Running head: IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
Het effect van impliciete en expliciete stereotype priming op de attitude en gedragsintentie van jongeren ten aanzien van rokers en roken Elroy Boers Universiteit van Amsterdam
Master thesis Elroy Boers – 6096182 Persuasieve Communicatie Graduate School of Communication Universiteit van Amsterdam
Begeleidster: Dr. J.C.M. van Weert 3 februari 2012
2 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Abstract Interventies in de gezondheidscommunicatie zijn hoofdzakelijk gebaseerd op theorieën zoals het health belief model en de protectie motivatie theorie. In de gezondheidscommunicatie is weinig bekend over de werking van een andere theorie, het stereotype priming model. Doel: Het doel van de huidige studie is onderzoeken wat het effect is van impliciet positieve en negatieve en expliciet positieve en negatieve stereotype priming op de attitudes en gedragsintentie van jongeren (13-17 jaar) ten aanzien van rokers en roken. Methode: 230 VMBO – scholieren in de leeftijdscategorie 13 tot en met 17 jaar werden tijdens schooluren benaderd om deel te nemen aan een experiment. In een 2 (impliciet versus expliciet) x 2 (positief versus negatief) tussengroepen design werden de scholieren blootgesteld aan één van de vier fictieve tijdschriftrubrieken met daarin verwerkt impliciete positieve stereotype primes, impliciet negatieve stereotype primes, expliciet positieve stereotype primes of expliciet negatieve stereotype primes. Metingen in het onderzoek bestonden uit de attitude ten aanzien van rokers, de attitude ten aanzien van roken, het huidig rookgedrag, de gedragsintentie om te roken en de gedragsintentie om te stoppen met roken. Resultaten: Negatieve stereotype primes hebben geen positievere invloed op de attitudes en gedragsintentie van jongeren ten aanzien van rokers en roken dan positieve stereotype primes. Impliciet negatieve stereotype primes leiden tot een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken dan impliciet positieve stereotype primes. Blootstelling aan expliciet positieve stereotype primes leidt tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers dan geen blootstelling aan stereotype primes. Expliciet negatieve stereotype primes leiden niet positievere attitudes en intenties dan geen stereotype primes. Expliciet positieve stereotype primes leiden tot negatievere attitudes, negatievere intenties om te roken en positievere intenties om te stoppen met roken dan expliciet negatieve stereotype primes, impliciet positieve stereotype primes en impliciet negatieve stereotype primes. Impliciete stereotype priming vereist een hoger cognitief informatieverwerkingsniveau dan expliciete stereotype priming. De mate van informatieverwerking modereert het verschil in effect tussen participanten met een hoge en lage mate van informatieverwerking die zijn blootgesteld aan impliciete stereotype primes. Tenslotte leidt impliciete stereotype priming tot een betere herinnering van gepresenteerde informatie dan expliciete stereotype priming. Conclusies en implicaties: De tendens binnen de huidige studie wijst erop dat expliciet positieve stereotype priming ertoe leidt dat jongeren tussen 13-17 jaar negatievere denkbeelden ten aanzien van rokers en roken krijgen, een negatievere intentie hebben om te beginnen met roken en een positievere intentie om te stoppen met roken. Nader onderzoek is
3 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING nodig om te kunnen concluderen of het stereotype priming model een bruikbare theorie is binnen de gezondheidscommunicatie. Keywords: stereotyperingen, stereotype priming model, expliciete stereotype primes, impliciete stereotype primes, positieve stereotype primes, negatieve stereotype primes, attitude, gedragsintentie, roken, rokers. Het effect van impliciete en expliciete stereotype priming op de attitude en gedragsintentie van jongeren ten aanzien van rokers en roken Kent u dit raadsel? Een vader en zijn zoon raken betrokken bij een tragisch verkeersongeluk. De vader is op slag dood en de zoon belandt zwaargewond op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. In de operatiekamer aangekomen roept de chirurg tot ontsteltenis: “Ik kan deze jongen niet opereren want hij is mijn zoon!” Hoe kan dat? Familieleden, vrienden en kennissen aan wie ik dit raadsel vertelde verzonnen de meest uiteenlopende familierelaties om de uitspraak van de chirurg te verklaren. Had de jongen een adoptie – en biologische vader? Een stiefvader? Of een homostel als ouders? Het zou allemaal kunnen maar er is een veel waarschijnlijker verklaring: de chirurg in kwestie is de moeder van jongen. Hoe is het mogelijk dat een zo ogenschijnlijk eenvoudig antwoord niet voor de hand liggend blijkt te zijn? Het antwoord op deze vraag is stereotypering. Een stereotypering is een mentaal schema in de hersenen van mensen dat een sociale groep categoriseert aan de hand van bepaalde eigenschappen en karakteristieken die voor deze groep kenmerkend zijn (Hamilton & Sherman, 1994, p. 3). De clou van het raadsel zit in het woord ‘chirurg’. Mensen die het raadsel niet konden oplossen, beschikken over een sterk mentaal schema waarin chirurgen, de sociale groep, worden gelinkt aan het mannelijk geslacht, de kenmerkende eigenschap. Het proces van raadsel tot en met het toepassen van de stereotypering wordt stereotype priming genoemd, ofwel het met behulp van een stimulus activeren en versterken van reeds aanwezige mentale schema’s in de vorm van stereotyperingen (Pechmann, 2001). Het bovenstaande raadsel als stimulus activeerde het reeds aanwezige mentale schema dat chirurg als mannelijk beroep wordt gezien. De meeste studies met stereotype priming als onderwerp richten zich op het primen van kenmerkende eigenschappen en karakteristieken van sociale groepen, om vervolgens de effecten in termen van attitudes en gedrag te meten ten aanzien van deze sociale groepen (Bargh, Chen, & Burrows, 1996). Ook de huidige studie concentreert zich op het primen van stereotyperingen met betrekking tot kenmerkende eigenschappen en karakteristieken van een
4 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING sociale groep. Specifiek richt de huidige studie zich op het primen van zowel impliciet en expliciet positieve en negatieve stereotyperingen ten aanzien van de sociale groep rokers. Uit de meest recente cijfers van de Stichting Volksgezondheid en Roken (Stivoro) blijkt dat in 2011 dat 20% van de jongeren in Nederland rookt en 17% geeft aan wel eens gerookt te hebben. Ondanks het feit dat het aantal rokende jongeren de afgelopen jaren gestaag is gedaald (6% in de afgelopen 17 jaar), blijft het terugdringen van het aantal rokende jongeren een belangrijk punt op de maatschappelijke agenda van Stivoro (Stivoro, 2011). Daarnaast wordt aangenomen dat Nederlandse jongeren direct of indirect ervaring hebben met rookgedrag. In de huidige studie is daarom gekozen voor roken als risicovol gedrag. De meeste interventies gericht op ongezond gedrag zijn gebaseerd op risk learning models zoals het health belief model en de protectie motivatie theorie (Pechmann, 2001). Interventies die op deze theorieën zijn gebaseerd bevatten hoofdzakelijk boodschappen zoals ‘roken kan leiden tot een langzame en pijnlijke dood’. Volgens de onpersoonlijke impact hypothese van Tyler en Cook (1984) worden dergelijke boodschappen door de ontvanger niet persoonlijk maar maatschappelijk opgevat. Ontvangers denken dat zulke risico’s niet hen overkomt, maar iemand anders, ofwel iemand in de maatschappij. De essentie van een succesvolle boodschap is echter dat deze persoonlijk wordt opgevat. Daarom wordt in de huidige studie het stereotype priming model toegepast. Het stereotype priming model (Pechmann, 2001) veronderstelt dat interventies met daarin stereotype primes, ontvangers persoonlijk kunnen bereiken. Het model gaat er vanuit dat het bij ontvangers de volgende persoonlijke vragen oproept: wanneer ik rook of ga roken, hoe denken anderen dan over mij? en hoe denk ik dan over mezelf? In de huidige studie wordt verondersteld dat de onpersoonlijke impact hypothese kan worden opgelost door interventies te voorzien van stereotype primes. Het doel van de huidige studie is te onderzoeken wat het effect is van stereotype priming als communicatietechniek op de attitudes en gedragsintentie van jongeren ten aanzien van rokers en roken. Het is van belang om te weten hoe jongeren reageren op stereotype primes, zodat deze in toekomstig onderzoek of in toekomstige campagnes en interventies op de juiste manier ingezet kunnen worden. Indien de resultaten van de huidige studie uitwijzen dat stereotype priming een effectieve communicatietechniek blijkt te zijn, kan dit nieuwe deuren openen in het communicatiewetenschappelijk onderzoek en bieden de resultaten communicatieprofessionals de mogelijkheid om een nieuwe communicatiestrategie te adopteren, namelijk stereotype priming.
5 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Uiteindelijk geeft deze studie een antwoord op de volgende onderzoeksvraag: Wat is het effect van het gebruik van impliciete en expliciete positieve en negatieve stereotype primes verwerkt in een interventie gepresenteerd door de massamedia op de attitudes en gedragsintentie van jongeren tussen 13-17 jaar ten aanzien van rokers en roken? Stereotype priming gedefinieerd Wat is nu precies stereotype priming? Zoals de term waarschijnlijk doet vermoeden heeft stereotype priming betrekking op het primen van stereotyperingen. Een prime wordt gedefinieerd als een stimulus die in staat is om een stereotypering in het geheugen van een individu te activeren (Bargh et al., 1996; Pechmann, 2001; Stafford, Leigh & Martin, 1995). In de huidige studie wordt een stereotype prime beschouwd als: een stimulus die negatieve of positieve stereotyperingen over rokers en roken activeert in het geheugen van individuen. Voorbeelden van stereotype priming en stereotype primes Stereotype priming is sinds de jaren ’70 een wijds onderzocht fenomeen in voornamelijk de sociale psychologie. In een diversiteit aan studies zijn vele soorten stereotype primes gebruikt (Wheeler & Petty, 2001). Zo gebruikten Bargh et al. (1996) foto’s van Afrikaanse-Amerikaanse mannen als stereotype prime om zo de stereotypering te activeren dat Afrikaanse-Amerikaanse agressief zijn. Bry, Follenfant en Meyer (2008) schreven een verhaal over een dag uit het leven van een blonde, aantrekkelijke maar domme vrouw, om zo de stereotypering van het ‘domme blondje’ te activeren. Blair en Banaji (1996) stelden individuen bloot aan een reeks mannelijk-getinte, vrouwelijk-getinte en neutrale woorden (bijvoorbeeld dokter, zuster, koffer, bloemen en sportief). Na blootstelling werd de individuen gevraagd of zij mannelijke of vrouwelijke associaties kregen bij een bepaald woord. Tenslotte, stelden Rudman en Borgida (1995) mannelijke participanten bloot aan een serie televisiecommercials die de stereotypering primede dat vrouwen seksuele objecten zijn. Stereotype priming model Waarom stereotype priming als communicatietechniek effectief kan zijn, wordt door Pechmann (2001) beschreven met het door haar bedachte concept: het stereotype priming model. Het stereotype priming model is gebaseerd op het primen van sociale constructen (bijvoorbeeld agressie, intelligentie en sekse). Met het stereotype priming model opende Pechmann de ‘aanval’ op hedendaagse gezondheidsinterventies. Volgens haar zijn deze niet altijd effectief genoeg omdat ze individuen ‘slechts’ voorzien van nieuwe informatie over gezondheidsrisico’s en individuen ‘slechts’ aanbevelen hoe zich te gedragen om
6 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING gezondheidsrisico’s te voorkomen of te minimaliseren. Pechmann veronderstelt dat het effectiever is om stereotyperingen te activeren dan individuen te voorzien van nieuwe informatie. Meer specifiek veronderstelt zij dat het activeren van reeds aanwezige informatie (stereotyperingen) ertoe leidt dat individuen meer aandacht voor deze informatie en de informatie beter kunnen onthouden en interpreteren. Ofwel, activatie door middel van stereotype priming versterkt de reeds aanwezige stereotypering(en) in het geheugen van individuen. Voor zover bekend zijn er nog geen studies uitgevoerd die de gedachtegang van Pechmann (2001) in de praktijk hebben getoetst. Daarom wordt in huidige studie onderzocht wat de invloed is van een interventie met impliciet en expliciet positieve en negatieve stereotype primes op de attitudes en gedragsintentie van jongeren ten aanzien van rokers en roken. Voorwaarden van stereotype priming Pechmann (2001) beschrijft in haar studie naar stereotype priming vier voorwaarden waaraan een gezondheidsinterventie met daarin stereotype primes moet voldoen. Twee van deze voorwaarden zijn voor de huidige studie van belang. De eerste voorwaarde is dat de boodschap zich moet richten op één of meer kenmerkende eigenschappen en karakteristieken van een sociale groep mensen. Dit betekent dat de boodschap in het geval van rokers bijvoorbeeld cues moet bevatten dat roker asociaal zijn, stinken of juist gezellig zijn. Als tweede voorwaarde stelt Pechmann (2001) dat individuen vlak voordat zij geconfronteerd worden met leden van de gestereotypeerde sociale groep, blootgesteld moeten worden aan een interventie met stereotype primes. Allereerst moeten individuen blootgesteld geworden aan bijvoorbeeld een verhaal of een reeks woorden die kenmerkende eigenschappen en karakteristieken bevatten over een sociale groep. Na stereotype priming en activatie moet confrontatie met de gestereotypeerde sociale groep plaatsvinden. Dit kan bewerkstelligd worden door individuen bloot te stellen aan bijvoorbeeld foto’s van de gestereotypeerde groep. Een variant op deze voorwaarde is dat priming en confrontatie gelijktijdig plaatsvinden. In de huidige studie worden participanten tegelijkertijd geprimed en geconfronteerd met een lid van de gestereotypeerde groep. Negatieve stereotype primes versus positieve stereotype primes In tal van onderzoeken werden individuen blootgesteld aan zowel negatieve – als positieve stereotype primes (Bargh et al., 1996; Kawakami, Dovidio, & Dijksterhuis, 2003; Shih, Richeson, Gray, Ambady, & Fujita, 2002; Spencer, Steele, & Quinn, 1999). Omdat het
7 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING van belang is te weten welke stereotype primes (negatieve versus positieve) de meeste invloed hebben op de attitudes en gedragsintentie van jongeren ten aanzien van rokers en roken, wordt in de huidige studie de invloed van zowel negatieve als positieve stereotype primes onderzocht. In de literatuur is consensus over het feit dat negatief gepresenteerde informatie een positievere invloed heeft op attitude en gedragsintentie dan positief gepresenteerde informatie. Zo vonden Siegrist, Cvetkovich en Gutscher (2002) dat gezondheidsinterventies die individuen wezen op grote risico’s betrouwbaarder werden bevonden dan gezondheidsinterventies die wezen op kleinere risico’s. Ook in de commerciële communicatie heeft negatieve informatie meer invloed dan positieve informatie. Negatieve word-of-mouth heeft meer invloed op de koopintentie van consumenten dan positieve word-of-mouth. Negatieve word-of-mouth wordt als geloofwaardiger beschouwd dan positieve word-ofmouth (East, Hammond, & Lomax, 2008; Samson, 2006). Wat betreft negatieve – versus positieve stereotype primes vonden Erdley en D’Agostino (1988) dat negatieve stereotype primes grotere impact hadden op de evaluatie van individuen dan positieve stereotype primes. Participanten in deze studie werden subliminaal, ofwel door middel van verborgen boodschappen in een medium, blootgesteld aan een positief (eerlijkheid), een negatief (gemeen), een neutraal kenmerk en aan beide kenmerken over een persoon. Vervolgens werd de participanten gevraagd een omschrijving te lezen over een vrouwelijk persoon om haar vervolgens als persoon te evalueren. In de omschrijving werd niets vermeld over haar eerlijkheid of gemeenheid. Participanten in de positieve conditie (versus neutraal) evalueerden de vrouw als eerlijker. Terwijl participanten in de negatieve conditie en de gecombineerde conditie (versus neutraal) de vrouw als gemener evalueerden. Baumeister, Bratslavsky, Finkenauer en Vohs (2001) vonden bewijs dat negatieve informatie sterker is dan positieve informatie. Negatieve informatie heeft een langduriger impact op emoties van individuen dan positieve informatie. Daarnaast vonden zij dat negatieve stereotyperingen sneller worden gevormd dan positieve stereotyperingen en dat negatieve stereotyperingen moeilijker te veranderen zijn dan positieve stereotyperingen. Op basis van bovenstaande theorie kan de eerste hypothese worden opgesteld. Hypothese 1: stereotype primes die negatieve informatie over rokers en roken bevatten hebben een positievere invloed op de attitudes ten aanzien van rokers en roken, de gedragsintentie om te stoppen met roken en een negatievere invloed op de gedragsintentie om te beginnen met roken van jongeren dan stereotype primes die positieve informatie bevatten.
8 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Impliciete stereotype priming en expliciete stereotype priming Negatieve en positieve stereotyperingen worden in de meeste studies op twee manieren geprimed: 1) via impliciete stereotype priming en 2) via expliciete stereotype priming. Impliciete stereotype priming is een onbewust proces waarbij kenmerkende eigenschappen en karakteristieken van een sociale groep ‘verborgen’ worden gepresenteerd (Bargh & Pietromonaco, 1982; Higgins, Rholes, & Jones, 1977). De essentie van impliciete stereotype priming is dat het leidt tot onbewuste stereotypering over mensen uit een sociale groep en tot attitudes en gedrag in overeenstemming met de geprimede stereotypering, ofwel assimilatie effecten (Stafford et al., 1995). Tal van studies hebben aangetoond dat impliciete stereotype priming leidt tot assimilatie effecten. In het meest bekende experiment werd bij participanten met behulp van een foto (de prime) een stereotypering over ouderen geactiveerd. Na afloop van het experiment bleek dat de participanten, in overeenstemming met een stereotypering over ouderen, langzamer door een gang wandelden dan participanten die niet blootgesteld werden aan deze stereotype prime (Bargh et al., 1996). Steele en Aronson (1995) vonden dat Afrikaanse-Amerikaanse studenten slechter scoorden op een taaltoets wanneer hen voorafgaand aan de toets werd gevraagd naar hun etnische afkomst (de prime) dan Afrikaanse-Amerikaanse studenten aan wie de etnische afkomst niet werd gevraagd. Participanten in deze studie vertoonden gedrag in overeenstemming met de stereotypering dat Afrikaanse-Amerikaanse personen over het algemeen slecht in taal worden bevonden. In een studie van Kawakami en Dovidio (2001) werd één helft van de participanten blootgesteld aan een foto van een skinhead, de andere helft kreeg geen foto te zien. Hierna vulden beide groepen een vragenlijst in die betrekking had op het Nederlandse immigratiebeleid. Participanten die blootgesteld werden aan de foto vertoonden meer stereotype attitudes in overeenstemming met attitudes van skinheads ten aanzien van het Nederlandse immigratiebeleid dan de andere helft die geen foto kreeg te zien. Bovenstaande theorie en onderzoeksresultaten tonen aan dat impliciete stereotype priming kan leiden assimilatie effecten. In de huidige studie wordt verwacht dat participanten die worden blootgesteld aan negatieve of positieve impliciete stereotype primes over rokers en roken attitudes en gedragsintenties vormen in overeenstemming met de geprimede stereotypering.
