S. Lange
Sporen in de klei opgraving langs ‘de Snevert’, op de locatie van de toekomstige fietstunnel bij ‘de Hoep’, gemeente Schagen
17
februari 2003
Sporen in de klei Een opgraving langs ‘de Snevert’, op de locatie van de toekomstige fietstunnel bij ‘de Hoep’, gemeente Schagen auteurs met bijdragen van redactie in opdracht van ontwerp en opmaak illustraties foto’s productie
S. Lange E. Besselsen/J. Slopsma M. Diepeveen-Jansen/L.L. Therkorn provincie Noord-Holland kantoordeloor, Haarlem J. Slopsma aac/Projectenbureau Koopmans’ drukkerij, Hoorn isbn 90–77010–15–7 issn 1569–1411 Amsterdams Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Nieuwe Prinsengracht 130 1018 vz Amsterdam © aac/Projectenbureau, Amsterdam 2003
voorwoord
In opdracht van de provincie Noord-Holland heeft in 2002 een opgraving plaatsgevonden langs ‘de Snevert’, een oude waterweg gelegen aan de rand van de nieuwbouwwijk ‘de Hoep’ te Schagen. Het onderzoek werd verricht door een team van medewerkers van het Amsterdams Archeologisch Centrum (aac) van de Universiteit van Amsterdam en valt binnen het kader van onderzoek naar bewoning in de kuststrook van Noord-Holland vanaf de prehistorische periode. Het team bestond uit: >> >>
drs. J.P. Flamman drs. S. Lange
>> >> >> >>
drs. E. Besselsen drs. J. Slopsma H.C. van Ramshorst J. Kaarsemaker
projectleider junior-projectleider, dagelijkse leiding, analyse en rapportage projectarcheoloog, digitale analyse analyse van dierbotten, grafische vormgeving veldtechnicus veldtechnicus
inhoud
samenvatting
6
1
onderzoekskader
8
2 2.1 2.2
onderzoeksgebied ligging gebiedsbeschrijving
11 11 12
3 3.1 3.2
onderzoeksmethode vooronderzoek veldonderzoek
14 15 15
4 4.1
geologie natuurlijke factoren
17 17
5 5.1 5.2
onderzoeksresultaten archeologische sporen vondstmateriaal
19 19 24
6
1 2 3 4 5 6
archeologische monumentenzorg
34
lijst van gebruikte afkortingen
36
lijst van a∂eeldingen
38
literatuur
40
bijlagen cd-rom in de achteromslag van het rapport rapport Schagen – archeologische begeleiding aanleg damwanden tabel sporen beschrijvingen (cd-rom) tabel aardewerkvondsten (cd-rom) tabel botvondsten (cd-rom) tabel houtvondsten (cd-rom) tabel met vindplaatsen die in archis vermeld staan (cd-rom)
43
samenvatting
In april en mei 2002 is gedurende drie weken een opgraving uitgevoerd aan de oostelijke rand van de nieuwbouwwijk ‘de Hoep’, gemeente Schagen. Aanleiding was de aanleg van een fietstunnel, fietspad en een parallel lopende sloot langs een oude waterloop ‘de Snevert’ bij ‘de Hoep’. Het perceel waarop de werkzaamheden gepland waren ligt in de directe nabijheid van een archeologisch monument, cma–nr. 14d–009, een middeleeuwse huisterp. Het archeologisch onderzoek is verricht vanuit enerzijds de archeologische monumentenzorg en anderzijds vanuit een wetenschappelijke onderzoeksopdracht. De doelstelling vanuit de archeologische monumentenzorg is het veilig stellen van de archeologische waarden ex situ middels een opgraving conform het Programma van Eisen, opgesteld door de provincie Noord-Holland (Alders 2002). De doelstelling vanuit het onderzoeksprogramma van het aac komt voort uit de centrale thema’s methodeontwikkeling en landschapsarcheologie. Het onderzoek is uitgevoerd middels het graven van zes werkputten op de plaatsen van de toekomstige fietstunnel en fietspad, alsook op de locatie van een geplande sloottalud. De aangetro≠en grondsporen zijn ingetekend en alle vondsten zijn verzameld. Sporen van palen en greppels zijn gecoupeerd om inzicht te verkrijgen in de opvulling, datering en kwaliteit ervan. Tijdens het onderzoek zijn bewoningssporen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetro≠en, alsmede aanwijzingen (in de vorm van aardewerkfragmenten) voor menselijke activiteiten vanaf de Inheems-Romeinse periode. Het natuurlijke landschap van het gebied rondom Schagen kenmerkt zich door een complexe bodemopbouw van kleiige afzettingen en veenlagen. Het terrein blijkt weinig geërodeerd te zijn en het natuurlijke reliëf is grotendeels nog aanwezig. De aangetro≠en grondsporen bestaan uit laat-middeleeuwse paalsporen, greppels, sloten en mogelijke ophogingslagen. Tot het vondstmateriaal behoren scherven van onder andere kogelpotaardewerk. In werkput 1 kwamen de restanten van een houten constructie aan het licht, a∫omstig van een laat-middeleeuwse beschoeiing. De resultaten van het archeologisch onderzoek kunnen worden gekoppeld aan de aanwezigheid van de laat-middeleeuwse huisterp ten zuidoosten van de opgraving. De aangetro≠en sporen staan in verband met de laat-middeleeuwse bewoning en het landgebruik, waarvan onder andere de ligging van percelen en slootpatronen getuigen. Een enkele prehistorische scherf –bijvoorbeeld uit een
6
greppel in werkput 1– vormt een aanwijzing voor bewoning in de aan de Middeleeuwen voorafgaande periode. Op grond van civieltechnische redenen was een deel van het terrein niet beschikbaar voor archeologisch onderzoek. De grond bleek zo verzadigd met water, dat het niet mogelijk was een archeologisch onderzoeksvlak aan te leggen. Gezien de lage sporendichtheid in de aangrenzende delen van het terrein, was de verwachting laag. Op verzoek van de uitvoerder en met goedkeuring van de provincie Noord-Holland, afdeling Zorg, Welzijn en Cultuur, werd van een opgraving op dit deel van het terrein afgezien. Om een goed beeld te verkrijgen van de laat-middeleeuwse bewoning te Schagen is het van belang –bij toekomstige maatregelen met betrekking tot de Ruimtelijke Ordening– rekening te houden met het gebied rondom het archeologische monument, de huisterp. Zoals uit de resultaten van het onderzoek blijkt, is het goed mogelijk dat er meer dan één huisterp langs ‘de Snevert’ is gelegen en dat de huisterp die onder wettelijke bescherming staat, mogelijk een voorloper heeft gekend. In dit verband zou het wenselijk zijn het gebied rondom de huisterp tussen ‘de Snevert’ en de provinciale weg langs ‘de Hoep’ via gedetailleerde hoogtemetingen in kaart te brengen.
