Running head: Paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby
De invloed van paternale angst op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby Maud Dane (s 330608) Tilburg University, the Netherlands
Begeleider: dr. H.E. Duivis Tweede beoordelaar: dr. J.G.M. Scheirs 15 Augustus 2013
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 2
Abstract Het doel van deze studie is de relatie tussen paternale (vaderlijke) angst en de sociaalemotionele ontwikkeling van te baby onderzoeken. 180 aanstaande vaders hebben deelgenomen aan het onderzoek. Paternale angst werd middels de Zelfbeoordelingsvragenlijst (ZBV) gemeten op de drie zwangerschapstrimesters (prentaal) en op twee momenten na de geboorte; na 6 maanden en na 12 maanden (postnataal). De sociaal-emotionele ontwikkeling van baby werd 6 maanden en 12 maanden na de geboorte van de baby beoordeeld door zowel vader als moeder aan de hand van de Ages and Stages Questionnaire Social-Emotional (ASQSE). De verwachting was dat paternale angst van invloed is op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby, voornamelijk de postnatale paternale angst. Uit de analyses blijkt dat er een zeer kleine positieve associatie is tussen postnatale paternale angst en de sociaalemotionele ontwikkeling van de baby. Onderzoeksresultaten tonen tevens aan dat prenatale paternale angst geassocieerd is met postnatale paternale angst. Dit houdt in dat vaderlijke angstsymptomen in de prenatale periode een voorspeller zijn voor vaderlijke angstsymptomen in de postnatale periode. In huidig onderzoek wordt het van het psychisch welbevinden van (aanstaande) vaders benadrukt. Sleutelwoorden: zwangerschap, mannen, vader, paternale angst, sociaal-emotionele ontwikkeling baby.
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 3
De invloed van paternale angst op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby In Nederland worden iedere dag ongeveer 1000 mensen vader en moeder (CBS, 2012). Hoewel dit voor de meeste ouders een van de mooiste momenten uit hun leven is, ervaart 25% van de Nederlandse vrouwen (te) veel stress tijdens de zwangerschap (van den Bergh, Mennes, Mulder & Glover, 2005). Deze stress kan variëren van spanning over de ontwikkeling van de ongeboren baby tot sociale veranderingen die plaatsvinden op de weg naar het ouderschap (Mulder et al., 2002). Door deze stress kan er een verhoogd risico ontstaan voor het ontwikkelen van psychische problemen, zoals angstige en depressieve klachten (Condon, Boyce & Corkindale, 2004). Deze psychische problemen kunnen vervolgens een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van de baby (zowel fysiek, als cognitief als sociaalemotioneel) (o.a. Brouwers et al., 2001; Kvalevaag et al., 2013; Murray, 1992; Talge et al., 2007; 2005; O’Connor et al., 2002, 2003; van den Bergh, 1992; van den Bergh & Mennes, 2006). Over het algemeen ervaren vrouwen tijdens de zwangerschap meer symptomen van angst en depressie dan mannen (Boyce et al., 2007; Figuieredo & Conde, 2011; Lee, Chong, Chiu, Lam & Fong, 2007; Teixeira, Figueiredo, Conde, Pacheco & Costa, 2009). Onderzoek van Lee en collega’s (2007) toont aan dat 54% van de vrouwen prenatale angst ervaart gedurende minimaal één trimester van de zwangerschap. De angstniveaus waren bij vrouwen hoger in het eerste en laatste trimester. Bij mannen ligt de piek van ‘distress’ juist halverwege de zwangerschap en neemt vervolgens af (Condon et al., 2004). Recent onderzoek van Figuieredo en Conde (2011) komt met nieuwe inzichten. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat (aanstaande) vaders meer angst en depressieve symptomen ervaren dan men voorheen dacht. Met name in het eerste zwangerschapstrimester zijn de klinische angstniveaus voor beide ouders hoog (10,1% mannen en 13,1% vrouwen hebben een klinische score op State and Trait Anxiety Inventory - STAI). Daarnaast zijn de klinische angstniveaus in de postnatale periode
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 4
nagenoeg gelijk voor vaders (4,4%) als voor moeders (4,7%). Op klinische depressieve symptomen scoren mannen tijdens de zwangerschap lager dan vrouwen (11,3% mannen, 20,0% vrouwen). In de periode na de bevalling is de prevalentie van depressieve symptomen hoger dan de prevalentie van angst (11,1% moeders, 7,2% vaders). Onderzoek van Goodman (2004) benadrukt dat ook postnatale paternale depressie (2-6%) een serieus probleem is. Uit het literatuuronderzoek bleek dat de 1-26% van de vaders een postnatale depressie heeft één jaar na de geboorte. De grote variatie wordt mogelijk verklaard door het gebruik van verschillende meetinstrumenten. Onderzoek van Mao en collega’s (2011) toont aan dat zowel vaders en moeders in de postnatale periode depressies ervaren (geen significant verschil). Er werd voor vaders een prevalentie van 12.5% gevonden en voor moeders een prevalentie van 14.9%. Kortom, (aanstaande) ouders ervaren allebei angst- en depressieve symptomen. Daarnaast blijkt dat 50% van de mannen die een vrouw hebben met psychische problemen, zelf ook psychische problemen ontwikkelt (Fletcher, Matthey & Marley, 2006). Dit maakt aanvullend onderzoek naar de gevolgen van deze psychische problemen bij beide ouders is wenselijk. Traditioneel onderzoek naar stress tijdens de zwangerschap en de gevolgen voor de (ongeboren) baby richtte zich vooral op (aanstaande) moeders. De invloed van psychische problemen bij (aanstaande) vaders is jarenlang onderbelicht gebleven (Phares & Compas, 1992). De voornaamste reden hiervoor is dat de moeder de baby draagt en zij en de baby negen maanden lang constant met elkaar in verbinding staan: wat moeder eet, eet de baby ook, wat moeder voelt, voelt de baby ook. Wanneer de moeder stress ervaart, ervaart de baby ook stress. Onderzoek van den Bergh (2002) toont aan dat de foetus van angstige moeders actiever is dan van niet-angstige moeders. Hoge mate van stress en angst tijdens de zwangerschap tasten het groeiende brein en emotie regulatiesystemen van de foetus aan, wat een negatieve invloed kan hebben op de ontwikkeling van de baby, zoals cognitieve problemen, (o.a. Brouwers et al., 2001; Huizink et al., 2003; van den Bergh et al., 2005) gedragsproblemen en
