Discussienotitie Visiegroep ruimte en wonen:
Ruimte voor verantwoordelijkheid ‘Wil het CDA een eigen bijdrage leveren aan de politiek, dan moet het oog hebben voor de veranderende omstandigheden in de samenleving, zowel veranderingen in de stad en op het platteland, in de verschillende regio’s van Nederland, Europees als mondiaal. Wil het CDA toekomstgericht zijn, dan moet het verder kijken dan de gebruikelijke horizon van vier jaar’, aldus het Program van Uitgangspunten. De relevantie van de Christendemocratie staat of valt met het naar voren brengen van goed doordachte en uitgewerkte eigen inhoudelijke alternatieven1. Deze discussienotitie heeft als doel om bij te dragen aan een aantal vernieuwende ideeën voor Nederland op de korte en middellange termijn voor wat betreft de ruimtelijke inrichting van en het wonen in Nederland. Via een interne partijdiscussie worden voorstellen vanuit deze discussienotitie omgezet naar concrete voorstellen voor het toekomstige CDA verkiezingsprogramma. Deze discussienotitie geeft een aantal lijnen weer op het terrein van ruimte en wonen kan plaatsvinden. Zeggenschap van inwoners, nabijheid, duurzaamheid en een meerjarige bepaling van de functie van een gebied (werken, wonen, natuur of recreëren, of een combinatie) belangrijke randvoorwaarden.
Inleiding Nederland telt bijna 16,9 miljoen inwoners. Dit inwonersaantal zal toenemen tot 17,8 miljoen in het jaar 20402. Het tempo van de groei neemt stevig af, vooral door een lager aantal immigranten (CBS). Mondiale ontwikkelingen zijn hierop van invloed. Het aantal sterfgevallen neemt toe (naoorlogse generatie) terwijl het geboorteaantal gelijk blijft. Naast het wonen, moeten mensen werken en recreëren. Veel inwoners werken in kantoren, op bedrijventerreinen en/of in de (detail)handel. Binnen deze domeinen vinden grote transities plaats waarbij de mogelijkheden vanuit het internet en de noodzaak tot verduurzaming (voedselkringloop, consuminderen) een steeds belangrijker onderdeel binnen het leven vormen. Vele ontwikkelingen zijn van invloed op het wonen en het toekomstige verdienmodel van ons land. De uitdagingen voor Nederland in relatie tot ruimte en wonen zijn:
De komende 25 jaar moeten ongeveer 1 miljoen extra Nederlanders gehuisvest worden. Er is gelijktijdig sprake van vergrijzing en ontgroening. Tot 2040 zal de beroepsbevolking in de leeftijdscategorie van 20 tot 65 jaar met 1 miljoen dalen tot 9 miljoen. Minder werkenden moeten de totale lasten van de verzorgingsstaat dragen, waarbij er een verschuiving waarneembaar is van vaste aanstellingen naar tijdelijke contracten (relatie hypotheek). Nederlanders trekken van het platteland naar de steden. Dit heeft consequenties voor de stads en dorpsinrichting van Nederland. Het merendeel van de inwoners wil namelijk graag grondgebonden woningen. In steden blijft aanvullend gestapelde bouw van goede kwaliteit onontkoombaar. Door schaalvergroting en marktwerking wordt de reisafstand naar zorgvoorzieningen (verzorgings, en ziekenhuizen) vergroot. Bestaande voorzieningen staan onder druk. Er zijn in deze (krimp)regio’s vaak kwantitatief teveel woningen, winkels, kantoren en maatschappelijk vastgoed. Gelijktijdig nemen kleinschalige en lokale initiatieven van burgers en bedrijven toe waarbij beleving, puurheid en een beperkte ‘footprint’ in de vermarkting een rol spelen en ondernemers kansen biedt. Er is sprake van een verduurzaming van zowel de woonmarkt (energiezuinig wonen, energielabels), verduurzaming van bedrijfspanden en openbare gebouwen als en verduurzaming van de ruimtelijke omgeving in verband met klimatologische ontwikkelingen (hittestress, verdroging, extreme wateroverlast via hemel en rivierwater, inklinking gronden). Demografische, economische of geografische regionale verschillen zorgen er voor dat nationaal beleid in regio’s met een ander dan gangbaar – profiel averechts uitwerkt. Uniform nationaal beleid, met slechts hier en daar wat regionaal ‘pleister plakken’ waar de problemen
CDA, Ruimte voor Nederland Kwaliteitsland, Notitie voor publiek debat CDA over ruimtelijke inrichting Nederland na 2010. Centraal Bureau voor de Statistiek.
1
2
1
te groot zijn is niet meer geëigend. Regionale differentiatie van het rijksbeleid, experimenten en afwijkingen van wetgeving kan meer oplossingen bieden en provincies en regio’s beter laten functioneren.
