11,8 cm Oud stadsbezit; inv.nr. A 16868 Roelof Bicker (1611-1656), ca. 1749-'59 Jacob Houbraken en Hendrik Pothoven naar Bartholomeus van der Helst Gravure, 17,7 x 11,7 cm Oud stadsbezit; inv.nr. A 16880 - 47 -
Een schets voor het eerste regentenportret Schutters- en regentenstukken: ze hangen prominent naast elkaar in de grote zaal van de Hermitage. Hoewel het thema van dit boekje schuttersstukken is, wordt hier een uitstapje gemaakt naar het eerste regentenportret. De uit Antwerpen afkomstige schilder Cornelis van der Voort (ca. 1576-1624) komt de eer toe het compositieschema voor het Hollandse regentenstuk te hebben geïntroduceerd: mannen in overleg aan de vergadertafel, die door handelingen en attributen verwijzen naar hun bestuurlijke verantwoordelijkheden. Tussen 1616 en 1618 maakte hij maar liefst drie van dergelijke schilderijen, bedoeld als schoorsteenstukken voor de regentenkamers van Amsterdamse instellingen. Het ligt voor de hand de tekening van een groep vergaderende bestuurders met dit vroege trio in verband te brengen. Te oordelen naar de forse kragen en de hoge hoeden van de heren moet ze voor 1625 zijn. Van de drie vertoont Regenten van het Rasphuis de meeste overeenkomsten met de tekening, alhoewel er onmiskenbaar verschillen zijn. De vier zittende regenten hebben hun blikken naar buiten gericht; drie van hen kijken ons aan. In de getekende versie, waarop persoonlijke trekken ontbreken, is de interactie levendiger en lijkt nog geen van hen acht op ons te slaan. De vijfde persoon, die de vergadering opluistert met zijn binnenkomst, is op het schilderij een bescheiden bode met een briefje geworden. Ondanks deze verschillen is het aannemelijk dat het blad door Van der Voort aan zijn opdrachtgevers is voorgelegd als een verkenning van de mogelijkheden qua compositie en inlijsting, waarna hij de uitwerking heeft afgestemd op hun wensen. De in wassingen en contourlijnen aangegeven schaduwen wijzen op een primaire functie van het blad als studie naar de effecten van lichtval van links op zowel de portretgroep als de schilderijlijst en de console waar het geheel op rust. Schilders dienden nu eenmaal rekening te houden met de natuurlijke lichtval op de wand waarvoor het groepsportret was bestemd. Van de drie regentenstukken komt alleen in de Regenten van het Rasphuis het licht van links, andermaal een reden om de tekening aan de opdracht voor dat tehuis te verbinden. Te oordelen naar de nog enigszins behoudende compositie van het schilderij zal het Van der Voorts eersteling zijn geweest. De voorstudie ervan was dan voor de regenten nog te revolutionair, ze ligt aan de basis van een compleet nieuw genre binnen de portretkunst. Schets voor een regentenstuk in een omlijsting, ca. 1616 Toegeschreven aan Cornelis van der Voort (ca. 1576-1624) Pen en penseel in bruin, 12,6 x 16,6 cm Aankoop 2015 (met steun van de Vereniging Rembrandt); inv.nr. 1411 De regenten van het Rasphuis, ca. 1616 Cornelis van der Voort (ca. 1576-1624) Doek, 153,5 x 192 cm Overdracht 1877; inv.nr. SA 3040 - 49 -
De favoriet van Chris van Eeghen Tafelheer prenten & tekeningenschouw
Tekeningen zijn kwetsbare objecten. Vanwege hun gevoeligheid voor daglicht kunnen ze niet permanent worden tentoongesteld. Mede daardoor zijn tekeningen minder bekend als kunstvorm dan schilderijen. Maar tekeningen zijn daarmee ook een goedbewaard geheim. Het lijkt of menig kunstenaar zich bij het tekenen -meer dan bij de uitwerking van schilderijen– vrij acht. Wat de maker beweegt, is niet bedekt door de drang om een technisch perfect werk te maken. Er is meer spontaniteit en minder remming. Je ziet wat het eerste is opgekomen bij de kunstenaar, er is ook een zekere intimiteit, maar ook een gène, want je kijkt in de ziel van de maker. Langs iedere lijn zie je het karakter van de meester. Verzamelaars bewaarden hun tekeningen vaak in kunstboeken, in plaats van aan de wand. Om hun verzameling