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 5
emotionele problemen (O’Connor et al., 2002; Van den Bergh & Mennes, 2006). Door het vrijkomen van stresshormonen (zoals cortisol) gaat er meer bloed naar de lichaamsdelen (voor verdedigende- en vluchtreacties) en minder naar andere organen, zoals de baarmoeder (Brouwers et al., 2001). Naast de prenatale periode speelt de moeder in de postnatale periode, met name de eerste levensjaren waarin het kind zich heel snel ontwikkelt, een belangrijke rol (Ramchandani & Psychogiou, 2009). Tegenwoordig wordt het belang van het psychisch welbevinden van beide ouders voor een gezonde ontwikkeling van de baby steeds meer erkend. Wetenschappelijk onderzoek richt zich de laatste jaren op (aanstaande) vaders. Deze onderzoeken richten zich met name op paternale depressies, zowel prenataal als postnataal. Zo veronderstelt onderzoek van Field en collega’s (2006) dat vaders met een prenatale depressie een negatieve invloed hebben op de gezondheidstoestand van de zwangere vrouw en dus indirect op de ontwikkeling van de baby. Er zijn recent ook directe effecten van prenatale paternale depressie op de ontwikkeling van de baby gevonden, zoals het onderzoek van den Berg en collega’s (2009). Uit dat onderzoek blijkt dat prenatale paternale depressieve symptomen in relatie staan met extreem huilgedrag van de baby na twee maanden, onafhankelijk van de depressieve symptomen van de moeder of andere storende factoren (zoals leeftijd, rookgedrag, opleidingsniveau en SES). Ook Ramchandani en collega’s (2008) vonden een relatie tussen prenatale paternale depressie en verstoorde ontwikkeling van de het kind. Uit die resultaten bleek een significante samenhang tussen paternale depressie tijdens de zwangerschap en emotionele en gedragsproblemen bij kinderen op 3,5-jarige en 7-jarige leeftijd. Het meest recente onderzoek (Kvaleaag et al., 2013) gaf overeenstemmende resultaten, namelijk dat prenatale paternale stress (met name angst- en depressieve symptomen) in relatie staat met meer emotionele- en gedragsproblemen bij het kind op 3-jarige leeftijd. Vanaf de geboorte (postnataal) wordt de rol van de vader op de ontwikkeling van de baby groter. In de meeste landen heeft de vader een actieve rol in de
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 6
opvoeding (Mao et al., 2011; Ramchandani & Psychogiou, 2009). Het psychisch welbevinden en hoe vaders met hun kind omgaan heeft (onafhankelijk van de invloed van de moeder) een grote invloed op de fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind (Cabrera et al., 2006; Ramchandani & Psychogiou, 2009). Ramchandani en collega’s (2008) toonden aan dat baby’s waarvan de vader een postnatale depressie heeft, acht weken na de bevalling (onafhankelijk van een latere paternale depressie of van maternale depressie), twee keer zoveel risico lopen op emotionele en gedragsproblemen op 3,5-jarige leeftijd. Samenvattend, naast het psychisch welbevinden van de (aanstaande) moeder, lijkt het psychisch welbevinden van de (aanstaande) vader van invloed te zijn op de ontwikkeling van de baby. Er is tot op heden geen wetenschappelijke studie gepubliceerd die zich hoofdzakelijk richt op paternale angst en de effecten op de ontwikkeling van de (ongeboren) baby. Paternale angst wordt regelmatig opgenomen in onderzoek, maar dan voornamelijk als voorspeller van depressie (Ramchandani et al., 2008; van den Bergh et al., 2009). In recent onderzoek van Kvalevaag et al. (2013) naar de invloed van paternale stress op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby wordt paternale angst opgenomen, maar niet afzonderlijk getoetst. Het meetinstrument in dat onderzoek, de Hopkins Symtom Checklist (HSC), omvat namelijk allerlei paternale stress symptomen. Er is daarnaast discussie in hoeverre angst en depressie van elkaar verschillen, vanwege de hoge comorbiditeit (o.a. “general distress” en “negative affect” overlappen). (Brouwers et al., 2001; Ross et al., 2003; Wenzel et al., 2005; Heron et al., 2004; ). Uit onderzoek van Ross en collega’s (2003) blijkt dat 50% van de vrouwen die hoog scoorden op postnatale depressie ook hoog scoorden op angstmetingen. Echter, angst en depressie zijn op verschillende punten te onderscheiden: angst heeft meer betrekking op het fysieke en constant checken van de omgeving, terwijl depressie juist meer betrekking heeft op terugtrekken (passief) en het verlies van plezier in het leven (Gray, 2002). Verschillende studies
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 7
veronderstellen dat er in de periode rondom de zwangerschap bij moeders eerder sprake is van angstsymptomen dan van depressieve symptomen (Lee et al., 2007; Wenzel et al., 2003; 2005). Uitgebreider onderzoek naar paternale angst is noodzakelijk om deze onenigheid weg te verduidelijken. Kinderen in de leeftijd van 0-5 jaar hebben het grootste risico op het ontwikkelen van emotionele- en gedragsproblemen (Bool, van der Zande & Smit, 2007). Het risico op emotionele- en gedragsproblemen bij het kind wordt groter als beide ouders psychische problemen hebben (Fletcher et al., 2006). Het is dan ook van belang dat de gezondheidstoestand van vaders in deze periode in kaart wordt gebracht. Er lijkt dus een verband te zijn tussen het psychische problemen bij (aanstaande) vaders en de ontwikkeling van de baby, maar onderzoek hiernaar is tot op heden zeer beperkt. Naar de gevolgen paternale angst op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby is zelfs nog geen wetenschappelijk onderzoek verricht. In dit onderzoek wordt bestudeerd of er daadwerkelijk een associatie is tussen paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van een baby. Allereerst wordt onderzocht in welke mate er sprake is van paternale angst(symptomen), zowel in de prenatale als in de postnatale periode en of dit met elkaar geassocieerd wordt. Vervolgens wordt de invloed van paternale angst op de sociaalemotionele ontwikkeling van de baby na 6 maanden en na 12 maanden onderzocht. De verwachting is dat voornamelijk postnatale paternale angst van invloed is op de sociaalemotionele ontwikkeling van de baby.
