RUIMTE VOOR GEVEN Quickscan Validatiestelsel Filantropie
AMSTERDAM, 3 APRIL 2013
1
RUIMTE VOOR GEVEN Quickscan Validatiestelsel Filantropie
OPDRACHTGEVERS: SAMENWERKENDE BRANCHEORGANISATIES FILANTROPIE (SBF) MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE MINISTERIE VAN FINANCIËN
MR. B.C. (BORIS) FRANSSEN DRS. S. (SUZANNE) KOOIJ S.S.J.P. (SYLVIE) ROESTENBERG
AMSTERDAM, 3 APRIL 2013
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Inhoudsopgave
Managementsamenvatting 6
1. Inleiding
10
2. De sector filantropie
13
3. Keuzemogelijkheden validatiestelsel
26 5
4. Zelfregulering of aanvullende regelgeving?
55
5. Conclusies & aanbevelingen.
55
Bijlagen 60 1. Geraadpleegde deskundigen 2. Geraadpleegde literatuur en andere bronnen 3. Bijlage Gedragscodes 4. Bijlage Keurmerken 5. Bijlage Informatieportalen/Centraal Informatiepunt 6. Schematisch overzicht keuzemogelijkheden validatiestelsel 7. Over de auteurs
74
8 Noten
75
Managementsamenvatting
I
n 2011 hebben de SBF en de Ministeries van Veiligheid en Justitie en van Financiën het Convenant Ruimte voor Geven ondertekend. Hierin is onder andere overeengekomen dat in 2013 een validatiestelsel moet worden vormgegeven voor filantropische instellingen in Nederland. In de notitie ‘Visie op toezicht en verantwoording in
de filantropische sector’ worden één keurmerkstelsel voor alle grotere en kleine fondsenwervende instellingen genoemd, eén gedragscode voor alle leden van de brancheorganisaties in de filantropie en publiekstoegankelijke internetportalen van de brancheorganisaties met vermelding van aangesloten organisaties. Ook wordt een onderzoek genoemd naar de wijze waarop gekomen kan worden tot een centraal informatiepunt dat de informatie over filantropische instellingen verspreidt aan relevante stakeholders. Centrale vraag van het onderzoek is: op welke wijze kan een validatiestelsel worden vormgegeven, welke keuzemogelijkheden en varianten zijn hierbij denkbaar? En welke variant verdient (of welke varianten verdienen) de voorkeur, op basis van de onderzoeksbevindingen en gestelde randvoorwaarden?
6
In het kader van deze quickscan zijn verschillende deskundigen geinterviewd, is deskresearch verricht en is een drietal klankbordgroepen met deskundigen van binnen- en buiten de branche gehouden. De conceptbevindingen van het onderzoek zijn met de gezamenlijke opdrachtgevers besproken. Hun commentaar is in het definitieve rapport verwerkt.
Uitdagingen sector filantropie
De uitdagingen waar de filantropie zich heden ten dage voor weet gesteld kunnen – op basis van nationale en internationale publicaties - tot een aantal centrale, uniforme thema’s worden teruggebracht. Rechtmatigheid speelt daarbij een belangrijke rol. In dit verband worden onder andere filantropische instellingen aangehaald die geld voor andere doeleinden hebben aangewend dan waarvoor het geld was geworven. Hoewel het belang van rechtmatigheid voor een goed functionerende filantropische sector vanzelfsprekend groot is, liggen de uitdagingen van de sector echter voornamelijk op een veel fundamenteler niveau. Waar het om draait is de doeltreffendheid van filantropische instellingen, het vraagstuk dat het wezen van de filantropische sector raakt. Vertrek en eindpunt van iedere non-profitorganisatie is het doel dat in de missie is belichaamd. Dit doel is gericht op het realiseren van positieve, toegevoegde waarde op maatschappelijk gebied. Voor het meten van doeltreffendheid is niet één methode beschikbaar, er zijn er meerdere. Het bevorderen van de realisatie van zoveel mogelijk impact en de monitoring hiervan, is een cruciaal onderwerp, met een hoge urgentie. Dit wordt in uiteenlopende nationale en internationale bronnen bevestigd. Het vertrouwen van maatschappelijke stakeholders hangt – terecht - in belangrijke mate van dit onderwerp af. Er zou nog meer dan thans het geval is aandacht voor dit aspect moeten komen vanuit de sector. Een ander belangrijk thema is de gebrekkige en versplinterde informatie die momenteel over filantropische instellingen beschikbaar is. Het grote publiek en andere stakeholders kunnen door de huidige versnippering moeilijk adequaat inzicht krijgen in de sector.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Voordat een visie op een nieuw validatiestelsel kan worden geformuleerd, dient een aantal vragen te worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang om goed af te bakenen welke ambities de gezamenlijke initiatiefnemers precies hebben. Daarbij is een goede probleemdefinitie cruciaal; duidelijk moet zijn welke zaken ontbreken of zouden moeten worden veranderd aan het bestaand validatiestelsel. Een belangrijke bevinding is dat een eenduidige, uitgewerkte visie alsmede een probleemanalyse ontbreken. Een andere, redelijk fundamentele vraag is welke doelgroep het validatiestelsel centraal moet stellen: alleen leden van bij de SBF aangesloten brancheorganisaties of alle ANBI’s in Nederland? De onderzoeksvraag van deze quickscan is daarom niet eng maar breed opgevat.
Keuzemogelijkheden validatiestelsel
Er zijn uiteenlopende manieren denkbaar waarop een toekomstig stelsel van zelfregulering kan worden ingericht. De onderzoeksbevindingen wijzen wat de inrichting van een gedragscode betreft op het vormgeven van een meta-code, met algemene principes die voor alle soorten filantropische instellingen gelden, met een vertaling van specifieke regels in subhoofdstukken naar soorten filantropische instellingen (fondsenwervend, vermogensfonds, kerkelijke instelling). Accent zou binnen deze meta-code moeten worden gelegd op de onderwerpen ‘afleggen van verantwoording’ middels transparantie en good governance. De bestaande Code Wijffels is daarvoor een goede inspiratiebron en een goed voorbeeld, ook vanwege het principe ‘pas toe of leg uit’. Wat het keurmerkstelsel betreft wijzen de bevindingen in de richting van het scheiden van de (ontwikkeling en beheer van) keurmerkcriteria en certificering, het versoepelen van de 25%-norm en het verder vergroten van de aandacht voor doelrealisatie (effectiviteit), in het bijzonder de maatschappelijke meerwaarde (impact). Het keurmerk moet toegankelijk zijn voor zowel kleine als grote instellingen en niet teveel financiële en administratieve druk op fondsenwervende instellingen leggen. De aandacht voor transparantie is ook hier cruciaal. Wat het onderwerp ‘ontsluiten van informatie over filantropische instellingen online’ betreft is een onderscheid gemaakt naar de inrichting van een centraal – online- informatiepunt waar informatie over filantropische instellingen wordt verzameld en ontsloten enerzijds en brancheportalen anderzijds. Er heerst grote versnippering en verdeeldheid wat informatievoorziening met betrekking tot de sector filantropie betreft, hetgeen het inzicht, de transparantie en eenheid in de manier waarop gegevens worden verzameld en gepresenteerd belemmert. Momenteel zijn er diverse portals op internet actief, waardoor een goed overzicht ontbreekt. Er is grote behoefte aan één internetportal waar geïnteresseerden betrouwbare en complete informatie over filantropische instellingen kunnen vinden. Een centraal informatiepunt zou aangewezen kunnen worden dat informatie over filantropische instellingen verzamelt en verspreidt onder belanghebbenden; hieraan kan een publieksportal gekoppeld worden dat de informatie ontsluit aan het grote publiek. Een dergelijke constructie bestaat nu al in de vorm van de Kennisbank Filantropie die informatie ontsluit via diverse afnemers, waaronder het publieksportal Goede Doelen Monitor van Independer. Of denk aan de database van het CBF, van waaruit informatie
7
1
wordt ontsloten via hun Nationaal Goede Doelen Register. Twee belangrijke randvoorwaarden voor het bewerkstelligen van meer transparantie in de filantropische sector via een centraal informatiepunt zijn: 1. Registratie en regelmatige actualisering gegevens ANBI’s in een centraal informatiepunt verplicht stellen voor het verkrijgen en het behouden van de ANBI-status; 2. Uitwisseling gegevens ANBI’s in centraal informatiepunt met ANBI-register. Met de inrichting van een centraal informatiepunt kan het bestaande probleem van ‘informatie-asymmetrie’ worden opgelost. Voor de hand ligt om filantropische instellingen informatie te laten aanleveren op 5 vragen: 1. Wat wil je organisatie bereiken? 2. Wat is je strategie om dit groter doel te realiseren, welke projecten of programma’s ontwikkel je in dit kader? 3. Beschikt jouw organisatie over de capaciteiten en competenties om dit doel of deze doelen te realiseren? 4. Hoe weet je of je vooruitgang boekt? (welke indicatoren leg je aan voor je ‘ver8
anderingsleer’, hoe weet je of bepaalde outputs leiden tot de impact(s) die je onder 1 hebt beschreven, is daar onderbouwing voor beschikbaar e.d.?) 5. Wat heb je wel en niet bereikt tot nu toe?
Representativiteit
Om een validatiestelsel legitimiteit en autoriteit te geven, is een goede representativiteit van groot belang. Als slechts een relatief klein aantal organisaties door het validatiestelsel zou worden bereikt, kunnen vraagtekens worden gesteld bij het nut ervan. In het kader van het onderzoek zijn diverse incentives geïnventariseerd om het aantal bij de SBF aangesloten filantropische instellingen uit te breiden. Echter, op basis van het onderzoek wordt betwijfeld of met een stelsel dat gebaseerd is op vrijwilligheid (zuivere zelfregulering door de branche) voldoende representativiteit wordt behaald. Ook komt uit het onderzoek naar voren dat een stelsel van zuivere zelfregulering niet dezelfde reikwijdte zal hebben als een stelsel dat voorziet in aanvullende incentives vanuit de overheid. Juist in het licht van de uitdagingen van de sector (nationaal en internationaal) lijken aanvullende overheidsincentives van belang om de sector verder professionaliseren en transparanter te maken.
Varianten
In deze quicskcan zijn twee varianten beschreven, die in aanvulling op of in combinatie met een stelsel van zuivere zelfregulering kunnen worden gekozen. Een daarvan voorziet in aanvullende eisen vanuit de ANBI-regeling, op het gebied van verantwoording en transparantie, aan de hand van formats (zie bijvoorbeeld de 5 eerdergenoemde vragen). Een andere variant voorziet in het inrichten van een publiekrechtelijk kader. Wanneer organisaties aan bepaalde eisen voldoen, krijgen zij een vergunning of license to operate. Een Autoriteit Filantropie zou dan in de naleving van dit publiekrechtelijk kader moeten voorzien.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Conclusies
Een belangrijke vraag is wat de sector en de overheid precies met een nieuw validatiestelsel willen bereiken. Deze ambities zijn vooralsnog op hoofdlijnen geformuleerd, maar dienen nader te worden geconcretiseerd. Verder kan worden geconcludeerd dat het optuigen van een nieuw validatiestelsel een grote en unieke kans biedt om de filantropische sector van een krachtige professionaliseringsimpuls te voorzien opdat beter zicht verkregen kan worden op de maatschappelijke resultaten. Dit is de meest fundamentele uitdaging waar de filantropie nationaal en internationaal voor staat. Zuivere zelfregulering impliceert deelname op basis van vrijwilligheid. De branche zal in deze variant via allerlei incentives een ‘wenkend perspectief ‘moeten bieden aan potentiële leden om de reikwijdte van het validatiestelsel te vergroten, hetgeen zonder aanvullende regelgeving van overheidswege een behoorlijke - of wellicht onhaalbare opgave zal zijn (niet alleen inhoudelijk, maar ook budgettair). Een andere – wellicht nog fundamentelere - vraag is of met de keuze van een stelsel van zuivere zefregulering het ambitieniveau hoog genoeg komt te liggen. Geconcludeerd wordt dat de invulling van een validatiestelsel derhalve niet geheel aan de sector zelf moet worden overgelaten en dat zelfregulering in combinatie met uitbreiding van de ANBI-eisen – variant 2 - de meest voor de hand liggende optie is. En een geschikt middel om ANBI’s een extra prikkel te geven online verantwoording af te leggen over hun missie, beleid, gerealiseerde en niet-gerealiseerde doelen en andere resultaten op financieel en organisatorisch gebied. Zoals beschreven kan in deze variant worden gekozen voor een model waarin ANBI’s verplicht worden gesteld om online over dit soort vragen te rapporteren, zodat stakeholders hiervan kennis kunnen nemen. Dit kan gebeuren in bepaalde formats. Hiermee wordt dan in sommige opzichten verder gegaan dan de ANBI-eisen die in voorbereiding zijn in het kader van de motie Omtzigt. Het aanwijzen of instellen van een centraal informatiepunt, waarvan de wenselijkheid en de noodzaak door de meeste respondenten en stakeholders wordt onderstreept, kan dan een volledig en compleet overzicht bieden van alle ANBI’s (compleetheid is alleen haalbaar wanneer ANBI’s wettelijk verplicht worden data aan te leveren aan dit centraal informatiepunt).
Aanbevelingen
De eerste stap is dat de gezamenlijke opdrachtgevers (vanuit een nadere vaststelling van concrete doelen die met het validatiestelsel moeten worden gerealiseerd) een keuze maken voor een specifieke variant. Vervolgens dient een nader tijdpad te worden vastgesteld voor de realisatie van een nieuw validatiestelsel. Het is in dit kader raadzaam om aparte werkgroepen in te richten met interne en externe deskundigen, die zich buigen over de ontwikkeling van onderdelen van een nieuw validatiestelsel. Hiervoor dienen de noodzakelijke randvoorwaarden te worden gecreëerd (vacatiegelden, faciliteiten etc.). Het is van belang dat in deze werkgroepen een ‘multistakeholder point of view’ gewaarborgd is. En dat wordt voorzien in een coördinatie vanuit de branche en overheid gezamenlijk.
9
1
1
Inleiding
In 2011 hebben de SBF en de Ministeries van Veiligheid en Justitie en van Financiën het Convenant Ruimte voor Geven ondertekend. Hierin is onder andere overeengekomen dat in 2013 een validatiestelsel moet worden vormgegeven voor filantropische instellingen in Nederland. Dit validatiestelsel moet achtereenvolgens voorzien in één gedragscode, één keurmerkstelsel en in door de branchepartners te onderhouden internetportalen waar burgers en andere geïnteresseerden informatie over de leden van de brancheorganisaties kunnen vinden. Voorts is overeengekomen te onderzoeken op welke wijze gekomen kan worden tot een centraal informatiepunt dat de informatie over filantropische instellingen verspreidt aan overheden, donateurs, de belastingbetaler, keurmerkverstrekkers, media, onderzoeks-
10
bureaus en andere belanghebbenden, en welke condities hiervoor noodzakelijk zijn.
Uitgangspunten
Het op te tuigen validatiestelsel dient aan een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden te voldoen. De contouren van het nieuwe validatiestelsel worden geschetst in twee richtinggevende documenten: 1. Het convenant ‘Ruimte voor Geven’ uit 2011. 2. De notitie ‘Visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector’ die op 20 september 2012 is ondertekend door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de Staatssecretaris van Financiën en het bestuur van de SBF met aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer. In de notitie ‘Visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector’ worden de volgende onderdelen van het te ontwikkelen validatiestelsel genoemd: • Eén keurmerkstelsel voor alle grotere en kleine fondswervende instellingen, waarbij sprake is van onafhankelijke toetsing door geaccrediteerde, certificerende instellingen. • Eén gedragscode voor alle leden van de brancheorganisaties in de filantropie, waarin aandacht wordt besteed aan vraagstukken van governance, beloning en maatschappelijke prestaties. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar generieke en specifieke aspecten van de te onderscheiden branches. • Publiekstoegankelijke internetportalen van de brancheorganisaties met vermelding van aangesloten organisaties. In dit portal moeten deze organisaties goed vindbaar zijn en bestaat een doorklikmogelijkheid naar de online beschikbare informatie over
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
deze leden. In de uitwerking zullen per brancheorganisatie de onderwerpen worden vastgesteld die door de aangesloten organisaties publiekelijk toegankelijk zullen worden gemaakt. • Een onderzoek naar de wijze waarop gekomen kan worden tot een centraal informatiepunt dat de informatie over filantropische instellingen verspreidt aan overheden, donateurs, de belastingbetaler, keurmerkverstrekkers, media, onderzoeksbureaus en andere belanghebbenden, en welke condities hiervoor noodzakelijk zijn. Verder wordt in de notitie genoemd dat de ondertekenaars een Werkgroep Publieksbelang Filantropie instellen, waarin naast door hen voorgedragen personen, wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van organisaties die het publieksbelang vertegenwoordigen. Deze werkgroep ontwikkelt een toetsingskader met betrekking tot het validatiestelsel dat is gericht op het publieksbelang. Nadat het validatiestelsel is ontwikkeld, wordt dit getoetst aan het toetsingskader en zal de werkgroep een advies uitbrengen aan het bestuurlijk overleg van de ondertekenende partijen. Het advies kan ertoe leiden dat de uitgangspunten in deze visie op onderdelen worden bijgesteld.
Vraagstelling
Centrale vraag van het onderzoek is: op welke wijze kan een validatiestelsel worden vormgegeven, welke varianten zijn hierbij denkbaar? En welke variant verdient de voorkeur, op basis van de onderzoeksbevindingen en gestelde randvoorwaarden?
Onderzoeksaanpak
Het onderzoek heeft het karakter van een quickscan. Enerzijds zijn interviews gehouden met diverse deskundigen, anderzijds is deskresearch verricht. De eerste bevindingen zijn getoetst in drie klankbordgroepen, waarin interne (branche) en externe deskundigen hebben deelgenomen (zie bijlage 1 voor de deelnemerslijst). Op basis van een presentatie van de belangrijkse bevindingen en conclusies aan de Projectgroep Validatiestelsel Filantropie op 12 februari 2013, is een conceptrapport opgesteld. Dit concept rapport is door de genoemde projectgroep van opmerkingen voorzien, die vervolgens in deze defitieve versie zijn verwerkt.
Leeswijzer
De opbouw van het rapport is als volgt. Hoofdstuk 2
“De sector filantropie” bevat een beschrijving van de Nederlandse filantro-
pische sector en de huidige inrichting van verantwoording en toezicht. Daarnaast komen de uitdagingen aan de orde waarvoor de sector zich weet gesteld. Hoofdstuk 3
“Keuzemogelijkheden validatiestelsel” gaat in op de wijze waarop een
nieuw validatiestelsel (inhoudelijk, organisatorisch en financieel) kan worden ingericht. De volgende onderwerpen komen aan de orde: ambities en probleemdefinitie, inrichting van het toekomstige stelsel (de doelgroep van het validatiestelsel, verplichte of vrijwillige deelname, incentives, differentiatie, inrichting gedragscode, keurmerkstelsel en informatieportalen, etc.), regie, uitvoering en financiering.
11
1
In hoofdstuk 4 “Zelfregulering of aanvullende regelgeving?” worden drie varianten beschreven op basis waarvan een validatiestelsel kan worden vormgegeven. Deze varianten zijn op basis van de onderzoeksbevindingen opgesteld en vervolgens nog ‘gewogen’ (oftewel van ‘plussen’ en ‘minnen’ voorzien). In hoofdstuk 5 “Conclusies & aanbevelingen” volgen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen. De bijlage bevat een lijst van gesprekspartners, een overzicht van overige geraadpleegde bronnen, een aantal schema’s met vergelijkingen tussen bestaande gedragscodes, keurmerken en internetportals en informatie over de auteurs van dit rapport.
12
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
De sector filantropie
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een korte inleiding over de Nederlandse filantropische sector en de wijze waarop toezicht en verantwoording thans is georganiseerd. Verder worden de uitdagingen geschetst waarvoor de sector zich ziet gesteld. Dit hoofdstuk vormt een kader voor hoofdstuk 3, waarin wordt ingegaan op de wijze waarop een nieuw validatiestelsel kan worden ingericht.
2
Filantropie
Filantropie of liefdadigheid kan worden omschreven als het vrijwillig geven van geld, goederen of inspanning door individuen, huishoudens, fondsen en bedrijven primair ten behoeve van algemeen nuttige doelen. De sector filantropie levert een zelfstandige bijdrage - vanuit een eigen verantwoordelijkheid en naast de overheid – aan het algemeen nut in Nederland. Aan de filantropische instellingen wordt jaarlijks naar schatting circa € 4,7 miljard gegeven door huishoudens, nalatenschappen, vermogensfondsen, het bedrijfsleven en goededoelenloterijen1.
De sector filantropie2
De sector filantropie is in Nederland onderdeel van de non-profitsector, en wordt daarom ook wel gekenschetst als de sector tussen markt en staat’. De sector filantropie omvat een grote diversiteit aan organisaties die in drie categorieën uiteenvallen3: •F ondsenwervende instellingen. Dat zijn naar Nederlands recht opgerichte stichtingen of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die voor realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen door middel van fondsenwerving een beroep doen op de publieke offervaardigheid. Onder fondsenwerving wordt verstaan dat de aldus verkregen gelden vrijwillig zijn afgestaan, geen of geen evenredige tegenprestatie vormen voor geleverde goederen of diensten en dat er geen rechten voor zorg of hulp aan kunnen worden ontleend. Fondsenwervende instellingen zijn voor een deel aangesloten bij de brancheorganisaties VFI en IF. • Vermogensfondsen. Over het algemeen wordt van vermogensfondsen gesproken als fondsen primair uit de opbrengst van het eigen vermogen maatschappelijke en goede doelen steunen. Dat vermogen is voor het grootste deel afkomstig van nalatenschappen en/of schenkingen van families of individuen. Vermogensfondsen doen geen actieve fondsenwerving en zijn voor een deel aangesloten bij de brancheorganisatie FIN (ledenaantal: 350). •K erkelijke instellingen. Voor de realisatie van hun doelstellingen werven de kerken gelden en beschikken zij in bepaalde gevallen ook over vermogen. De mate waarin
13
2
en de wijze waarop verschilt per kerkgenootschap. Kerkgenootschappen werven als regel niet onder het publiek, maar onder hun aangesloten leden. Bij het interkerkelijk overlegorgaan CIO (Contact in Overheidszaken) zijn 31 kerkgenootschappen aangesloten (die op hun beurt naar schatting 15.000 ANBI’s tellen). In dit kader moet de speciale status van kerken te midden van andere organisaties worden onderstreept. In het staatsrecht is de onafhankelijkheid van de kerk gecodificeerd middels het grondrecht van godsdienstvrijheid (art. 6 GW) en de grondrechten van vrijheid van vereniging en vergadering (artt. 8 en 9 GW). Deze grondrechten waarborgen dat iedereen in Nederland zich kán aansluiten bij een kerk en dat gelovigen zichzelf kunnen organiseren in (eigen) kerken. Dit alles natuurlijk binnen de grenzen van de Nederlandse wet. Ook binnen het burgerlijk recht heeft de kerk een aparte positie gekregen. Art. 2:2 BW kent aan kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen en lichamen rechtspersoonlijkheid toe en kerkelijke instellingen worden derhalve, anders dan fondsenwervende instellingen en vermogensfondsen, geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Hiermee is de grondwettelijk gegarandeerde organisatievrijheid van kerken in Nederland naar burgerlijk recht geregeld.
