M200720
S t o p p e n b i n ne n v i j f j a a r
Joris Meijaard Lex van Eck van der Sluijs Erik Stam Zoetermeer, november 2007
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Bevindingen
5
2
Analyseresultaten
7
2.1
Typen vroege bedrijfsbeëindiging
2.2
Oorzaken van vroege bedrijfsbeëindiging
10
2.3
Gevolgen van vroege bedrijfsbeëindiging
20
9
Bijlage I
Het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998'
25
3
1
Bevindingen
Dit onderzoek geeft inzicht in de typen, oorzaken en gevolgen van vroege bedrijfsbeëindiging.
W e lk e ty p en b ed r i jf sb eë i n d ig in g k unn en o nd e rs ch e id en w o rd en? Jonge ondernemingen in Nederland stoppen in ongeveer 80% van de gevallen zonder verkoop. Dit is een zeer hoog percentage, maar belangrijker nog is het zeer lage percentage faillissementen. Bedrijfsbeëindiging wordt vaak in een negatief daglicht geplaatst en roept bij veel mensen ten onrechte associaties op met (grote) schulden en faillissementen.
W a t z i jn d e o or za k en d ie te n g r on ds la g l ig g en a a n v ro e ge b e dr i j fs be e i n d ig in g? In de eerste drie bedrijfslevensjaren spelen persoonlijke omstandigheden, het niet goed uit de startblokken gekomen zijn van de onderneming en het zich voordoen van bepaalde kansen de grootste rol in het besluit tot stopzetting van de bedrijfsactiviteiten. In de latere fasen van de bedrijfslevensloop gaat het hebben van onvoldoende vraag/een gebrek aan klanten een belangrijkere rol spelen in de oorzaken die ten grondslag liggen aan bedrijfsbeëindiging. Kenmerken van ondernemers hebben ook een sturende rol in de kans op bedrijfsbeëindiging. Met betrekking tot de kenmerken van ondernemers is geconstateerd dat de ervaring die een ondernemer binnen de branche heeft een positieve invloed heeft op de kans op overleving. Naast de kenmerken van een ondernemer hebben de kenmerken van het bedrijf ook invloed op de overlevingskansen. De sector waarin een onderneming haar activiteiten uitvoert is onder meer van belang. Bedrijven die hun bedrijf uitoefenen in de zakelijke en financiële dienstverlening hebben een grotere kans op stopzetting dan bedrijven in de industrie en bouw. Een ander belangrijk aspect van het bedrijf is de hoogte van het startkapitaal. Wanneer het startkapitaal minder dan € 4.538 is heeft de onderneming een grotere kans op bedrijfsbeëindiging dan bedrijven met een startkapitaal tussen € 4.538 en € 11.345. Dit betekent niet dat wanneer een ondernemer gewoon maar genoeg startkapitaal investeert de kans op overleving vergroot wordt. De inzet en houding van de ondernemers zijn de achterliggende factoren met betrekking tot het startkapitaal. Een opmerkelijke conclusie die getrokken kan worden is dat ondernemers die aangegeven hebben een tekort aan eigen kennis en ervaring te hebben een grotere kans hebben op overleving. Een verklaring voor deze constatering kan zijn dat ondernemers die hun tekort aan eigen kennis en ervaring vroegtijdig erkennen de kans gehad hebben zich bij te scholen en daardoor een grotere kans op overleving hebben gecreëerd.
5
W a t z i jn d e g ev o lg en va n v ro e ge b e dr i j fs be ë ind i g in g? De gevolgen van vroege bedrijfsbeëindiging kunnen zowel positief als negatief zijn. De negatieve gevolgen uiten zich voornamelijk in een toenemende werkloosheid, het verlies van deels gezonken investeringen in specifieke activa en de schulden die overblijven na de stopzetting. De positieve gevolgen van bedrijfsbeëindiging uiten zich in hernieuwd werknemerschap en ondernemerschap. Een ander gevolg van bedrijfsbeëindiging is het overblijven van schulden na de stopzetting. Geconstateerd is dat het grootste deel van de stoppers (80%) geen financiële problemen heeft als gevolg van de bedrijfsbeëindiging. Nog een gevolg van bedrijfsbeëindiging is het wel of niet hebben van de intentie om opnieuw te kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap. Ondernemers worden tijdens de bedrijfsvoering geconfronteerd met allerlei situaties die de keuze voor een herstart kunnen beïnvloeden. Van de ex-ondernemers heeft 49% aangegeven de intentie te hebben nogmaals te willen starten; 28% van de stoppers heeft deze intentie niet. De overige 22% twijfelt over het wel of niet herstarten.
6
2
Analyseresultaten
W e lk e ty p en b ed r i jf sb eë i n d ig in g k unn en o nd e rs ch e id en w o rd en? In de analyse van de empirische studies naar bedrijfsbeëindiging is de typering van bedrijfsbeëindigingen door Schutjens et al. (2003) de meest diepgaande. Deze typering onderscheidt naast a) categorieën gestopt zonder verkoop, b) verkoop van (delen van) de organisatie en c) faillissement ook definitieve vs. tijdelijke en vrijwillige vs. gedwongen bedrijfsbeëindiging. In deze studie is geconstateerd dat 81% van de ondernemers is gestopt zonder verkoop van hun bedrijf. In 17% van de gevallen (zijn) is (delen van) de organisatie verkocht en in slechts 2% van de gevallen is het bedrijf failliet gegaan. In het onderhavige onderzoek is bij het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998' geconstateerd dat 88% van de ondernemers is gestopt zonder verkoop van het bedrijf. Bij 9% van de stoppers (zijn) is (delen van) het bedrijf verkocht en in 1% van de gevallen is een faillissement uitgesproken. Deze resultaten komen overeen met de constateringen van Schutjens. Geconcludeerd kan worden dat jonge ondernemingen in Nederland in ongeveer 80% van de gevallen stoppen zonder verkoop. Dit is een zeer hoog percentage, maar belangrijker nog is het zeer lage percentage faillissementen. Bedrijfsbeëindiging wordt vaak in een negatief daglicht geplaatst en roept bij veel mensen ten onrechte associaties op met (grote) schulden en faillissementen. Uit beide onderzoeken blijkt dat deze associaties geen goed beeld scheppen van de werkelijkheid.