CDA visie op ruimte en wonen In de visie van het CDA draagt de overheid zorg voor een leefbaar Nederland waarbij platteland en stad met elkaar verbonden blijven, waarin leefbare (stads)wijken ontstaan vanuit nieuwbouw en/of renovatie/herstructurering en waarbij inwoners laagdrempelig via onderwijs, werk, het geloof, een dorpshuis en/of sport met elkaar verbonden zijn. De overheid is kaderstellend en dient met name te faciliteren en te stimuleren. De economische ontwikkeling, zowel lokaal, regionaal als nationaal zorgt voor een autonome ontwikkeling waar beperkt invloed op is uit te oefenen. Vanuit onze principes vinden wij het beter om als overheid hierop aan te sluiten, niet afremmen en dichtregelen, maar faciliteren en stimuleren. Het CDA staat voor een overheid die inwoners en bedrijven ruimte geeft om maximaal de eigen verantwoordelijkheid te nemen. Deze vrijheid van handelen sluit aan bij de ontwikkelingen die gaande zijn in het Sociaal Domein (participatiesamenleving). De overheid zal daarbij altijd een aantal basisregelingen treffen om het algemeen belang te bewaken en/of kwetsbare inwoners of natuur te beschermen. De overheid stelt kaders via wet en regelgeving ten behoeve van kwaliteit en doelen. Aanvullend kunnen overheden met regelingen gewenste ontwikkelingen op gang brengen, waarna overheden uiteindelijk moeten loslaten. De centrale vraag is hoe ver je gaat in het regelen en waar je gaat regelen. Daarbij zijn en blijven er verschillen tussen de regio’s. Dat is goed, want Drenthe is geen Zeeland en een wijk in Utrecht is niet te vergelijken met een wijk in Venlo of een dorp in Twente. Het CDA vindt dat de provincies een belangrijke plek innemen om richting en sturing te geven aan de regionale ruimtelijke ontwikkelingen: het Rijk stelt nationale kaders, de provincies voeren de regie op welke plek natuur, wijken en bedrijventerreinen zich moeten ontwikkelen. Gemeenten hebben de regie op de lokale uitvoering. Dit past bij het subsidiariteitsbeginsel waarbij een hogere instantie iets moet laten als dit door een lagere instantie kan worden afgehandeld. Deze redenatie gaat ook onze inwoners aan. In de onderdelen ruimte en wonen wordt een voorzet gegeven op basis waarvan binnen en buiten de partij discussies worden gevoerd ten behoeve van het komende Verkiezingsprogramma.
Ruimte De nieuwe Omgevingswet biedt binnen de ruimtelijke ordening ruimte voor lokaal maatwerk. Deze ruimte moet in de uitvoeringsregelingen (amvb’s) terugkeren. De aanpak van krimp is bijvoorbeeld zo’n thema. Daarnaast moeten rijksbelangen en provinciale belangen goed geborgd en gedefinieerd worden, om er zo voor te zorgen dat het rijk en provincie zich daadwerkelijk met beperken tot hun ‘eigen’ belangen. Overheden moeten binnen de eigen verantwoordelijkheden handelen. Wat betreft de verhouding tussen provincies en gemeenten, mag de provincie uitsluitend ingrijpen in het gemeentelijk domein wanneer daar zwaarwegende argumenten vanuit het algemeen belang voor zijn. De gemeente is en blijft voor burgers het eerste aanspreekpunt. Hierbij denken wij bijvoorbeeld aan het scheppen van kaders waarbinnen de gemeente haar verantwoordelijkheid kan nemen. Dit op terreinen als woningbouwproductie en bedrijventerreinontwikkeling. Betutteling van de overheid over details past niet bij de samenleving van de toekomst. Het schrappen van regels, vereenvoudigen van procedures, sturen op hoofdlijnen en afschaffen van algemeen welstandsadvies past bij deze redenatie. In de visie van het CDA staat de overheid ten alle tijden garant voor de veiligheid. Als deze in het geding is dan dient de overheid een ruimtelijke ontwikkeling te blokkeren.
Binnen de ‘uitrol’ van de Omgevingswet moeten ondernemers zoveel als mogelijk kunnen ondernemen. Vereisten vanuit natuurwetgeving moeten worden nagekomen. Provinciale en lokale overheden moeten een zeer beperkt instrumentarium hebben om aanvullende vereisten hieraan toe te voegen. Vereisten vanuit de (voormalige) EHS, maar ook de mestwetgeving en de PAS zorgen ervoor dat ondernemers en agrariërs veel beperkingen opgelegd hebben gekregen. De regelgeving op deze
2
gebieden grijpt in elkaar en zorgt voor onnodige verzwaring voor de ondernemer. Het kennisniveau en het dierenwelzijn is in Nederland mondiaal gezien van hoge kwaliteit. Borging en waar mogelijke verbetering is vanuit dierenwelzijn gewenst. De ondernemer/agrariër moet dit dan wel via de prijsstelling gecompenseerd krijgen. De ruimtelijke ordening is vanuit het verleden bij uitstek een terrein met doorgeschoten regelgeving. De komende jaren is een streven om de mogelijkheden van de ‘inspraakindustrie’ en het beMERen tot een maximum terug te brengen. Overheden maken met democratisch gekozen meerderheden keuzes die inwoners meer dan tot op heden dienen te accepteren. Verandering van functie Op het platteland ontstaat de komende decennia veel leegstand als gevolg van agrariërs die stoppen. Functiewijziging in combinatie met sloop moeten het buitengebied in Nederland leefbaar houden. Wet en regelgeving moet provincies de ruimte geven om per regio tot andere oplossingen te kunnen komen. Sloopregelingen in combinatie met groen voor roodarrangemenenten vragen ondersteuning vanuit overheden. Waar mogelijk worden opstallen gesloopt en aan de groene omgeving/natuur terug gegeven. Daarbij moet er voor aangrenzende boerderijen de mogelijkheid bestaan om hun bedrijfsvoering uit te breiden waarbij de omgeving in totaliteit geen extra belasting ondervindt. Ook is het goed om te onderzoeken andere vormen van bedrijvigheid een kans te geven bij leegkomende agrarische bedrijven. Plattelandswoningen zijn prima en gewenst, maar een boer moet kunnen blijven boeren en waar nodig kunnen uitbreiden. Nederland is een van de meest vruchtbare delta’s ter wereld. Niet voor niets staat Nederland in de mondiale top 5 van voedsel exporterende naties. Voor het CDA is kwaliteit van voedsel en voedselveiligheid essentieel en dient ten alle tijd te worden gewaarborgd. Dit in combinatie met een zo’n optimaal mogelijk dierenwelzijn, waarbij de consument uiteindelijk de meerkosten voor de boer betaalt en de winsten aan het begin van de voedselketen. Per regio kunnen wat het CDA betreft hierin verschillen gelden. Grotere moderne stallen, waarin het dierenwelzijn aanzienlijk beter kan zijn dan in kleinere stallen, passen in een landelijke omgeving beter dan in een verstedelijkte omgeving. Agrariërs horen in het landschap thuis. Het CDA is tegenstander van agrariërs op industrieterreinen in het kader van de intensieve veeteelt. Bij ontwikkelingen in de directe leefomgeving moet worden gekeken welke tegenprestatie of verdienmodel is in te bouwen zodat inwoners meer dan tot op heden profijt hebben van zaken die hen raken (bijvoorbeeld gaswinning, windmolens, schaliegas). Over de specifieke uitwerking moet kritisch worden nagedacht: het algemene belang gaat altijd voor individuele belangen, waarbij maatschappelijk draagvlak maximaal behaald moet worden.