9 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Hypothese 2: Impliciet negatieve stereotype priming leidt tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers, negatievere attitudes ten aanzien van roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een positievere gedragsintentie om te stoppen met roken van jongeren dan impliciet positieve stereotype priming en geen stereotype priming. Waar impliciete stereotype priming wordt gekenmerkt door attitudes en gedrag in overeenstemming met de geprimede stereotypering, wordt expliciete stereotypering gekenmerkt door attitudes en gedrag juist niet in overeenstemming met de geprimede stereotypering, ofwel door contrast effecten. Expliciete stereotype priming is een proces dat bewust, ondubbelzinnig en direct plaatsvindt. Kenmerkende eigenschappen en karakteristieken van een sociale groep worden opvallend en duidelijk gepresenteerd. Expliciete stereotype primes zijn doorgaans extreem positief of extreem negatief. Bijvoorbeeld, wanneer participanten extreem negatief worden geprimed dat een roker depressief en gestrest is, dan wordt de geprimede stereotypering gebruikt als middel ter vergelijking van ervaringen die men zelf heeft gehad met rokers. Waarschijnlijk komen participanten tot de conclusie dat rokers die zij kennen niet depressief en gestrest zijn. Hierdoor beoordelen participanten de gestereotypeerde roker niet of in minder depressief en gestrest (Stafford et al., 1995). Kenmerkend voor contrast effecten is dat zij in het geval van expliciet negatieve stereotype priming, positieve of minder negatieve attitudes en gedragingen genereren en in het geval van positieve expliciete stereotype priming, negatieve of minder positieve attitudes en gedragingen genereren. Contrast effecten kunnen verklaard worden door de comparatieve contrast theorie (Herr, 1986; Herr, Sherman, & Fazio, 1983; Schwarz & Bless, 1992). De comparatieve contrast theorie veronderstelt dat contrast effecten ontstaan wanneer individuen negatieve of positieve geprimede stereotyperingen gaan vergelijken met zichzelf of met mensen uit de sociale omgeving. Een voorbeeld van een studie waarin contrast effecten zijn gevonden als gevolg van expliciete stereotype priming is van Herr (1986). In een experiment bestaande uit vier groepen, werden participanten blootgesteld aan namen van bekende personen die elk een representatie vormden van extreem niet-vijandige personen (Peter Pan en de Kerstman), gemiddeld niet-vijandige personen (Robin Hood en Billie Jean King), gemiddeld vijandige personen (Alice Cooper en Joe Frazier) en van extreem vijandige personen (Dracula en Adolf Hitler). Na blootstelling werd participanten gevraagd een fictief persoon genaamd Donald te
10 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING evalueren op basis van mate van vijandigheid. Voor de condities gemiddeld niet-vijandig en gemiddeld vijandig, werden assimilatie effecten gevonden. De participanten evalueerden Donald in overeenstemming met de geprimede stereotypering. Voor de condities extreem niet-vijandig en extreem vijandig, werden contrast effecten gevonden. Participanten in de extreem niet-vijandige conditie evalueerden Donald als een vijandiger persoon in vergelijking met Peter Pan en de Kerstman. Participanten in de extreem vijandige conditie evalueerden Donald als een minder vijandig persoon in vergelijking met Dracula en Adolf Hitler. In de huidige studie worden participanten blootgesteld aan extreem positieve of extreem negatieve expliciete stereotype primes ten aanzien van rokers en roken. Als gevolg van negatieve expliciete stereotype priming wordt verwacht dat participanten rokers en roken minder negatief beoordelen. In het geval van positieve expliciete stereotype priming wordt verwacht dat participanten rokers en roken minder positief beoordelen. Hypothese 3A: Expliciet negatieve stereotype priming leidt tot positievere attitudes over rokers, positievere attitudes ten aanzien van roken een positievere gedragsintentie om te beginnen met roken en negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken van jongeren dan geen stereotype priming. Hypothese 3B: Expliciet positieve stereotype priming leidt tot negatievere attitudes over rokers, negatievere attitudes ten aanzien van roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een positievere gedragsintentie om te stoppen met roken van jongeren dan geen stereotype priming.
Impliciete stereotype priming versus expliciete stereotype priming Met de wetenschap dat negatieve informatie (zie theorie hypothese 1) meer impact heeft op attitudes en gedragsintentie dan positieve informatie, luidt de vraag; heeft negatieve informatie meer impact wanneer het impliciet of expliciet wordt gepresenteerd? Crosby, Bromley en Saxe (1980) beargumenteerden dat onbewuste processen betrouwbaarder zijn dan bewuste processen. Devine (1989) is het fundamenteel oneens met deze argumentatie. Volgens Devine ontkent een dergelijke argumentatie dat verandering mogelijk is in de attitude en gedragsintentie. Devine veronderstelt dat wanneer attitudes en gedragsintentie veranderen, er juist sprake is van een wisselwerking tussen onbewuste en bewuste processen. Wel erkent Devine dat onbewuste processen, zelfs wanneer bewust wordt geredeneerd en nagedacht, altijd een belangrijke rol op de achtergrond spelen.
11 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Greenwald en Banaji (1995) vonden dat stereotyperingen en attitudes hoofdzakelijk op impliciet ofwel onbewust niveau opereren. De auteurs beweren dat stereotyperingen en attitudes bij individuen geactiveerd worden door onbewuste beïnvloeding. Dat betekent, in het kader van de huidige studie, dat stereotypering en attitudes sneller geactiveerd worden door impliciete stereotype priming dan door expliciete stereotype priming. Bargh et al. (1996) beargumenteerden dat impliciete stereotype priming vanwege het onbewuste, indirecte en dubbelzinnige karakter een hoger cognitief informatieverwerkingsniveau vereist van een individu dan expliciete stereotype priming. Ofwel, het kost een individu meer moeite om informatie uit een impliciete stereotype prime te verwerken dan uit een expliciete stereotype prime. Daarnaast leidt een hoger cognitief informatieverwerkingsniveau er volgens deze onderzoekers toe dat een stereotypering geactiveerd door impliciete stereotype priming langer in het geheugen aanwezig is dan een stereotypering geactiveerd door expliciete stereotype priming. Op basis van bovenstaande theorie kunnen de volgende hypothesen worden opgesteld. Hypothese 4A: Impliciet negatieve stereotype priming leidt tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers, negatievere attitudes ten aanzien van roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een positievere gedragsintentie om te stoppen met roken van jongeren dan impliciet positieve stereotype priming, expliciet negatieve stereotype priming, expliciet positieve stereotype priming en geen stereotype priming. Hypothese 4B: De mate van informatieverwerking modereert het verschil in effect tussen impliciete en expliciete stereotype primes op de attitudes en gedragsintentie van participanten ten aanzien van rokers en roken. Hypothese 4C: Impliciete stereotype priming leidt tot betere herinnering van de gepresenteerde informatie uit de tijdschriftrubrieken dan expliciete stereotype priming.
12 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Theoretisch model In totaal zijn er vier condities: negatieve impliciete stereotype priming, positieve impliciete stereotype priming, negatieve expliciete stereotype priming en positieve expliciete stereotype priming. Als gevolg van blootstelling aan elk van deze condities wordt verwacht dat dit invloed heeft op de afhankelijke variabelen: attitude ten aanzien van rokers, attitude ten aanzien roken en gedragsintentie. Van impliciet versus expliciet stereotype primes wordt verwacht dat zij elk een verschillende impact hebben op de mate waarin participanten zich de gepresenteerde informatie kunnen herinneren. Daarnaast wordt verwacht dat de mate van informatieverwerking en de soort prime (negatief of positief) het verschil in effect op de afhankelijke variabelen: attitudes en gedragsintenties modereert.
Informatieverwerking
H4B
Negatieve primes versus Positieve primes
H2 + H3A + H3B + H4A
Impliciete primes versus Expliciete primes
Attitude ten aanzien van rokers Attitude ten aanzien van roken Gedragsintentie beginnen met roken Gedragsintentie stoppen met roken
H4C Negatieve versus Positieve
Figuur 1
Herinnering benamingen Herinnering tijdsperiode H1
Theoretisch onderzoeksmodel.
13 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Methode Participanten, ontwerp en procedure Voor het onderzoek werden 230 VMBO-scholieren van het Lentiz VMBO in Naaldwijk benaderd. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 14.10 jaar (SD = 1.31). In totaal deden 80 mannen en 150 vrouwen mee aan het experiment (zie Tabel 1). De participanten werden blootgesteld aan een 2 (impliciet versus expliciet) x 2 (negatieve versus positieve stereotype primes) between subjects design met controle conditie, om na afloop van een vragenlijst in te vullen (zie bijlage III). Participanten uit de controle groep werden niet blootgesteld aan één van de condities, zij vulden alleen de vragenlijst in. Verspreid over twee lesdagen werden tien klassen bezocht (vijf bovenbouw en vijf onderbouw). De verdeling van leeftijd per klas was hiermee ook direct gelijk. Om te voorkomen dat participanten aan meerdere condities werden blootgesteld werd per klas één experimentele conditie uitgedeeld. Bij binnenkomst in het klaslokaal gaf de onderzoeker korte uitleg met betrekking tot het experiment. Hierna werd participanten verzocht om in complete stilte en individueel deel te nemen aan het experiment. Om de ware doelstelling van het onderzoek te verbergen werd de participanten eerst gevraagd een aantal stellingen en vragen te beantwoorden die betrekking hadden op het dagelijkse mediagebruik en hun persoonlijke mening over diverse media. Tabel 1 Verdeling participanten per experimentele conditie. Conditie
Jongens
Meisjes
Totaal
%
Leeftijd (M)
Expliciet positief
20
26
46
20.00%
14.57 (SD = 1.20)
Expliciet negatief
16
33
49
21.30%
14.29 (SD = 1.10)
Impliciet positief
18
34
52
22.60%
13.48 (SD = 1.38)
Impliciet negatief
14
36
50
21.70%
13.70 (SD = 1.49)
Controle
12
21
33
14.30%
14.64 (SD = .70)
Totaal
80
150
230
100%
14.10 jaar
Naast geslacht werd ook een onderscheid gemaakt tussen rokers en niet-rokers. 23 participanten gaven aan te roken of wel eens te roken, waar 207 participanten aangaven niet te roken. De verdeling rokers en niet-rokers per conditie kan in Tabel 2 worden afgelezen.
14 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Tabel 2 Verdeling rokers versus niet-rokers per conditie. Conditie
Rokers
Niet-rokers
Totaal
%
Expliciet positief
3
43
46
20.00%
Expliciet negatief
5
44
49
21.30%
Impliciet positief
3
49
52
22.60%
Impliciet negatief
9
41
50
21.70%
Controle
3
30
33
14.30%
23
207
230
100%
Totaal
Stimulusmateriaal Het stimulusmateriaal uit de expliciete condities bestond uit een fictieve rubriek uit een tijdschrift voor jongeren (zie bijlage II). De naam van de rubriek was: ‘Praatjes van de straat’ en had betrekking op het gebruik van straattaal door jongeren. In de rubriek werd aandacht geschonken aan de uitspraak “Smoking Hot”, een uitspraak die Amerikaanse jongeren gebruiken om iemand te bestempelen als een ‘lekkerding’. De uitspraak werd verklaard door terug te gaan naar het Amerika van de jaren ’50. In de negatieve conditie nam de schrijver een negatief standpunt over rokers aan. Dit standpunt werd ondersteund door expliciete vermelding van negatieve vooroordelen over rokers. Zo werden rokende jongens en meisjes onder andere beschouwd als minder stoer, aantrekkelijk, stijlvol en sexy dan niet rokende jongens en meisjes. In de positieve conditie was dit tegenovergesteld. Het stimulusmateriaal uit de impliciete condities bestond uit dezelfde rubriek, zonder expliciete vermelding van negatieve of positieve vooroordelen over rokers. Door onderaan de rubriek een straattaalwoordenboek toe te voegen, werd verondersteld dat participanten onbewust werden geprimed. Het woordenboek bevatte vertalingen van ‘normale’ Nederlandse woorden naar straattaal. In de positieve impliciete conditie werden participanten geprimed met onder andere de volgende woorden; sigaretten = tabacca, sociaal = likecind en stoer = styling. In de negatieve impliciete conditie waren dat de woorden; sigaretten = tabacca, vies = dotie en stank = dampoe. Het woordenboek is gebaseerd op een studie van Bargh et al. (1996) waarin participanten woorden over ouderen kregen te zien, zoals: langzaam en rolstoel. Na afloop van het experiment bleek dat participanten langzamer wandelden en conservatievere attitudes hadden dan participanten die niet aan deze woorden blootgesteld werden.
15 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Vooronderzoek Voorafgaand aan het experiment zijn ongeveer zestig (N = 57) bekenden van de onderzoeker gevraagd om via online surveytool Qualtrics verspreid deel te nemen aan zes verschillende vooronderzoeken (zie bijlage I). Vooroordelen. In het eerste vooronderzoek werd participanten (n = 12) gevraagd naar vijf positieve en vijf negatieve vooroordelen over rokers. De vijf meest genoemde positieve vooroordelen waren: stoer, aantrekkelijk, sociaal, gezellig en ontspannen. De vijf meest genoemde negatieve vooroordelen waren: beïnvloedbaar, stank, agressief, asociaal en onaantrekkelijk. Uiteindelijk zijn deze vooroordelen verwerkt in de tijdschriftrubrieken. Expliciet positief. In het tweede vooronderzoek werd participanten (n = 10) aan de hand van twee stellingen gevraagd om een fictieve tijdschriftrubriek te beoordelen op de aanwezigheid van vooroordelen over rokers. De antwoorden konden gegeven worden op een vijfpuntsschaal variërend van ‘1’ (in het geheel niet) tot ‘5’ (in het geheel wel)’. De eerste stelling luidde: “In hoeverre was in het tekstfragment sprake van negatieve vooroordelen over tegenwoordige rokers?”. De tweede stelling luidde: “In hoeverre was in het tekstfragment sprake van positieve vooroordelen over tegenwoordige rokers?”. Uit de resultaten bleek dat participanten vonden dat de rubriek meer positieve vooroordelen over rokers bevatte (M = 4.30, SD = 1.34) dan negatieve vooroordelen (M = 1.30, SD = 0.48). Hiermee was de manipulatie geslaagd. Vervolgens werd participanten gevraagd welke foto zij het beste bij het tekstfragment vonden passen (“Geef aan welke foto volgens jou het beste past bij het tekstfragment dat je zojuist gelezen hebt”). Uit de resultaten bleek dat één persoon koos voor foto I, twee personen voor foto II, eveneens twee personen voor foto III en zeven personen kozen voor foto IV. In combinatie met de rubriek werd foto IV (een rokende James Dean) gebruikt in het uiteindelijke onderzoek (zie bijlage I).
Expliciet negatief. In het derde vooronderzoek werd de participanten (n = 10) net als in de expliciete positieve conditie gevraagd een fictieve tijdschriftrubriek te beoordelen op de aanwezigheid van vooroordelen over rokers. Uit de resultaten bleek dat participanten vonden dat het tekstfragment meer negatieve vooroordelen over rokers bevatte (M = 3.90, SD = 1.37) dan positieve vooroordelen (M = 1.90, SD = 1.45). De manipulatie was hiermee geslaagd.
16 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Vervolgens werd participanten gevraagd welke foto zij het beste bij het tekstfragment vonden passen (“Geef aan welke foto volgens jou het beste past bij het tekstfragment dat je zojuist gelezen hebt”). Uit de resultaten bleek dat drie participanten kozen voor foto I, vier participanten voor foto II en drie participanten voor foto III. Omdat het verschil minimaal was heeft de onderzoeker besloten om foto III (een meisje met een sigaret en verwaarloosd gebit) in combinatie met de rubriek te gebruiken in het uiteindelijke onderzoek (zie bijlage I). Impliciet positief. In het vierde vooronderzoek werd participanten (n = 9) werd participanten de hand van één stelling werd participanten gevraagd naar de aanwezigheid van vooroordelen in een fictieve tijdschriftrubriek. De antwoorden konden gegeven worden op een zevenpuntsschaal variërend van ‘1’ (in het geheel niet) tot ‘7’ (in het geheel wel)’. De stelling luidde: “In hoeverre was in het tekstfragment sprake van vooroordelen over tegenwoordige rokers?”. Uit de resultaten bleek dat participanten de aanwezigheid van vooroordelen in de rubriek als neutraal beoordeelden (M = 3.59, SD = 1.51). De manipulatie was hiermee geslaagd. Een andere groep participanten (n = 8) werd gevraagd in hoeverre een foto negatieve of positieve vooroordelen over rokers bevatte. Aan de hand van twee stellingen werd participanten gevraagd naar de aanwezigheid van negatieve of positieve vooroordelen in de foto. De antwoorden konden gegeven worden op een vijfpuntsschaal variërend van ‘1’ (in het geheel niet) tot ‘5’ (in het geheel wel)’. De eerste stelling luidde: “In hoeverre bevat bovenstaande foto negatieve vooroordelen over rokers?”. De tweede stelling luidde: “In hoeverre bevat bovenstaande foto positieve vooroordelen over rokers?”. Uit de resultaten bleek dat foto II (M = 3.07, SD = 0.79) door participanten als meest neutraal (dichtbij middelpunt van de schaal) werd bevonden. In vergelijking met foto I (M =3.86, SD = 0.85), foto III (M = 3.93, SD = 1.59), foto IV (M = 3.64, SD = 1.91), foto V (M = 3.66, SD = 1.55) en foto VI (M = 2.57, SD = 1.13). Op basis van deze resultaten werd besloten om foto II in combinatie met de rubriek (een meisje met een neutrale gezichtsuitdrukking in een eveneens neutrale omgeving) te gebruiken in het uiteindelijke onderzoek (zie bijlage I).
Impliciet negatief. Het vooronderzoek met betrekking tot de impliciete negatieve conditie is op identieke wijze uitgevoerd als het vooronderzoek met betrekking tot de impliciete negatieve conditie (n = 9). Uit de resultaten bleek dat participanten de vooroordelen in de rubriek als gemiddeld beoordeelden (M = 3.78, SD = 1.79). Omdat de vooroordelen niet direct opgemerkt werden is
17 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING de manipulatie geslaagd. Het vooronderzoek met betrekking tot de foto’s in de impliciete negatieve conditie was hetzelfde als in de impliciete positieve conditie. Hierdoor werd foto II in combinatie met de rubriek eveneens gekozen voor de impliciete negatieve conditie in het uiteindelijke onderzoek. Tabel 3 Demografische gegevens participanten vooronderzoeken. Vooronderzoek
Mannen
Vrouwen
Totaal
Gemiddelde leeftijd
Opleiding laag
Opleiding middel
Opleiding Hoog
Totaal
Vooroordelen
9
3
12
28.80 (SD = 9.18)
0
2
10
12
Expliciet positief
9
1
10
25.00 (SD = 4.55)
1
0
9
10
Expliciet negatief
6
4
10
19.30 (SD = 5.25)
5
0
5
10
Impliciet positief
7
1
8
23.30 (SD = 5.35)
1
1
6
8
Impliciet negatief
7
2
9
24.60 (SD = 7.46)
2
2
5
9
Impliciet foto’s
7
1
8
26.00 (SD = 6.11)
2
0
6
8
45
12
57
24.50 jaar
11
5
41
57
Totaal
Noot. VMBO valt onder opleiding laag, MBO onder opleiding middel en HBO/WO onder opleiding hoog.
