Bureau van de Adviseur ruimtelijke kwaliteit in de provincie Utrecht ADVIES KLEIN WOLFSWINKEL
Algemene aanleiding In een brief d.d. 9 november 2009 heeft het hoofd Afdeling Ruimte van de provincie Utrecht aan de adviseur ruimtelijke kwaliteit verzocht, advies uit te brengen over een tweetal ruimtelijke kwesties die acuut in de provincie spelen. Voor beide liggen aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar (Art. 19 WRO) en is er, volgens het verzoek, sprake van "enig politiek/maatschappelijk rumoer". Het betreft respectievelijk de bebouwing van het Hessingterrein in de gemeente De Bilt en de ontwikkeling van een landgoed (Klein Wolfswinkel) in de gemeente Renswoude. Dit advies gaat over het voorstel voor het landgoed Klein Wolfswinkel. 1.
Aandachtspunten voor het advies
De plannen voor het landgoed Klein Wolfswinkel betreffen de bouw van 7 woningen. Daarvan komt er één op de plaats van een te slopen stal bij de toegangsweg, en komen de overige 6 in een cluster verderop in te terrein. Wat de landschappelijke situatie betreft voorzien de plannen in behoud van bestaande houtopstanden, natuurbouw rond de Luntersche Beek (waarbij een deel van de beek in meandervorm wordt gereconstrueerd) en aanleg van eenvoudige (openbare) recreatieve paden. Het terrein Klein Wolfswinkel ligt ten zuidwesten van de kern Renswoude. De afstand tot de kern is niet groot: vanuit het terrein is de bebouwingsrand van Renswoude, met hierin opvallende bedrijfsbebouwing, op minder dan 500 meter te zien. Ook zijn verschillende agrarische bedrijfsgebouwen, waarvan sommige met grote stallen, in de directe omgeving van het terrein te zien. De Luntersche Beek en de Groeperkade (onderdeel van de Grebbelinie) zijn landschapselementen met cultuurhistorische en ecologische betekenis. Aandachtspunten voor het advies zijn: • landgoederen als nieuw fenomeen; • de ligging van de locatie; • de landschappelijke invulling; • het ontwerp van het landgoed. Deze punten zullen hierna behandeld worden. 2.
Het fenomeen landgoed
Wat is een nieuw landgoed? De normen hiervoor zijn ooit ontwikkeld door de rijksoverheid, en inmiddels per provincie aangepast. In de provincie Utrecht geldt een minimum-grootte van 10 ha (in geval van een voormalig agrarisch bedrijf 5 ha, bij sloop van minimaal 1000 m2 bedrijfsbebouwing). Aan dit criterium voldoet het voorgestelde landgoed Klein Wolfswinkel. Voor een advies over ruimtelijke kwaliteit is een belangrijker vraag, wat de visuele uitstraling van een nieuw landgoed is. Algemeen, ook in Utrecht, geldt "bebouwing van allure" als kwaliteitseis. Dat is misschien geen keihard, en al helemaal geen meetbaar uitgangspunt, maar het geeft wel een handreiking voor de beoordeling. De eis van "allure" bevat een verwijzing naar de "oude landgoederen", die zonder uitzondering gekenmerkt worden door een statige opzet met één hoofdgebouw of een cluster van hoofd- en bijgebouwen, waarbij zowel bij de afzonderlijke gebouwen als bij de opzet van het geheel der gebouwen (het "ensemble") sprake is van symmetrie en hiërarchie.
Voorts wordt ook het ontwerp van park en landschap in de directe omgeving van gebouw(en) gekenmerkt door een zekere monumentaliteit. In de klassieke buitenplaatsen wordt vooral gebruik gemaakt van de éénzijdige symmetrie van het barokontwerp (dat wil zeggen dat de nadruk ligt op één symmetrie-as vanuit het hoofdgebouw die het terrein indeelt). In negentiende-eeuwse buitenplaatsen, waarvan een aantal langs de Stichtse Lustwarande is te vinden, overheerst de Engelse landschapsstijl met zijn slingerende paden en waterpartijen; hier heerst geen symmetrie maar wel, door het nadrukkelijk vrijhouden van zichtassen van en naar het hoofdgebouw, een duidelijke hiërarchie. Verderop zal worden nagegaan in hoeverre het voorliggende voorstel aan het "allure-criterium" voldoet. 3.