7
>> 1 onderzoekskader
In het kader van de Archeologische Monumentenzorg (amz) is in de periode van 22 april t/m 16 mei 2002 door medewerkers van het Amsterdams Archeologisch Centrum (aac), in opdracht van de provincie Noord-Holland een opgraving uitgevoerd op de locatie langs ‘de Snevert’ aan de rand van de nieuwbouwwijk ‘de Hoep’ te Schagen, onder de code ‘ssn 02’. Directe aanleiding voor het onderzoek is de geplande aanleg van een fietstunnel en fietspad, en het graven van een sloot parallel hieraan. Het onderzoek is uitgevoerd met als doel kennis te vergaren en de archeologische waarden ex situ veilig te stellen.Tijdens het onderzoek is informatie verzameld over de bewoningsgeschiedenis van het terrein. Specifieke aandacht ging uit naar de relatie tot de laat-middeleeuwse huisterp ten zuidoosten van de locatie. Op historische kaarten staan diverse laat-middeleeuwse huisterpen rondom Schagen vermeld. De huisterp in de directe nabijheid –op een afstand van circa 100 m– is duidelijk als een verhoging in het landschap te herkennen en maakt deel uit van een reeks middeleeuwse terpen die langs de oostkant van het huidige Schagen zijn gesitueerd. Onder leiding van drs. L.L. Therkorn van het aac hebben in het verleden drie opgravingen in en om Schagen plaatsgevonden. Het archeologische onderzoek is gericht op de bewoningsgeschiedenis vanaf de prehistorische periode in het kustgebied van Noord-Holland. Hieronder valt ook het archeologische onderzoek in de tachtiger en begin negentiger jaren van prehistorische en middeleeuwse bewoningssporen op de locatie van het huidige industrieterrein ‘De Witte Paal’ en in de woonwijken Lagedijk en Muggenburg (Therkorn 1984, 1987, 1991). De meeste prehistorische en middeleeuwse bewoningssporen op diverse locaties in Schagen zijn onderzocht door dhr. Frans Diederik en andere leden van de awn, onder andere ook op het huidige industrieterrein ‘De Witte Paal’ (o.a. Diederik 1989, 1995, 1996, 2002). Het archeologisch onderzoek te Schagen ‘de Snevert’ is verricht vanuit enerzijds de Archeologische Monumentenzorg en anderzijds een wetenschappelijke onderzoeksopdracht. Archeologische Monumentenzorg vormt één van de kerntaken van de hedendaagse Nederlandse archeologie. Uitgangspunt is het streven naar behoud en duurzaam beheer van archeologische vindplaatsen in situ. In Schagen ‘de Snevert’ was de planvorming echter zo vergevorderd dat behoud in situ niet mogelijk was. Het archeologische onderzoek te Schagen ‘de Snevert’
8
is dan ook uitgevoerd met als doel de archeologische waarden ex situ veilig te kunnen stellen. Uitgangspunten voor archeologisch onderzoek zijn de richtlijnen en de informatie omtrent de vindplaats, zoals beschreven in het Programma van Eisen (pve).1 De eisen die in het pve aan het archeologische onderzoek werden gesteld, hadden tot gevolg dat er tot een wijziging van het werkplan werd besloten. In eerste instantie zou de terpzool van het beschermde monument door de geplande bouwwerkzaamheden worden verstoord. Door de ligging van het fietspad en het sloottalud op te schuiven in zuidelijke richting, is de afstand tussen het monument en de bouwlocatie vergroot. Het archeologische monument werd daardoor niet direct bedreigd en hoefde het pve niet aangepast te worden. De vraagstellingen en eisen zoals geformuleerd in het pve bleven derhalve tijdens het archeologische onderzoek gehandhaafd. Het pve omvat de basisgegevens over de locatie, een beschrijving van de vindplaats voor zo ver bekend, als ook de bedreiging en motivatie van het onderzoek door de geplande bouwactiviteiten. De verwachtingen wat betreft de conservering van archeologische waarden, het voorkomen van grondsporen en vondsten, en de vraagstellingen voortvloeiend uit archeologische onderzoeksthema’s, vormen belangrijke onderdelen van het pve. Omdat op de onderzoekslocatie zelf geen vooronderzoek heeft plaatsgevonden, wordt uitgegaan van de conserveringsgraad van archeologische sporen en vondsten in de directe omgeving van de vindplaats. Op meerdere plaatsen werd daar een ‘vondstenlaag’ aangetro≠en die plaatselijk driedelig is: twee dunne geoxideerde veenlaagjes, gescheiden door een humeuze kleilaag. Er is hier sprake van een contaminatielaag uit de periode tussen 1300 en 1000 na Chr. De laag varieert in dikte tussen de 5 en 45 cm en is veelal gelegen op een diepte van 80 tot 120 cm beneden het maaiveld, beschreven als een laag van ‘goede tot excellente kwaliteit’ (Bosman 1997). De vraag is in hoeverre de vondstenlaag wordt aangetro≠en op de onderzoekslocatie ‘de Snevert’. Verwacht worden grondsporen zoals ze ook in de omgeving van de vindplaats zijn aangetro≠en: kuilen, paalgaten, greppels, spit- en ploegsporen. Uitgaande van de aangetro≠en vondsten tijdens het onderzoek in de nabije omgeving, is de vondstdichtheid volgens het pve gering.
9
1) Opgesteld door drs. G.P. Alders, provincie Noord-Holland, Bureau Monumenten en Archeologie.
Samengevat staan de volgende punten centraal in het pve: – de mate waarin de zool van de middeleeuwse terp zich uitstrekt in richting van de onderzoekslocatie; – de aanwezigheid en gaa∑eid van gebruiks- of bewoningssporen rondom de terp (landinrichting, agrarische functies); – de aanwezigheid, gaa∑eid en diepteligging van de vondstenlaag uit de LateIJzertijd tot aan de Vroege-Middeleeuwen en daarmee samenhangende gebruiks- of bewoningssporen. Na deze introductie wordt het onderzoeksgebied beschreven en wordt ingegaan op de onderzoeksdoelen en de methode van het onderzoek. Vervolgens worden de landschapsgenese en de archeologische bevindingen nader toegelicht. Na de conclusie wordt het hierop gebaseerde een advies ten aanzien van de Archeologische Monumentenzorg en de aangetro≠en archeologische waarden geformuleerd.
10
>> 2 onderzoeksgebied
116
117
534
534
a∂eelding 1. Ligging van het onderzoeksterrein ten oosten van Schagen. Inzet: Ligging van Schagen in Nederland (schaal 1: 25 000).
533
533
ssn01
1 : 25 000 116
117
2.1 ligging Infrastructurele plannen van de gemeente Schagen op de locatie ‘de Hoep’ langs ‘de Snevert’ vormden de aanleiding voor de provincie Noord-Holland om opdracht te geven voor het opgraven van de eventuele archeologische waarden. De onderzoekslocatie, een perceel grasland met een lengte van circa 500 m en een breedte van 250 m, is gelegen aan de zuidkant van ‘de Snevert’, een oude waterloop en verbindingsweg tussen Schagen en Barsingerhorn. Op circa 100 m afstand bevindt zich een archeologisch beschermd monument (cma–nr. 14d–009). Daarbij gaat het om een laat-middeleeuwse huisterp tussen ‘de Snevert’ en de Nieuwe Molensloot ten noorden van de onderzoekslocatie. De huidige dorpskern is circa één kilometer in zuidwestelijke richting gelegen (a∂eelding 1).
11
Lange La p palen
onderzoeksterrein
ssn01
overige opgravingen in de direkte omgeving
terpen in de nabijheid de Snevert
Muggenburg
1 : 25000 0
a∂eelding 2. Kaart van Schagen en regio met daarop het onderzoeksterrein aan ‘De Snevert’, de ligging van de oude waterloop ‘De Snevert’, de in het verleden door het aac onderzochte terreinen en de tijdens de ruilverkaveling in 1974 gekarteerde terpen.