14
SBF
In 2006 is door de brancheorganisaties VFI, FIN en IF de overkoepelende brancheorganisatie SBF (Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie) als samenwerkingsverband opgericht (in 2011 de Stichting SBF). Het interkerkelijk overlegorgaan CIO heeft zich hierbij aangesloten. Thans is de SBF nog met de NOV in gesprek, partijen streven naar een alliantie. Verder heeft de SBF een ‘Raad van Aangeslotenen’, waarbinnen brancheorganisaties zijn vertegenwoordigd die op specifieke terreinen of aandachtsgebieden actief zijn, zoals ontwikkelingssamenwerking of natuurbehoud. De huidige representativiteit van de SBF (schattingen wijzen op 16.000 ANBI’s die lid zijn van de brancheorganisaties die samenwerken in de SBF) kan ten opzichte van het totaal aantal ANBI’s (geschat op 55.000) worden gesteld op een percentage van 29. Van de circa 16.000 leden-organisaties is circa 15.000 een kerkelijke instelling. Deze instellingen hebben een ANBI-status verkregen door middel van een groepsbeschikking van de Belastingdienst. Overigens dient te worden aangetekend, dat qua ‘financieel volume’ de SBF een belangrijk deel (ten minste 50%) van het geld dat in de sector omgaat dekt. Althans: dat is wat op basis van beschikbare gegevens wordt verondersteld, maar de data zijn niet altijd even hard en derhalve hebben ze vaak het karakter van schattingen4.
Diversiteit
Filantropische instellingen zijn divers van karakter. Doelstellingen lopen uiteen, evenals de werkwijze, organisatievorm en omvang. In ‘Geven in Nederland’ worden de volgende goede doelen onderscheiden: Kerk en levensbeschouwing (religie), Gezondheid, Internationale hulp, Milieu, Natuurbehoud, Dierenbescherming, Onderwijs en onderzoek, Cultuur, Sport en recreatie, Maatschappelijke en Sociale Doelen (nationaal). De omvang van filantropische instellingen varieert. Een groot deel van de sector bestaat uit kleine filantropische instellingen met inkomsten tot maximaal 100.000 euro per jaar, die niet allemaal lid zijn van een brancheorganisatie of over een keurmerk beschikken.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Publieksbelang
Als publieksbelang kan het belang worden omschreven dat het publiek (belastingbetalers, donateurs, begunstigden) heeft om zeker te weten dat de instellingen in de sector filantropie het algemeen nut dienen. Het publiek belang omvat de legitimiteit van filantropische instellingen om geld te verwerven en om fiscale voordelen te genieten en is gebaat bij inzicht in de effectiviteit van filantropische instellingen.
Algemeen Nut Beogende Instellingen
De overheid erkent de rol van de filantropische sector en stimuleert het particulier geefgedrag door middel van belastingvoordelen in diverse fiscale wetten. Deze fiscale faciliteiten zijn nader uitgewerkt in de Geefwet en voor een belangrijk deel gekoppeld aan het hebben van de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI) voor de verkrijgende of uitdelende instelling. Naar schatting beschikt 90% van de filantropische instellingen over de ANBI-status. Bij de Belastingdienst staan ongeveer 55.000 organisaties geregistreerd als ANBI en dit aantal neemt nog steeds toe. Naar schatting 15.000 instellingen behoren tot de categorie ‘kerkelijke instellingen’. Van het totaal van 55.000 ANBI’s staan ongeveer 5.600 organisaties als goededoelenorganisatie geregistreerd in de online Kennisbank Filantropie.
Rol van de overheid
De Nederlandse overheid heeft middels het eerder genoemde convenant ingezet op de professionalisering van de filantropie. In internationaal perspectief is wat dit betreft een trend waarneembaar. In The Economist wordt hierover gesteld: “Britain’s government has recently been trying to foster the philanthropic spirit, and other European countries are starting to follow suit. Even in China, the government seems keen to build up a non-profit sector that caters to social needs, and appears to be relaxing some of its rules to allow philanthropy to play a bigger role”5.
Zelfregulering: huidig stelsel
Voordat wordt ingegaan op de belangrijkste uitdagingen van de filantropische sector, wordt eerst – als referentiekader – een korte samenvatting gegeven van de manier waarop toezicht en verantwoording thans is georganiseerd.
Gedragscodes
Er zijn thans verschillende gedragscodes in omloop, te weten één van de VFI, die tevens de Code Wijffels van toepassing verklaart op haar leden, de IF Gedragscode en de Gedragscode van de FIN. De vigerende gedragscodes zijn met elkaar vergeleken (zie bijlage voor het schema), voorts is gescreend hoe deze codes zich verhouden tot onderwerpen governance, beloning, maatschappelijke prestaties en transparantie. • VFI-gedragscode: Geeft geen concrete regels omtrent bovengenoemde onderwerpen. Deze code werkt namelijk met basiswaarden en een (globale) uitwerking daarvan. De Code Goed Bestuur (Code Wijffels), die van toepassing is op alle VFI-leden, bevat deze uitwerking wel.
15
1 2
• C ode Goede Bestuur voor Goede Doelen (Code Wijffels): De Code Wijffels is een zeer gedetailleerde gedragscode waarin ruim aandacht is voor good governance, beloning (van directeuren) en de daadwerkelijke resultaten van de bestede middelen. Deze code draagt transparantie hoog in het vaandel. Zoals in het aangehaalde schema is opgenomen (zie bijlage), vereist de code dat de organisatie zowel het jaarverslag als de jaarrekening op de website plaatst (of dat deze opvraagbaar is). Ook moeten o.a. de navolgende gegevens op de website worden geplaatst: de doelstelling van de organisatie, de wijze waarop de doelstelling is vertaald in visie, beleid, strategieën en voor zover mogelijk beoogde resultaten, het jaarplan met in elk geval informatie over de verwachte inkomsten, de geplande besteding van middelen aan het goede doel en daarbinnen aan concrete programma’s en activiteiten, de beoogde resultaten (en indien die niet kunnen worden aangegeven: de redenen daarvoor), het deel van de middelen dat wordt besteed aan fondsenwerving en aan ondersteunende functies, alsmede hoe wordt omgegaan met financiële reserves, enz. •G edragscode IF: Het begrip good governance wordt slechts summier tot uitdrukking gebracht in deze code. Aan de bezoldiging en de publicatie van maatschappelijk resultaten worden in deze code geen eisen gesteld. De code vereist wel dat iedere aan16
gesloten organisatie een jaarverslag en jaarrekening opstelt en deze publiceert op de website en deze verstrekt wanneer hij opgevraagd wordt. • G edragscode ten behoeve van de leden van de FIN: In de lidmaatschapscriteria van deze gedragscode wordt (kort) aandacht besteed aan de eisen die aan het bestuur worden gesteld (good governance). Met betrekking tot de onderwerpen bezoldiging en verslaglegging van (maatschappelijke) resultaten is in deze code niets opgenomen. Ook is transparantie geen harde eis die uit deze code volgt. De code beveelt namelijk slechts aan om jaarlijks een overzicht van activiteiten (gehonoreerde projecten) op te maken en te publiceren. • K erkorden en statuten: kerkgenootschappen hebben op basis van de Grondwet en het Burgerlijk Wetboek een relatief grote vrijheid om te voorzien in eigen regelgeving. Kerkgenootschappen maken bij de inrichting van hun (juridische) structuur gebruik van statuten en kerkorden. Hoewel deze documenten niet gekwalificeerd kunnen worden als gedragscodes, bevatten statuten en kerkorden regelmatig bepalingen van gelijke strekking waaronder bezwaar-en beroepsmogelijkheden en tuchtrecht. Kerkgenootschappen zijn bovendien doorgaans voorzien van een eigen, zeer professionele organisatiestructuur. Het voert in het kader van deze quickscan te ver om de vigerende kerkorden en statuten te bespreken. Hier wordt volstaan met de constatering dat er een uitgebreid corpus aan regels binnen de kerken bestaat.
Keurmerken
Er bestaan verschillende keurmerken, te weten die van het CBF, die van het Keurmerk Goede Doelen, de RfB en het Keurmerk Goed Besteed. De vraagstukken governance, beloningsbeleid, maatschappelijke prestaties en transparantie zijn niet alleen van belang voor gedragscode binnen het validatiestelsel, maar ook voor het keurmerk(stelsel). De SBF noemt in haar visiedocument expliciet dat in het keurmerk(stelsel) regels kunnen worden gesteld voor de verslaglegging betreffende
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
goed bestuur, het beloningsbeleid en de maatschappelijke prestaties (naast de huidige eisen die worden gesteld aan filantropische instellingen voor het verkrijgen van de ANBI-status). Uit het schema keurmerken (zie bijlage 4) kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • Keurmerk Goede Doelen Dit keurmerk stelt verplicht dat gebruik wordt gemaakt van een gedragscode waarin onder andere in wordt gegaan op professioneel bestuur. Het Keurmerk Goede Doelen besteedt veel aandacht aan de maatschappelijke prestaties van keurmerkhouders. Er wordt expliciet gevraagd naar het effect (aantoonbare verbetering in de situatie van de doelgroep; maatschappelijke prestaties) van de output (concrete resultaten). Dit keurmerk houdt de mogelijkheid open dat het goede doel niet in staat is om dit effect te beschrijven. De bezoldiging van directie- en /of bestuursleden is geen onderdeel van dit keurmerk. Dit keurmerk vereist dat er een gedragscode onderschreven wordt waarin transparantie hoog in het vaandel staat, verantwoording wordt afgelegd over tenminste de doelstelling van de organisatie. Ten aanzien van transparantie over voornoemde thema’s en transparantie geldt: om in aanmerking te kunnen komen voor het keurmerk Goede Doelen moet het jaarverslag voor iedereen online staan dan wel opvraagbaar zijn. De keurmerkhouder betaalt 400 euro per jaar voor verstrekking van dit keurmerk. Er wordt gesteld dat de volledig gedigitaliseerde aanvraag niet meer dan één tot drie werkdagen in beslag neemt voor een goededoelenorganisatie. Hiermee is dit keurmerk zeer toegankelijk voor grote en kleine filantropische instellingen. Er zijn nu 24 keurmerkhouders met een totale omzet van meer dan 36 miljoen euro. • CBF-Keur
Het CBF-Keur besteedt in de keurmerkcriteria expliciet aandacht aan de onderwerpen good governance en beloningsbeleid van bestuurders, toezichthouders en directeuren. Voor de maatschappelijke prestaties (effectmeting) geldt dit niet of nauwelijks. Het keurmerk vereist dat de bestedingen aan de doelstellingen aantoonbaar dienen te worden geëvalueerd en gerapporteerd op project-, programma- en organisatieniveau. Hiermee wordt in deze evaluatie en rapportage nog niet expliciet ingegaan op het effect van de bestedingen op de doelgroep. Dit wekt geen verbazing daar het CBF zich in zijn foldermateriaal openlijk afvraagt of het wel mogelijk is om te meten in hoeverre de verandering tot stand is gekomen door de activiteiten van het goede doel en in welke mate de verandering is beïnvloed door externe factoren (het zogenaamde attributievraagstuk). Met betrekking tot transparantie: de jaarverslaglegging van de organisatie moet openbaar zijn, en binnen negen maanden na afloop van het boekjaar voor geïnteresseerden beschikbaar worden gesteld. Bovendien vereist het CBF-Keur dat de jaarverslaglegging ingericht conform Richtlijn 650 Fondsenwervende instellingen, waarbij o.a. expliciet is vereist dat de besteding van de middelen in relatie tot de doelstellingen duidelijk tot uiting worden gebracht. De kosten van aanvraag en eventuele hertoetsing kosten per stuk 2925 euro. Het keurmerk wordt verleend voor een termijn van drie jaar. Na verlening moet de keurmerkhouder een jaarlijkse bijdrage doen aan het CBF op basis van zijn baten variërend tussen de 445 en 8830 euro per jaar.
17
2
Naast het zojuist besproken reguliere keurmerk verstrekt het CBF nog twee keurmerken voor kleinere organisaties. Ten eerste het CBF-certificaat voor kleine ‘goede doelen’ en ten tweede de Verklaring van geen bezwaar. De aanvraag- en eventuele hertoetsingskosten van het CBF-certificaat voor kleine ‘goede doelen’ bedragen 505 euro per stuk. Ook dit keurmerk wordt voor 3 jaar verstrekt. In de twee jaren na de aanvraag dient de keurmerkhouder 355 euro per jaar aan het CBF te betalen voor controlewerkzaamheden. De aanvraag van een Verklaring van geen bezwaar kost eenmalig 870 euro, tenzij het gaat om een organisatie die minder dan een jaar bestaat dan geldt een tarief van 585 euro. Wanneer gevraagd wordt om hertoetsing kost dit 440 euro. De verklaring is geldig gedurende 18 maanden en na verstrekking worden door het CBF geen periodieke kosten meer in rekening gebracht. De aanvraag van het CBF-Keur wordt regelmatig ervaren als vrij bewerkelijk en tijdrovend, voor het CBF-certificaat en de CBF-verklaring geldt dit in mindere mate. Het CBF keur is het grootste keurmerk in Nederland en dekt alleen al via de leden van de VFI (die verplicht een CBF keur dienen te hebben) meer dan 1.2 miljard aan geefgeld. In totaal wordt het totale bedrag wat de CBF keurmerkhouders vertegenwoordigen geschat op 1.5 miljard euro. 18
•K eurmerk Goed Besteed Het reglement van dit keurmerk is zeer beperkt qua omvang en onderwerpen. Zoals uit het overzicht in de bijlage blijkt, beschikt het keurmerk (slechts) over vijf keurmerkcriteria. Good governance komt daarbij slechts zijdelings aan de orde. De onderwerpen bezoldiging en maatschappelijke prestaties komen geheel niet aan de orde, het onderwerp transparantie evenmin. Dit neemt overigens niet weg dat het keurmerk tot doel heeft transparant werken en openheid ten opzichte van donateurs te bevorderen. Keurmerk Goed Besteed werkt met een gedigitaliseerde en geautomatiseerde aanvraagprocedure van het keurmerk. Bovendien zijn de administratieve lasten voor de aanvrager beperkt. Ook de aanvraagkosten zijn laag en bedragen 400 euro per jaar. Ook voor eventuele hertoetsing wordt ditzelfde bedrag in rekening gebracht. Op basis van de website is het aantal keurmerkhouders op 38 organisaties gesteld. •R fB-Keur Het RfB-Keur vertoont veel gelijkenis met het CBF-Keur, bijvoorbeeld ten aanzien van bepalingen die toezien op good governance. Op het punt van bezoldiging bestaat er wel een verschil. Het RfB-Keur behandelt alleen de bezoldiging van bestuurders. Ook met betrekking tot de maatschappelijke resultaten is er een verschil; het RfB-Keur vereist namelijk dat het bestuur regelmatig aantoonbaar de uitvoering van het beleid (o.a. de realisatie van de doelstellingen) controleert en evalueert en over doelen welke niet worden bereikt en hierover met redenen omkleed verslag doet in het jaarverslag. Bovendien moet de jaarrekening o.a. de uitgaven per doelstelling weergeven. Ten aanzien van transparantie: het jaarverslag is niet ‘automatisch’ openbaar. Het jaarverslag, met daarin opgenomen de jaarrekening, kan wel kan kosteloos worden opgevraagd door de ‘achterban’ van de organisatie. Het RfB-Keur stelt geen verdere eisen aan de transparantie van andere gegevens of transparantie in het algemeen. De aanvraagkosten van dit keurmerk bedragen eenmalig 750 euro en daarna moet jaarlijks een bijdrage worden betaald aan de RfB op basis van de baten van de keurmerkhouder. Dit varieert van
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
een jaarlijkse bijdrage van minimaal 400 tot maximaal 1.650 euro. Bovendien is de administratieve last die de aanvraag met zich meebrengt vrij beperkt te noemen. De RfB heeft 26 deelnemers waarvan 1 aspirant deelnemer. Totaal hebben deze organisaties circa 31 miljoen aan inkomsten. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het onderwerp tot discussies leidt. De belangrijkste discussiepunten betreft het wel of niet opnemen van impactmeting en verslaglegging daarover in de keurmerkcriteria, het wel of niet scheiden van certificering enerzijds en beheer en ontwikkeling van keurmerkcriteria anderzijds. Daarbij worden vraagtekens gesteld bij de 25%-norm; deze zou geen recht doen aan de wens van organisaties om hiervan af te wijken, afhankelijk van hun beleid of bestaansfase (een startende organisatie zit in andere omstandigheden dan een ‘volwassen’ collega). Daarbij is de toegankelijkheid van keurmerken voor grotere en kleinere instellingen een kwestie; de prijsstelling is in dit kader bijvoorbeeld van belang, de ‘werkbaarheid’, evenals het gewicht dat een eventueel keurmerk voor kleinere filantropische instellingen in de praktijk heeft. Het voornaamste discussiepunt is echter dat de meeste keurmerkcriteria eenzijdig focussen op rechtmatigheid, terwijl de aan de missie gerelateerde doeltreffendheid het meest fundamentele vraagstuk is wat de filantropische sector bezighoudt (of zou moeten bezighouden). Gezien de beperkte aandacht voor het vitale punt van het beschrijven van de impact, of in ieder geval de doelrealisatie bij de meeste keurmerken, kan de vraag worden gesteld of de keurmerken in zekere zin geen ‘schijnzekerheid’ bieden aan het grote publiek.
Centraal Informatiepunt en internetportalen
Filantropische instellingen leveren op dit moment bij verschillende instanties en instellingen gegevens aan, waaronder de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst (ANBI’s). Op de websites van deze instanties is informatie over deze instellingen te vinden. De op deze sites getoonde informatie is beperkt en niet altijd actueel. Daarnaast is het niet gemakkelijk om op basis van deze informatie een goed en gefundeerd oordeel te vormen over de kwaliteit en de maatschappelijke prestaties van filantropische instellingen. Om beter in de publieksbehoefte te voorzien zijn andere websites met informatie over filantropische instellingen ontstaan, die ieder op hun eigen wijze, met gebruikmaking van verschillende formats meer transparantie proberen te bewerkstellingen. In een schema (zie bijlage) worden de belangrijkste verzamelwebsites over goede doelen op internet genoemd, waaronder: • ANBI-register Belastingdienst • Nationaal Register Goede Doelen CBF • Goede Doelen Monitor (Independer) • Allegoededoelen.nl • Goededoelentest.nl • Fondsen.org • NGO-database.nl • Goededoelen.nl. Paradoxaal genoeg maakt elke nieuwe verzamelwebsite die informatie over filantropische instellingen op internet ontsluit de versnippering van informatie groter. Waardoor meer inzicht en transparantie weer lastiger is te realiseren.
19
2
De Consumentenbond stelde recentelijk dat het zeer moeilijk is om ‘zicht te krijgen op goede doelen’ en dat het lastig is, de gegevens die wél beschikbaar zijn op waarde te schatten. Critici die geïnterviewd werden door de Consumentenbond zijn het er echter over eens: ‘het ontbreekt aan samenwerking omdat veel spelers in de goededoelenwereld vooral hun eigen belang nastreven’6. Als er niet iets fundamenteel verandert gaan filantropische instellingen door hun gegevens aan diverse verzamelwebsites aan te leveren, zolang elk van deze sites hen elk weer een ander voordeel biedt: een ANBI-status, een keurmerk, een ANBI-logo, een vermelding in de Trouw top 50... . Veel filantropische organisaties die er geen belang bij hebben om bekend te zijn bij een groot publiek, blijven dan bovendien onzichtbaar. De diverse bestaande verzamelwebsites hebben elk hun eigen reden en belang om door te gaan met het ontsluiten van informatie vanuit hun eigen focus en ‘accenten’. Die kan financieel-organisatorisch zijn, zoals bij het CBF, of (preluderen op) maatschappelijke impact, zoals de Goede Doelen Monitor van Independer, gevoed vanuit de Kennisbank Filantropie.
20
Naast ‘versnipperd’, zijn data vaak incompleet of verouderd. Verder zijn veel filantropische instellingen niet in de data vertegenwoordigd. Omdat van dwang of tucht geen sprake is, zijn organisaties niet altijd geneigd hun gegevens aan te leveren of up to date te houden. De organisaties die door het CBF gekeurd worden en waarvan de informatie op het Nationaal Register Goede Doelen ontsloten wordt, vormen hierop een van de uitzonderingen. Kortom: er heerst grote versnippering en verdeeldheid wat informatievoorziening m.b.t. de filantropische sector betreft, hetgeen het inzicht, de transparantie en eenheid in de manier waarop gegevens worden verzameld en gepresenteerd belemmert. Burgers en andere stakeholders kunnen hier onvoldoende tot een goed oordeel komen. Er is sprake van ‘informatie-asymmetrie’.
Verantwoording & toezicht: huidig stelsel
Binnen het bestaande validatiestelsel wordt op verschillende niveaus toezicht uitgeoefend. In eerste instantie ligt natuurlijk een verantwoordelijkheid bij de organisaties zelf, er dient namelijk toezicht te worden uitgeoefend vanuit het bestuur, de raad van toezicht of het moderamen (afhankelijk van het gekozen bestuursmodel). Directie (dan wel bestuur) leggen verantwoording af aan het toezichthoudend orgaan, over de geleverde prestaties, het (financieel) beleid etc. Stichtingen en verenigingen zijn ingevolge het Burgerlijk Wetboek verplicht een jaarverslag op te stellen, echter, er is geen verplichting dit ook publiek te maken. Sommige organisaties doen dit wel (zie bijvoorbeeld Warchild en Net4Kids) en maken daarnaast nog op andere manieren kenbaar wat ze nastreven, hebben gerealiseerd, etc. (on- of offline). Op deze manier kunnen stakeholders toezicht uitoefenen (waaronder het grote publiek en andere geïnteresseerden). Niet onbelangrijk om op te merken, is dat filantropische instellingen ook onderhevig zijn aan verantwoordingsverplichtingen ten opzichte van financiers. Instellingen die gebruik maken van bepaalde externe financieringsbronnen (bijvoorbeeld van subsidiegevers, fondsen, sponsoren of bijvoorbeeld ‘crowdfunding platforms’) moeten op ver-
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
schillende manieren verantwoording afleggen aan deze geldgevers over de geleverde prestaties (zo vragen veel fondsen bijvoorbeeld een door een RA goedgekeurde accountantsverklaring waarin staat vermeld dat de gedoneerde middelen conform de aanvraag zijn aangewend, etc.). Verder laten bepaalde filantropische instellingen zich vrijwillig ‘auditen’ door keurmerkverstrekkers als het CBF (het Keurmerk met de meeste keurmerkhouders in Nederland), de RfB (net als het CBF geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie), het Keurmerk Goede Doelen en het Keurmerk Goed Besteed (de verstrekker van het zogenaamde ANBI-logo, Stichting Geef Gratis, wordt niet aangemerkt als een keurmerk en is derhalve in deze quickscan niet meegenomen). Hiermee wordt voorzien in onafhankelijk extern toezicht. De bij een brancheorganisatie aangesloten filantropische instellingen hebben te maken met bepaalde vormen van toezicht vanuit deze ‘koepels’. De manier waarop of mate waarin dit gebeurt, verschilt per brancheorganisatie. Bij de VFI zijn de verantwoordingsverplichtingen voor leden en daarmee de mate van extern toezicht het meest intensief; de gedragscodecriteria van de VFI zijn verweven in de keurmerkcriteria van het CBF. Omdat leden van de VFI verplicht zijn dit keurmerk te hebben (en te behouden willen zij lid zijn en blijven), is automatisch in extern toezicht in de vorm van een audit voorzien. Omdat transparantie een belangrijk element is van de gedrags- en keurmerkcriteria, zijn de VFI-leden ook in vergaande mate gehouden hun stakeholders en het grote publiek (online) te informeren. Binnen het IF en de FIN is geen sprake van toezicht door middel van visitaties, audits of peer reviews (al dan niet op basis van een door de lid-organisatie verrichte zelfevaluatie). Van de speciale status van de kerken is eerder al gewag gemaakt. Kerkgenootschappen hebben op basis van het vorenstaande (zie in dit kader ook de betreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Grondwet) een relatief grote vrijheid om te voorzien in eigen regelgeving. Kerkgenootschappen maken bij de inrichting van hun (juridische) structuur gebruik van statuten en kerkorden. Kerkgenootschappen voeren op de naleving op een eigen manier toezicht uit. De kerken hebben ook eigen rechtbanken waar geschillen op het gebied van kerkelijk recht worden beslecht. Deze rechtbanken staan los van de burgerlijke rechtbanken.
