Persoonlijkheid & ontroering
Running head: PERSOONLIJKHEID EN ONTROERING
Persoonlijkheid & ontroering
René, V. Faasse, ANR 332430 Universiteit van Tilburg Afdeling Psychologie Januari 2012
Prof. dr. A.J.J.M. Vingerhoets Universiteit van Tilburg Faculteit Psychologie
1
Persoonlijkheid & ontroering
2
Samenvatting In hedendaagse wetenschappelijke literatuur wordt ontroering gedefinieerd als een gemengd gevoel dat het gevolg is van blootstelling aan iets dat groter is dan jezelf en vaak gepaard gaat met de neiging om te huilen. Uit onderzoek blijkt dat door een individu ervaren emoties, beïnvloed worden door zijn of haar persoonlijkheidtrekken. In het huidige onderzoek is de relatie tussen persoonlijkheidsfactoren en ervaren ontroering en de relatie tussen persoonlijkheidsfactoren en het type omschreven filmfragment onderzocht door deelnemers te vragen het meest recent bekeken of gelezen film- of boekfragment te omschrijven die hen ontroerde en vragenlijsten omtrent dit fragment en omtrent hun persoonlijkheid in te vullen. Er zijn significante verbanden gevonden tussen enerzijds geslacht, empathie, angstige hechtingsstijl en extraversie en anderzijds ontroering.
Persoonlijkheid & ontroering
3
Inleiding
Huilen kan beschouwd worden als een unieke menselijke emotionele expressie, mensen zijn de enige wezens waarvan bekend is dat ze huilen (Nieuwenhuis-Mark, van Hoek & Vingerhoets, 2008). We kennen allemaal de tranen van sporters als ze op het erepodium staan, de tranen die worden vergoten tijdens een huwelijk, bij het horen van het volkslied, bij een geboorte of bij een weerzien. De conclusie lijkt voor de hand te liggen: we huilen niet alleen in geval van verdrietige en negatieve situaties, maar ook kunnen we huilen van geluk, althans, zo lijkt het (Vingerhoets, 2011). Sentimentele emoties, waaronder ontroering, komen vaak gelijktijdig voor en zijn verbonden met de drang om te huilen (Tan & Frijda, 1999). Ondanks dat ontroering een vaak voorkomend fenomeen is, is empirisch onderzoek naar het begrip schaars. Darwin (1872) schreef in zijn boek Het uitdrukken van emoties bij mens en dier, dat tedere gevoelens moeilijk te analyseren zijn en zijn samengesteld uit genegenheid, vreugde en vooral sympathie. Daarnaast zouden deze gevoelens van een aangenaam karakter zijn en het huilen bevorderen. De omschrijving van Darwin komt in grote lijnen overeen met de omschrijving van ontroering uit de hedendaagse wetenschappelijk literatuur. Zo schrijven Jakobs, Manstead en Fisher (2001) dat in de weinige onderzoeken die zijn gedaan naar ontroering, het wordt gedefinieerd als een gemengd gevoel, waarin gevoelens van tederheid en genegenheid te onderscheiden zijn, die het gevolg zijn van blootstelling aan iets dat groter is (psychologisch gezien) dan jezelf en vaak gepaard gaat met de neiging om te huilen. Kenmerkend voor ontroering is dat men er door wordt overvallen en verbaast is over de heftigheid van de emotie (Tan & Frijda, 1999), nog vóór dat men de situatie kan evalueren
Persoonlijkheid & ontroering
4
(Vingerhoets, 2011). Ontroering zet volgens Tan en Frijda (1998) aan tot overgave aan datgene wat je groter acht dan jezelf. Dit is in lijn met de opvatting dat huilen kan worden gezien als een vorm van hulpeloosheid en onmacht (Frijda, 1986). Het is bekend dat huilen kan leiden tot sympathie, medelijden en het troosten van anderen (Vingerhoets, Van Geleuken, Van Tilburg, & Van Heck, 1996). De visie van de moraalpyschologie over emotioneel huilen is dat het ons een signaal geeft over wat belangrijk is in het leven. We ervaren volgens deze visie positieve emoties zoals ontzag en altruïsme bij het zien of meemaken van deze belangrijke dingen (Algoe & Haidt, 2009). Situaties die ontroering ontlokken lijken alle te passen bij theorieën die benadrukken dat de mens bij uitstek een sociaal wezen is (Vingerhoets, 2011). Deze situaties kunnen volgens Vingerhoets, 2011) worden ingedeeld in twee categorieën: (1) Situaties die betrekking hebben op het vormen van een relatie met anderen of het opgenomen worden in een groep en (2) situaties die betrekking hebben op uitzonderlijke prestaties en het vermogen om iets te veranderen. Vanwege de schaarste van empirisch onderzoek naar het begrip ontroering en het vaak gelijktijdig optreden van huilen en ontroering zullen in het huidige onderzoek onderzoeksresultaten van onderzoek naar huilen gebruikt worden voor het vormen van hypothesen. Uit onderzoek blijkt dat de mate van en intensiteit waarin een individu emoties ervaart, beïnvloed wordt door zijn of haar persoonlijkheidtrekken (Strelau, 1987). Daarnaast kan men verwachten dat persoonlijkheid, op zijn minst voor een deel, individuele verschillen in huilen kan verklaren (Ketelaar, 1996). Om deze reden heeft het huidige onderzoek als doel het beschrijven van de relatie tussen persoonlijkheidsfactoren en hoe vaak en in welke mate ontroering wordt ervaren.