2.2
250 m
gebiedsbeschrijving Algemeen Uit de resultaten van het archeologische onderzoek door het aac ten zuiden van Schagen, en door de archeologische waarnemingen van de awn afdeling Schagen, blijkt dat het gebied rond Schagen vanaf de IJzertijd bewoond is geweest. Voor de Romeinse periode zijn er aanwijzingen voor handelscontacten tussen de inheemse bevolking en de Romeinen (Therkorn 1984, 1991; Van Haaster 1985). Tot circa 750 na Chr. is de zee niet meer het gebied binnengedrongen. Door de Duinkerken ii-transgressiefase en de daarmee verbonden stijgende grondwaterstand, werd het gebied minder geschikt voor bewoning (Zagwijn 1986). Archeologisch onderzoek heeft bewoning in de Romeinse periode óp het veen ten zuidwesten van Schagen aangetoond (Therkorn 1991). In de Middeleeuwen begon men het veen te ontginnen door middel van het graven van sloten en greppels. In de Late-Middeleeuwen werden de huisplaatsen kunstmatig
12
opgehoogd. De laat-middeleeuwse terpen ten zuidoosten hiervan, in noordwestelijke richting van Schagen zijn deels nog als verhogingen in het huidige landschap te herkennen. Bij de locatie ‘de Snevert’ kunnen bewoningsresten uit de IJzertijd op Duinkerken 0-afzettingen worden verwacht, middeleeuwse terpen en dijken op de afzettingen van Duinkerken iii. In 1974 is het gebied in het kader van de ruilverkaveling Schagerkogge door de Stichting voor Bodemkartering Wageningen (Stiboka) onderzocht en zijn een groot deel van de terpen opgetekend (a∂eelding 2). Ten zuidwesten en zuidoosten van Schagen hebben drie opgravingen door het aac plaatsgevonden (Therkorn 1984, 1987, 1991). Ook is de archeologische werkgroep te Schagen, aangesloten bij de Archeologische werkgemeenschap Nederland (awn), zeer actief in het gebied. Op diverse locaties hebben archeologische verkenningen plaatsgevonden en is materiaal aan de oppervlakte verzameld. Een aantal van deze waarnemingen in en om Schagen staan vermeld in de bijlagen (bijlage 6). De onderzoekslocatie is gelegen in de ‘Schagerkogge’, waarbij ‘de Snevert’ als oude waterloop de scheiding vormt tussen de ‘Westerkaagpolder’ en de ‘Hooglandpolder’. Tussen Schagen en Barsingerhorn bevonden zich aan weerszijden van ‘de Snevert’ twee laat-middeleeuwse molens de ‘Neskaag-’ en de ‘Snevertmolen’. Op a∂eelding 4 is de situatie te zien, zoals de Schagerkogge omstreeks 1525 eruit heeft gezien. Vanaf de Middeleeuwen werd het veen met behulp van gegraven slootjes ontwaterd. De Leets’ loopt in noordwest-zuidoostelijke richting over het onderzoeksterrein, dat in zijn huidige vorm reeds op de topografische kaart van Noord-Holland uit 1849–1859 staat. Er hebben dus geen veranderingen in de perceelsbegrenzing plaatsgevonden. De laat-middeleeuwse huisterp is geringe afstand van het onderzoeksterrein gelegen. Zowel de huisterp als de onderzoekslocatie zijn tot aan het begin van de bouwwerkzaamheden als grasland in gebruik geweest. De aangetro≠en archeologische grondsporen staan waarschijnlijk in relatie tot de huisterp en kunnen deels als structuren die te maken hebben met landinrichting worden geïnterpreteerd.
13
>>3 onderzoeksmethode
1 5
14d–009
6
3
2
4 0
werkputten onderzoeksterrein
10 m
Het archeologische onderzoek te Schagen ‘de Snevert’ is uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna). De opzet van het onderzoek, het bepalen van de strategie in het veld, de afwerking en documentatie van de archeologische sporen en vondsten, als ook de uitwerking, analyse en het vastleggen van de resultaten met behulp van dit rapport, gebeurde op basis van de kna. Tijdens het archeologische onderzoek werd regelmatig contact gezocht met de opdrachtgever om de voortgang van het project te bespreken. Het archeologische onderzoek omvatte verschillende fasen. In de eerste fase werd een bureaustudie uitgevoerd: bestudering van de resultaten van archeologische onderzoek in het verleden en raadpleging van historische en topografische kaarten. Een voorbereidingsfase ging aan het veldonderzoek
14
vooraf, waarvan het schrijven van een archeologisch draaiboek deel uitmaakte. Daarna is het archeologische veldwerk van start gegaan. In de uitwerkingsfase is de verkregen informatie uitgewerkt en geanalyseerd. De archeologische vondsten zijn –a∑ankelijk van de materiaalgroep– gewassen, gedetermineerd en beschreven. De tekeningen zijn gedigitaliseerd en de archeologische sporen en vondsten zijn geïnterpreteerd. Tenslotte is een rapport geschreven, waarin de resultaten en de conclusies van het onderzoek zijn vastgelegd. Hierop berust het gegeven advies in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (amz, zie hoofdstuk 6) . 3.1 vooronderzoek Op de onderzoekslocatie heeft geen inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden met als doel het in kaart brengen van de aard, omvang, fysieke kwaliteit en datering van eventuele archeologische waarden. Een bureaustudie –voorafgaande aan de veldwerkzaamheden– heeft gegevens opgeleverd die voor de interpretatie van de aangetro≠en sporen en vondsten van betekenis kan zijn. De bronnen die voor het bureauonderzoek werden geraadpleegd, bestonden uit historisch kaartmateriaal, archis-meldingen en relevante literatuur zoals opgenomen in de literatuurlijst. 3.2 veldonderzoek De onderzoekslocatie is niet vlakdekkend opgegraven. Gebaseerd op de plannen van de projectontwikkelaar zijn alleen de delen onderzocht waar eventueel aanwezige archeologische grondsporen door de geplande bodemingrepen verloren dreigden te gaan. Het terrein is onderzocht met behulp van een kraanmachine. Er werden zes werkputten aangelegd op basis van de bouwplannen van de uitvoerder (a∂eelding 3). De werkputten zijn tussen 2,50 en 3,75 m breed en variabel in lengte. De putten zijn aangelegd tot op het niveau van de diepste zichtbare sporen. Alle waargenomen sporen in het opgravingsvlak zijn vastgelegd op overzichtstekeningen, zijn beschreven en van de boven- en onderzijde van de sporen is een nap hoogte genomen. De aangelegde vlakken zijn om de drie meter gewaterpast. Van de werkputten en van enkele sporen zijn foto’s gemaakt. Tevens zijn de sporen gecoupeerd met het doel de aard, de diepte, de kwaliteit en de datering van het spoor in kaart te brengen. Ten einde inzicht te
15
a∂eelding 3. Schagen ‘De Snevert’, overzicht van de ligging van de werkputten en het archeologische monument (cma–nr. 14d– 009).
verkrijgen in de opbouw van de bodem zijn in alle putten delen van het profiel afgestoken en gedocumenteerd. Opgrond van civieltechnische redenen kon het noordwestelijke deel van het terrein niet worden onderzocht. De bodem bleek zo verzadigd met water, dat het niet mogelijk was een archeologisch onderzoeksvlak aan te leggen. Om de werkzaamheden archeologisch te laten begeleiden, zou de uitvoerder in eerste instantie bericht geven wanneer dit deel van het terrein bouwrijp zou worden gemaakt. Na instorting van de noordelijke profielwand, die aan werkput 1 grenst, heeft de uitvoerder de planning aangepast. Op verzoek van de uitvoerder en met goedkeuring van de provincie Noord-Holland, afdeling Zorg, Welzijn en Cultuur, werd van een opgraving op dit deel van het terrein afgezien. Uitwerking en analyse De uitwerkingsfase op het aac te Amsterdam omvatte de (digitale) verwerking van tekeningen en foto’s; de analyse van de gegevens, waaronder de determinatie en datering van het vondstmateriaal; en de vastlegging in een rapport. Het onderzoek wordt afgesloten met het afleveren van de vondsten en de bijbehorende documentatie bij het Provinciaal Depot ‘Mercurius’ te Wormer.
16
>> 4 geologie
a∂eelding 4. Polder- en poldermolens in de Schager- en Niedorperkoggen omstreeks 1525. (Beenhakker 1988, p. 108)
4.1 natuurlijke factoren In de geologische opbouw van het gebied zijn vier afzettingen te onderscheiden: de Westfriese zand- en kleiafzettingen, het Hollandveen of oppervlakteveen, de Karolingische of Ottoonse afzettingen bestaande uit knippige klei en afzettingen van de Rekere, en recente afzettingen. De Westfriese zand- en kleiafzettingen (hier Calais ivb) werden in het subboreaal en aan het begin van het
17
subatlanticum onder invloed van de zee afgezet. Via een geul drong de zee ter hoogte van Schagen landinwaarts. Het ontbreken van veenlagen in de Westfriese afzettingen maakt een datering van de afzettingen moeilijk. Als gevolg van latere regressiefasen en de vorming van strandwallen nam na het ontstaan van de Westfriese afzettingen de invloed van de zee af. Hierdoor werd veengroei mogelijk. De Duinkerken iiia-transgressiefase in de Vroege-Middeleeuwen betekende het einde van de veengroei en het begin van de a∂raak van het veen door oxidatie en erosie. Aan het eind van de 10e eeuw vond de afzetting van de Duinkerken iiib (of piekklei) plaats. De dikte van het pakket is plaatselijk zeer uiteenlopend. De eerste sporen van bewoning kunnen direct op het Hollandveen worden waargenomen.