Extern toezicht door of van overheidswege
Naast toezicht door de branchepartners op de leden, de aanbieders van keurmerken, en het grote publiek (of andere stakeholders) via de internetportalen, vindt er nog op andere manieren toezicht van overheidswege plaats. Filantropische instellingen met de rechtsvorm stichting of vereniging vallen onder bepalingen van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Als relevante bepalingen kunnen genoemd worden de verplichting tot het oprichten bij notariële akte, de plicht om een jaarverslag en een jaarrekening op te maken en de verplichte inschrijving in het Handelsregister. Het toezicht op de naleving van fiscale regels door ANBI’s wordt uitgeoefend door de Belastingdienst. Een organisatie kan alleen kan worden aangemerkt als een ANBI in-
21
2
dien deze als zodanig is geregistreerd bij de Belastingdienst. Bij niet naleving van de regels kan de ANBI-status worden ontnomen7. De Belastingdienst kan, indien er twijfel bestaat over de integriteit van een ANBI of daaraan verbonden persoon, vragen om de integriteit aan te tonen (bijvoorbeeld door het overleggen van een VOG door bestuursleden). Op dit moment biedt de fiscale ANBI-wetgeving de volgende mogelijkheden tot het weigeren of ontnemen van de ANBI-status: 1. De feitelijke werkzaamheden zijn (overduidelijk) niet algemeen nuttig; 2. De ANBI, haar bestuurders of van voor de ANBI gezichtsbepalende personen is onherroepelijk veroordeeld wegens aanzetten tot haat of geweld of plegen van geweld. Uiteraard is het in bepaalde gevallen ook mogelijk dat het Openbaar Ministerie de rechtbank verzoekt een stichting te ontbinden of een bestuurder te ontslaan. Dat is echter een uiterst moeilijke procedure die daarom in de praktijk zelden wordt toegepast. 22
Speciale vermelding verdient het convenant dat het CIO met de Belastingdienst heeft gesloten waarin is bepaald dat ieder kerkgenootschap zich inzet om erop toe te zien dat de zelfstandige onderdelen blijven voldoen aan de ANBI-criteria. Bij twijfel zal de Belastingdienst eerst in contact treden met het kerkgenootschap alvorens wordt overgegaan tot definitieve maatregelen. Bovendien hebben CIO en de Belastingdienst op regelmatige basis contact over de controle, handhaving en toezicht op de uitvoering van de ANBI. In het kader van een komende aanpassing van de termen van dit convenant, zal worden bezien op welke wijze de besteding van de middelen op een lager aggregatieniveau via een ingroeiregeling inzichtelijk kan worden gemaakt. De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen biedt de mogelijkheid van de groepsbeschikking. Indien sprake is van een groepsbeschikking hoeft een parochie of kerkelijke gemeente niet zelf een beschikking aan te vragen bij de Belastingdienst. Kerkgenootschappen die aangesloten zijn bij het CIO hebben door middel van een groepsbeschikking de ANBI-status verkregen voor alle tot het kerkgenootschap behorende onderdelen (resp. lichamen waarin verenigd - zie art.2 Boek 2 BW).
Wijziging van de Uitvoeringsregeling AWR Ministerie van Financiën
Het ministerie van Financiën zal de bestaande eisen m.b.t. de ANBI-status uitbreiden met de eisen zoals verwoord in de motie Omtzigt. Deze eisen betreffen het online openbaar maken van: 1 de naam, het adres en de contactgegevens van de ANBI; 2 de bestuurssamenstelling van de ANBI; 3 een verkorte staat van baten en lasten, waaronder een rubrieksgewijs overzicht van de bestedingen van de ANBI 4 en het beloningsbeleid van de ANBI.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Daartoe zal de uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake Rijksbelastingen 1994 worden gewijzigd. Verwacht wordt dat deze wijziging in juli 2013 in de Staatscourant wordt gepubliceerd en per 1 januari 2014 voor alle ANBI’s zal ingaan. De huidige regeling is opgenomen in Hoofdstuk 1a, artikel 1a t/m 1f van Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake Rijksbelastingen 1994.
APV
Op basis van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) is het in de meeste gemeenten verplicht om een collectevergunning te hebben om te kunnen collecteren. Deze vergunningplicht geldt in de meeste gemeenten ook voor het huis-aan-huis of op straat werven van donateurs maar niet voor het collecteren in besloten kring (besloten schoolfeesten en dergelijke).
Financial Action Task Force (FATF)
Relevant voor in het buitenland opererende filantropische instellingen zijn de door Nederland gemaakte afspraken rond het bestrijden van witwassen van criminele gelden en terrorisme. Genoemd kunnen worden de afspraken (Special Recommendations, Stockholmprogramma) gemaakt in het kader van de Financial Action Task Force (FATF).
Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen (RJ 650)
Voor filantropische instellingen gelden geen wettelijke verslaggevingsregels, tenzij zij een commerciële onderneming exploiteren. Dan zijn de jaarrekeningvoorschriften van het Burgerlijk Wetboek (BW2 Titel 9) van toepassing. Speciaal voor de goededoelensector heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen (RJ 650) uitgebracht. Voor filantropische instellingen met een keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) is deze richtlijn verplicht.
Wetsvoorstel Publicatieplicht (Ministerie van Veiligheid en Justitie)
Er is een wetsvoorstel in voorbereiding dat alle stichtingen, alsmede verenigingen met een ANBI-status, verplicht worden om bepaalde financiële gegevens in het Handelsregister op te nemen. Deze gegevens zijn niet toegankelijk voor het publiek.
Uitdagingen sector filantropie
De uitdagingen waar de filantropie zich heden ten dage voor weet gesteld kunnen – op basis van nationale en internationale publicaties - tot een aantal centrale, uniforme thema’s worden teruggebracht. De volgende zaken worden in de literatuur onder andere aangestipt: • In binnen- en buitenland hebben filantropische instellingen het nieuws gehaald en voor commotie gezorgd, bijvoorbeeld met betrekking tot hoge salarissen van bestuurders. •In de VS zijn filantropische instellingen die geld hebben aangewend voor andere doelen waarvoor het geld was geworven, negatief in het nieuws gekomen, waarmee de sector
23
2
de ogen op zich vestigde: ”….And after the Asian tsunami and Hurricane Katrina, two fund-raising former presidents, Bill Clinton and George Bush senior, found themselves having to reassure the public that they would monitor how the money was used”8. Over het belang van rechtmatigheid kan en mag geen misverstand bestaan. Rechtmatigheid is een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende, professionele filantropische sector, die kan bogen op het vertrouwen van het grote publiek en andere stakeholders. Zoals Matthew Bishop in The Economist echter stelt, liggen de uitdagingen van de sector nationaal en internationaal op een veel fundamenteler niveau dan dat van de rechtmatigheid. Waar het om draait is de doeltreffendheid van filantropische instellingen.
Impact
Het vraagstuk wat het wezen van de filantropische sector raakt, is de impactvraag. Vertrek en eindpunt van iedere non-profitorganisatie is het doel dat in de missie is belichaamd. Dit doel is gericht op het realiseren van positieve, toegevoegde waarde op maatschappelijk gebied (oftewel impact, als verzameling van resultaten minus wat er 24
toch al zou zijn gebeurd). Waar traditionele commerciële ondernemingen in eerste instantie zijn gericht op financiële waarde, geldt voor filantropische instellingen dat zij primair zijn gericht op de creatie van maatschappelijke waarde of impact. Hoewel ook de rechtmatigheid van bestedingen een belangrijk onderwerp is, evenals het onderwerp good governance, de meest wezenlijke vraag is welke maatschappelijke toegevoegde waarde een organisatie realiseert. Voor het meten van impact is niet één methode beschikbaar, er zijn meerdere (zie in dit kader onder andere het Handboek Sociaal Ondernemen in Nederland). Los nog van het gegeven dat het meten van impact niet altijd eenvoudig is, is er ook niet één universele, door de hele sector onderschreven methode. Waarmee niet kan worden gesteld dat het bevorderen van de realisatie van zoveel mogelijk impact en impactmeting daarom geen prioriteit mogen hebben of anderszins terzijde dient te worden geschoven. Of: dat de sector, individuele organisaties, financiers en andere stakeholders niet zouden moeten investeren in deze onderwerpen. Integendeel. Het bevorderen van de realisatie van zoveel mogelijk impact en de monitoring hiervan, is een cruciaal onderwerp, met een hoge urgentie. Het vertrouwen van maatschappelijke stakeholders hangt – terecht - in belangrijke mate van dit onderwerp af. Er zou nog meer dan thans het geval is aandacht voor dit aspect moeten komen vanuit de sector. Tot deze conclusie komt bijvoorbeeld ook Harvard Professor Michael Porter: “Foundation scandals tend to be about pay and perks, but the real scandal is how much money is pissed away on activities that have no impact. Billions are wasted on ineffective philanthropy”………. “Philanthropy is decades behind business in applying rigorous thinking to the use of money.” In zijn artikel “Philantropy’s New Agenda: Creating Value” stelt hij: “Foundations must rise to this challenge sooner rather than later………..The time has
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
come to embrace a new agenda, one with a commitment to creating value.” Dit wordt bevestigd door de recent uitgekomen publieke managementletter van de Nederlandse Beroepsvereniging van Accountants: Goed Doel, goed verhaal, die tijdens het CBF jaarcongres in december 2012 werd gepresenteerd. Een van de belangrijkste aanbevelingen van het rapport stelt het maatschappelijk effect centraal: “Het zichtbaar maken hiervan is vaak complex, maar wel van cruciale betekenis. Niet alleen doelstellingen en activiteiten, maar ook de effecten moeten meetbaar en toetsbaar zijn”. Het impact-pleidooi is in meerdere opzichten relevant: meer aandacht voor impact en impactmeting bevordert marktwerking in de non-profitsector, en stimuleert een grotere waardegedrevenheid en efficiency (met meer gerealiseerde stakeholderswaarde of impact als gevolg). Elementen als waardegedrevenheid en efficiency zijn helaas nog maar zwak ontwikkeld9. Zolang effectmeting nog niet optimaal is, propageert Dees het aanleggen van een eigen code voor non-profitorganisaties, of zoals hij het noemt: een nieuwe definitie van sociaal ondernemerschap. Met deze code of definitie kunnen non-profitorganisaties zelf een soort substituut voor marktwerking in hun werk introduceren. Daarin is een aantal elementen van groot belang in het licht van een op te tuigen validatiestelsel (transparantie etc) Of zoals hij zelf stelt: “Any definition of social entrepreneurship should reflect the need for a substitute for the market discipline that works for business entrepreneurs. We cannot assume that market discipline will automatically weed out social ventures that are not effectively and efficiently utilizing resources……. Social entrepreneurs play the role of change agents in the social sector, by: • Adopting a mission to create and sustain social value (not just private value) • Recognizing and relentlessly pursuing new opportunities to serve that mission • Engaging in a process of continuous innovation, adaptation, and learning • Acting boldly without being limited by resources currently in hand, and •E xhibiting heightened accountability to the constituencies served and for the outcomes created” (The Meaning of Social Entrepreneurship, G. Dees) Wat het laatste punt betreft stelt hij: “When feasible, social entrepreneurs create market-like feedback mechanisms to reinforce this accountability” (idem). Om de positieve maatschappelijke impact van goede doelenorganisaties inzichtelijk te maken en te vergroten, ontwikkelde het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy (ECSP) in samenwerking met het Centraal Informatiepunt voor Goede Doelen (CIGD – Kennisbank Filantropie) de Performance Prediction Scan (PPS). Het gaat om een methodiek in ontwikkeling, die bestaat uit een collectie van criteria, die ieder de kans dat een filantropische instelling een grote positieve maatschappelijke prestatie heeft, doet vergroten. Deze zijn gebaseerd op kennis en ervaringen uit de praktijk en de wetenschap10.
25
3
Keuzemogelijkheden validatiestelsel
Inleiding
In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan bod die van belang zijn bij het bepalen de inhoudelijke en organisatorische inrichting van een nieuw validatiestelsel, alsmede de financiering. Het gaat hierbij om de volgende elementen: • Ambitie • Probleemdefinitie • Risico’s
26
• Huidig stelsel van verantwoording en toezicht • Varianten toekomstig stelsel van zelfregulering (toegespitst naar gedragscode, keurmerkstelsel en informatieportalen).
Ambitie
Een belangrijke vraag bij het vormgeven van een nieuw validatiestelsel is welke ambities precies aan dit streven zijn gekoppeld. Een bevinding is dat de doelen die met het beoogde validatiestelsel worden nagestreefd niet geheel eenduidig zijn; in de relevante documenten wordt zowel gesproken van vertrouwen herstellen of hoog houden, gezamenlijk meer rendement realiseren voor het publiek belang, ervoor zorgen dat de rechtmatigheid en doeltreffendheid van bestedingen van filantropische instellingen beter zijn geborgd, eraan bijdragen dat het vertrouwen op de integriteit en de kwaliteit van het bestuur van filantropische instellingen wordt versterkt en versterken van de verantwoording. Verder wordt er gewag gemaakt van ‘een horizontaal toezichtsarrangement tussen de sector en de overheid’, maar hoe dit arrangement (en dus deze samenwerking) concreet vorm en inhoud moet krijgen is niet verder uitgewerkt of van duidelijke kaders voorzien. De geïnterviewde respondenten hebben over het ambitieniveau uiteenlopende opvattingen; de interne respondenten (dat wil zeggen: vertegenwoordigers van of direct betrokken bij de branche) lijken ‘aarzelend’ en meer gericht op ‘behoud’, waar externe respondenten sterker de kans benadrukken op ontwikkeling van de sector (naar meer impact, continu leren en verbeteren, betere verantwoording naar stakeholders, een hogere mate van ‘resourcefulness’, een grotere waardegedrevenheid van financiële middelen richting organisaties die zich hiervoor inzetten, etc.).
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Probleemdefinitie
Een andere belangrijke vraag in dit kader, is waarom de huidige wijze van toezicht en verantwoording niet meer voldoet of verbeterd moet worden; deze vraag is in relevante beleidsdocumenten en notities niet nader beantwoord. Respondenten noemen onder andere de kwetsbaarheid van de sector voor ‘rotte appels’, ‘look-alikes’ en ‘free riders’, afnemend publieksvertrouwen in filantropische instellingen, een versnipperd toezicht, te weinig transparantie, te weinig aandacht voor impactmeting en een te geringe mate van sociaal ondernemerschap binnen de filantropische sector (waaronder het aanjagen van en inspelen op vernieuwing wordt verstaan alsmede het adequaat inspelen op externe stakeholderbehoeften). Verder is de informatievoorziening naar burgers, politiek en andere stakeholders nog niet dermate dat men zich een goed, afgewogen oordeel kan vormen over de manier van werken en de maatschappelijke prestaties van filantropische instellingen in Nederland (wat maakt een goed doel tot een ‘goed’ goed doel?11 Een belangrijke bevinding is dat de visie en strategie van de betrokken partners (SBF en Ministeries) nog nader zou dienen te worden geconcretiseerd. Met het bestaande kader (visie en uitgangspunten etc) is de invulling van een validatiestelsel, en een structuur, nog niet gegeven (immers: ‘structure follows strategy’). De onderzoeksvraag die in deze quickscan centraal staat, op welke wijze kan een validatietstelsel worden ingericht, is daarom niet ‘eng’, maar ‘breed’ opgevat. Risico’s
Bij de vormgeving van een nieuw validatiestelsel, dient met een aantal valkuilen rekening te worden gehouden. Zoals in de relevante beleids- en visiedocumenten is opgenomen, dient het nieuwe validatiestelsel ‘in de plaats van huidige toezichtarrangementen te komen’, en ‘niet in aanvulling op’. Het risico bestaat dat bestaande keurmerken en portals naast een nieuw validatiestelsel blijven voortbestaan. Nog fundamenteler is het gevaar dat te vergaande en/of niet goed doordachte regulering het burgerinitiatief ‘fnuikt’. Het convenant benadrukt dan ook terecht het belang van ‘ruimte voor geven’. Verder is een gevaar van zelfregulering dat de ambities niet erg ver reiken en al snel genoegen wordt genomen met een soort ‘codificatie’ van de huidige manier van werken. Dit zou niet in lijn zijn met de gestelde ambities in bijv. het convenant en bij diverse belangrijke maatschappelijke stakeholders en deskundigen. Een andere constatering is dat het krachtenveld in de filantropie nogal complex is; er zijn veel partijen direct of indirect betrokken, met uiteenlopende of tegengestelde belangen. En: er is sprake van verschillende inzichten over de te volgen koers. Dit is een niet te onderschatten factor die van invloed is op het welslagen van dit project.
Doelgroep
Een belangrijke, fundamentele vraag (of keuze) is op welke doelgroep het validatiestelsel zich moet richten. Hier zijn verschillende mogelijkheden denkbaar:
Keuzemogelijkheden Doelgroep 12
Doelgroep Deelnemers SBF Niet-deelnemers SBF
Beide
ANBI’s Niet-ANBI’s
Beide
27
1 3
Gestart kan worden met de leden van de bij SBF aangesloten brancheorganisaties, die overigens niet alleen instellingen met een ANBI-status vertegenwoordigen, maar ook filantropische instellingen die geen gebruik maken van fiscale faciliteiten. Ook is denkbaar dat breder wordt ingestoken, door ook niet SBF-deelnemers te betrekken bij het validatiestelsel. Hier kan weer een keuze worden gemaakt tussen ANBI’s en niet ANBI’s (of beide). Een nadeel van de eerste variant (alleen deelnemers SBF) is de reikwijdte van het validatiestelsel. Het huidige ledenaantal van de bij de SBF aangesloten brancheorganisaties bestaat uit grofweg 16.000 terwijl het aantal ANBI’s op rond de 55.000 wordt geschat. Op basis van de huidige bevindingen kan worden betwijfeld of de brancheorganisaties die bij de SBF zijn aangesloten hun ledenaantal zodanig kunnen laten groeien dat het validatiestelsel de noodzakelijke legitimiteit en autoriteit verkrijgt (en andere bestaande arrangementen overbodig maakt) bij de filantropische instellingen die geen lid zijn van bij de SBF aangesloten brancheleden.
Vrijwillige of verplichte deelname & incentives
Hiermee dient de volgende fundamentele vraag zich aan: moet het validatiestelsel ge-
28
baseerd worden op vrijwilligheid of juist niet? En: hoe kunnen de branchepartners en/of de overheid ervoor zorgen dat deelname zo groot mogelijk is? Welke vrijwillige prikkels zijn denkbaar, welke incentives kunnen aan de ANBI-status worden gekoppeld en zijn er eventueel ook mogelijkheden om deelname verplicht te stellen?
Keuzemogelijkheden Deelname
Deelname
Vrijwillig (zelfregulering)
Verplicht (regulering door overheid)
Met incentives (keurmerk en/of gedragscode geeft ANBI-status, ranking, speciale vermelding op portal of centraal register, fiscale voordelen ANBI- status)
Mengvorm
Zonder incentives
De volgende incentives zijn denkbaar: • Koppeling deelname aan ANBI-status; • Toezichtsarrangement voor deelnemers aan de SBF vanuit de Belastingdienst (horizontalisering van het toezicht); • Creëren van een learning network binnen de SBF; • Bieden van compliance assistance (door beschikbaar stellen van voorbeelddocumenten en formats, workshops) en andere ledenvoordelen door de SBF of de bij haar aangesloten brancheorganisaties (zoals thans bijv. ook bij de VFI gebeurt);
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
• Kortingsacties voor nieuwe leden van brancheorganisaties die bij de SBF zijn aangesloten; • Deelnemers validatiestelsel op een goed bezochte site exposure geven (i.t.t. niet-deelnemers) en anderszins exposure geven via marketing & communicatie van de SBF; • Creëren van rankings van filantropische instellingen op website(s); • Prijzen instellen voor filantropische instellingen die meedoen aan validatiestelsel (in lijn met de Transparantprijs). De vraag kan worden gesteld of deelname op basis van vrijwilligheid – zelfs met leden-incentives als ‘compliance assistance’ etc. – voldoende oplevert in termen van representativiteit. Het gevaar is niet denkbeeldig dat alleen ‘intrinsiek’ gemotiveerde en qua budget en professionaliteit meer ontwikkelde instellingen gaan meedoen. Het koppelen van bepaalde verantwoording- en toezichtseisen aan de ANBI-regeling – een en ander in aanvulling op de huidige eisen – ligt daarom meer voor de hand. Een belangrijke vraag is of je wel of niet wil differentiëren bij het optuigen van een nieuw validatiestelsel, en zo ja, in welke mate. De volgende vragen zijn in dit kader van relevant (zie schema).
