Ruimtelijke kwaliteit in de derde generatie energielandschappen in de provincie Utrecht Essay gemaakt door Jorie vos 16-08-2013
Colofon Ruimtelijke kwaliteit in de derde generatie energielandschappen in de provincie Utrecht Jorie Vos
[email protected] 0622443033 Afbeelding voorpagina: Flickr.com (2013) Voor het samenstellen van dit document heeft de auteur getracht alle auteurs, fotografen en andere rechthebbende te benaderen. Mocht iemand in dit document of een illustratie of een incorrecte bronvermelding aantreffen waar hij of zij rechten kan doen gelden, gelieve zich te melden bij de auteur. Pagina 2
Ruimtelijke kwaliteit in de derde generatie energielandschappen in de provincie Utrecht Inleiding Het historische patroon van stedelijke nederzettingen, industrievormen, landschappen en zelfs bouwtechnieken zijn allen gevormd door de lokale aanwezigheid van energiebronnen en de technieken waarmee de energie gewonnen werd. De veranderende vraag naar energie heeft constante invloed op het landschap. Door de toenemende vraag naar energie, afhankelijkheid van andere landen, afname fossiele brandstoffen en gevolgen voor milieu is de energie vraag aan het veranderen. Steeds meer doelstellingen op het gebied van duurzame energievoorziening worden gevormd vanuit de politiek. Dit zorgt voor een nieuwe generatie energiebronnen die weer een eigen invloed hebben op het landschap. Deze nieuwe generatie wordt de derde generatie energielandschappen genoemd (Norman en De Roo, 2011). Grootste veranderingen in het landschap zijn te verwachten door windenergie en biomassa, het gaat hierbij om de grote van installaties en de (landschappelijke) inpassing. Deze nieuwe landschappelijke laag ziet er weer totaal anders uit dan de bestaande energielagen. De wetgeving, landschappelijke inpassing, ruimtelijke ordening en mensen zullen zich hier aan moeten aanpassen en meegaan in deze verandering. De nieuwe energielandschappen (maar ook de oude) worden nog meestal gezien als onveilig en niet wenselijk. Energie wordt gezien als een industrie die vervuilend is en lawaai, geur en horizonvervuilend is. Dit terwijl iedereen de elektriciteit zo hard nodig heeft en er zoveel gebruik van maakt. Binnen de provincie Utrecht hebben we te maken met landschappelijke kwaliteiten die uitgewerkt zijn in de kwaliteitsgids. Om duurzame energie hier in te passen moet een nieuwe laag in het landschap worden toegevoegd. De vraag is hoe met deze transitie kan worden omgegaan zonder de kernkwaliteiten van de Utrechtse landschappen aan te tasten. De meeste opbrengst is op dit moment te halen uit windenergie. Deze vorm van energie levert echter maatschappelijk en politiek veel discussie op. Veel mensen vinden dat windmolens zorgen voor horizon vervuiling. Alternatieven met groot potentieel zijn zonneenergie, de verbranding van biomassa en biovergisting. Deze duurzame energiebronnen liggen maatschappelijk veel minder Pagina 3
gevoelig maar zijn op dit moment nog niet altijd rendabel. Zonneenergie en biovergisting zijn deels nog afhankelijk van subsidies van het rijk. Ook landschappelijk kunnen deze vormen van energie invloed hebben wanneer ze worden toegepast op grote schaal. Hierbij kan gedacht worden aan grote biovergistingsinstallatie en velden met zonnepanelen. Naast de bovengenoemde vormen van duurzame energie wordt er veel onderzoek gedaan naar nieuwe vormen van duurzame energie. In de provincie Utrecht liggen er mogelijkheden voor het gebruik van aardwarmte en waterkracht. Deze vormen van energieopwekking zijn nog maar op beperkte plekken rendabel en zullen verder ontwikkeld moeten worden. Om te kunnen voorzien in de gewenste duurzame energieproductie en de CO2 uitstoot te reduceren van de provincie Utrecht zal gezocht moeten worden naar de combinatie van verschillende duurzame energiebronnen. De verschillende energiebronnen en de locatie hiervan kunnen zorgen voor kostenbesparing en efficiëntie. In dit essay zal gekeken worden hoe hier vanuit ruimtelijke kwaliteit mee omgegaan wordt. De focus zal liggen op de ruimtelijke kwaliteit buiten de rode contouren. Eerst zal in de literatuur verkent worden hoe ruimtelijke kwaliteit zich laat omschrijven en hoe mensen dit beleven. Hierna zal bekeken worden hoe dit in de provincie Utrecht naar voren komt. Het essay zal eindigen met conclusies en aanbevelingen vanuit de opgedane kennis. Ruimtelijke kwaliteit in de literatuur Ruimtelijke kwaliteit als concept heeft niet een eenzijdige betekenis en kan verwijzen naar verschillende aspecten. Het concept kan verwijzen naar ecologie en soorten in een ecologische omgeving (Opdam, 2002) of naar visuele perspectieven van een landschap (Arriaza et al., 2004). Janssen-Jansen et al. (2011) beschrijft dat er vrijwel geen literatuur over ruimtelijke kwaliteit is geschreven. Er is in de bestaande literatuur dan ook geen duidelijke en eenzijdige definitie te vinden, ruimtelijke kwaliteit wordt gezien als een fenomeen dat wordt vormgegeven door de gebruikers van de ruimte. Ook komt hier naar voren dat het concept vooral in Nederland speelt en als zodanig wordt beschreven. Wanneer de ruimtelijke kwaliteit breder wordt genomen komen concepten als