18
>> 5 onderzoeksresultaten
5.1 archeologische sporen De archeologische waarden te Schagen ‘de Snevert’ bestaan uit de paalgaten van een deel van een gebouw, de sporen van een houten beschoeiing, greppel- en slootpatronen, enkele kuilen, en mogelijke ophogingslagen van een laat-middeleeuwse terpzool (a∂eelding 5). De datering van de aangetro≠en sporen vond plaats op basis van aardewerkvondsten, waaronder enkele fragmenten van voornamelijk laat-middeleeuwse kogelpotten. 2 Tot het vondstmateriaal behoren tevens een aantal botfragmenten van schaap, rund, varken en paard. Het merendeel van de waargenomen archeologische sporen en vondsten dateert in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, vanaf 725 na Chr. 3 Enkele verweerde scherven dateren in de Late-IJzertijd en de Inheems-Romeinse periode (250 voor Chr. tot circa 450 na Chr.). In werkput 1, vlak 1, zijn de ondiepe sporen van een aantal paalgaten (spoor 6) in een zandig-zavelige laag (spoor 4) aangetro≠en. De diepte van de humeus opgevulde paalgaten bedraagt maximaal 5 cm, met een diameter tussen de 10 en 35 cm. Vier grotere paalgaten vormen een halve cirkel met de opening in de richting van ‘de Snevert’. Twee haaks op elkaar staande rijen, bestaande uit enkele kleinere paalgaten aan de binnenkant van de structuur, zijn net zoals de grotere paalgaten zuidwest-noordoost georiënteerd. Een datering van de sporen is onzeker in verband met het ontbreken van vondstmateriaal in de paalsporen. Het gaat om de onderkanten van slecht geconserveerde paalsporen uit een hoger gelegen vlak. In werkput 1 kwamen in het eerste vlak (circa 60 cm onder de bouwvoor) scherven van kogelpot en ‘Pingsdorf’ aardewerk (vondstnummer 10) aan het licht. Mogelijk behoort deze vondstenlaag tot de terpzool van het monument, dat waarschijnlijk door (sub)recente ploegwerkzaamheden meer in zuidelijke richting is verschoven. In werkput 1, vlak 2, kwamen de houten restanten van een beschoeiing aan het licht (spoor 10 t/m 16). Deze zijn zuidwest-noordoost georiënteerd en lopen parallel aan de ligging van de oude waterloop ‘de Snevert’. De in zuidelijke richting scheefgetrokken palen met een resterende lengte van soms meer dan 1,40 m, vertonen een diameter tussen de 5 en 12 cm. Enkele palen blijken a∫omstig te zijn van gekloofd stamhout. Bijna alle palen waren van
19
2) Het aardewerk is gedetermineerd door M. Dijkstra (aac) en J. de Koning (Hollandia). 3) Gebaseerd op de oudste aardewerkvondsten in Schagen ‘de Snevert’ betreft het de periode van de Vroege-Middeleeuwen c (vmec).
a∂eelding 5. De alle-sporenkaart van de opgraving Schagen ‘De Snevert’(ssn02).
4 48
35 39
37
4
mogelijke terpzool
41
34
1 : 500
anthropogene sporen 0 verwachting
20
5m
–1.39 nap h15
h14
h16
a∂eelding 6. Profieltekening van de restanten van de houten beschoeiing in werkput 1.
h18
–1.44 nap
h20
h19
1 : 22
elzenhout vervaardigd, met uitzondering van twee palen van fijnspar. Tevens werden enkele niet bewerkte takken en wortelfragmenten van de zwarte vlier, wilg en es gevonden. De laatstgenoemde houtvondsten vertoonden geen verschijnselen van mogelijke bewerking. Om inzicht te verkrijgen in de diepte en functie van de structuur is een coupe over de beschoeiing aangelegd. Het profiel van de coupe is getekend, gewaterpast en afgewerkt. (a∂eelding 6). Van de houten overblijfselen werden monsters voor de soortenbepaling genomen. 4 De palen zijn waarschijnlijk van een hoger niveau a∫omstig. Vanwege de civieltechnische problemen, zoals beschreven in hoofdstuk 3, was het niet mogelijk het aansluitende deel van het terrein in westelijke richting op te graven, zodat de informatie over de begrenzing van de houten beschoeiing in westelijke richting niet vastgesteld kon worden. 5 Gezien de stratigrafie is de beschoeiing in de Late-Middeleeuwen te dateren.
21
4) De determinatie van de houten vondsten werd uitgevoerd door Silke Lange, in het laboratorium van het ‘Bureau voor Ecoarcheologie’ te Heiloo. 5) Door de verzadiging van de grond met water is het westelijke en zuidelijke profiel van werkput 1 twee dagen na begin van de opgraving ingestort. Volgens de uitvoerder was het niet mogelijk, het aangrenzende stuk alsnog op een later tijdstip te onderzoeken.
w
–0.84
5
031 032
a∂eelding 7. Profiel van de noordwand van werkput 1 en spoor 5.
In een, met veen opgevulde, noord-zuid georiënteerde greppel (spoor 3) (a∂eelding 7) in werkput 1 werd een aantal kogelpotfragmenten gevonden. De greppel kenmerkt zich door zijn grillige afmetingen, waardoor de breedte van het spoor tussen de 0,75 en 1,20 m varieert. De houten beschoeiing (spoor 10 t/m 16) doorsnijdt de greppel en kent mogelijk een vervolg in westelijke richting. In de greppel bevonden zich enkele houten paalrestanten van de beschoeiing. Uit de greppel is ook een grijs, handgevormd stuk aardewerk met een plantaardige magering a∫omstig. Deze vondst dateert in de Inheems-Romeinse periode. Het meeste aardewerk uit de greppel is echter van laat-middeleeuwse a∫omst. Werkput 2 is gelegen op de locatie van het tracé van de geplande fietstunnel. In het westelijke deel van de werkput kwam een pakket puin ter voorschijn, in een laag met zwarte, vette klei (spoor 17, 18 en 19). Om inzicht te verkrijgen in de stratigrafie van de laag, is het deel verdiept tot –1,80 m nap. Uit het spoor zijn laatmiddeleeuwse aardewerkscherven a∫omstig, zoals enkele grijsbakkend gedraaid en roodbakkend geglazuurde fragmenten. Enkele van de verspreid gevonden scherven bleken later tot dezelfde pot te behoren (spoor 17, vondstnummer 33). Verder in oostelijke richting van de werkput zijn verschillende dagzomen van kleiige lagen waargenomen. De samenstelling van de klei gaat in zuidoostelijke richting over van zandig, naar zandige klei en vette, humeuze klei (van spoor 22 naar spoor 23). Ter hoogte van een Duinkerken iii ‘ruggetje’, werd het skelet van een volwassen koe gevonden (in spoor 21). Gezien de hoogte van de vondst ten opzichte van het maaiveld, de kleur en het voorkomen van het botmateriaal, betreft het een subrecente dierbegraving (a∂eelding 8). In werkput 3 en 4 is een circa 2 m brede, west-oost georiënteerde sloot aangetro≠en. In werkput 3 werden in de sloot de verspoelde botten van een schaap gevonden. De sloot ligt aan de ‘voet’ van enkele dagzomen, die bestaan uit zware zavel en knippige, kalkloze zwarte klei. Mogelijk behoren deze dagzomen tot een
22
o
bouwvoor
2
klei beige
7
klei beige-grijs klei bruin-grijs
8
vegetatieniveau
9
zavelige klei blauw-grijs
1 : 20
zzw
nno
bv 28 29 9
.30 nap 32
1 : 20
natuurlijke verhoging, die in 1974 tijdens een kartering ten behoeve van een ruilverkaveling in de Schagerkogge in kaart is gebracht. Op deze ‘rug’ is het archeologische monument ten oosten van de onderzoekslocatie gelegen. In het westelijke deel van werkput 4, in de richting van de westelijke begrenzing van het onderzoeksterrein, zijn vier kuilen gelegen (sporen 39 t/m 42). Drie van de kuilen vertonen een diameter van circa 1 m, de vierde kuil (spoor 42) heeft een doorsnede van bijna 4 m. Aangezien prehistorische sporen in het gebied van Schagen altijd een venige of zeer humeuze vulling hebben, dateren de sporen waarschijnlijk in de late Middeleeuwen. De drie kuilen zijn min of meer rond van vorm, duidelijk gegraven met een rommelig, zavelige vulling en een zandige
23
a∂eelding 8. Profieltekening van spoor 27 in werkput 2.