W a t z i jn d e o or za k en d ie te n g r on ds la g l ig g en a a n v ro e ge b e dr i j fs be e i n d ig in g? De oorzaken die ten grondslag liggen aan bedrijfsbeëindiging zijn erg divers. In de analyse van empirische studies naar bedrijfsbeëindiging is in het kader van het koppelen van oorzaken van bedrijfsbeëindiging aan bedrijfslevensjaren gebruik gemaakt van het bedrijfslevensloopmodel van Garnsey (1998). In de bedrijfslevensloop van een onderneming kunnen onder andere de volgende oorzaken ten grondslag liggen aan bedrijfsbeëindiging: − Persoonlijke omstandigheden − Een tekort aan kennis en ervaring − Problemen met wet- en regelgeving − Gebrek aan klanten/onvoldoende vraag − Te veel concurrentie − Kans op een baan in loondienst − Het bedrijf is nooit goed uit de startblokken gekomen. Kenmerken van ondernemers hebben ook een sturende rol in de kans op bedrijfsbeëindiging. In de multivariate analyse van verschillen tussen stoppers en blijvers zijn diverse significante verschillen naar voren gekomen. Met betrekking tot de kenmerken van ondernemers is geconstateerd dat de ervaring die een ondernemer binnen de branche heeft een positieve invloed heeft op de kans op overleving. Wanneer een
7
ondernemer voor de start reeds bekend was met het zelfstandig ondernemerschap heeft dit ook een positieve invloed op de kans op overleving. Bij de ondernemers van het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998' betekent dit dat zij als gevolg van minimaal één van de volgende redenen bekend waren met zelfstandig ondernemerschap: van huis uit, zelf een bedrijf gehad, via een opleiding, via de werkkring, door voorlichting of advies. De ondernemers die bij de start streven naar omzetvergroting hebben ook een grotere kans op overleving. Naast de kenmerken van een ondernemer hebben de kenmerken van het bedrijf ook invloed op de overlevingskansen. De sector waarin een onderneming haar activiteiten uitvoert is onder meer van belang. Bedrijven die hun bedrijf uitoefenen in de zakelijke en financiële dienstverlening hebben een grotere kans op stopzetting dan bedrijven in de industrie en bouw. Een ander belangrijk aspect van het bedrijf is de hoogte van het startkapitaal. Wanneer het startkapitaal minder dan € 4.538 is heeft de onderneming een grotere kans op bedrijfsbeëindiging dan bedrijven met een startkapitaal tussen € 4.538 en € 11.345. Dit betekent niet dat wanneer een ondernemer gewoon maar genoeg startkapitaal investeert de kans op overleving vergroot wordt. De inzet en houding van de ondernemers zijn de achterliggende factoren met betrekking tot het startkapitaal. Naarmate de inzet en houding van de ondernemer groter/beter wordt zal dit een verhogend effect hebben op het startkapitaal. De conclusie die getrokken moet worden is dat een grote inzet van de ondernemer een positieve invloed heeft op de kans op overleving. Een opmerkelijke conclusie die getrokken kan worden naar aanleiding van de multivariate analyse is dat ondernemers die aangegeven hebben een tekort aan eigen kennis en ervaring te hebben een grotere kans hebben op overleving. Een verklaring voor deze constatering kan zijn dat ondernemers die hun tekort aan eigen kennis en ervaring vroegtijdig erkennen de kans gehad hebben zich bij te scholen en daardoor een grotere kans op overleving hebben gecreëerd.
W a t z i jn d e g ev o lg en va n v ro e ge b e dr i j fs be ë ind i g in g? De gevolgen van vroege bedrijfsbeëindiging kunnen zowel positief als negatief zijn. De negatieve gevolgen uiten zich voornamelijk in een toenemende werkloosheid, het verlies van deels gezonken investeringen in specifieke activa en de schulden die overblijven na de stopzetting. De positieve gevolgen van bedrijfsbeëindiging uiten zich in hernieuwd werknemerschap en ondernemerschap. Een van de genoemde gevolgen van bedrijfsbeëindiging is het overblijven van schulden na de stopzetting. Bij de ex-ondernemers uit het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998' is geconstateerd dat het grootste deel van de stoppers (80%) geen financiële problemen heeft als gevolg van de bedrijfsbeëindiging.
8
2.1
Typen vroege bedrijfsbeëindiging tabel 1
Bedrijfsbeëindiging uit het Jonge Bedrijven Panel 1998, naar type, in procenten van het aantal antwoorden Bedrijfslevensjaar
Antwoordcategorie
1
2
3
4
5
6
1. Geheel of gedeeltelijk verkocht
2,3
10,6
12,3
9
15,4
-
95,4
87,9
82,5
91
84,6
100
3. Faillissement
2,3
1,5
1,8
-
-
-
4. Weet niet/wil niet zeggen
-
-
3,5
-
-
-
100
100
100
100
100
2. Gestopt zonder verkoop
Totaal
100
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
Uit de tabel blijkt dat het grootste aantal bedrijfsbeëindigingen zich concentreert in de tweede categorie 'gestopt zonder verkoop'. In totaal is het stoppen zonder verkoop 191 maal voorgekomen; dit komt overeen met een percentage van 88,4%. Dit is een erg groot deel van de gestopte ondernemers; het hoge percentage komt overeen met de bevinding van Schutjens et al. (2003), waar 81% van de stoppende ondernemers stopt zonder verkoop van bedrijfsonderdelen of faillissement. Zie tabel 2. Aangezien het totale aantal respondenten per bedrijfslevensjaar verschilt, kan gekeken worden naar het percentage bedrijfsbeëindigingen per bedrijfslevensjaar om conclusies te kunnen trekken. In de volgende opsomming wordt het percentage stoppers per bedrijfslevensjaar weergegeven. 1e bedrijfslevensjaar
3,2%
2e bedrijfslevensjaar
5,6%
3e bedrijfslevensjaar
4,7%
4e bedrijfslevensjaar
4,5%
5e bedrijfslevensjaar
2,1%
6e bedrijfslevensjaar
0,6%
Dit percentage is per bedrijfslevensjaar uitgerekend door het totaal aantal geregistreerde toppers (in het totale bestand) per bedrijfslevensjaar te delen door het aantal respondenten per bedrijfslevensjaar. Uit de Monitor Ondernemerslandschap1 blijkt overigens ook dat de overlevingsfracties teruglopen: na 0,5 jaar
na 1,5 jaar
na 2,5 jaar
cohort 2000
0,95
0,82
0,72
cohort 2001
0,94
0,80
0,69
cohort 2002
0,93
0,78
cohort 2003
0,93
TOTAAL
1
Op basis gegevens KVK.