Persoonlijkheid & ontroering
5
Extraversie, neuroticisme en empathie In eerder onderzoek naar de relatie tussen persoonlijkheidsvariabelen en huilen zijn er herhaaldelijk substantiële positieve correlaties gevonden tussen enerzijds de neiging om te huilen en anderzijds neuroticisme, extraversie en empathie (Vingerhoets, 2001). Neuroticisme, de neiging tot het ervaren van angst en verdriet, is herhaaldelijk in verband gebracht met het vaker (DeFruyt,1997; Vingerhoets, Van Den Berg, Kortekaas, Van Heck, & Croon 1993) en gemakkelijker (Peter, Vingerhoets, & van Heck, 2001) huilen. Extraversie wordt gekenmerkt door een verlangen naar sociale interactie en stimulatie (Rottenberg, Bylsma, Wolvin & Vingerhoets, 2008). Peter, Vingerhoets en van Heck, (2001) vonden dat extraversie samenhangt met een grotere neiging tot het huilen in negatieve situaties (maar niet in positieve situaties). Empathie wordt door Eisenberg en Fabes (1990) omschreven als een affectieve reactie die voortkomt uit het bevattingsvermogen of begrip van een ander zijn emotionele toestand of conditie, welke vergelijkbaar is met wat de andere persoon voelt of zou worden verwacht om te voelen. Empathie en neuroticisme lijkt de grootste constante voorspeller voor huilen bij volwassenen (Van Tilburg, Unterberg, & Vingerhoets, 2002). Op basis van de besproken literatuur wordt in het huidige onderzoek verwacht dat neuroticisme en empathie positief samenhangt met hoe vaak en in welke mate iemand ontroerd raakt.
Verliefdheid en hechtingsstijl Andere factoren die mogelijk invloed hebben op de mate en frequentie waarin een individu ontroerd raakt zijn verliefdheid en hechtingsstijl. Romantische verliefdheid lijkt samen te hangen met het ervaren van meerdere positieve emoties die onderling interacteren (Hatfield & Rapson, 1987). Ben-Zeʼev (1997) noemt dankbaarheid, seksueel verlangen en liefde, gericht op iemands handelen en persoonlijkheid, als voornaamste emoties. Romantische verliefdheid
Persoonlijkheid & ontroering
6
wordt door (Diamond, 2003, 2004) gezien als een motivationele staat die er voor zorgt dat er een hechte verbintenis wordt gevormd binnen een relatie. Zowel romantisch verliefdheid als ontroering lijken dus een evaluatieve component van sociale interactie te bevatten. Nathan en Magai (2003) vonden dat de hechtingsstijl van volwassenen samenhangt met de mate en frequentie waarin verschillende emoties ervaren worden. Over het algemeen hangt een veilige hechting, in tegenstelling tot een afwijzende hechting en een angstigeambivalente hechting, samen met het ervaren van een positief affect (Gentzler, Kerns & Keener, 2010; Mikulincer & Florian, 1998; Magai, Distel & Liker, 1995) en een relatieve open expressie van emoties (Shaver & Mikulincer, 2002). Op basis van de besproken literatuur wordt verwacht dat een veilige hechting en een hoge mate van verliefdheid voorspellers zijn van de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt.
Geslacht Het is gebleken dat vrouwen vaker en intenser huilen dan mannen (Choti, Marston, Holston and Hart, 1987; Frey, 1985; Frey, Hoffman-Ahern,Johnson, Lykken and Tuason, 1983; Kraemer and Hastrup, 1986; Williams and Morris, 1996). Peter, Vingerhoets en van Heck (2001) rapporteren dat vrouwen om positieve en negatieve redenen vaker geneigd zijn om te huilen. Dit beeld wordt deels bevestigd door van Leeuwen (2011). Dit onderzoek richtte zich op de mate van ontroering na het zien van een ontroering inducerend filmfragment en hoe vaak men in het algemeen ontroerd raakt. Uit dit onderzoek blijkt dat vrouwen vaker en in grotere mate ontroerd raken dan mannen. Op basis van de besproken literatuur wordt in het huidige onderzoek verwacht dat vrouwen vaker en in grotere mate ontroerd raken. In het huidige onderzoek onderzoeken we bovenstaande hypothesen door deelnemers te vragen het meest recent bekeken of gelezen film- of boekfragment te omschrijven die hen ontroerde en vragenlijsten omtrent dit fragment en omtrent hun persoonlijkheid in te vullen.
Persoonlijkheid & ontroering
7
Aansluitend zal er onderzocht worden of er een verband bestaat tussen persoonlijkheidsfactoren en anderzijds het door de deelnemers omschreven type filmfragment. In dit onderzoek zullen de volgende onderzoeksvragen behandeld worden: 1) In hoeverre voorspellen persoonlijkheidsfactoren en mate van verliefdheid van de deelnemers hun mate en frequentie van ontroering? 2) In hoeverre voorspellen persoonlijkheidsfactoren en de mate van verliefdheid van de deelnemers het door hen omschreven type filmfragment?
Op basis van de hierboven besproken verwachtingen worden de volgende hypothesen gesteld: 1. Vrouwen raken vaker en in grotere mate ontroerd door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten. 2. Neuroticisme hangt positief samen met de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten. 3. Empathie hangt positief samen met de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten. 4. Een veilige hechting is een voorspeller van de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten. 5. Verliefdheid is een voorspeller van de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten.
Persoonlijkheid & ontroering
8
Methode Deelnemers Het aantal deelnemers dat aan dit onderzoek heeft deelgenomen bedraagt 92. De deelnemers zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek door middel van snowball- sampling. De groep van 92 deelnemers bestond uit 36 mannen en 56 vrouwen. De gemiddelde leeftijd varieert van 18 jaar tot en met 72 jaar (M = 30.64, SD = 13.37).