Keuzemogelijkheden Differentiatie
Differentiatie
‘One size fits all’
Differentiatie naar vermogensfondsen, kerken en fondsenwervende instellingen
Mengvorm (deels algemeen, deels gedifferentieerd)
Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven, zijn bij de brancheorganisaties die deelnemen in de SBF verschillende soorten organisaties aangesloten: vermogensfondsen, kerken en fondsenwervende instellingen. Waar de fondsenwervende instellingen hun middelen primair via fondsenwerving bij het grote publiek betrekken, wenden de vermogensfondsen primair revenuen uit het eigen vermogen aan om ‘goed’ te doen. Kerken zetten zich net als andere organisaties “ten algemenen nutte “ in; zij doen dit zowel t.b.v. eigen leden en sympathisanten als ook voor maatschappelijke doeleinden in binnen-en buitenland. De kerken maken hierbij gebruik van giften van diezelfde leden en hebben in bepaalde gevallen ook nog revenuen uit bijv. eigen vermogen. De kerken hebben sinds jaar en dag een ‘status aparte’; voor kerken met een ANBI-status geldt bijvoorbeeld een speciaal regime. Waar vermogensfondsen doorgaans goed doen via organisaties die zij financieel met hun giften ondersteunen, ontplooien fondsenwervende instellingen door de bank genomen zelf de activiteiten. Waar fondsenwervende instellingen over de nodige know how moeten beschikken op het gebied van fondsenwerving, dienen vermogensfondsen bekend te zijn met vermogensbeheer (en deze kennis ofwel in huis moeten hebben of moeten uitbesteden bij een vermogensbeheerder). De scheidslijnen
29
3
tussen fondsenwervende instellingen en vermogensfondsen zijn echter aan het vervagen; steeds meer fondsen ontplooien ook actief fondsenwervende activiteiten. Hiermee ontstaan zogenaamde ‘hybride’ fondsen. Een andere ontwikkeling is dat kerken door de overheid meer in lijn met andere ANBI’s zullen worden bejegend. Echter: de kerken zijn vanwege het grondwettelijk kader en de specifieke bepalingen die voor kerken gelden in het Burgerlijk Wetboek nog wel in veel opzichten wezenlijk anders dan hun andere branchepartners binnen het SBF. Kortom: het is belangrijk de verschillen tussen de soorten instellingen niet uit het oog te verliezen. Daarnaast is het van belang om bij het vormgeven van een nieuw validatiestelsel nog op een ander punt te differentiëren en rekening te houden met het verschil tussen grote en kleine filantropische instellingen. Sterker nog: het merendeel van de geschatte 55.000 ANBI’s wordt gerekend tot de categorie kleinere instellingen. Van belang is dat er met name ook voldoende ruimte blijft bestaan voor kleinere instellingen om zich in te zetten voor het algemeen belang. Bij de (zelf)regulering van de filantropische sector kan een drempel worden ingebouwd, bijvoorbeeld ten aanzien van de jaaromzet. Zo is er in Groot-Brittannië bijvoorbeeld een grens gesteld bij instellingen die meer dan 5.000 Pond omzetten per jaar; vanaf die grens dienen fondsenwervende instellingen zich te registeren. Bij een omzet van meer dan 500.000 Pond dient men zicht te laten certifice-
30
ren door aangewezen auditors. In de V.S. dienen filantropische instellingen die gebruik willen maken van fiscale voordelen boven een omzet van 250.000 dollar zich te laten accrediteren (in een deel van de Staten, dus niet alle). Het geeft geen pas organisaties over een kam te scheren. Kortom: een ‘one size fits all’ aanpak verdient geen aanbeveling. Daarbij zijn er kleinere instellingen naast grotere, ook hierin dient sprake te zijn van differentiatie. Een nieuw validatiestelsel dat ‘ruimte moet bieden voor geven’ dient rekening te houden met de genoemde diversiteit en hieraan recht te doen.
Toezicht
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de wijze waarop toezicht thans is georganiseerd en welke toezichtslagen zijn te onderscheiden. Bij het onderwerp toezicht spelen diverse varianten een rol, die in het volgende schema zijn weergegeven:
Keuzemogelijkheden toezicht
Toezicht
Accent op toezicht (controle) Accent op verantwoording Toezicht door SBF, SBF- deelnemers, leden SBFdeelnemers en individuele filantropische instellingen
Toezicht door onafhankelijk toezichthoudend orgaan
Visitaties Auditing Peer reviews
Toezicht door Belastingdienst
Zelfevaluatie Inspectie
Mengvorm
Mengvorm
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Het toezicht kan op verschillende manieren worden georganiseerd, variërend van verticaal, horizontaal tot diagonaal (via een ombudsman) toezicht. Wanneer wordt gekozen voor zelfregulering, wordt het toezicht primair vanuit de branche vormgegeven. In de lidmaatschapscriteria kunnen bepaalde eisen dienaangaande worden opgenomen, zoals thans bij de VFI gebruik is (leden dienen niet alleen de gedragscode te onderschrijven, maar ook een CBF-keur te hebben, waarmee een externe toezichthouder is aangewezen die audits verricht). In het laatste geval is er sprake van extern toezicht, maar er zou ook sprake kunnen zijn van intern georganiseerd toezicht (door middel van de branchepartijen zelf). Toezicht kan ook worden neergelegd bij een ander ‘forum’, te weten het grote publiek. In dat geval kunnen eisen aan filantropische instellingen worden gesteld om bepaalde informatie publiek te maken, oftewel ‘transparant’ te zijn. Transparantie is in deze optiek een middel om toezicht mogelijk te maken. Een andere mogelijkheid is de instelling van een Autoriteit Filantropie (door of vanwege de overheid, bijvoorbeeld middels een zogenaamde ZBO). Pleitbezorgers van een dergelijke variant zijn onder de respondenten in de minderheid. Tegenstanders achten dit een te zwaar en niet noodzakelijk middel, dat niet verenigbaar is met het ‘DNA’ van de civil society. Andere argumenten tegen zijn: te kostbaar, geen wens of prioriteit onder burgers (zie onder andere het onderzoek van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met een burgerpanel)13. Verschillende, vooral externe (!) respondenten pleiten voor een accent op verantwoording door filantropische instellingen ten opzichte van stakeholders. En dan vooral middels transparantie. Op deze wijze worden de burgers het ‘forum’ en worden relevante stakeholders (particuliere watchdogs en anderen) in staat gesteld om deze informatie te toetsen, etc. (partijen als CBF en RfB, bepaalde informatieportals en de brancheorganisaties die deelnemen in de SBF profileren zich al als zodanig). Belangrijk is wel dat er een meldpunt is waar burgers of anderen klachten kunnen deponeren. Een cruciale bevinding is dat het belang van transparantie niet moet worden onderschat. Het bevorderen van transparantie bevordert het publieksvertrouwen in de filantropische sector en voorts wordt de communicatie en het inspelen op stakeholderbehoeften beter gewaarborgd, evenals een betere ‘marktwerking’ en het realiseren van betere maatschappelijke resultaten: (zie o.a. The Determinants of Voluntary Financial Disclosure by Nonprofit Organizations, Gregory D. Saxton, Jenn-Shyong Kuo, and YiCheng Ho, 2102). Zoals gesteld is het niet zo dat we op dit punt op ‘0’ moeten beginnen; keurmerkhouders zijn bijvoorbeeld in lijn met de betreffende keurmerkcriteria transparant (via hun eigen site en via sites als het Nationaal Goede Doelen Register van het CBF). Ook bepaalde fondsenwervende instellingen die (bewust) geen keurmerk hebben, profileren zichzelf (bijv. Net4kids) als transparante organisaties. Verder stellen, zoals reeds gezegd, de nieuwe ANBI-criteria hogere eisen aan de online transparantie van filantropische instellingen dan voorheen (zie bijlage, voor korte beschrijving van de extra eisen). Tevens zijn er meer en meer organisaties die via sites die gevoed worden vanuit de Kennisbank Filantropie, zoals de Goede Doelen Monitor van Independer, hun informatie aanleveren.
31
3
De vraag is echter of de huidige diversiteit aan middelen die het filantropische instellingen mogelijk maken hun gegevens aan het publiek te ontsluiten voldoende inzicht biedt, en potentie voor toekomstige ambities. De Consumentenbond stelde recentelijk in het artikel ‘Slecht zicht op goede doelen’ dat de huidige stand van zaken ontoereikend is omdat data onvolledig, versnipperd, niet congruent en daardoor onvergelijkbaar zijn. “Wie op zoek gaat kan best veel informatie vinden, maar hoe moet je al deze gegevens als eenvoudige donateur op waarde schatten?”
Nieuw stelsel of voortbouwen op bestaande
De vraag is of (delen van) het bestaande stelsel kunnen worden gebruikt bij het inrichten van een nieuw validatiestelsel of niet.
Keuzemogelijkheden Inhoud Validatiestelsel
Inhoud validatiestelsel
Nieuw stelsel
(Delen) bestaand stelsel
Mengvorm
32
Nederland kent thans verschillende vigerende gedragscodes, keurmerken en daarnaast nog verschillende websites waar bezoekers informatie kunnen inwinnen over filantropische instellingen. Daarbij is een deel van de filantropische instellingen aangesloten bij de brancheorganisaties die de SBF vormen. Partijen als de VFI en de FIN behartigen de belangen van hun leden, en voorzien voor hun leden in bepaalde diensten. Bij deze brancheorganisaties gelden – op de kerken na, die gebruik maken van zogenaamde ‘kerkorden’ – diverse gedragscodes, die de leden dienen te onderschrijven en in de praktijk ook moeten navolgen. De leden van de VFI zijn verplicht een CBF-keurmerk te hebben, waarmee in extern en onafhankelijk toezicht is voorzien met betrekking tot de criteria die in het CBF-keur zijn opgenomen. Het CBF is met 358 (peildatum 2011, zie jaarverslag CBF 2011) keurmerkhouders (gedifferentieerd naar keurmerkhouders, certificaathouders en houders van de ‘verklaring van geen bezwaar’) de grootste certificeerder in de filantropische sector in Nederland. Naast certificering, is het CBF ook actief op het gebied van de vaststelling van collecteroosters op gemeentelijk niveau, een en ander in het kader van APV’s. Voorts heeft het CBF een register, waarin informatie over 1452 filantropische instellingen is opgenomen. Online is er op verschillende manieren informatie te verkrijgen over filantropische instellingen, zoals eerder in dit rapport uitgebreid is toegelicht. Kortom: er is een infrastructuur, kennis en ervaring aanwezig waar gebruik van zou kunnen worden gemaakt bij de vormgeving van een nieuw validatiestelsel. Van een ‘greenfield operation’ hoeft dus geen sprake te zijn, los nog van de praktische en financiële argumenten om waar mogelijk gebruik te maken van het bestaande.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Gedragscode
Op het niveau van de gedragscode zijn verschillende vragen (of varianten) van belang. Deze zijn opgenomen in onderstaand schema:
Keuzemogelijkheden gedragscode
Gedragscode
Voor alle soorten filantropische instellingen
Selectie (bijv. niet voor kerken, of niet-deelnemers SBF)
Beginselcode
Regelcode Mengvorm
Statische code
Dynamische code
Stelt (1 of een van de) keurmerk(en) verplicht
Facultatief N.v.t.
Verweven met keurmerk
Niet verweven met keurmerk
Verplichting publicatie informatie via jaarverslag
Verplichting publicatie informatie Beide via internet
Klachtenregeling
Geen klachtenregeling
Op basis van besprekingen met de interne respondenten is naar voren gekomen dat men opteert voor het opstellen van een meta-code, waarin enkele algemene principes worden opgesteld die voor alle branchepartners gelden, en waarin in aparte hoofdstukken wordt gedifferentieerd naar de vermogensfondsen, kerken en fondsenwervende instellingen. Deze keuze lijkt vooral op praktische overwegingen gebaseerd, immers: het is de bedoeling dat in 2013 een SBF-gedragscode gereed is. Uitspraken over de accenten binnen de nieuwe gedragscode (good governance, impact, verantwoording, transparantie, etc.) zijn niet gedaan. Externe respondenten zien vooral belang in een code die ondernemerschap, ontwikkeling, leren en verantwoording centraal stellen (zie in dit kader de eerder aangehaalde definitie van G. Dees in hoofdstuk 2). De Code Wijffels lijkt hiermee de beste code om op voort te bouwen, uiteraard rekening houdend met de noodzaak van differentiatie naar soort instelling. Andere uitgangspunten hierbij zouden moeten zijn: een dynamische code, gebaseerd op het pas-toe-of leg-uit-principe (een beginselcode). Op de vraag of de code kan worden verweven met een keurmerkstelsel (zoals de VFI heeft gedaan met de CBF-keurmerkcriteria) kan het volgende worden gesteld: dit is alleen een optie voor de fondsenwervende instellingen. Immers: alleen op hen is volgens de uitgangspuntennotities van de SBF en de betrokken Ministeries het keurmerkstelsel van toepassing. Daarmee dient een andere vraag zich op: hoe gaan instellingen als de kerken en vermogensfondsen toezien op de naleving van de code? Zoals bij toezicht aan de orde kwam, bestaan hier verschillende manieren voor, variërend van visitaties, audits, peer reviews, eventueel in combinatie met een zelfevaluatie. Op basis van deze quickscan is niet naar voren gekomen dat hieromtrent al concrete ideeën bestaan (of draagvlak bestaat) bij de genoemde branchepartners. Feit is wel dat zonder toezicht gedragscodes in de praktijk al snel alleen maar een papieren functie hebben, en niet meer.
Facultatief
33
3
Wat het beheer betreft ligt voor de hand dat de SBF de gedragscode beheert en met externe stakeholders evalueert en ontwikkelt. De criteria kunnen eventueel in een aparte rechtspersoon worden ondergebracht. Op basis van deze quickscan is duidelijk geworden dat hiervoor thans binnen de SBF geen financiële middelen beschikbaar, noch begroot zijn. De betalingsbereidheid bij de brancheorganisaties die deelnemen in de SBF is door de betrokkenen niet verder in kaart gebracht of anderszins onderzocht. Wat de overheid betreft: ook daar lijken geen middelen aanwezig om hierin te investeren. De vraag is dus of dit financieel haalbaar is. Keurmerkstelsel
Op het niveau van het keurmerkstelsel zijn verschillende vragen (of varianten) van belang. Deze zijn opgenomen in onderstaand schema:
Keuzemogelijkheden Keurmerkstelsel
Keurmerkstelsel
Vermogensfondsen en kerken Alle filantropische instellingen
Fondsenwervende instellingen 1 keurmerkstelsel
Meerdere keurmerken
Geen rangorde
Rangorde (goud, zilver, brons)
Geen differentiatie (grote en kleine organisaties)
Onderscheid naar groot en klein
Keurmerk wel onderdeel van centraal informatiepunt
Geen onderdeel centraal informatiepunt
Criteria in aparte rechtspersoon
Criteria bij keurmerkverstrekker(s) N.v.t.
Eén certificeerder
Meerdere certificeerders N.v.t
Branchegelieerde certificeerder Niet branchegelieerde certificeerder
Mengvorm
Certificering ‘core business’ certificeerder Bestaande certificeerder(s)
Mengvorm
Certificering een van de diensten Nieuwe certificeerder(s)
Nieuwe criteria Mengvorm Bestaande criteria Format Erasmus Centre for Format RfB/CBF Vrij format (keuze Strategic Philanthropy impactmeting overlaten aan filantropische instellingen) Mengvorm Wel impact Geen impact Stelt onderschrijven gedragscode verplicht
Facultatief
Accreditatie (Raad voor Accreditatie)
Geen accreditatie
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Een aantal vragen is al behandeld, waaronder de doelgroep van het keurmerkstelsel, wel of niet verplicht voor SBF branchepartners etc. Een belangrijke kwestie bij dit onderwerp is het wel of niet scheiden van het beheer van de keurmerkcriteria enerzijds en de certificering anderzijds. Het scheiden hiervan is geen natuurwet, zo accordeert de Raad van Accreditatie de huidige werkwijze van het CBF en de RfB omdat deze o.a. aan multistakeholder-vereisten voldoet.14 Echter, een bevinding in dit onderzoek is dat een meerderheid van de respondenten een scheiding meer voor de hand liggend en ‘koninklijker’ vindt. Argumenten hiervoor: de branche is dan minder vatbaar voor het verwijt van ‘de slager keurt zijn eigen vlees’ en er kan beter worden voorzien in het betrekken van meerdere stakeholders bij het ontwikkelen van de keurmerkcriteria. Een andere voorkeur is marktwerking op het gebied van de certificering; een meerderheid van de respondenten spreekt zijn voorkeur uit voor keuzemogelijkheden op dit gebied voor de ‘consument’ (de filantropische instelling). Andere bevindingen ten aanzien van de keurmerkcriteria: impact of althans verantwoording op dit punt dient integraal onderdeel te zijn van de criteria, de 25%-norm dient vrij gelaten te worden, of in ieder geval te worden versoepeld conform een ‘pas toe of leg uit’-principe. Echter: met een accent op rechtmatigheid in plaats van doeltreffendheid kan niet meer worden volstaan, gezien de uitdagingen waar de filantropische sector zich voor weet gesteld (zie hoofdstuk 2). Een eenzijdig accent op financieel-organisatorische prestaties maakt keurmerken extreem kwetsbaar voor het verwijt van ‘schijnzekerheid”, hetgeen zich als een boemerang tegen de hele sector kan keren. Los van het gegeven dat de branche zelf een keurmerkstelsel optuigt, dient nog de vraag te worden gesteld of het niet zinvol is bepaalde elementen die nu in keurmerkcriteria zijn opgenomen (bijvoorbeeld op het gebied van transparantie) op te nemen in de ANBI-criteria. Zoals gesteld kan het validatiestelsel hiermee een breder bereik krijgen. Verder is in de V.S. in bepaalde staten voorgeschreven dat ANBI’s (of de equivalenten daarvan aldaar) boven een bepaalde omzet zich externe dienen te laten ‘auditen’. In GB stelt de Charity Act dit verplicht bij instellingen met meer omzet dan 500.000 pond. Wat het beheer betreft ligt voor de hand dat de SBF de criteria van het keurmerkstelsel beheert en met externe stakeholders evalueert en ontwikkelt. De criteria kunnen eventueel in een aparte rechtspersoon worden ondergebracht. Ook hier geldt: op basis van deze quickscan is duidelijk geworden dat hiervoor thans binnen de SBF geen financiële middelen beschikbaar zijn, noch zijn begroot. De betalingsbereidheid bij de SBF brancheleden is door de betrokkenen niet verder in kaart gebracht of anderszins onderzocht. Wat de overheid betreft: ook daar lijken geen middelen aanwezig om hierin te investeren. De vraag is dus of dit financieel haalbaar is. Ook moet nog de vraag worden gesteld of het keurmerkstelsel inhoudelijk haalbaar is en gerealiseerd kan worden in 2013. Tenminste: wanneer een Accreditatie van de Raad voor Accreditatie verplicht wordt gesteld. Alleen wanneer een van de bestaande geaccrediteerde certificeerders akkoord gaat met het opstellen van nieuwe criteria in een aparte rechtspersoon, en als certificeerder verklaart deze set te willen gaan certificeren is 2013 onder voorbehoud wellicht haalbaar. Anders niet.
35
3
Internetportalen & Centraal Informatiepunt
Op dit onderwerp zijn verschillende varianten denkbaar, die in het volgende schema zijn weergeven:
Keuzemogelijkheden Informatieportalen/Centraal Informatiepunt
Informatieportalen/Centraal Informatiepunt op internet
Centraal informatiepunt fungeert als centrale database met gekoppeld publieksportal
Centraal informatiepunt fungeert als schil over bestaande databases heen
Bevat alleen gegevens van ANBI’s
Bevat gegevens over alle filantropische instellingen
Bevat alleen gegevens van fondsenwervende instellingen
Bevat gegevens van fondsenwervende instellingen, kerken (evt. geagreggeerd) en vermogensfondsen
Aanlevering gegevens wordt in ANBI-eisen verplicht gesteld
Aanlevering gegevens geschiedt op basis van vrijwilligheid
Uitwisseling gegevens met ANBI-register
Geen uitwisseling gegevens met ANBI-register
Uitwisseling gegevens met andere key players, zoals CBF, KvK e.a.
Geen uitwisseling gegevens met andere key players, zoals CBF, KvK e.a.
Organisaties hoeven alleen nog maar informatie aan te leveren bij het Centraal Informatiepunt; dat verspreidt deze informatie verder aan KvK, Belastingdienst, keurende instanties, etc.
Aanlevering op één centraal punt is niet haalbaar omdat andere organisaties niet willen meewerken; organisaties moeten nog steeds gegevens aan andere aanbieders aanleveren
Onafhankelijke/belangeloze aanbieder
Niet onafhankelijke/belanghebbende aanbieder
Validatie informatie door beheerder
Instanties zijn zelf verantwoordelijk voor kwaliteit data
Beheerder koppelt beheer centraal informatiepunt met andere rollen, zoals toezichthouden of keurmerken verstrekken
Beheerder houdt zich uitsluitend met het verzamelen van data bezig
IENS/Zoover-achtige functionaliteit, waardoor het grote publiek organisaties een beoordeling kunnen geven
Geen IENS/Zoover-achtige functionaliteit
Koppeling aan / samenwerking met Keurmerkverstrekker(s)
Geen koppeling aan/ samenwerking met Keurmerkverstrekker(s)
Alle informatie voor publiek beschikbaar en toegankelijk via publieksportal
Informatie deels voor publiek beschikbaar
Gegevens beschikbaar tegen betaling
Gegevens gratis beschikbaar
Financiering door Financiering door filantropische instellingen gebruiker data
Financiering door overheid
Mengvorm
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Het te ontwikkelen validatiestelsel dient te voorzien in ‘publiekstoegankelijke internetportalen van de bij de SBF aangesloten brancheorganisaties met vermelding van aangesloten organisaties’. Daarnaast dient te worden onderzocht ‘op welke wijze gekomen kan worden tot een centraal informatiepunt dat informatie over filantropische instellingen verspreidt aan overheden, donateurs, de belastingbetaler, keurmerkverstrekkers, media, onderzoeksbureaus en andere belanghebbenden, en welke condities hiervoor noodzakelijk zijn’. Wat ontsluiting van informatie over filantropische instellingen op internet betreft worden in het kader van het validatiestelsel drie mogelijke middelen genoemd, die goed van elkaar onderscheiden dienen te worden: een ‘centraal informatiepunt’, een ‘publieksportal’ en ‘branchespecifieke portals’.
1.Centraal informatiepunt
2. Portal 3. Branchespecifieke portals
Centraal informatiepunt dat informatie over filantropische instellingen verzamelt en verspreidt onder diverse afnemers
Eén ‘publieksportal’ dat informatie over filantropische instellingen op internet ontsluit
Branchespecifieke internetportals van de brancheorganisaties die aangesloten zijn bij de SBF 37
1. Centraal informatiepunt
De huidige Kennisbank Filantropie, of een andere aanbieder zoals het CBF, zou op termijn kunnen gaan functioneren als een soort ‘centraal register’ waar alle filantropische instellingen hun gegevens aanleveren. Informatie over filantropische instellingen wordt momenteel al verzameld door brancheorganisaties, de Belastingdienst (ANBI) en de Kamer van Koophandel (Handelsregister). Deze informatie zou - wanneer alle betrokken partijen zouden samenwerken - gecentraliseerd kunnen worden in het/een ‘centraal informatiepunt filantropie’, van waaruit deze via vaste, nog te definiëren formats weer verspreid wordt onder de diverse gebruikers en verspreiders van informatie. Het gebruik van vaste formats en een goede validatieprocedure, respectievelijk integriteitstest, zouden de betrouwbaarheid en de compleetheid van de data kunnen garanderen. Door het op diverse manieren – via verschillende soorten gebruikers - ontsluiten van informatie van filantropische instellingen wordt door het instellen van een centraal informatiepunt zelfregulering bewerkstelligd. Indien instellingen er belang bij hebben juiste en complete informatie aan te leveren kan op den duur zo het ‘kaf van koren worden gescheiden’. 2. (Publieks)portal
Er is veel vraag naar een centrale, goed vindbare plek op internet waar geïnteresseerden en betrokkenen betrouwbare en complete informatie over filantropische instellingen kunnen vinden. Momenteel zijn er al diverse portals op internet actief. Hierdoor is het moeilijk om door de bomen nog het bos te zien.