Afhankelijke variabelen Attitude rokers. Om de attitude ten aanzien van rokers te meten werd het door McCool, Cameron en Petrie (2004) gehanteerde meetinstrument met betrekking tot stereotyperingen over rokende personages in populaire films gebruikt. De stereotyperingen werden verwerkt in de vorm van twaalf stellingen (zie bijlage III). Elke stelling begon met de zin: “rokers zijn …”. De antwoorden op de stellingen konden gegeven worden op een semantische zevenpuntsschaal. Bijvoorbeeld; van ‘1’ (Onaantrekkelijk) tot ‘7’ (Aantrekkelijk), van ‘1’ (Niet stijlvol) tot ‘7’ (Stijlvol) en van ‘1’ (Depressief) tot ‘7’ (Opgewekt). Alvorens werd gekeken of de items tot één schaal konden worden samengevoegd werden zij omgescoord, zodat een hogere waarde een negatievere attitude ten aanzien van rokers betekende. Een principale
18 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING componentenanalyse liet zien dat de twaalf items op twee componenten laadden. Enerzijds was er sprake van een component die betrekking had op attitudes van uiterlijke aard (niet sexy - sexy, niet stijlvol – stijlvol, onaantrekkelijk – aantrekkelijk, niet stoer – stoer en ongezond – 2
gezond) (EV = 5.90; R = .49; α = .85; M = 5.82, SD = 1.19). Anderzijds van een component die betrekking had op attitudes van innerlijke aard (saai – avontuurlijk, depressief – opgewekt, zwak – sterk, dom –slim, gestrest – gespannen, beïnvloedbaar – niet beïnvloedbaar en 2
afhankelijk – onafhankelijk) (EV = 1.29; R = .11; α = .86; M = 5.06, SD = 1.21). De items die betrekking hadden op uiterlijk werden samengevoegd tot de subschaal ‘attitude_uiterlijk’ en de items die betrekking hadden op innerlijk werden samengevoegd tot de subschaal ‘attitude_innerlijk’. Attitude roken. De attitude ten aanzien van roken werd gemeten met het meetinstrument van Pechmann en Ratneshwar (1994) bestaande uit twaalf items om de attitude van participanten ten aanzien van roken te meten (zie bijlage III). Elke stelling begon met de zin: “ik vind roken …”. De antwoorden op de stellingen konden gegeven worden op een semantische zevenpuntsschaal. Bijvoorbeeld; van ‘1’ (Vies) tot ‘7’ (Lekker), van ‘1’ (Ongezellig) tot ‘7’ (Gezellig) en van ‘1’ (Slecht) tot ‘7’(Goed). De items werden net als bij attitude ten aanzien van rokers op dezelfde manier omgescoord, waardoor een hogere score een negatievere attitude betekende. Een principale componentenanalyse liet zien dat de twaalf items 2
samengevoegd konden worden tot één schaal met de naam: ‘attitude_totaal’. (EV = 8.05; R = .67; α = .95; M = 6.00, SD = 1.21).
Gedragsintentie. Gedragsintentie werd op twee manieren gemeten. Namelijk gedragsintentie om te beginnen met roken en gedragsintentie om te stoppen met roken. Voor het meten van gedragsintentie om te beginnen met roken werd de door McCool et al. (2004) gehanteerde operationalisatie gebruikt. Aan de hand van twee vragen “Hoe waarschijnlijk is het dat je een sigaret gaat roken in het komende jaar?” en “Hoe waarschijnlijk is het dat je in de toekomst een roker wordt?” werd participanten gevraagd naar de intentie om in de toekomst te roken. De antwoorden konden gegeven worden op een vijfpuntsschaal variërend van ‘1’ (Zeer onwaarschijnlijk) tot ‘5’ (Zeer waarschijnlijk). De items die gedragsintentie om te beginnen met roken hebben gemeten werden net als voorgaande items omgescoord, waardoor een
19 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING hogere score een negatievere gedragsintentie betekende. Een principale componentenanalyse liet zien dat de twee items samengevoegd konden worden tot één schaal met de naam: 2
‘rookintentie_totaal’ (EV = 1.60; R = .89; α = .72; M = 4.59, SD = 0.70). Voor het meten van stoppen met roken zijn de intentie om te stoppen met roken op korte termijn en op lange termijn gemeten. Om de intentie op korte termijn te meten werd de door Baarda, de Goede en Kalmijn (2000) gehanteerde operationalisatie gebruikt. Aan de hand van twee stellingen werd participanten gevraagd naar de intentie om te stoppen met roken op korte termijn. De antwoorden konden gegeven worden op een vijfpuntsschaal variërend van ‘1’ (Nee, zeker niet) tot ‘5’ (Ja, zeker wel). De eerste stelling luidde: “Ik verwacht over drie maanden gestopt te zijn met roken”. De tweede stelling luidde: “Ik wil over drie maanden gestopt zijn met roken”. Om de intentie om te stoppen met roken op lange termijn te meten werd de door Ajzen (1991) gehanteerde operationalisatie gebruikt. Aan de hand van twee stellingen werd participanten gevraagd naar de intentie om te stoppen met roken op lange termijn. De antwoorden konden gegeven worden op een vijfpuntsschaal variërend van ‘1’ (Helemaal mee oneens) tot ‘5’ (Helemaal mee eens). De eerste stelling luidde: “Ik verwacht ooit te stoppen met roken”. De tweede stelling luidde: “Ik wil ooit stoppen met roken”. De items die gedragsintentie om te stoppen met roken hebben gemeten werden net als voorgaande items omgescoord. Waardoor een hogere score een negatievere gedragsintentie betekende. Een principale componentenanalyse liet zien dat de vier items die gedragsintentie om te stoppen met roken hebben gemeten samengevoegd konden worden tot 2
één schaal met de naam: ‘stopintentie_totaal’ (EV = 2.72; R = .68; α = .84; M = 2.64, SD = 1.03). Informatieverwerking. Om te toetsen of er sprake was van een hoger cognitief informatieverwerkingsniveau in de impliciete condities, werd de tijd gemeten die participanten nodig hadden om de rubriek te lezen. Voorafgaand aan de rubriek werd participanten gevraagd het precieze tijdstip in te vullen in uren en minuten. Hetzelfde werd gevraagd nadat de participanten de rubriek gelezen hadden (zie bijlage III). Hierna werden twee subgroepen gemaakt: lage mate van informatieverwerking (1-5 minuten) en hoge mate van informatieverwerking (6 minuten en langer).
20 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Herinnering. Om te toetsen of het veronderstelde hogere informatieverwerkingsniveau van de impliciete condities zou leiden tot betere herinnering van informatie uit de rubriek, werd participanten enkele inhoudelijke vragen over de rubriek gesteld. De eerste vraag had betrekking op verschillende benamingen voor ‘lekkere’ jongens en meisjes zoals deze in de rubriek vermeld werden en luidde: “Volgens de rubriek zijn er verschillende benamingen voor ‘lekkere’ jongens en meisjes. Schrijf hieronder zoveel mogelijk van deze benamingen op”. In totaal telde de tekst zeven benamingen. Het aantal exact opgeschreven benamingen telden elk voor één punt waardoor maximaal zeven punten gescoord konden worden. De tweede vraag had betrekking op de tijdsperiode waarover in de rubriek gesproken werd en luidde: “In de rubriek werd steeds over een tijdsperiode gesproken. Geef hieronder aan over welke tijdsperiode dit volgens jou ging”. De antwoorden die gegeven konden worden varieerden van ‘1’ (De jaren ’30) tot ‘5’ (De jaren ’70). Hier werd alleen het juiste antwoord, ‘3’ (De jaren ’50), dat voor één punt telde goed gerekend. Beide metingen worden apart meegenomen in verdere analyses.
Check op manipulatie. Om te controleren of de manipulatie van de experimentele condities geslaagd was, werd aan de hand van twee stellingen gecontroleerd of in de tekstfragmenten positieve of negatieve vooroordelen door participanten werden opgemerkt. De antwoorden konden gegeven worden op een zevenpuntsschaal, variërend van ‘1’ (In zijn geheel niet) tot ‘7’ (In zijn geheel wel). De eerste stelling luidde: “In hoeverre was er in de tekst sprake van positieve vooroordelen over rokers?”. De tweede stelling luidde: “In hoeverre was er in de tekst sprake van negatieve vooroordelen over rokers?”. Na het omscoren van de schaal die negatieve vooroordelen heeft gemeten liet een principale componentenanalyse zien dat de items samengevoegd konden worden tot één schaal met de naam: ‘vooroordelen_totaal’ (EV = 1.53; 2
R = .76; M = 3.77, SD = 1.37). Vervolgens werd participanten zes stellingen voorgelegd met betrekking tot de tekstfragmenten en de afbeeldingen. Allereerst werd aan de hand van drie stellingen participanten gevraagd hun oordeel te geven over het tekstfragment. Elke stelling begon met zin: “Ik vond dat in de tekst een beeld geschetst werd van rokers dat ….. was”. De antwoorden konden gegeven worden op een semantische zevenpuntsschaal, variërend van ‘1’ (Negatief) tot ‘7’ (Positief), van ‘1’ (Slecht) tot ‘7’ (Leuk) en van ‘1’ (Niet leuk) tot ‘7’ (Leuk). Aan de hand van dezelfde stellingen, werd de participanten gevraagd hun oordeel te
21 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING geven over de foto bij het tekstfragment. Een eerste principale componentenanalyse liet zien dat de drie items die het oordeel van participanten over de tekst hebben gemeten, samengevoegd konden worden tot één schaal met de naam: ‘oordeeltekst_totaal’ (EV = 2.55; 2
R = .85; α = .91; M = 3.52, SD = 1.46).Een tweede principale componentenanalyse liet zien dat de drie items die de mening van participanten over de foto’s hebben gemeten, samengevoegd konden worden tot één schaal met de naam: ‘oordeelfotos_totaal’ (EV = 2.47; 2
R = .89; α = .84; M = 3.23, SD = 1.69).
Statistische analyses Allereerst werd de dataset gecontroleerd op eventuele fouten en missing values. Deze werden alleen op face value bekeken maar niet gerapporteerd. Vervolgens werd gecontroleerd of de manipulatie van het experiment geslaagd was, zijn drie enkelvoudige variantieanalyses uitgevoerd (hierna ANOVA’s genoemd). Elke hypothese is getoetst aan de hand van vijf variantieanalyses met leeftijd als covariaat (hierna ANCOVA’s genoemd). De experimentele condities fungeerden als onafhankelijke variabelen en uiterlijke en innerlijk attitudes ten aanzien rokers, attitude ten aanzien van roken en gedragsintentie om te beginnen en gedragsintentie om te stoppen met roken als afhankelijke variabelen. Subhypothese 4A die een modererend effect van informatieverwerking veronderstelde is getoetst met de expliciete en impliciete condities en de variabele ‘tijd in minuten’ (informatieverwerking) als onafhankelijke variabelen. Samen vormden deze onafhankelijke variabelen een interactie in het model. Subhypothese 4C had net als subhypothese 4A een veronderstelde interactie in het model. De condities expliciet versus impliciet en negatief versus positief vormden in deze analyse de veronderstelde interactie.
22 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Resultaten Check op manipulatie De eerste analyse over de mate van vooroordelen in de rubrieken, liet zien dat er een significant verschil bestond tussen de vier condities (F(3, 193) = 33.38, p = < .001) waaruit bleek dat de expliciet positieve conditie significant positiever werd bevonden dan de expliciet negatieve conditie en de impliciete condities. De expliciet negatieve werd significant negatiever bevonden dan de expliciet positieve conditie en beide impliciete condities. De impliciet positieve conditie werd niet significant positiever of negatiever bevonden dan de impliciet negatieve conditie (en vice versa). De manipulatiecheck met betrekking tot vooroordelen is hiermee geslaagd (zie Tabel 4). De tweede analyse die betrekking over het beeld dat over rokers geschetst werd liet significante verschillen zien (F(3, 190) = 8.83, p = < .01) waaruit bleek dat de tekst uit de expliciet positieve conditie significant positiever werd beoordeeld dan de teksten uit de expliciet negatieve conditie en de impliciete condities. De tekst uit de expliciet negatieve conditie werd alleen significant negatiever beoordeeld dan de tekst uit de expliciet positieve conditie. De tekst uit de impliciet positieve conditie werd niet significant positiever beoordeeld dan de tekst uit de impliciet negatieve conditie. Ondanks er geen significante verschillen zijn gevonden tussen de expliciet negatieve conditie en beide impliciete condities, kan geconcludeerd worden dat de manipulatiecheck is geslaagd. Uiteindelijk verschilden de expliciete condities significant van elkaar en de impliciete condities niet (zie Tabel 4). De laatste analyse over het oordeel van de participanten over de foto’s, liet een significant verschil zien tussen de condities (F(3, 191) = 16.54, p = < .05) waaruit bleek dat de foto bij de expliciet positieve conditie significant positiever werd beoordeeld dan de foto bij de expliciet negatieve conditie en de foto bij de impliciet negatieve conditie. De foto bij de expliciet negatieve conditie werd significant negatiever beoordeeld dan de foto bij de impliciet positieve conditie en dan de foto bij de rubriek van de impliciet negatieve conditie. Tussen de impliciete condities zijn geen significante verschillen gevonden. Doordat de expliciete condities significant van elkaar verschillen en de impliciete condities niet, is de manipulatie geslaagd (zie Tabel 4). Om er zeker van te zijn dat de manipulaties geslaagd waren, is per afhankelijke variabele een Bonferroni toets uitgevoerd. De resultaten van deze toetsen tonen aan dat de expliciete condities op alle drie de afhankelijke variabelen van elkaar verschillen. Daarnaast tonen de toetsen aan dat de impliciete condities op de drie afhankelijke variabelen niet
23 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING significant van elkaar verschillen. Overall kan gesteld worden dat de manipulaties geslaagd zijn (zie bijlage IV). Tabel 4 Gemiddelden en standaarddeviaties manipulatie checks (N = 197). Variabelen
Expliciet positief (n = 46)
Expliciet negatief (n = 49)
Impliciet positief (n = 52)
Impliciet negatief (n = 50)
Mate van vooroordelen (range 1-7) M SD
4.83abc 0.80
2.55ade 1.23
3.93bd 1.13
3.82ce 1.24
Beeld van rokers in tekst (range 1-7) M SD
4.37 abc 1.48
3.03a 1.38
3.19b 1.26
3.56c 1.40
Oordeel foto’s (range 1-7) M SD
3.86ac 1.83
2.59ad 1.83
3.33d 1.45
3.17c 1.44
Totaal aantal cases N = 197
N = 194
N = 195
Noot1. Hogere waarden betekenen positievere vooroordelen, een positiever beeld van rokers en een positiever oordeel over de foto. Noot2. Het aantal cases heeft betrekking op het aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Zonder controle conditie en missing values is het totaal aantal cases 197. a Expliciet positief is significant met expliciet negatief. b Expliciet positief is significant met impliciet positief. c Expliciet positief is significant met impliciet negatief. d Expliciet negatief is significant met impliciet positief. e Expliciet negatief is significant met impliciet negatief.
Controle variabelen De eerste ANOVA toonde aan dat tussen de condities geen significante verschillen waren wat betreft geslacht. (F(4, 225) = 0.66, p = ns). In verdere analyses werd daarom niet gecontroleerd voor geslacht. De tweede ANOVA liet zien dat leeftijd niet gelijk over de condities was verdeeld en dat tussen de condities significante verschillen waren F(4, 225) = 8.00, p < .001. Een correlatieanalyse toonde aan dat leeftijd (positief) correleerde met de afhankelijke variabelen attitude ten aanzien van roken: r = .23, p < .01 en uiterlijke attitude ten aanzien van rokers: r = .22, p < .01. Leeftijd wordt in verdere analyses als covariaat meengenomen. De laatste ANOVA liet zien dat de groepen rokers en niet-rokers gelijk verdeeld waren over de experimentele condities en dat tussen de condities geen significante verschillen waren. Voor de groep rokers versus niet-rokers wordt daarom in verdere analyses niet gecontroleerd.
24 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Negatieve stereotype primes versus positieve stereotype primes De eerste hypothese veronderstelt dat negatieve stereotype primes een positievere invloed hebben op de afhankelijke variabelen dan positieve stereotype primes en geen stereotype primes. De analyses tonen aan dat er significant verschil in effect is tussen de invloed van negatieve en positieve stereotype primes voor uiterlijke (F(1, 194) = 5.65, p < .05) en voor innerlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 190) = 6.46, p < .05). De gemiddelden wijzen uit dat het resultaat in tegenstrijd is met de hypothese (zie Tabel 5). Voor beide afhankelijke variabelen geldt dat participanten uit de positieve conditie na het experiment negatievere attitudes hadden ten aanzien van rokers dan participanten uit de negatieve conditie. In vergelijking met de controle conditie is geen significant verschil gevonden. Voor attitudes ten aanzien van roken is geen significant verschil gevonden tussen de invloed van negatieve en positieve stereotype primes (F(1, 188) = 1.12, p = ns). Na het experiment hadden participanten uit de negatieve conditie geen negatievere attitudes ten aanzien van roken dan participanten uit de positieve conditie en de controle conditie. Hetzelfde resultaat is gevonden voor de gedragsintentie om te beginnen met roken (F(1, 174) = 0.37, p = ns). Participanten uit de negatieve conditie hadden na het experiment geen negatievere intentie om te beginnen met roken dan participanten uit de positieve conditie en de controle conditie. Voor gedragsintentie om te stoppen met roken is significant verschil in effect gevonden in tegenstrijd met de hypothese (F(1, 17) = 4.34, p < .05). Na het experiment stonden participanten uit de negatieve conditie negatiever ten opzichte van stoppen met roken dan participanten uit de positieve conditie en de controle conditie. Verder laten de analyses zien dat leeftijd een significant effect heeft op: uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 194) = 11.46, p < .01), attitudes ten aanzien van roken (F(1, 188) = 13.31, p < .001) hieruit blijkt dat naast de onafhankelijke variabelen ook leeftijd van de participanten invloed heeft in de mate waarin men positieve of negatieve attitudes had ten aanzien van rokers en roken. Leeftijd heeft geen significant effect op: innerlijke attitudes ten aanzien rokers (F(1, 190) = 3.53, p = ns) en gedragsintentie om te stoppen met roken (F(1, 17) = 2.24, p = ns. De resultaten tonen aan dat de eerste hypothese verworpen moet worden. Negatieve stereotype primes hebben geen positievere invloed op de afhankelijke variabelen dan positieve stereotype primes en geen stereotype primes. Uit de gemiddelden blijkt dat, ongeacht de conditie, participanten negatief staan tegenover rokers, een negatieve attitude
25 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING hebben ten opzichte van roken, niet de intentie hebben om te beginnen met roken en een positieve intentie hebben om te stoppen met roken. Tabel 5 Gemiddelden en standaarddeviaties negatief versus positief (N = 230). Variabelen
Positief (n = 98)
Negatief (n = 99)
Controle conditie (n = 33)
Totaal aantal cases
Uiterlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 98 6.04a* 1.06
n = 99 5.64a* 1.34
n = 33 5.75 0.99
N = 230
Innerlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 97 5.31a* 1.19
n = 96 4.86a* 1.25
n = 33 4.89 1.02
N = 226
Attitude roken (range 1-7) M SD
n = 96 6.13 1.07
n = 95 5.94 1.38
n = 33 5.83 1.06
N = 224
Rookintentie (range 1-5) M SD
n = 92 4.54 0.74
n = 85 4.61 0.74
n = 30 4.70 0.45
N = 207
Stopintentie (range 1-5) M SD
n=6 2.08b* 0.63
n = 14 3.00b* 1.07
n=3 2.08 1.01
N = 23
Noot1. Hogere waarden betekenen negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken. Noot2. Het aantal cases heeft betrekking op het aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Met controle conditie en missing values is het totaal aantal cases 230. Voor gedragsintentie om te stoppen met roken is het totaal aantal cases 23. a Positieve stereotype primes leiden tot significant negatievere attitudes dan negatieve stereotype primes. b Positieve stereotype primes leiden tot een significant positievere intentie om te stoppen met roken. * p < .05.