Methode Participanten Aan huidig onderzoek hebben 180 aanstaande vaders deelgenomen. Deze studie maakt
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 8
deel uit van een project genaamd ‘Zwangerschap en Ontwikkeling’. Hiervoor werden aanstaande ouders in de eerste fase van de zwangerschap (max. 14 weken) via hun verloskundige of een gynaecoloog uit Tilburg per brief benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Indien ze mee wilden werken aan het onderzoek, werd er vanuit de Universiteit van Tilburg telefonisch contact met hen opgenomen. Op vijf meetmomenten (8-14 weken zwangerschap, 15-22 weken zwangerschap, 23-37 weken zwangerschap, 2-4 maanden na de geboorte en 9-10 maanden na de geboorte) zijn er allerlei metingen bij zowel de (aanstaande) ouders als de (ongeboren) baby verricht. Er is aan de (aanstaande) ouders gevraagd om op deze meetmomenten diverse vragenlijsten in te vullen en om na de bevalling een aantal keer langs te komen bij het Babylab van de Universiteit van Tilburg voor postnatale observaties. De aanstaande vaders beheersten allen de Nederlandse taal en alle zwangere vrouwen doorliepen een niet-risicovolle zwangerschap. De gemiddelde zwangerschapsduur bij de bevalling was 40 weken. De meesten waren getrouwd (N = 92) en samenwonend (N = 41). Het aantal kinderen per deelnemend gezin was wisselend. Voor 76 mannen ging het om het eerste kind. Tabel 1 geeft een overzicht van de demografische gegevens. In dit onderzoek is geen gebruik gemaakt van een controlegroep. Meetinstrumenten Paternale angst Voor het meten van angst bij de vaders is de Zelf-Beoordelingsvragenlijst (ZBV) afgenomen (van der Ploeg, 2000). Dit is een Nederlandse bewerking van de State And Trait Inventory (STAI) ontwikkeld door Spielberg (1970). De vragenlijst bevat 40 items die twee verschillende vormen van angst meten: angstdispositie (trait) en toestandsangst (state). In huidig onderzoek is enkel de angstdispositie (trait) afgenomen op de vijf meetmomenten. Dit deel van de ZBV bevat 20 items die betrekking hebben op hoe vaders zich op het moment van afname van de vragenlijst voelen, zoals ‘ik voel me kalm’ en ‘ik maak me zorgen’. Elk item is
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 9
beoordeeld aan de hand van een 4-punt Likert-scale met keuze uit: ‘geheel niet’, ‘een beetje’, ‘tamelijk veel’ en ‘zeer veel’. Het aantal punten dat behaald kan worden per item varieert tussen 1 en 4. Hoe hoger de somscore, des te meer angst vaders ervaren. Een somscore gelijk of hoger dan 45 (ZBV ≥ 45) indiceert voor bovenmatige (klinische) angst (Biaggo et al., 1976). De ZBV wordt door de COTAN (Commissie van Testaangelegenheden van het Nederlands Instituut van Psychologen) als ‘goed’ beoordeeld en geeft de validiteit (zowel begrips- als criteriumvaliditeit) een ‘voldoende’ (Evers, Vliet en Mulder, 2000). Sociaal-emotionele ontwikkeling baby Om de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby te meten is bij zowel de vaders als de moeders de Ages and Stages Questionnaire: Social-Emotional (ASQ-SE) afgenomen. De ASQ-SE bestaat uit acht vragenlijsten die de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby op verschillende leeftijden meten (bij 6, 12, 18, 24, 30, 36, 48 en 50 maanden). In de huidige studie worden de vragenlijsten voor 6 maanden en 12 maanden gebruikt (en op die momenten ingevuld door beide ouders). Deze vragenlijsten bevatten items, zoals ‘zoekt uw kind contact met u als er een vreemde nadert?’ en worden beoordeeld op een 3-punts Likert-scale (‘meestal’, ‘soms’, ‘zelden of nooit’) en worden gescoord met nul, vijf of tien punten. Aanvullend konden de ouders per item aangeven of zij zich zorgen maakte om het gedrag/houding van de baby (vijf extra punten). Een hogere somscore op de ASQ-SE betekent dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby vertraagd is (Squires et al., 2002). De interne consistentie wordt door Amerikaans onderzoek als ‘redelijk tot goed’ beoordeeld en de validiteit als ‘goed’ (Hermanss & Schrijvers, 2005). Covariaten Om te kunnen controleren voor factoren die mogelijk de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby beïnvloeden, zijn de volgende covariaten opgenomen in de analyses: De eerste covariaat is de moederlijke angst (maternale angst), zowel in de prenatale als
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 10
postnatale periode. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat maternale angst een negatieve invloed heeft op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby (o.a. DiPietro et al., 2006; O’Connor et al., 2002; Ramchandani & Psychogiou, 2009; van den Bergh & Mennes, 2006; Om de maternale angst in kaart te brengen is bij de aanstaande moeders op de vijf meetmomenten de ZBV afgenomen. De tweede en derde covariaat zijn vaderlijke en moederlijke depressie, zowel in de prenatale als postnatale periode, vanwege de hoge comorbiditeit (Austin et al., 2007; Ross et al., 2003). Hiervoor is bij de (aanstaande) vaders en moeders op de vijf meetmomenten een Edinburgh Depression Scale (EDS) afgenomen. Als vierde covariaat is pariteit opgenomen in de analyses. Of dat vader reeds vader is, kan van invloed zijn op de beleving van de zwangerschap en de gemoedstoestand in deze periode. ‘Ervaren’ vaders hebben minder angst en depressieve symptomen dan ‘nieuwe’ vaders (Buist et al., 2003). Andere kinderen kunnen tevens een mogelijke stressor zijn (Glazier et al., 2004). Tot slot kunnen onder andere een laag opleidingsniveau en het niet hebben van een vaste partner een negatieve invloed hebben op het psychisch welbevinden van de zwangere vrouw (Paarlberg, Vingerhoets & Passchier, 1996). Of dit bij aanstaande vaders ook van invloed is op zijn gemoedstoestand is tot op heden niet bekend. Aangezien er slechts één vader was zonder vaste partner, is besloten om deze participant niet mee te nemen in de analyses. Statistische analyses De statistische analyses zijn uitgevoerd met behulp van het programma SPSS versie 18.0, waarbij een significantieniveau van p = .05 (tweezijdig) werd gehanteerd. Allereerst werden er beschrijvende analyses uitgevoerd om te kijken of er geen vreemde waarden en missing values in de dataset voorkwamen. De overige ontbrekende gegevens zijn per analyse uitgesloten via de optie ‘exclude cases pairwise’. Paternale angst is gemeten aan de hand van de gemiddelde somscores van de ZBVvragenlijst. Er is een onderscheidt gemaakt tussen angst in de prenatale periode (bestaat uit
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 11