3
Er is vanwege de huidige versnippering en onduidelijkheid grote behoefte aan één internetportal waar ‘alle’ informatie over de filantropische sector aan het grote publiek wordt getoond. Zo’n portal zou op een vergelijkbare manier kunnen fungeren als de huidige al bestaande portals: dat wil zeggen dat er o.a. informatie op te vinden is over een groot aantal filantropische instellingen, en dat die filantropische instellingen ook met elkaar vergeleken kunnen worden op diverse punten. Dit portal zal gevoed worden met de data die in het centraal informatiepunt worden verzameld. 3. Portalen van bij de SBF aangesloten brancheorganisaties
‘Publiekstoegankelijke internetportalen van de bij de SBF aangesloten brancheorganisaties met vermelding van aangesloten organisaties’ worden genoemd als integraal onderdeel van het nieuwe validatiestelsel. Het gaat dan om complete overzichten van de leden van deze brancheorganisaties, met een nog nader te bepalen set informatie per lid en eventueel een doorklikmogelijkheid naar de individuele websites van de leden. Centraal informatiepunt, publieksportal en brancheportals: denkbare varianten bij de inrichting 38
Een belangrijk uitgangspunt bij de inrichting moet zijn, dat er geen nieuwe elementen toegevoegd worden aan de huidige versnippering wat data over filantropische instellingen betreft. Elk initiatief in het kader van dit onderdeel van het validatiestelsel dient erop gericht te zijn, eenheid en verbinding tussen datgene wat er al is tot stand te brengen, en aldus meer duidelijkheid te scheppen – en dus niet weer nieuwe elementen toe te voegen aan de veelheid van websites die al bestaat. Uitgaande van het bestaande en daar meer lijn en helderheid in aanbrengen is het devies. Wat de inrichting van het centraal informatiepunt op internet betreft dient eerst een fundamentele keuze gemaakt te worden tussen 2 hoofd-opties: 1. Een centrale databank aanwijzen die informatie over filantropische instellingen verzamelt en verspreidt onder belanghebbenden; hieraan kan een publieksportal gekoppeld worden dat de informatie ontsluit aan het grote publiek. Een dergelijke constructie bestaat nu al in de vorm van de Kennisbank Filantropie die informatie ontsluit via diverse afnemers, waaronder het publieksportal Goede Doelen Monitor van Independer. Of denk aan de database van het CBF, van waaruit informatie wordt ontsloten via hun Nationaal Goede Doelen Register. 2. Een ‘schil’ ontwikkelen over de reeds bestaande internetportals heen (voor een overzicht van datgene wat momenteel naast elkaar bestaat, zie het schema in de bijlage) en die als een soort meta-zoekmachine kan fungeren en aldus op één centraal punt informatie uit de belangrijkste bestaande websites kan ontsluiten. Optie 1
heeft bij de meeste respondenten de voorkeur. Vele stakeholders zijn momen-
teel intensief betrokken bij het verder ontwikkelen van de Kennisbank Filantropie in de richting van een centraal informatiepunt. Er zit echter een aantal haken en ogen aan het optuigen van een dergelijke databank. Bijvoorbeeld wat betreft de financiering van de inrichting en exploitatie van het centraal informatiepunt. Wie betaalt? De overheid? Dat lijkt lastig in tijden van bezuinigingen. De branchepartners aangesloten bij de SBF?
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Het is onduidelijk of zij gezamenlijk genoeg draagkracht kunnen opbrengen. De diverse afnemers van data? Dat is de huidige constructie van de Kennisbank, maar die basis is niet krachtig genoeg. De leveranciers van de data, de filantropische instellingen zelf? Omdat zij nog veel meer manieren hebben om zich gratis op internet te profileren via de diverse andere portals zullen zij niet geneigd zijn te willen betalen voor een vermelding, tenzij aan de voorwaarden wordt voldaan die in het recente Strategisch Plan van de Kennisbank Filantropie worden genoemd: koppeling met het KvK Handelsregister en met het ANBI-register, zodat inschrijving en update van de data ook voor deze registers voortaan direct via de Kennisbank verloopt. Met een jaarlijkse bijdrage van € 15 per filantropische organisatie zou de jaarlijkse exploitatie van de Kennisbank gedekt zijn, maar het is twijfelachtig of zowel de KvK als de Belastingdienst met een dergelijke constructie in zouden stemmen. Daarmee is de basis onder de financiële haalbaarheid op langere termijn van een ‘leading’ centraal informatiepunt momenteel nog onzeker. Verregaande samenwerking met diverse andere portals, overheidsinstellingen en andere stakeholders is een voorwaarde voor het welslagen van het centraal informatiepunt. Als er niet veel meer wordt samengewerkt dan nu het geval is, is de toegevoegde waarde ervan onduidelijk. Er is echter een aantal zeer belangrijke spelers in het veld die tot nu toe niet meewerken aan het goed functioneren van de Kennisbank Filantropie: het CBF, dat vasthoudt aan het eigen Nationaal Register Goede Doelen, de KvK die tot nu toe geen gegevens met de Kennisbank uitwisselt en Jordan van Bergen van geefgratis. nl, die zijn verzamel-website met 3300 filantropische instellingen naast die van de Kennisbank laat bestaan. Onderzocht moet worden, of deze belangrijke spelers op termijn wél geneigd zullen zijn met de Kennisbank te gaan samenwerken. Als dat niet het geval is, moet het concept van het centraal informatiepunt als databank opnieuw onder de loep gehouden worden. Optie 2
gaat uit van het loslaten van het idee van één centrale databank filantropie op
internet. Hierbij wordt vanuit een puur pragmatische aanpak niet gestreefd naar meer samenwerking; maar de situatie waarin de huidige conflicterende belangen meer echte eenheid onmogelijk maken wordt aanvaard zoals die is. Er wordt dan een ‘schil’ ontwikkeld die de huidige databases (zie schema 5 in de bijlage) allemaal ontsluit vanuit één centraal punt (bijvoorbeeld het portal daargeefjeom.nl die momenteel in ontwikkeling is) en die fungeert als een soort meta-zoekmachine. Nadelen van een dergelijke opzet: • Er vindt geen kwaliteitsslag plaats m.b.t. de compleetheid en de presentatie van de data; • De huidige gefragmenteerde situatie blijft gehandhaafd; • Het aantal filantropische organisaties waarvan de data ontsloten wordt, neemt niet toe; • Instellingen moeten nog steeds op meerdere plekken informatie aanleveren; • Er is geen incentive voor de organisaties om beter te gaan presteren of transparanter te worden.
39
3
Er worden bij diverse respondenten hoge verwachtingen gekoesterd van het nieuwe publieksportal waarvan in diverse documenten (o.a. het rapport n.a.v. het publieksonderzoek van Intomart) sprake is, en dat de informatie vanuit de centrale database (het ‘centraal informatiepunt’ optie 1, zie hierboven) op een nog nader vast te stellen manier volgens bepaalde formats zou kunnen ontsluiten. Het strategisch plan van de Kennisbank Filantropie gaat ervan uit, dat dit publieksportal de plaats over zou kunnen nemen van de huidige Goede Doelen Monitor, en dat deze met een aantal functies wordt uitgebreid. Een andere optie zou kunnen zijn dat het Nationaal Goede Doelen Register van het CBF als publieksportal gaat fungeren. Indien wordt gekozen voor optie 2 van het centraal informatiepunt, dan zou de ‘schil’ of metazoekmachine met uitbreiding van enige functionaliteit tevens als (overkoepelend) publieksportal kunnen fungeren. In lijn met het geadviseerde beleid om geen nieuwe websites op te tuigen naast de reeds bestaande, zou het in dat scenario niet raadzaam zijn om naast de reeds bestaande portals nog een nieuwe te ontwikkelen, daar een nieuw portal dan immers zonder koppeling aan een centraal informatiepunt geen meerwaarde zou hebben boven het reeds bestaande. Dus in dat geval staat het centraal informatiepunt, ingericht als ‘schil’ of metazoekmachine, gelijk aan het publieksportal. 40
Wat de te ontwikkelen brancheportals betreft kan opgemerkt worden dat de website www. goededoelen.nl van de VFI momenteel al als volwaardig portal fungeert. Hierop worden de gegevens van de VFI-leden ontsloten, met een link naar de bij de organisatie behorende pagina in het Nationaal Goede Doelen Register van het CBF, waar up to date financiële en andere informatie kan worden bekeken. De andere bij de SBF aangesloten brancheorganisaties: de FIN, het IF en het CIO, zouden de format van het portal van de VFI kunnen gebruiken om op analoge wijze de gegevens van hun eigen leden te ontsluiten. Afhankelijk van hoe het centraal informatiepunt ingericht wordt, zouden de portals van de brancheorganisaties kunnen worden gevoed vanuit dat centraal informatiepunt, óf vanuit een overkoepelende ‘schil’ benaderd kunnen worden. Die schil zou het centraal informatiepunt optie 2 kunnen zijn (de meta-zoekmachine), of deze zou op de website van de SBF kunnen worden geplaatst.
Haalbaarheid Centraal Informatiepunt
Van het nieuw te ontwikkelen validatiestelsel maakt de opdracht deel uit om in 2013 onderzoek te verrichten naar de manier waarop een centraal informatiepunt tot stand kan komen. Gedurende 2013 is nader onderzoek noodzakelijk om de inhoudelijke, organisatorische en financiële randvoorwaarden vast te stellen die het mogelijk maken een centraal informatiepunt succesvol en duurzaam in te richten. Het is duidelijk dat er bij de diverse stakeholders een grote behoefte is aan een centraal informatiepunt met gekoppeld publieksportal. Twee belangrijke, veel genoemde randvoorwaarden voor deze manier om meer transparantie in de filantropische sector te bewerkstelligen zijn: • Registratie en regelmatige actualisering gegevens ANBI’s in centraal informatiepunt verplicht stellen voor het verkrijgen en het behouden van de ANBI-status;
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
• Uitwisseling gegevens ANBI’s in centraal informatiepunt met ANBI-register.15 In het Strategisch Plan (2013) van de Kennisbank Filantropie wordt dan ook uitgegaan van verregaande samenwerking en gegevensuitwisseling tussen centraal informatiepunt en ANBI-register; tevens wordt gesuggereerd registratie in het informatiepunt voor ANBI’s verplicht te maken.16 Over de precieze inrichting van centraal informatiepunt en publieksportal worden in het kader van deze quickscan nog geen uitspraken gedaan; voor een mogelijke eerste aanzet wordt verwezen naar het recente Strategisch Plan van de Kennisbank Filantropie. Uit het Strategisch Plan van de Kennisbank Filantropie, dat als een eerste bouwsteen voor een dergelijk onderzoek kan worden beschouwd, blijkt dat de financiering van zowel de opzet als de exploitatie van een centraal informatiepunt ongewis is. De Kennisbank stelt zichzelf als doel om medio 2013 een sluitend financieringsmodel op te leveren. Een goede financiële strategie is conditio sine qua non voor het realiseren van een centraal informatiepunt. Daarnaast moeten in overleg met relevante stakeholders uit de sector de formats worden vastgesteld waarmee de data verzameld en ontsloten zullen worden. 41
Van belang is verder dat de Belastingdienst akkoord gaat met een koppeling van het ANBI-register aan een centraal informatiepunt en het verplicht instellen van registratie voor ANBI’s. Wanneer dit niet mogelijk zou zijn, is de ambitie om tot een goed functionerend centraal informatiepunt te komen erg lastig te realiseren. In dat geval kan nog steeds een dergelijke voorziening worden ingericht, maar het is dan zeer de vraag of en in hoeverre de getoonde informatie compleet en actueel zal zijn, en het is ook de vraag hoeveel ANBI’s daadwerkelijk informatie zullen aanleveren wanneer zij slechts op vrijwillige basis worden verzocht mee te werken. Het centraal informatiepunt zal zich dan voor de informatie aanleverende ANBI’s niet op voldoende punten positief kunnen onderscheiden van alle andere databases met informatie over filantropische instellingen die al op internet te vinden zijn.
Organisatie
Het validatiestelsel kan op verschillende manieren worden georganiseerd, hierbij rekening houdend met onderwerpen als regie en uitvoering.
Keuzemogelijkheden Regie en Uitvoering
Regie
SBF en brancheorganisaties
(i.s.m. overheid)
Uitvoering
SBF en private partijen
Overheid
Overheid (i.s.m. SBF) Private partijen
Overheid (i.s.m. SBF) Combinatie
In het convenant wordt in het kader van het horizontaal toezichtsarrangement gesproken van samenwerking tussen de branche en de overheid. Echter, deze samenwerking is nog niet verder ingevuld, niet op het punt van regie en evenmin op het onderwerp uitvoering.
3
De betrokken Ministeries leggen het initiatief bij de sector zelf, met het verzoek om met concrete ambities, initiatieven en voorstellen te komen op het gebied van zelfregulering. Hierbij stelt men zich op het standpunt dat de overheid vervolgens eventueel kan faciliteren op bepaalde punten. Op basis van het onderzoek en gesprekken met interne respondenten kan worden geconcludeerd dat de gezamenlijke ambitie of visie nader zou kunnen [of: dient te?] worden geconcretiseerd. Zonder een dergelijke gezamenlijke ambitie is het lastig te bepalen wat men precies wil bereiken met een gedragscode, keurmerkstelsel of internetportalen (en eventueel een centraal informatiepunt). Deze drie elementen van een validatiestelsel dienen ingezet te worden als middel en niet als doel op zich (“structure follows strategy”). Opvallend is overigens dat externe respondenten meer verwachten van een sterkere overheidsregie, terwijl de bij het convenant betrokken partners meer zien in een stelsel waarin het accent op zelfregulering ligt. Kortom: de branche dient de regie te nemen, op basis van een gezamenlijke, breed gedragen strategie binnen de SBF. Dit impliceert dat de bij de SBF aangesloten brancheorganisaties op dit punt op één lijn moeten komen. 42
Naast regie is de uitvoering een onderwerp waar invulling aan moet worden gegeven bij het ontwerpen van een nieuw validatiestelsel. Wanneer we het over uitvoering hebben gaat het om de volgende zaken: • Het onderhouden, monitoren en ontwikkelen van gedragsnormen. • Het organiseren van toezicht.
Er zijn op hoofdlijnen verschillende varianten denkbaar: 1. De branche zelf doet de uitvoering 2. De overheid 3. Een combinatie Bij optie 1 voorziet de sector geheel zelfstandig in regulering. Het kan hierbij zo zijn dat de brancheorganisaties die deelnemen in de SBF zelfstandig normen ontwikkelen en toezicht houden, natuurlijk is het ook goed denkbaar dat hierbij externe partners worden betrokken, zoals certificeerders of organisaties in online-informatieontsluiting aan het grote publiek kunnen doen. Bij optie 2 ligt de uitvoering in handen van de overheid, of een door de overheid aangewezen Zelfstandig Bestuursorgaan (verder: ZBO). Zoals in de financiële markten het geval is, zou in dit kader gedacht kunnen worden aan een Autoriteit Filantropie die toezicht houdt op (het gedrag van) de sector. Echter, vaak is toezicht door of vanwege de overheid in aanvulling op andere toezichtsarrangementen, bijvoorbeeld vanuit de sector zelf (optie 3). Om bij voorbeeld van
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
de financiële markten te blijven: het toezicht van de AFM is in aanvulling op gedragscodes en andere zelfreguleringsinstrumenten vanuit de sector zelf (banken, accountants etc.).
Kosten en financiering
De financiering van een nieuw validatiestelsel filantropie kent op hoofdlijnen drie varianten: 1. Bekostiging door de sector (de branchepartners en individuele filantropische instellingen) 2. Bekostiging door de overheid 3. Gezamenlijke bekostiging. Keuzemogelijkheden Financiering
Financiering Door SBF- Door SBF Door individuele Door overheid brancheorganisaties filantropische instellingen
De kosten die met een validatiestelsel zijn gemoeid, zijn afhankelijk van de vorm en het ambitieniveau waarvoor wordt gekozen. Indien puur voor zelfregulering wordt gekozen, en een validatiestelsel vanuit de sector wordt opgezet dat in eerste instantie alleen op de leden van de brancheorganisaties die deelnemen in de SBF van toepassing is, zijn de kosten lager dan wanneer in samenwerking met de overheid wordt geopteerd voor het (deels) verankeren van een nieuw validatiestelsel binnen de ANBI-regels (wat in zijn aard een ambitieuzere variant is) of wanneer wordt gekozen voor een stelsel waarin filantropische instellingen een vergunning moeten hebben, respectievelijk geregistreerd moeten zijn, om hun ANBI-status te verwerven en te behouden. Welke variant ook wordt gekozen: rekening dient te worden gehouden met de voorwaarde dat het stelsel voor filantropische instellingen betaalbaar is (en werkbaar, zie ook het visiedocument). Hoe richt je een gedragscode, keurmerkstelsel en internetportalen in en eventueel een centraal informatiepunt? Deze vragen kunnen pas worden beantwoord wanneer de kaders bekend zijn, en daarvoor is een aantal keuzes van belang. Op de eerste plaats: wat is je ambitie? Hoeveel filantropische instellingen wil je bereiken? En: hoe wil je verantwoording en toezicht organiseren? Welk model wil je daarvoor hanteren? Laat je een en ander volledig aan de markt over (zowel qua regie als uitvoering), of aan de overheid of kies je voor een zogenaamd gemengd model? En: waar leg je het accent: op vrijwilligheid of op verplichting of op een mengvorm? Daarbij: zet je in op de ANBI-regeling en verbind je alleen eisen aan het gebruik van fiscaliteiten, of moet elk goed doel aan bepaald regime voldoen om als zodanig actief te kunnen zijn? Daarbij gaat het niet alleen om wat wenselijk is, maar ook wat haalbaar is op praktische en financiële gronden.
Mengvorm 43
4
Zelfregulering of aanvullende regelgeving?
In het vorige hoofdstuk zijn de onderwerpen aan de orde gekomen die een rol spelen bij de inrichting van een validatiestelsel. Naar voren is gekomen dat er veel verschillende keuzemogelijkheden bestaan, bijvoorbeeld wat betreft de doelgroep van het validatiestelsel, toezicht, vrijwillige deelname (of verplicht), differentiatie (of niet) etc. Ook zijn de keuzemogelijkheden in kaart gebracht op het niveau van de gedragscode, keurmerkstselsel, internetportalen en een centraal informatiepunt (zie bijlage 6 voor een schematisch overzicht). Kort gezegd kan een nieuw validatiestelsel op verschillende manieren worden vormgegeven.
44
Varianten
Op basis van de onderzoeksbevindingen, de gestelde randvoorwaarden en geïnventariseerde opties zijn 3 varianten voor een nieuw validatiestelsel opgesteld. Deze varianten worden in dit hoofdstuk verder beschreven. Variant 1: Zuivere zelfregulering zonder (uitbreiding) wettelijk kader of fiscale incentives
Deze variant gaat uit van regulering door de brancheorganisaties die deelnemen in de SBF oftewel de SBF. Hierbij wordt deelname aan de nieuw te ontwikkelen gedragscode en keurmerkstelsel (dat alleen van toepassing is op fondsenwervende instellingen) verweven in de lidmaatschapscriteria van de bij de SBF aangesloten brancheorganisaties. Deelname zal geschieden op basis van vrijwilligheid. Het stelsel zal dan lijken op een soort ‘BOVAG-model’, waarbij de regie en de uitvoering geheel ligt bij de SBF en de bij de SBF aangesloten brancheorganisaties zelf. Natuurlijk blijft samenwerking met de overheid mogelijk.
Doelgroep en bereik
Bij zelfregulering blijft de doelgroep in eerste instantie beperkt tot de leden van de brancheorganisatie die zijn aangesloten bij de SBF. Dat kunnen ANBI’s én niet-ANBI’s zijn. Dit geldt met name voor de gedragscode, het keurmerk, en de branchespecifieke internetportalen. Het centraal informatiepunt en het daarop aangesloten publieksportal richten zich in deze variant wél op een zo groot mogelijke groep filantropische instellingen. Uiteindelijk is het de bedoeling, dat ook een stelsel van zelfregulering zoveel mogelijk filantropische instellingen bereikt. Daarom dient de SBF bij deze variant alles op alles te zetten om een grotere representativiteit te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld gestalte
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
krijgen door aan de gehele sector te laten zien wat de voordelen van deelname aan het validatiestelsel zijn via mailings (bijv. aan alle ANBI’s), marketingcampagnes die het validatiestelsel breder bekend maken onder filantropische instellingen (bijv. door mee te liften op de campagne daargeefjeom.nl), doordat meer brancheorganisaties zich aansluiten bij de SBF (bijv. Partos), door het keurmerkstelsel toegankelijk, ‘leading’ en aantrekkelijk te maken e.a. Leden van brancheorganisaties kunnen via incentives gemotiveerd worden, bijvoorbeeld via belangenbehartiging, het verkrijgen van erkende keurmerken, toegang tot speciale ‘deals’ etc. Er vindt differentiatie plaats naar vermogensfondsen, kerken en fondsenwervende instellingen.
Toezicht
Het toezicht vindt bij deze variant plaats door de aangesloten brancheorganisaties en de SBF zelf. Daarnaast blijft de Belastingdienst natuurlijk toezicht houden op alle ANBI’s via de ANBI-regeling, en Veiligheid en Justitie via wettelijke regelingen, waaronder de registratieplicht bij de KvK die in wording is. Certificerende instellingen als het CBF en de RfB kunnen toezicht houden op de naleving van de SBF-keurmerkcriteria. Tevens kan het grote publiek toezicht houden wanneer het centraal informatiepunt daartoe is ingericht, met rating- en feedback-functionaliteit. De inrichting van het toezicht van de brancheorganisaties die deelnemen in de SBF op het daadwerkelijk naleven van de gedragscode zou plaats kunnen vinden via bijv. visitaties, auditing, peer reviews, zelfevaluatie, inspectie of een mengvorm. Het instellen van een onafhankelijke klachten- en geschillenregeling (bijvoorbeeld op het overkoepelende niveau van de SBF) is bij deze variant een optie, waarbij diverse ‘stakeholders’ de mogelijkheid wordt geboden een klacht over een filantropische instelling in te dienen.
Compliance assistance
Een belangrijke incentive voor deelname aan het validatiestelsel waarin de SBF en daarin deelnemende brancheorganisaties kunnen voorzien is het bieden van compliance assistance. Hierbij helpen de branches om hun leden middels het validatiestelsel verder te professionaliseren. Compliance assistance bij diverse aspecten van het validatiestelsell kan zowel door de SBF als door de brancheleden van de bij de SBF aangesloten brancheorganisaties zelf geboden worden.
Gedragscode
De gedragscode wordt een ‘SBF-code’, die primair voor de branche zelf ontwikkeld wordt, maar die ook door een bredere groep filantropische instellingen onderschreven zal kunnen worden, naar analogie van de Code Wijffels, die in eerste instantie voor de VFI ontwikkeld is. De gedragscode gaat bij zelfregulering verder dan de ANBI-eisen die zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling AWR (‘SBF-leden zijn beste jongetje van de
45
4
klas’/nieuwe maatstaf). Het accent zal bij de gedragsbode liggen op transparantie met name voor de FIN, het IF en de VFI; gezien de status aparte van de kerken, dient verder te worden onderzocht of en hoe de kerken zich op dit onderwerp wensen te profileren.