Metingen De deelnemers werd gevraagd het meest recent bekeken filmfragment dat bij hen ontroering opriep te rapporteren door middel van een zelf opgestelde vragenlijst. Daarnaast werden de persoonlijkheidskenmerken,
neuroticisme,
extraversie,
empathie,
hechtingsstijl
en
verliefdheid gemeten.
Neuroticisme en extraversie Om neuroticisme en extraversie te meten is gebruik gemaakt van de Nederlandse versie van de Ten Item Personality Instrument (Gosling, Rentfrow & Swann, 2003). Dit instrument wordt gebruikt om persoonlijkheid te meten volgens het algemeen aanvaarde Big-Five persoonlijkheidmodel van Goldberg (1992). Er worden binnen dit model vijf dimensies van persoonlijkheid onderscheden: (1) extraversie, (2) meegaandheid, (3) zorgvuldigheid, (4) neuroticisme en (5) openheid voor ervaringen/intellect/creativiteit. De Ten Item Personality Instrument is een sterk verkorte versie van de NEO-PI-R van Costa en Mc Crae (1992). De oorspronkelijke NEO-PI-R bestaat uit 240 test-items. De TIPI bestaat uit tien, zevenpunts Likert-schalen (vragen 144 tot en met 153 van de Big-Five). Gosling, Rentfrow, & Swann rapporteren een Cronbachs alpha van .68 en .73 voor de schalen extraversie en neuroticisme.
Persoonlijkheid & ontroering
9
Binnen dit onderzoek zijn voor deze schalen een Cronbachs alpha van respectievelijk .76 en .54 gevonden.
Empathie Empathie is gemeten met de Basic Empathy Scale (BES) van Jolliffe en Farrington (2006). De BES maakt onderscheid in cognitieve en affectieve componenten van empathie. Jolliffe en Farrington (2006) melden voor de BES een voldoende mate van construct validiteit. De BES is een zelfrapportage vragenlijst die bestaat uit 20 items die gescoord worden op een vierpunts Likert-schaal, variërend van 1 (zeer mee eens) tot 4 (helemaal niet mee eens). De cognitieve dimensie bestaat uit 9 items zoals “ik begrijp dat vrienden zich gelukkig kunnen voelen als ze iets goed gepresteerd hebben”. De affectieve dimensie bestaat uit 11 items zoals “na samenzijn met een bedroefde vriend(in) voel ik mij ook vaak bedroefd”. Een totale empathie score kan berekend worden door beide dimensies op te tellen. De betrouwbaarheid van de cognitieve- en affectieve dimensies zijn in dit onderzoek respectievelijk α = .60 en α = .74. De betrouwbaarheid van de gehele BES is in dit onderzoek α = .75.
Hechtingsstijl Hechtingsstijl is gemeten gebruikmakend van The experiences in Close Relationship Scale (ECR) verkorte versie (Wei et al., 2007). De ECR is gebaseerd op het hechtingsmodel voor volwassenen bestaande uit twee schalen, vermijding en angst. Een hoge score op één of beiden schalen houdt een onveilige hechtingsstijl in, in tegenstelling tot de veilige hechtingsstijl. De originele ECR (Brennan, Clark & Shaver, 1998) bestaat uit 36 items. In de verkorte ECR is dit teruggebracht tot 12 items die vragen naar hoe je in het algemeen romantische relaties ervaart. Alle items worden gescoord op een zevenpunts Likert-schaal, variërend van 1 (helemaal niet mee eens) tot en met 7 (helemaal mee eens). Wei et al. (2007)
Persoonlijkheid & ontroering
10
rapporteren daarbij een betrouwbaarheid van α = .78 voor de schaal angst en een α = .84 voor de schaal vermijding. In dit onderzoek is een betrouwbaarheid van α = .58 voor de schaal angst gevonden en een α = .85 voor de schaal vermijding.
Verliefdheid De mate van verliefdheid is gemeten gebruikmakend van de Passionate Love Scale (PLS) verkorte versie (Hatfield & Sprecher, 1986). De PLS is een 15 items (verkorte versie) of 30 items zelfrapportage vragenlijst die gescoord moet worden op een negenpunts Likert-schaal variërend van 1 (geheel van toepassing) tot 9 (volstrekt niet van toepassing). Er wordt gevraagd naar de mate van verliefdheid op dit moment, of naar de vorige keer dat je verliefd was. De PLS meet cognitieve (“ x is continu in mijn gedachte”), affectieve (“ik voel me sterk aangetrokken tot x”) en gedragsmatige (“ik ben liever bij x dan bij iemand anders”) componenten van verliefdheid. Hatfield en Sprecher (1986) rapporteren in hun onderzoek onder 120 studenten een hoge betrouwbaarheid van α = .91 voor de verkorte versie van de PLS. In dit onderzoek is een betrouwbaarheid gemeten van α = .92.