9
2.2
Oorzaken van vroege bedrijfsbeëindiging
2 . 2 . 1 O or za k en va n v ro e ge be d r i jf sb e ë in d ig in g De oorzaken van vroege bedrijfsbeëindiging worden in deze paragraaf besproken. Dit sluit aan bij de tweede deelvraag van het onderzoek: Wat zijn de oorzaken die ten grondslag liggen aan vroege bedrijfsbeëindiging? Er zijn vele verschillende oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan bedrijfsbeëindiging. Diverse oorzaken zijn reeds besproken tijdens de analyse van empirische studies naar bedrijfsbeëindiging. Enkele voorbeelden van oorzaken die uit deze analyse naar voren zijn gekomen: − Financieringsproblemen − Persoonlijke omstandigheden − Tekort aan ervaring/gebrek aan kennis − Problemen met wet- en regelgeving − Gebrek aan klanten/onvoldoende vraag − Kans op baan in loondienst − Sterke concurrentie. De enquêtes van het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998' bevatten ook vragen over de oorzaken van bedrijfsbeëindiging. De ex-ondernemers is gevraagd in welke mate diverse oorzaken van invloed zijn geweest op de bedrijfsbeëindiging. In de onderstaande tabellen is het totale aantal respondenten per bedrijfslevensjaar weergegeven (N). Dit aantal is het totale aantal respondenten dat heeft meegewerkt aan de enquêtes per bedrijfslevensjaar. Dit aantal neemt na het derde bedrijfslevensjaar sterk af aangezien het cohort 2000 niet meer is geënquêteerd. In het vijfde bedrijfslevensjaar neemt het aantal wederom sterk af, omdat het cohort 1999 niet meer is geënquêteerd. Het aantal respondenten met betrekking tot de onderstaande vragen (zie tussen de haakjes) is nog lager, aangezien dit alleen de stoppers per bedrijfslevensjaar (exclusief de serial entrepreneurs) betreft. De volgende oorzaken zijn onderzocht en worden hierna behandeld: − Onvoldoende vraag − Nooit goed uit de startblokken gekomen − Persoonlijke omstandigheden − Het zich voordoen van bepaalde kansen − Externe omstandigheden. Na de behandeling van bovengenoemde oorzaken wordt gekeken welke van de oorzaken belangrijk zijn per bedrijfslevensjaar.
10
tabel 2
Onvoldoende vraag als oorzaak van bedrijfsbeëindiging, in procenten van het aantal antwoorden Bedrijfslevensjaar
Antwoordcategorie
1
2
3
4
5
6
1. Een grote rol
18,6
18,2
26,3
20
7,8
50
2. Een niet zo grote rol
18,6
18,2
19,3
20
38,5
-
3. Absoluut geen rol
60,5
62,1
52,6
60
53,8
50
2,3
1,5
1,8
-
-
-
100
100
100
4. Weet niet/wil niet zeggen Totaal aantal stoppers
100
100
100
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
Bij het onderzoeken of ondernemers onvoldoende vraag als oorzaak van bedrijfsbeëindiging hadden ervaren zijn de antwoorden ingedeeld in vier categorieën zoals weergegeven in de bovenstaande tabel. Deze antwoordcategorieën zijn ook gehanteerd in de volgende tabellen waar wordt ingegaan op oorzaken als: nooit goed uit de startblokken gekomen, persoonlijke omstandigheden, het zich voordoen van bepaalde kansen en externe omstandigheden. Uit bovenstaande tabel blijkt dat 50% à 60% van de ondernemingen door de jaren heen onvoldoende vraag absoluut geen rol vonden spelen in het besluit tot bedrijfsbeëindiging. Tussen 18,2% en 38,5% van de ondernemers heeft aangegeven dat onvoldoende vraag een niet zo grote rol heeft gespeeld in het besluit tot stoppen. Opvallend zijn de percentages die betrekking hebben op de eerste antwoordcategorie. In het eerste en tweede bedrijfslevensjaar vindt respectievelijk 18,6% en 18,2% van de stoppende ondernemers dat onvoldoende vraag een grote rol heeft gespeeld in het besluit tot bedrijfsbeëindiging. In het derde bedrijfslevensjaar stijgt dit percentage aanzienlijk tot 26,3% waarna het in het vierde en vijfde bedrijfslevensjaar weer terugloopt tot 20% en 7,8%. Het zesde bedrijfslevensjaar wordt hier en in de volgende tabellen buiten beschouwing gelaten aangezien het zeer geringe aantal stoppers in dat bedrijfslevensjaar de percentages te zeer beïnvloedt. In onderstaande tabel worden de resultaten van de oorzaak: 'het bedrijf is nooit goed uit de startblokken gekomen' weergegeven.
11
tabel 3
Het bedrijf is nooit goed uit de startblokken gekomen als oorzaak van bedrijfsbeëindiging, in procenten van het aantal antwoorden Bedrijfslevensjaar
Antwoordcategorie
1
2
3
4
5
6
1. Een grote rol
37,2
28,9
21,1
17,1
23,1
-
2. Een niet zo grote rol
11,6
15,2
31,6
11,4
7,7
-
3. Absoluut geen rol
48,8
54,6
45,6
71,4
69,2
100
2,3
1,5
1,8
-
-
-
100
100
100
4. Weet niet/wil niet zeggen Totaal aantal stoppers
100
100
100
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
Het grootste percentage ondernemers geeft aan dat deze oorzaak absoluut geen rol speelt in het besluit tot bedrijfsbeëindiging. Dit percentage varieert de eerste drie bedrijfslevensjaren rond de 50%. In het vierde en vijfde bedrijfslevensjaar stijgt het percentage aanzienlijk tot ongeveer 70%. In het eerste bedrijfslevensjaar wordt door 37,2% van de stoppende ondernemers aangegeven dat het nooit goed uit de startblokken komen van het bedrijf een grote rol heeft gespeeld in het besluit tot bedrijfsbeëindiging. Dit percentage loopt door de jaren heen af tot 17,1% in het vierde bedrijfslevensjaar. In het vijfde bedrijfslevensjaar stijgt het weer iets tot 23,1%. Een logische verklaring voor het toenemende percentage in antwoordcategorie drie en het aflopende percentage in de eerste antwoordcategorie is dat naarmate een bedrijf ouder wordt het meer kans heeft gehad om wel goed uit de startblokken te komen. Persoonlijke omstandigheden zijn regelmatig oorzaak van bedrijfsbeëindiging. De mate waarin ondernemers hebben aangegeven dat dit meespeelt in het besluit tot stoppen is weergegeven in onderstaande tabel. tabel 4
Persoonlijke omstandigheden als oorzaak van bedrijfsbeëindiging, in procenten van het aantal antwoorden Bedrijfslevensjaar
Antwoordcategorie 1. Een grote rol 2. Een niet zo grote rol 3. Absoluut geen rol 4. Weet niet/wil niet zeggen Totaal aantal stoppers
1
2
3
27,9
40,9
45,6
7 65,1
9,1
7
50
45,6
-
-
1,8
100
100
100
4
5
6
15,4
-
8,6
7,7
-
51,4
76,9
100
-
-
-
100
100
100
40
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