s39 –1.26
s41 –1.30
1 : 10
a∂eelding 9. Profieltekeningen van twee kuilen in werkput 4; spoor 39 en spoor 41.
nazak met humeuze spoelbandjes erin. De diepte van de sporen varieert tussen 5 en 35 cm. De kuil (spoor 42) met een diameter van circa 4 m heeft een gegraven omtrek met duidelijke spitsporen. De diepte van het spoor bedraagt circa 30 cm. De vulling van de kuil was kruimelig, kleiig en licht humeus. Ten westen van de kuil is een greppel gelegen met een noordwest-zuidoost oriëntatie, die qua vulling op de sporen 39 t/m 41 lijkt (a∂eelding 9). In werkput 4 zijn twee oost-west geörienteerde sloten (spoor 47 en 48) waargenomen. Geen van beide sporen is in werkput 3 aangetro≠en. Waarschijnlijk maken de sloten in het tussenliggende –niet onderzochte deel van het terrein– een haakse bocht en vormen samen één sloot. Op circa –1.40 m nap kon in werkput 4 een antropogene laag met plaggen worden gedocumenteerd (spoor 46, a∂eelding 10). De plaggen bestaan uit klei met een veenlaag aan de bovenzijde. In noordelijke richting gaat de plaggenlaag over in een grijze, vette kleilaag, spoor 35. Deze laag bevindt zich op circa –1.80 m nap. In zuidelijke richting kwam onder de plaggenlaag een geel-grijze zavelige kleilaag aan het licht (spoor 43). De drie lagen staan mogelijk in relatie met een (niet gekarteerde) terpzool in het zuidoosten van werkput 4. Zij zijn niet aangetro≠en in werkput 3. 5.2
6) Het aardewerk van de opgraving is gedetermineerd en getekend door drs. Menno Dijkstra, verbonden aan het aac van de Universiteit van Amsterdam.
vondstmateriaal Aardewerk Uit een greppel (spoor 5) en een ophoginglaag (spoor 4) in werkput 1 konden vroeg en laat-middeleeuwse scherven worden geborgen. 6 De laatste periode overheerste in het aardewerkspectrum. In de overige werkputten kwamen scherven in ophogingslagen aan het licht, samen met de restanten van bakstenen en fragmenten van huttenleem (werkput 3 en 4).
24
a∂eelding 10. Spoor 46.
Het aardewerk bestond voor een groot deel uit, met grof zand gemagerde, scherven van kogelpotten, vooral daterend in de Late-Middeleeuwen en enkele vroegere middeleeuwse fragmenten (725–1250 na Chr.) Daarnaast werden scherven van geïmporteerd serviesgoed, zoals Pa≠rath, Andenne, Badorf en Pingsdorf aardewerk, gevonden (900–1500 na Chr.). Het jongere aardewerk bestond vooral uit roodgebakken, geglazuurd aardewerk, bordfragmenten van Majolica aardewerk en grijsgebakken aardewerk (1500–heden). In verband met de mogelijke aanwezigheid van een niet gekarteerde terpzool in het zuidoosten van de onderzoekslocatie is het aardewerk in werkput 4 laags-
25
in %
n = 287
40 35 30 25 20 15 10 5 indet
wolbwand
wit
steelpan
rood
pstg
por
pingsdrf
pijp
paffrath
meditamf
majbord
kgplaat
kgp
inheems
grs
baddorf
andenne
0
1% IJzertijd/Romeinse tijd
17%
3%
Vroege Middeleeuwen
23%
Vroege – Late Middeleeuwen Late Middeleeuwen Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd
24%
Nieuwe tijd
32%
n = 287
tabel 1. Overzicht van aardewerktypen van de opgraving Schagen ‘de Snevert’. figuur 1. Overzicht van aardewerk per periode van de opgraving Schagen ‘de Snevert’.
7) De botvondsten zijn gedetermineerd en geanalyseerd door drs. J. Slopsma (aac).
gewijs en per vak (1 bij 1 m) verzameld. Spoor 46 (de plaggenlaag) heeft fragmenten van Badorf aardewerk (725–900 na Chr.) opgeleverd, alsook kogelpotaardewerk, Majolicascherven, baksteenfragmenten en huttenleem. De vondsten maken een datering van spoor 46 in de Late-Middeleeuwen tot aan het begin Nieuwe tijd het meest waarschijnlijk. Uit spoor 35 kwam een standring van een laat-middeleeuwse kogelpot en grijs aardewerk aan het licht. Er zijn geen aardewerkvondsten uit een jongere periode in spoor 35 aangetro≠en. De vondsten dateren het spoor in de Late-Middeleeuwen (1050 – 1500 na Chr.). Spoor 43 tenslotte bevat een scherf van Andenne aardewerk, waardoor een datering van het spoor vanaf de Vroege tot Late-Middeleeuwen (900–1500 na Chr.) mogelijk is. Omdat bodem- of randfragmenten ontbreken, is een nauwkeuriger datering niet mogelijk (a∂eeldingen 11, 12, 13 en 14). Botmateriaal In totaal zijn 171 botfragmenten gevonden en gedetermineerd met behulp van de vergelijkingscollectie van het aac. 7 Het botmateriaal is voornamelijk a∫omstig uit de ophogingslagen (spoor 3, 4 en 46) en verder uit een greppel (spoor 5). De datering van de sporen ligt tussen de
26
a
b
a∂eelding 11. a. Fragment van een Andenne kan met deel van worstoor (vondstnummer 62) datering 1175–1250. b. Bakpan met holle steel (vondstnummer 63), datering 725 tot 1050 na Chr. c. Randfragment van een Spaanse oliekruik (vondstnummer 63) datering 1500–1850. d. Bovenste deel van een kogelpot met bezemstreek versiering en gefacetteerde rand (vondstnummer 63). Datering 1250–1500. e. Bodemfragment van Andenne aardewerk met standlobben (vondstnummer 63). Datering 1175–1250.
c
d
e
1:2
27
1:4
b
a
1:2
a∂eelding 12. Bijna complete kogelpot met standvoet en bezemstreek versiering (vondstnummer 62 en 63). Datering 1050–1500.
Vroege-Middeleeuwen tot aan de Nieuwe tijd. Een chronologische di≠erentiatie van het botmateriaal is daarom niet mogelijk. Van het totaal was slechts één fragment a∫omstig van een vogel –de huishoen (Gallus gallus)– de overige botten waren allen a∫omstig van zoogdieren.
a∂eelding 13. a. Fragment van een Majolicaboordje (vondstnummer 58, werkput 4), datering 1500–1650. b. Randfragment van kogelpot aardewerk (vondstnummer 37), datering 900–1250.