Het type ontroering-inducerend filmfragment en frequentie waarmee men ontroering ervaart Met een zelf opgestelde vragenlijst wordt gevraagd het boekfragment of filmfragment te beschrijven waardoor men voor het laatst ontroerd raakte. Ontroering is in deze vragenlijst gedefinieerd als het krijgen van natte ogen/huilen door iets positiefs. Hierbij zijn voorbeelden genoemd ter verduidelijking: o.a. het winnen van een medaille, een huwelijk en een volkslied. Daarnaast wordt er gevraagd op een schaal variërend van een dag tot een jaar aan te geven hoe lang geleden dat was. De frequentie waarmee men in het algemeen ontroerd raakt wordt afgeleid uit de tijd die tussen het bekijken van het omschreven boek- of filmfragmenten en het invullen van de vragenlijst zit. Naarmate de tijdsuur groter is wordt aangenomen dat de
Persoonlijkheid & ontroering
11
deelnemers in het algemeen minder vaak ontroerd raken door stimuli. De omschreven boekof filmfragmenten zijn door twee beoordelaars ingedeeld volgens de door Vingerhoets (2011) omschreven ontroering inducerende situaties (zie voor volledig overzicht appendix B). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was hierbij k = .88. Van de 92 omschreven boek- of filmfragmenten is 53.8 % in de categorie relatie en 46.2 % in de categorie prestatie ingedeeld. Er konden 14 boek- of filmfragmenten niet ingedeeld worden in een categorie vanwege een te algemene omschrijving of vanwege het feit dat er geen overeenstemming was tussen de beoordelaars. In Tabel 1 zijn enkele voorbeelden te zien van omschrijvingen ingedeeld in te daarbij horende categorie.
Mate van ontroering De mate van ontroering is gemeten gebruikmakend van een zelf opgestelde vragenlijst. Er wordt gevraagd naar welke emotie of stemming tijdens het omschreven boek of filmfragment van toepassing was. De vragenlijst bestaat uit de volgende acht items die op een zeven-punt Likertschaal gescoord worden variërend van 1 (niet op u van toepassing) tot en met 7 (geheel op u van toepassing): Verwondering, ontroerd, onder de indruk, machteloos, medeleven, bewondering en brok in de keel (Appendix B). In dit onderzoek is voor deze vragenlijst een voldoende mate van betrouwbaarheid gemeten, α = .76.
Resultaten
In hoeverre voorspellen persoonlijkheidsfactoren en mate van verliefdheid de mate en frequentie van ontroering?
Persoonlijkheid & ontroering
12
Frequentie De relatie tussen persoonlijkheidfactoren, verliefdheid en de frequentie van ontroering is onderzocht door middel van een ordinale regressieanalyse. De persoonlijkheidfactoren en verliefdheid zijn hierbij de onafhankelijk variabelen en de frequentie van ontroering is de afhankelijke variabele. (Tabel 2). Zoals verwacht
rapporteren mannen langer geleden
ontroerd te zijn geweest van een film of boekfragment dan vrouwen, β = .99, p < .05. Tegengesteld aan de hypothese blijkt dat individuen met een vermijdende hechtingsstijl minder vaak ontroerd raken, β = .061, p < .10.
Mate Een hiërarchische regressieanalyse is gebruikt om de relatie tussen persoonlijkheidfactoren, verliefdheid en de mate van ontroering te onderzoeken. De persoonlijkheidsfactoren en de mate van verliefdheid zijn hierbij de onafhankelijke variabelen en de mate van ontroering is de afhankelijke variabele. Om te kunnen controleren voor geslacht en leeftijd zijn deze variabelen beide in de eerste stap van de regressieanalyse opgenomen. Vervolgens zijn in de tweede stap de mate van verliefdheid en de persoonlijkheidsvariabelen extraversie, neuroticisme, empathie en de twee dimensies van hechting toegevoegd. In de eerste stap rapporteren vrouwen een hogere mate van ontroering, β = .342. p < .05. Gecontroleerd voor de overige variabelen in stap twee is geslacht niet meer significant. Daarentegen zijn empathie, β = .231, p < .05, en een angstige hechting, β = .240, p < .10, beide in stap twee voorspellers voor een de mate van ontroering. Verder blijkt uit tabel 5 dat een vermijdende hechtingsstijl, β = -.215, p < .05, een lagere mate van ontroering tijdens het kijken van een film voorspelt.
Persoonlijkheid & ontroering
13
In hoeverre voorspellen persoonlijkheidsfactoren en de mate van verliefdheid van de deelnemers het door hen omschreven type filmfragment? De relatie tussen het type filmfragment en de persoonlijkheidsfactoren en mate van verliefdheid van de deelnemers is onderzocht door middel van een multinominale logistische regressieanalyse. Het model zoals te zien is in tabel 2, met alle persoonlijkheidsfactoren en verliefdheid als predictoren, bleek significant, x2 (8, n = 78) = 17.41, p = .026. Zoals in tabel 1 te zien is, zijn extraversie (β = 1.238, p = .031) en neuroticisme (β = 1.102, p = .039) significante voorspellers voor de categorie prestatie.
Discussie In dit onderzoek is de relatie tussen persoonlijkheidsvariabelen, hoe vaak men ontroerd raakt en de mate waarin men ontroerd raakt van een bepaald type film- of boekfragment onderzocht. De volgende hypothesen werden onderzocht: (1) Vrouwen raken vaker en in grotere mate ontroerd door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten. (2) Neuroticisme hangt positief samen met de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten. (3) Empathie hangt positief samen met de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten. (4) Een veilige hechting is een voorspeller van de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten. (5) Een hoge mate van verliefdheid is een voorspeller van de mate en frequentie waarmee iemand ontroerd raakt door het zien van filmfragmenten of het lezen van boekfragmenten.