Impact nieuwe energie op de ruimte De temperatuurstijging in Nederland zet de komende jaren voort. Zomers worden zowel natter als heter. In stedelijke gebieden en in de binnensteden zijn hiervoor extra maatregelen noodzakelijk. Zowel waterberging (afkoppeling hemelwater) en vergroening op straatniveau als van platte daken (mede als hittemaatregel) is noodzakelijk. Provincies, gemeenten en waterschappen moeten hiervoor stimulerende maatregelen nemen. Voor bijzondere gebieden in de stedelijke of landelijke omgeving pleit het CDA voor een groenverzegeling. Via Omgevingsvisies moet bescherming worden afgegeven waardoor natuurwaarden voor langere perioden (50 – 100 jaar) behouden blijft. Energie is een veel omvattend thema en de verbanden met andere thema’s/issues zijn legio. Vanuit de visie op ruimte en wonen zijn de verbanden in onderstaand schema weergegeven. Energie is onmisbaar voor onze economie en samenleving. Nederland loopt achter als het gaat om duurzame energie. We zijn nog te sterk afhankelijk van fossiele brandstoffen zoals gas uit eigen land en de import van onder andere olie en gas uit politiek instabiele regio’s. De winning van gas in Nederland is eindig en stuit op steeds meer maatschappelijk weerstand. Binnen één decennium is ook onze eigen gasvoorraad niet meer voldoende om het nationale gasverbruik te dekken, dus zal er geïmporteerd moeten worden, bij business as usual. Aanpassingen zijn noodzakelijk, in 2015 is de gaswinning in verband met de bevingen door het Kabinet stevig gereduceerd. Naast deze onwenselijke afhankelijkheid van het buitenland, raken fossiele brandstoffen op waardoor
3
energieprijzen stijgen. Het gebruik van fossiele brandstoffen is schadelijk voor het milieu en draagt bij aan de klimaatverandering. Dit vraagt om een overstap op alternatieve energiebronnen, zoals zon, water, getijden, afval en bodemwarmte. Deze alternatieven raken niet op, waarbij geen afhankelijkheid van externe partijen bestaat en die niet schadelijk zijn voor de leefomgeving. De provincies en de gemeenten vervullen in deze energietransitie een belangrijke rol omdat deze in groeiende mate gekoppeld is aan het ruimtelijke instrumentarium van beide overheden. Het Nationaal Energieakkoord is door het rijk met ondersteuning van de provincies tot stand gekomen. Het Energieakkoord vraagt van provincies om haar inspanningen op gebied van energiebesparing, energie uit wind, warmte, zon en biomassa, verduurzaming van transport en stimulering van innovaties te intensiveren. Diverse steden en gemeenten bouwen zelf aan een lokaal duurzaam energie en klimaatbeleid waarin ze gaan voor 20% minder CO2uitstoot tegen 2020. Het is een uitdaging om welvaartsgroei te koppelen aan een slimmer energieverbruik met minder CO2uitstoot. De energiefactuur vraagt van overheden om te komen tot regionale energieplannen om de uitvoering mogelijk te maken. Draagvlak van inwoners en omwonenden is daarbij voor toekomstige succes essentieel. Het Strategisch Beraad heeft duurzaamheid een prominente plek gegeven in haar rapport ‘Kiezen en Verbinden’. De CDA Kamerfractie heeft een notitie over lokale duurzame energie gepubliceerd, het Wetenschappelijk Instituut heeft een duurzaamheidsrapport 'Lessen in duurzaamheid' gemaakt. De energietransitie door middel van andere energievormen is een complexe opgave aangezien de gevolgen van de landschappelijke inpassing van nieuwe energiebronnen een zware wissel trekt op de directe leefomgeving van inwoners. Het CDA vindt dat de provincie hierin een sturende rol heeft maar dat dit niet kan zonder intensieve afstemming met en draagvlak van gemeenten en samenleving. Het zou goed zijn als provincies en gemeenten in de komende periode tot hernieuwde visies op energie komen waarbij ingezet wordt op een intensivering van de energietransitie vanuit een positieve benadering van duurzaamheid. Energiebeleid moet waar mogelijk zoveel als mogelijk worden gedecentraliseerd. Daarbij wordt duurzaamheid wat het CDA betreft breed geïnterpreteerd: hergebruik van goederen, gronden, gebouwen en het delen van informatie en opleidingen (universiteiten zetten hun colleges al openbaar online) heeft impact op de ruimtelijke inrichting van Nederland. Binnenstedelijke herverkaveling is noodzakelijk waarbij hergebruik van gebouwen vanuit rentmeesterschap en cultuurhistorie wordt geprefereerd boven sloop. Vanuit het gedachtegoed van het CDA dient de inwoner de komende