In de eerste en vijfde bedrijfslevensjaar wordt door respectievelijk 65,1% en 76,9% van de stoppende ondernemers aangegeven dat persoonlijke omstandigheden absoluut geen rol spelen in hun besluit tot stoppen. In het tweede, derde en vierde bedrijfslevensjaar ligt dit percentage rond 48%; dit is aanzienlijk lager dan in het eerste en vijfde bedrijfslevensjaar. Van de stoppende ondernemers geeft 27,9% in het eerste bedrijfslevensjaar aan dat persoonlijke omstandighe-
12
den een grote rol hebben gespeeld in het besluit tot stoppen. In de twee daarop volgende jaren stijgt dit percentage tot rond de 43%. In het vierde bedrijfslevensjaar loopt het percentage terug tot 40% waarna in het vijfde bedrijfslevensjaar 15,4% van de stoppende ondernemers aangeeft dat persoonlijke omstandigheden een grote rol gespeeld hebben in het besluit tot stoppen. In de literatuur is reeds aangegeven dat persoonlijke omstandigheden rond het derde bedrijfslevensjaar een belangrijke rol spelen. Het zich voordoen van bepaalde kansen zoals een baan in loondienst of actief zijn in een ander bedrijf is ook één van de redenen van bedrijfsbeëindiging. De mate waarin dit geldt voor gestopte ondernemers uit het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998' wordt weergegeven in onderstaande tabel. tabel 5
Het zich voordoen van bepaalde kansen als oorzaak van bedrijfsbeëindiging, in procenten van het aantal antwoorden Bedrijfslevensjaar
Antwoordcategorie 1. Een grote rol 2. Een niet zo grote rol 3. Absoluut geen rol 4. Weet niet/wil niet zeggen Totaal aantal stoppers
1
2
3
4
5
41,9
39,4
42,1
45,7
46,2
50
4,5
5,3
17,1
7,7
-
51,2
56,1
50,9
37,1
46,2
50
-
-
-
-
-
100
100
100
100
100
7
1,8 100
6
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
Tussen de 37,1% en 56,1% van de ondervraagden over de verschillende bedrijfslevensjaren geeft aan dat het zich voordoen van bepaalde kansen absoluut geen rol heeft gespeeld in het besluit tot bedrijfsbeëindiging. In het eerste bedrijfslevensjaar geven de gestopte ondernemers in 41,9% van de gevallen aan dat kansen een grote rol hebben gespeeld in hun besluit tot stoppen. In de twee daaropvolgende jaren blijft het percentage stabiel rond 40%. In het vierde en vijfde bedrijfslevensjaar geeft respectievelijk 45,7% en 46,2% van de stoppende ondernemers aan dat het zich voordoen van bepaalde kansen een grote rol heeft gespeeld in het besluit tot stoppen. De wanprestatie van een leverancier en/of het slechte betaalgedrag van klanten kunnen oorzaken zijn van bedrijfsbeëindiging. Deze oorzaken liggen buiten de directe invloedssfeer van de ondernemer en worden daarom aangeduid als externe omstandigheden. In onderstaande tabel wordt de mate waarin ondernemers aangaven dat externe omstandigheden een rol speelden in hun besluit tot bedrijfsbeëindiging weergegeven.
13
tabel 6
Externe omstandigheden als oorzaak van bedrijfsbeëindiging, in procenten van het aantal antwoorden Bedrijfslevensjaar
Antwoordcategorie
1
2
3
4
5
6
1. Een grote rol
9,3
9,1
5,3
11,4
-
-
2. Een niet zo grote rol
4,7
1,5
8,8
8,6
7,7
-
89,4
84,2
80
92,3
100
1,8
-
-
-
100
100
100
3. Absoluut geen rol
86
4. Weet niet/wil niet zeggen Totaal aantal stoppers
-
-
100
100
100
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
De externe omstandigheden blijken geen grote rol te spelen bij het besluit tot bedrijfsbeëindiging. In alle jaren van de bedrijfslevensloop wordt door 80% tot 92,3% van de ondernemers gezegd dat externe omstandigheden absoluut geen rol speelden. In het eerste, tweede en vierde bedrijfslevensjaar speelden in ongeveer 10% van de gevallen externe omstandigheden een rol in het besluit tot stoppen. In het derde bedrijfslevensjaar is dit percentage aanzienlijk lager, namelijk 5,3%. In het vijfde bedrijfslevensjaar wordt door geen enkele ondernemer aangegeven dat externe omstandigheden een grote rol speelde in het besluit tot stoppen. 2. 2. 2 O orzak en van bedrijfsbeëindiging onderscheiden naa r bedrijfslevensja ren Tijdens de analyse van de empirische studies naar bedrijfsbeëindiging is bij het onderzoeken van oorzaken van bedrijfsbeëindiging rekening gehouden met de bedrijfslevensloop. De reden voor de onderscheiding in bedrijfslevensjaren ligt in het feit dat een ondernemer door de jaren heen voor vele verschillende situaties komt te staan, waarin allerlei factoren een rol kunnen spelen die leiden tot bedrijfsbeëindiging. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende oorzaken van bedrijfsbeëindiging per bedrijfslevensjaar van het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998'. In onderstaande tabel wordt allereerst een totaaloverzicht gegeven van de mate waarin de vijf reeds besproken oorzaken een rol speelden in het besluit tot stoppen per bedrijfslevensjaar. De gegevens uit de tabel worden hierna per bedrijfslevensjaar besproken.
14
tabel 7
De mate waarin oorzaken een rol spelen bij het besluit tot bedrijfsbeëindiging, in procenten van het aantal antwoorden Bedrijfslevensjaar
Antwoordcategorie
1
2
3
4
5
1. Het zich voordoen van bepaalde kansen
26,6
23,8
22,3
31,4
33,3
50
2. Persoonlijke omstandigheden
19
27
24,8
24,3
14,3
-
3. Nooit goed uit de startblokken gekomen
26,6
23,8
24,8
14,3
19,1
-
4. Onvoldoende vraag
20,3
19,7
21,5
20
28,6
50
7,6
5,7
6,6
10
4,8
-
5. Externe omstandigheden Totaal aantal reacties
100
100
100
100
100
6
100
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
1 e b e dr i j fs l ev en sja a r Uit de cijfers blijkt dat de belangrijkste oorzaken voor het stopzetten van de bedrijfsactiviteiten in het eerste bedrijfslevensjaar zijn: het zich voordoen van bepaalde kansen en het nooit goed uit de startblokken gekomen zijn. Het zich voordoen van bepaalde kansen is een zogenaamde pull-factor: een kans die zich voordoet buiten de eigen onderneming. Enkele voorbeelden hiervan zijn de kans op een baan in loondienst en het actief zijn in een ander (eigen) bedrijf. Het nooit goed uit de startblokken gekomen zijn van het bedrijf blijkt een even grote rol te spelen in het besluit tot stoppen. Andere belangrijke oorzaken van bedrijfsbeëindiging in deze fase zijn onvoldoende vraag en persoonlijke omstandigheden.