te tonen, kwamen en komen tekeningenverzamelaars in Amsterdam bijeen, waarbij zij met hun metgezellen de tekeningen 'op de hand' bekijken. In die traditie heeft het Amsterdam Museum met het Genootschap de prenten & tekeningentafel georganiseerd. Er zijn circa 15 genodigden per keer, zowel verzamelaars als kunsthistorici en conservatoren van andere instellingen. De tafel is niet alleen belangrijk voor de verzamelaars, maar ook een stimulans voor het museum om kennis uit te wisselen en liefde voor deze geheime schat in de openbaarheid te brengen. Het Amsterdam Museum heeft een bijzonder fraaie tekeningencollectie, waarbinnen de verzameling van Carel Joseph Fodor (1801-1860) een belangrijk hoogtepunt vormt. Mijn favoriet is deze tekening van Peter Paul Rubens (1577-1640): een van de getekende studies in de collectie Fodor voor het schilderij De tuin der Lusten in het Prado. Een eerste schets toont vaak meer de fragiele gevoelens dan een uitgewerkte tekening. Een schuchtere jonge vrouw wordt overgehaald door een verliefde jongeman om de Liefdestuin te betreden. In de uitgewerkte tekening in het Metropolitan Museum of Art en op het schilderij heeft deze vrouw door de uitgewerkte opzet minder subtiliteit.
Een jonge man die een vrouw omarmt, ca. 1633 Peter Paul Rubens (1577-1640) Zwart, rood en wit krijt op lichtbruin papier, 32,5 x 30,1 cm Legaat C.J. Fodor, 1860; inv.nr. TA 10301 Detail uit het schilderij De tuin der lusten, 1633 (Madrid, Museo del Prado) Voorstudie voor de prent naar De tuin der lusten, 1633 (New York, Metropolitan Museum of Art) - 51 -
Hedendaagse interpretaties van schuttersstukken
Donna Wolf, tafeldame moderne & hedendaagse kunstschouw Annemarie de Wildt, conservator Tatoeëerder en kunstenaar Henk Schiffmacher (1952) maakte in 2001 samen met zijn kunstbroeder Aldert Mantje (1954) dit moderne schuttersstuk met spraakmakende figuren uit het Amsterdam van de 20ste eeuw. Schiffmacher tekende voor de compositie, achtergronden en de figuren. Mantje schilderde de gezichten. Het werk, in afmetingen wedijverend met 17de-eeuwse schuttersportretten, trok rond met theaterfestival De Parade. In het mobiele museum hingen ook schuttersstukken met Hagenaars, Utrechters en Rotterdammers. Pontificaal in het midden staat de Stedenmaagd, met het hoofd van actrice Fien de la Mar. Ze heeft een joint in haar hand en op haar borst is Rembrandt getatoeëerd. Mokum staat er op de om haar benen gedrapeerde banier. Het Hebreeuwse woord Makom betekent ‘plaats’ of ‘stad’. De beide kunstenaars hebben hun schuttersstuk op een bijzondere plek gesigneerd: rond de tepels van de stedenmaagd, die zichzelf lijkt te vingeren onder de vlag met het stadswapen. Het schuttersstuk wordt doorkruist met de rood-witte linten, symbool voor de vele afzettingen wegens wegwerkzaamheden. De hondendrollen (in het geel) verwijzen naar toenmalige ergernis nummer 1 van de Amsterdammers. Voor de onderhoeken kozen de kunstenaars twee iconische beelden uit belangrijke decennia in de 20ste eeuw. Linksonder ‘powergirl’ Anne Frank, rechtsonder Bart Huges die in 1965 met een tandartsboor een gaatje in zijn eigen hoofd boorde om tot permanente bewustzijnsverhoging te komen. De kunstenaars vonden inspiratie bij de beroemde schuttersmaaltijd van Bartholomeus van der Helst uit 1648. Achter en voor de tafel zitten als 17de-eeuwse schutters uitgedoste figuren, die een rol speelden in de 20ste-eeuwse cultuur en politiek van Amsterdam. Staand links Hans van Mierlo, journalist en oprichter van D’66, naast de extatisch schreeuwende dichter Simon Vinkenoog. Voor hem zit zijn naamgenoot Simon Carmiggelt, beroemd om zijn column Kronkels in Het Parool. Schrijfster Annie M.G. Schmidt heeft als enige vrouw een prominente plaats aan de schuttersmaaltijd. Willem Sandberg, grafisch ontwerper en directeur van het Stedelijk Museum, draagt een vaandel met het SM logo. Cobra-schilder Karel Appel verbergt zijn gezicht achter een tekening. Zanger, schilder en dichter Herman Brood, met zijn eeuwige zonnebril op, krijgt van Stedelijk Museumdirecteur Rudy Fuchs een schilderspalet aangereikt. Auteur Harry Mulish staat achter hen. Het Amsterdamse Schuttersstuk, 2001 Aldert Mantje (1954) en Henk Schiffmacher (1952) Doek, 200 x 500 cm Aankoop 2013; inv.nr. 389 - 53 -