De ligging van de locatie
De kern Renswoude ligt in de randzone van de Gelderse Vallei, een gebied dat in landschappelijk opzicht een schoolvoorbeeld is van een coulissenlandschap op de Nederlandse zandgronden. Heggen, bomenlanen en kleine bospercelen zorgen voor een landschap waarin de uitzichten zelden ver zijn, maar wel rijk geschakeerd. Dit laatste komt doordat de veelheid aan kleine landschapselementen zorgt voor snel wisselende kijkafstanden; er is als het ware sprake van een voortdurende verschuiving van décorstukken, ook als men zich met het kalme tempo van een wandelaar door het landschap beweegt. Een dergelijk coulissenlandschap verhoudt zich op twee manieren met nieuwe ontwikkelingen: • de coulissen, die in feite kleine landschapskamers vormen, hebben in beginsel een grote opvangcapaciteit voor nieuwe bebouwing (woon-, werk- of recreatief of agrarisch) zolang die binnen een "kamer" past en daarbuiten niet opvalt; • aan de andere kant kan buitenproportionele bebouwing de fijnkorreligheid van het coulissenlandschap aantasten doordat kleine landschapselementen overheerst worden (denk aan een megastal naast een houtwal). Naast de coulissen drukken enkele doorgaande lineaire landschapselementen hun stempel op het landschap rond Renswoude. Dit zijn de Luntersche Beek, een van oorsprong natuurlijke waterloop die soms begeleid door beplanting, soms geheel vrijliggend door het landschap stroomt. In de twintigste eeuw is de loop van de beek enigszins vereenvoudigd, maar er is geen sprake van een volledig rechtgetrokken tracé; de beek loopt met trage slingers door het landschap. Verder zijn de twee dijklichamen en versterkingen van de Grebbelinie opvallend in het landschap aanwezig; de kern Renswoude wordt er aan drie zijden door omgeven. In de huidige situatie kent Renswoude het kasteel ten oosten van de kern, dat in zijn parkaanleg een combinatie van landschapsstijl en barok laat zien. Het barokke kanaal is het best bewaarde voorbeeld van een grand canal in Nederland. Ten noordwesten van de kern is een nieuw landgoed (Wittenoord) in aanleg. Elders in de Vallei, bij Barneveld en Ede, zijn nog meer landgoederen gebouwd of in ontwikkeling. Deze voorbeelden laten zien dat het verschijnsel "nieuw landgoed" niet vreemd is in de ruimtelijke ontwikkeling van de Gelderse Vallei. Gezien de alomtegenwoordigheid van het coulissenlandschap rond Renswoude en de aanwezigheid van precedenten in vergelijkbare landschappelijke situaties, zou een extra landgoed goed in het gebied kunnen passen. Er is op zich geen principieel bezwaar tegen een nieuw landgoed in de omgeving van Renswoude. Als de locatie meer in detail wordt bekeken, valt op dat het terrein Klein Wolfswinkel geen kleine "landschapskamers" heeft, maar een combinatie van een bomenlaan (de toegangsweg), twee kleine bospercelen en een groter bosperceel in het zuiden langs de Luntersche Beek. In het noorden van het terrein is de situatie iets ingewikkelder vanwege de aanwezigheid van de Groeperkade (deel van de Grebbelinie) die de toegangsweg kruist en door zijn begroeiing voor een kleinschaliger landschapsbeleving zorgt. Het grootste deel van het terrein is echter relatief open. Er zijn wel korte, wisselende doorzichten te vinden, maar deze doen zich alleen voor aan het eind van de toegangsweg. Vanuit de omgeving, en dan vooral vanuit de kern Renswoude, kijkt men
vrijelijk een groot deel van het terrein in. De Luntersche Beek is geen begrenzing van de ruimte, omdat de beek in het oosten van het terrein geheel onbeplant is. De zichtbaarheid van de locatie vanuit de kern Renswoude stelt hoge eisen aan de ligging van de landgoedgebouwen en aan de terreinaanleg. 4.