jaren maximale zeggenschap te krijgen over de eigen leefomgeving, de rentmeester is de inwoner zelf! Draagvlak onder de inwoners zou feitelijk een voorwaarde moeten zijn om op korte termijn in aanzienlijke mate duurzame energie te kunnen realiseren. Waarbij het aan de politiek is om een afweging te maken tussen het algemene belang en individuele belangen. De aanwezige weerstand tegen windmolens is hierin een uitdaging, waarbij het verkrijgen van financieel rendement voor inwoners mede kan bijdragen aan extra draagvlak. Het CDA vindt het daarom belangrijk om de betrokkenheid van de samenleving bij de plannen voor energietransitie te borgen. Participatie en initiatieven van inwoners, belangenorganisaties, bedrijven en medeoverheden dienen vorm te krijgen in het beleid van de provincie en gemeente. Specifiek bij dit vraagstuk is bij uitstek mogelijk meer te kiezen voor overheidsparticipatie in plaats van burgerparticipatie. Het CDA zet zich in om de negatieve effecten van de landschappelijke inpassing van locaties voor alternatieve energie te compenseren door bijvoorbeeld een maatschappelijke tegenprestatie toe te passen en te stimuleren dat omwonenden mee kunnen delen in het economische rendement van de alternatieve energie in hun omgeving. Wettelijke belemmeringen dienen door het Rijk te worden weggenomen om dit mogelijk te maken, ook kan gedacht worden aan ondersteunende fiscale maatregelen (bv. energielandschappen). Daarnaast is het belangrijk te beseffen dat de windturbines die op dit moment geplaatst worden over 30 jaar niet meer nodig zijn en ook weer uit het landschap zullen verdwijnen. Daarmee is de ruimtelijke impact van tijdelijke aard. Vanuit het gedachtegoed van het CDA dient per situatie een verschillende invulling van de optimale mix tussen besparing en duurzame opties te worden gegeven. Zo kunnen collectieve opties in hoogstedelijk gebied optimaal zijn waar individuele opties in landelijk gebied een groter effect kunnen hebben. Een boerderij heeft een individuele warmtevoorziening en kantoren, scholen, sportcentra en
4
woonwijken zijn veelal aangesloten op warmtenetten. Door bundeling van krachten is de slagkracht tussen het bouwbeleid, welzijnsbeleid en energiebeleid te verhogen.
Wonen Demografische veranderingen worden steeds zichtbaarder binnen Nederland. Er zijn ten opzichte van twintig jaar geleden meer ouderen, minder kinderen, meer eenpersoonshuishoudens, meer alleenstaande ouders, meer samengestelde gezinnen, krimpregio’s versus regio’s met groei. Daarbij is met name in de grotere steden een enorme diversiteit aan etniciteiten aanwezig. Huisvesting moet afhankelijk van levensfase of cultuur hierbij passen of passend worden gemaakt. De demografische veranderingen en trends staan niet op zichzelf. Ze vinden hun oorsprong in veranderingen in de samenleving. Deze samenleving wordt mede door ontwikkelingen binnen en buiten Europa beïnvloed. Voorbeelden hiervan zijn het einde van de verzuiling, de secularisatie, de emancipatie en de urbanisatie. Alle hebben ze effect op de gezinssamenstelling, de verhouding tussen privé en werk en de keuze voor de woonplaats. De 21e eeuw kenmerkt zich door snelle ontwikkelingen in de samenleving en grote mondiale migraties van inwoners. Functies van wonen en werken worden steeds actiever geïntegreerd. Overheden, woningbouwcorporaties en de markt moeten hierop veel actiever gaan inspelen. Wet en regelgeving, infrastructuur (spoor en digitale)wegen moeten worden aangepast en mogelijkheden tot verduurzaming moeten mogelijk zijn waarbij inwoners van behaalde rendementen profiteren. Een andere ontwikkeling is het toenemende beroep op de zelfredzaamheid (eigen verantwoordelijkheid) of nog beter gezegd de ‘samenredzaamheid’. Ouderen en mensen met een zorgbehoefte wonen langer thuis. Dit stelt eisen aan het aanpassen van woningen en het bouwen van levensloopbestendige woningen. De vraag naar mantelzorgwoningen en specifieke woonvormen zal toenemen. Mensen moeten in toenemende mate zaken zelf organiseren en regelen, of dit samen met anderen zien te doen. Zowel via de coöperatieve gedachte als via crowdfunding werken particulieren als professionals steeds actiever en doelgerichter samen. Deze wijze van samenwerking past prima bij de visie van het CDA waarin er sprake is van een gespreide verantwoordelijkheid maar waar vanuit collectiviteit van handelen resultaat wordt geboekt. In wet en regelgeving moet het