gemiddeldes van de somscores ZBV op meetmomenten T1, T2 en T3) en tussen angst in de postnatale periode (bestaat uit gemiddeldes van de somscores ZBV op meetmomenten T4 en T5). Een groot deel van de aanstaande vaders heeft de ZBV niet op alle vijf de meetmomenten ingevuld. De ontbrekende waardes per meetmoment waren: T1: 50, T2: 38, T3: 50, T4: 76, T5: 81. Om de onderzoeksgroep zo groot mogelijk te houden is er voor gekozen om de bruikbare angstscores te middelen, zodat er een gemiddelde angstscore ontstond voor de prenatale periode en een gemiddelde angstscore van de postnatale periode. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld prenatale gegevens van een vader die T1 en T2 wel heeft ingevuld, maar T3 niet, toch meegenomen worden in de analyses. De sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby is gemeten aan de hand van somscores van de ASQ-SE-vragenlijst. In de analyses zijn zowel de ASQ-SE-vragenlijsten beoordeeld door vader als door moeder opgenomen. Om te onderzoeken of de paternale angst op de vijf meetmomenten significant van elkaar verschilt, zijn er variantieanalyses uitgevoerd. Vervolgens zijn is er een regressieanalyse uitgevoerd om te meten of prenatale paternale angst geassocieerd is met postnatale paternale angst. Bij deze analyse was de voorspeller prenatale paternale angst en de uitkomstmaat postnatale paternale angst. Om de relatie tussen paternale angst en de sociaalemotionele ontwikkeling van de baby te toetsen zijn er meerdere regressieanalyses uitgevoerd. Hierbij is er gekeken naar de invloed van prenatale paternale angst en postnatale paternale angst op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby bij 6 maanden en bij 12 maanden. Zowel de beoordeling van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby door vader als door moeder is opgenomen in de analyses. Bij de eerste analyse was de voorspeller prenatale paternale angst en de uitkomstmaat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby bij 6 maanden, beoordeeld door vader. Bij de tweede analyse was de voorspeller postnatale paternale angst (alleen T4) en de uitkomstmaat sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby bij 6 maanden, beoordeeld door vader. Bij de derde analyse was de voorspeller prenatale
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 12
paternale angst en de uitkomstmaat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby bij 12 maanden, beoordeeld door vader. Bij de vierde analyse was de voorspeller postnatale paternale angst (zowel T4 en T5) en de uitkomstmaat sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby, beoordeeld door vader. Vervolgens zijn er nog vier regressieanalyses uitgevoerd, maar nu met als uitkomstmaat sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby bij 6 en 12 maanden, beoordeeld door moeder. Alle analyses zijn eerst uitgevoerd zonder de covariaten (model 1) en vervolgens met covariaten (model 2). Resultaten Beschrijvende statistiek Tabel 2 geeft de descriptieve statistiek weer van paternale angst en de sociaalemotionele ontwikkeling van de baby. Vaders rapporteren de meeste angstsymptomen in het derde trimester (T3) van de zwangerschap (M = 33.03, SD = 8.03), waar 9,2% van de vaders een klinische angstscore heeft (ZBV ≥ 45). De minste angst wordt ervaren in T5, ongeveer 12 maanden na de geboorte van de baby (M = 30.91, SD = 6.69). Hier heeft slechts 1,2% van de vaders een klinische angstscore. Vaders rapporteren meer sociaal-emotionele problemen bij de baby dan moeders, zowel na zes maanden als na twaalf maanden (vaders 6mnd; M=15.78), SD=11.41, vaders 12mnd; M=13,91, SD=11.40, moeders 6mnd; M=13,91, SD=10.63, moeders 12mnd; M=19,14, SD = 13,82). Tabel 3 geeft een overzicht van de descriptieve statistieken van de covariaten die zijn opgenomen in de analyses. De angstscores van vaders en moeders lijken nagenoeg gelijk vaders; M=32.96, SD=7,47, moeders: M=33,08, SD=8,07), echter het verschil is significant (p=.00). Vaders rapporteren bovendien significant minder symptomen van depressie dan moeders (M vaders = 3.11 en M moeders = 5.13, p=.00). Paternale angst
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 13
Tabel 4 geeft een samenvatting van de variantieanalyses die zijn uitgevoerd om te toetsen of paternale angst in de prenatale en postnatale periode significant van elkaar verschillen. Hiervoor is geen significant resultaat gevonden (p = .195). Vervolgens zijn de covariaten pariteit, opleidingsniveau, paternale depressie, maternale angst en maternale depressie opgenomen in de analyses. Er werd één significant resultaat gevonden, namelijk voor paternale angst prenatale periode * pariteit (F(2) 6.596, p = .02). Tabel 5 geeft een overzicht van de regressieanalyses die uitgevoerd zijn om te onderzoeken of prenatale paternale angst geassocieerd kan worden met postnatale paternale angst. Uit de analyses is een significante positieve relatie gevonden tussen prenatale paternale angst en postnatale paternale angst (model 1) (β = .634, p = .00, R² = 63,4%). Vervolgens werden er nog analyses uitgevoerd waarbij werd gecorrigeerd voor de covariaten pariteit, opleidingsniveau, paternale depressie, maternale angst en maternale depressie. Uit deze analyses werd ook een significant resultaat gevonden tussen prenatale paternale angst en postnatale paternale angst (model 2) (β = .331, p = .01, R² = 31,5%). Naast het hoofdeffect zijn er significante resultaten gevonden voor opleidingsniveau (β = .137, p = .039), paternale depressie (β = .418, p = .000), maternale angst (β = .421, p = .000 ) en maternale depressie (β = -.358, p = .002). Paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby Tabel 6 geeft een overzicht van de regressieanalyses die zijn uitgevoerd om de relatie tussen paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling (beoordeeld door vader) in kaart te brengen. Uit de analyses zijn geen significante associaties tussen prenatale paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby naar voren gekomen (p > .05). Er is wel een significant resultaat gevonden voor de covariaat prenatale paternale depressie, zowel bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby bij 6 maanden als bij 12 maanden (model 2) (6 maanden: β = .438, p = .012; 12 maanden: β = .332, p = .034). Uit de analyses zijn wel
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 14
significante associaties gevonden tussen postnatale paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby, zowel bij 6 maanden als bij 12 maanden (model 1) (6 maanden: β = .225, p = .041, R² = 5,1%; 12 maanden: β = .252, p = .020, R² = 6,3%). Echter, wanneer de covariaten werden opgenomen in de analyses, was de associatie tussen postnatale paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby niet meer significant (model 2) (p > .05). Tabel 7 geeft een samenvatting van de regressieanalyses die zijn uitgevoerd om de relatie tussen paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby (beoordeeld door moeder) in kaart te brengen. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante associaties zijn gevonden tussen prenatale paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby (p >.05). Er is wel een significant resultaat gevonden voor de covariaat opleidingsniveau bij 6 maanden (model 2) (β = .211, p = .048). Er is een significante associatie gevonden tussen postnatale paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby na 12 maanden (model 1) (β = .212, p = .039, R² = 4,5%). Echter, wanneer de covariaten werden opgenomen in de analyses was dit resultaat niet meer significant (p > .05).Er is tevens een significant resultaat gevonden voor de covariaat maternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby op 6 maanden (model 2) (β = .366, p = .051).