Van de 170 zoogdierbotten waren 103 fragmenten tot op soortniveau te determineren, de overige 67 botfragmenten waren niet verder te determineren dan tot op het niveau van large- medium- of small mammal of nog ruimer tot op het niveau zoogdier indet. Het materiaal was goed geconserveerd, echter wel behoorlijk gefragmenteerd. Bijna 75% van alle fragmenten was voor slechts 25% of minder van het oorspronkelijke bot aanwezig. Het botmateriaal van de opgraving ‘de Snevert’ bevat botresten van: rund (Bos), paard (Equus), schaap/geit (ovicapriden) (a∂eelding 19) en varken (Sus). De aanwezigheid van schaap (Ovis) heeft men kunnen vaststellen (a∂eelding 20), voor de aanwezigheid van geit (Capra) is geen bewijs gevonden. De hond ontbreekt
28
a∂eelding 14. Dezelfde pot als a∂eelding 12, onder- en bovenaanzicht van de bodem met standvoetring (vondstnummer 62).
1 cm
1:2
29
categorie
<25
25
50
75
100
totaal
Rund
28
7
4
4
4
47
Paard
1
3
4
14
41
1
2
Schaap/geit
14
Schaap
1
Varken
4
2
7
2
4
1
Hoen
2
9
1
lm
16
mm
20
1 16
2
22
Indet
29
Totaal
113
13
13
10
22
171
29
66,0
7,6
7,6
5,8
12,9
100
1% 4% 1% 9%
Rund
27% Schaap/geit
40% Varken
45%
Paard Indet
41%
2%
Hoen
25% 5%
tabel 2 (in %). fragmentatiegraad van het botmateriaal figuur 2. Soortenverdeling van het botmateriaal van de opgraving Schagen ‘de Snevert’, exclusief de niet op soort determineerbare botten.
n = 171
n = 104
in het botspectrum, maar zijn aanwezigheid valt evenwel af te leiden uit de aanwezigheid van vraatsporen op enkele botfragmenten (2,9%). Het botmateriaal bestaat voor het grootste deel uit ovicapriden en runderen; samen zijn zij goed voor 86% van het botmateriaal (tabel 2 en figuur 2). Slacht en/of bewerkingssporen In tegenstelling tot het lage percentage vraatsporen op het botmateriaal, zijn de percentages van respectievelijk haksporen (22,3%) en snijsporen (11,7 %) relatief hoog te noemen. Dit impliceert dat het botmateriaal grotendeels slachtafval betreft. Er zijn twee botten aangetro≠en met daarop gebruiks- of polijstsporen. Eén ervan is bijzonder: op een vingerkootje (phalanx) van een rund is een kruis gekerfd (a∂eelding 21). Het vingerkootje is mogelijk gebruikt bij het bikkelspel, waarvan a∂eelding 22 een impressie geeft. Er zijn geen botfragmenten met brandsporen of aanwijzingen voor pathologieën gevonden.
30
a
b
c
1:1
Leeftijden Van het rund ontbraken kaakfragmenten, zodat een goede leeftijdschatting niet mogelijk is. Uit de aanwezige vergroeiingen van het botmateriaal komt een overwegend jonge populatie naar voren, maar ook enkele volwassen individuen zijn aanwezig. Van de groep schaap/geit (ovicapriden) (mai= 3), zijn 3 leeftijdsgroepen vertegenwoordigd, 1 met m1 in doorbraak (4 maanden), 1 met m2 in doorbraak (10–11 maanden), 1 met een volwassen sec./tert. gesleten gebit (geslachtsrijp/volwassen). De vergroeiingen vertonen een vergelijkbare leeftijdsverdeling. Van twee individuen kon vastgesteld worden dat het hoornloze schapen betreft. Er zijn twee botfragmenten van varken (Sus) die te gebruiken zijn voor een leeftijdsbepaling, 1 opperarmbeen (distale humerus) (12–18 mnd) vergroeiend en een juveniele dijbeen (femur). Van de overige diersoorten valt met betrekking tot de leeftijdsverdeling van de populatie niets te zeggen.
31
a∂eelding 15. a. Schedelfragment van een schaap (vondstnummer 46, spoor 27). b. Deel van de onderkaak van een ovicapride (vondstnummer 75, spoor 27). c. Bewerkt vingerkootje van een rund, mogelijk een bikkel (vondstnummer 74, spoor 27).
a∂eelding 16. Middeleeuws schilderij waarop vrouwen het bikkelspel spelen. (naar P. Breughel, uit Michaelsen, 1999)
Conclusie In de loop van de tijd zijn de vondsten op het terrein en het aangrenzende monument door agrarische activiteiten verspreid. Er is grond opgebracht en verploegd. Een klein percentage binnen het vondstenspectrum beslaat de VroegeMiddeleeuwen, maar het meeste aardewerk dateert toch in de Volle-Middeleeuwen (900–1250 na Chr.). Daarnaast komt ook recent materiaal voor. De in werkput 1 aangetro≠en vondstenlaag (spoor 3) houdt mogelijk verband
32
met het archeologische monument –de huisterp– ten noorden van de onderzoekslocatie. Waarschijnlijk is deze laag a∫omstig van de terpzool van het monument die door het stelselmatige ploegen in de loop van de tijd meer in zuidelijke richting is ‘uitgesmeerd’. De houten beschoeiing, waarvan de restanten in vorm van een palenrij met een zuid-noord oriëntatie in werkput 1 aan het licht kwamen, hebben waarschijnlijk direct te maken met de oude waterloop ‘de Snevert’. De sporen in werkput 4 vormen een aanwijzing voor een nog niet gekarteerde huisterp ten oosten van de onderzoekslocatie. Deze hypothese wordt gesteund door de aanwezigheid van twee sloten (spoor 47 en 48 ) die waarschijnlijk een haakse bocht maken en in het niet onderzochte deel bij elkaar komen. In dat geval is er sprake van één sloot, namelijk een terpsloot die voor de afwatering van het overtollige water van de terp heeft gezorgd. Tot circa 4 m buiten en binnen de ruimte die de sloot op deze manier omgeeft, kon een laag worden waargenomen bestaande uit kleiige plaggen met een venige bovenkant (spoor 46). De plaggenlaag maakt mogelijk deel uit van de terpzool. Een groot deel van het vondstmateriaal is a∫omstig uit de plaggenlaag, waarbij het vondstenspectrum varieert tussen vroeg-middeleeuws aardewerk, en aardewerk uit de Nieuwe tijd. De oorspronkelijk van elkaar gescheiden lagen zijn stratigrafisch nauwelijks uit elkaar te houden. In noordelijke richting gaat de plaggenlaag over in een grijze, vette kleilaag (spoor 35). Deze stratigrafisch dieper gelegen laag heeft laat-middeleeuws aardewerk opgeleverd. In het westelijke deel van werkput 4 bevindt zich onder de plaggenlaag een middenbruine kleilaag, die sterk overeenkomt qua consistentie met spoor 35. Het onderzoek aan dierbotten uit greppels, kuilen en ophogingslagen, heeft geen chronologische di≠erentiatie opgeleverd. Echter, de hoeveelheid gevonden materiaal is ook niet groot genoeg om verantwoorde statistische uitspraken te doen. Gebaseerd op de verspreiding van botvondsten kan worden gezegd, dat zowel in de Vroege als ook Late-Middeleeuwen rund en schaap/geit deel uitmaakten van de veestapel. In mindere mate werden aanwijzingen voor de aanwezigheid van varkens en paarden aangetro≠en. In een laat-middeleeuwse ophogingslaag (spoor 46) werden enkele botjes van een hoen gevonden.