landschap waarde, identiteit, belevingswaarde en aantrekkingskracht van een plaats wel voor in de literatuur. Voordat hier op in gegaan zal worden wordt eerst gekeken uit welke componenten ruimtelijke kwaliteit bestaat. Ruimtelijke kwaliteit bestaat uit verschillende componenten die wel terug te vinden zijn in de literatuur. Deze componenten zijn nodig om een begrip te krijgen van wat ruimtelijke kwaliteit is (Gil et al., 2011). Dit essay zal zich beperken tot ruimtelijke kwaliteit als waardering van het landschap en de stad. Bij het beschrijven van ruimtelijke kwaliteit wordt vaak gebruik gemaakt van drie hoofdcriteria (Hooimeijer et al., 2001 p 17): • Gebruikswaarde - functionele geschiktheid, doelmatig gebruik, doelmatige aanleg, doelmatig beheer, samenhang, bereikbaarheid, interferentie • Belevingswaarde - identiteit, diversiteit, herkenbaarheid, zingeving, • Toekomstwaarde - sturende werking, doelmatigheid in de tijd, uitbreidbaarheid, aanpasbaarheid
Ook is het aspect van de toekomstige waarde zeer moeilijk in te schatten. Wat mensen mooi vinden en wat niet verandert zeer snel. Veel mensen beoordelen de ruimtelijke kwaliteit op hun huidige principes en willen zo min mogelijk verandering (Dauvellier en Luttiek, 2003) . Het verschil in interpretatie zal ook zichtbaar zijn in de rol die een actor heeft, de haalbaarheid, het financiële en politieke beleid (Soesterbroek et al., 2003). Om orde te scheppen in al deze criteria van beoordeling van ruimtelijke kwaliteit zal nu gekeken worden naar waarop mensen hun oordeel over ruimtelijke kwaliteit baseren.
Deze drie criteria beschrijven waar bij het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit aan gedacht moet worden. Bij het creëren van een ruimte gaat het dus naast de fysieke inrichting ook om de maatschappelijke context eromheen, de relatie met andere bebouwing eromheen en de eventuele gevolgen voor toekomstig ruimte gebruik. Hooimeijer et al. (2001) beschrijven dat het zowel om `backcasten` als om `forecasten` gaat. Zowel het verleden, heden als de toekomst moeten worden meegenomen bij het realiseren van een fysieke inpassing (Hooimeijer et al., 2007). Om de criteria verder uit te werken wordt het schema van Dauvellier en Luttik (2003) gebruikt. Hierin komt naar voren dat de criteria tevens onderverdeeld kunnen worden in economische, sociale, ecologische en culturele winst in kwaliteit. Door deze verdere differentiatie wordt het proces ook steeds meer subjectief. Niemand zal er op tegen zijn om de aangegeven criteria toe te passen om kwaliteit te verhogen maar hoe het geïnterpreteerd wordt zal erg verschillen (Dauvellier en Luttiek, 2003). Pagina 4
Foto 1: Rhenen (provincie Utrecht, 2013)
Zube et al. (1982) beschrijft dat waardering van kwaliteit voort komt uit een interactie tussen het landschap en de waarnemer. Hierbij zijn dus twee dingen te onderscheiden, het gaat hierbij om kenmerken van de persoon en kenmerken van het landschap. Als gekeken wordt naar het landschap komen een aantal kenmerken naar voren die uit onderzoek voor veel mensen blijken te gelden. Mensen hebben bijvoorbeeld duidelijk een waardering voor een landelijke omgeving in plaats van een stedelijke omgeving. Ook hebben mensen een grotere voorkeur voor landschappen die natuurlijk overkomen in plaats van gemaakte landschappen zoals akkers en weilanden (Ulrich, 1986). Mensen willen een landschap zien waar zo weinig mogelijk menselijke invloed in zichtbaar is. Arriaza et al. (2004) schrijft dat historische objecten of karakteristieke een uitzondering zijn hierop. Deze objecten worden vaak als kwaliteit verhogend ervaren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om forten, kastelen en oude boerderijen. Objecten die hoog zijn en van veel kanten zichtbaar hebben een negatieve invloed op de beoordeling van landschappelijke kwaliteit door mensen (Schöne, 2007). Deze toegevoegde elementen zorgen ervoor dat mensen het landschap niet langer als eenheid zien en verstoren het beeld. Het gaat hierbij naast de daadwerkelijke zichtbaarheid van het object ook om het gevoel wat mensen erbij krijgen. Industriële objecten roepen een gevoel van vervuiling en stank op bij mensen en worden hierdoor dus niet als een kwalitatief ruimtelijke invulling gezien. De waarneming van mensen worden geleid door een bepaalde structuur die is onderzocht is door Schöne (2004). Dit onderzoek heeft vooral betrekking op windturbines maar geeft wel een aantal interessante aanknopingspunten om te verklaren hoe mensen de kwaliteit van het landschap bepalen.
een gebogen opstelling.