zelforganiserend vermogen van mensen en hun directe leefomgeving tot het maximum worden gestimuleerd. Hun kracht moet worden ingezet (particulier, collectief en coöperatief opdrachtgeverschap). Daarbij blijft het de taak van overheden om waar nodig kaders mee te geven als er sprake is van minder mondige burgers of waar bewonersbelangen gelden bij groepen die niet/slecht georganiseerd zijn. Overheidsparticipatie en burgerparticipatie moeten naadloos op elkaar aansluiten. Daarbij hoort niet: zoek het zelf maar uit, of het aan hun lot overlaten van mensen die de verantwoordelijkheid niet aan kunnen of de capaciteit niet hebben om kansen op te pakken. Er moet vanuit zowel de landelijke als lokale overheid altijd sprake blijven van solidariteit en een degelijk sociaal vangnet. Bij nieuwbouw van woningen moet in principe altijd de koper aan zet zijn. De toekomstige bewoner moet zelf regie kunnen voeren bij de bouw van zijn/haar woning. De macht van projectontwikkelaars en gemeenten moet tot een minimum worden beperkt. Eisen aan welstand e.d. behoren wat het CDA betreft tot het verleden. De gemeenten zijn er voor het bouwrijp maken van bouwgronden, de aanleg van wegen en openbaar groen en zij bepalen de prijs van de bouwgrond. Dit zonder daarbij de pet van projectontwikkelaar op te zetten. Nagedacht moet worden hoe de grote voorraad aan bouwgronden ten behoeve van woningen en bedrijventerreinen bij gemeenten en daarmee de opstuwende druk op de grondprijs anders gekeerd kan worden. In een fors aantal regio’s hebben gemeenten een overschot aan bouwgrond voor woningbouw en bedrijventerreinen in eigendom. In menig gemeente is hierop verlies afgeboekt in de meerjarenbegroting. Uit onderzoeken van Deloitte blijkt dat er nog miljarden aan extra afboeking noodzakelijk zijn. Dit moet de komende 10 tot 20 jaar plaatsvinden. In het verleden hebben gemeenten met grondposities gestuurd en werden winsten verwacht. In specifieke delen van Nederland (Randstad, omgeving Utrecht/Eindhoven/Amersfoort/ Zwolle) en in de grote steden blijft de behoefte aan bouwgrond voor particulieren en bedrijven op peil. In veel andere regio’s moet extra worden gesaneerd en afgeboekt. Het CDA pleit er vanuit goed rentmeesterschap voor dat provincies hierin de lead nemen en met gemeenten tot provinciale convenanten komen waarin meerjarig wordt gekeken naar woningbehoefte en de actieve/passieve grondbehoefte. Waar nodig wordt actief afgeboekt op bouwbehoefte en grondpositie zodat begrotingen aansluiten bij de huidige realiteit. Vraag Visiegroep: is een uitwerking van financiële solidariteit tussen gemeenten te realiseren in
5
combinatie met benutting mogelijkheden vanuit het Rijk?
Zowel op het platteland als in de steden moeten de mogelijkheden voor combinatie van wonen en werken worden verruimd. Als hoger doel moet daarbij gelden dat regio’s en gebieden aantrekkelijk blijven voor zowel inwoners en daarmee behoud van werkgelegenheid en detailhandel. Het CDA pleit tevens voor een landelijke verglazing van het buitengebied (breedband). Combinaties van wonen en werken wordt daarmee vergroot. Mogelijkheden worden verruimd om bij een woning een (al dan niet tijdelijk) extra werk of zorgruimte bij te bouwen. In deze ruimte hebben inwoners de keuze om een bedrijfje aan huis te starten en/of de (mantel)zorg voor gezinsleden, familieleden of vrienden op zich te nemen. Mensen kunnen hierdoor langer in de eigen omgeving blijven wonen. Overheden moeten dit via ruimere mogelijkheden in bestemmingsplannen faciliteren. In krimpregio’s moet specifiek worden bewaakt dat de leegstand in totaliteit niet toeneemt, de uitvoering moet binnen de regionale woningmarkt worden bewaakt. Het CDA wil combinaties van wonen en zorg (bv. in hofjes) en de huidige leegstand nabij agrarische bebouwing benutten. Daarbij kan, bijvoorbeeld via een stimuleringsregeling, het merendeel van de leegstaande opstallen van agrariërs die zijn gestopt, wordt gesloopt. Een percentage kan worden benut en/of omgebouwd richting zorgunits of worden benut voor de versterking van een toeristisch product. Een vorm van plattelandswoning vindt het CDA gewenst, waarbij nieuwe bewoners geen belemmering mogen vormen voor bestaande agrarische activiteiten en de noodzaak tot doorontwikkeling van deze voor Nederland belangrijke en mondiaal noodzakelijke bedrijfstak. Vraag visiegroep: wat te doen met het opstal als de mantelzorg is komen te vervallen?