Impliciet negatieve stereotype priming versus impliciet positieve stereotype priming De tweede hypothese veronderstelt dat impliciet negatieve stereotype priming leidt tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een positievere gedragsintentie om te stoppen met roken dan impliciet positieve stereotype priming en geen stereotype priming. De analyses laten zien dat er geen significant verschil in effect is tussen impliciet negatieve en impliciet positieve stereotype primes voor uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 99) = 3.64, p = ns) wat betekent dat impliciet negatieve stereotype primes niet tot negatievere uiterlijke attitudes leiden dan
26 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING positieve stereotype primes en geen stereotype primes. Voor innerlijke attitudes ten aanzien van rokers is significant verschil gevonden. (F(1, 95) = 6.89, p < .05). Het significante verschil is echter niet in overeenstemming met de hypothese, wat betekent dat impliciet negatieve stereotype primes niet leiden tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers dan impliciet positieve stereotype primes en geen stereotype primes. De resultaten laten geen significant verschil zien voor attitudes ten aanzien van roken (F(1, 95) = 1.17, p = ns). Participanten uit de impliciet negatieve conditie hadden na het experiment geen negatievere attitudes ten aanzien van roken dan participanten uit de impliciet positieve conditie en de controle conditie. Voor gedragsintentie om te beginnen met roken (F(1, 87) = 4.44, p < .05) en gedragsintentie om te stoppen met roken (F(1, 9) = 5.13, p < .05) is significant verschil in effect gevonden. Participanten uit de impliciet negatieve conditie hadden een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken dan participanten uit de impliciet positieve conditie en de controle conditie. De gemiddelden uit Tabel 6 laten zien dat het significante resultaat voor gedragsintentie om te stoppen met roken tegenstrijdig is met de hypothese. Participanten uit de impliciet negatieve conditie hadden een negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken dan participanten uit de impliciet positieve conditie en de controle conditie. Verder laten de analyses zien dat leeftijd een significant effect heeft op: uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 99) = 8.71, p < .01), innerlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 95) = 5.04 p < .05) en attitudes ten aanzien van roken (F(1, 95) = 7.56, p < .01) waaruit blijkt dat de leeftijd van de participanten invloed heeft in de mate waarin men positieve of negatieve attitudes heeft ten aanzien van rokers en roken. Leeftijd heeft geen significant effect op: gedragsintentie om te beginnen met roken (F(1, 87) = 0.00, p = ns) en gedragsintentie om te stoppen met roken (F(1, 9) = 1.62, p = ns). De resultaten tonen aan dat de tweede hypothese gedeeltelijk aangenomen kan worden. Blootstelling aan impliciet negatieve stereotype primes leidde tot een negatievere intentie om te beginnen met roken dan blootstelling aan positieve stereotype primes en geen blootstelling. Impliciet negatieve stereotype primes hebben geen negatievere invloed op de overige afhankelijke variabelen dan impliciet positieve stereotype primes en geen stereotype primes. Daarnaast blijkt uit de gemiddelden dat, ongeacht de conditie, participanten negatief staan tegenover rokers, een negatieve attitude hebben ten aanzien van roken, niet de intentie hebben om te beginnen met roken en een positieve intentie hebben om te stoppen met roken.
27 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Tabel 6 Gemiddelden en standaarddeviaties impliciet negatief versus impliciet positief (N = 135). Variabelen
Impliciet negatief (n = 50)
Impliciet positief (n = 52)
Controle conditie (n = 33)
Totaal aantal cases
Uiterlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 50 5.44 1.40
n = 52 5.97 1.19
n = 33 5.75 1.02
N = 135
Innerlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 47 4.57a* 1.15
n = 51 5.27a* 1.31
n = 33 4.89 1.02
N = 131
Attitude roken (range 1-7) M SD
n = 47 5.79 1.51
n = 51 6.14 1.19
n = 33 5.83 1.06
N = 131
Rookintentie (range 1-5) M SD
n = 41 4.72b* 0.46
n = 49 4.43b* 0.77
n = 30 4.70 0.45
N = 120
Stopintentie (range 1-5) M SD
n=9 3.17c* 0.42
n=3 1.92c* 0.95
n=3 2.08 1.01
N = 15
Noot1. Hogere waarden betekenen negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken. Noot2. Het aantal cases heeft betrekking op het aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Met controle conditie en missing values is het totaal aantal cases 135. Voor gedragsintentie om te stoppen met roken is het totaal aantal cases 15. a Impliciet positieve primes leiden tot significant negatievere attitudes dan impliciet negatieve primes. b Impliciet negatieve primes leiden tot een significant negatievere intentie om te beginnen roken dan impliciet positieve primes. c Impliciet negatieve primes leiden tot een significant negatievere intentie om te stoppen met roken dan impliciet positieve primes. * p < .05.
Expliciet negatieve stereotype priming Subhypothese (3A) veronderstelt dat expliciet negatieve stereotype priming leidt tot positievere attitudes ten aanzien van rokers, een positievere attitude ten aanzien van roken, een positievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken dan geen stereotype priming. De analyses tonen aan dat geen van de afhankelijke variabelen verschillen tussen de condities (zie Tabel 7). Na blootstelling aan expliciet negatieve stereotype primes hadden participanten geen positievere uiterlijke - (F(1, 79) = 0.01, p = ns) en innerlijke attitudes (F(1, 79) = 0.98, p = ns) ten aanzien van rokers, geen positievere attitudes ten aanzien van roken (F(1, 78) = 0.56, p = ns), geen positievere gedragsintentie om te beginnen met roken (F(1, 71) = 1.27, p = ns) en geen negatievere
28 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING gedragsintentie om te stoppen met roken (F(1, 5) = 0.02, p = ns) dan participanten die niet werden blootgesteld aan stereotype primes. Leeftijd heeft geen significant effect op de afhankelijke variabelen: uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 79) = 4.94, p = ns), innerlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 79) = 0.06, p = ns), attitudes ten aanzien van roken (F(1, 78) = 1.69, p = ns), gedragsintentie om te beginnen met roken (F(1, 71) = 0.06, p = ns) en gedragsintentie om te stoppen met roken (F(1, 5) = 1.41, p = ns). Hieruit blijkt dat leeftijd naast de experimentele condities geen invloed heeft gehad op de afhankelijk variabelen. De resultaten laten zien dat geen van de veronderstellingen uit de hypothese zijn uitgekomen. Subhypothese 3A wordt daarom verworpen. Net als in voorgaande analyses staan participanten over het algemeen negatief tegenover rokers, hebben zij een negatieve attitude ten aanzien van roken, niet de intentie hebben om te beginnen met roken en een positieve intentie om te stoppen met roken. Tabel 7 Gemiddelden en standaarddeviaties expliciet negatief versus geen stereotype priming (N = 82). Variabelen
Expliciet negatief (n = 49)
Controle conditie (n = 33)
Totaal aantal cases
Uiterlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 49 5.84 1.25
n = 33 5.75 1.02
N = 82
Innerlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 49 5.15 1.29
n = 33 4.89 1.02
N = 82
Attitude roken (range 1-7) M SD
n = 48 6.09 1.24
n = 33 5.83 1.06
N = 81
Rookintentie (range 1-5) M SD
n = 44 4.50 0.92
n = 30 4.70 0.45
N = 74
Stopintentie (range 1-5) M SD
n=5 2.70 1.79
n=3 2.08 1.01
N=8
Noot1. Hogere waarden betekenen negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken. Noot2. Het aantal cases heeft betrekking op het aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Met controle conditie en missing values is het totaal aantal cases 82. Voor gedragsintentie om te stoppen met roken is het totaal aantal cases 8.
29 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Expliciet positieve stereotype priming De tweede subhypothese (3B) veronderstelde dat expliciet positieve stereotype priming leidt tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers, een negatievere attitude ten aanzien van roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een positievere gedragsintentie om te stoppen met roken dan geen stereotype priming. Uit de resultaten van de analyses (zie Tabel 8) blijkt dat er geen significant verschil tussen de condities is voor uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 76) = 2.47, p = ns). Participanten die blootgesteld werden aan expliciet positieve stereotype primes hadden geen significant negatievere uiterlijke attitudes dan participanten die niet blootgesteld werden aan stereotype primes. Voor innerlijke attitudes ten aanzien van rokers is een significant verschil gevonden. Participanten uit de expliciet positieve conditie hadden na afloop van het experiment negatievere innerlijke attitudes ten aanzien van rokers dan participanten uit de controle conditie (F(1, 76) = 3.80, p < .05). De attitudes ten aanzien van roken verschillen per conditie niet significant van elkaar (F(1, 75) = 1.53, p = ns). Blootstelling aan expliciet positieve stereotype primes leidt niet tot negatievere attitudes ten aanzien van roken dan geen blootstelling. Voor gedragsintentie om te beginnen met roken is geen significante effect gevonden (F(1, 70) = 0.09, p = ns). Ook voor gedragsintentie om te stoppen met roken is geen significant effect gevonden (F(1, 70) = 0.03, p = ns). Participanten die blootgesteld werden aan expliciet positieve stereotype primes hadden na het experiment geen negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en geen positievere gedragsintentie om te stoppen met roken. Leeftijd had geen significant effect had op de afhankelijke variabelen: uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 76) = 3.11, p = ns), innerlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 76) = 1.90, p = ns), attitudes ten aanzien van roken (F(1, 75) = 2.58, p = ns), gedragsintentie om te beginnen met roken (F(1, 70) = 0.14, p = ns) en gedragsintentie om te stoppen met roken (F(1, 3) = 0.06, p = ns). Wat betekent dat leeftijd geen naast de onafhankelijke variabelen geen invloed heeft op de afhankelijke variabelen. De resultaten tonen aan dat subhypothese 3B gedeeltelijk aangenomen kan worden. De veronderstelling dat expliciet positieve stereotype primes leiden tot negatievere innerlijke attitudes ten aanzien van rokers wordt aangenomen. Ook hier geldt dat participanten negatief staan tegenover rokers, een negatieve attitude hebben ten aanzien van roken, niet de intentie hebben om te beginnen met roken en een positieve intentie hebben om te stoppen met roken.
30 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Tabel 8 Gemiddelden en standaarddeviaties expliciet positief versus geen stereotype priming (N = 79). Variabelen
Expliciet positief (n = 46)
Controle conditie (n = 33)
Totaal aantal cases
Uiterlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 46 6.12 0.90
n = 33 5.75 1.02
N = 79
Innerlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 46 5.35a* 1.04
n = 33 4.89a* 1.02
N = 79
Attitude roken (range 1-7) M SD
n = 45 6.12 0.93
n = 33 5.83 1.06
N = 78
Rookintentie (range 1-5) M SD
n = 43 4.66 0.69
n = 30 4.70 0.45
N = 73
Stopintentie (range 1-5) M SD
n=3 2.25 0.00
n=3 2.08 1.01
N=6
Noot1. Hogere waarden betekenen negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken. Noot2. Het aantal cases heeft betrekking op het aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Met controle conditie en missing values is het totaal aantal cases 79. Voor gedragsintentie om te stoppen met roken is het totaal aantal cases 6. a Expliciet positieve primes leiden tot significant negatievere attitudes dan geen primes. * p < .05.
Impliciete stereotype priming versus expliciete stereotype priming Impliciet negatieve stereotype priming. De eerste subhypothese (4A) veronderstelde dat impliciet negatieve stereotype priming leidt tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers, negatievere attitudes ten aanzien van roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een positievere gedragsintentie om te stoppen met roken dan impliciet positieve stereotype priming, expliciet negatieve stereotype priming, expliciet positieve stereotype priming en geen stereotype priming. De eerste analyse voor uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers toont aan dat de twee hoofdeffecten van positieve versus negatieve primes (F(1, 192) = 6.14, p < .05) en expliciete versus impliciete primes (F(1, 192) = 8.29, p < .01) significant zijn. Hieruit blijkt dat participanten negatievere uiterlijke attitudes hadden wanneer zij positief en expliciet
31 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING werden geprimed. Het interactie-effect tussen expliciete en impliciete en positieve en negatieve stereotype primes is niet significant (F(1, 192) = 0.15, p = ns), maar simple effect analyses laten zien dat, binnen de negatieve condities, de expliciete primes tot significant negatievere attitudes leiden dan de impliciete primes. Binnen de positieve condities laten dezelfde simple effect analyses zien dat er een marginaal significant effect is, dat wil zeggen dat in dit geval positieve primes tot marginaal significant negatievere attitudes leiden dan negatieve primes. De gemiddelden laten zien dat expliciet positieve stereotype primes leiden tot de meest negatieve uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers (zie Tabel 9). Leeftijd heeft een significant effect (F(1, 192) = 16.82, p < .001). Dit betekent dat naast de onafhankelijke variabelen de leeftijd van de participanten ook invloed heeft op de mate van positieve of negatieve uiterlijke attitudes ten aanzien rokers. Voor innerlijke attitudes ten aanzien van rokers geldt dat de hoofdeffecten van positieve versus negatieve primes (F(1, 188) = 7.01, p < .01) en expliciete versus impliciete primes (F(1, 188) = 6.40, p < .05) significant zijn. Hieruit bleek dat participanten negatievere innerlijke attitudes ten aanzien van rokers hadden wanneer zij expliciet en positief werden geprimed. Het interactie-effect tussen expliciete en impliciete en positieve en negatieve stereotype primes is niet significant (F(1, 188) = 1.36, p = ns). Simple effect analyses laten zien dat, binnen de negatieve condities de expliciete primes tot significant negatievere attitudes leiden dan de impliciete primes. Binnen de positieve condities laten de simple effect analyses zien dat er geen significant effect is, dat wil zeggen dat de expliciete primes niet tot significant positievere of negatievere attitudes leiden dan de impliciete primes. De gemiddelden laten zien dat expliciet positieve stereotype primes leiden tot de meest negatieve innerlijke attitudes (zie Tabel 9). Leeftijd heeft een significant effect (F(1, 188) = 5.88, p < .05). Voor attitudes ten aanzien van roken is het hoofdeffect van expliciete primes versus impliciete primes significant (F(1, 186) = 3.97, p < .05). Dit betekent dat expliciete primes leiden tot negatievere attitudes ten aanzien van roken dan impliciete primes. Het hoofdeffect van positieve versus negatieve primes is niet significant (F(1, 186) = 1.26, p = ns). Wat inhoudt dat negatieve stereotype primes niet leiden tot significant negatievere attitudes ten aanzien van rokers dan positieve stereotype primes. Het interactie-effect tussen expliciete en impliciete en positieve en negatieve stereotype primes is niet significant (F(1, 186) = 0.28, p = ns). Simple effect analyses laten zien dat zowel binnen de negatieve condities als de positieve condities geen significant verschil is gevonden tussen expliciete en impliciete stereotype primes. Leeftijd heeft een significant effect (F(1, 186) = 3.97, p < .05).
32 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Voor gedragsintentie om te beginnen met roken zijn de hoofdeffecten van expliciete versus impliciete (F(1, 172) = 0.02, p = ns) en positieve versus negatieve stereotype primes (F(1, 172) = 0.32, p = ns) niet significant. Wat inhoudt dat impliciete primes niet tot een negatievere rookintentie leiden dan expliciete primes en dat negatieve primes niet tot een negatievere rookintentie leiden dan positieve primes. Het interactie-effect tussen expliciete en impliciete en positieve en negatieve stereotype primes is niet significant (F(1, 172) = 3.23, p = ns). Simple effect analyses laten zien dat er geen significant verschillen zijn tussen de effecten van expliciete en impliciete en positieve en negatieve stereotype primes op de gedragsintentie om te beginnen met roken. Leeftijd is niet significant en heeft hiermee geen invloed op een positieve of negatieve rookintentie van participanten (F(1, 172) = 0.08, p = ns). Voor gedragsintentie om te stoppen met roken zijn de hoofdeffecten van expliciete versus impliciete primes (F(1, 15) = 1.22, p = ns) en negatieve versus positieve primes (F(1, 115) = 3.67, p = ns) niet significant. Hiermee blijkt dat impliciete primes niet leiden tot een positievere intentie om te stoppen met roken dan expliciete primes en dat negatieve primes eveneens niet leiden tot een positievere intentie om te stoppen met roken dan positieve primes. Het interactie-effect tussen expliciete en impliciete en positieve en negatie stereotype primes is niet significant (F(1, 15) = 0.11, p = ns). Simple effect analyses laten zien dat binnen de negatieve conditie, de positieve conditie, de expliciete conditie en de impliciete conditie geen significante verschillen zijn gevonden wat betreft de intentie om te stoppen met roken. Leeftijd is niet significant (F(1, 172) = 0.08, p = ns). Op basis van de resultaten moet subhypothese 4A worden verworpen. Impliciet negatieve stereotype priming leidt niet tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers, negatievere attitudes ten aanzien van roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een positievere gedragsintentie om te stoppen met roken dan impliciet positieve stereotype priming, expliciet negatieve stereotype priming, expliciet positieve stereotype priming en geen stereotype priming. Uit de gemiddelden (zie Tabel 9) blijkt dat expliciet positieve stereotype priming leidt tot negatievere attitudes, een negatievere intentie om te roken en een positievere intentie om te stoppen met roken.
33 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Tabel 9 Gemiddelden en standaarddeviaties impliciet negatief versus impliciet positief, expliciet negatief, expliciet positief en geen stereotype primes (N = 230). Variabelen
Expliciet negatief (n = 49)
Expliciet positief (n = 46)
Impliciet negatief (n = 50)
Impliciet positief (n = 52)
Controle conditie (n = 33)
Uiterlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 49
n = 46
n = 50
n = 52
n = 33
5.84a* 1.25
6.12 0.90
5.44a* 1.40
5.97 1.19
5.75 1.02
n = 49
n = 46
n = 47
n = 51
n = 33
5.15a** 1.29
5.35 1.04
4.57a** 1.15
5.27 1.31
4.89 1.02
Attitude roken (range 1-7) M SD
n = 48
n = 45
n = 47
n = 51
n = 33
6.09 1.24
6.12 0.93
5.79 1.51
6.14 1.19
5.83 1.06
Rookintentie (range 1-5) M SD
n = 44
n = 43
n = 441
n = 49
n = 30
4.50 0.92
4.56 0.69
4.72 0.46
4.43 0.77
4.70 0.45
n=5
n=3
n=9
n=3
n=3
2.70 1.79
1.92 0.95
3.17 0.42
2.25 0.00
2.08 1.01
Innerlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
Stopintentie (range 1-5) M SD
Totaal aantal cases N = 230
N = 226
N = 224
N = 207
N = 23
Noot1. Hogere waarden betekenen negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken. Noot2. Het aantal cases heeft betrekking op aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Met missing values is het totaal aantal cases 230. Voor gedragsintentie om te stoppen met roken is het totaal aantal cases 23. a Expliciet negatieve primes leiden tot significant negatievere attitudes dan impliciet negatievere primes. * p < .05. ** p < .01.