Persoonlijkheid & ontroering
14
Hypothese 1 wordt in het huidige onderzoek deels bevestigd. Mannen rapporteren minder vaak ontroerd te raken van een film of boekfragment dan vrouwen. Dit bevestigt eerder onderzoek van Peter, Vingerhoets en van Heck (2001) en van Leeuwen (2011) waarin vrouwen rapporteren dat ze om positieve redenen vaker geneigd zijn om te huilen. Er zijn in de literatuur meerdere verklaringen voor dit verband beschreven. Barrett, Robin, Pietromonaco en Eysell (1998) geven aan dat vrouwen in het algemeen emotioneler zijn dan mannen. Gentzler et al. (2010) benadrukken meer de rol van sociale en culturele invloeden op de seksespecificiteit van het ervaren en uiten van emoties. Hierdoor wordt bij vrouwen in de westerse samenleving emotionaliteit gestimuleerd en bij mannen juist niet. Vrouwen rapporterende echter niet heviger ontroerd te zijn na het zien van een boek- of filmfragment. Een mogelijke verklaring hiervoor wordt door het onderzoek van Barrett et al. (1998) en LaFrance en Banaji’s (1992) gegeven. Hieruit blijkt dat sekseverschil in gerapporteerde intensiteit van emoties minder vaak voorkomt als er gevraagd wordt naar een specifieke gebeurtenis in tegenstelling tot een algemene vraag naar emotionaliteit. Het huidige onderzoek levert geen bevestiging op voor hypothese 2. Een mogelijke verklaring voor de verwerping van hypothese 2, is dat deze hypothese gebaseerd is op onderzoek dat gericht was op huilen om positieve en om negatieve redenen. Het huidige onderzoek richt zich geheel op ontroering veroorzaakt door positieve situaties. Het is mogelijk dat de eerder gevonden positieve samenhang tussen neuroticisme en huilen (De Fruyt, 1997; Vingerhoets, Van Den Berg, Kortekaas, Van Heck, & Croon 1993) geheel te verklaren valt door de samenhang tussen neuroticisme en huilen om negatieve redenen. Dit beeld wordt ondersteund door de algemene aanname dat neuroticisme in verband wordt gebracht met het ervaren van negatieve emoties (Watson & Clark, 1984). Hypothese 3 wordt door het huidige onderzoek deels bevestigd. Empathie bleek samen te hangen met de mate- maar niet met de frequentie van ontroering na het zien van een boek-
Persoonlijkheid & ontroering
15
of filmfragment. Om een mogelijke verklaring voor dit resultaat te vinden is vervolgonderzoek nodig. Binnen de wetenschappelijke literatuur is er vooral aandacht voor de mate van positieve emoties na het zien van filmfragmenten zoals het onderzoek van Tamborini, Salomonson en Bahk (1993). Onderzoek naar de relatie tussen empathie en de frequentie waarin positieve emoties optreden na het zien van filmfragmenten is schaars. Hypothese 4 wordt in het huidige onderzoek eveneens deels bevestigd. Zoals verwacht bleek men met een meer vermijdende hechtingsstijl vaker ontroerd. Tevens was de verwachting dat een veilige hechting samen zou hangen met een relatief hoge mate van ontroering, hetgeen niet bevestigd wordt door de resultaten. Een meer vermijdende hechtingsstijl lijkt weliswaar samen te hangen met een lagere mate van ontroering maar tegen de verwachting in, blijkt een angstige hechtingsstijl juist samen te hangen met een hoge mate van ontroering. Mogelijk reageren angstig gehechte individuen intenser op zowel positieve als negatieve ervaringen (Gentzler, Kerns & Keener, 2010). Hypothese 5 kon niet worden bevestigd. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ontroering, in tegenstelling tot romantische verliefdheid, meer gericht is op de elementaire en essentiële menselijke waarden (Algoe & Haidt, 2009). Sociale situaties en acties van anderen lijken onbewust te worden geëvalueerd (Tan & Frijda, 1998). Ondanks dat er een evaluatieve component van sociale interactie aanwezig is in zowel romantische verliefdheid als in ontroering, richt het evaluatieve proces in romantische verliefdheid zich mogelijk meer op een individu en zijn persoonlijkheid dan op een sociale situatie op zich. Een samenhang tussen romantische verliefdheid en ontroering zou mogelijk om die reden niet voor de hand liggen. Ten slotte zijn de omschrijvingen van de film- of boekfragmenten van de deelnemers ingedeeld in de twee door Vingerhoets (2011) omschreven categorieën. Vervolgens is de relatie onderzocht tussen de persoonlijkheidsvariabelen van de deelnemers en het door hen
Persoonlijkheid & ontroering
16
omschreven type filmfragment. Extraversie en een vermijdende hechtingsstijl bleken samen te hangen met ontroering ten gevolge van het getuige zijn van bijzondere prestatie. Een individu die onveilig gehecht is zal volgens het hechtingsmodel model van Bowlby (1969, 1982) alle interpersoonlijke relaties opvatten als afwijzend en onbetrouwbaar. Het is mogelijk dat individuen met een vermijdende hechtingsstijl minder vaak en/of minder intense positieve emoties, waaronder ontroering, ervaren bij het aangaan van sociale relaties en daarom aangeven minder vaak ontroerd te raken van boek- of filmfragmenten uit de categorie relatie. Extraversie wordt, zoals eerder omschreven, gekenmerkt door een verlangen naar sociale interactie en stimulatie (Rottenberg et al., 2008). Het is dan ook enigszins tegenstrijdig dat extraversie blijkt samen te hangen met een verhoogde kans om een fragment te omschrijven van de categorie prestatie en niet van de categorie relatie. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat gebeurtenissen uit de categorie relatie in principe positief zijn, maar dat hier vaak sterk negatieve zaken op de achtergrond staan. Feldman (1956) schrijft dat men huilt van geluk omdat men moet denken aan de onplezierig periode die aan een “positieve” gebeurtenis voorafgaat. Huilen bij het weerzien van een geliefde, een in dit onderzoek veel omschreven fragment uit de categorie relatie, zou worden veroorzaakt doordat het koppel denkt aan hoe lang ze elkaar hebben gemist. Het is mogelijk dat individuen die hoog scoren op extraversie en daardoor een verlangen naar sociale interactie hebben, om die reden gebeurtenissen uit de categorie relatie eerder als negatief dan als positief interpreteren, waardoor zij een verhoogde kans hebben om een fragment uit de categorie prestatie te omschrijven. Om de resultaten omtrent de relatie tussen de persoonlijkheidsvariabelen van de deelnemers en het door hen omschreven type filmfragment verder te verklaren zal verder onderzoek nodig zijn. Het model van Vingerhoets (2011) kan hierbij als leidraad gebruikt worden. Bij de interpretatie van de resultaten uit het huidige explorerende onderzoek moet men rekening houden met enkele beperkingen. Het aantal deelnemers is beperkt wat generalisatie
Persoonlijkheid & ontroering
17
van de resultaten bemoeilijkt. Daarnaast is in het huidige onderzoek de betrouwbaarheid van enkele gebruikte vragenlijsten aan de lage kant. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden doordat er gebruik is gemaakt van de verkorte versies van vragenlijsten wat een lage α in de hand werkt. Verder is in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van zelfrapportage vragenlijsten. Het verzamelen van informatie door middel van zelfrapportage kent enkele nadelen waaronder de mogelijkheid van de deelnemers om sociaal wenselijke antwoorden te geven of om bewust onjuiste antwoorden te geven (Rassin, 2004). Tot slot kunnen vragen volgens Schwarz (1999) verkeerde begrepen worden door onder ander de formulering en eerdere items van de vragenlijst. Bij generalisatie van de resultaten uit het huidige onderzoek moet rekening worden gehouden dat er uitsluitend naar ontroerende boek- en filmfragmenten is gevraagd. Om de huidige resultaten te ondersteunen zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op de beschrijving van alledaagse situaties waarin zijzelf een rol spelen. Ondanks de hierboven beschreven beperkingen levert het huidige onderzoek een bijdrage aan het schaarse onderzoek naar ontroering. Er is een begin gemaakt om de relatie tussen persoonlijkheid en ontroering te omschrijven waarbij vooral geslacht, hechtingsstijl en empathie een hoofdrol lijken te spelen.
Persoonlijkheid & ontroering
18
Referenties Algoea, S. B., & Haidt, J. (2009). Witnessing excellence in action: the ‘other-praising’ emotions of elevation, gratitude, and admiration. Journal of Positive Psychology, 4, 105–127. Barrett, L. F., Robin, L., Pietromonaco, P. R., & Eyssell, K. M. (1998). Are women the “more emotional” sex? Evidence from emotional experiences in social context. Cognition & Emotion, 12, 555-578. Bekker, M. H. J., & Vingerhoets, A. J. J. M. (2001). Male and female tears: Swallowing versus shedding? In: A. J. J. M. Vingerhoets & R. R. Cornelius (Eds.), Adult crying. A biopsychosocial approach (pp. 91-114). Hove (UK): Brunner-Routledge. Ben-Zeʼev, A. (1997). Romantic Love and Sexual Desire. Philosophia, 25(1-4), 3-32. Bowlby, J. M. (1982[1969]). Attachment and loss: Vol. 1.Attachment. New York: Basic Books. Consedine, N. S., & Carol, M. (2003). Attachment and emotion experience in later life: The view from emotions theory. Attachment & Human Development, 5, 165-187. Choti S. E, Marston A. R, Holston S. G., & Hart J. T. (1987) Gender and personality variables in film induced sadness and crying. Journal of Social and Clinical Psychology, 5, 535544. Costa, P. T & R. R. McCrae, (1992) . Revised NEO Personality Inventory (NEO-PI-R) and NEO
Five-Factor
Inventory
(NEO-FFI)
professional
manual,
Psychological
Assessment Resources, Odessa, FL. Darwin, C. (1872; Nederlandse vertaling 1999). Het uitdrukken van emoties bij mens en dier. Met inleiding, nawoord en commentaar van Paul Ekman. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.
Persoonlijkheid & ontroering
19
Diamond, L. M. (2003). What does sexual orientation orient? A biobehavioral model distinguishing romantic love and sexual desire. Psychological Review, 110, 173–192. Diamond, L. M. (2004). Emerging perspectives on distinctions between romantic love and sexual desire. Current Directions in Psychological Science, 13, 116 –119. Eisenberg, N., & Fabes, R.A. (1990). Empathy: conceptualization, measurement, and relation to prosocial behavior. Motivation and Emotion, 14, 131-149. Feldman, S. (1956): Crying at the happy ending. In: Journal of the American Psychoanalytic Association 4, 477 – 496. Fredrickson, B. L., (1998). The broaden-and-build theory of positive emotions. American Psychologist, 359, 1367–1377. Frey, W.H., Hoffman-Ahern, C., Johnson, R.A., Lykken, D.T., & Tuason, V.B. 1983. Crying behavior in the human adult. Integrative Psychiatry, 1, 94-100. Frijda, N. H. (1986). The emotions. Cambridge University Press. Fruyt, F. de (1997). Gender and individual differences in adult crying. Personality and Individual Differences, 22, 937-940. Gentzler, A.L., Kerns, K. A., & Keener, E. (2010). Emotional reactions and regulatory responses to negative and positive events: Associations with
attachment and gender .