Naast bovengenoemde ontwikkelingen zijn er te weinig woningen beschikbaar voor mensen met een klein inkomen. Door extra regelgeving zijn veel huurwoningen duurder geprijsd en zijn zittende huurders geconfronteerd met aanzienlijke huurverhogingen in combinatie met het feit dat 1 op de 3 huurders scheef/te goedkoop woont. De inkomensgrens bij de toewijzing van sociale huurwoningen (€ 34.911 per 2015) is hier mede op van invloed. Bij diverse woningbouwcorporaties is er druk op de beschikbare investeringsruimte. Veel middeninkomens verdienen te weinig om een woning te kunnen kopen en te veel om te huren. De woningmarkt is voor hen niet passend en zij hebben moeite om in relatie tot hun inkomen een goede woning te vinden. Voor tienduizenden ouderen moeten de huidige woningen worden aangepast om langer in de eigen woonomgeving te kunnen blijven wonen. Zowel qua veiligheid, Wmo voorzieningen als qua duurzaamheid. Voor overheden en woningcorporaties is hierin een rol weggelegd, waarbij het Rijk een voortrekkersrol heeft te vervullen. Voor zowel particuliere eigenaren als in afstemming met woningcorporaties en banken (hypotheekconstructies) moet naar mogelijkheden worden gezocht om tot een landelijk actieplan te komen. Dit actieplan moet aansluiten bij de wensen en vereisten die de Participatiesamenleving aan mensen stelt waarbij zelfstandig kunnen wonen een basisvoorwaarde is. Niet in elke regio werkt de woningmarkt op dezelfde manier. Er zijn regio’s in Nederland waar de gemiddelde markthuur ruim boven de huurtoeslaggrens (van € 720 huur per maand) liggen (bijv. markthuren van € 1.200 euro per maand), terwijl er ook regio’s bestaan waar de markthuur onder de huurtoeslaggrens ligt. In deze regio’s wordt door marktpartijen minder snel geïnvesteerd dan in andere regio’s met een hoge markthuur. Een betaalbare huurwoning staat onder druk. Hetzelfde geldt voor de particuliere woningmarkt. In krimpgebieden staan veel woningen leeg of zijn woningen onverkoopbaar door het overaanbod van particuliere woningen, met name aan de onderkant van de woningmarkt. Dit leidt tot gebrek aan doorstroming op de woningmarkt, leegstand, waardedaling en verloedering (tevens veiligheidsproblematiek). Indien leegstand zich concentreert leidt dit tot imagoschade van buurten, wijken en gemeenten en heeft dit negatieve prijseffecten op (vastgoed in) de hele omgeving. Bundeling van woningen, woningvergroting (omzetten van 2 naar 1 huurwoning) en/of sloop biedt kansen. De uitstraling van een wijk verbeterd, de veiligheid stijgt en groen kan in stedelijke gebieden worden teruggebracht. Het CDA wil actief tegengaan dat er investeringsregio’s ontstaan en ‘beheerregio’s. Deze tendens is sinds jaren gaande. In nauwe afspraken met provincies en woningbouwcorporaties moet beoordeeld worden hoe investeringen kunnen worden gestimuleerd zodat daarmee het leefmilieu in Nederland aantrekkelijk blijft, ongeacht de regio. In krimpgebieden
6
krijgen gemeenten en inwoners vanuit de Rijksoverheid ondersteuning om de leefbaarheid te borgen. Het CDA moet zowel ten aanzien van de sociale huur als ten aanzien van inkomensgrenzen een helder standpunt innemen. Daarbij blijft het streven om inwoners te stimuleren om woningen waar mogelijk in eigendom te verkrijgen. Woningprijzen en hypotheekmogelijkheden moeten hierop, afhankelijk van de levensfase van inwoners (starters, 50ers of 75+ers) zijn afgestemd. Een goed voorbeeld van de participatiesamenleving is collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Groepen van gelijkgestemden of mensen die een bepaalde woonwens hebben, ontwikkelen hun eigen woningen, buurt of complex. Veelal gaat het om mensen met specifieke woonwensen, een eigen visie op de inrichting van de samenleving en duurzaamheid. Er zijn veel gemeenten die hier op inspelen. (C)PO is een manier van vraaggericht ontwikkelen als tegenhanger van aanbodgerichte projectbouw, waar steeds minder vraag naar is. Het gaat hierbij om centrumlocaties zoals het wonen in de kloostertuin in Hoogeveen of om complete nieuwbouwwijken zoals in Almere. Ook zijn er steeds meer projecten voor specifieke doelgroepen. De Stichting seniorenbouw is hier een voorbeeld van, die samen met ouderen nieuwe woongroepen realiseert. Andere vormen zijn afgesloten woondomeinen, hoogbouwcomplexen met gemeenschappelijke voorzieningen, etnische woonzorgcomplexen zoals wooneenheden voor de Surinaamse en Somalische gemeenschap in Den Haag, duurzame wijken met energie neutrale woningen, woongroepen voor diverse bevolkingsgroepen zoals gescheiden vaders (Parentshuis IJburg) of woongroepen voor de LGBT gemeenschap.
Diversiteit van inwoners verbindt en versterkt combinaties van wonen en zorg, waarbij combinatie van ouders en (volwassen) kinderen ook meer dan tot op heden mogelijk moet worden (kangoeroewoningen). Woonvormen moeten, binnen de specifieke regionale context (verschil Randstad tov krimpregio), alle ruimte krijgen van de landelijke en lokale overheid. Hiertoe moeten planologische belemmeringen worden opgeheven Vraag visiegroep: moet je als overheid faciliteren, bv. oprichten plankostenfonds3, zijn er best practices bekend?
De vraag is of alle inwoners in Nederland de ontwikkelingen kunnen bijbenen. Actieve en zelfbewuste Nederlanders pakken hun kansen, maar niet iedereen heeft de bagage of heeft behoefte om zelfstandig of met anderen activiteiten op te zetten. Voor velen zal de overheid of woningcorporaties een stevig anker moeten blijven bieden. Het CDA vindt het positief dat mensen actief opereren in de samenleving. Huisvesting wordt daarmee ondersteunend aan de hogere doelstelling: versterking van de samenredzaamheid en een afname van het beroep op collectieve sociale voorzieningen. Keerzijde kan zijn dat deze opties niet voor iedereen zijn weggelegd en dat mensen uitvallen. Het inkomen of de mate van integratie kan het niet toelaten, of bijvoorbeeld specifieke beperkingen (fysiek, geestelijk) kan belemmeringen opleveren. De samenleving moet er meer dan tot op heden zelf op gaan toezien dat mensen, waaronder familie, buren en bekenden meedoen aan de Nederlandse samenleving.