Discussie In deze studie werd onderzocht of paternale angst tijdens en/of na de zwangerschap van invloed is op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby. De sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby is 6 maanden en 12 maanden na de geboorte gerapporteerd door beide ouders. Allereerst werd er in kaart gebracht of er sprake van paternale angst in de prenatale en
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 15
postnatale periode. Uit deze analyses blijkt dat er geen sprake is van bovenmatige angst, maar van angstsymptomen bij (aanstaande) vaders. Uit de variantieanalyses zijn geen significante verschillen naar voren gekomen tussen paternale angst in de prenatale periodes (T1, T2 en T3) en de postnatale periodes (T4 en T5). Er is wel een significante associatie gevonden tussen prenatale paternale angst en postnatale paternale angst, ook
na het corrigeren voor de
covariaten. Het is echter opmerkelijk dat na het controleren voor covariaten de verklaarde variantie lager werd. De invloed van de covariaten op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby is blijkbaar kleiner dan verwacht. De voorspellende waarde van prenatale angst op postnatale angst ondersteunt eerdere onderzoeksresultaten en onderstreept nogmaals het belang van preventieve interventies voor vaders in de prenatale periode om mogelijke angst in de postnatale periode met negatieve effecten hiervan op de ontwikkeling van de baby te voorkomen (o.a. Kvalevaag et al., 2013; Matthey et al., 2000; Teixeira et al., 2009). Vervolgens werd de invloed van paternale angstsymptomen op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby na 6 maanden en na 12 maanden onderzocht. Er is geen significante associatie gevonden tussen prenatale paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby. Echter, dit is in tegenspraak met recent onderzoek van Kvalevaag en collega’s (2013), die wel een positieve associatie vinden tussen ‘distress’ bij aanstaande vaders en sociaal-emotionele en gedragsproblemen bij kinderen van 36 maanden. Een mogelijke verklaring hiervoor is het gebruik van verschillende meetinstrumenten. Kvalevaag en collega’s (2013) gebruikten namelijk de Hopkins Symptom Checklist (HSC), waarin zowel angstsymptomen als depressiesymptomen zijn opgenomen, terwijl in huidig de nadruk legt op angst. Depressie is slechts opgenomen als covariaat. Echter, voor prentale paternale depressie is wel een significante associatie gevonden op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby, zowel 6 maanden als 12 maanden na de geboorte. Dit ondersteunt eerdere onderzoeksresultaten (Ramchandani et al., 2008; van den Bergh et al., 2009).
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 16
In huidig onderzoek is er wel een significante associatie tussen postnatale paternale angst en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby gevonden. Hoe meer angstsymptomen vaders ervaren, des te meer sociaal-emotionele problemen de baby heeft bij 6 maanden (enkel wanneer sociaal-emotionele ontwikkeling is beoordeeld door vaders) en bij 12 maanden (zowel wanneer sociaal-emotionele ontwikkeling is beoordeeld door vaders als door moeders). Dit sluit aan bij de verwachting, dat de paternale angst met name in de postnatale periode van invloed kan zijn op de ontwikkeling van de baby. Echter, wanneer er werd gecorrigeerd voor de covariaten pariteit, opleidingsniveau, paternale depressie, maternale angst en maternale depressie, bleken de eerder gevonden resultaten niet meer significant. De covariaat postnatale paternale depressie bleek wel significant van invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby na 6 maanden. Dit ondersteunt eerdere onderzoeksresultaten (Ramchandani et al., 2008; van den Bergh et al., 2009). Huidig onderzoek heeft zowel sterke punten als minder sterke punten. Een sterk punt is het vernieuwende karakter van huidig onderzoek. Na het vele onderzoeken naar maternale angst en de mogelijke invloed op de ontwikkeling van de baby, is dit het eerste onderzoek dat zich richt op vaderlijke angst. Het longitudinale design met veel herhaalde meetmomenten zorgt voor een uitgebreid databestand, met zowel meerdere prenatale als postnatale gegevens. Ondanks de vele ontbrekende waarden is de onderzoeksgroep redelijk groot (minimaal N=64), wat zorgt voor betrouwbare resultaten. Bij de onderzoeksinstrumenten kunnen enkele kanttekeningen geplaatst worden. Een zwak punt is het subjectieve karakter van de meet instrumenten. Alle vragenlijsten zijn gebaseerd op zelfrapportages, waardoor resultaten minder betrouwbaar kunnen zijn. Door beide ouders de vragenlijst voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby te laten invullen is getracht de betrouwbaarheid wat te vergroten. Onderzoek
van
Huizink
en
collega’s
(2004) laat
zien
dat
angst
rondom
de
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 17
zwangerschapsperiode los moet worden gezien van algemene angst. Het onderzoek toont aan dat algemene angst en depressie slechts een klein gedeelte verklaren van zwangerschap gerelateerde angst. Dit is tevens een mogelijke verklaring voor de lage varianties die zijn gevonden in huidig onderzoek. Het is dan ook raadzaam om in vervolgonderzoek meetinstrumenten voor zwangerschapsgerelateerde angst, op te nemen (Huizink et al., 2004). Huidig onderzoek geeft nieuwe inzichten in de paternale angst gedurende de zwangerschapsperiode en in de postnatale periode en de invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby. Er is wel degelijk sprake van paternale angstsymptomen bij aanstaande vaders, maar de invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling is zeer klein en beperkt. De associatie van prenatale paternale angst op postnatale paternale angst is waardevol, want zo kan er eventueel preventief worden ingegrepen bij aanstaande vaders, zodat de angst in de postnatale periode minder zal zijn (Mulder et al., 2002). Huidig onderzoek draagt bij aan het benadrukken van het belang van aandacht voor het psychisch welbevinden van (aanstaande) vaders, maar uitgebreider vervolgonderzoek is noodzakelijk om de associatie van paternale angst op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby te beoordelen.