Keurmerk
Het keurmerk wordt bij deze variant verplicht voor alle fondsenwervende instellingen die lid zijn van een of meer in de SBF deelnemende brancheorganisaties. Een mogelijkheid is dat de SBF twee certificeerders ‘erkent’: de RfB en het CBF. De criteria worden wel wat aangepast en verbeterd, met name wat het in kaart brengen van maatschappelijke prestaties betreft. Daarbij zal rekening gehouden worden met het geadviseerde toetsingskader van de Werkgroep Publieksbelang Filantropie. Overwogen dient te worden de keurmerkcriteria in een aparte stichting onder te brengen.
Centraal informatiepunt/internetportalen
In deze variant wordt het lastig een goed functionerend centraal informatiepunt met bijbehorend publieksportal in te richten. Het is waarschijnlijk dat het centraal informatie46
punt ingericht als centrale database zonder incentives van de overheid niet goed van de grond komt en zich niet als ‘leading’ zal kunnen onderscheiden ten opzichte van andere bestaande verzamelwebsites op internet. Het is twijfelachtig of organisaties zonder enige vorm van dwang hun informatie op grote schaal aanleveren en up to date houden in een centraal informatiepunt. Indien het niet mogelijk is een overtuigende strategie te ontwikkelen, waaraan meerdere partners in de sector zich verbinden (die tot nu toe niet geneigd zijn geweest op een constructieve manier met elkaar samen te werken), zijn de ambities met betrekking tot het centraal informatiepunt alsmede de centrale database niet haalbaar. Dan kan beter gekozen worden voor de – minder gewenste - ‘schil’optie: creëer een meta-zoekmachine over alle reeds bestaande verzamelwebsites heen. Het succes van het publieksportal hangt af van de manier waarop het centraal informatiepunt, van waaruit het portal gevoed zal worden, kan worden ingericht. In het geval van volledige zelfregulering is het zeer de vraag of een nieuw portal iets toevoegt aan datgene wat al bestaat op internet. Zoals gezegd is het niet wenselijk dat er nieuwe websites worden toegevoegd aan het reeds bestaande zonder dat meer eenheid of duidelijkheid in het geheel wordt gecreëerd. Het inrichten van brancheportalen is het meest haalbare onderdeel, wat het bereiken van meer transparantie betreft, bij deze variant. Variant 2: Zelfregulering met (uitbreiding) fiscale incentives via ANBI-regeling
Bij deze variant wordt met name ingezet op transparantie, door de eisen die aan ANBI’s worden gesteld uit te breiden. Het grote publiek krijgt bij deze variant de mogelijkheid om toezicht te houden via de informatie die online over alle ANBI’s beschikbaar wordt gesteld. Gekozen kan worden voor een model om ANBI’s een extra prikkel te geven verantwoor-
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
ding af te leggen over hun missie, beleid, gerealiseerde en niet-gerealiseerde doelen en andere resultaten op financieel organisatorisch niveau. ANBI’s zouden verplicht kunnen worden gesteld om online (in het centraal informatiepunt, of via open data) te rapporteren door periodiek een antwoord te formuleren op de volgende vragen: • Wat wil je organisatie bereiken? (in een bepaald tijdbestek, als gevolg van een succesvolle realisering van het werk, bedoeld als impact voor de maatschappij of stakeholders die deze maatschappij vertegenwoordigen. Dit is een belangrijk element van een strategisch plan van een organisatie) • Wat is je strategie om dit groter doel te realiseren, welke projecten of programma’s ontwikkel je in dit kader? • Beschikt jouw organisatie over de capaciteiten en competenties om dit doel of deze doelen te realiseren? • Hoe weet je of je vooruitgang boekt? (welke indicatoren leg je aan voor je ‘veranderingsleer’, hoe weet je of bepaalde outputs leiden tot de impact(s) die je onder 1 hebt benoemd, is daar onderbouwing voor beschikbaar e.d.?) • Wat heb je wel en niet bereikt tot nu toe?17 Waarom zou het ontsluiten van informatie verplicht moeten worden gesteld en niet op basis van vrijwilligheid kunnen gebeuren? Omdat uit onderzoek naar voren is gekomen dat op basis van vrijwilligheid niet zonder meer kan worden verwacht dat organisaties transparantie betrachten: “Our data suggest that, from a policy perspective, voluntary disclosure regimes are not an especially effective means of promoting public accountability” (The Determinants of Voluntary Financial Disclosure by Nonprofit Organizations, Gregory D. Saxton, Jenn-Shyong Kuo, and Yi-Cheng Ho, 2012).
ambitieniveau verantwoording (middels transparantie)
ambitieniveau
ANBI EISEN/publiekrechtelijk kader
eisen branche
Wanneer deze gegevens van instellingen volgens ‘open data’ normen worden ontsloten, kunnen websites en andere internetportalen deze gegevens uploaden en voor het publiek toegankelijk publiceren. Uiteraard kan ervoor worden gekozen een drempel aan te leggen en dit systeem alleen van toepassing te verklaren op instellingen met een omzet van meer dan € 100.000 (of hoger).
47
4
Gegevens kunnen op termijn via open data openbaar worden gemaakt (dit vergt een ITslag bij alle ANBI’s), of in eerste instantie via het centraal informatiepunt. Het inrichten van een centraal informatiepunt als centrale databank voor de filantropische sector lijkt het meest kansrijk bij variant 2. Door uitwisseling van gegevens uit het ANBI-register met het centraal informatiepunt wordt enorm bijgedragen aan de compleetheid van de kwantitatieve en kwalitatieve data (het aantal filantropische instellingen in de databank met algemene openbare informatie). Ook kan de Belastingdienst bijdragen aan het up-to-date houden van de ANBI-statussen in de databank door periodiek gegevens te verstrekken over ingetrokken en nieuw toegekende ANBI-statussen.’18 Ook door het periodiek aanleveren van een nader te definiëren set data aan het centraal informatiepunt verplicht te stellen in de ANBI-criteria kan het centraal informatiepunt tot dé belangrijke database in de filantropische sector uitgroeien. De gegevens over alle filantropische instellingen met ANBI-status kunnen dan eindelijk – met behulp van goede validatiemethodes en formats – compleet en actueel aan het 48
grote publiek worden getoond. Bij koppeling aan de ANBI-status is het succes van het centraal informatiepunt als database, indien dat op een goede manier wordt ingericht en beheerd, het meest waarschijnlijk. De optie ‘centraal informatiepunt als schil’ (dat wil zeggen een soort meta-zoekfunctie, oftewel een Google-Filantropie) is dan niet relevant. Ook de inrichting van een publieksportal dat de gegevens vanuit het centraal informatiepunt ontsluit past het beste bij deze variant, omdat compleetheid van de informatie door koppeling aan de ANBI-eisen kan worden gegarandeerd. De regie wat de aangepaste ANBI-eisen betreft ligt bij deze variant bij de overheid in overleg met de SBF, de uitvoering van het toezicht wordt uitgevoerd door de Belastingdienst, of optioneel door een ZBO of de instelling van een Ombudsman. Of gewoon door het grote publiek als forum; via de gerealiseerde transparantie is toezicht voor het grote publiek en andere stakeholders mogelijk gemaakt. Deze laatste optie lijkt als gezegd het meest kostenefficiënt en praktisch, en voorts het best passend bij de filantropische sector. De doelgroep zal bestaan uit alle ANBI’s, waarbij daarnaast de SBF nog steeds op de bij variant 1 beschreven manier een SBF-gedragscode, een keurmerk en brancheportalen kan inrichten voor de eigen achterban (zie hiervoor variant 1). Variant 3: Geconditioneerde zelfregulering middels een wettelijk kader specifiek voor filantropische instellingen (publiekrechtelijke inbedding).
Bij variant 3 gaat het om regulering middels toetredingseisen en toezicht door een in te stellen Autoriteit Filantropie. Deze Autoriteit zou voor alle filantropische instellingen de ‘waakhond’ zijn. In deze variant is sprake van wat wel als ‘aanbodregulering’ wordt aangeduid: markttoegang is alleen mogelijk met een ‘certificaat’ of ‘vergunning’.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Het gaat om een wettelijk kader en een vergunningenstelsel, waarbij organisaties een ‘license to operate’ zouden krijgen. Ook hier dient gedifferentieerd te worden naar soort en grootte van de organisatie. Dit systeem zou met name van toepassing zijn voor fondsenwervende instellingen. Gedacht zou kunnen worden aan een drempel die ongeveer ligt bij een jaarlijkse omzet van € 150.000 à € 200.000; fondsenwervende instellingen boven dat bedrag zouden aan een aantal eisen moeten voldoen voordat zij operationeel mogen zijn. De kleinere organisaties, evenals de kerken en de vermogensfondsen, behoeven zich alleen te registreren. De regie zou liggen bij de overheid; de uitvoering bij de overheid of een Zelfstandig Bestuursorgaan (verder: ZBO). Zonder een registratie in het centraal informatiepunt kunnen filantropische instellingen niet opereren, het wordt echt een voorwaarde om actief te mogen zijn als fondsenwervende instelling. Daarom moet in deze variant het ZBO zelf het informatiepunt beheren en het gebruiken als controle-instrument. In dit geval zijn het niet het grote publiek of de ‘watchdogs’ die met gebruik van de gegevens die verzameld worden in het centraal informatiepunt toezicht houden op de filantropische instellingen, maar het ZBO zelf. Het doel is dus hier niet per se transparantie richting het grote publiek, maar het mogelijk maken van
49
controle ‘aan de poort’. Een publieksportal is in eze variant niet per se noodzakelijk, meer een ‘nice to have’. Datzelfde geldt in feite voor de brancheportalen op internet. Aangezien alle organisaties door het ZBO gecontroleerd worden zijn die portalen ook niet meer echt noodzakelijk.
In het schemahieronder zijn de 3 beschreven varianten verder uitgewerkt.19
Variant 1 Zelfregulering (zonder wettelijk kader of fiscale incentive)
Variant 2 Zelfregulering met fiscale incentive via ANBI-regeling
Variant 3 Zelfregulering met wettelijk kader (c.q. publiekrechtelijke inbedding)
SBF en SBFbrancheorganisaties (i.s.m. overheid)
SBF (i.s.m. overheid)
Overheid (i.s.m. SBF)
Algemeen
Regie
Uitvoering
Deelname
Doelgroep
SBF/SBF- Private SBF/ Overheid Com Overheid Overheid branche- partijen branche binatie organisaties organisaties Verplicht Vrijwillig Vrijwillig Met incentives voor leden brancheorganisaties SBF
Met fiscale incentive gekoppeld aan ANBI-status
Op basis van verstrekte ‘license Wto operate’
Leden SBF- brancheorganisaties
Alle filantropische instellingen
Alle filantropische instellingen
ANBI’s en niet-ANBI’s
ANBI’s
ANBI’s en niet-ANBI’s
4
Differentiatie
Toezicht
Differentiatie naar vermogensfondsen, kerken en fondsenwervende instellingen
Differentiatie naar vermogensfondsen, kerken en fondsenwervende instellingen
Differentiatie naar vermogensfondsen, kerken en fondsenwervende instellingen
Door brancheorganisaties zelf (en daarnaast door Belastingdienst op ANBI’s i.h.a.)
Door Belastingdienst of private partij (ZBO), Ombudsman Filantropie, grote publiek of combinatie
Door aangewezen private partij (ZBO, Autoriteit Filantropie)
ZelfPeer evaluaties reviews
50
Compliance Assistance
Peer reviews Audits (via certifi ceerders)
Door brancheorganisaties zelf
Zelfevaluaties, peer reviews, audits via certificeerders, ‘naming and shaming’ door grote publiek en andere stakeholders via online informatie, optioneel: klachtenafhandeling door Ombudsman Filantropie Belastingdienst
Inspecties door Belastingdienst of ZBO
Autoriteit Filantro-
Combinatie
Zelfevaluaties, peer reviews, audits via certificeerders, ‘naming and shaming’ door grote publiek en andere stakeholders via online informatie, optioneel: klachtenafhandeling door Ombudsman Filantropie
Autoriteit Filantropie
Inspecties door Autoriteit Filantropie
Door Branche
Combinatie
pie
Variant 1 Zelfregulering (zonder wettelijk kader of fiscale incentive)
Variant 2 Zelfregulering met fiscale incentive via ANBI-regeling
Variant 3 Zelfregulering met wettelijk kader (c.q. publiekrechtelijke inbedding)
Gebruik bestaande Code(s)Wijffels, of maken SBF-code
Idem
Idem
Leden SBF-brancheorganisaties, maar ook breder (als ‘standaard’)
Primair voor ANBI’s
Voor alle filantropische instellingen
Beginselcode
Beginselcode
Beginselcode
Dynamische code
Dynamische code
Dynamische code
Keurmerk facultatief
Keurmerk facultatief
Keurmerk verplicht voor geldwervende instellingen boven bepaald bedrag
Accent op transparantie (via publicatie jaarverslag etc) en Good Governance
Accent op transparantie
Accent op regulering markt via license to operate
Fondsenwervende instellingen
Fondsenwervende instellingen
Fondsenwervende instellingen
2 keurmerken: RfB en CBF (met aanpassingen criteria)
Idem
Idem
Geen rangorde
Geen rangorde
Geen rangorde
Differentiatie groot en klein
Differentiatie groot en klein
Differentiatie groot en klein
GEDRAGSCODE
KERUMERK
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Criteria en certificering bij keurmerkverstrekkers (multiple stakeholdersvoorwaarde)
Criteria en certificering bij keurmerkverstrekkers (multiple stakeholdersvoorwaarde)
Criteria en certificering bij keurmerkverstrekkers (multiple stakeholdersvoorwaarde)
Meerdere certificeerder
Meerdere certificeerders
Meerdere certificeerders
Branchegelieerde certificeerders
Branchegelieerde certificeerders
Branche gelieerde certificeerders
Certificering ‘core business’ certificeerder
Certificering ‘core business’ certificeerder
Certificering ‘core business’ certificeerder
Bestaande certificeerders
Bestaande certificeerders
Bestaande certificeerders
Bestaande criteria (met wat aanpassingen)
Bestaande criteria (met wat aanpassingen)
Bestaande criteria (met wat aanpassingen)
Wel impact
Wel impact
Wel impact
Onderschrijven gedragscode verplicht
Onderschrijven gedragscode verplicht
Onderschrijven gedragscode verplicht
Accreditatie (Raad voor Accreditatie)
Accreditatie (Raad voor Accreditatie)
Accreditatie (Raad voor Accreditatie)
Variant 1 Zelfregulering (zonder wettelijk kader of fiscale incentive)
Variant 2 Zelfregulering met fiscale incentive via ANBI-regeling
Variant 3 Zelfregulering met wettelijk kader (c.q. publiekrechtelijke inbedding)
Informatieportals/Centraal Informatiepunt op internet
Alle filantropische instellingen (leden SBF-branche organisatiesverplicht bepaalde informatie aan te leveren online)
Alle ANBI’s worden verplicht bepaalde zaken te vermelden in het Centraal Informatiepunt, waaronder. 5 vragen via formats
Alle filantropische instellingen die een license to operate willen moeten zich registreren in register ZBO
ANBI’s en niet ANBI’s
ANBI’s en niet-ANBI’s
Alle filantropische instellingen die license to operate hebben
Aanlevering gegevens geschiedt op basis van vrijwilligheid
Aanlevering gegevens wordt in ANBI-eisen verplicht gesteld
Aanlevering gegevens is verplicht om als goed doel te mogen opereren
Onafhankelijke/belangeloze aanbieder
Onafhankelijke/belangeloze aanbieder
Aanbieder data is tevens Toezichthouder
Validatie gegevens door organisatie zelf
Validatie informatie door beheerder
Validatie informatie door beheerder
Bestaande aanbieder (bijv. Kennisbank)
Bestaande aanbieder (bijv. Kennisbank)
Bestaande aanbieder (bijv. CBF)
Onafhankelijke aanbieder
Onafhankelijke aanbieder
ZBO
Validatie op hoofdlijnen door aanbieder en grote publiek
Validatie op hoofdlijnen door aanbieder en grote publiek
Validatie door ZBO
Koppeling aan en/of samenwerking met ANBI-register, portalen branchepartners, registers keurmerkverstrekkers en anderen
Koppeling aan en/of samenwerking met ANBI-register, portalen branchepartners, registers keurmerkverstrekkers en anderen
Nader te onderzoeken
Financiering door SBF of SBFbrancheorganisaties
Financiering door overheid
Mengvorm
Brancheportals, Kennisbank etc, één van de online bronnen
Brancheportals, Kennisbank etc.
Nader te onderzoeken
51
4
Weging
Bij de verschillende varianten kunnen de volgende ‘plussen’ en ‘minnen’ worden geplaatst. Variant 1: Zelfregulering (zonder aanvullende wettelijk kader of extra fiscale incentives)
‘Plus’: • Mogelijk haalbaar in 2013 • Financiering vanuit de leden relatief eenvoudig verdienmodel • Sterke match met ‘DNA’ civil society en gevoelens in de branche; vrijwillige karakter belemmert burgerinitiatief niet/nauwelijks ‘Min’: • Representativiteit ‘bottleneck’, waardoor geringe impact validatiestelsel, voortbestaan versnippering en te beperkte transparantie en controlemogelijkheden op groot deel 52
filantropische instellingen (zelfs met beoogde uitbreiding transparantie middels Uitvoeringsregeling ANBI) • Geen onafhankelijkheid • Gevaar bevestiging/bestendiging belangen bestaande, georganiseerde spelers • Geen extra middelen beschikbaar (dan bestaande) tegen free riders • Geringe professionaliseringsimpuls • Gevaar van gering ambitieniveau wanneer sector zelf mag bepalen • Draagvlak onder externe respondenten gering, vanwege risico geslotenheid, behoudendheid, etc. branche Variant 2: Zelfregulering met aanvullende fiscale incentives via ANBI-regeling
‘Plus’: • Substantieel grotere reikwijdte en transparantie filantropische instellingen in Nederland (naar ongeveer 50.000 instellingen (!)), hetgeen inspeelt op bevordering publieksbelang en vertrouwen • Dankzij grotere transparantie meer marktwerking in de civil society, en dit bevordert sociaal ondernemerschap, efficiency en effectiviteit alsmede een grotere waardegedrevenheid ‘kapitaalmarkt’ • Niet zo verplichtend als publiekrechtelijke regulering, verkrijgen en behouden van ANBI-status is op basis van vrijwilligheid (zonder ANBI-status kan men ook goed doen).
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
‘Min’: • Geen zicht op filantropische instellingen die geen ANBI-status hebben • Extra toezicht Belastingdienst of ZBO en daarmee substantieel hogere kosten (in tijden van grote bezuinigingen), tenzij de eisen primair op transparantie worden gericht • Meer werk voor filantropische instellingen • Vraag of fiscale wetgeving voor dit soort doeleinden moet worden ingezet • Gering draagvlak bij branche • Ingewikkelder om te differentiëren door Belastingdienst dan door branche zelf • Realisatie in 2013 wellicht niet haalbaar Variant 3: Zelfregulering met publiekrechtelijk kader
‘Plus’: • Indien van toepassing op alle filantropische instellingen (dus ook niet ANBI’s) – nog groter bereik • Er kan krachtiger worden ingegrepen bij filantropische instellingen die zich niet aan de eisen houden door verlies vergunning of registratie. ‘Min’: • Hoge kosten, in verband met benodigde wetgeving en instelling Autoriteit Filantropie • Sterke regie en uitvoering overheid tempert mogelijk burgerinitiatief • Vraag of belang wel groot genoeg is om voor grote nadruk op overheidsregulering te kiezen • Gering draagvlak bij branche en gering draagvlak externe respondenten • Langdurig traject, realisatie in 2013 niet haalbaar • Wellicht verdedigbaar richting fondsenwervende instellingen, lastiger te verenigen met werk vermogensfondsen en kerken.
Keuze
Gezien de bestaande ambities, waaronder het vergroten van de representativiteit van de SBF en daarmee de legitimiteit van de SBF als branchevertegenwoordiger, is het van belang dat binnen een relatief kort tijdsbestek grote slagen worden gemaakt. Van zuivere zelfregulering valt binnen dit tijdsbestek niet het gewenste resultaat te verwachten. In geval van zelfregulering met aanvullende ANBI-regels of wettelijke geconditioneerde zelfregulering ligt dit anders.20
53
4
De bestaande situatie wordt reeds gekenmerkt door zelfregulering in combinatie met wettelijke regulering en zou kunnen worden aangescherpt door met name vanuit de ANBI-wetgeving bepaalde aspecten van zelfregulering, zoals transparantie, mede te helpen versterken. Dit is een zeer belangrijk punt: het gevaar is levensgroot dat zonder koppeling van bepaalde zelfregulerende maatregelen met de ANBI-regels het validatiestelsel een ‘wassen neus’ zou kunnen worden, of zoals een van de respondenten dit omschreef als ‘gepruts in de marge’. En dat is niemands bedoeling: het nieuwe validatiestelsel is immers een initiatief van overheid en sector gezamenlijk. Wie conclusies trekt en aanbevelingen doet over een nieuw validatiestelsel schaakt dus per definitie op twee borden tegelijk: op dat van de sector en dat van de overheid. Variant 2 heeft op basis van alle ‘plussen’ en ‘minnen‘ de beste papieren, niet alleen op praktische, maar ook op financiële gronden. Na het realiseren van de transparantieslag, zou op termijn eventueel nog kunnen worden gedacht aan de instelling van een toezichthouder. Een belangrijk punt betreft wel de mate van differentiatie. Een mogelijk tegenargument 54
zou kunnen zijn dat bij het ‘opplussen’ van de ANBI-regels wellicht het gevaar dreigt dat er mogelijk niet voldoende gedifferentieerd wordt tussen de diverse soorten filantropische instellingen. Daar moet vanuit de sector zeer goed voor gewaakt worden, dat differentiatie gewaarborgd wordt, en dat dus de ANBI-eisen altijd alleen maar in overleg met de SBF zullen worden aangepast. Differentiatie naar grootte en soort instelling is van cruciaal belang voor een goed functioneren van de gehele civil society. Het is belangrijk de verschillen tussen vermogensfondsen, fondsenwervende instellingen en kerken goed in de gaten te houden. Of de kerken kunnen gaan meebewegen in de richting van meer transparantie is een vraag die verder moet worden onderzocht. In principe lijken er echter geen bezwaren te bestaan voor kerken om transparantie te betrachten wat betreft hun algemeen nut beogende activiteiten.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Conclusies & aanbevelingen
“Als je niet weet waar je naartoe wil, is elke weg goed.” (Cheshire Cat, in Alice in Wonderland). In dit hoofdstuk volgen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen. Daarbij zijn de keuzes in kaart gebracht die de gezamenlijke opdrachtgevers dienen te maken.