De volgende principes zijn volgens Schöne (2004) interessant om te bespreken:
Als wordt gekeken welke persoonlijke kenmerken een invloed hebben op de waardering van ruimtelijke kwaliteit, komt een complex mentaal proces aan de orde. Omdat dit proces zeer omvattend is zal dit essay zich beperken tot een beschrijving van de meest belangrijke factoren. Het beoordelen van een plaats of gebied gebeurt door middel van een mentaal proces dat beïnvloed wordt door een aantal factoren. Asworth (2005) beschrijft dat er een aantal externe factoren zijn die mensen beïnvloeden. Het gaat hierbij
• In het eerste waarnemingsprincipe wordt de wet van de eenvoudige hoofdvorm beschreven. Hierbij geldt dat regelmatige vormen domineren boven onregelmatige vormen. Mensen reduceren het waargenomen tot zo eenvoudige mogelijke hoofdvormen. Voor windturbines betekent dit dat een rechte lijn makkelijker te herkennen is en prettiger voelt dan windturbines in Pagina 5
• Het tweede principe gaat over dat het waarnemingsveld van aparte visuele prikkels tot een geheel wordt geïntegreerd en dat elk waarnemingsveld ingedeeld wordt in figuur en achtergrond. Voor windturbines betekent dit dat er twee waarnemingsvelden zijn. Het gaat hierbij om de draaiende rotorbladeren die zich aftekenen in de lucht en om de eerste 15 meter van de mast die al of niet past bij het landschap. Pas op een afstand van 250 meter (bij turbines van 100 meter hoog) is de turbine in zijn geheel zichtbaar en is er een waarnemingsveld. De voet van een object op 500 meter afstand lijkt bijna op dezelfde lijn te staan als de voet van een object op 1 km afstand. Alleen bij de eerste 2 windmolens in een rij kun je aan het grondoppervlakte zien dat de ene verder weg is dan de andere. Een patroon dat herkenbaar is moet dus gevormd worden door draaiende wieken van de opstelling. • Het derde principe beschrijft dat vormen die dicht bij elkaar liggen worden als samenhangend geheel gezien. Vanwege efficiëntie is dichtbij elkaar plaatsen van windturbines echter moeilijk. Op maaiveldniveau is dan al bijna geen sprake van een patroon. Ook de hoek en perspectief speelt hierbij een rol of er sprake is van een geheel. Bij plaatsing moet hier dus rekening mee gehouden worden. Lijnplaatsing wordt vaak meer als een geheel beschouwd vanwege de verbinding met bestaande infrastructuur of landschappelijke lijnen. Geconcludeerd kan worden dat mensen het landschap willen kunnen lezen en hier een bepaalde constantie en eenheid willen die makkelijk te ontdekken is.
om de media, educatie (kennis), cultuur en mentale processen. Mensen krijgen waarnemingen van hun omgeving binnen en dit wordt door een soort filter gehaald (mentaal proces) en hieruit komt de beleving en waardering van het landschap voort. Jacobs (2006) geeft dit proces weer in een schema:
• Evolutionaire factoren, deze basis emoties zijn voor alle mensen min of meer hetzelfde maar kunnen anders gevoeld worden. Mensen hebben standaard emoties zoals angst, boosheid, blijdschap en verdriet waardoor bepaalde plaatsen veiliger aanvoelen dan andere en bepaalde objecten zoals industrie anders aanvoelt dan natuur. Deze emoties nemen mensen mee bij hun beoordeling van de ruimte en kwaliteit hiervan. • Culturele factoren kunnen voor mensen verschillend zijn. Het gaat hierbij om de normen waarmee mensen zijn opgegroeid. Sociale regels, religie, interpretatie van emoties en omgeving en waarden zijn hier voorbeelden van. Door deze normen kan het beeld op de fysieke invulling beïnvloed worden. • De laatste factoren zijn de individuele factoren. Het gaat hierbij om hoe mensen zijn opgevoed, wat voor kennis ze hebben en waar hun interesses ligt. Deze factoren hebben zeer veel invloed op de waardering van de fysieke omgeving. Dit aspect is dan ook het meest subjectief en verschilt per individu. Mensen die bijvoorbeeld cultuurhistorie gestudeerd hebben bekijken een landschap compleet anders dan mensen die economie hebben gestudeerd. Verschillende visies op ruimtelijke kwaliteit kunnen dan ook gedeeltelijk hier op worden teruggevoerd.