De landschappelijke invulling
De belangrijkste ingreep die in het landschap ter plekke wordt gepleegd is de aanleg van meanders naast de huidige loop van de Luntersche Beek aan de oostelijke en zuidelijke rand van het terrein. De bedoeling hiervan is, de oorspronkelijke slingers van het beekbeloop terug te brengen; een techniek die bekend staat als "hermeandering". In het zuiden lopen de nieuwe (eigenlijk "oude") meanders door het bestaande bos, in het oosten wordt de strook tussen de huidige loop en de meanders met kleine bosschages opgevuld. Deze ingrepen hebben tezamen de volgende effecten: • zij zorgen voor een zekere "historische correctheid" omdat de kennelijk als "fout" ervaren ingrepen uit de twintigste eeuw gerepareerd worden; • de ecologische waarde van het terrein wordt vergroot door toename van de oeverlengte en de oppervlakte drassig gebied; • de bosschages aan de oostrand doen de inkijk vanuit de dorpsrand (maar ook het zicht vanuit het terrein op enkele grote, beeldbepalende gebouwen aan de dorpsrand) verminderen.
De Luntersche Beek bij Renswoude, 1869/71 en 2002; de pijl staat ter hoogte van de voorgestelde (her)meandering bij Klein Wolfswinkel
De vergroting van de ecologische waarde is winst. De vraag is, of de gekozen aanleg de enige is om dit effect te bereiken; hierover later meer. Het verminderen van de inkijk aan de oostrand (richting dorpsrand) is op zich een goed idee, maar hier geldt des te sterker of het gekozen middel wel optimaal is. Juist op het terrein van een beoogde buitenplaats mag men een krachtiger, meer op een parkaanleg met allure gerichte opzet verwachten. De nogal willekeurig vormgegeven bosjes voldoen daar allerminst aan. Het belangrijkste punt voor de Adviseur is de hermeandering. Bestudering van de Historische Atlas van Utrecht laat zien, dat de gekozen slingers overeenkomen mat de situatie zoals die rond 18701 moet hebben bestaan. In dat licht lijkt herstel van deze
1
Het desbetreffende kaartblad no. 448 uit de Historische Atlas Utrecht is een facsimile van de oorspronkelijke kaart uit 1869/71, gedeeltelijk herzien in 1905)
historische situatie een goede keuze. Toch heeft de Adviseur hier grote bezwaren tegen, en wel om de volgend redenen: • De kaart van 1870 is een momentopname. De keuze voor het beektracé uit die tijd kan alleen maar zijn ontstaan doordat de Historische Atlas de oudst bekende geografisch correcte bron is die de ontwerper ten dienste staat. Zoals altijd bij voorbeelden van natuur- en landschapsbouw, is de achterliggende vraag naar welk verleden men eigenlijk terug wil: de oertijd, de Gouden Eeuw (met kaarten vals die van Blaauw), 1860/70 (oudste topografische kaarten) of 1930 (vóór de grote ruilverkavelingen). Zolang er geen andere dwingende reden is, blijft een keuze op basis van een momentopname volstrekt willekeurig. • De voorgestelde meanders zijn van een geheel andere schaal dan de huidige loop van de Luntersche Beek. Die huidige loop is ontstaan in relatie met landschappelijke veranderingen die in de loop van de twintigste eeuw in de omgeving van Renswoude zijn uitgevoerd. Daardoor heeft de beek een tracé van trage, doorgaande slingers met boogstralen van ten minste 100, maar meestal enkele honderden meters, wat een majestueus effect oplevert dat in harmonie is met de maat van de omliggende kavels en coulissen. Hermeandering, waarbij een drastische schaalverkleining van het beloop van de beek ontstaat, levert een beek op met een "Madurodam-effect". Daar komt nog bij dat deze schaalverkleining van de meanders slechts over een zeer klein deel van de beek (enkele honderden meters) plaatsvindt, zodat er na uitvoering een korte en onlogische onderbreking van het grootschalige beektracé ontstaat. Op grond hiervan ontraadt de Adviseur met klem de Luntersche Beek op het terrein te laten meanderen. 5.