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 18
Referenties Austin, M. P., Hadzi-Pavlovic, D., Leader, L., Saint, K., & Parker, G. (2005). Maternal trait anxiety, depression and live event stress in pregnancy: relationships with infant temperament. Early Human Development, 82, 183-190. Biaggio, A.M., Natalicio,L. & Spielberger, C.D. (1976). The development and validation of an experimental Portuguese form of the State and Trait Inventory. Cross-cultural Research on Anxiety, 29-40. Bool, M., van der Zanden, van der R., & Smit, F. (2007). Factsheet preventie. Kinderen van ouders met psychische problemen. Utrecht: Trimbos-instituut. Brouwers, E.P.M., Baar, van, A.L., Pop, V.J.M. (2001). Maternal anxiety during pregnancy and subsequent child development. Infant Behaviour and Development, 24, 95-106. Centaal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2012). Bevolkingsteller. Geraadpleegd op http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/cijfers/extra/bevolkingsteller.htm Condon, J.T., Boyce, P., Corkindale, C.J. (2004). The first-time fathers study: a prospective study of the mental health and wellbeing of men during the transition to parenthood. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 38, 56-64. DiPietro, J.A., Novak, M.F.S.X., Costigan, K.A., Atella, D. & Reusing, S.P. (2006). Maternal psychological distress during pregnancy in relation to child development at age two. Child Development, 77(3), 573-587. Evers, A., Vliet-Mulder, J.C., van & Groot, C.J. (2000). Documentatie van tests en testresearch in Nederland (COTAN), deel I en II. Assen: van Gorcum.
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 19
Field, T., Diego, M. & Hernandez-Reif, M. (2006). Prenatal paternal depression. Infant Behavioral Development, 29(4), 579-583. Field, T., Diego, M., Hernandez-Reif, M., Schanberg, S., Kuhn, C. & Yando, R. (2003). Pregnancy anxiety and comorbid depression and anger effects on the fetus and neonate. Depression and Anxiety, 17, 153-158. Figueiredo, B. & Conde, A. (2011). Anxiety and depression in women and men from early pregnancy to 3-months postpartum. Archieve Womens Mental Health, 14, 247-255. Fletcher, J.R., Matthey, S. & Marley, C.G. (2006). Adressing depression and anxiety among new fathers, MJA, 185, 461-463. Goodman, J.H. (2004). Paternal postpartum depression, its relationship to maternal postpartum depression and implications for family health. Journal Adversed Nursing, 45, 26-35. Gray, P. O. (2002). Psychology, New York: Worth Publishers.Hermanss, J.O. & Schrijvers, F.G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder,sneller, beter: een advise voor vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. De Inventgroep: Utrecht. Huizink, A.C., Robles de Medina, P.G., Mulder, E.J.H., Visser, G.H., & Buitelaar, J.K. (2003). Stress during pregnancy is associated with developmental outcome in infancy. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44(6), 810-818. Huizink, A.C., Mulder, E.J.H., Robles de Medina, P.G., Visser, G.H., Buiterlaar, J.K. (2004). Is pregnancy anxiety a distinctive syndrome? Early Human Development, 79(2), 81-91.
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 20
Kvalevaag, A.L., Ramchandani, P.G., Phil, D., Hove, O., Assmus, J., Eberhard-Gran, M. & Biringer, E. (2013). Paternal menthal health and socioemotional and behavioral development in their children. Pediatrics, 131(2),463-469. Lee, A.M., Chong, C.S.Y, Chiu, H.W., Lam, S.K., Fong, D.Y.T. (2007). Prevalence, course and risk factors for antenatal anxiety and depression. Obstetic Gynecology, 110, 11021112. Mao, Q., Zhu, L., & Su, X. (2011). A comparison of postnatal depression and related factors between Chinese new mothers and fathers. Journal of Clinical Nursing, 20, 645-652. Mattey, S., Barnett, B., Ungerer, J. & Waters, B. (2000). Paternal and maternal depressed mood during the transition to parenthood. Journal Affect Disorder, 60(2), 75-85. Murray, L. (1992). The impact of postnatal depression on infant development. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 33, 543-561. Mulder, E.J.H., Robles de Medina, P.G., Huizink, A.C., van den Bergh, B.R.H., Buitelaar, J.K. & Visser, G.H.A. (2002). Prenatal maternal stress: effects on pregnancy and the (unborn) child. Early Human Development, 70, 3-14. O’Connor, T.G., Heron, J., Golding, J., Beveridge, M. & Glover, V. (2002). Maternal antenatal anxiety and childrens’ behavioral/emotional problems at 4 years: Report from the Avon Longitudinal Study of Parents and Children, The Britisch Journal of Psychiatry, 180, 502-508. O’Connor, T.G., Heron, J., Golding, J., Glover, V. & the ALSPAC Study Team. (2003). Maternal antenatal anxiety and behavioral/emotional problems in children: a test of a pogramming hypothesis. Journal of Pscychology and Psychiatry, 44(7), 1025-1036.