Pagina 6
Met het model van Jacobs (2006) kan dus verklaard worden dat er zowel verschillen als overeenkomsten in de beoordeling van ruimtelijke kwaliteit voorkomen. Het aspect `plaatsbinding` is een interessant concept om nog iets dieper op in te gaan. Steeds meer geografische studies besteden aandacht aan dit concept (Kaltenborn & Williams, 2002). De studies laten zien dat mensen die in een plaats voor langere tijd zijn of wonen een hele andere binding en gevoel van kwaliteit hebben dan mensen die ergens voor het eerst zijn (Hay, 1998). Er wordt hierbij verwezen naar een positieve of negateive verbondenheid tussen mensen en hun omgeving (Moore & Graefe, 1994). Hoe langer mensen ergens wonen, hoe meer verbondenheid er kan ontstaan met de omgeving. Mensen willen betrokken zijn bij de ontwikkeling van hun gebied en kunnen bij veranderingen veel heftiger reageren dan mensen die er niet wonen (Hay, 1998). Vooral de discussies rond windenergie laten dit zien, maar hier zal later op terug worden gekomen. Gustafson (2001) beschrijft dat mensen die langer op één plaats wonen veel gevoeliger zijn voor details en dit kan als voordeel hebben dat de ruimtelijke kwaliteit door deze mensen als belangrijker wordt gezien. Mesch en Manor (1998) beschrijven tevens dat naast de fysieke inrichting van een gebied ook de sociale structuur een belangrijk factor is in hoeverre mensen zich verbonden voelen met een plaats. Gebieden met veel sociale cohesie zorgen voor een grotere plaatsbinding dan gebieden waar mensen individueler leven (Mesch en Manor, 1998). Bauman (2000) beschrijft dan ook dat hedendaagse samenleving meer individualistisch is opgezet en hierdoor de plaatsbinding veel minder is. Ideeën van bewoners over ruimtelijke kwaliteit zijn hierdoor dan ook veel meer gebaseerd op individuele meningen. Janssen-Jansen et al. (2011) beschrijven dat hierdoor het concept ruimtelijke kwaliteit veel meer betekenissen heeft gekregen en subjectiever is geworden. Mensen wonen minder lang op één plaats, zijn mobieler en dus minder aan een plaats gebonden (Janssen-Jansen et al., 2011). Ruimtelijke kwaliteit moet dan ook gezien worden als een veel breder begrip dan alleen de kwaliteit van de inrichting van een bepaald gebied met objecten. Een landschap is dynamisch en zijn kwaliteit ook en wordt gevormd door een
complex proces van de fysieke omgeving en interactie tussen mensen. Het verandert constant onder invloed van de maatschappij, cultuur en meningen (“wat is mooi?”). Ruimtelijke kwaliteit is sociaal geconstructueerd. (zie onderstaande figuur als aanvulling hierop) (Janssen-Jansen et al., 2009).
Voordat er naar duurzame energie wordt gekeken in verhouding tot ruimtelijke kwaliteit zal nog worden gekeken naar hoe het concept van ruimtelijke kwaliteit is geoperationaliseerd in de afgelopen jaren. Eerst op landelijk niveau, dan op provinciaal niveau (Utrecht). Ruimtelijke kwaliteit in het rijksbeleid Ruimtelijke kwaliteit is meer onder de aandacht gekomen na de jaren 80. Plannen die waren gemaakt in de jaren 70 waren vanuit een sterk regulerende overheid gemaakt. Van Assche (2004) beschrijft dat de planner werd gezien als een expert die door logisch na te denken, wetenschappelijke onderzoek en topdown een landschap of stad kon inrichten. Toen gereflecteerd werd op deze periode in de jaren tachtig, kwam naar voren dat dit niet effectief was en dat de maatschappij niet zo makkelijk te plannen was (Allmendinger, 2009). Door een steeds complexere maatschappij werd het moeilijker om te plannen. De complexiteit werd veroorzaakt door afname van beschikbare ruimte, globalisatie en mix van culturen en meer aandacht voor duurzaamheid en milieu. Ook landschappelijk gezien was er in deze periode veel verandering, Luiten en Visser (1985) beschrijven dat het landschap sterk veranderde door schaalvergroting in de agrarische sector, verdwijnen van kleine landschappelijke elementen en het uitbreiden van de steden (Luiten & Visser, 1985). Pagina 7
Dit resulteerde in de vierde nota ruimtelijke planning (1988) tot meer aandacht voor het begrip ruimtelijke planning. Ruimtelijke kwaliteit moest doorwerken in zowel de uitkomst als het proces van planning (Ministerie van VROM, 1988). Toch leidde ook dit nog niet tot een bevredigend resultaat. Een recente evaluatie van het ministerie VROM in 2011 beschrijft dat ruimtelijke kwaliteit in de afgelopen twintig jaar zijn connectie heeft verloren met de ruimtelijke ordening. Beschreven wordt dat ruimtelijke kwaliteit een concept is dat snel wordt opgeofferd in een planning proces. Redenen hiervoor zijn vooral economisch en liggen in het feit dat het begrip verwarrend is en dus op allerlei manieren geïnterpreteerd kan worden (Ministerie van VROM 2011). Ruimtelijke kwaliteit werd in veel projecten gezien als iets esthetisch in plaats van de toevoeging van belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. De theorie en praktijk bleken sterk van elkaar te verschillen (Ministerie van VROM, 2011). Een van de manieren om ruimtelijke kwaliteit meer tastbaar te maken (vooral in het landelijk gebied) is het nationale landschappen beleid beschreven in de nota ruimte uit 2006. Dit beleid komt voort uit het document van Belvedere uit 1999. In 1995 werden de eerste landschappen in Nederland als UNESCO Wereld erfgoed aangemerkt. Dit leidde tot de vraag hoe deze landschappen beschermd konden worden (Feddes, 1999). In het document van Belvedere wordt beschreven hoe cultureel erfgoed en landschappen in de verdrukking komen door ruimtelijke ordening. Feddes (nota Belvedere 1999) beschrijft dat deze elkaar juist kunnen versterken. In het document wordt cultuurhistorie gezien als een grote kans voor steden en gebieden om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen (Feddes, 1999). Om dit verder uit te werken beschrijft de Nota Ruimte twintig verschillende landschappen in Nederland. In deze Rijksnota wordt van de landschappen een globale beschrijving en begrenzing gegeven. De provincies is gevraagd dit verder uit te werken. Het gaat hierbij om gebieden met internationaal of nationaal unieke landschappelijke kenmerken. Doel is het behouden, versterken en klaarmaken voor de toekomst van deze nationale landschappen. De ruimtelijke kwaliteit van de landschappen moet zichtbaar en beleefbaar worden voor alle bewoners (Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ, 2006).
Ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied van de provincie Utrecht.
Duurzame energie en ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit in de provincie Utrecht neemt een prominente rol in. Utrecht is een van de provincies die een externe adviseur hiervoor inhuurt. Tevens heeft de provincie Utrecht haar landschappen uitgewerkt in een kwaliteitsgids. In deze gids worden 6 verschillende landschappen (waaronder 4 nationale landschappen) uitgebreid in verschillende katernen beschreven. Elk landschap heeft een eigen katern en wordt beoordeeld en bekeken met een methode ontwikkeld door Okra landschapsarchitecten. Figuur 4 geeft weer hoe deze methode werkt. De boekjes hebben geen wettelijke status maar bevatten wel duidelijke ideeën en ontwikkelingsrichtingen waardoor ontwikkelaars kunnen beredeneren of een ruimtelijke ontwikkeling wel of niet zal worden toegestaan (Oerlemans & Stevens, 2013). De ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied is hierdoor duidelijk vastgelegd. Vraag is echter in hoeverre deze vastlegging ruimte laat voor nieuwe lagen in het landschap zoals de energielandschappen van de derde generatie.
Duurzame energie en landschappelijke kwaliteit in de provincie Utrecht is een nieuw aandachtsvlak. De provincie Utrecht beschrijft in de provinciale ruimtelijke structuurvisie ambities als het gaat om duurzame energie (provincie Utrecht, 2013). In 2020 moet 10 % van de totale energievraag worden opgewekt door duurzame energie. Alleen voor windenergie is hier een concrete doelstelling van 65 MW aan gekoppeld. Dit is slechts 0,7% van de energie vraag van de provincie Utrecht (provincie Utrecht, 2012).Verder staat voor biovergistingsinstallaties beschreven tot welke grote deze zijn toegestaan in landelijk en stedelijk gebied. De structuurvisie beschrijft wel dat landschappelijke inpassing met oog voor ruimtelijke kwaliteit een vereiste is, maar geeft hier verder geen invulling aan. De provincie is op dit moment nog sterk zoekende naar de wijze waarop duurzame energie bronnen ruimtelijk kunnen worden ingepast met een zo hoog mogelijke kwaliteit. Dit essay zal dan ook afsluiten met een beeld van de lopende discussies over de verschillende duurzame energiebronnen uit de periode januari-augustus 2013. Windenergie Windenergie heeft de meeste invloed op ruimtelijke kwaliteit. De maatschappelijke discussie rond de plaatsing van windturbines is zeer groot. Onderzoek van adviesbureau Bosch en van Rijn (2011) laten zien dat slechts 13 % van de inwoners van een gebied waar windturbines geplaatst worden echt tegen is. De overgrote meerderheid heeft er geen problemen mee, is zelfs voor of is er niet mee bezig. Toch zijn planologische procedures voor het plaatsen van windturbines extreem lang en moeilijk (looptijden van 16 jaar, zoals in de gemeente Houten, zijn geen uitzondering). Een veel gebruikt argument is dat windturbines voor horizonvervuiling zorgen en dus de ruimtelijke kwaliteit aantasten van een gebied. Dit argument kan zeker niet ontkent worden en is vaak legitiem. Hier komt echter direct de beschreven subjectiviteit naar voren samen met de persoonskenmerken beschreven in het model van Jacobs (2006). Wie bepaalt of windturbines echt zorgen voor horizonvervuiling? Naar voren
Pagina 8
komt in ieder geval dat tegenstanders zich zeer goed weten te organiseren. Bestuurders nemen een groot risico als zij zich hard maken voor windturbines in hun gemeente of provincie. Tevens worden tal van argumenten aangehaald die betrekking hebben op geluid, slagschaduw en ecologische redenen (deze zijn zeer vaak onwaar en vrijwel allemaal te verhelpen, de ideeën zijn slechts op een perceptie gebaseerd). Alle positieve resultaten van windturbines zijn veel moeilijker onder de aandacht te brengen. Om windturbines in te passen is inderdaad nieuw denken nodig over het landschap en wat ruimtelijke kwaliteit inhoudt. Zoals beschreven in de inleiding komt er een nieuwe laag in het landschap en dit is iets waar mensen zich tegen verzetten. Mensen zijn een bepaald landschap gewend en willen hier geen drastische veranderingen in aanbrengen. Windturbines zijn door hun zichtbaarheid in eerste instantie een te grote verandering voor veel mensen. Ondanks deze negatieve geluiden, zijn windturbines prima in te passen zonder de kernkwaliteiten van Utrechtse landschappen aan te