2 e b e dr i j fs l ev en sja a r Persoonlijke omstandigheden zijn in het tweede bedrijfslevensjaar de hoogst scorende factor. Wederom is het zich voordoen van bepaalde kansen een belangrijke factor in het besluit tot stoppen. Deze oorzaak is na persoonlijke omstandigheden de belangrijkste factor. Het nooit goed uit de startblokken gekomen zijn daalt aanzienlijk van 26,6% in het eerste bedrijfslevensjaar naar 23,8% in het tweede bedrijfslevensjaar. Verder zijn de scores van de verschillende oorzaken vergelijkbaar met die uit het eerste bedrijfslevensjaar. Onvoldoende vraag wordt in zowel het eerste als het tweede bedrijfslevensjaar in ongeveer 20% van de gevallen aangegeven als een oorzaak. Externe omstandigheden spelen in beide bedrijfslevensjaren in slechts 6 à 7 procent van de gevallen een rol.
3 e b e dr i j fs l ev en sja a r De top-drie van oorzaken van bedrijfsbeëindiging in deze fase wordt gevormd door persoonlijke omstandigheden, het nooit goed uit de startblokken gekomen en het zich voordoen van bepaalde kansen. Over de eerste drie bedrijfslevensjaren is er een opvallende stijging te zien bij de persoonlijke omstandigheden als oorzaak van bedrijfsbeëindiging. In het eerste bedrijfslevensjaar wordt in 19% van de gevallen aangegeven dat persoonlijke omstandigheden een rol spelen bij bedrijfsbeëindiging. Dit percentage stijgt in de twee volgende jaren aanzienlijk tot respectievelijk 27% en 24,8%.
15
4 e b e dr i j fs l ev en sja a r In het vierde bedrijfslevensjaar is er een aanzienlijke stijging waar te nemen in 'het zich voordoen van bepaalde kansen' als invloedsfactor in het besluit tot bedrijfsbeëindiging. Persoonlijke omstandigheden en onvoldoende vraag zijn in deze fase ook belangrijke oorzaken. Opvallend is de sterke daling van 'nooit goed uit de startblokken gekomen' als oorzaak van bedrijfsbeëindiging. Een logische verklaring hiervoor is dat naarmate meer bedrijfslevensjaren voorbij zijn gegaan de onderneming wel goed uit de startblokken gekomen is.
5 e b e dr i j fs l ev en sja a r e n 6 e be d r i jfs l ev e ns ja a r Het verschil tussen 'het zich voordoen van bepaalde kansen', 'onvoldoende vraag' en de daarna belangrijkste factoren is aanzienlijk. De twee belangrijkste factoren scoren rond de 30% waarna het nooit goed uit de startblokken met 19,1% op de derde plaats staat. Opvallend is wederom de stijging van de factor onvoldoende vraag, met 20% in het vierde bedrijfslevensjaar ten opzichte van 28,6% in het vijfde bedrijfslevensjaar. Externe omstandigheden scoren ook in het vijfde bedrijfslevensjaar laag. 2 . 2 . 3 Verschillen tu ss en st opp e rs en b l i jv er s In de vorige paragraaf is ingegaan op diverse oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan vroege bedrijfsbeëindiging. Onderwerpen zoals onvoldoende vraag, persoonlijke omstandigheden en externe omstandigheden als oorzaak van bedrijfsbeëindiging zijn besproken. Deze oorzaken van bedrijfsbeëindiging zijn rechtstreeks gevraagd in de stoppersenquête van het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998'. Er zijn echter nog andere manieren om oorzaken te achterhalen die een rol gespeeld hebben bij de bedrijfsbeëindiging. In deze paragraaf worden de verschillen tussen stoppers en blijvers behandeld. De stoppers zijn ondernemers die binnen de eerste zes bedrijfslevensjaren zijn gestopt met hun onderneming. De blijvers zijn ondernemers die na het zesde bedrijfslevensjaar nog steeds actief zijn met hun in 1998 gestarte onderneming. In deze paragraaf wordt ingegaan op de stoppers en blijvers uit het cohort 1998, aangezien vergelijking met de twee andere cohorten slechts mogelijk is over de eerste drie bedrijfslevensjaren in verband met het verschil in de doorlopen bedrijfslevensjaren. Met betrekking tot de stoppers en blijvers van cohort 1998 is het interessant te kijken naar de verschillen tussen de ondernemingen bij de start in 1998 en verschillen door de jaren heen. Het is mogelijk dat de startsituatie al een indicatie geeft over welke ondernemingen overleven en welke niet. Oftewel verschillen tussen stoppers en blijvers kunnen worden aangeduid als oorzaak van bedrijfsbeëindiging. In onderstaande tabel worden de significante verschillen tussen stoppers en blijvers (na zes jaar) uit cohort 1998 weergegeven. In de tabel staat allereerst het onderwerp waar het verschil tussen stoppers en blijvers is waargenomen, waarna wordt aangegeven voor welke categorie(ën) de gevonden percentages van toepassing zijn. Een toelichting op de gegevens wordt hierna gegeven. In de bijlagen zijn zowel alle getoetste variabelen als alle getoetste categorieën te vinden.
16
tabel 8
Verschillen tussen stoppers en blijvers
Categorieën Informatie ingewonnen op het gebied van:
Stoppers
Blijvers
N=116
N=285
Vestigingseisen
Tamelijk veel/veel
26,7%
40,4%
Milieuvergunningen
Tamelijk veel/veel
7,2%
16,4%
Overige vergunningen
Tamelijk veel/veel
15,7%
32,4%
Financieringsmogelijkheden
Veel
5,1%
14,4%
Bekend met zelfstandig ondernemerschap
Ja, bekend
62,1%
75,1%
In loondienst in dezelfde branche
Ja
46,6%
59,3%
Streven naar werknemers in dienst
Ja
17,8%
40,8%
Enigszins
27,9%
39,5%
Niet
55,8%
39,5%
5,2%
12,1%
70,6%
79,1%
9,5%
20,6%
8,7%
Factoren die een rol speelden in het besluit een eigen bedrijf te starten: Beschikbaarheid eigen financiële middelen
Aantal uren werkzaam bij de start
60 uur of meer Meer dan 10 uur*
Hoogte startkapitaal
50.000
In de branche is sprake van: Sterke concurrentiedruk
Zeer sterk
16,5%
Groeimogelijkheden starters
Nauwelijks
30%
16,8%
Sedert de start met de volgende knelpunten geconfronteerd: Tekort personeel*
Minder groot/groot
9,2%
17,3%
Aantrekken gekwalificeerd personeel
Groot
3,4%
11%
Ontwikkelen van afzetgebied
Groot
24,7%
7,3%
Rendement onderneming*
Groot
11,6%
4,7%
Ervaring binnen branche
Zeer sterk
30,2%
44,3%
Risico durven nemen
Sterk/zeer sterk
53,5%
65%
Participatie relevante netwerken
Zeer zwak
14,2%
2,9%
LO/LBO/leerling-
18,1%
81,9%
HBO
37,8%
62,2%
50 t/m 59 uur
13,8%
24,9%
Minder dan 10 uur
20,7%
6,8%
In welke mate bezit de ondernemer de volgende eigenschappen:
Hoogst afgeronde opleiding**
stelsel
Gemiddeld aantal uren werkzaam door de jaren heen
*
Met 90% zekerheid een significant verschil tussen stoppers en blijvers; overige variabelen met 95% zekerheid significant.