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 21
Paarlberg, K.M., Vingerhoets, A.J., Passchier, J. (1996). Maernal emotions during pregnancy and fetal neonatal behavior. Stress of Life, 851, 311-335. Ramchandani, P.G., O’Connor, T.G., Evans, J., Heron, J., Murray, L. & Stein, A. (2008). The effects of pre- and postnatal depression in fathers: a natural experiment comparing the effects of exposure to depression on offspring. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(10), 1069-1078. Ramchandani, P.G. & Psychogiou, L. (2009). Paternal psychiatric disorders and children’s psychological development. Lancet, 374, 646-653. Ross, L. E., Evans, S. E., Sellers, E. M., & Romach, M. K. (2003). Measurement issues in postpartum depression part 1: Anxiety as a feature of postpartum depression. Archives of Women’s Mental Health, 6, 51-57. Spielberger, A. D. (1970). State-trait anxiety inventory. Teixeira, C., Figueiredo, B., Conde, A., Pacheco, A. & Costa, R. (2009). Anxiety and depression during pregnancy in women and men. Journal of Affective Disorders, 119, 142-148. Van den Bergh, B.R.H. (1992). Maternal emotions during pregnancy and feta land neonatal behavior. In J. G. Nijhuis (Red.). Fetal Behavior: Developmental and perinatal aspects, 157-178. Van den Berg, M.P., van der Ende, J., Crijnen, A.A.M. et al. (2009). Paternal depressive symptoms during pregnancy are related to excessive infant crying. Pediatrics, 124(1), geraadpleegd op www.pediatrics.org/cgi/content/full/124/1/e96. Van den Bergh, B.R.H & Mennes, M. (2006). Het verband tussen angst bij de moeder in de prenatale periode en zelfregulatie in adolescentie. Kind en Adolescent, 27, 18-25.
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 22
Van den Bergh, B.R.H., Mulder, E.J., Mennes, M., Glover, V. (2005) Antenatal maternal anxiety and stress and the neurobehavioural development of the fetus and child: links and possible mechanisms. A review. Neuroscience Biobehavioral Review, 29(2), 237– 258. Van der Ploeg, H.M. (2000). Handleiding bij de Zelf-Beoordelings Vragenlijst. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V. Velders, F.P., Dieleman, G., Henrichs, J., Jadoe, V.W.V., Hofman, A., Verhulst, F.C., Hudziak, J.J. & Tiemeier, H. (2011). Prenatal and postnatal psychological symptoms of parents and family functioning: the impact on child emotional and behavioral problems. European Child and Adoloscents Psychiatry, 20, 341-350. Wenzel, A., Haugen, E.N., Jackson, L.C. & Brendle, J.R. (2005). Anxiety symptioms and disorders at eight weeks postpartum. Journal of Anxiety Disorders, 19, 295-311. Wenzel, A., Haugen E.N., Jackson L.C., & Robinson, K. (2003). Prevalence of generalized anxiety at eight weeks postpartum. Archives of women’s mental Health, 6, 43-49.
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 23 Tabel 1 Demografische variabelen met bijbehorende percentages van de vaders (N =180) N
%
Getrouwd
92
51,1%
Samenwonend
41
22,8%
Samenlevingscontract
39
21,7%
Geregistreerd partnerschap
7
3,9%
Partner, maar thuiswonend
1
0,6%
Eerste kind
76
42,2%
Volgend kind
104
57,8%
< MBO
23
12,8%
MBO
57
31,7%
HBO
60
33,3%
Universitair
36
20,0%
Doctoraal
4
2,2%
Huwelijkse status
Pariteit
Opleidingsniveau
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 24 Tabel 2 Descriptieve statistieken voor vragenlijsten paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling baby, ingevuld door vader en door moeder (N = 81 – 130)
Paternale angst
N
N ≥ 45 (%)
M (SD)
T1
130
10 (7,8%)
32,30 (7,69)
T2
142
9 (6,4%)
32,33 (7,64)
T3
130
12 (9,2%)
33,03 (8,03)
T4
104
6 (5,8%)
32,03 (7,31)
T5
81
2 (1,2%)
30,91 (6,69)
6 mnd
103
15,78 (11,41)
12 mnd
96
21,09 (11,40)
6 mnd
111
13,91 (10,63)
12 mnd
106
19,14 (13,82)
Sociaal – emotionele ontwikkeling baby (beoordeeld door vader)
Sociaal – emotionele ontwikkeling baby (beoordeeld door moeder)
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 25 Tabel 3 Descriptieve statistieken voor opgenomen covariaten; paternale depressie, maternale angst en maternale depressie (N = 80 - 167). Exclusief covariaten pariteit en opleidingsniveau (zie tabel 1)
Paternale depressie
N
N ≥ 45 (%) / N ≥ 10 (%)
M (SD)
T1
130
7 (4,4%)
3,19 (3,12)
T2
142
8 (4,6%)
3,14 (3,26)
T3
130
8 (6,2%)
3,02 (3,17)
T4
101
6 (5,9%)
3,13 (3,44)
T5
80
3 (3,7%)
3,00 (3,21)
T1
167
21 (12,6%)
33,28 (8,76)
T2
161
14 (8,7%)
33,21 (7,04)
T3
144
13 (9,0%)
33,78 (7,21)
T4
118
10 (8,5%)
32,10 (8,60)
T5
109
11 (10,1%)
32,12 (8,78)
T1
166
33 (19,5%)
5,59 (4,10)
T2
160
12 (7,5%)
4,22 (3,93)
T3
146
26 (17,8%)
5,25 (4,37)
Maternale angst
Maternale depressie
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 26 T4
116
15 (12,9%)
4,85 (4,31)
T5
108
12 (11.1%)
4,78 (4,88)
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 27 Tabel 4 Samenvatting ANOVA herhaalde metingen analyses paternale angst in de prenatale periode (T1, T2 en T3)(N = 92) en in de postnatale periode (T4 en T5 (N=64).Bij deze analyses is gecorrigeerd voor pariteit, opleidingsniveau vader, paternale depressie, maternale angst en maternale depressie. df
Wilks’ Lambda
p
F
R²
Paternale angst prenatale periode
2
.962
.195
1.669
.038
* Pariteit
2
.866
.002*
6.596
.134
* Opleidingsniveau
2
.999
.941
.061
.001
* Paternale depressie
2
.994
.764
.296
.006
* Maternale angst
2
.942
.080
2.601
.058
* Maternale depressie
2
.963
.205
1.615
.037
Paternale angst postnatale periode
1
.958
.118
2.517
.042
* Pariteit
1
.977
.852
1.387
.023
* Opleidingsniveau
1
.999
.244
.035
.001
* Paternale depressie
1
.995
.577
.315
.005
* Maternale angst
1
.976
.238
1.422
.024
* Maternale depressie
1
.975
.223
1.518
.025
p < .05 *, P < .01**
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 28 Tabel 5 Samenvatting regressieanalyse, met als voorpeller prenatale paternale angst (T1, T2 en T3) en met uitkomstmaat postnatale paternale angst (T4 en T5), gecorrigeerd voor pariteit, opleidingsniveau vader, paternale depressie, maternale angst en maternale depressie (N = 116 – 180). B
df1/df2
SE B
β
p
R²
Postnatale paternale angst
Prenatale paternale angst (model 1)
.593
1/114
.068
.634
.000**
.634
Postnatale paternale angst
Prenatale paternale angst (model 2)
.310
5/109
.090
.331
.001**
.315
p < .05 *, P < .01**
Pariteit
-.083
.503
-.011
.869
Opleidingsniveau
.845
.405
.137
.039*
Paternale depressie
1.020
.226
.418
.000**
Maternale angst
.445
.119
.421
.002**
Maternale depressie
-.681
.210
-.358.