Het ontwerp van het landgoed
De voorgestelde bebouwing op het terrein bestaat uit een cluster woningen aan het eind van de toegangsweg en een enkele woning bij de kruising van Grebbelinie en toegangsweg (deze komt op de plaats van een te verwijderen schuur). Deze laatste woning levert geen merkbare bijdrage aan het landgoedkarakter. Mocht men alsnog kiezen voor een meer monumentale architectuur die past bij het idee van een toegang tot een landgoed (denk aan de typologie van een "koetshuis" of iets dergelijks) dan zou er alsnog een aanvaardbare situatie kunnen ontstaan. Belangrijker is de opzet van de voorgestelde bebouwingscluster midden op het terrein. Volgens de plantekeningen (en overigens ook de projectborden in het terrein) gaat het hier om zes "eenheden" die in los verband tussen een bosperceel en een begeleidende beplantingsstrook langs een kleine waterloop (niet de Beek) zijn geplaatst. De enige toegevoegde beplanting bestaat uit een strook (wellicht bij wijze van "nieuwe houtwal") die bosje en beplantingsstrook verbindt en de woningen drie aan drie in een noordelijke en zuidelijke groep verdeelt. Door deze minimale opzet ontstaat een volstrekt nietszeggend plan. De belangrijkste punten van kritiek zijn: • Door hun vrijblijvende, losse verdeling over het terrein vormen de woningen een geheel dat de naam "landgoed" niet mag dragen. Van de cluster van zes woningen gaat geen enkele allure uit, integendeel, door de vrije plaatsing in de ruimte loopt men het risico dat er een onsamenhangende collectie van ongelijksoortige woningen ontstaat. De individuele plaatsing is niet alleen op zichzelf strijdig met de basisgedachte van een nieuw landgoed, maar nodigt de toekomstige bewoners uit het eigen erf met alle middelen af te schermen van buren en wandelaars, waardoor de aanblik die van een klein villaparkje midden in het landschap wordt. • De voorgestelde aanvullende landschappelijke beplanting staat geheel ten dienste van de opdeling van de wooncluster in kleinere eenheden. Daarmee elke kans om tot een landgoedbeplanting met enige allure te komen, onmogelijk gemaakt. Dit ontwerp gebruikt het landschap, maar voegt er niets aan toe. Wat zou er gedaan moeten worden om aan deze punten van kritiek te voldoen? Opmerkelijk is, dat de initiatiefnemers en ontwerpers niet ver hadden hoeven te kijken om een passender oplossing te vinden. Het landgoed Wittenoord, eveneens bij
Renswoude gelegen, laat een heel wat meer "landgoedachtige" opzet zien, met krachtige bebouwingseenheden die in een duidelijk onderling verband zijn geplaatst, en een landschappelijk ontwerp dat niet alleen goed gebruik maakt van aanwezige elementen (een deel van de Grebbelinie) maar daar ook iets aan toevoegt. Vergeleken bij het voorstel voor Klein Wolfswinkel, dat louter neerkomt op landschapsconsumptie, is dat een verademing. Het voorliggende plan mag naar de mening van de Adviseur zowel vanwege de opzet van de bebouwing als vanwege het ontwerp van het terrein de naam "landgoed" niet dragen. 6.
Samenvattend
Het voorstel voor het nieuwe landgoed Klein Wolfswinkel bij de kern van Renswoude geeft de Adviseur tot de volgende opmerkingen: • Het plan bestaat uit een willekeurige verzameling vrije kavels die tezamen allerminst een eenheid vormen, laat staan dat zij een bebouwingsensemble van allure vormen. • De landschappelijke aanleg is niet alleen uiterst mager, met een namaak-houtwal tussen de woningen en enkele kleine bosjes langs de beek, maar mist ook elke aanzet tot een "grote greep" waarmee meerwaarde aan het plan kan worden verleend. Deze twee punten hangen uiteraard nauw samen: een zwakke, non-descripte opzet van bebouwing is niet echt een aanleiding tot een krachtig beplantingsplan. •
•
De meandering van de Luntersche Beek, kennelijk bedoeld als herstel van een historische situatie, beschouwt de adviseur als een zwaktebod dat niet alleen van grote willekeur getuigt maar ook slecht aansluit op de schaal van de andere delen van de beek en die van het omringende landschap. De meandering kan wél voor ecologische winst zorgen, maar deze winst zou ook behaald kunnen worden door de beek zijn huidige loop te laten behouden en ter plekke van de voorgestelde meanders een plas-dras-gebied in het bestaande bosperceel te ontwikkelen.
Op grond van het voorafgaande kan de Adviseur de provincie niet anders aanbevelen dan medewerking aan het plan in deze of daarop gelijkende vorm te onthouden. Verder beveelt hij aan, als men greep wil houden op de vormgeving nieuwe landgoederen, hieraan in toekomstige provinciale ruimtelijke plannen algemene (maar wel toetsbare) eisen te stellen. De Adviseur is blij met de geboden gelegenheid om over dit voorstel te adviseren, en hoopt dat het Bureau van de Adviseur in de toekomst in vergelijkbare gevallen opnieuw wordt geraadpleegd. Bunnik, 1 december 2009 Han Lörzing Adviseur ruimtelijke kwaliteit in de provincie Utrecht