tasten. De kanalen, wegen en industriegebieden hebben nog voldoende ruimte om de doelstelling van 2020 met veel gemak te halen (Natuur en milieu federatie Utrecht, 2011). Windturbines kunnen zelfs lijnen in het landschap versterken door deze te positioneren in een gebied. Mensen zien windmolens als een blijvende vernietiging van het landschap (toekomstwaarde) terwijl windturbines tijdelijk zijn. Na 20 jaar kunnen de turbines weg worden gehaald of vervangen worden zonder daarbij blijvende schade aan te richten aan het landschap. Windturbines inpassen is dan ook een proces van gewenning aan nieuwe objecten in het landschap. Deze objecten worden uit pure noodzaak geplaatst om energie te kunnen blijven opwekken die alle mensen (ook de tegenstanders) zeer veel gebruiken. Omdat er nu nog geen alternatieve duurzame energiebron is die zo een groot rendement heeft zullen windturbines ook steeds meer voorkomen, maar niet zonder mogelijkheid tot verwijdering. Naar mijn mening is de landschappelijke plaatsing van windturbines en ruimtelijke kwaliteit door goed beleid prima op te lossen. Het sociale en mentale proces bij mensen lijkt een veel grotere blokkade te vormen bij het plaatsen van windturbines. Tijdens het plan proces van een windturbine lijkt ruimtelijke kwaliteit nog niet altijd een prominente rol in te nemen. Het vinden van locaties is weliswaar Pagina 9
ruimtelijk gebonden aan regels vanuit de provinciale structuurvisie (bijvoorbeeld lijnopstellingen, geen solitaire plaatsing en beperkt aantal niet stedelijke gebieden zijn aangewezen). Toch blijkt in het proces de nadruk toch veel meer op financiele en maatschappelijke inpassing te liggen. Zolang de molens in een lijn staan en het landschap niet teveel beïnvloeden lijkt dit aspect voldoende meegenomen te zijn in het planproces. Een heldere gebiedsvisie met plekken waar windturbines het landschap juist kunnen versterken ontbreekt nog. Ruimtelijke kwaliteit lijkt wel steeds meer vastgelegd te worden en dus meegenomen te moeten worden in het plan proces.
Foto 2: Windmolens in het landschap (Flickr, 2013)
Zonneenergie
Biomassa
Waar windenergie een zeer negatief imago heeft, is dit bij zonneenergie omgekeerd. Er is tot op heden nog (bijna) geen enkel protest tegen zonneenergie. De ruimtelijke invloed is dan ook beperkt door plaatsing op daken. De provincie heeft hier geen regie over en in de regel zijn vergunning voor de plaatsing op daken niet nodig. Een nieuwe ontwikkeling, met wel grote landschappelijke en ruimtelijke gevolgen, is het creëren van zonneakkers. Het gaat hierbij om het volplaatsen van weilanden met zonnecellen. De provincie heeft inmiddels toestemming gegeven voor een zonneakker ter grote van 4 ha langs de A2 bij Abcoude. De gevolgen voor ruimtelijke kwaliteit zijn echter groot. Een zonneakker oogt als een industrieel landschap en kan moeilijk kwalitatief geplaatst worden in een agrarisch landschap. De provincie zal hier een mening over moeten vormen en ook dit duidelijk naar buiten moeten communiceren. De markt wil graag duidelijkheid of bepaalde initiatieven doorgang kunnen hebben of niet. Deze duidelijkheid moet geboden worden voordat een vergunning aangevraagd gaat worden zodat kosten niet voor niks worden gemaakt.
Biomassa bestaat uit twee verschillende methodes, het gaat hierbij om biovergisting en biomassaverbranding. Beide kunnen ruimtelijk een zeer grote impact hebben. Het imago van biomassa is neutraal te noemen. Veel mensen uiten zorgen over het feit dat biomassa voor verbranding geïmporteerd wordt en voortkomt uit regenwouden in zeer kwetsbare gebieden, lokale biomassaproductie kan dit probleem verhelpen. Op het gebied van ruimtelijke inpassing en kwaliteit is er nog weinig maatschappelijke discussie. Als voorbeeld: een plaatsing van één grote biomassa centrale op Lage Weide die wel degelijk schadelijke stoffen uitstoot (wel verre onder het niveau van een fossiele brandstofcentrale) leidt niet tot maatschappelijke discussie, terwijl windturbines in dit zelfde gebied tot enorme discussie leiden. Mensen lijken toch meer gewend te zijn aan een energiecentrale en hier minder moeite mee te hebben. Terwijl zij zich kennelijk niet realiserend dat er enorme vervoersstromen nodig zijn om biomassa naar de centrale te vervoeren en de duurzaamheid lang niet zo vanzelfsprekend is als bij windenergie of zonneenergie.