.000**
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 29 Tabel 6 Samenvatting regressieanalyses met als voorspeller paternale angst en als uitkomstmaat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby bij 6 maanden en 12 maanden na de geboorte, beoordeeld door vader, gecorrigeerd voor: pariteit, opleidingsniveau, paternale depressie, maternale angst en maternale depressie (N = 101-180). B
df1/df2
SE B
β
p
R²
Sociaal-emotionele
Prenatale paternale angst (model 1)
.322
1/81
.174
.201
.068
.040
ontwikkeling baby 6 mnd
Prenatale paternale angst (model 2)
-.150
5/76
.287
-.094
.962
.171
Pariteit
.260
1.409
.020
.854
Opleidingsniveau
1.464
1,113
.139
.193
Paternale depressie
1.764
.688
.438
.012**
Maternale angst
.383
.310
.216
.221
Maternale depressie
-.976
.565
-.301
.088
Sociaal-emotionele
Prenatale paternale angst (model 1)
.282
1/85
.173
.176
.107
.031
ontwikkeling baby 12 mnd
Prenatale paternale angst (model 2)
-.174
5/80
.255
-.109
.497
.110
Pariteit
-1.559
1.427
-,119
.278
Opleidingsniveau
-1.397
1.149
-.132
.228
Paternale depressie
1.380
.640
.332
.034*
Maternale angst
.179
.338
.099
.597
Maternale depressie
.144
.596
.044
.810
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 30
Sociaal-emotionele
Postnatale paternale angst (model 1)
.351
1/81
.169
.225
.041*
.051
ontwikkeling baby 6 mnd
Postnatale paternale angst (model 2)
-.097
5/76
.230
-.062
.675
.170
Pariteit
.386
1.390
.782
.782
Opleidingsniveau
1.605
1.118
.152
.155
Paternale depressie
1.647
.579
.409
.006**
Maternale angst
.398
.324
.225
.224
Maternale depressie
-1.052
.538
-.324
.075
Sociaal-emotionele
Postnatale paternale angst (model 1)
.430
1/85
.181
.252
.020*
.063
ontwikkeling baby 12 mnd
Postnatale paternale angst (model 2)
.264
5/80
.258
.155
.310
.116
p < .05 *, P < .01**
Pariteit
-1.343
1.411
-.130
.344
Opleidingsniveau
-1.395
1.133
-.132
.222
Paternale depressie
.652
.604
.157
2.84
Maternale angst
-.020
.355
-.011
.554
Maternale depressie
.370
.622
.114
.956
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 31 Tabel 7 Samenvatting regressieanalyses met als voorspeller paternale angst en als uitkomstmaat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de baby bij 6 maanden en 12 maanden na de geboorte ,beoordeeld door moeder, gecorrigeerd voor: pariteit, opleidingsniveau, paternale depressie, maternale angst en maternale depressie (N = 101-180). B
df1/df2
SE B
β
p
R²
Sociaal-emotionele
Prenatale paternale angst (model 1)
.186
1/87
.159
.125
.244
.016
ontwikkeling baby 6 mnd
Prenatale paternale angst (model 2)
.406
5/82
.267
.273
.131
.111
Pariteit
1.406
1.308
.115
.286
Opleidingsniveau
2.072
1,033
.211
.048
Paternale depressie
-.539
.639
-.144
.401
Maternale angst
.475
.288
.288
.103
Maternale depressie
-.909
.524
-.301
.087
Sociaal-emotionele
Prenatale paternale angst (model 1)
.013
1/93
.201
.016
.879
.000
ontwikkeling baby 12 mnd
Prenatale paternale angst (model 2)
-.181
5/88
.297
-.093
.544
.067
Pariteit
-2.241
1.666
-,141
.182
Opleidingsniveau
.826
1.324
.065
.540
Paternale depressie
1.380
.748
.153
.304
Maternale angst
.715
.394
.326
.073
Maternale depressie
-1.177
.696
-.299
.095
Paternale angst en sociaal-emotionele ontwikkeling 32
Sociaal-emotionele
Postnatale paternale angst (model 1)
.099
1/87
.156
.068
.527
.005
ontwikkeling baby 6 mnd
Postnatale paternale angst (model 2)
-.086
5/82
.217
-.059
-.395
.087
Pariteit
1.071
1.306
.088
.415
Opleidingsniveau
1.943
1.051
.198
.068
Paternale depressie
.370
.544
.099
.498
Maternale angst
.604
.305
.366
.051*
Maternale depressie
-.921
.547
-.305
.096
Sociaal-emotionele
Postnatale paternale angst (model 1)
.439
1/93
.210
.212
.039*
.045
ontwikkeling baby 12 mnd
Postnatale paternale angst (model 2)
.457
5/88
.299
.221
.130
.088
p < .05 *, P < .01**
Pariteit
2.523
1.636
.159
.127
Opleidingsniveau
.724
1.313
.057
.583
Paternale depressie
-.272
.700
-.054
.698
Maternale angst
.408
.412
.186
.266
Maternale depressie
-.807
.721
-.205
.325