33
>> 6 Archeologische MonumentenZorg
De archeologische waarden die zich op het onderzoeksterrein langs ‘de Snevert’ bevinden, zijn met behulp van een opgraving ex situ veiliggesteld. Bij het onderzoek zijn de richtlijnen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna) in acht genomen. Zowel de bepaling van de archeologische strategie in het veld, het schrijven van een ‘draaiboek’ als ook de analyse van de onderzoeksgegevens, de uitwerking, rapportage en tenslotte de deponering van de vondsten met bijbehorende documentatie zijn uitgevoerd volgens de kna. De resultaten –zoals verwerkt binnen deze rapportage– vormen een aanvulling op de bestaande kennis van de bewoningsgeschiedenis van het gebied op lokaal, en deels regionaal niveau. Waarschijnlijk was een vlakdekkende opgraving meer tijdbesparend geweest en had een verzadiging van de grond –veroorzaakt door de gelijktijdige bouwwerkzaamheden en het plaatsen van damwanden– voorkomen kunnen worden. De samenhang tussen de archeologische sporen en vondsten in de verschillende werkputten zou duidelijker zijn geweest en de plaatsing binnen de bredere context minder hypothetisch. Gezien de ophoginglaag in het zuidelijke deel van werkput 4 is de aanwezigheid van een terp ten zuidoosten van de wettelijk beschermde terp met cma–nr. 14d–009 waarschijnlijk. De vondsten die uit de ophoginglaag a∫omstig zijn, dateren in de Vroege en Late-Middeleeuwen tot aan de Nieuwe tijd. Mogelijk behoren ook de aangetro≠en kuilen in werkput 4 tot de bewoning. Met gedetailleerde hoogtemetingen van het maaiveld kan deze veronderstelling verder worden onderzocht. De nog niet eerder gekarteerde terp kan in aanmerking komen voor bescherming in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (amz). Om de terp, die nog niet eerder is gekarteerd of beschreven, in kaart te brengen en door de Provincie Noord-Holland eventueel op de amk te kunnen laten plaatsen, zijn hoogtemetingen over een oppervlakte van tenminste 50 bij 50 m ten zuidoosten van het onderzoeksterrein aan te bevelen (a∂eelding 23).
34
arrch heologische h beg ege ge eleiding
1
archeologische e begeleiding
6
a∂eelding 17. Een overzicht van het opgegraven areaal en de ligging van de delen die vanwege civieltechnische redenen niet konden worden onderzocht. In het zuidelijke deel van het onderzoeksterrein bevindt zich waarschijnlijk een (nog) niet gekarteerde terpzool. 14d–009
3
2
hoogtemetingen maaiveld
0
10 m
35
lijst van gebruikte afkortingen
archis
Archeologisch Informatie Systeem (geautomatiseerd archeologisch automatiesysteem) Indeling van periode (volgens archis, Archeologisch Basis Register, versie 1.0)
ijz ijzl
IJzertijd: 800–12 voor Chr. IJzertijd laat: 250–12 voor Chr.
rom romm roml
Romeinse tijd: 12 voor Chr.–450 na Chr. Romeinse tijd midden: 70–270 na Chr. Romeinse tijd laat: 270–450 na Chr.
xme vme vmea vmeb vmec vmed
Middeleeuwen: 450–1500 na Chr. Middeleeuwen vroeg: 450–1050 na Chr. Middeleeuwen vroeg a: 450–525 na Chr. Middeleeuwen vroeg b: 525–725 na Chr. Middeleeuwen vroeg c: 725–900 na Chr. Middeleeuwen vroeg d: 900–1050 na Chr.
36
lme lmea lmeb
Middeleeuwen laat: 1050–1500 na Chr. Middeleeuwen laat a: 1050–1250 na Chr. Middeleeuwen laat b: 1250–1500 na Chr.
ntn nta ntb ntc
Nieuwe tijd: 1500–heden Nieuwe tijd a: 1500–1650 na Chr. Nieuwe tijd b: 1650–1850 na Chr. Nieuwe tijd c: 1850–heden
xxx
Onbekend
akk cultlaag hwd3 odb oph xxx
afkorting in verband met de bodemopbouw Akker, bouwvoor Cultuurlaag Mariene afzettingen Duinkerken iii: Formatie Westland Organisch Dierlijk Bot Ophogingslaag Onbekend
37
lijst van a∂eeldingen
Ligging van het onderzoeksterrein ten oosten van Schagen. Ligging van Schagen in Nederland (schaal 1: 25 000). Kaart van Schagen en regio met daarop het onderzoeksterrein aan ‘De Snevert’, de ligging van de oude waterloop ‘De Snevert’, de in het verleden door het aac onderzochte terreinen en de tijdens de ruilverkaveling in 1974 gekarteerde terpen. De onderliggende hoogtelijnenkaart is a∫omstig uit: Rapport nr. 1148, bijlage 5; Stichting voor Bodemkartering Wageningen (Stiboka), 1974. a∂eelding 3 Schagen ‘De Snevert’, overzicht van de ligging van de werkputten en het archeologische monument (cma–nr. 14d–009). a∂eelding 4 Polder- en poldermolens in de Schager- en Niedorperkoggen omstreeks 1525 (Beenhakker 1988, p. 108). a∂eelding 5 De alle-sporen-kaart van de opgraving Schagen ‘De Snevert’ (ssn02). a∂eelding 6 Profieltekening van de restanten van de houten beschoeiing in werkput 1. a∂eelding 7 Profiel van de noordwand van werkput 1 en spoor 5. a∂eelding 8 Profieltekening van spoor 27 in werkput 2. a∂eelding 9 Profieltekeningen van twee kuilen in werkput 4; spoor 39 en spoor 41. a∂eelding 10 Spoor 46. a∂eelding 11 a Fragment van een Andenne kan met deel van worstoor (vondstnummer 62) datering 1175–1250. a∂eelding 11 b Bakpan met holle steel (vondstnummer 63), datering 725 tot 1050 na Chr. a∂eelding 1 inzet a∂eelding 2
38
a∂eelding 11 c Randfragment van een Spaanse oliekruik (vondstnummer 63) datering 1500–1850. a∂eelding 11 d Bovenste deel van een kogelpot met bezemstreek versiering en gefacetteerde rand (vondstnummer 63). Datering 1250–1500. a∂eelding 11 e Bodemfragment van Andenne aardewerk met standlobben (vondstnummer 63). Datering 1175–1250. a∂eelding 12 Bijna complete kogelpot met standvoet en bezemstreek versiering (vondstnummer 62 en 63). Datering 1050–1500. a∂eelding 13a Fragment van een Majolicaboordje (vondstnummer 58, werkput 4), datering 1500–1650. a∂eelding 13b Randfragment van kogelpot aardewerk (vondstnummer 37), datering 900–1250. a∂eelding 14 Dezelfde pot als a∂eelding 12, onder- en bovenaanzicht van de bodem met standvoetring (vondstnummer 62). a∂eelding 15a Schedelfragment van een schaap (vondstnummer 46, spoor 27). a∂eelding 15b Deel van de onderkaak van een ovicapride (vondstnummer 75, spoor 27). a∂eelding 15c Bewerkt vingerkootje van een rund, mogelijk een bikkel (vondstnummer 74, spoor 27). a∂eelding 16 Middeleeuws schilderij waarop vrouwen het bikkelspel spelen (naar P. Breughel, uit Michaelsen, 1999). a∂eelding 17 Een overzicht van het opgegraven areaal en de ligging van de delen die vanwege civieltechnische redenen niet konden worden onderzocht. In het zuidelijke deel van het onderzoeksterrein bevindt zich waarschijnlijk een (nog) niet gekarteerde terpzool.