In de uitwerking een discussie voeren over subsidiegericht bouwen. Als voorbeeld: Leiden heeft 2.000 studenteneenheden gebouwd waar per maand € 130 subsidie wordt bijgelegd. Kosten € 3.120.000 per jaar. Dit mede om een hogere afdracht in het gemeentefonds te ontvangen obv aantal inwoners. Daarbij ook discussie voeren over gesubsidieerd bouwen van sociale huurwoningen. Belemmert de doorstroming. In de basis zou je slechts subsidies moeten verstrekken voor doelgroepen die de huisvesting niet kunnen betalen. Dit zorgt voor grotere verschillen in NL, maar dit moet een bewuste consequentie zijn. 3
7
Hypotheekmarkt De afgelopen tientallen jaren hebben overheden en banken het aangaan van schulden aangemoedigd en bezitsvorming ontmoedigd. Kun je met een aflossingsvrije hypotheek nog zeggen dat je een woning bezit? Geld lenen en schulden maken was te goedkoop. In een periode van 15 jaar is de totale Nederlandse hypotheekschuld gestegen van 45% naar 108% van ons bruto nationale inkomen. Na een periode van dalende huizenprijzen vormde de woningmarkt een reëel risico voor de duurzaamheid van onze economie en ons financiële stelsel4. Daarmee wordt een voorschot genomen op de toekomst en de rekening naar komende generaties verschoven. Een eigen woning is, mits degelijk gefinancierd, een uitgelezen kans om vermogen op te bouwen voor tijden dat het inkomen lager wordt. Dat laatste doel is de afgelopen decennia uit zicht geraakt. Met een huis (nagenoeg) vrij van hypotheek hebben gepensioneerden lagere woonlasten. Hun inkomsten kunnen zij in hun latere levensfase actief investeren in de veelal toenemende zorgbehoefte. Het CDA wil de aflossing van hypotheken verder stimuleren. Het huidige fiscale regime, waaronder de wijze waarop de hypotheekrenteaftrek nu is vormgegeven, dient dit doel onvoldoende. Een nieuw regime moet de aflossing bevorderen maar tevens jonge mensen in staat stellen om een huis te kopen. Zorgvuldigheid staat voorop zodat een geleidelijke invoering noodzakelijk is. De hypotheekrenteaftrek moet in combinatie met het belastingstelsel, het huurbeleid en het grondbeleid worden herzien. Huurwoningen moeten beter toegankelijk worden voor jonge mensen. Zittende huurders met een gestegen inkomen moeten worden gestimuleerd om plaats te maken voor woningzoekenden. Ouderen bij wie de kinderen zijn ‘uitgevlogen’ en graag kleiner willen wonen moeten gestimuleerd worden om hun woning te verkopen. Dit verbetert de doorstroming op de woningmarkt, zorgt voor investeringen en een duurzamer gebruik van de bestaande woningvoorraad en biedt kansen aan jongeren en gezinnen om aan een passende woning te komen. Daarbij is aanbod in de eigen regio gewenst. Veel ouderen willen namelijk in hun eigen dorp en/of woonwijk blijven wonen aangezien voorzieningen en hun sociale netwerk daar aanwezig is. Het feit dat begin 2015 1 miljoen woningen onder water stonden, remde een massieve doorstroming op de woningmarkt. Veelal gaat het hierbij om een beleving of gevoel, aangezien ouderen aanzienlijk minder vierkante meter woonoppervlakte terugkopen, met bijbehorend een lagere koopprijs. Het CDA wil via gemengde eigendomconstructies corporaties mogelijkheden geven om huurders tijdens hun arbeidzame leven een deel van de woning te laten kopen waarna men de woning na het pensioen kan gedeeltelijk of geheel kan terugverkopen aan de corporatie in ruil voor woonzorgarrangementen. Nationale instituties (zoals NHG, de nationale banken, grote woningbouwcorporaties) moeten ook participeren in regiospecifieke knelpunten. Aflossen op de hypotheek moet renderen. Zeker in tijden met een lage rentestand is een lagere hypotheeklast te prefereren boven banksaldo. De hypotheekmarkt moet toekomstbestendig worden gemaakt. Zowel voor de generatie babyboomers die veelal een nagenoeg schuldenvrije woning bezitten, als voor hun kinderen en kleinkinderen die starten op de woningmarkt. Het CDA wil de mogelijkheden voor eigen woningbezit blijven stimuleren via aantrekkelijke financiële regelingen. Woningeigenaren moeten gestimuleerd blijven om hun particuliere bezit te onderhouden. Als de hypotheek is afbetaald komt hiervoor extra budget beschikbaar. Het CDA wil dat bij regelingen voor zorg rekening wordt gehouden met particulier woningbezit. Veel inwoners uit de huidige en oudere generatie hebben met spaarzaamheid en zuinig leven hun woningbezit gerealiseerd. De Rijksoverheid moet dit belonen in plaats van via fiscale regelingen bestraffen. Een beloning kan zijn het financieel onderstenen van het verduurzamen van de woning en/of het renoveren tot de bestaande woning tot een nultredewoning. De afgelopen jaren konden ouders € 100.000 belastingvrij aan hun kinderen schenken. Deze regeling is per 1 januari 2015 gestopt. Het CDA wil ouders of grootouders blijven faciliteren met als doel dat (groot)ouders naar de (klein)kinderen toe een bijdrage kunnen leveren ten behoeve van bekostiging en/of aflossen van specifiek de hypotheeklasten. Noot: lijkt in het belastingplan 2015 gerepareerd te worden. Het CDA is de partij van de Euregio. Wonen en werken in zowel Duitsland als België biedt mogelijkheden aan Nederlander als omgekeerd aan Duitsers en Belgen in ons land. Wet en regelgeving (hypotheek/pensioenen) moet zoveel als mogelijk op elkaar aansluiten. 4
Passage opgenomen vanuit tekst Strategisch Beraad.