** De variabele hoogst afgeronde opleiding wordt vanuit categorieën benaderd. Als gevolg hiervan tellen de percentages op tot 100%. Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
17
H e t p ro fi e l va n d e st opp e r en de b l i jv e r De stoppers bereiden zich in vergelijking met de blijvers minder goed voor op de start van hun onderneming. Blijvers hebben vaker informatie ingewonnen met betrekking tot vergunningen en financieringsmogelijkheden en zijn voor de start vaker bekend met zelfstandig ondernemerschap, en ook hebben de stoppers minder vaak in loondienst gewerkt in dezelfde branche. Bij de start verschilt de inzet en houding van de blijvers ten opzichte van de stoppers. Een motief dat een belangrijke rol speelde bij het besluit om een eigen bedrijf te beginnen is de beschikbaarheid van eigen financiële middelen; bij de blijvers was dit vaker het geval dan bij de stoppers. Het aantal uren dat de ondernemers werkzaam zijn bij de start en de hoogte van het startkapitaal zijn beide hoger bij de blijvers. De knelpunten waarmee ondernemers te maken hebben zijn ook belicht in het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998'. De blijvers uit cohort 1998 zeggen vaker problemen te ondervinden op het gebied van personeelszaken. Zowel een tekort aan personeel als het aantrekken van gekwalificeerd personeel is vaker een groot probleem voor de blijvers. Mogelijk heeft dit te maken met de grotere behoefte aan personeel als gevolg van groei en de strengere eisen die gesteld worden aan de medewerkers. De stoppers zeggen vaker knelpunten te ondervinden op het gebied van het ontwikkelen van de afzetmarkt en het rendement van de onderneming. Met betrekking tot eigenschappen van ondernemers zijn er ook verschillen tussen stoppers en blijvers waargenomen. De blijvers hebben vaker veel ervaring in de branche waar de onderneming haar activiteiten uitoefent. Tevens wordt vaker aangegeven door de blijvers dat zij risico's durven nemen en dat zij participeren in relevante netwerken. De hierboven beschreven verschillen tussen stoppers en blijvers geven een goede indruk van enkele belangrijke aspecten van ondernemerschap die het verschil tussen bedrijfsbeëindiging en overleven kunnen betekenen. Het is echter mogelijk dat verschillende aspecten zoals hierboven besproken met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden. Met behulp van multivariate analyse kan deze samenhang worden gecontroleerd. De resultaten van de multivariate analyse zijn in onderstaande tabel weergegeven. Een overzicht van alle resultaten van de multivariate analyse staat in de bijlagen.
18
tabel 9
Determinanten van de kans op overleving binnen de eerste vijf bedrijfslevensjaren van een onderneming
Invloed op kans Kenmerken van de ondernemer Ervaring binnen de branche
op overleving ++
Ja, bekend met zelfstandig ondernemerschap
+
Opleidingsniveau havo/vwo t.o.v. lo/lbo/leerlingstelsel
+
Streven naar omzetvergroting
+
Kenmerken van het bedrijf bij de start Zakelijke dienstverlening t.o.v. industrie en bouw
--
Hoogte startkapitaal tussen € 4.538-€ 11.345 t.o.v. minder dan € 4.538
+
Knelpunten in startfase Tekort eigen kennis en ervaring
+
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998; + is een positief verband met 90% zekerheid, ++ is een positief verband met 95% zekerheid, - is een negatief verband met 90% zekerheid, -- is een negatief verband met 95% zekerheid.
In de analyse zijn zeven variabelen naar voren gekomen die nog significant blijken te zijn. De kenmerken van de ondernemers zoals ervaring binnen de branche en het voor de start bekend zijn met zelfstandig ondernemerschap blijken een positieve invloed uit te oefenen op de kans op overleving. Voor ervaring binnen de branche geldt dat dit met 95% zekerheid getoetst is. Voor het bekend zijn met het zelfstandige ondernemerschap voor de start is dit met 90% zekerheid getoetst. Ook het opleidingsniveau van de ondernemers blijkt van belang te zijn na de multivariate analyse. Wanneer een ondernemer streeft naar omzetvergroting heeft dit een positief effect op overleving. De sector waarin het bedrijf wordt uitgeoefend is ook van belang voor de kans op overleving. Zo blijkt dat er in de zakelijke dienstverlening een minder grote kans op overleving is dan in de bouw en industrie. In de studie van Schutjens et al. (2003) is aangetoond dat de hoogte van het startkapitaal een negatief effect heeft op de kans dat bedrijfsactiviteiten gestaakt worden, oftewel een hoger startkapitaal vergroot de kans op overleving. Deze conclusie kan in deze studie na de multivariate analyse ten dele worden gesteund. Er blijkt een positief effect te zijn op overleving wanneer het startkapitaal tussen € 4.538 en € 11.345 ligt ten opzichte van een startkapitaal kleiner dan € 4.538. In het onderzoek is gevraagd of de ondernemers sedert de start knelpunten hebben ondervonden op diverse gebieden. Enkele ondernemers hebben aangegeven dat zij knelpunten hebben ervaren op het gebied van eigen kennis en ervaring. Het is merkwaardig dat de ondernemers die dit hebben aangegeven een grotere kans op overleving hebben. In de multivariate analyse blijkt dat ondernemers die in de startfase een tekort aan eigen kennis en ervaring hadden een grotere kans op overleving hebben. Een mogelijke verklaring voor deze waarneming is dat deze ondernemers vroegtijdig (tijdens de start) er achter kwamen dat hun kennis tekortschoot en hierop zijn ingesprongen door bijscholing en cursussen. Dit kan de kans op overleving hebben vergroot ten opzichte van degenen die deze vroegtijdige waarschuwing niet gehad hebben.