Op de rechterhelft voetballer Johan Cruijff die de hand schudt van Jan Cremer, schrijver, beeldend kunstenaar en vriend van Schiffmacher. Tussen hen in bierbrouwerij-directeur Alfred Heineken en PvdApoliticus Job Cohen, die in 2001 burgemeester van Amsterdam was. Ervoor (rode) tulpen uit Amsterdam, gewikkeld in de stadskrant Het Parool. Achter hen staat Groen Links-politica Tara Singh Varma, de eerste allochtone vrouw in de Nederlandse Tweede Kamer, die in 2001 het middelpunt was van een politieke rel, omdat ze gelogen had dat ze ongeneeslijk ziek zou zijn. Lagere en hogere cultuur zijn vrolijk verenigd in het schuttersstuk. Volkszanger Johnny Jordaan staat naast schrijver en dichter Remco Campert. Achter hen het woest beschilderde gezicht van Robert Jasper Grootveld, de anti-rookmagiër en inspirator van Provo. Zelfs in de rode vlakken op de achtergrond, waaronder de vlag, gaat de parade van Amsterdammers voort met onder andere: zanger Wally Tax, schildersmodel Mathilde Willink, dichter en voordrachtskunstenaar Johnny the Selfkicker en voetballer Ruud Gullit. De onder- en bovenkant van het werk verwijzen naar een andere 16deeeuwse traditie, die van de stadspanorama’s. De geabstraheerde stadsplattegronden zorgen voor een sterk grafisch beeld. De skyline van het schuttersstuk bestaat uit Amsterdamse gebouwen, zoals het Concertgebouw, de Rembrandttoren, Westertoren, de gevel van Casa Rosso, de Waag en de Beurs van Berlage. Bovenin rechts staat het monument van de Dokwerker van Mari Andriessen, dat gemaakt is ter nagedachtenis aan de Februaristaking van 1941. Aan die staking dankt Amsterdam haar devies - Hardhaftig, Vastberaden en Barmhartig – en ook dat heeft een plek gevonden op het rijk gedecoreerde lichaam van de stedenmaagd. Kunstenaar David Veldhoen (1957) bevond zich in 1980 midden in de vuurlinie. Hij was een van de krakers van het Handelsbladgebouw dat tegenover het Paleis op de Dam staat. In het Paleis en de Nieuwe Kerk waren op 30 april 1980 de plechtigheden voor de inhuldiging van koningin Beatrix. Het was zeer onrustig in de stad in de eerste maanden van dat jaar. Eind februari was een pand in de Vondelstraat ontruimd, waarbij pantservoertuigen, door de krakers aangeduid als tanks, werden ingezet en de Mobiele Eenheid (M.E.) massaal in actie kwam. Onder de leuze ‘Geen woning, geen kroning’ greep de kraakbeweging de troonswisseling aan om hun bezwaren tegen woningnood en speculatie naar buiten te brengen. Schuttersstuk - het gezicht van de M.E., 1980 David Veldhoen (1957) Hardboard, 122,5 x 349,5 cm Aankoop 1982; inv.nr. SA 38364 - 55 -
David Veldhoen was, na de verhuizing van het NRC Handelsblad in 1979, op de begane grond van het pand aan de Nieuwezijds Voorburgwal komen wonen. Samen met Peter Giele, met wie hij sinds hun opleiding op de Rietveld academie bevriend was, richtte hij galerie AMOK op. Deze spraakmakende galerie op de begane grond van het kraakpand was een van de eerste door kunstenaars gerunde galeries. Naarmate de stad voller kwam te hangen met affiches Geen Woning Geen Kroning en andere anti-orangistische teksten (‘Trix is ook niks’) vreesden beide kunstenaars voor een gewelddadige dag. Zij wilden niet vechten, ze wilden kunst maken. Als ironisch commentaar op de militaristische manier waarop de inhuldiging voorbereid werd, met toegangspassen voor de bewoners van de omgeving van het Paleis, maakten Veldhoen en Giele twee wachthuisjes. In een Buckingham Palace-achtige parodie deden ze een performance voor de deur van hun galerie waarbij ze in nep-uniformen heen en weer liepen en soms zelfs taartjes naar het Paleis gooiden. Het eigentijdse schuttersstuk van 3,5 meter breed en 1,20 hoog, dat David Veldhoen aan de voorgevel van het pand gehangen had, bleek profetisch. Na een ontruiming door de M.E. in de ochtend van 30 april, braken heftige rellen uit en delen van het Amsterdamse centrum leken op een oorlogszone. Veldhoens Schuttersstuk - het gezicht van de M.E toont een aantal M.E.