8
Hypotheekfinanciering in combinatie met pensioenbesparingen biedt kansen (Denemarken). Hypotheken worden gefinancierd met de doorlopende uitgifte van liquide obligaties die dezelfde looptijd, rentestructuur en aflossingsprofiel hebben als de hypotheek. Het marktrisico wordt hiermee direct en volledig overgedragen aan lange termijnbeleggers zoals pensioenfondsen. Het kredietrisico blijft wel voor rekening van de uitgevende bank zodat de bank een prikkel heeft om wanbetaling te voorkomen. De efficiënte benutting van middelen en gebalanceerde verdeling van risico’s vertalen zich in lagere rentetarieven en een stabieler financieel systeem. Dit komt zowel de consument als de staat ten goede. Het CDA wil stimuleren dat er duurzaam in woningen wordt geïnvesteerd. Ergens wonen mag iets kosten. Op een woning wordt echter afgeschreven als er te weinig aan onderhoud en vernieuwing wordt gedaan. Hiervoor wil het CDA een heldere regeling opstellen die investeringen stimuleert (6% tarief) en tot minimaal 2025 blijft bestaan zodat inwoners en bedrijven zekerheid wordt geboden over de mogelijkheid van investeren. Bij deze regeling moet zowel de particuliere als de huurdersmarkt worden betrokken. Besparingsimpact (gebouwen, verbruik) van energietransitie Om het gebruik van eindige (fossiele) energie terug te dringen en de CO2uitstoot te reduceren wordt bij energetische (duurzame) renovatie veelal de theorie van Trias Energetica toegepast. Bij energetische renovatie van gebouwen betekent dit dat allereerst gestreefd moet worden om het energieverbruik te verminderen. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen een ‘bijna energieneutraal gebouw’ zijn. Voor overheden geldt dit vanaf 1 januari 2019. Extra inzet op energetisch renoveren van huur en koopwoningen is gewenst. Overheden moeten belemmerende regelgeving schrappen en dit legesvrij stimuleren. Het CDA vindt dat de overheid via bijvoorbeeld regelgeving kan faciliteren dat de bijdrage aan het verminderen van de energievraag verlaagd wordt5. Het CDA vindt dat provincies een sturende rol hebben in bijvoorbeeld de hoofdinfrastructuur van energie door aanleg van warmterotondes voor restwarmte/reststromen te initiëren en mogelijk te maken. Gemeenten dragen hun steentje bij door bijvoorbeeld woningeigenaren te ondersteunen door renovatiebegeleiding, groepsaankopen of bouwteams. Via woningbouwcoöperaties kan de sociale huisvesting energiezuiniger gemaakt worden. De energietransitie is kostbaar en overheden ontwikkelen financieringsoplossingen waardoor investeren op energiebesparing aantrekkelijk wordt. Nieuwe woningen moeten energieneutraal worden gebouwd. Bestaande woningbouw moet worden verduurzaamd. Overheden moeten de aanleg van zonneenergie blijven stimuleren. Daarbij moeten ook mogelijkheden komen om zonneenergie in te kopen via velden op voormalige vuilstort en/of op scholen/zwembaden. Overheidsgebouwen en scholen moeten per direct energieneutraal worden gebouwd. De financiering vanuit het Rijk moet hierop oa. richting schoolbesturen op worden aangepast. Het CDA vindt dat vanaf 2020 alle nieuwe huur en koopwoningen energieneutraal moeten worden gebouwd. Scholen In Nederland staan ongeveer 6.500 scholen. Per jaar worden er 70 nieuwe scholen gebouwd. Volgens de nieuwe regelgeving moeten de scholen die nieuw gebouwd worden in 2020 energieneutraal zijn. Maar wat te doen met de scholen die voorlopig nog blijven staan? Van de 6.500 scholen is er een groot aantal scholen in de jaren ’70 gebouwd. Deze gebouwen blinken niet uit in energiezuinigheid. Er zijn op dit moment veel mogelijkheden om deze scholen beter te isoleren, vaak echter ontbreekt het aan middelen. Scholen zijn bij uitstek de plek om aan kinderen te laten zien wat energiebesparing is. Er moet in samenwerking met lokale overheden een plan worden gemaakt waarmee deze oudere schoolgebouwen energiezuiniger worden en een plek van energieopwekking worden. Bij de nieuwbouw van scholen is duurzaam of energieneutraal bouwen nog niet vanzelfsprekend. Ook hier speelt budget een rol. De bouwheer bezuinigt op energiebesparende maatregelen om binnen het projectbudget te blijven. Dat de exploitatie hiermee niet gediend is, daar komt men later achter. Nagedacht moet worden over financiering vanuit de exploitatie voor deze energiebesparende maatregelen. De basisgedachte vanuit het CDA is dat er bij nieuwbouw van scholen en overheidsgebouwen slechts nog sprake is van energieneutrale scholen.
Een voorbeeld hiervan is onder andere de Richtlijn Energieefficiëntie (EED, 2012/27/EU) die een streefdoel voorschrijft van 20% energiebesparing op het verbruik. De maatregel schrijft daarnaast maatregelen voor, voor het terugdringen van het energieverbruik bij overheden, burgers en bedrijven. Belangrijke onderdelen hierbij zijn WKK, energiediensten, renovaties van gebouwen en het verschaffen van inzicht bij energieverbruikers. 5
9
10