Motivation and Emotion, 34, 78-92. Goldberg, L. R. (1992). The development of markers for the Big-Five factor structure. Psychological Bulletin, 52, 281–302 Gosling, S. D., Rentfrow, P. J. & Swann, W. B. (2003). A very brief measure of the Big-Five personality domains. Journal of Research in Personality, 37, 504-528. Hatfield, E., Sprecher, S. (1986). Measuring passionate love in intimate relationships. Journal of Adolescence, 9, 383-410.
Persoonlijkheid & ontroering
20
Hatfield, E., & Rapson, R. L. (1987). Passionate love/sexual desire: can the same paradigm explain both? Archives of Sexual Behavior, 16, 259-78. Jakobs, E., Manstead, A. S. R., & Fisher, A. H. (2001). Social context effects on facial activity in a negative emotional setting. Emotion, 1, 51-69. Jolliffe, D., & Farrington, D. P. (2006). Development and validation of the basic empathy scale. Journal of Adolescence, 29, 589–611. Ketelaar, T. (2006). The role of moral sentiments in economic decision making, in social psychology and economics , D. de Cremer, M. Zeelenberg, & K. Murnighan (Eds.). (pp. 97-116). Mahwah, NJ.: Lawrence Erlbaum Associates. Kraemer, D. L., & Hastrup, J. L. 1986. Crying in natural settings. Behaviour Research and Therapy, 24, 71-37. LaFrance, M., & Banaji, M. (1992). Towards a reconsideration of the gender-emotion relationship. In: M. S. Clark (Ed.), Emotion and social behavior: Review of personality and social psychology (Vol. 14, pp. 178- 201). Newbury Park, CA: Sage. Larsen, R. J., & Ketelaar, T. (1989). Extraversion, neuroticism and susceptibility to positive and negative mood induction procedures. Personality and Individual Differences 10, 1221-1228. Leeuwen, S. van. (2011). Being Emotionally Touched: The Effects of Gender and Audience. Masterscriptie. Universiteit van Leiden. Magai, C., Distel, N., & Liker, R. (1995). Emotion socialization, attachment, and patterns of adult emotional traits. Cognition & Emotion, 9, 461 – 481. Mikulincer, M., & Florian, V. (1998). The relationship between adult attachment styles and emotional and cognitive reactions to stressful events. In Simpson, J., & Rholes, S. (Eds.,) Attachment theory and close relationships (pp. 143-165). New York: Guilford
Persoonlijkheid & ontroering
21
Nieuwenhuis-Mark, R. E., Hoek, A. van, & Vingerhoets, A. J. J. M. (2008). Understanding excessive crying in neurologic disorders: Nature, pathophysiology, assessment, consequences, and treatment.Cognitive and Behavioral Neurology, 21, 111-123. Peter, M., Vingerhoets, A. J. J. M., & van Heck, G. L. (2001) Personality, gender, and crying. European Journal of Personality,15, 19-28. Rassin, E. (2004). De waarde van het woord: Over het belang van zelfrapportages voor de psychologie. De Psycholoog, 39, 10-16. Rottenberg, J., Bylsma, L., Wolvin, V., & Vingerhoets, A. J. J. M. (2008). Tears of sorrow, tears of joy: An individual differences approach to crying in Dutch females. Personality and Individual Differences,45, 367-372. Rusting, C. L., & Larsen, R. J. (1997). Extraversion, neuroticism, and susceptibility to positive and negative affect: A test of two theoretical models. Personality and Individual Differences, 22, 607-612. Strelau, J. (1987). The concept of temperament in personality research. European Journal of Personality, 1, 107–117. Schwarz, N. (1999). Self-reports: How the question shape the answers. American Psychologist, 54, 93-10. Shaver, P. R ., & Mikulincer, M. (2002). Attachment-Related Psychodynamics. Attachment and Human Development, 4, 133-161. Tamborini, R., Salomonson, K., & Bahk, C. (1993). The relationship of empathy to comforting behavior following film exposure. Communication Research, 20, 723-738. Tamborini, R., Stiff, J., & Heidel, C. (1990). Reacting to Graphic Horror: A model of empathy and emotional behavior. Communication Research, 17, 616-640.
Persoonlijkheid & ontroering
22
Tan, E. S. H., & Frijda, N. H. (1999). Sentiment in film viewing. In: C. Plantinga & G. Smith (Eds.), Passionate views: film, cognition, and emotion, (48-64). Baltimore: Johns Hopkins University Press. Tilburg, M. A .L. van, & Vingerhoets, A. J. J. M. (2002). The effects of alcohol on mood induced by an emotional film. A study among women. Journal of Psychosomatic Research, 53, 805-809. Vingerhoets, A. J. J. M. (2011). Tranen. Waarom mensen huilen (pp. 98-99) . Amsterdam: Bert Bakker. Vingerhoets, A. J. J. M., Berg, M. P. van den, Kortekaas, R. T., Van Heck, G.L, & Croon, M.A. (1993). Weeping:associations with personality, coping, and subjective health status. Personality and Individual Differences, 14, 185-190. Vingerhoets, A. J. J. M., Geleuken, A. J. M. L. van, Tilburg, M.A.L. van, & Heck, G.L. van (1996). The psychological context of crying episodes: Towards a model of adult crying. Psychosomatic Medicine, 58, 69. Vingerhoets, A. J .J. M., & Scheirs, J.G.M. (2001). Crying and health. In A. J. J. M. Vingerhoets & R. R. Cornelius (Eds.), Adult crying. A biopsychosocial approach (pp. 227-246). Hove (UK): Brunner-Routledge. Watson, D., & Clark, L. A. (1984). Negative affectivity: The disposition to experience aversive emotional states. Psychological Bulletin, 96, 465-490. Wei, M., Russell, D. W., Mallinckrodt, B., & Vogel, D. L. (2007). The experiences in Close Relationship Scale (ECR) -Short Form: Reliability, validity, and factor structure. Journal of Personality Assessment, 88, 187-204. Williams, D.G., & Morris, G.H. 1996. Crying, weeping or tearfulness in British and Israeli adults. British Journal of Psychology, 87, 479-505.