39
literatuur
Bartels, M., 1999: Steden in scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250–1900), Zwolle/Amersfoort Beenakker, J. 1988: Van Rentersluze tot strijkmolen. De watergeschiedenis en landschapsontwikkeling van de Schager- en Niedorperkoggen tot 1653. Dissertatie, Alphen aan de Rijn Bitter, P., 1991: Geworteld in de bodem. Archeologisch en historisch onderzoek van een pottenbakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar, Publicaties over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie 1, Zwolle Bosman, W., 1997: Schagen Witte Paal z-o. Profielonderzoek rioolsleuven, (intern rapport van de historische kring Velsen), Santpoort Zuid Diederik, F. 1989. Archeo-Logica; de archeologie van het noorden van NoordHolland in historisch en landschappelijk perspectief, Fibula, Schoorl Diederik, F., 1993: Schagen: Witte Paal, in: P.J. Woltering (eds), Archeologische kroniek van Holland over 1992, i Noord Holland, Holland 25, 299–301 Diederik, F., 1994: Schagen: Muggenburg, in: P.J. Woltering (eds), Archeologische kroniek van Holland over 1993, i Noord Holland, Holland 26, 302 Diederik, F., 1995: Schagen: Witte Paal Zuidoost, in: J.-K.A. Hagers en W.A.M. Hessing (eds), Archeologische kroniek van Holland over 1994, i Noord Holland, Holland 27, 333 en 358 Diederik, F. 1996 (a): Schagen: Witte Paal iii, in: R. M. van Heeringen en M. Me≠ert (eds), Archeologische kroniek van Holland over 1995, i Noord Holland, Holland 28, 350 t/m 351 Diederik, F. 1996 (b): Schagen: Witte Paal Zuidoost, in: R. M. van Heeringen en M. Me≠ert (red.), Archeologische kroniek van Holland over 1995, i Noord Holland, Holland 28, 352
40
Diederik, F. 2002: Schervengericht. Een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de kop van Noord-Holland Es, W.A. van/W.J.H. Verwers, 1980: Excavations at Dorestad 1. The harbour: Hoogstraat i , Nederlandse Oudheden 9, Amersfoort Groeneweg, G., 1992: Bergen op Zooms aardewerk: vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheid in Bergen op Zoom, Bijdragen tot de Studie van het Brabants Heem 35, Waalre Haaster, van H., 1985: Schagen-Muggenburg, een bijdrage aan de reconstructie van milieu en agrarische activiteiten rond een nederzetting uit de 2e/3e eeuw. Doctoraalscriptie Instituut voor Pre- en Protohistorie, juli 1985 Michaelsen, K.K.1999. Middelalder; kirk og adel borger og bonde, Alrune, 85 Ostkamp, S., 1998: Afval van gorters, brouwers en een hospitaal. Archeologisch onderzoek aan het Wortelsteegplein, Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie 6, Alkmaar Therkorn, L.L. 1984, Schagen: Muggenburg, in P.J. Woltering (red.), Archeologische kroniek van Holland over 1983, i Noord-Holland, Holland 16, 215–216 Therkorn, L.L. 1987: The inter-relationships of materials and meanings: some suggestions on housing concerns within the Iron Age Noord-Holland. In: I. Hodder (eds), The archaeology of contextual meanings, Cambridge, 102–111 Therkorn, L.L., 1988: The excavation at Schagen-Lagedijk, 1978. in: J.H.F. Bloemers (eds) Archeologie en Oecologie van Holland tussen Rijn en Vlie, Universiteit van Amsterdam (Studies in Prae- en Protohistorie 2), Assen/Maastricht, 186–205 Therkorn, L.L., 1991: Schagen: Muggenburg, in: P.J. Woltering (red.), Archeologische kroniek van Holland over 1990, I Noord-Holland, Holland 23, 308–309 Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8e–13e eeuw), Amsterdam Archaeological Studies 3, Amsterdam Zagwijn, W.H., 1991 (1986): Nederland in het Holoceen. Rijks Geologische Dienst Haarlem, ’s-Gravenhage Grote Historische Provincie Atlas (Noord-Holland 1849–1859), Wolters-Nordho≠, 28–29 Stichting voor Bodemkartering Wageningen 1974, Ruilverkavelingsgebied Schagerkogge. Bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid: Schematische doorsneden, ruilverkavelingkaarten en grondwatertrap. Intern Rapport, Wageningen
41
bijlagen inhoud
cd-rom in het achteromslag van dit rapport
1 2 3 4 5 6
42
bijlagen rapport Schagen – archeologische begeleiding aanleg damwanden tabel sporen beschrijvingen (cd-rom) tabel aardewerkvondsten (cd-rom) tabel botvondsten (cd-rom) tabel houtvondsten (cd-rom) tabel met vindplaatsen die in archis vermeld staan (cd-rom)
43
bijlage 1 rapport Schagen: archeologische begeleiding aanleg damwanden
datum maandag 7 oktober 2001 aanwezig Sander Gerritsen, Silke Lange contactpersoon uitvoerder (provincie Noord-Holland) meneer Ozdoema
doel van de archeologische begeleiding: Tijdens de aanleg van de damwanden en de daarmee samenhangende bouwactiviteiten kunnen mogelijk profielen worden bestudeerd op de aanwezigheid van archeologische sporen, zoals oude woon- en ophogingslagen. Tevens kan de geologische opbouw ter plekke in kaart worden gebracht. Deze waarnemingen kunnen uitspraken mogelijk maken die bruikbaar zijn voor het aanstaande archeologische veldwerk in het kader van de aanleg van een fietstunnel. Een belangrijke vraag betreft de hoogte van het grondwaterpeil en de noodzaak van bronbemaling tijdens de archeologische werkzaamheden. beschrijving werkzaamheden: Na een eerste kennismaking met de uitvoerder meneer Ozdoema, werden de kaarten en bouwtekeningen van het project bekeken. Twee boringen hebben plaatsgevonden met het doel de gelaagdheid van de grond in kaart te brengen (boring 132 en 133). Uit de gegevens is moeilijk af te leiden op welke diepte archeologische sporen kunnen worden verwacht, omdat de beschrijving van de grondsoort niet met de door het aac gebruikte beschrijving overeenkomt. De aannemer heeft de damwanden direct via het oppervlak in de grond gedreven. Zodoende was het niet mogelijk een compleet bodemprofiel te onderzoeken. De grond tussen de damwanden werd met behulp van een kraanmachine verwijderd. Daarbij bleek dit deel door de aanwezigheid van een fietspad voor een groot deel verstoord te zijn. Archeologische sporen en vondsten konden niet meer worden waargenomen. Delen van het profiel bleken in de damwand hangen te zijn gebleven. Deze delen konden worden onderzocht op grondsoort en gelaagdheid. Wat het grondwaterpeil betreft, is bronbemaling voor het aanstaande archeologische onderzoek niet nodig. Dit blijkt uit waarnemingen in de bouwput en uit de hoogte van het waterpeil van de omliggende sloten. Vervolgens werd een slootkant afgelopen –die op dat moment geschoond werd– om te kijken of er mogelijk archeologische vondsten of sporen aan het licht kwamen, die in samenhang met de bewoning in het verleden gebracht kunnen worden.
43
Ook het aanwezige reliëf werd bestudeerd, en de waarnemingen werden later met de gegevens van enkele historische kaarten en luchtfoto’s vergeleken. historische en andere kaarten: Op historische kaarten is de terp (cma–nr. 14d–009) te zien die deel uitmaakt van een van noordwest naar zuidoost verlopend lint van terpen. De terp in kwestie ligt in het meest noordwestelijke deel van deze lijn. Uitgaande van beschrijvingen op de bodemkaart van de Stiboka (1974), ligt in een gebied een aftakking van een geulsysteem (waarschijnlijk) uit de bronstijd. Enkele lintvormige verhogingen in het deelgebied zouden in verband kunnen staan met deze geul en een soort oeverwallen voorstellen. waarnemingen en conclusies Het oorspronkelijke reliëf is nog aanwezig, eveneens een aantal sloten die op historische kaarten vermeld staan. De terp (het archeologische monument) lijkt verder door te lopen dan op de tekening is aangegeven. Hoogtemetingen zouden de daadwerkelijke begrenzingen kunnen aangeven. In het kader van het aanstaande archeologische onderzoek zou het noodzakelijk zijn, het onderzoek middels metingen ook naar de westelijk van het fietspad gelegen graslanden uit te breiden. De bovengrond heeft een dikte van 40 tot 80 cm en is humeus, kleiig. Daaronder ligt een zandlaag met een bijna zavelige structuur. In deze laag kunnen middeleeuwse sporen worden verwacht. Uit de bodemkaart van de Stiboka (1974) over het gebied Schaggerkogge, wordt dit deel als kalkrijk tot zeer kalkrijk beschreven. Gebruikte kaarten Stichting voor Bodemkartering Wageningen 1974, Ruilverkavelingsgebied Schagerkogge. Bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid: Schematische doorsneden, ruilverkavelingkaarten en grondwatertrap.
44