-ers die in gesloten formatie oprukken, zij aan zij, met hun witte helmen voorzien van een M met kroontje en rieten wapenschilden. Een klein meisje achter hen, met een oranje vlaggetje, is de enige verwijzingen naar wat een feestelijke dag had moeten worden. Onder hun uniforme uiterlijk heeft Veldhoen de M.E.-ers gezichtsuitdrukkingen gegeven die doen denken aan de vertrokken gezichten van de Duitse schilder Otto Dix, met samengeknepen ogen en ontblote tanden. De bloeddorstige hond op de voorgrond maakt duidelijk dat Veldhoen de M.E.- ers als de agressoren beschouwd. Toch spreekt er ook angst uit hun ogen. Veel van de M.E.-ers die op 30 april 1980 werden ingezet, waren jongen mannen uit de provincie, die misschien nog wel veel banger voor de krakers waren dan omgekeerd. In 1982 kocht het museum het schuttersstuk aan. Sinds 2011 hangt het in de Schuttersgalerij van het museum. De potloodschets, een voorstudie voor het schilderij, is aangekocht in 2014 na een expositie bij The Times, de galerie die Donna Wolf, in samenwerking met het Amsterdam Museum, heeft opgezet in het Handelsbladgebouw. Schuttersstuk - het gezicht van de M.E., 1980 David Veldhoen (1957) Aankoop 2014; inv.nr. 1305
- 57 -
De favoriet van Donna Wolf
Tafeldame moderne & hedendaagse kunstschouw Werk van hedendaagse kunstenaars inspireert mij. Als favoriete object kies ik voor een linoleumsnede van Lawrence James Bailey. Bailey zegt hier zelf het volgende over: 'Dit project voor de openingstentoonstelling van The Times gaf mij de mogelijkheid de rijke historie en verhalen, die verscholen liggen achter de gevels van de stad, opnieuw te ontdekken en te verkennen. Uitgangspunt is het voormalig perscentrum, dat zich daarna tot een plek voor subculturen en rebellie ontwikkelde om zo ruimte te bieden voor kunstenaars, een winkelketen en nu een mix van dat alles: een experimentele ruimte voor kunst en cultuur. Ik zoek instituten, architectuur en infrastructuur die niet langer de functie vervullen waar deze ooit voor bedoeld waren. Door ze nieuw leven in te blazen, worden ze monumenten die protesteren tegen de huidige status quo'. Aldus herschikt Bailey de omgeving van bekende, maar in de vergetelheid geraakte plekken. Hij haalt ze uit hun herkenbare tijd en plaats om ze in een nieuwe te plaatsen, alsof het locaties zijn die geen GPS systeem kan lokaliseren of identificeren. Dit is het landschap van de gedachte, een alternatieve geografie, enkel vormgegeven door de manier waarop de geest contact maakt met de omgeving en geschiedenis om hem heen. Wat mij aanspreekt is dat Bailey de toeschouwer mee neemt op een imaginaire tour langs verouderde plekken en gebouwen die van hun functie zijn ontdaan. Gaandeweg spoort hij de toeschouwer aan de locatie toe te eigenen. Daardoor verkrijgt men steeds meer een beeld van de waarde van anonieme of vergeten stedelijke structuren, afgezonderde plekken, verlaten locaties, niet gewaardeerde historische plekken. Zo verheerlijkt Bailey het doelloos door de stad zwerven als een vorm van verzet en creatief denken. Voor dit specifieke werk, Join Us There, heeft Bailey een historische plek gekozen waar activiteiten plaats hebben gevonden en waar dat nog steeds kan gebeuren. Het is een plek met een geschiedenis van afdrukken en mediadistributie maar ook een van artistieke-, en collectieve revolutionaire activiteiten. Een plek om te mijmeren over het verleden en heden, het echte en het denkbeeldige, en nodigt de toeschouwer uit hierbij aan te sluiten.