Een andere optie die tevens wel ruimtelijke kwaliteit kan verhogen is de kracht van functiecombinatie. Gedacht kan worden aan het verhogen van gebruikswaarden en/of belevingswaarden door het combineren van een kippenboerderij en een zonneakker waardoor kippen vrijer kunnen uitlopen. Tevens kan de belevingswaarde vergroot worden door een zonnepark aan te leggen waar mensen voorlichting krijgen en kunnen recreëren in combinatie met het opwekken van zonneenergie. Landschappelijk heeft zonneenergie op grote schaal dus nog veel opties, maar er moet niet vergeten worden dat het daken potentieel nog lang niet benut is. Zeer veel agrariërs hebben nog daken zonder zonnepanelen en dit is financieel veel makkelijker rendabel te maken. Ruimtelijke kwaliteit bij zonnepanelen is dus een nieuwe manier van denken die in de toekomst vormgegeven kan worden.
Biovergisting heeft ook landschappelijk een grote invloed. De installaties die hiervoor nodig zijn kunnen aanzienlijk zijn. Landschappelijke inpassing is zeker wel mogelijk door gebruik van begroeiing, kleuren en ingraven. Het zal dan ook per locatie bekeken moeten worden of de vergister op het boerenerf kan of verplaatst moet worden naar een industrieterrein. Doordat de vergisters nog moeilijk rendabel te maken zijn, zijn deze nog niet veel toegepast in de provincie Utrecht. De provincie heeft echter wel initiatief getoond om hubs op te zetten waarbij boeren mest (of andere vergisting biomassa) kunnen leveren aan een centraal punt waar het wordt vergist en omgezet in biogas. De rol van de provincie kan dan ook doorslaggevend gaan worden in de potentie van deze bron van duurzame energie. Maatschappelijk lijkt er weinig tegenstand, veel mensen zullen niet eens een vergister herkennen en het beschouwen als een agrarisch object. Door de sterke sturing van de provincie door het creëren van biogashubs lijkt ruimtelijke kwaliteit zeker meegenomen te worden en een vereiste. De potentie is dan ook groot te noemen van deze in Nederland relatief
Pagina 10
nieuwe vorm van gebruik van biomassa. De landschappen lijken niet direct een belemmering te gaan vormen mits er op locatie goed wordt ingepast. De huidige generatie is opgegroeid met schaalvergroting in de agrarische sector en dan ook gewend aan grote boerenerven met veel objecten. De verandering en het besef zal eerder bij de boeren zelf moeten komen dat er duurzaam omgegaan kan worden met reststoffen van de bedrijfsvoering. Vergisters zijn wel objecten die voor langere tijd in het landschap zullen blijven, een vergister of verbrander kan voor langer dan 50 jaar meegaan. Aardwarmte Een relatief nieuwe duurzame energiebron in Nederland is het gebruik van aardwarmte. Deze bron kan gebruikt worden op verschillende manieren. Er kan een opslag plaatsvinden op 40-50 meter diepte van koude of warmte voor koeling of verwarming van gebouwen waardoor veel bespaard kan worden. Deze methode is geschikt voor gebruik op gebouwniveau en heeft bovengronds geen landschappelijke invloed. Een andere vorm van gebruik van aardwarmte is geothermie. Hierbij gaat het om warmte oppompen van dieptes van minimaal 1000 meter. Bovengrond s kan deze bron ruimtelijk wel degelijk een invloed hebben doordat een installatie gebouwd moet worden als elektriciteit hiervan moet worden opgewekt. De provincie Utrecht is amper geschikt voor geothermie zo blijkt uit onderzoek (Fugro & Oranjewoud, 2010). Vergunningsverlening voor het gebruik van de ondergrond (mijnwet) ligt bij het Rijk, maar de connectie met de bovengrondse ruimtelijke ontwikkeling zal gemaakt moeten worden. Het huidige beleid van de provincie Utrecht stuurt hier op aan met het maken van een integrale bodemvisie. De provincie Utrecht lijkt dan ook op de initiatieven vooruit te lopen en ruimtelijke kwaliteit op tijd in het proces vast te leggen. Conclusies Duurzame energiebronnen zijn zeer divers en hebben hierdoor ook een zeer verschillende ruimtelijke impact. De provincie Utrecht zal een mix krijgen met Pagina 11
verschillende duurzame energievormen om de doelstellingen te behalen. Door de hoge bevolkingsdichtheid en druk op de ruimte speelt ruimtelijke kwaliteit een zeer belangrijke rol in de verdeling van deze mix. Geconcludeerd kan worden dat de provincie zich hier terdege van bewust is, maar wel veel meer duidelijkheid en concretisering moet aanbrengen over het al dan niet toestaan van duurzame energiebronnen vanuit ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe marktontwikkelingen op het gebied van zonneenergie en biomassa vragen verdere concretisering, waarbij deze bij windenergie al is aangebracht. Windenergie zal echter ook na 2020 moeten groeien. Een goed toekomst perspectief is zeer welkom als het gaat om duurzame energie vanwege lange processen en vaak nog hoge risicovolle investeringen vanuit de marktpartijen. De invloed van subjectiviteit en persoonskenmerken is duidelijk te zien bij ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Hoe mensen dit beleven verschilt nog zeer sterk en is duidelijk in ontwikkeling. De ontwikkeling zal positief ondersteund moeten worden om de nieuwe laag in het landschap mogelijk te kunnen maken. Toekomstwaarde hierin benadrukken is essentieel bij het verzorgen van deze `mind shift`.