19
2.3
Gevolgen van vroege bedrijfsbeëindiging De gevolgen van vroege bedrijfsbeëindiging worden in deze paragraaf besproken. Dit sluit aan bij de derde onderzoeksvraag van dit onderzoek: Wat zijn de gevolgen van vroege bedrijfsbeëindiging? In de literatuur wordt gewezen op zowel negatieve als positieve gevolgen van bedrijfsbeëindiging. Een toenemende werkloosheid en het verlies van deels gezonken investeringen zijn hier voorbeelden van. Ook de schulden die ondernemers overhouden als gevolg van bedrijfsbeëindiging kunnen als negatief bestempeld worden. De positieve gevolgen van bedrijfsbeëindiging uiten zich voornamelijk in de kansen die gecreëerd worden op het gebied van verbeterd en hernieuwd ondernemerschap en werknemerschap. De opgedane kennis en ervaringen van ex-ondernemers kunnen een waardevolle aanvulling zijn in zowel het ondernemerschap als het werknemerschap. In de stoppersenquête van het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998' wordt zeer summier ingegaan op de gevolgen van bedrijfsbeëindiging. De stoppersenquête werpt licht op de eventuele financiële problemen op privé-gebied die ontstaan zijn als gevolg van bedrijfsbeëindiging. De uitkomsten van deze vraag worden hieronder behandeld op dezelfde wijze als de oorzaken van bedrijfsbeëindiging in paragraaf 5.4. In onderstaande tabel worden de resultaten weergegeven. tabel 10
Financiële problemen als gevolg van bedrijfsbeëindiging, in procenten van het aantal antwoorden Bedrijfslevensjaar
Antwoordcategorie
1
2
3
4
1. Min of meer ernstig
7
3
3,5
5,7
2. Te overzien
7
13,6
21,1
83,7
83,3
71,9
3. Eigenlijk geen 4. Weet niet/wil niet zeggen Totaal aantal stoppers
2,3 100
100
3,5 100
5
6
30,8
-
11,4
-
-
82,9
69,2
-
-
-
100
100
100
100
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
De financiële problemen die ontstaan als gevolg van bedrijfsbeëindiging worden door een klein deel van de ondernemers beschreven als min of meer ernstig. In de eerste vier bedrijfslevensjaren wordt door 3% tot 7% van de stoppers aangegeven dat de financiële problemen min of meer ernstig zijn. In het vijfde bedrijfslevensjaar is er een zeer grote stijging waarneembaar, tot 30,8%. Een verklaring hiervoor kan zijn dat naarmate bedrijven ouder worden de kans op grotere financiële problemen toeneemt doordat de onderneming groter is en er meer geld omgaat in het bedrijf. Bij deze constatering moet echter ook rekening gehouden worden met het geringe aantal respondenten in deze fase. Het overgrote deel van de ex-ondernemers geeft aan eigenlijk geen financiële problemen te hebben als gevolg van de bedrijfsbeëindiging. Het percentage ex-ondernemers dat dit aangeeft varieert door de jaren heen tussen 71,9% tot 83,7%. Het zesde bedrijfslevensjaar wordt buiten beschouwing gelaten als gevolg van het te geringe aantal respondenten. Het percentage stoppers dat wel financiële problemen heeft ondervonden als gevolg van bedrijfsbeëindiging maar vindt dat deze te overzien zijn, varieert tussen 7% en 21,1%. Een ander interessant gevolg van bedrijfsbeëindiging waarbij het hernieuwde ondernemerschap naar voren komt is de intentie tot herstart. In de volgende sub-
20
paragraaf wordt onderzocht of stoppers een intentie tot herstart hebben en wat de verschillen zijn tussen ex-ondernemers die deze intentie wel hebben en degenen die dit niet hebben. 2 . 3 . 1 I nt ent i e to t he rs ta rt Bedrijfsbeëindiging kan een aangrijpende ervaring zijn voor de ondernemer. Het kan zijn dat de ex-ondernemer teleurgesteld is in het ondernemerschap als gevolg van de bedrijfsbeëindiging. In de stoppersenquête van het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998' is aan de ex-ondernemers gevraagd of zij overwegen in de toekomst ooit nogmaals voor zelfstandig ondernemerschap te kiezen. In onderstaande tabel worden de resultaten van deze vraag weergegeven. tabel 11
Intentie tot herstart, in procenten van het aantal antwoorden
Antwoordcategorie
in procenten
1. Ja
49
2. Nee
29
3. Weet niet/wil niet zeggen
22
Totaal aantal respondenten
100
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
De gestopte ondernemers uit het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998', cohort 1998 hebben in 49,1% van de gevallen een intentie om te herstarten. 28,5% van de ex-ondernemers ziet het opnieuw starten met een onderneming niet meer zitten. De overige 22,4% van de ondernemers weet het niet zeker of wil zich hier niet over uitlaten. Het hebben van een intentie om opnieuw voor zelfstandig ondernemerschap te kiezen is een gevolg van bedrijfsbeëindiging. Vele aspecten van het ondernemerschap beïnvloeden het wel/niet hebben van deze intentie; het is interessant om te bepalen welke factoren van invloed zijn op het wel/niet hebben van de intentie tot herstart. Met deze gegevens kan ingespeeld worden op de Nederlandse bedrijvigheid door het stimuleren van ondernemerschap onder de stoppers. In onderstaande tabel worden de significante verschillen weergegeven tussen exondernemers die wel een intentie hebben om opnieuw voor zelfstandig ondernemerschap te kiezen en degenen die dat niet hebben. In de bijlagen zijn alle getoetste variabelen te vinden.
21
tabel 12
Verschillen tussen ex-ondernemers die wel/niet de intentie hebben om te herstarten
Wel intentie
Geen intentie
Informatie ingewonnen op het gebied van: Overige vergunningen*
Geen
58,8%
41,2%
Weinig tot veel
77,5%
22,5%
Nee
50%
50%
Ja
70,7%
29,3%
Enigszins
85,7%
14,3%
Groeimogelijkheden starters*
Sterk
77,3%
22,7%
Verandering voorkeuren* afnemers
Deels tot zeer sterk
73,7%
26,3%
Geen
77,1%
22,9%
Groot
42,9%
57,1%
Rendement onderneming
Geen
82,9%
17,1%
Tijdige betaling door klanten
Geen
60,5%
39,5%
Geen enkel knelpunt
Geen
69%
31%
Ondernemerscapaciteiten
Sterk
75,6%
24,4%
Risico durven nemen
Sterk/zeer sterk
73,6%
26,4%
Openstaan voor nieuwe onderwikkelingen
Zeer sterk
82,1%
17,9%
Participatie relevante netwerken*
Zeer zwak
38,5%
61,5%
Leeftijd
Jonger dan 30
90,5%
9,5%
Ouder dan 40
47,1%
52,9%
Bekend met zelfstandig ondernemerschap
Factoren die een rol speelden bij het besluit een eigen bedrijf te starten Vanzelf ingegroeid In de branche is sprake van:
Sedert de start met de volgende knelpunten geconfronteerd: Ontwikkeling afzetgebieden*
In welke mate bezit de ondernemer de volgende eigenschappen:
* Met 90% zekerheid een significant verschil tussen ex-ondernemers met/zonder intentie tot herstart; overige variabelen met 95% zekerheid significant. Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998.