Persoonlijkheid & ontroering
23
Appendix A Tabellen Tabel 1: Enkele van de meest genoemde omschrijvingen van ontroerende boek- of filmfragmenten.
Categorie
omschrijving
relatie
Tv-programma ‘memories’, twee mensen die elkaar lang niet gezien hebben ontmoeten elkaar weer.
Tv-programma ‘Hello Goodby’.
Een relatie stond op het punt kapot te gaan maar kwam met behulp van een tv-programma toch weer goed.
Iemand vindt na jaren ontvoerd te zijn geweest de mogelijkheid te ontsnappen en zo weer samen te zijn met gezin en kinderen.
Trouwfilm van mijn eigen huwelijk
Film: ‘Lion King’. Het fragment waar het ’t leeuwtje aan alle andere dieren getoond wordt.
Persoonlijkheid & ontroering
24
Tabel 1 (vervolg) kenmerk
omschrijving
Prestatie
Een bodygaurd redde met gevaar voor eigen leven het leven van de first lady.
Krajicek wint Wimbeldon
Doelpunt van van Bronckhorst kwartfinale WK voetbal
Het fragment waarin ikzelf Nederlands kampioen zwemmen werd.
Persoonlijkheid & ontroering
25
Tabel 2: In hoeverre voorspellen persoonlijkheidsfactoren en verliefdheid de frequentie van ontroering? (N = 92) Variabele
SE B
β
leeftijd
.015
.007
empathie
.049
-.057
vermijding
.033
.061*
angst
.040
-.016
extraversie
.069
-.012
neuroticisme
.083
-.042
liefde
.009
.00
Sekse (m)
.447
.995*
Noot. *p < .10, ** p < .05
Persoonlijkheid & ontroering
Tabel 3: In hoeverre voorspellen persoonlijkheidsfactoren en verliefdheid de mate van ontroering? (N = 92) B
SE B
β
leeftijd
-.020
.063
-.032
geslacht
5.82
1.72
.342**
leeftijd
.013
.063
.020
geslacht
3.29
1.86
.193
neuroticisme
-.302
.351
-.085
empathie
.414
.208
.231*
vermijding
-.268
.137
-.215*
angst
.365
.170
.240**
extraversie
.419
.294
.140
liefde
-.013
.038
-.036
Variabele Stap 1
Stap 2
Noot. R² =.122 voor stap 1; Δ R² =.142 voor stap 2 (p < .05). *p < .10, ** p < .05
26
Persoonlijkheid & ontroering
27
Tabel 4: Voorspellen persoonlijkheidsfactoren en de mate van verliefdheid van de deelnemers het door hen omschreven type filmfragment? (N = 82) Referentiecategorie: relatie Variabele
B
SE B
β
neuroticisme
.124
.119
1.132
empathie
-.055
.069
.946
vermijding
-.097
.047
.907*
angst
.009
.057
1.009
extraversie
-.213
.103
.808*
liefde
.022
.013
1.022
Noot. * p < .05
Persoonlijkheid & ontroering
Appendix B Positieve situaties die leiden tot sentimentele tranen (Vingerhoets, 2011)
Geboorte Huwelijk Hereniging, welkom Harmonie, solidariteit, verzoening Samenwerking, steun Opgenomen worden in een groep, initiatie Hechte band, kameraadschap Categorie prestatie Overwinning Uitzonderlijke prestatie Extreem geluk, extase Jong, vol potentie Goed doen, altruïsme, de wereld is goed Orgasme
28
Persoonlijkheid & ontroering
Appendix C Vragenlijst ontroering Bij het invullen van de volgende vragen is het de bedoeling dat u op een schaal van één tot zeven aangeeft in welke mate een bepaalde stemming of emotie tijdens het door u omschreven videofragment of boekfragment van toepassing is. Hierbij betekent de score 1 dat de stemming of emotie niet op u van toepassing is en score 7 betekent dat de stemming of emotie zeer goed op u van toepassing is. verwondering niet
1
2
3
4
5
6
7
zeer
2
3
4
5
6
7
zeer
2
3
4
5
6
7
zeer
2
3
4
5
6
7
zeer
2
3
4
5
6
7
zeer
2
3
4
5
6
7
zeer
ontroerd niet
1
onder de indruk niet
1
machteloos niet
1
medeleven niet
1
bewondering niet
1
brok in de keel
29
Persoonlijkheid & ontroering
30
Appendix C-vervolg
niet
1
2
3
4
5
6
7
zeer
4
5
6
7
zeer
warm gevoel op de borst niet
1
2
3
Omcirkel het antwoord dat het meest op u van toepassing was bij het door u omschreven film- of boek fragment.
0
ik ervoer geen emoties
1
ik ervoer emoties, maar geen/ nauwelijks lichamelijke reacties
2
ik had een brok in mijn keel
3
alleen vochtige ogen
4
vochtige ogen en zacht snikken
5
vochtige ogen, snikken, en luid huilen
6
vochtige ogen, snikken en luid huilen, lichaamsbewegingen en schreeuwen
7
ik ervoer emoties, maar het lukte me om de expressie ervan te onderdrukken