Informatieverwerking. Volgens de tweede subhypothese (4B) modereert informatieverwerking het verschil in effect tussen expliciete en impliciete stereotype priming. Allereerst is gekeken of participanten uit de impliciete condities langer significant langer de tijd nodig hadden om de rubriek te lezen participanten uit de expliciete condities. De resultaten van de analyses laten een significant verschil zien tussen de impliciete en expliciete condities (zie Tabel 10). Participanten die blootgesteld werden aan de impliciete condities hadden significant langer de tijd nodig om de rubriek te lezen dan participanten uit de expliciete condities (F(1, 180) =
34 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING 14.51, p < .001). Dit resultaat bevestigt de theorie dat impliciet gepresenteerde informatie een hoger cognitief informatieverwerkingsniveau vereist dan expliciet gepresenteerde informatie Leeftijd heeft geen significant effect op de tijd die het participanten kostte om de rubrieken te lezen (F(1, 180) = 0.03, p = ns). Tabel 10 Gemiddelden en standaarddeviaties benodigde tijd lezen van rubrieken (N = 197). Variabelen
Expliciet (n = 95)
Impliciet (n = 102)
Totaal aantal cases
Tijd in minuten M SD
n = 84 3.37a* 1.50
(n = 99) 4.31a* 1.63
N = 183
Noot1. Een hogere waarde betekent dat participanten langer de tijd nodig hadden om de rubriek te lezen. Noot2. Het aantal cases heeft betrekking op aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Met missing values is het totaal aantal cases 197. a Impliciet gepresenteerde informatie leidt tot een significant hogere mate van informatieverwerking dan expliciet gepresenteerde informaite. * p < .001.
Vervolgens werd gekeken of informatieverwerking het verschil in effect op de afhankelijke variabelen tussen de expliciete en impliciete condities modereerde. De eerste analyse met uiterlijke attitudes ten aanzien rokers als afhankelijke variabele laat een significant hoofdeffect zien van expliciete versus impliciete stereotype primes (F(1, 178) = 15.11, p < .001). Participanten uit de expliciete condities hadden na het experiment negatievere uiterlijke attitudes dan participanten uit de impliciete condities. Het hoofdeffect van informatieverwerking (hoog versus laag) is niet significant (F(1, 178) = 0.44, p = ns). Participanten met een hoog niveau van informatieverwerking hadden na het experiment geen significant negatievere attitudes ten aanzien van rokers dan participanten met een laag niveau van informatieverwerking. Het interactie-effect tussen impliciete versus expliciete stereotype priming en hoge versus lage informatieverwerking is significant (F(1, 178) = 8.74, p < .01), zie Figuur 2. Simple effect analyses laten zien dat binnen de groep participanten die aan de impliciete condities is blootgesteld er een verschil is in attitude tussen participanten met hoge of lage mate van informatieverwerking. Impliciete primes met een lage mate van informatieverwerking leiden tot negatievere attitudes dan impliciete primes met een hoge mate van informatieverwerking. Voor de groep participanten die aan de expliciete condities is blootgesteld er geen verschil is in attitude gevonden tussen hoge of lage mate van
35 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING informatieverwerking. Naast de onafhankelijke variabelen heeft ook leeftijd van de participanten een significant effect op uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers (F(1, 178) = 14.73, p < .001). Dit betekent dat leeftijd naast de onafhankelijke variabelen invloed heeft op mate waarin participanten positieve of negatieve uiterlijke attitudes hebben ten aanzien van rokers.
7
6
Laag Hoog
5
4 Expliciet
Figuur 2
Impliciet
Interactie expliciet versus impliciet en informatieverwerking laag versus informatieverwerking hoog – uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers.
Voor innerlijke attitudes ten aanzien van rokers is een significant hoofdeffect gevonden voor expliciete versus impliciete stereotype primes (F(1, 174) = 7.27, p < .01). Participanten die blootgesteld zijn aan de expliciete condities hadden na het experiment negatievere attitudes dan participanten die blootgesteld zijn aan de impliciete condities. Het hoofdeffect van informatieverwerking is niet significant (F(1, 174) = 0.77, p = ns). Participanten met een hoog niveau van informatieverwerking hadden geen significant negatievere attitudes dan participanten met een laag niveau van informatieverwerking. Het interactie-effect tussen impliciete versus expliciete stereotype priming en hoge versus lage mate van informatieverwerking is niet significant (F(1, 174) = 2.35, p = ns). Simple effect analyses laten zien dat binnen de groep participanten die aan de impliciete condities is blootgesteld er een verschil is in attitude tussen participanten met hoge of lage mate van informatieverwerking. Impliciete primes met een lage mate van informatieverwerking leiden tot negatievere attitudes dan impliciete primes met een hoge mate van informatieverwerking. Voor de groep participanten die aan de expliciete condities is blootgesteld er geen verschil is in attitude gevonden tussen hoge of lage mate van informatieverwerking. Leeftijd heeft een
36 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING significant effect (F(1, 174) = 8.31, p < .01). Voor attitudes ten aanzien van roken is een significant hoofdeffect gevonden voor expliciete versus impliciete stereotype primes (F(1, 172) = 7.99, p < .01). Participanten die blootgesteld zijn aan de expliciete condities hadden significant negatievere attitudes dan participanten die zijn blootgesteld aan de impliciete condities. Het hoofdeffect van hoge versus lage informatieverwerking is niet significant (F(1, 172) = 0.77, = ns). Participanten met een hoog niveau van informatieverwerking hadden geen significant negatievere attitudes dan participanten met een laag niveau van informatieverwerking. Het interactie-effect tussen impliciete versus expliciete stereotype priming en hoge versus lage mate van informatieverwerking is niet significant (F(1, 172) = 3.66, p = ns). Simple effect analyses laten zien dat er tussen de condities: expliciet hoge informatieverwerking en expliciet lage informatieverwerking en impliciet hoge informatieverwerking en impliciet lage informatieverwerking geen significant verschil in effect is. Leeftijd heeft wel een significant effect (F(1, 172) = 15.46, p <.001). Voor gedragsintentie om te beginnen met roken zijn de hoofdeffecten expliciete versus impliciete stereotype primes (F(1, 160) = 0.57, p = ns) en hoge en lage informatieverwerking niet significant (F(1, 160) = 0.01, p = ns). Dit betekent dat er tussen de expliciete en impliciete condities en mate van informatieverwerking geen significant verschil is in gedragsintentie om te beginnen met roken. Het interactie-effect tussen impliciete versus expliciete stereotype priming en hoge versus lage mate van informatieverwerking is niet significant (F(1, 160) = 2.14, p = ns). Simple effect analyses laten zien dat er tussen de condities: expliciet hoge informatieverwerking en expliciet lage informatieverwerking en impliciet hoge informatieverwerking en impliciet lage informatieverwerking geen significant effect is. Leeftijd heeft geen significant effect (F(1, 160) = 0.02, p = ns). Door het lage aantal participanten (N = 18) had de conditie expliciete stereotype primes met een hoge mate van informatieverwerking geen participanten. Hierdoor is het onmogelijk om betrouwbare analyses uit te voeren. Er kan niet bepaald worden of er sprake is van significante hoofdeffecten en een significant interactie-effect. Op basis van de resultaten van de analyses wordt subhypothese 4B gedeeltelijk aangenomen. Informatieverwerking heeft het verschil in effect op uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers in de impliciete conditie gemodereerd. Participanten uit de impliciete met een lage mate informatieverwerking hadden negatievere uiterlijke attitudes dan participanten met een hoge mate informatieverwerking. Over het algemeen geldt voor elke conditie dat de combinatie expliciete stereotype primes met een hoge mate van informatieverwerking leidt tot negatievere attitudes ten aanzien van
37 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING rokers en roken en tot een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken dan expliciete stereotype primes met een lage mate van informatieverwerking, impliciete stereotype primes met een hoge mate van informatieverwerking en impliciete stereotype primes met een lage mate van informatieverwerking (zie Tabel 11). Tabel 11 Gemiddelden en standaarddeviaties expliciet versus impliciet met informatieverwerking als moderator (N = 183). Variabelen
Expliciet laag
Impliciet laag
Expliciet hoog
Impliciet hoog
Totaal aantal cases
Uiterlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 77
n = 82
n=7
n = 17
N = 183
5.99 1.10
5.90a** 1.25
6.69 0.75
5.08a** 1.36
Innerlijke attitude rokers (range 1-7) M SD
n = 77
n = 79
n=7
n = 16
5.28 1.21
5.07a* 1.28
5.43 0.99
4.41a* 1.06
Attitude roken (range 1-7) M SD
n = 76 6.17 1.09
n = 80 6.07 1.33
n=6 6.68 0.27
n = 15 5.53 1.45
Rookintentie (range 1-5)
n = 71
n=7
n = 73
n = 14
M SD
4.54 0.92
4.66 0.69
4.71 0.46
4.32 0.77
N = 179
N = 177
N = 165
----Stopintentie (range 1-5) ----------------M ------------SD ----1 Noot . Hogere waarden betekenen negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een negatievere gedragsintentie om te stoppen met roken. Noot2. Het aantal cases heeft betrekking op het aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Met missing values is het totaal aantal cases 197. a Impliciete primes met een lage mate van informatieverwerking leiden tot negatievere attitudes dan impliciete primes met een hoge mate van informatieverwerking. * p < .05. ** p < .01..
38 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Herinnering. De derde subhypothese (4C) veronderstelde dat impliciete stereotype priming leidt tot betere herinnering van de gepresenteerde informatie uit de tijdschriftrubrieken dan expliciete stereotype priming. De analyse liet geen significante verschillen zien tussen de condities voor de hoeveelheid andere benamingen voor ‘lekkere’ jongens en meisjes participanten zich konden herinneren (F(1, 194) = 0.54, p = ns). Hoewel het resultaat niet significant is, blijkt uit de gemiddelden (zie Tabel 12) dat participanten uit de impliciete condities zich gemiddeld iets meer benamingen kunnen herinneren dan participanten uit de expliciete condities. De tweede analyse toonde geen significant verschil aan tussen de condities.. (F(1, 187) = 3.04, p = ns). De gemiddelden laten zien dat (zie Tabel 12) participanten uit de impliciete condities dichterbij 3.00 scoren dan participanten uit de expliciete condities. Hieruit blijkt dat participanten uit de impliciete condities zich de genoemde tijdsperiode beter kunnen herinneren dan participanten uit de expliciete condities. Leeftijd heeft geen significant effect op het aantal benamingen dat men zich kon herinneren (F(1, 194) = 0.33, p = ns) en de mate waarin participanten zich de tijdsperiode kunnen herinneren (F(1, 187) = 2.09, p = ns). Dit betekent dat leeftijd geen invloed heeft op de mate waarin participanten zich de benamingen en tijdsperiode konden herinneren. Hoewel de gemiddelden in het voordeel van de impliciete condities spreken, kunnen participanten zich niet significant meer herinneren dan participanten uit de expliciete condities, hierdoor wordt de hypothese verworpen. Tabel 12 Gemiddelden en standaarddeviaties mate van herinnering expliciet versus impliciet (N =197). Variabelen
Expliciet (n = 95)
Impliciet (n = 102)
Totaal aantal cases
Herinnering benamingen M SD
n = 95 2.39 1.63
n = 102 2.57 1.80
N = 197
Herinnering tijdsperiode (range 1-5) M SD
n = 90 3.29 0.73
n = 100 3.17 0.50
N = 190
Noot1. Een hogere waarde betekent dat participanten zich meer benamingen konden herinneren. Noot2. Een waarde dichterbij 3.00 betekent een betere herinnering van de tijdsperiode. Noot3. Het aantal cases heeft betrekking op het aantal participanten die de vragen of stellingen behorende tot de afhankelijke variabele correct of volledig hebben in gevuld. Met missing values is het totaal aantal cases 197.
39 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Conclusie en discussie Conclusie De vraagstelling die in de huidige studie centraal stond luidde: “Wat is het effect van het gebruik van impliciete en expliciete positieve en negatieve stereotype primes verwerkt in een interventie gepresenteerd door de massamedia op de attitudes en gedragsintentie van jongeren tussen 13-17 jaar ten aanzien van rokers en roken?”. De eerste hypothese stelde dat negatieve stereotype primes zouden leiden tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere intentie om te beginnen met roken en een positievere intentie om te stoppen met roken dan positieve stereotype primes. In tegenstelling tot de theorie en daarmee de eerste hypothese, bleken juist positieve stereotype primes en niet negatieve stereotype primes te leiden tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere intentie om te beginnen met roken en een positievere intentie om te stoppen met roken. Op basis van deze resultaten werd de eerste hypothese verworpen. Impliciete stereotype primes leiden volgens de theorie tot attitudes en intenties in overeenstemming met de geprimede stereotypering, ofwel tot assimilatie effecten. In de huidige studie zijn assimilatie effecten gevonden voor gedragsintentie om te beginnen met roken. Na blootstelling aan impliciet negatieve stereotype primes hadden participanten een negatievere intentie om te beginnen met roken dan participanten die blootgesteld werden aan impliciet positieve stereotype primes. Impliciet negatieve stereotype priming leidde niet tot assimilatie effecten voor uiterlijke en innerlijke attitudes ten aanzien rokers, attitudes ten zien van roken en intentie om te stoppen met roken. De tweede hypothese die veronderstelde dat impliciet negatieve stereotype primes leiden tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere intentie om te beginnen met roken en een positievere intentie om stoppen met roken, werd hierdoor gedeeltelijk aangenomen. Volgens de theorie leiden expliciete stereotype primes tot attitudes en intenties niet in overeenstemming met de geprimede stereotypering, ofwel tot contrast effecten. In de huidige studie is gebleken dat blootstelling aan expliciete negatieve stereotype priming niet heeft geleid tot contrast effecten. Participanten hadden na afloop van het experiment geen positievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, geen positievere intentie om te roken en geen negatievere intentie om te stoppen met roken dan participanten die niet werden blootgesteld aan stereotype primes (controle groep). Subhypothese 3A die contrast effecten als gevolg van expliciet negatieve stereotype priming in vergelijking met geen stereotype priming
40 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING veronderstelde werd daarom verworpen. Expliciet positieve stereotype priming leidde tot contrast effecten voor innerlijke attitudes ten aanzien van rokers. Na blootstelling hadden participanten negatievere innerlijke attitudes ten aanzien van rokers dan participanten die niet werden blootgesteld aan stereotype primes. Er werden geen contrast effecten gevonden voor uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers, attitude ten aanzien van roken, gedragsintentie om te beginnen met roken en gedragsintentie om te stoppen met roken. Subhypothese 3B die contrast effecten als gevolg van expliciet positieve stereotype priming veronderstelde werd daarom gedeeltelijk aangenomen. Subhypothese 4A stelde dat impliciet negatieve stereotype priming zou leiden tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere intentie om te beginnen met roken en een positievere intentie om te stoppen met roken dan impliciet positieve stereotype primes, expliciet negatieve stereotype primes en expliciet positieve stereotype primes. Ondanks geen significante interactie-effecten zijn gevonden, wezen de resultaten (gemiddelden) uit dat, niet impliciete negatieve stereotype priming, maar expliciet positieve stereotype priming leidde tot negatievere attitudes ten aanzien van rokers en roken, een negatievere intentie om te beginnen met roken en een positievere intentie om te stoppen met roken. De hypothese is op basis van dit resultaat verworpen. Subhypothese 4B veronderstelde dat de mate van informatieverwerking het verschil in effect tussen expliciete en impliciete stereotype priming op de afhankelijke variabelen zou modereren. Uiteindelijk modereerde informatieverwerking alleen het verschil in effect voor uiterlijke attitudes ten aanzien van rokers tussen de impliciete condities. Voor de afhankelijke variabelen: innerlijke attitudes ten aanzien van rokers, attitude ten aanzien van roken en gedragsintentie om te beginnen met roken werden geen significante interactie-effecten gevonden. De hypothese is op basis van dit resultaat gedeeltelijk aangenomen. Tenslotte veronderstelde subhypothese 4C dat impliciete stereotype primes zouden leiden tot betere herinnering van gepresenteerde informatie uit tijdschriftrubrieken dan expliciete stereotype priming. Het bleek dat participanten uit de impliciete condities zich de gepresenteerde informatie niet significant beter konden herinneren dan participanten uit de expliciete condities. De hypothese is op basis van dit resultaat verworpen. Ondanks niet significante verschillen, wijzen de gemiddelden echter uit dat participanten uit de impliciete condities zich meer andere benamingen voor ‘lekkere’ jongens en meisjes konden herinneren en zich beter de tijdsperiode konden herinneren dan participanten uit de expliciete condities.