P ro f ie l va n de s to pp e r m e t ee n in te nt i e to t h er s ta r t v e rs us d e st op per z o nd e r in te nt i e tot h e rsta r t De ex-ondernemers die na de bedrijfsbeëindiging wel de intentie hebben om opnieuw te kiezen voor het zelfstandige ondernemerschap hebben vaker geen informatie ingewonnen over 'overige vergunningen'. Van de stoppers die bekend zijn met zelfstandig ondernemerschap voor de start heeft het merendeel wel de intentie om te herstarten. Van degenen die voor de start niet bekend waren met zelfstandig ondernemerschap heeft de ene helft wel de intentie om te herstarten, en de andere helft niet. Van de stoppers die aangegeven hebben vanzelf in het ondernemerschap gegroeid te zijn heeft ruim vier vijfde de intentie om te herstarten.
22
De ex-ondernemers met een intentie tot herstart hebben vaker aangegeven en dat er in de branche in sterke mate sprake is van groeimogelijkheden voor starters en dat er deels sprake was van verandering van voorkeuren van de afnemers. De knelpunten die ondernemers hebben ervaren hebben ook invloed op het hebben van een intentie om opnieuw te starten. Van de stoppers die geen problemen hadden met het ontwikkelen van afzetgebieden heeft het grootste deel de intentie om opnieuw te starten. Van de ex-ondernemers die grote problemen hebben ondervonden op dit gebied heeft een veel kleiner aantal ondernemers deze intentie. Voor knelpunten op het gebied van het rendement, tijdige betaling door klanten geldt hetzelfde. De eigenschappen van een ondernemer blijken ook belangrijk te zijn voor het hebben van een intentie om opnieuw een eigen bedrijf op te starten. De exondernemers die hebben aangegeven sterk tot zeer sterk ondernemerscapaciteiten te bezitten, risico's te durven nemen en open te staan voor nieuwe ontwikkelingen hebben voor het grootste deel de intentie ooit nogmaals voor zelfstandig ondernemerschap te kiezen. Wanneer zij aangeven zeer zwak te zijn in het participeren in relevante netwerken heeft het merendeel geen intentie tot herstart. Ook de leeftijd van een stopper is van belang voor deze keuze: van de stoppers onder de dertig heeft 90,5% de intentie opnieuw te beginnen. Van de stoppers die ouder dan veertig zijn heeft slechts 47,1% deze intentie. De verschillen tussen ex-ondernemers met intentie om te herstarten en degenen zonder intentie tot herstart worden hierna met behulp van multivariate analyse gecontroleerd op samenhang. Het is mogelijk dat verschillende aspecten zoals hierboven beschreven elkaar beïnvloeden en samenhangend zijn. De multivariate analyse die hierna wordt behandeld controleert de variabelen op deze samenhang. In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven. tabel 13
Determinanten van de kans op van het hebben van een intentie tot herstart
Invloed op kans op het wel hebben Kenmerken van de ondernemer Risico durven nemen
van een intentie tot herstart +
Informatie ingewonnen op het gebied van: Overige vergunningen
++
Factoren die een rol speelden bij het besluit om een eigen bedrijf te starten Vanzelf in het ondernemerschap gegroeid
++
Knelpunten in startfase Het rendement van de onderneming
--
Bron: EIM Jonge Bedrijven Panel 1998; + is een positief verband met 90% zekerheid, ++ is een positief verband met 95% zekerheid, - is een negatief verband met 90% zekerheid, -- is een negatief verband met 95% zekerheid.
Één van de aspecten van ondernemerschap is het nemen van risico's. Het nemen van risico's is inherent aan het zelfstandige ondernemerschap. Een eigen bedrijf opstarten zal altijd gepaard gaan met bepaalde risico's die de ondernemer zo veel mogelijk zal proberen te beperken. Deze ondernemer zal echter wel bereid
23
moeten zijn risico's te nemen. Uit de multivariate analyse is naar voren gekomen dat het durven nemen van risico's een positieve invloed heeft op de intentie om opnieuw voor zelfstandig ondernemerschap te kiezen. Wanneer stoppers voor de start van hun gestopte onderneming informatie hebben ingewonnen op het gebied van 'overige vergunningen' heeft dit een positieve invloed op de intentie tot herstart. Een verklaring voor deze constatering kan zijn dat deze ondernemers assertiever zijn dan hun collega's. Dit houdt in dat zij bewust omgaan met de keuzen die zij maken. Deze ondernemers bereiden zich actief voor en zijn alert op kansen en bedreigingen. Het inwinnen van informatie voor de start kan dus een indicatie zijn van 'entrepreneurial alertness'. De stoppers die de intentie hebben om te herstarten worden hierin positief beïnvloed wanneer zij bij de start hebben aangegeven dat zij vanzelf in het ondernemerschap gegroeid zijn. Het vanzelf in het ondernemerschap gegroeid zijn is een factor die een rol speelde bij het 'besluit' om een eigen bedrijf te starten. Een verklaring voor de constatering zou kunnen zijn dat deze personen 'van nature' meer geneigd zijn ondernemer te worden. Wanneer stoppers aangegeven hebben dat het rendement van de onderneming een knelpunt was, heeft dit een negatieve invloed op de intentie om te herstarten. Uiteraard is het rendement van de onderneming van groot belang voor de ondernemers. Wanneer op dit gebied problemen ontstaan heeft dit een sterk negatieve werking op de intentie om te herstarten.
24
BIJLAGE I
Het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998'
Het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1998' wordt ook wel het 'Starterspanel 1998' genoemd. Deze naam is in 1998 gegeven aan het cohort omdat het toen nog starters waren die in het cohort vertegenwoordigd waren. Inmiddels zijn de bedrijven die nog in het cohort zitten geen starters meer, maar jonge bedrijven, vandaar deze naamsverandering. Het 'Jonge Bedrijven Panel 1998' bestaat uit drie jaargangen (1998, 1999 en 2000). In elk van deze jaren zijn ongeveer 500 starters in het panel gestroomd. De startende ondernemers vertegenwoordigen de volgende sectoren: − Industrie, − Bouw, − Groothandel, − Detailhandel, − Horeca, − Zakelijke dienstverlening, − Persoonlijke/overige dienstverlening. Oorspronkelijk is het panel opgezet om deze drie groepen te volgen en hun ontwikkeling te vergelijken met de ontwikkelingen die de bedrijven uit het 'EIM Jonge Bedrijven Panel 1994' hebben doorgemaakt. De Starters uit 1998 tot en met 2000 zetten de stap naar het zelfstandige ondernemerschap onder economisch gunstige omstandigheden, in tegenstelling tot de starters uit 1994. Elk jaar zijn de ondernemers telefonisch benaderd teneinde te achterhalen of het bedrijf nog bestaat, waarna een schriftelijke enquête werd verstuurd. De enquêtes zijn ieder jaar vrijwel hetzelfde geweest, zodat vergelijking makkelijker wordt.
25