Join Us There, 2013 Lawrence James Bailey (1976) Linosnede op papier, 210 x 150 cm Schenking 2013; inv.nr. 1223 - 59 -
Wist u dat.. - elke schouw gelinkt is aan een prominent collectieonderdeel van het museum - er zes schouwen zijn en nog eens twee in oprichting - een schouw gemiddeld 15 deelnemers telt - elke schouw wordt georganiseerd en bijgewoond door Rixt Wieringa, junior-conservator - het fenomeen kunstschouw zeer populair was in de 19de eeuw - er tijdens schouwen objecten van het museum naast objecten uit particulieres collecties worden bekeken - dankzij deelnemers aan de schouwen collectieboekjes worden gepubliceerd - er twee tafeldames en vier tafelheren zijn - dat, naast de conservator, ook restaurator Paul Born aanwezig is bij de schouwen zilver, porselein en numismatiek - er een schouw interieurs heeft bestaan, die zich zelf inmiddels heeft opgeheven - de schouwen plaats vinden op verschillende locaties, zoals in het Collectiecentrum, in Museum Willet-Holthuysen en in het Amsterdam Museum - het team beheer & behoud ervoor zorgt dat de geselecteerde objecten tijdens schouwen aanwezig zijn - er in aanvulling op de schouwen al diverse excursies naar verzamelaars thuis en naar collega-musea zijn georganiseerd - samen kijken en kennisdeling in de schouwen centraal staat - gasten op uitnodiging welkom zijn om een schouw bij te wonen - de tafeldames en -heren jaarlijks samen met de conservatoren en directeur de schouwen evalueren en aanscherpen - de jaarverslagen van het Genootschap Amsterdam Museum op www.amsterdammuseum.nl/genootschap-amsterdam-museum te lezen zijn - 63 -
VERANTWOORDING
Teksten:
Barend van Benthem, Jan Daan van Dam, Annemarie den Dekker, Chris van Eeghen, Judith van Gent, Jacoba de Jonge, Norbert Middelkoop, Tom van der Molen, Rutger Schimmelpenninck, Annemarie de Wildt en Donna Wolf
Eindredactie: Annemarie den Dekker en Judith van Gent Tekst: Fotografie: Denise de Boer, Evert Elzinga, René Gerritsen, Maarten Jansen, Monique Redactie: Vermeulen en Rixt Wieringa Ontwerp: Edo Mulder Fotografie: Druk: Booxs B.V. Leerdam Ontwerp: Uitgave: Amsterdam Museum © 2015 Druk: ISBN: 978-90-71361-15-9 Jaar: Uitgave:
Zie voor meer informatie over de collectie: collectie.amsterdammuseum.nl Amsterdam Museum © 2013
*Dit Ditboekje boekjeisisonderdeel onderdeelvan vaneen en reeks reeks collectieboekjes collectieboekjesdie diehet hetAmsterdam AmsterdamMuseum Museumvanaf vanaf2013 2013uitgeeft. uitgeeft.
- 64 -