41 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Praktische implicaties De resultaten van de huidige studie geven inzicht in de werking van impliciete, expliciete, positieve en negatieve stereotype primes verwerkt in een interventie die op fictieve wijze is gepresenteerd door de massamedia. Een belangrijke bevinding is dat de tendens in de huidige studie laat zien dat expliciet positieve stereotype primes leiden tot negatievere attitudes, een negatievere intentie om te roken en een positievere intentie om te stoppen met roken. Door dit resultaat zal de werking van expliciet positieve stereotype primes en hiermee contrast effecten nader onderzocht moeten worden. Eventueel kunnen expliciet positieve stereotype primes al ingezet of gebruikt worden bij de ontwikkeling van een anti-roken campagne. De overige manieren van stereotype priming, hebben in de huidige studie hun praktische waarde niet kunnen bewijzen. Voordat zij in de praktijk toegepast kunnen worden is verder wetenschappelijk onderzoek nodig. Discussie Over het geheel gezien zijn de veronderstelde hypotheses niet allemaal volledig bevestigd. Dit wil niet zeggen dat de huidige studie niet geslaagd of niet succesvol is geweest. Het huidige onderzoek kent echter een aantal belangrijke implicaties en beperkingen waarmee men in eventueel toekomstig onderzoek rekening mee dient te houden. Het feit dat negatieve stereotype primes geen positievere invloed op de afhankelijke variabelen hadden dan positieve stereotype primes, is waarschijnlijk te verklaren doordat participanten in alle condities negatief stonden tegenover rokers, een negatieve attitude hadden ten opzichte van roken, niet de intentie hadden om te beginnen met roken en een positieve intentie hadden om te stoppen met roken. Een nadeel van het stereotype priming model is dat stereotyperingen die te sterk aanwezig zijn niet versterkt of veranderd kunnen worden (Pechmann, 2001). In het huidige onderzoek had de meerderheid van de participanten dusdanig sterke negatieve stereotyperingen over rokers en roken dat deze niet versterkt of veranderd konden worden door negatieve en positieve stereotype primes. De overwegend negatieve attitudes van participanten ten aanzien rokers en roken, de negatieve gedragsintentie om te beginnen met roken en de positieve gedragsintentie om te stoppen met roken is eveneens een plausibele verklaring voor het resultaat dat niet impliciet negatieve stereotype priming, maar impliciet positieve stereotypering heeft geleid tot negatievere attitudes ten aanzien van roken en rokers en een positievere intentie om te stoppen met roken. Dat de intentie van participanten om te beginnen met roken wel negatiever was na blootstelling aan impliciet negatieve stereotype primes is op basis van de theorie en het
42 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING huidige onderzoek niet direct te verklaren. Wellicht hadden participanten reeds (extreem) negatieve innerlijke attitudes ten aanzien van rokers. Een tweede mogelijke verklaring voor de tegenstrijdige resultaten is dat participanten de impliciete primes als expliciet beschouwden. Expliciet positieve primes leiden volgens de theorie tot positievere attitudes en intenties. Dat expliciet negatieve stereotype primes niet hebben geleid tot positievere attitudes, een positievere intentie om te beginnen met roken en een negatievere intentie om te stoppen met roken in vergelijking met geen stereotype primes is waarschijnlijk te verklaren doordat participanten uit de controle conditie niet verschilden wat betreft denkbeelden over rokers en roken. Participanten uit de controle conditie representeren de bestaande denkbeelden over rokers en roken op maatschappelijk niveau, waarvan participanten uit de expliciet negatieve conditie niet significant van verschilden. De reden waarom participanten uit de expliciet positieve conditie ‘alleen’ negatievere innerlijk attitudes hadden ten aanzien van rokers dan participanten uit de controle conditie is eveneens aan de hand van de theorie niet direct te verklaren. Wellicht hadden participanten reeds (extreem) negatieve innerlijke attitudes ten aanzien van rokers. De voornaamste reden waarom impliciet negatieve stereotype primes niet hebben geleid tot negatievere attitudes, een negatievere gedragsintentie om te beginnen met roken en een positievere gedragsintentie om te stoppen met roken is dat de interventies uit de impliciete condities waarschijnlijk een expliciete uitwerking hadden. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat de tendens erop wijst dat expliciet positieve primes de meest negatieve attitudes, gedragsintentie om te beginnen met roken en de meest positieve gedragsintentie om te stoppen met roken genereerde. In dit geval werden impliciete negatieve stereotype primes, vanwege de waarschijnlijke expliciete uitwerking, beschouwd als expliciet negatieve stereotype primes. Volgens de theorie leiden expliciet negatieve stereotype primes tot positievere attitudes, een positievere intentie om te roken en een negatievere intentie om te stoppen dan expliciet positieve stereotype primes. Volgens de theorie vereist het verwerken van impliciete primes een hoger cognitief niveau dan het verwerken van expliciete primes. Daarom werd een modererend effect verwacht van de mate van informatieverwerking tussen impliciete en expliciete stereotype primes. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van een duidelijk modererend effect is wederom dat de impliciete condities wellicht niet impliciet genoeg waren. De gemiddelden wijzen uit dat participanten uit de expliciete conditie met een hoge mate van informatieverwerking de meest negatieve attitudes, intentie om te roken en meest positieve intentie om te stoppen met roken hadden. Het significante interactie-effect dat gevonden is
43 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING tussen impliciete condities kan aan de hand van de theorie niet direct verklaard worden. Een waarschijnlijke verklaring is dat participanten met een lage mate van informatieverwerking reeds (extreem) negatieve denkbeelden hadden ten aanzien van rokers en roken. Een interessante bevinding van de huidige studie is dat participanten die blootgesteld werden aan de impliciete condities significant langer de tijd nodig hadden om informatie in de tijdschriftrubrieken te verwerken dan participanten die blootgesteld werden aan de expliciete condities. Met dit resultaat wordt de theorie bevestigd en aangevuld dat impliciete stereotype primes in een interventie gepresenteerd door de massamedia verwerkt worden op een hoger cognitief niveau dan expliciete stereotype primes. Een andere interessante bevinding en waarschijnlijk het gevolg van een hoger cognitief informatieverwerkingsniveau, is dat er een tendens is die laat zien dat participanten uit de impliciete condities zich de gepresenteerde informatie uit de tijdschriftrubrieken beter konden herinneren dan participanten uit de expliciete condities. Limitaties De huidige studie heeft een aantal limitaties waar men bij eventueel toekomstig onderzoek rekening mee moet houden. Ten eerste de presentatie van het stimulusmateriaal. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van resultaat is dat het stimulusmateriaal niet als realistisch ervaren werd. In de huidige studie kregen participanten een fragment uit een tijdschrift te lezen, gedrukt op standaardpapier. In het dagelijks leven leest men niet slechts een fragment uit een tijdschrift, maar wordt het tijdschrift volledig gelezen. Daarnaast heeft men in het dagelijks leven het tijdschrift voorzien van ander (speciaal) papier in de handen. Het ontwikkelen van een professioneler ogend tijdschrift of op zijn minst een professionele ogend fragment uit een tijdschrift kan een belangrijke bijdrage leveren aan de mate van realisme van het experiment. De tweede limitatie is dat, ondanks de geslaagde manipulatiechecks, de condities met impliciete stereotype primes wellicht niet veel verschilde met de condities met expliciete stereotype primes. De ontwikkeling van interventies gepresenteerd door de massamedia met daarin verwerkt impliciete stereotype primes, werd ervaren als een uitermate lastige fase in het onderzoek.
44 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Implicaties voor toekomstig onderzoek De primaire implicatie die tijdens de huidige studie is opgetreden is dat er verder onderzoek nodig is naar de werking van stereotype priming. Met name stereotype priming in de gezondheidscommunicatie is een onderwerp wat nader onderzoek nodig heeft. Uitgebreid en diepgaand onderzoek zou moet uitwijzen of het stereotype priming model als (bruikbare) theorie geadopteerd kan worden in de gezondheidscommunicatie. Hieronder worden enkele aanbevelingen gegeven voor toekomstig en nader onderzoek. Naast assimilatie – en contrast effecten zijn er nog een aantal andere theorieën die onderliggend zijn aan stereotype priming. Eventueel toekomstig onderzoek zou theorieën zoals het set/reset model (Stafford et al., 1995), the feature-match explanation (Herr, 1983; Herr et al., 1986) of het flexible processing view model (Higgins, 1989) in overweging moeten nemen. Deze theorieën hebben andere uitgangspunten, verwachtingspatronen en denkbeelden over de verwerking en presentatie van stereotype primes. Wellicht leidt het gebruik van een of meerdere van deze theorieën tot andere onderzoeksresultaten. Een toekomstige replicatie van deze studie of een soortgelijke studie zich moeten richten op ander maatschappelijk – of gezondheidsgedrag waar de (bestaande) attitudes en gedragsintentie wellicht minder duidelijk liggen dan bij roken. Denk hierbij aan gezondheidsgedrag zoals: overgewicht, pesten op school en op de werkvloer en alcoholgebruik. In de huidige studie zijn stereotype primes verwerkt in tijdschriftrubrieken. Voor toekomstig onderzoek is het aan te raden om stereotype primes in een andere context te plaatsen, bijvoorbeeld: stereotype primes verwerkt in printadvertenties, stereotype primes verwerkt in audiovisuele boodschappen en stereotype primes in (media)berichten op het internet. Wanneer besloten wordt om de huidige studie (nagenoeg) te repliceren is het aan te raden om op voorhand drie groepen participanten te selecteren. Een groep rokers, een groep ‘recreatieve’ rokers en een groep niet-rokers. Niet alleen kunnen de groepen dan onderling met elkaar vergeleken worden, ook kunnen de resultaten nauwkeuriger gegeneraliseerd worden op maatschappelijk niveau. Daarnaast is het, wanneer het onderzoek plaats zal vinden op een school, aan te bevelen om het onderzoek zoveel mogelijk te verhullen door het experiment te verwerken de vorm van een school – of studieopdracht. Een ander belangrijk aandachtspunt voor toekomstig onderzoek is dat gezocht wordt naar verklaringen waarom afhankelijke variabelen zoals innerlijke attitudes en gedragsintentie om te beginnen met roken wel conform de theorie bevestigd zijn. Verder onderzoek is nodig om te achterhalen waarom bijvoorbeeld expliciet positieve stereotype priming wel leidde tot
45 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING negatievere innerlijke attitudes ten aanzien van rokers, maar niet tot negatievere uiterlijke attitudes en negatievere attitudes ten aanzien van roken. Tenslotte bleek leeftijd in een aantal gevallen een significant effect hebben op de mate waarin participanten negatieve of positieve attitudes ten aanzien van rokers en roken en gedragsintenties om te beginnen of te stoppen met roken hadden. In een eventuele vervolgstudie is het aan te raden om nader te onderzoeken wat het effect van de leeftijd van participanten op de afhankelijke variabelen is. Een interessante vraag in deze context is: hebben oudere participanten nu juist positievere of negatievere denkbeelden ten aanzien van rokers en roken dan jongere participanten (en vice versa).
46 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Referenties Ajzen, I. (1991). The theory of planned behaviour. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179-211.
Baarda, D. B., de Goede, M. P. M., & Kalmijn, M. (2000). Basisboek Enquêteren en gestructureerd interviewen. Groningen: Wolters- Noordhoff.
Bargh, J. A., Chen, M., & Burrows, L. (1996). Automaticity of social behavior: direct effects of trait construct and stereotype activation on action. Journal of Personality and Social Psychology, 71(2), 230-244.
Bargh, J. A., & Pietromonaco, P. (1982). Automatic information processing and social perception: the influence of trait information presented outside of conscious awareness on impression formation. Journal of Personality and Social Psychology, 43(3), 437-449.
Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Finkenauer, C., & Vohs, K. D. (2001). Bad is stronger than good. Review of General Psychology, 5(4), 323-370.
Blair, I. V., & Banaji, M. R. (1996). Automatic and controlled processes in stereotype priming. Journal of Personality and Social Psychology, 70(6), 1142-1163.
Bry, C., Follenfant, A., & Meyer, T. (2007). Blonde like me: when self-construals moderate stereotype priming effects on intellectual performance. Journal of Experimental Social Psychology, 44, 751-757.
47 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Crosby, F., Bromley, S., & Saxe, L. (1980). Recent unobtrusive studies of black and white discrimination and prejudice: a literature view. Psychological Bulletin, 87, 546-563.
Devine, P. G. (1989). Stereotypes and prejudice: their automatic and controlled components. Journal of Personality and Social Psychology, 56(1), 5-18.
East, R., Hammond, R., & Lomax, W. (2008). Measuring the impact of positive and negative word of mouth on brand purchase probability. International Journal of Research in Marketing, 25(3), 215-224.
Erdley, C. A., & D’Agostino, P. R. (1988). Cognitive and affective components of automatic priming effects. Journal of Personality and Social Psychology, 54(5), 741-747.
Greenwald, A. G., & Banaji, M. R. (1995). Implicit social cognition: attitudes, self-esteem, and stereotypes. Psychological Review, 102(1), 4-27.
Hamilton D. L., & Sherman, J. W. (1994). Stereotypes. In R. S. Wyer, T. K. Srull (Eds.), handbook of social cognition (pp. 1–68). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Herr, P. M., Sherman, S. J., & Fazio, R. H. (1983). On the consequences of priming: assimilation and contrast effect. Journal of Experimental Social Psychology, 19, 323-340.
Herr, P. M. (1986). Consequences of priming: judgment and behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1106-1115.
48 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Higgins, E. T., Rholes, W. S., & Jones, C. R. (1977). Category accessibility and impression formation. Journal of Experimental Social Psychology, 13(2), 141-154.
Higgins, E. T. (1989). Knowledge, accessibility and activation: subjectivity and suffering from unconscious sources. In J. Uleman & J. Bargh (Eds.), Unintended thought. New York, NY: Guillford Press.
Jongeren en roken. (n.d.). Retrieved January 17, 2011, from http://www.stivor.nl/Voor_jongeren/Feiten__Cijfers/Jongeren_en_roken/index.aspx
Kawakami, K., & Dovidio, J. F. (2001). The reliability of implicit stereotyping. Society for Personality and Social Psychology, 27(2), 212-225.
Kawakami, K., Dovidio, J. F., & Dijksterhuis, A. (2003). Effect of social category priming on personal attitudes. American Psychological Society, 14(4), 315-319.
McCool, J. P., Cameron, L., & Petrie, K. (2004). Stereotyping the smoker: adolescents’ appraisals of smokers in film. Tobacco Control, 13, 308-314.
Pechmann, C. (2001). A comparison of health communication models: risk learning versus stereotype priming. Media Psychology, 3, 189-210.
Pechmann, C., & Ratneshwar, S. (1994). The effects of antismoking and cigarette advertising on young adolescents’ perceptions of peers who smoke. Journal of Consumer Research, 21, 236-251.
49 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Rudman, L.A., & Borgida, E. (1995). The afterglow of construct accessibility: the behavioral consequences of priming men to view women as sexual objects. Journal of Experimental Social Psychology, 6, 493-517.
Schwarz, N., & Bless, H. (1992). Constructing reality and its alternatives: an inclusion/exclusion model of assimilation and contrast in social judgment. In L. L. Martin & A. Tesser (Eds.), The construction of social judgments (pp. 217-245). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Samson, A. (2005). Understanding the buzz that matters: negative vs positive word of mouth. Journal of Market Research, 48(6), 647-658.
Shih, M., Richeson, J. A., Gray, H. M., Ambady, N., & Fujita, K. (2002). Stereotype performance boosts: the impact of self-relevance and the manner of stereotype activation. Journal of Personality and Social Psychology, 83(3), 638-647.
Siegrist, M., Cvetkovich, H., & Gutschen, H. (2002). Risk preference predictions and gender stereotypes. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 87(1), 91-102.
Spencer, S. J., Steele, C. M., & Quinn, D. M. (1999). Stereotype treath and women’s math performance. Journal of Experimental Social Psychology, 35, 4-28.
Stafford, T. F., Leigh, T. W., & Martin, L. L. (1995) Assimilation and contrast priming effects in the initial consumers sales call. Psychology and Marketing, 12(4), 321-347.
50 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Steele, C. M., & Aronson, J. (1995). Stereotype threat and the test performance of academically successful African Americans. Journal of Personality and Social Psychology, 69, 797-811.
Tyler, T. R., & Cook, F. L. (1984). The mass media and judgments of risk: distinguishing impact on personal and societal level judgments. Journal of Personality and Social Psychology, 47, 693-708.
Wheeler, C. S., & Petty, R. E. (2001). The effects of stereotype activation on behavior: a review of possible mechanisms. Psychological Bulletin, 127(6), 797-826.
51 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
BIJLAGEN
52 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING BIJLAGE I – VOORONDERZOEKEN Vooronderzoek I – vooroordelen en associaties. Beste deelnemer, Allereerst bedankt dat je meewerkt aan dit onderzoek. Dit is het vooronderzoek in het kader van mijn masterscriptie communicatiewetenschappen aan de universiteit van Amsterdam. Het vooronderzoek gaan over de vooroordelen over roken en rokers. Ik wil je graag benadrukken om alles zo goed, serieus en volledig mogelijk in te vullen. Bedenk bij het beantwoorden van de vragen dat er geen goede of foute antwoorden mogelijk zijn. Alle gegevens worden vertrouwelijk behandeld en anoniem verwerkt. Click op de button rechtsonder in het scherm om het onderzoek te starten. Veel succes! Elroy Boers Universiteit van Amsterdam Vooroordelen zijn generaliserende meningen over een persoon of een groep personen die je niet persoonlijk kent. Bijvoorbeeld, tweedehandsautoverkopers zijn opdringerig, onbetrouwbaar, glad en agressief. Opdringerig, onbetrouwbaar, glad en agressief zijn in deze vooroordelen over tweedehandsautoverkopers. Noteer hieronder minimaal vijf negatieve vooroordelen die jij hebt over rokers. Noteer hieronder minimaal vijf positieve vooroordelen die jij hebt over rokers. Associaties zijn gedachten en gevoelens die jij hebt wanneer je aan een bepaald gedrag denkt. Noteer hieronder minimaal vijf negatieve associaties die jij hebt met roken. Noteer hieronder minimaal vijf positieve associaties die jij hebt met roken. Tenslotte volgen hieronder enkele algemene vragen.* (Algemene vragen waren in elk vooronderzoek hetzelfde en worden daarom in de bijlagen eenmaal vermeld) Wat is je leeftijd? Wat is je geslacht? Man / Vrouw
53 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Wat is je hoogst genoten opleiding? WO / HBO / MBO/ VWO/ HAVO/ VMBO / Anders Rook je? Ja / Nee / Soms Vooronderzoek II – Expliciet positief Beste deelnemer, Allereerst hartelijk bedankt voor je deelname. Dit is het vooronderzoek in het kader van mijn Masterscriptie communicatiewetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. In het onderzoek word je gevraagd een korte tekst te lezen, enkele foto's te beoordelen en een aantal vragen te beantwoorden. Ik wil je er op wijzen dat er in dit onderzoek geen foute of goede antwoorden mogelijk zijn. Het gaat alleen om jouw mening! Daarnaast worden je gegevens vertrouwelijk en anoniem verwerkt. Click op de button rechtsonder om te starten met het onderzoek. Veel succes! Elroy Boers, Universiteit van Amsterdam Lees onderstaande tekst aandachtig. Je krijgt hier straks een aantal vragen over. Na de succesvolle start van deze rubriek vorige week, volgt nu het tweede deel van: Praatjes van de straat!. Vorige week verklaarden we enkele termen en uitspraken die populair zijn onder de Surinaamse jongeren in Nederland. Deze week gaan we de grens over en nemen we de Amerikaanse straattaal onder de loep, ofwel word on the streets. Aantrekkelijke meisjes worden in de Nederlandse straattaal vaak ‘mokkel’, ‘chickie’, ‘lekkertje’ of gewoon ouderwets ‘lekkerding’ genoemd. Voor aantrekkelijke jongens worden de uitspraken ‘lekkere gast’, ‘mooi boy’ en ook gewoon ‘lekkerding’ gebruikt. Wanneer Amerikaanse jongeren een meisje of een jongen aantrekkelijk vinden gebruiken zij hiervoor de zin: “He/She is Smoking Hot”. Waar deze term vandaan komt en waarom Amerikaanse jongeren deze uitspraak gebruiken om te uiten dat zij een jongen of een meisje een lekkerding vinden, staat deze week centraal in Praatjes van de straat!
54 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Om terug te gaan naar de oorsprong van de uitspraak “Smoking Hot” moeten we een eeuwigheid terug in de tijd. Terug naar een tijd toen jullie ouders (waarschijnlijk) nog niet eens geboren waren, om precies te zijn moeten we terug naar het Amerika van jaren ‘50. In het Amerika van de jaren ’50 rookte vrijwel iedereen; jong, oud, mannen en vrouwen. In deze tijd was het bijvoorbeeld heel normaal om een jongen of meisje van 14 jaar een sigaret aan te bieden met de vraag “rook jij al?” Bussen, treinen, trams en vliegtuigen waren voorzien van een asbak. Programma’s op televisie, zoals het nieuws, werden niet zelden gepresenteerd door een rokende verslaggever. Op lage en middelbare scholen stonden leerkrachten rokend en al voor de klas. Tijdens een bezoekje aan de kapper kreeg men niet alleen een kopje koffie of thee aangeboden maar tegelijkertijd ook een sigaret. De toenmalige President van Amerika rookte terwijl hij werd geïnterviewd door een eveneens rokende journalist. Roken was in het Amerika van jaren ’50 een ‘way of life’. Mannen en vrouwen die rookten hadden een bepaalde status en aantrekkingskracht ten opzichte van anderen. De uitspraak “Smoking Hot” is dus gebaseerd op de ‘rookcultuur’ uit de jaren ’50. Nu ruim zestig jaar later is het een veelvoorkomende uitspraak in de Amerikaanse straattaal om een jongen of meisje te bestempelen als zijnde lekkerding. Tegenwoordig is er van deze rookcultuur weinig meer over. Toch vind ik het zelf jammer dat er hedendaags geen rookcultuur meer heerst zoals toen. Want laten we eerlijk zijn; een jongen die rookt is toch veel stoerder, sterker en heeft veel meer aantrekkingskracht dan een jongen die niet rookt? Een rokend meisje is toch veel aantrekkelijker, eleganter en veel meer sexy dan meisje dat niet rookt? Rokende jongens en meisjes zijn tegenwoordig nog steeds “Smoking Hot”! Click op de button rechtsonder in het scherm om het onderzoek te vervolgen! Een vooroordeel is een (algemene) mening die een mensen hebben over een groep mensen uit de samenleving. voorbeelden van vooroordelen zijn: "Marokkaanse jongeren zijn agressief" en "Meisjes kunnen beter leren dan jongens". In hoeverre was in het tekstfragment sprake van negatieve vooroordelen over tegenwoordige rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
55 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING In hoeverre was in het tekstfragment sprake van positieve vooroordelen over tegenwoordige rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
Geef aan welke foto volgens jou het beste past bij de tekst die je zojuist gelezen hebt.