Ambitie validatiestelsel
5
Zoals gesteld, is een belangrijke vraag wat de sector en de overheid precies met een nieuw validatiestelsel willen bereiken. Deze ambities zijn vooralsnog op hoofdlijnen geformuleerd, maar dienen verder te worden geconcretiseerd. De vraag is of men elementen uit het bestaande validatiestelsel wil consolideren, of rechtvaardigen, of dat men juist opteert voor het ontwikkelen van de sector. Verder kan worden geconcludeerd dat het optuigen van een nieuw validatiestelsel een bijzonder grote kans en tevens een grote verantwoordelijkheid impliceert. Een nieuw validatiestelsel biedt een unieke kans om de filantropische sector van een krachtige professionaliseringsimpuls te voorzien. Een bevinding in dit onderzoek is dat het van cruciaal belang is om beter zicht te krijgen op de maatschappelijke resultaten van de sector in zijn geheel, en de effecten van filantropische instellingen ten opzichte van hun stakeholders van een krachtige impuls te voorzien. Zoals is beschreven is dit de meest fundamentele uitdaging waar de filantropie nationaal en internationaal voor staat. Deze kans en verantwoordelijkheid kan en mag niet lichtvaardig worden opgevat, zeker niet in tijden van een terugtredende overheid en een toenemend belang van de civil society. Kortom: kardinale vraag is hoe hoog men de lat wil leggen. Zuivere zelfregulering of aanvullende regels?
Een andere vraag die de gezamenlijke opdrachtgevers zich moeten stellen is: leggen we het initiatief en de regie van zelfregulering volledig bij de sector zelf? Of worden er vanuit de overheid aanvullende eisen gesteld? En zo ja: hoe trekken de partners dan gezamenlijk op, welke varianten zijn denkbaar, etc.? Duidelijk moge zijn dat er op het streven van een branche om aan zelfregulering te doen niet moet worden afgedongen, sterker nog: dit dient te worden gestimuleerd. Een nadere analyse van het huidig validatiestelsel leert, dat er het een en ander kan worden verbeterd, niet alleen inhoudelijk, maar vooral ook qua structuur (overzichtelijkheid, uniformiteit etc). De branche zelf kan een eigen stelsel optuigen dat recht doet aan de bevindingen uit deze quickscan en de beschreven uitdagingen waar de sector zich weet gesteld. De SBF kan een nieuwe gedragscode, keurmerkstelsel en informatieportalen
55
5
lanceren, die inspelen op deze uitdagingen en zoveel mogelijk ruimte voor geven bevorderen. Daarbij dient wel een aantal zaken te worden aangetekend. Zo is bijvoorbeeld de vraag welke financiële mogelijkheden de sector zelf heeft (of beter gesteld: welke middelen de brancheorganisaties ervoor over hebben) om een volwaardig stelsel te kunnen ontwikkelen en onderhouden. Op basis van deze quickscan kunnen vragen worden gesteld over het businessmodel van de SBF en de duurzaamheid daarvan. Er is nog geen meerjarenstrategie voorhanden, uitgewerkt in een financieel-organisatorische paragraaf. Evenmin bestaat een vergezicht op welke aanbod de SBF gaat leveren, en welk marketing- & communicatiebeleid wordt geïmplementeerd, etc. Zonder heldere visie van de branche, uitgewerkt in een scherp geoperationaliseerd businessplan en zonder duidelijk budget, lijkt het optuigen van een ‘state of the art’ validatiestelsel een wel erg ambitieuze onderneming. Daarbij spelen nog andere zaken mee bij de variant ‘volledige zelfregulering’: het is de vraag of de sector zelf kan voorzien in de benodigde representativiteit. Hoewel daar geen ‘targets’ op zijn geformuleerd, dient een stelsel voldoende representativiteit te hebben om de nodige legitimiteit en autoriteit te kunnen waarborgen. Op basis van dit 56
onderzoek wordt betwijfeld of dit haalbaar is. De huidige ‘ledenbasis’ van de SBF bestaat goeddeels uit bij de CIO aangesloten kerkgenootschappen (tot wel bijna 94%), hetgeen de representativiteit vertekent. Wanneer deze groep – bij wijze van illustratie van dit punt – buiten beschouwing wordt gelaten is de representativiteit maximaal 0,025%. Wat echter nog wel dient te worden aangetekend, is dat qua ‘financieel volume’ de SBF momenteel reeds een belangrijk deel van het geld dat in de sector omgaat ‘dekt’. Althans: dat is wat op basis van beschikbare gegevens wordt verondersteld, maar de data zijn niet altijd even hard, en hebben ze vaak het karakter van schattingen. Zuivere zelfregulering impliceert als gezegd deelname op basis van vrijwilligheid. De branche zal in deze variant via allerlei incentives een ‘wenkend perspectief ‘moeten bieden aan potentiële leden, hetgeen zonder aanvullende regelgeving van overheidswege een behoorlijke opgave zal zijn (niet alleen inhoudelijk, maar ook budgettair). Een andere – wellicht nog fundamentelere - vraag op basis van dit onderzoek is of de sector voldoende intrinsieke motivatie heeft om de lat qua ambitieniveau hoog genoeg te leggen (dat wil zeggen daar waar het maatschappelijk of stakeholderbelang zo optimaal mogelijk wordt gediend). Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek wordt dit betwijfeld. Zo is onderzoek aangehaald, waarin wordt geconcludeerd dat transparantie nauwelijks of niet goed is te realiseren puur op basis van vrijwilligheid (waarmee overigens niets nadeligs over de intenties van de sector wordt gesteld!). Er is nog een ander element dat het realiseren van een gemeenschappelijke ambitie kan bemoeilijken: omdat het SBF verschillende soorten organisaties vertegenwoordigt, is het gevaar van een validatiestelsel gestoeld op compromissen, niet denkbeeldig. Niet alleen de kerken claimen op basis van de grondwet en andere bepalingen een juridische status aparte, ook de vermogensfondsen wensen op bepaalde punten een ander arrangement dan de fondsenwervende instellingen. Differentiatie is als gesteld noodzakelijk, maar een te grote accentuering van de verschillen (in plaats van de overeenkomsten) kan in dit kader leiden tot een suboptimaal resultaat.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Aanvullende ANBI-regels of publiekrechtelijk kader
Hiermee dringt de vraag zich op: dient de overheid in aanvullende incentives te voorzien of misschien zelfs in een nader op te tuigen publiek kader? Is dat wenselijk, en daarnaast ook haalbaar, op inhoudelijke, organisatorische en vooral ook financiële gronden? Om meteen met het laatste te beginnen: de financiële haalbaarheid lijkt gezien de economische ontwikkelingen en de enorme overheidsbezuinigingen in ieder geval een ‘bottleneck’. Dit neemt echter niet weg dat het verder onderzoeken en implementeren van een op aanvullende regelgeving gebaseerde variant (en de keuze voor variant 2) voor de hand ligt. Een belangrijke conclusie is dat het verbinden van nadere eisen aan de ANBI -regels in dit kader de meest voor de hand liggende optie is. En een geschikt middel om ANBI’s een extra prikkel te geven verantwoording af te leggen over hun missie, beleid, gerealiseerde en niet-gerealiseerde doelen en andere resultaten op financieel en organisatorisch gebied. Zoals beschreven kan in deze variant worden gekozen voor een model waarin ANBI’s verplicht worden gesteld om online over dit soort vragen te rapporteren, zodat stakeholders hiervan kennis kunnen nemen. Dit kan gebeuren in bepaalde formats, waarbinnen bepaalde vragen worden beantwoord (zie variant 2, hoofdstuk 4). Hiermee wordt dan voorzien in een uitbreiding van de ANBI-regels (die verder gaat dan de uitbreiding waarin de motie Omtzigt voorziet). Wanneer de gegevens van instellingen volgens ‘open data’ normen worden ontsloten, kunnen websites en andere internetportalen deze gegevens uploaden en voor het publiek toegankelijke publiceren. Uiteraard kan ervoor worden gekozen een drempel aan te leggen en dit systeem alleen van toepassing te verklaren op instellingen met een omzet van meer dan € 100.000 (of hoger, zodat ‘de ruimte om te geven’ niet wordt belemmerd). Kortom: eisen op het gebied van transparantie en verantwoording opnemen in de ANBI-criteria biedt onmiskenbaar meer kansen op succes dan bij zuivere zelfregulering het geval zou zijn. Verder wordt op deze wijze veel adequater ingespeeld op de uitdagingen waar de sector zich voor weet gesteld dan bij zuivere zelfregulering het geval is. En last but not least: een aanscherping van de ANBI-eisen op de genoemde punten, kan de representativiteitsdoelstellingen van de SBF juist faciliteren; de SBF en de aangesloten branches kunnen met een passend aanbod van ‘compliance assistance’ inspelen op een vraag en behoefte van filantropische instellingen om adequaat in te kunnen spelen op de veranderende eisen. Op deze wijze krijgt de samenwerking tussen de sector en de overheid verder inhoud en gestalte (evenals het stelsel van horizontaal toezicht). In deze variant kan nog worden geopteerd voor het instellen van een ZBO of andere toezichthouder van overheidswege, echter: dit wordt gezien het ‘DNA’ van de sector en de kostbaarheid ervan niet aanbevolen. Door informatie van filantropische instellingen transparant te maken, kunnen particuliere watchdogs in eerste instantie hun werk doen. Het voordeel van een dergelijke variant is vooral dat wordt voorzien in een grote stap voorwaarts op het gebied van marktwerking, waardegedrevenheid en stakeholderoriëntatie van filantropische instellingen. Om deelname door alle soorten organisaties mogelijk te maken, en recht te doen aan differentiatie, kan een pas –toe –of –leg -uit-principe worden gehanteerd; instellingen die niet willen of kunnen rapporteren over zaken, kunnen hiervan – beargumenteerd - melding maken en zodoende verantwoording afleggen aan stakeholders.
57
5
Bestrijden van informatie-asymmetrie- randvoorwaarde
Een bevinding van dit onderzoek is dat gebrekkige en versnipperde informatie over ANBI’s de transparantie niet bevordert en toezicht door stakeholders hierdoor wordt bemoeilijkt. Niet alleen weten we nog maar weinig over het reilen en zeilen van individuele filantropische instellingen, ook is het zicht op de sector nog maar beperkt. Uit dit onderzoek komt onmiskenbaar naar voren dat veel cijfers (aantal filantropische instellingen in Nederland, aantal ANBI’s, soorten ANBI’s, bedragen die in totaal omgaan in de sector etc) niet meer of minder dan schattingen zijn. De overheid kan op een belangrijke manier bijdragen aan meer transparantie in en het zicht op de sector - belangrijke voorwaarden voor het verbeteren van beleid en vergroting van het rendement van de filantropische sector - door ANBI’s verplicht te stellen een set basisgegevens aan te leveren aan een nader aan te wijzen centraal informatiepunt op internet. Uit de praktijk is immers gebleken, dat registratie van gegevens van filantropische instellingen op basis van vrijwilligheid en zonder vaste formats niet leidt tot: • Een volledige dekkingsgraad van alle ANBI’s • Complete en vergelijkbare informatie 58
• Up to date informatie • Aanlevering van uniforme gegevens op één plek. Het aanwijzen of instellen van een centraal informatiepunt, waarvan de wenselijkheid en de noodzaak door de meeste respondenten en stakeholders wordt onderstreept, kan dan een volledig en compleet overzicht bieden over alle ANBI’s. Diverse bronnen bevestigen dat dit op vrijwillige basis niet of nauwelijks is te realiseren.21 Kortom: er is een uitgelezen kans om met aanvullende regulering de ontwikkeling van de filantropische sector in Nederland van extra slagkracht en een grotere reikwijdte te voorzien.
Vervolg
De eerste stap is dat de Projectgroep Validatiestelsel Filantropie in overleg met de gezamenlijke opdrachtgevers (vanuit een nadere vaststelling van de doelen die ze met het validatiestelsel willen nastreven) een keuze maakt voor een variant. Vervolgens dient een nader tijdpad te worden vastgesteld voor de realisatie van een nieuw validatiestelsel. Wat het tijdpad betreft: alleen variant 1 lijkt in het beoogde tijdsbestek van eind 2013 haalbaar. Mits er in voldoende financiële middelen en andere randvoorwaarden kunnen worden voorzien. Zoals gesteld is niet duidelijk over welke middelen de SBF kan beschikken, hoeveel de brancheorganisaties op jaarbasis willen investeren, of de overheid kan en wil bijdragen, etc. Indien – zoals op basis van inhoudelijke argumenten voor de hand ligt - voor variant 2 wordt gekozen, is wellicht meer tijd nodig om een en ander af te ronden. Schattingen wijzen in de richting van medio 2014. Het is raadzaam om werkgroepen in te richten,
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
waarin variant 2 nader wordt uitgewerkt. Hiervoor dienen de noodzakelijke randvoorwaarden te worden gecreëerd (vacatiegelden, faciliteiten etc.). In deze werkgroepen kunnen in- en externe deskundigen zitting nemen, die zich buigen over de ontwikkeling van een nieuwe gedragscode, het keurmerkstelsel en informatieportalen enerzijds, en de uitbreiding van aannvullende ANBI regels anderzijds. Het is van belang dat in deze werkgroepen een ‘multistakeholder point of view’ gewaarborgd is. En: een duidelijke ambitie wordt geformuleerd. Wat de onderwerpen transparantie en good governance betreft, zou de huidige normering zoals die in de Code Wijffels is opgenomen en in de lidmaatschapscriteria van de VFI en keurmerkcriteria van het CBF zijn verweven, als uitgangspunten kunnen worden genomen (daarbij rekening houdend met eisen van differentiatie etc.) en verder kunnen worden doorontwikkeld. Aangezien een tweesporenbeleid voor de hand ligt, is de projectgroep in de huidige samenstelling een goed platform om tot een bij de huidige uitdagingen passend arrangement van horizontaal toezicht te komen. Wat het tijdpad betreft: indien men in het vierde kwartaal van 2013 een gedragscode en keurmerkstelsel gereed wil hebben, moet uiterlijk begin april 2013 worden gestart met de werkgroepen, zodat per september/oktober 2013 concepten van de gedragscode en het keurmerkstelsel bij de achterban van de brancheorganisaties ter goedkeuring kunnen worden voorgelegd. Wat betreft de architectuur van informatieportalen en evt. een centraal informatiepunt kan tezelfdertijd een ontwerp worden opgeleverd, echter: hier geldt dat de technische realisatie – los nog van de financiering – niet per 2013 kan worden gerealiseerd. Voor de inrichting van variant 2 is overleg tussen de betrokken departementen en de sector binnen de Projectgroep Validatiestelsel Filantropie van groot belang, zodat de praktische, juridische en financiële haalbaarheid verder wordt geborgd. In een concreet plan van aanpak dient te worden voorzien, met heldere ambities en voorzien van een tijdpad met mijlpalen. Door de overheid en branche gezamenlijk, als vervolg op de in het convenant reeds ingeslagen weg.
59
Bijlagen
Voor het verrichten van deze quickscan zijn diverse bronnen gebruikt. Naast het voeren van gesprekken met deskundigen, is een drietal klankbordgroepbijeenkomsten gehouden met vertegenwoordigers van diverse organisaties. Zowel de uitkomsten van de gehouden interviews als de uitkomsten de klankbordgroepen zijn in dit onderzoek verwerkt. Verder is divers schriftelijk bronnenmateriaal geraadpleegd, waaronder rapporten, nota’s en wet- en regelgeving en natuurlijk ook relevante literatuur over het onderwerp. Bijlage 1: Geraadpleegde Deskundigen
Respondenten M. Altink, secretaris visitatiecommissie Vereniging van Rijksmusea 60
M. Bauman, partner PWC G. Bosma, directeur VFI R. Boogaard, directeur KNRM J. Broekhuizen, jurist CIO Mw. A. van Es, coördinerend beleidsmedewerker Ministerie van Financiën S. van Eijck, voorzitter SBF R. van Gendt, voorzitter FIN B. Hartman, directeur NOTS, oprichter Keurmerk Goede Doelen A. Kemps, directeur CBF A. de Kluijver, adjunct-directeur CBF N. Koorn, Minsterie van Veiligheid & Justitie G. Kramer, Ministerie van Veiligheid & Justitie R. Laurey, Minsterie van Financiën Mw. H. Lenkens, directeur IF Mw. K. Liket, onderzoeker Erasmus Universiteit, Vakgroep Strategic Philanthropy Mw. V. Lindeboom, directeur Kennisbank Filantropie A. Offers, voormalig directeur VSBfonds en voormalig vicevoorzitter FIN M. Scherpenzeel, directeur Sailwise en partner/medeoprichter Blauwe Noordzee Mw. K. Scholten, Ministerie van Financiën P. Schröder, senior trainer Raad voor Accreditatie T. Schuyt, hoogleraar Filantropie VU R. Velders, ambtelijk secretaris Werkgroep Publieksbelang Filantropie R. Wagenvoort, directeur FIN H. Wijffels, voormalig directievoorzitter Rabobank Nederland, thans hoogleraar R.A. Zoutendijk, directeur SBF Mw. M. van der Zijde, directeur AFM A.J. Zwart, directeur RfB Deelnemers klankbordgroepen: a. Klankbordgroep Gedragscodes: G. Bosma, directeur VFI
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
J. Broekhuizen, jurist CIO R. Wagenvoort, directeur FIN R.A. Zoutendijk, directeur SBF b. Klankbordgroep Keurmerken: R. Boogaard, directeur KNRM A. de Kluijver, adjunct-directeur CBF Mw. H. Lenkens, directeur IF R.A. Zoutendijk, directeur SBF A.J. Zwart, directeur RfB c. Klankbordgroep portalen en centraal informatiepunt op internet: R. Habraken, Cidin A. Heemskerk, Partos A. Kemps, CBF N. Koorn, Minsterie van Veiligheid & Justitie R. Laurey, Minsterie van Financiën Mw. V. Lindeboom, directeur Kennisbank Filantropie J. Schaefer, Mediquest L. Schulpen, Cidin R.A. Zoutendijk, directeur SBF
Bijlage 2 – Geraadpleegde literatuur en andere bronnen
Bronnen Algemeen ‘Aanbiedingsbrief Toezicht en Verantwoording aan de Tweede Kamer’, van de Staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie en Financiën, d.d. 20 september 2012. Convenant ‘Ruimte voor Geven’ (2011) ‘De controle op goede doelen is niet betrouwbaar genoeg’, Irene Mol, NRC/Handelsblad 3-5-2008 (http://vorige.nrc.nl/article1893777.ece) The Determinants of Voluntary Financial Disclosure by Nonprofit Organizations, Gregory D. Saxton, Jenn-Shyong Kuo, and Yi-Cheng Ho Evolution of Nonprofit Self-Regulation in Europe, A.L. Bies Financiering en partnerschappen, B. Franssen, E. Crins (Hoofdstuk 4 Groeiboek Oranjefonds, 2013) Geven in Nederland 2011, prof. dr. Th.N.M. Schuyt (2011) Goed Doel Goed Verhaal - Publieke managementletter voor de Goededoelensector. Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (2012) Goed Doen, Beter Gedaan. Impact Proces Scan. K. Liket, K. Maas en M. Klasen, Rotterdam Erasmus Centre for Strategic Philantropy
61
Goede doelen sector profiteert van ontbrekende transparantie, George Knight, 2012/2013, https://georgeknightlang.wordpress.com/2012/10/30/goede-doelen-sector-profiteert-van-ontbrekende-transparantie/ Handboek voor Sociaal Ondernemen in Nederland, B. Franssen, P. Scholten Inburgering in het land van herkomst, K. Boutachekourt, B. Franssen, I. Kasem, M. Trouw, Van de Bunt (2003) Information for Impact: Liberating Nonprofit Sector Data, Beth Simone Noveck en Daniel L. Goroff, (2013) Marktanalyse voor DatabankFilantropie.nl, een deelproject van GuideSart Europe / Civil Society Systems (2008) The Meaning of Social Entrepreneurship, G. Dees Publieksvertrouwen in en toezicht op goededoelenorganisaties, Mediad onderzoek en advies in opdracht van het CBF (2010) 62
Richtlijn 650 Fondsenwervende instellingen, Raad voor de Jaarverslaglegging De toekomst van het toezicht op fondsenwerving voor goede doelen in Nederland, A.J.J. Kemps en T.J. van der Ploeg (red.) (2012) ‘Slecht zicht op goede doelen’, in Consumentengids februari 2013 Toolkit Toezicht Goede Doelen, M.W. Lubbi (red.) Philantropy’s New Agenda: Creating Value, M.E. Porter, M.R. Kramer Publieksbelang goede doelen - Kwalitatief en kwantitatief onderzoek onder burgers in opdracht van DPC ten behoeve van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, februari 2012 Strategisch Plan, Kennisbank Filantropie (2013) The business of giving, The Economist (http://www.economist.com/node/5517605) Turven, tellen, toetsen, Onder redactie van F.L. Leeuw, J. Kerseboom, R. Elte Verkenning naar de mogelijkheden voor zelfregulering in de markt van Fun & Adventure, NEN Vertrouwen in verantwoording, Advies Werkgroep Publiek Verantwoording (onder voorzitterschap van Andreé van Es) ‘Visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector’ op 20 september 2012 ondertekend door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de Staatssecretaris van Financiën en het bestuur van de SBF.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
‘Visiedocument Toezicht en verantwoording in de filantropische sector’ van de SBF, dd. 10 september 2012. Bronnen die betrekking hebben op het onderdeel gedragscode VFI- Gedragscode Code Goed Bestuur voor Goede Doelen (Code Wijffels) Gedragscode voor Fondsenwerving en sponsoring (IF) Gedragscode ten behoeve van de leden van de FIN Code Cultural Governance Aedescode Zorgbrede Governancecode 2010 Branchecode Governance HBO-Raad Goed bestuur in de bve-sector (MBO-Raad en volwasseneneducatie) Code Goed Bestuur in het primair onderwijs De 13 Aanbevelingen van Goed Sportbestuur (NOC*NSF) Code ‘Goed onderwijsbestuur’ in het voortgezet onderwijs Governancecode Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening Governancecode woningcorporaties 2011 (WVT en Aedes) Good Governance, a code for the voluntary and community sector Bronnen die betrekking hebben op het onderdeel keurmerk Reglement Keurmerk Goed Besteed Reglement en bijlagen CBF-Keur Handleiding ten behoeve van het CBF-Keur Advies van de Commissie vervlechting Code Goed Bestuur & CBF-Keur Position Paper CBF: Modern stelsel Toezicht op goede doelen Reglement CBF-Certificaat voor kleine goede doelen De waarde van certificering en keurmerken, R. Forma Evaluatie Reglement CBF-Keur, Verwey-Jonker Instituut Keurmerk Goede Doelen Reglement en bijlagen RfB-Keur
63
Bijlage 3: Schema Gedragscode Bijlage 3: Schema Gedragscode
Gedragscode VFI
Belangrijkste bepalingen (met bijzondere aandacht voor governance, beloning, (maatschappelijk e) prestaties en transparantie)
• Respect; • Openheid; • Betrouwbaarhei d; • Kwaliteit; • Onderschrijving code taak bestuur.
Overeenkomsten
• Basiswaarden vertonen gelijkenis met FIN en IFgedragsregels voor individuele fondsenwervers.
64
Code Goed Bestuur voor Goede Doelen (VFI) • Bestuur: realisatie doelstelling, besteding middelen, fondsenwerving, vrijwilligers, functioneren organisatie; • Toezichthouder: toezicht op bestuur; • Onderscheid bestuur en toezicht; • Hoogte bezoldiging directie; • Melding nevenfuncties directie, bestuur en RvT aan RvT; • Melding tegenstrijdig belang directie, bestuur en RvT aan RvT; • Informeren belanghebbende n: daadwerkelijke resultaten besteding middelen, verhouding kosten/opbrengs ten, bezoldiging directie; • Belangrijke informatie, waaronder jaarverslag en – rekening, geplaatst op website.