Pagina 12
Foto 3: Zonnepanelen op een veld (Flickr, 2013)
Bronnenlijst: Allmendinger P. (2009). Planning theory. Basingstoke: Palgrave Macmillan. Asworth, G.J. & M. Kavaratzis (2005). City Branding: An effective assertion of identity or a transitory marketing trick? Royal Dutch Geographical society KNAG, Groningen. Arriaza, M., Cañas-Ortega, J., Cañas-Madueño, J. & Ruiz-Aviles, P. (2004). Assessing the visual quality of rural landscapes. Landscape and Urban Planning, 69(1): 115-125. Bauman, Z. (2000). Liquid modernity (Vol. 9). Cambridge: Polity Press. Bosch en Van Rijn (2011). Succesvol communiceren over windenergie. Bosch en van Rijn BV consultants in renewable energy an planning. Dauvellier, P.& Luttik, J. (2003). Ruimtelijke kwaliteit in praktijk. Gouda: Habiforum. Ecofys (2011). Advies voor bio-energie visie in de provincie Utrecht. In opdracht van provincie Utrecht. Feddes, F. (ed.), (1999). Nota Belvedere, beleidsno¬ta over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Den Haag, VNG uitgeverij. Feddes, Y (2010). Een choreografie van 1000 molens. Rijksadviseur voor het landschap. Fugro & Oranjewoud (2010). Geothermische stimulatie van de Slochteren formatie in de Provincie Utrecht: fase 2. Provincie Utrecht afdeling projectmanagement. Gustafson, P. (2001). Exploring the Relationship Between Place Attachment and Mobility. Environment and behaviour, 33(5): 667-686. Pagina 13
Hay, R. (1998). Sense of place in developmental context. Journal of Environmental Psychology, 18: 5-29. Hooimeijer, P., Kroon, H. & Luttik, J. (2001). Kwaliteit in meervoud; Conceptualisering en operationalisering van ruimtelijke kwaliteit voor meervoudig ruimtegebruik. Gouda: Habiforum. Gil, A., Calado, H.& Bentz, J.(2011). Public participation in municipal transport planning processes – the case of the sustainable mobility plan of Ponta Delgada, Azores, Portugal. Journa l of Transport Geography, 19: 309-1319. Jacobs, M. (2006). The production of mindscapes: a comprehensive theory of landscape experience. Dissertation Wageningen University. Janssen-Jansen, L., Klijn, E. & Opdam, P. (2011). Ruimtelijke Kwaliteit in Gebiedsontwikkeling. Gouda: Habiforum. Kaltenborn, B. & Williams, D. (2002). The meaning of place: Attachments to Femundsmarka National Park, Norway, among tourists and locals. Norwegian Journal of Geography, 56: 189-98. Luiten, E. & Visser, R. de, (1985). Landschapsbouw in ontwikkeling, het denken over de bi-jdrage aan ruilverkavelingsprojecten. Thesis (MSc) Wageningen, Wageningen University & Research, faculty of landscape architecture. Ministerie van VROM (1988). Vierde Nota Ruimtelijke Ordening. Den Haag: Ministerie van VROM. Ministeries van VROM, LNV, V&W & EZ (2006). Nota Ruimte. Den Haag. Moore, R. & Graefe, A. (1994). Attachments to recreation settings: The case of rail-trail users. Leisure Sciences, 16: 17-31.
Mesch, G. & Manor, O. (1998). Social Ties, Environmental Perception, and Local Attachment. Environment and Behavior, 30: 504-520.
Ulrich, R. (1986). Visual landscapes and psychological well-being. Landscape Research, 4: 17-19.
Natuur en Milieufederatie Utrecht (NMU) (2011). Duurzaam opgewekt Advies duurzame energie in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Een uitgave van de Natuur en Milieufederatie Utrecht.
Van Assche, K. (2004). Signs in time. An interpretive account of urban planning and design, the people and their histories. PhD Thesis. Wageningen: Wageningen University.
Noorman, K.J. & G. de Roo (2011). Energielandschappen, de 3e generatie. Assen: In Ontwerp.
Zube, E.H., J.L. Sell & J.G. Taylor (1982). Landscape perception: Research, application and theory. Landscape Planning 9: 1-33.
Oerlemans, H. & N. Stevens (2013). Continuitiy of cultures: cultural sustainability and preservation trhough development. Planning institute Australia.
Afbeeldingen:
Ooms (2007), Productiesheet asfaltcollectiesysteem. Ooms Avenhorn Groep. Opdam, P. (2002). Natuurbeleid, Biodiversiteit en EHS: doen we het wel goed? Planbureau - werk in uitvoering, 4. Wageningen: Alterra. Provincie Utrecht (2013). Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028. Provincie Utrecht. Provincie Utrecht (2012). PlanMER: ontwerp provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028. Provincie Utrecht. Soeterbroek, F., Edelenbos, J. & Nooteboom, S. (2003). Dilemma’s bij sturing op ruimtelijke kwaliteit. Rooilijn, 36: 490-495. Schöne, M.B. (2007). Windturbines in het landschap. Buro schöne, Assen. Schöne, M.B. (2004). Dans der turbines, studie naar windmolens en landschappen: 5 wetten voor een nieuwe manier van kijken bij het ontwerpen van grote windmolens in het landschap. Duurzame energie in Nederland, Utrecht.
Pagina 14
Provincie Utrecht (2013) www.flickr.com (2013)