Op de bovenste rij: foto’s I en II Op de onderste rij: foto’s III en IV
56 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Vooronderzoek III – Expliciet negatief Beste deelnemer, Allereerst hartelijk bedankt voor je deelname. Dit is het vooronderzoek in het kader van mijn Masterscriptie communicatiewetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. In het onderzoek word je gevraagd een korte tekst te lezen, enkele foto's te beoordelen en een aantal vragen te beantwoorden. Ik wil je er op wijzen dat er in dit onderzoek geen foute of goede antwoorden mogelijk zijn. Het gaat alleen om jouw mening! Daarnaast worden je gegevens vertrouwelijk en anoniem verwerkt. Click op de button rechtsonder om te starten met het onderzoek. Veel succes! Elroy Boers, Universiteit van Amsterdam Lees onderstaande tekst aandachtig. Je krijgt hier straks een aantal vragen over. Na de succesvolle start van deze rubriek vorige week, volgt nu het tweede deel van: Praatjes van de straat!. Vorige week verklaarden we enkele termen en uitspraken die populair zijn onder de Surinaamse jongeren in Nederland. Deze week gaan we de grens over en nemen we de Amerikaanse straattaal onder de loep, ofwel word on the streets. Aantrekkelijke meisjes worden in de Nederlandse straattaal vaak ‘mokkel’, ‘chickie’, ‘lekkertje’ of gewoon ouderwets ‘lekkerding’ genoemd. Voor aantrekkelijke jongens worden de uitspraken ‘lekkere gast’, ‘mooi boy’ en ook gewoon ‘lekkerding’ gebruikt. Wanneer Amerikaanse jongeren een meisje of een jongen aantrekkelijk vinden gebruiken zij hiervoor de zin: “He/She is Smoking Hot”. Waar de uitspraak vandaan komt en waarom Amerikaanse jongeren deze uitspraak gebruiken om te uiten dat zij een jongen of een meisje een lekkerding vinden, staat deze week centraal in Praatjes van de straat! Om terug te gaan naar de oorsprong van de uitspraak Smoking Hot moeten we een eeuwigheid terug in de tijd. Terug naar een tijd toen jullie ouders (waarschijnlijk) nog niet eens geboren waren, om precies te zijn moeten we terug naar het Amerika van jaren ‘50. In het Amerika van de jaren ’50 rookte vrijwel iedereen; jong, oud, mannen en vrouwen. In deze tijd was het bijvoorbeeld heel normaal om een jongen of meisje van 14 jaar een sigaret aan te bieden met de vraag “rook jij al?” Bussen, treinen, trams en vliegtuigen waren voorzien
57 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING van een asbak. Programma’s op televisie, zoals het nieuws, werden niet zelden gepresenteerd door een rokende verslaggever. Op lage en middelbare scholen stonden leerkrachten rokend en al voor de klas. Tijdens een bezoekje aan de kapper kreeg men niet alleen een kopje koffie of thee aangeboden maar tegelijkertijd ook een sigaret. De toenmalige President van Amerika rookte terwijl hij werd geïnterviewd door een eveneens rokende journalist. Roken was in het Amerika van jaren ’50 een ‘way of life’. Mannen en vrouwen die rookten hadden een bepaalde status en aantrekkingskracht ten opzichte van anderen. De uitspraak “Smoking Hot” is dus gebaseerd op de ‘rookcultuur’ uit de jaren ’50. Nu ruim zestig jaar later is het een veelvoorkomende uitspraak in de Amerikaanse straattaal om een jongen of meisje te bestempelen als zijnde lekkerding. Tegenwoordig is er van deze rookcultuur weinig meer over en dat is maar goed ook! Want laten we eerlijk zijn; een jongen die niet rookt is toch veel stoerder, sterker en heeft veel meer aantrekkingskracht dan een jongen die wel rookt? Een meisje dat niet rookt is toch veel aantrekkelijker, eleganter en veel meer sexy dan een meisje dat wel rookt? Rokende jongens en meisjes zijn tegenwoordig totaal niet meer “Smoking Hot”. Click op de button rechtsonder in het scherm om het onderzoek te vervolgen! Een vooroordeel is een (algemene) mening die een mensen hebben over een groep mensen uit de samenleving. voorbeelden van vooroordelen zijn: "Marokkaanse jongeren zijn agressief" en "Meisjes kunnen beter leren dan jongens". In hoeverre was in het tekstfragment sprake van negatieve vooroordelen over tegenwoordige rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre was in het tekstfragment sprake van positieve vooroordelen over tegenwoordige rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
58 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Geef aan welke foto volgens jou het beste past bij de tekst die je zojuist gelezen hebt.
Op de bovenste rij: foto’s I en II Op de onderste rij: foto III
59 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Vooronderzoek IV – Impliciet positief Beste deelnemer, Allereerst hartelijk bedankt voor je deelname. Dit is het vooronderzoek in het kader van mijn Masterscriptie communicatiewetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. In het onderzoek word je gevraagd een korte tekst te lezen, enkele foto's te beoordelen en een aantal vragen te beantwoorden. Ik wil je er op wijzen dat er in dit onderzoek geen foute of goede antwoorden mogelijk zijn. Het gaat alleen om jouw mening! Daarnaast worden je gegevens vertrouwelijk en anoniem verwerkt. Click op de button rechtsonder om te starten met het onderzoek. Veel succes! Elroy Boers, Universiteit van Amsterdam Lees onderstaande tekst aandachtig. Je krijgt hier straks een aantal vragen over die je moet beantwoorden. Na de succesvolle start van deze rubriek vorige week, volgt nu het tweede deel van: Praatjes van de straat!. Vorige week verklaarden we enkele termen en uitspraken die populair zijn onder de Surinaamse jongeren in Nederland. Deze week gaan we de grens over en nemen we de Amerikaanse straattaal onder de loep, ofwel word on the streets. Aantrekkelijke meisjes worden in de Nederlandse straattaal vaak ‘mokkel’, ‘chickie’, ‘lekkertje’ of gewoon ouderwets ‘lekkerding’ genoemd. Voor aantrekkelijke jongens worden de uitspraken ‘lekkere gast’, ‘mooi boy’ en ook gewoon ‘lekkerding’ gebruikt. Wanneer Amerikaanse jongeren een meisje of een jongen aantrekkelijk vinden gebruiken zij hiervoor de zin: “He/She is Smoking Hot”. Waar deze term vandaan komt en waarom Amerikaanse jongeren deze uitspraak gebruiken om te uiten dat zij een jongen of een meisje een lekkerding vinden, staat deze week centraal in Praatjes van de straat! Om terug te gaan naar de oorsprong van de uitspraak Smoking Hot moeten we een eeuwigheid terug in de tijd. Terug naar een tijd toen jullie ouders (waarschijnlijk) nog niet eens geboren waren, om precies te zijn moeten we terug naar het Amerika van jaren ‘50. In het Amerika van de jaren ’50 rookte vrijwel iedereen; jong, oud, mannen en vrouwen. In deze tijd was het bijvoorbeeld heel normaal om een jongen of meisje van 14 jaar een sigaret
60 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING aan te bieden met de vraag “rook jij al?”. Op lage en middelbare scholen stonden leerkrachten rokend en al voor de klas. Tijdens een bezoekje aan de kapper kreeg men niet alleen een kopje koffie of thee aangeboden maar tegelijkertijd ook een sigaret. Roken was in het Amerika van jaren ’50 een ‘way of life’. Mannen en vrouwen die rookten hadden een bepaalde status en aantrekkingskracht ten opzichte van anderen. De uitspraak “Smoking Hot” is dus gebaseerd op de ‘rookcultuur’ uit de jaren ’50. Een rookcultuur waar tegenwoordig jammer genoeg weinig tot niets meer van over is. Nu ruim zestig jaar later is het een veelvoorkomende uitspraak in de Amerikaanse straattaal om een jongen of meisje te bestempelen als zijnde lekkerding. Praatjes van de straat woordenboek! Beheers jij de straattaal nog niet helemaal? Of ben je gewoon nieuwsgierig naar het gebruik van straattaal onder Nederlandse jongeren? Bestel dan in de volgende editie het Praatjes van de straat woordenboek! Hieronder alvast een greep uit het woordenboek:
Sigaretten Tof Relax Sociaal Lekker Intelligent Stoer Lekkere meid Lekkere gast
-
Tabacca Jiggy Chill Likecind Sappig Scherp Styling Chick Chiboy
Click op de button rechtsonder om het onderzoek te vervolgen!
61 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Een vooroordeel is een (algemene) mening die een mensen hebben over een groep mensen uit de samenleving. voorbeelden van vooroordelen zijn: "Marokkaanse jongeren zijn agressief" en "Meisjes kunnen beter leren dan jongens". In hoeverre was in het tekstfragment sprake van vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
Vooronderzoek V – Impliciet negatief Beste deelnemer, Allereerst hartelijk bedankt voor je deelname. Dit is het vooronderzoek in het kader van mijn Masterscriptie communicatiewetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. In het onderzoek word je gevraagd een korte tekst te lezen, enkele foto's te beoordelen en een aantal vragen te beantwoorden. Ik wil je er op wijzen dat er in dit onderzoek geen foute of goede antwoorden mogelijk zijn. Het gaat alleen om jouw mening! Daarnaast worden je gegevens vertrouwelijk en anoniem verwerkt. Click op de button rechtsonder om te starten met het onderzoek. Veel succes! Elroy Boers, Universiteit van Amsterdam Lees onderstaande tekst aandachtig. Je krijgt hier straks een aantal vragen over die je moet beantwoorden. Na de succesvolle start van deze rubriek vorige week, volgt nu het tweede deel van: Praatjes van de straat!. Vorige week verklaarden we enkele termen en uitspraken die populair zijn onder de Surinaamse jongeren in Nederland. Deze week gaan we de grens over en nemen we de Amerikaanse straattaal onder de loep, ofwel word on the streets. Aantrekkelijke meisjes worden in de Nederlandse straattaal vaak ‘mokkel’, ‘chickie’, ‘lekkertje’ of gewoon (ouderwets) ‘lekkerding’ genoemd. Voor aantrekkelijke jongens worden de uitspraken ‘lekkere gast’, ‘mooi boy’ of gewoon ‘lekkerding’ gebruikt. Wanneer Amerikaanse jongeren een meisje of een jongen aantrekkelijk vinden gebruiken zij hiervoor de zin: “He/She is Smoking Hot”. Waar deze term vandaan komt en waarom Amerikaanse jongeren deze uitspraak gebruiken om te uiten dat zij een jongen of een meisje een lekkerding vinden, staat deze week centraal in Praatjes van de straat!
62 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Om terug te gaan naar de oorsprong van de uitspraak Smoking Hot moeten we een eeuwigheid terug in de tijd. Terug naar een tijd toen jullie ouders (waarschijnlijk) nog niet eens geboren waren, om precies te zijn moeten we terug naar het Amerika van jaren ‘50. In het Amerika van de jaren ’50 rookte vrijwel iedereen; jong, oud, mannen en vrouwen. In deze tijd was het bijvoorbeeld heel normaal om een jongen of meisje van 14 jaar een sigaret aan te bieden met de vraag “rook jij al?”. Op lage en middelbare scholen stonden leerkrachten rokend en al voor de klas. Tijdens een bezoekje aan de kapper kreeg men niet alleen een kopje koffie of thee aangeboden maar tegelijkertijd ook een sigaret. Roken was in het Amerika van jaren ’50 een ‘way of life’. Mannen en vrouwen die rookten hadden een bepaalde status en aantrekkingskracht ten opzichte van anderen. De uitspraak “Smoking Hot” is dus gebaseerd op de ‘rookcultuur’ uit de jaren ’50. Tegenwoordig is er van deze rookcultuur gelukkig weinig meer over. Nu ruim zestig jaar later is het een veelvoorkomende uitspraak in de Amerikaanse straattaal om een jongen of meisje te bestempelen als zijnde lekkerding. Praatjes van de straat woordenboek! Beheers jij de straattaal nog niet helemaal? Of ben je gewoon nieuwsgierig naar het gebruik van straattaal onder Nederlandse jongeren? Bestel dan in de volgende editie het Praatjes van de straat woordenboek! Hieronder alvast een greep uit het woordenboek.
Sigaretten Stank Vies Geld Lelijk Dom Ranzig Agressief Asociaal
-
Tabacca Dampoe Dotie Doekoe Kapot Loos Nasty Broeia Aso
63 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Een vooroordeel is een (algemene) mening die een mensen hebben over een groep mensen uit de samenleving. voorbeelden van vooroordelen zijn: "Marokkaanse jongeren zijn agressief" en "Meisjes kunnen beter leren dan jongens". In hoeverre was in het tekstfragment sprake van vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
Vooronderzoek VI – Impliciet foto’s Beste deelnemer, Bedankt dat je wilt meewerken aan dit vooronderzoek in het kader van mijn afstudeerscriptie. In het onderzoek word je gevraagd om enkele foto’s te beoordelen op de aanwezig van positieve en/of negatieve vooroordelen. Click op de button rechtsonder om met het onderzoek aan te vangen. Elroy Boers, Universiteit van Amsterdam Vooroordelen zijn generaliserende meningen over een persoon of een groep personen die je niet persoonlijk kent. Bijvoorbeeld, tweedehandsautoverkopers zijn opdringerig, onbetrouwbaar, glad en agressief. Opdringerig, onbetrouwbaar, glad en agressief zijn in dit geval vooroordelen over tweedehandsautoverkopers. Click op de button rechtsonder om het onderzoek te vervolgen.
64 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING In hoeverre bezit bovenstaande foto positieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto negatieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto positieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto negatieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
65 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
In hoeverre bezit bovenstaande foto positieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto negatieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto positieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto negatieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
66 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
In hoeverre bezit bovenstaande foto positieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto negatieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto positieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto negatieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
67 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
In hoeverre bezit bovenstaande foto positieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
In hoeverre bezit bovenstaande foto negatieve vooroordelen over rokers? In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
68 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING BIJLAGE II – STIMULUSMATERIAAL Stimulusmateriaal – Expliciet positief
Praatjes van de straat!
Na de succesvolle start van deze rubriek
gast’, ‘mooi boy’ en ook gewoon
vorige week, volgt nu het tweede deel van:
‘lekkerding’ gebruikt.
Praatjes van de straat! Vorige week verklaarden we enkele termen en uitspraken die populair zijn onder Surinaamse jongeren in Nederland. Deze week gaan we de grens over en nemen we de Amerikaanse straattaal onder de loep, ofwel Word on the Streets.
Wanneer Amerikaanse jongeren een meisje of een jongen aantrekkelijk vinden gebruiken zij hiervoor de zin: “He/She is Smoking Hot”. Waar deze term vandaan komt en waarom Amerikaanse jongeren deze uitspraak gebruiken om te uiten dat zij een jongen of een meisje een lekkerding
Aantrekkelijke meisjes worden in de
vinden, staat deze week centraal in Praatjes
Nederlandse straattaal vaak ‘mokkel’,
van de straat!
‘chickie’, ‘lekkertje’ of gewoon ouderwets ‘lekkerding’ genoemd. Voor aantrekkelijke jongens worden de uitspraken ‘lekkere
69 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Om terug te gaan naar de oorsprong van de
aantrekkingskracht. De uitspraak
uitspraak “Smoking Hot” moeten we een
“Smoking Hot” is dus gebaseerd op de
eeuwigheid terug in de tijd. Terug naar een
‘rookcultuur’ uit de jaren ’50.
tijd toen jullie ouders (waarschijnlijk) nog niet eens geboren waren, om precies te zijn moeten we terug naar het Amerika van jaren ‘50. In het Amerika van de jaren ’50 rookte vrijwel iedereen; jong, oud, mannen en vrouwen. In deze tijd was het bijvoorbeeld heel normaal om een jongen of meisje van 14 jaar een sigaret aan te bieden met de vraag “rook jij al?”. Op lage en middelbare scholen stonden leerkrachten rokend en al voor de klas. Tijdens een bezoekje aan de kapper kreeg men niet alleen een kopje koffie of thee aangeboden maar tegelijkertijd ook een sigaret.
Nu ruim zestig jaar later is Smoking Hot een veelvoorkomende uitspraak in de Amerikaanse straattaal om een jongen of meisje te bestempelen als zijnde lekkerding. Tegenwoordig is er van deze rookcultuur weinig meer over. Toch vind ik het zelf jammer dat er hedendaags geen rookcultuur meer heerst zoals toen. Want laten we eerlijk zijn; een jongen die rookt is toch veel stoerder, sterker, socialer en heeft veel meer aantrekkingskracht dan een jongen die niet rookt? Een rokend meisje is toch veel aantrekkelijker, eleganter, socialer en veel meer sexy dan meisje dat
Roken was in het Amerika van jaren ’50
niet rookt? Rokende jongens en meisjes
een ‘way of life’. Mannen en vrouwen die
zijn tegenwoordig nog steeds “Smoking
rookten hadden een bepaalde status en
Hot”!
70 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Stimulusmateriaal – Expliciet negatief
Praatjes van de straat!
Na de succesvolle start van deze rubriek
gast’, ‘mooi boy’ en ook gewoon
vorige week, volgt nu het tweede deel van:
‘lekkerding’ gebruikt.
Praatjes van de straat! Vorige week verklaarden we enkele termen en uitspraken die populair zijn onder Surinaamse jongeren in Nederland. Deze week gaan we de grens over en nemen we de Amerikaanse straattaal onder de loep, ofwel Word on the Streets.
Wanneer Amerikaanse jongeren een meisje of een jongen aantrekkelijk vinden gebruiken zij hiervoor de zin: “He/She is Smoking Hot”. Waar de uitspraak vandaan komt en waarom Amerikaanse jongeren deze uitspraak gebruiken om te uiten dat zij een jongen of een meisje een lekkerding
Aantrekkelijke meisjes worden in de
vinden, staat deze week centraal in Praatjes
Nederlandse straattaal vaak ‘mokkel’,
van de straat!
‘chickie’, ‘lekkertje’ of gewoon ouderwets ‘lekkerding’ genoemd. Voor aantrekkelijke jongens worden de uitspraken ‘lekkere
Om terug te gaan naar de oorsprong van de uitspraak Smoking Hot moeten we een eeuwigheid terug in de tijd.
71 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Terug naar een tijd toen jullie ouders
“Smoking Hot” is dus gebaseerd op de
(waarschijnlijk) nog niet eens geboren
‘rookcultuur’ uit de jaren ’50.
waren, om precies te zijn moeten we terug naar het Amerika van jaren ‘50.
Nu ruim zestig jaar later is Smoking Hot een veelvoorkomende uitspraak in de
In het Amerika van de jaren ’50 rookte
Amerikaanse straattaal om een jongen of
vrijwel iedereen; jong, oud, mannen en
meisje te bestempelen als zijnde
vrouwen. In deze tijd was het bijvoorbeeld
lekkerding.
heel normaal om een jongen of meisje van 14 jaar een sigaret aan te bieden met de vraag “rook jij al?”. Op lage en middelbare scholen stonden leerkrachten rokend en al voor de klas. Tijdens een bezoekje aan de kapper kreeg men niet alleen een kopje koffie of thee aangeboden maar tegelijkertijd ook een sigaret.
Tegenwoordig is er van deze rookcultuur weinig meer over en dat is maar goed ook! Want laten we eerlijk zijn; een jongen die niet rookt is toch veel stoerder, sterker, socialer en heeft veel meer aantrekkingskracht dan een jongen die wel rookt? Een meisje dat niet rookt is toch veel aantrekkelijker, eleganter, socialer en
Roken was in het Amerika van jaren ’50
veel meer sexy dan een meisje dat wel
een ‘way of life’. Mannen en vrouwen die
rookt? Rokende jongens en meisjes zijn
rookten hadden een bepaalde status en
tegenwoordig totaal niet meer “Smoking
aantrekkingskracht. De uitspraak
Hot”.
72 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Stimulusmateriaal – Impliciet positief
Praatjes van de straat!
Na de succesvolle start van deze rubriek
Wanneer Amerikaanse jongeren een meisje
vorige week, volgt nu het tweede deel van:
of een jongen aantrekkelijk vinden
Praatjes van de straat! Vorige week
gebruiken zij hiervoor de zin: “He/She is
verklaarden we enkele termen en
Smoking Hot”. Waar deze term vandaan
uitspraken die populair zijn onder
komt en waarom Amerikaanse jongeren
Surinaamse jongeren in Nederland. Deze
deze uitspraak gebruiken om te uiten dat
week gaan we de grens over en nemen we
zij een jongen of een meisje een lekkerding
de Amerikaanse straattaal onder de loep,
vinden, staat deze week centraal in Praatjes
ofwel Word on the Streets.
van de straat!
Aantrekkelijke meisjes worden in de
Om terug te gaan naar de oorsprong van de
Nederlandse straattaal vaak ‘mokkel’,
uitspraak Smoking Hot moeten we een
‘chickie’, ‘lekkertje’ of gewoon ouderwets
eeuwigheid terug in de tijd. Terug naar een
‘lekkerding’ genoemd. Voor aantrekkelijke
tijd toen jullie ouders (waarschijnlijk) nog
jongens worden de uitspraken ‘lekkere
niet eens geboren waren, om precies te zijn
gast’, ‘mooi boy’ en ook gewoon
moeten we terug naar het Amerika van
‘lekkerding’ gebruikt.
jaren ‘50.
73 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING In het Amerika van de jaren ’50 rookte
Mannen en vrouwen die rookten hadden
vrijwel iedereen; jong, oud, mannen en
een bepaalde status en aantrekkingskracht.
vrouwen. In deze tijd was het bijvoorbeeld heel normaal om een jongen of meisje van 14 jaar een sigaret aan te bieden met de vraag “rook jij al?”. Op lage en middelbare
De uitspraak “Smoking Hot” is dus gebaseerd op de ‘rookcultuur’ uit de jaren ’50.
scholen stonden leerkrachten rokend en al
Nu ruim zestig jaar later is Smoking Hot
voor de klas. Tijdens een bezoekje aan de
een veelvoorkomende uitspraak in de
kapper kreeg men niet alleen een kopje
Amerikaanse straattaal om een jongen of
koffie of thee aangeboden maar
meisje te bestempelen als zijnde
tegelijkertijd ook een sigaret.
lekkerding.
Roken was in het Amerika van jaren ’50 een ‘way of life’.
Praatjes van de straat! Woordenboek Beheers jij de straattaal nog niet helemaal? Of ben je gewoon nieuwsgierig naar het gebruik van straattaal onder Nederlandse jongeren? Bestel dan in de volgende editie het Praatjes van de straat! Woordenboek. Hieronder alvast een greep uit het woordenboek:
Sigaretten Tof Relax Sociaal Lekker Intelligent Stoer Lekkere meid Lekkere gast
-
Tabacca Jiggy Chill Likecind Sappig Scherp Styling Chick Chiboy
74 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Stimulusmateriaal – Impliciet negatief
Praatjes van de straat!
Na de succesvolle start van deze rubriek
Wanneer Amerikaanse jongeren een meisje
vorige week, volgt nu het tweede deel van:
of een jongen aantrekkelijk vinden
Praatjes van de straat! Vorige week
gebruiken zij hiervoor de zin: “He/She is
verklaarden we enkele termen en
Smoking Hot”. Waar deze term vandaan
uitspraken die populair zijn onder
komt en waarom Amerikaanse jongeren
Surinaamse jongeren in Nederland. Deze
deze uitspraak gebruiken om te uiten dat
week gaan we de grens over en nemen we
zij een jongen of een meisje een lekkerding
de Amerikaanse straattaal onder de loep,
vinden, staat deze week centraal in Praatjes
ofwel Word on the Streets.
van de straat!
Aantrekkelijke meisjes worden in de
Om terug te gaan naar de oorsprong van de
Nederlandse straattaal vaak ‘mokkel’,
uitspraak Smoking Hot moeten we een
‘chickie’, ‘lekkertje’ of gewoon
eeuwigheid terug in de tijd.
(ouderwets) ‘lekkerding’ genoemd. Voor aantrekkelijke jongens worden de uitspraken ‘lekkere gast’, ‘mooi boy’ of gewoon ‘lekkerding’ gebruikt.
Terug naar een tijd toen jullie ouders (waarschijnlijk) nog niet eens geboren waren, om precies te zijn moeten we terug naar het Amerika van jaren ‘50.
75 IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING In het Amerika van de jaren ’50 rookte vrijwel iedereen; jong, oud, mannen en vrouwen. In deze tijd was het bijvoorbeeld heel normaal om een jongen of meisje van 14 jaar een sigaret aan te bieden met de vraag “rook jij al?”. Op lage en middelbare scholen stonden leerkrachten rokend en al voor de klas. Tijdens een bezoekje aan de kapper kreeg men niet alleen een kopje koffie of thee aangeboden maar tegelijkertijd ook een sigaret. Roken was in het Amerika van jaren ’50 een ‘way of life’. Mannen en vrouwen die rookten hadden een bepaalde status en aantrekkingskracht. De uitspraak “Smoking Hot” is dus gebaseerd op de ‘rookcultuur’ uit de jaren ’50. Nu ruim zestig jaar later is Smoking Hot een veelvoorkomende uitspraak in de Amerikaanse straattaal om een jongen of meisje te bestempelen als zijnde lekkerding.
Praatjes van de straat! Woordenboek Beheers jij de straattaal nog niet helemaal? Of ben je gewoon nieuwsgierig naar het gebruik van straattaal onder Nederlandse jongeren? Bestel dan in de volgende editie het Praatjes van de straat! Woordenboek. Hieronder alvast een greep uit het woordenboek: Sigaretten Stank Vies Geld Lelijk Dom Ranzig Agressief Asociaal
-
Tabacca Dampoe Dotie Doekoe Kapot Loos Nasty Broeia Aso
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
77
BIJLAGE III – VRAGENLIJST BELANGRIJK!!! Voordat je met het onderzoek begint is het belangrijk dat je hieronder invult hoe laat nu precies is. Bijvoorbeeld, wanneer het tien minuten over tien is vul je 10:10 in op de stippellijn. Het is nu …………. uur
Op de volgende pagina krijg je een rubriek uit een bestaand tijdschrift te zien. Lees de rubriek volledig door. Later in het onderzoek moet je enkele vragen beantwoorden die betrekking hebben op de rubriek.
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
78
BELANGRIJK!!! Je hebt de rubriek nu gelezen. Geef nu hieronder op de stippellijn aan hoe laat het precies is. Bijvoorbeeld, wanneer het tien minuten over tien is vul je 10:10 in op de stippellijn. Het is nu …………. uur
Lees hier verder De volgende pagina bevat instructies met betrekking tot de vragenlijst. Lees de instructies zorgvuldig door. Als je na de instructies nog vragen en/of opmerkingen hebt, kun je deze altijd stellen aan de onderzoeker.
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
79
UITLEG In dit onderzoek wordt gekeken naar jouw gebruik van internet, televisie en tijdschriften en ook naar wat je mening is over verschillende media. De vragen in deze vragenlijst gaan over de rubriek Praatjes van de Straat!, die je net gelezen hebt. Het invullen van de vragenlijst neemt enkele minuten in beslag. Vul de vragenlijst zo zorgvuldig mogelijk in. Let op, bij sommige vragen is het de bedoeling één van de keuzemogelijkheden in te vullen. Bij andere vragen is het de bedoeling dat je jouw mening zo goed mogelijk weergeeft op een schaal die loopt van 1 tot 5 of op een schaal die loopt van 1 tot 7. Hieronder volgen twee voorbeelden: Hoe belangrijk vind je het om ’s-avonds voor het slapen gaan je tanden te poetsen? Helemaal niet belangrijk 1
2
3
4
5
6
7
Zeer belangrijk
Als je het helemaal niet belangrijk vindt om ’s-avonds voor het slapen gaan je tanden te poetsen, omcirkel je de 1. Hoe belangrijker je het vindt om ’s-avonds je tanden te poetsen, hoe hoger het cijfer dat je omcirkelt. Wanneer je het zeer belangrijk vindt om ’s-avonds je tanden te poetsen omcirkel je de 7. Hieronder volgt het tweede voorbeeld: Ik ben een fan van Justin Bieber In het geheel niet
1
2
3
4
5
In het geheel wel
Wanneer je helemaal geen fan bent van Justin Bieber, omcirkel je de 1. Hoe leuker je Justin Bieber vindt, hoe hoger het cijfer dat je omcirkelt. Wanneer je een hele grote fan bent van Justin Bieber omcirkel je de 5. Voor het onderzoek is het van groot belang dat je de vragen individueel invult. Het gaat om jouw mening, zoals die tijdens het invullen van de vragenlijst bij je opkomt. Je kunt dus geen ‘foute’ antwoorden geven. Sta ook niet te lang stil bij het beantwoorden van de vragen en stellingen. Het gaat om de antwoorden die op dat moment bij jou op komen!
De vragenlijst begint op de volgende pagina. Veel succes!
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
80
Hieronder volgen een aantal vragen en stellingen die betrekking hebben jouw mediagebruik. Indien van toepassing, omcirkel een cijfer om aan te geven in hoeverre jij het eens bent met een vraag of stelling.
1. Hoeveel uur kijk je gemiddeld op een dag televisie? ………. uur
2. Naar welke van onderstaande Tv-zenders kijk je wel eens? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) BNN
SBS 6
MTV
NET 5
RTL 4
VARA
RTL 5
Veronica
RTL 7
RTL 8
3. Hoeveel uur besteed je gemiddeld op een dag op het internet? …… uur
4. Welke van onderstaande tijdschriften lees je wel eens? (je mag meerder antwoorden aankruisen) ELF voetbal
Quest
Zo Zit Dat
Fancy
Tina
Hitkrant
Donald Duck
PowerUnlimited
Fahionista
CosmoGIRL!
Hitkrant
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
5. In hoeverre denk je dat nieuws op televisie betrouwbaar is? Helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7
81
Zeer betrouwbaar
betrouwbaar
6. In hoeverre denk je dat nieuws op het internet betrouwbaar is? Helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7
Zeer betrouwbaar
betrouwbaar
7. In hoeverre denk je dat nieuws in kranten betrouwbaar is? Helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7
Zeer betrouwbaar
betrouwbaar
8. In hoeverre denk je dat nieuws in tijdschriften betrouwbaar is? Helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7 Zeer betrouwbaar betrouwbaar
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
82
Hieronder volgen een aantal stellingen over rokers. Omcirkel een cijfer om aan te geven in hoeverre jij het eens bent met een stelling.
9. Rokers zijn … Niet stijlvol
1
2
3
4
5
6
7
Stijlvol
Niet stoer
1
2
3
4
5
6
7
Stoer
Depressief
1
2
3
4
5
6
7
Opgewekt
Dom
1
2
3
4
5
6
7
Slim
Niet sexy
1
2
3
4
5
6
7
Sexy
Afhankelijk
1
2
3
4
5
6
7
Onafhankelijk
Ongezond
1
2
3
4
5
6
7
Gezond
Gestrest
1
2
3
4
5
6
7
Ontspannen
Zwak
1
2
3
4
5
6
7
Sterk
Onaantrekkelijk
1
2
3
4
5
6
7
Aantrekkelijk
Saai
1
2
3
4
5
6
7
Avontuurlijk
Beïnvloedbaar
1
2
3
4
5
6
7
Niet beïnvloedbaar
10. Rokers zijn …
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
83
Hieronder volgens een aantal stellingen over roken. Omcirkel een cijfer om aan te geven in hoeverre jij het eens bent met een stelling.
11. Ik vind roken … Vies
1
2
3
4
5
6
7
Lekker
Slecht
1
2
3
4
5
6
7
Goed
Onplezierig
1
2
3
4
5
6
7
Plezierig
Onverstandig
1
2
3
4
5
6
7
Verstandig
Vervelend
1
2
3
4
5
6
7
Leuk
Onverantwoord
1
2
3
4
5
6
7
Verantwoord
Negatief
1
2
3
4
5
6
7
Positief
Ongezond
1
2
3
4
5
6
7
Gezond
Ongezellig
1
2
3
4
5
6
7
Gezellig
Asociaal
1
2
3
4
5
6
7
Sociaal
Niet stoer
1
2
3
4
5
6
7
Stoer
Niet intelligent
1
2
3
4
5
6
7
Intelligent
12. Ik vind roken …
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
84
Hieronder volgen allereerst twee vragen, die indien je niet rookt of wel eens hebt gerookt, betrekking hebben op jouw toekomstig rookgedrag. Hierna volgen vier stellingen, die indien je wel rookt, betrekking hebben op jouw intentie om in de toekomst te stoppen met roken. Omcirkel een cijfer om aan te geven hoeverre jij het eens bent met een stelling.
13. Rook je? o Ja (ga naar vraag 17) o Nee (ga naar vraag 14) o Soms (ga naar vraag 17)
14. Als je niet rookt, heb je wel eens gerookt? o Ja, wel eens (beantwoord alleen nog de vragen 15 en 16) o Nee, nog nooit (beantwoord alleen nog de vragen 15 en 16)
15. Hoe waarschijnlijk is het dat je een sigaret gaat roken in het komende jaar? (alleen invullen door niet-rokers) Zeer onwaarschijnlijk
1
2
3
4
5
Zeer waarschijnlijk
16. Hoe waarschijnlijk is het dat je in de toekomst een roker wordt? (alleen invullen door niet-rokers) Zeer onwaarschijnlijk
1
2
3
4
5
Zeer waarschijnlijk
17. Ik verwacht over drie maanden gestopt te zijn met roken (alleen invullen door rokers) Nee, zeker niet
1
2
3
4
5
Ja, zeker wel
18. Ik wil over drie maanden gestopt zijn met roken (alleen invullen door rokers) Nee, zeker niet
1
2
3
4
5
Ja, zeker wel
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
85
19. Ik verwacht ooit te stoppen met roken (alleen invullen door rokers) Helemaal mee oneens
1
2
3
4
5
Helemaal mee eens
20. Ik wil ooit stoppen met roken (alleen invullen door rokers) Helemaal mee oneens
1
2
3
4
5
Helemaal mee eens
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Hieronder volgen een aantal stellingen over de rubriek Praatjes van de straat! die je zojuist gelezen hebt. Het is de bedoeling dat je de vragen uit je hoofd beantwoord en niet terugbladert naar de rubriek. Ik wil je nogmaals benadrukken dat er ook nu geen goede of foute antwoorden mogelijk zijn.
21. Volgens de rubriek zijn er verschillende benamingen voor ‘lekkere’ jongens en meisjes. Schrijf hieronder zoveel mogelijk van deze benamingen op. …………………………………………………………………… …………………………………………………………………… …………………………………………………………………… ……………………………………………………………………
22. In de tekst werd steeds over een tijdsperiode gesproken. Kruis hieronder aan over welke tijdsperiode dit volgens jou ging. De jaren ‘30 De jaren ‘40 De jaren ‘50 De jaren ‘60 De jaren ‘70
86
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
87
Hieronder volgen nog een aantal stellingen over de rubriek Praatjes van de straat! die je zojuist gelezen hebt. Omcirkel een cijfer om aan te geven in hoeverre jij het eens bent met een stelling.
23. In hoeverre was er in de rubriek sprake van positieve vooroordelen over rokers? In zijn geheel niet
1
2
3
4
5
6
7
In zijn geheel wel
24. In hoeverre was er in de rubriek sprake van negatieve vooroordelen over rokers? In zijn geheel niet
1
2
3
4
5
6
7
In zijn geheel wel
25. Ik vond dat in de rubriek een beeld geschetst werd van rokers dat ….. was Negatief
1
2
3
4
5
6
7
Positief
Slecht
1
2
3
4
5
6
7
Goed
Niet leuk
1
2
3
4
5
6
7
Leuk
26. Ik vond de foto bij de rubriek ….. Negatief
1
2
3
4
5
6
7
Positief
Slecht
1
2
3
4
5
6
7
Goed
Niet leuk
1
2
3
4
5
6
7
Leuk
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING Je bent bijna aan het einde van de vragenlijst! Hieronder volgen nog wat algemene vragen.
27. Wat is je geslacht? Man Vrouw
28. Wat is je leeftijd? ……… jaar
29. In welk schooljaar zit je momenteel? 1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar
88
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
89
BIJLAGE IV: TABELLEN Manipulatiechecks: Tabel 1 Bonferroni toets – mate van vooroordelen Experimentele condities (I)
Experimentele condities (J)
Mean Difference (I-J)
Significantie
Expliciet positief
Expliciet negatief Impliciet positief Impliciet negatief
2.28* 0.89* 1.01*
.000 .001 000
Expliciet negatief
Expliciet positief Impliciet positief Impliciet negatief
-2.28* -1.38* -1.27*
.000 .000 .000
Impliciet positief
Expliciet positief Expliciet negatief Impliciet negatief
- 0.89* 1.38* 0.11
.001 .000 1.00
Impliciet negatief
Expliciet positief Expliciet negatief Impliciet positief
-1.01* 1.27* -0.11
.000 .000 1.00
* p < .001
Tabel 2 Bonferroni toets – oordeel teksten Experimentele condities (I)
Experimentele condities (J)
Mean Difference (I-J)
Significantie
Expliciet positief
Expliciet negatief Impliciet positief Impliciet negatief
1.34** 1.18** 0.81*
.000 .000 0.01
Expliciet negatief
Expliciet positief Impliciet positief Impliciet negatief
-1.34** -0.17 -0.54
.000 0.55 0.06
Impliciet positief
Expliciet positief Expliciet negatief Impliciet negatief
-1.18** 0.17 -0.37
.000 0.55 0.18
Impliciet negatief
Expliciet positief Expliciet negatief Impliciet positief
-0.81* 0.54 0.37
0.01 0.06 0.18
*p < .01. ** p < .001
IMPLICIETE EN EXPLICIETE STEREOTYPE PRIMING
90
Tabel 3 Bonferroni toets – oordeel foto’s Experimentele condities (I)
Experimentele condities (J)
Expliciet positief
Expliciet negatief Impliciet positief Impliciet negatief
1.27** 0.53 0.70*
.001 0.70 0.02
Expliciet negatief
Expliciet positief Impliciet positief Impliciet negatief
-1.27** -0.74* -0.58
.001 0.02 0.48
Impliciet positief
Expliciet positief Expliciet negatief Impliciet negatief
-0.53 0.74* 0.16
0.70 0.02 1.00
Impliciet negatief
Expliciet positief Expliciet negatief Impliciet positief
-0.69* 0.58 -0.16
0.03 0.48 1.00
* p < .05. **p < .001
Mean Difference (I-J)
Significantie