• Maakt gebruik van het veel voorkomende uitgangspunt: pas toe of leg uit.
Gedragscode IF
Gedragscode FIN
Fondsenwervende instellingen • Aangesloten instellingen beschikken over: onafhankelijk bestuur, procedure omtrent belangenverstrengeli ng, profielschetsen en rooster aftreden voor bestuursleden; • Bestuur: realisatie doelstelling, goedgekeurd jaarverslag en – rekening, vrijwilligersbeleid, fondsenwervingsbele id, naleving fatsoensnormen, sponsoring; • Toezicht: toezichthoudend orgaan, klachtenprocedure; • Verantwoording: goedgekeurd jaarverslag met o.a. indeling inkomsten, realisatie activiteiten en fondsenwervingskost en, jaarverslag en – rekening zijn openbaar (publicatie website en opvraagbaar). Individuele fondsenwervers • Algemene beginselen; • Vertrouwen; • Respect; • Integriteit. Naleving gedragscode • Bij niet-naleving kan schorsing lidmaatschap volgen.
• Basiswaarden: algemeen belang, maatschappelijke verantwoordelijkheid, onafhankelijkheid, professionaliteit, duidelijk beleid, transparantie, verantwoording afleggen en zorgvuldigheid en respect; • Lidmaatschapscriteri a: rechtspersonen zonder winstoogmerk gevestigd in Nl, invulling statuten, nastreven algemeen belang, geen sponsoractiviteiten, onafhankelijk bestuur, rooster aftreden bestuursleden, bestuur: tegenstrijdig belang voorkomen, nevenfuncties melden, beleid, goedgekeurde jaarrekening opstellen; • Aanbevelingen: huishoudelijk reglement, bestuur formuleert regels toekenning/afwijzing projecten, bestuur formuleert administratieve organisatie en wijze interne controle, jaarlijks overzicht gehonoreerde projecten en eventueel gepubliceerd; • Procedure onderschrijving en naleving: bij aanvang lidmaatschap eenmalig akkoord verklaren en binnen 1 jaar voldoen aan criteria, stelt procedure voor bij niet-naleving. • Basiswaarden vertonen gelijkenis met VFI en IFgedragsregels voor individuele fondsenwervers.
• Regels voor individuele fondsenwervers vertonen gelijkenis met VFI en FINgedragsregels.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Verschillen
Verhouding ten opzichte van visienotitie en visiedocument Eventuele leemten
Opvallendheden en andere op- en aanmerkingen
*
• Definities van basiswaarden en belanghebbende n; • Basiswaarden uitgelegd per belanghebbende (gever, begunstigde, vrijwilliger, collega-instelling en samenleving). • Open normen: biedt weinig handvatten.
• Geeft notie van verschillende bestuursmodellen ; • Geeft tevens advies over de invulling bezoldiging directie; • Geeft gedetailleerde regels • Laat weinig onderwerpen onbesproken.
• Gevolgen nietnaleving; • Financiële en maatschappelijk e resultaten*; • Tegenstrijdig belang*; • Bezoldiging*; • Publicatie informatie*. • Hangt samen met Code Goed Bestuur; • Werkt met 4 basiswaarden, uitwerking daarvan in enkele algemene bepalingen.
• Gevolgen nietnaleving.
• Vertoont (enige) gelijkenis met de Code Cultural Governance.
• Maakt onderscheid tussen regels voor fondsenwervende instellingen en individuele fondsenwervers.
• Maakt onderscheid in: basiswaarden, lidmaatschapscriteri a en aanbevelingen; • Geeft expliciete procedure voor onderschrijving en niet-naleving.
• Abstracte normen, veel onderwerpen behandeld, maar o.a. bezoldiging niet. • Bezoldiging bestuur en toezichthouder; • Tegenstrijdig belang.
• Abstracte normen, procedure onderschrijving en naleving uitgebreid. • Bezoldiging bestuur en toezichthouder; • Inhoudelijke regels verslaglegging financiële resultaten; • Verantwoording aan belanghebbenden: welke gegevens en wijze publicatie.
• Geeft (aparte) regels voor fondsenwervende instellingen én individuele fondsenwervers; • Leden dienen gedragscode (expliciet) te onderschrijven, bij niet-naleving kan schorsing volgen.
• Basiswaarden vormen het uitgangspunt, daarnaast zijn er lidmaatschapscriteri a en aanbevelingen; • Zeer duidelijke procedure van onderschrijving en in geval van nietnaleving; • Deadline implementatie regels 1-1-2011.
Ontbreken in deze gedragscode maar maken wel onderdeel uit van de Code Goed Bestuur, welke met deze gedragscode samenhangt, en VFI-regeling beloning directeuren van filantropische instellingen.
65
Bijlage 4: Schema Keurmerken Bijlage 4: Schema Keurmerken
Belangrijkste keurmerkcriteria (met bijzondere aandacht voor governance, beloning, (maatschappelijke) prestaties en transparantie)
66
Overeenkomsten
Keurmerk Goede Doelen • Beschikken over een ANBI-status; • Beschikken over bonafide bestuurders. Ieder bestuur moet aan de eisen voor een Verklaring Omtrent Gedrag voldoen; • Fondsenwerven volgens een gedragscode; • Behoorlijk inzicht geven in de strategie van de organisatie. Middels inzicht in de input, activiteiten, output en het effect op de doelgroep; • Behoorlijk inzicht geven in de gerealiseerde prestaties versus de geplande prestaties; • Behoorlijk inzicht geven in de belangrijkste risico’s en de waarborgen; • Inzicht geven in de financiële kerngegevens; • Helder communiceren met donateurs en andere belanghebbenden. Vereist is dat er een jaarverslag is en dat deze voor iedereen toegankelijk is.
• Bestedingen worden niet gecontroleerd; • Particuliere instellingen; • Financiële criteria; • Grote en kleine instellingen; • Veel inhoudelijke overeenkomsten
CBF-Keur • Bestuur en toezicht moeten gescheiden zijn; • Bestuur dient onafhankelijk en integer zijn taak te vervullen; • Bestuur ontvangt in die hoedanigheid geen bezoldiging; • De leden van het toezichthoudend orgaan ontvangen in die hoedanigheid geen bezoldiging; • Bezoldiging directie moet in redelijke verhouding staan tot de omvang van de organisatie en de aard van de werkzaamheden; • Directe dient nevenfuncties te melden; • Bestuur en toezichthouder waken voor belangenverstrengeling; • Kosten fondsenwerving mogen niet meer dan 25% van de baten zijn; • Optimale besteding van de middelen geldt als algemeen principe; • Jaarverslaggeving moet o.a. aandacht besteden aan de besteding van de middelen in relatie tot de doelstellingen; • Jaarverslaggeving is openbaar; • Bestuur en toezichthouder stellen o.a. vast welke informatie aan belanghebbenden moet worden verstrekt en de wijze waarop dat moet gebeuren; • De fondsenwervende instelling dient een klachtenprocedure te hebben. • Particuliere instellingen; • Financiële criteria; • Grote en kleine(re) instellingen; • Veel inhoudelijke voorwaarden gelijk met RfB.
Keurmerk Goed Besteed • Beschikken over ANBI-status; • Beschikken over bonafide bestuurders; • Inzicht geven in de strategie van de organisatie; • Inzicht geven in de financiële kerngegevens; • Helder communiceren met donateurs en andere belanghebbenden.
• Bestedingen worden niet gecontroleerd; • Particuliere instellingen; • Grote en kleine instellingen; • Veel inhoudelijke overeenkomsten met KGD.
RfB-Keur • Bestuur dient onafhankelijk zijn taak te vervullen; • Bestuur ontvangt in die hoedanigheid geen bezoldiging; • Bestuur en toezichthouder waken voor belangenverstrengeling; • Kosten fondsenwerving mogen niet meer dan 25% van de baten zijn; • De fondsenwervende instelling dient een klachtenprocedure te hebben; • Jaarverslaggeving moet o.a. aandacht besteden aan de besteding van demiddelen in relatie tot de doelstellingen; • Jaarverslaggeving is toegankelijk voor de achterban.
• Bestedingen worden niet gecontroleerd; • Particuliere instellingen; • Veel inhoudelijke voorwaarden gelijk met CBF; • Financiële criteria; • Grote en kleine instellingen.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Verschillen
Verhouding ten opzichte van visienotitie en visiedocument
Eventuele leemten
Toegankelijkheid voor grote en kleine filantropische instellingen
Opvallendheden en andere op- en aanmerkingen
met KGB. • Kleine administratieve last (1 tot 3 werkdagen) en kleine kostenpost voor aanvrager, vanwege internetbased en gebruikersvriendelijkheid; • Geen accreditatie van Raad voor Accreditatie, maar zegt wel expliciet dat een goed keurmerk aan deze eisen moet voldoen; • Niet alleen de inhoud, maar ook de effectiviteit van de filantropische instelling worden belicht. • Gaat niet in op bezoldiging (ook niet middels de verplicht gestelde gedragscode); • Maatschappelijke prestaties komen aan de orde bij het effect (aantoonbare verbetering in de situatie van de doelgroep) dat beschreven moet worden, maar is niet uitdrukkeljk verplicht gesteld; • Heeft geen accreditatie van de Raad voor Accreditatie. • Stelt geen expliciete eisen aan de bezoldiging van bestuurders en/of toezichthouders (ook geen onderdeel van de verplicht te hebben gedragscode); • Houdt de optie open dat keurmerkhouders niet kunnen rapporteren over maatschappelijke prestaties. • Toegankelijk voor groot en klein, mits ANBI. Niet zo kostbaar en een relatief kleine administratieve last; • Aantal keurmerkhouders: 23.
• Inzicht geven in de gerealiseerde prestaties is een belangrijk keurmerkcriterium,
• Toezicht op bestedingen bestaat uit van toepassing zijn van Richtlijn 650 fondsenwervende instellingen, reglement en controlepunten CBF-Keur. • Accreditatie van Raad voor Accreditatie. • Aanzienlijke kostenpost en administratieve last voor aanvrager.
• De keurmerkcriteria worden niet, zoals bij het KGD wel het geval is, nader uitgewerkt; • Geen financiële criteria, behalve inzicht geven in de financiële kerngegevens; • Geen accreditatie van Raad voor Accreditatie; • Kleine administratieve last en kostenpost voor aanvrager.
• Accreditatie van Raad voor Accreditatie • Werkt met een puntensysteem, aanvrager moet minimaal 850 van de 1000 punten behalen. Systeem kent knock-outs op punt accountantsverklaring en kosten fondsenwerving; • Jaarverslaggeving lijkt niet verplicht openbaar te hoeven worden gemaakt, toegankelijkheid voor achterban lijkt voldoende; • Relatief beperkte administratieve last en kostenpost voor aanvrager.
• Maakt gebruik van drie losse keurmerken (keur, certificaat en verklaring van geen bezwaar), geeft geen blijk van één keurmerkstelsel.
• Gaat niet in op bezoldiging en maatschappelijke prestaties; • Heeft geen accreditatie van de Raad voor Accreditatie.
• Geen aandacht voor bezoldiging van de toezichthouder en/of directie en verslaggeving van maatschappelijke prestaties (effectmeting).
• De keurmerkcriteria vereisen dat de bestedingen aan de doelstelling worden geëvalueerd en gerapporteerd. Dit wil nog niet per definitie zeggen dat de instelling moet werken met een effectmeting.
• Geen regels over bezoldiging en verslaglegging van maatschappelijke prestaties.
• Geen bepalingen over de bezoldiging van de toezichthouder en/of directie; • Geen regels ten aanzien van nevenfuncties; • Geen verplichte rapportage over maatschappelijke prestaties.
• In beginsel wel, maar vrij kostbaar en ook een grote administratieve belasting voor de aanvrager; • CBF-Keur is voor grote filantropische instellingen. Kleine filantropsiche instellingen kunnen (ook) het CBFcertificaat aanvragen; • Aantal keurmerkhouders: 277 en aantal certificaathouders: 97. • CBF-Keur is voorwaarde voor lidmaatschap VFI; • Kostbaar; • Jaarrekeningen worden
• Toegankelijk voor groot en klein, mits ANBI. Niet zo kostbaar en een relatief kleine administratieve last; • Aantal keurmerkhouders: 40.
• Toegankelijk voor kleine en grote fondsenwervende instellingen. Niet zo duur als CBF, maar aanzienlijk duurder dan KGD en KGB. • Aantal keurmerkhouders: 24.
• In het reglement van het KGB zijn voornamelijk procedurele regels te vinden.
• Puntensysteem kent twee knock-outs, dit houdt in dat bij het ontbreken van bepaalde essentiële voorwaarden
67
23.
•
Opvallendheden en andere op- en aanmerkingen
68
• Inzicht geven in de gerealiseerde prestaties is een belangrijk keurmerkcriterium, dit is echter niet verplicht gesteld. KGD zegt namelijk expliciet dat het kan zijn dat een filantropische instelling een zeer beperkt inzicht heeft in haar prestaties en dus slechts beperkt inzicht kan geven aan donateurs. Dit vormt geen beletsel voor verstrekking van het KGD; • De gedragscode van het ISF, NGF en de Code Wijffels worden gezien als ‘toereikende’ gedragscodes. Een andere gedragscode mag ook, mits deze minimaal een aantal punten beschrijft. Er is echter (bijna) geen enkele gedragscode die al deze punten omvat; • Als maatstaf voor ‘behoorlijk inzicht’ wordt aangeknoopt bij een persoon met een Havo-diploma.
•
• •
•
instellingen kunnen (ook) het CBFcertificaat aanvragen; Aantal keurmerkhouders: 277 en aantal certificaathouders: 97. CBF-Keur is voorwaarde voor lidmaatschap VFI; Kostbaar; Jaarrekeningen worden gecontroleerd, maar dat gebeurt ook al door accountant; CBF-keur kan ook aangevraagd worden door een kansspelbegunstigde.
40.
• In het reglement van het KGB zijn voornamelijk procedurele regels te vinden.
• Puntensysteem kent twee knock-outs, dit houdt in dat bij het ontbreken van bepaalde essentiële voorwaarden binnen een fondsenwervende instelling de instelling (in theorie) alsnog in aanmerking komt voor het RfB-Keur.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Bijlage 5: Schema Internetportalen
Bijlage 5: Schema Internetportalen
Database/portal
Eigenaar
Handelsregister van de Kamer van Koophandel
Kamer van Koophandel
ANBI-register Belastingdienst
Register Goede Doelen CBF
Kennisbank Filantropie
Doelstelling en doelgroepen Wettelijke registratie van gegevens van verenigingen en stichtingen. Ter ondersteuning van economisch verkeer
Registratie
Belastingdienst
Registratie en opslag gegevens van ANBI's in eerste instantie voor intern gebruik
Wettelijk verplicht voor ANBI's
CBF
Verstrekken van onafhankelijke informatie aan publiek, overheden en instellingen.
Automatisch voor organisaties die door het CBF zijn beoordeeld; vrijwillig voor overige organisaties
Stichting Kennisbank Filantropie
Doel: Transparantie en efficiëntie bevorderen in de filantropische sector. Transparantie wordt niet gezien als doel op zich, maar als een middel om het proces van kwaliteits verbetering op gang te brengen. "Het publiek dient inzicht te krijgen in organisatie, besteding van middelen en in prestaties van instellingen. Daarnaast maakt objectieve en
Wettelijk verplicht voor stichtingen en verenigingen
Vrijwillig
Aantal organisaties en opmerkingen meer dan 100.000 stichtingen en verenigingen; bronnen: organisaties zelf i.v.m. wettelijke verplichting. Gegevens zijn vaak niet actueel meer dan 60.000 ANBI's; voor het publiek is slechts een beperkt deel van de informatie beschikbaar (NAW-gegevens en datum ingang ANBI status). 1452 fondswervende instellingen. Jaarlijkse update van gegevens. • De vergelijkingsmodule van CBF gaat met name in op financiële/organisatori sche aspecten. Er kan een groep filantropische instellingen geselecteerd worden en op bepaalde criteria met elkaar vergeleken • Bij het CBF wordt een groot gedeelte van de gegevens door het CBF zelf uniform bijgehouden. Dit geldt met name voor organisaties die door het CBF zijn gekeurd. Daar zijn de gegevens volledig en uniform, bij niet-gekeurde organisaties ontbreken vaak bepaalde gegevens. • Bevat gegevens van meer dan 55000 filantropische instellingen en 750 vermogensfondsen • In de Goede Doelen Monitor, een module van de Kennisbank Filantropie die beheerd wordt door Independer, kan het totaal aan filantropische instellingen gesorteerd worden op scores m.b.t. transparantie, organisatie en activiteit; items die betrekking hebben op
69
1
vergelijkbare informatie het voor particuliere donateurs, vrijwilligers, bedrijven en overige belanghebbenden mogelijk een keuze te maken". Informatie wordt ontsloten aan het publiek via (betalende) partners, o.a. Independer, Trouw, ABN AMRO Mees Pierson Filantropie Advies en Nationale Goede Doelen Test
70
'Daargeefjeom.nl'
Landelijke overheid: AZ heeft coördinatie, Ministeries OCW, V&J, VWS, FIN en wellicht EZ participeren
Allegoededoelen.nl
Stichting GeefGratis; oprichter Jordan van Bergen
Goededoelentest.nl
Stichting Nationale Goededoelentest; Bart Hartman is voorzitter bestuur
Doel: het stimuleren van een geefcultuur in Nederland; het bevorderen van transparantie in de filantropische branche en daarmee het vertrouwen in filantropische instellingen vergroten. Stichting GeefGratis stimuleert filantropie en geeft (doneert) gratis te gebruiken fondsenwervende internet diensten aan filantropische instellingen filantropische instellingen Ook verspreidt GeefGratis, tegen de zin van de Belastingdienst, het ANBI logo via de website www.anbi.nl Doel: Publiek helpen bij donatiekeuze. Een platform dat helpt de effectiviteit en efficiency van filantropische instellingen te maximaliseren.
Vrijwillig
maatschappelijke resultaten. • Bij veel organisaties zijn niet alle gegevens ingevuld. Dit maakt het onderling vergelijken tot een lastige taak. • Datavalidatie is een 'ongoing process' maar er is geen stok achter de deur om organisaties ertoe te brengen hun gegevens compleet aan te leveren en regelmatig te updaten. • Kennisbank Filantropie maakt het voor de filantropische instellingen die hierin opgenomen zijn mogelijk via de Performance Prediction Scan iets over hun kans op positieve maatschappelijke prestaties te laten zien. Dit portal is nog in ontwikkeling, er zijn momenteel nog geen filantropische instellingen aangesloten
Vrijwillig
Meer dan 2000 organisaties De website bevat diverse zoekmogelijkheden, vacatures, nieuwsberichten en de mogelijkheid om online te doneren.
Vrijwillig
Betrekt gegevens van filantropische instellingen uit de Kennisbank Filantropie, waarmee intensief wordt samengewerkt
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Fondsen.org
Platform Samenwerkende Fondsen op Internet (P.S.F.I.) / Indicia Nederland (adviesbureau)
Fondsen.org biedt een overzicht van actualiteiten en achtergrondinformatie over filantropische instellingen met een keurmerk
Vrijwillig
Enkele tientallen filantropische instellingen. Website biedt de mogelijkheid om online te doneren.
ngo-database.nl
CIDIN, (Centre for Development Issues) wetenschappelijk onderzoeksinstituut Radboud Universiteit, in samenwerking met het Ministerie voor Buitenlandse Zaken
Doel: inzicht bieden in de uitgaven van Nederlandse organisaties werkzaam op Internationale Samenwerking in ontwikkelingslanden. Het betreft de uitgaven van circa 80 procent van deze sector. Doelgroep: het Nederlandse publiek en ontwikkelingsorganisaties
Organisaties in database zijn door CIDIN geselecteerd
92 Nederlandse organisaties werkzaam op het gebied van ontwikkelingssamenwe rking met totale projectuitgaven van € 1,1 miljard. Jaarlijkse update van gegevens. Voor dit programma zijn Nederlandse organisaties geselecteerd als zij voldeed aan minimaal één van de volgende criteria: (1) het ontvangen van MFSsubsidie, (2) het ontvangen van TMFsubsidie, (3) lid zijn van Partos en/ of een keurmerk hebben van het CBF. Portal bevat informatie over de leden van de VFI, met doorklikmogelijkheid naar de website van het CBF. Jaarlijkse update. Gegevens worden ook gepubliceerd in de Goede Doelen Gids Overzicht van meer dan 650 Nederlandse vermogensfondsen (inclusief 284 Fondsen op Naam) die een publieke functie vervullen op het gebied van maatschappelijk werk, gezondheidszorg, internationale hulp, milieu, natuurbehoud en dierenbescherming, onderwijs en onderzoek, kunst en cultuur, sport en recreatie. Samenwerkingsverban d met Kennisbank Filantropie
goededoelen.nl
VFI
Informeren algemeen publiek en notariaat. Portalfunctie voor leden, waarvoor CBFKeur of -verklaring verplicht is.
Vrijwillig
Fondsenboek/disk
Vereniging van Fondsen in Nederland (FIN) in samenwerking met Walburg Pers
Informatie bieden over particuliere fondsen/ vermogensfondsen aan fondsenwervers.
Vrijwillig
71
1
Bijlage 6: Schematisch Overzicht KeuzemogelijkhedenValidatiestelsel Validatiestelsel Bijlage 6: Schematisch Overzicht Keuzemogelijkheden
Inhoud Validatiestelsel Deelname
Doelgroep Differentiatie
Toezicht
Compliance Assistance
72
Gedragscode
Keurmerkstelsel
Keuzemogelijkheden algemeen Nieuw stelsel (Delen) bestaand stelsel
Mengvorm
Vrijwillig (zelfregulering)
Verplicht (regulering door Mengvorm overheid) Met incentives (keurmerk en/of gedragscode geeft Zonder incentives ANBI status, ranking, speciale vermelding op portal of centraal register, fiscale voordelen ANBIstatus) Deelnmers SBF Niet-deelnemers SBF Beide ANBI’s Niet-ANBI’s Beide ‘One size fits all’ Differentiatie naar vermogensfondsen, Mengvorm (deels algemeen, kerken en fondsenwervende deels gedifferentieerd) instellingen Accent op toezicht (controle) Accent op verantwoording (transparantie) Toezicht door SBF, SBF- Toezicht door Toezicht door Mengvorm deelnemersleden SBFonafhankelijk Belastingdienst deelnemers en toezichthoudend filantropische orgaan instellingen Visitaties Auditing Peer Zelfevaluatie Inspectie Mengvorm reviews Ja Nee Door SBF-deelnemers Door SBF Door apart orgaan Mengvorm Keuzemogelijkheden gedragscode Voor alle filantropische Selectie (bijv. niet voor kerken, of niet-leden SBF-deelnemers) instellingen Beginselcode Regelcode Mengvorm Statische code Dynamische code Stelt (1 of één van de) Facultatief N.v.t. keurmerk(en) verplicht Verweven met keurmerk Niet verweven met keurmerk Verplichting publicatie Verplichting publicatie Beide Facultatief informatie via informatie via internet jaarverslag Klachtenregeling Geen klachtenregeling Keuzemogelijkheden keurmerkstelsel Fondsenwervende instellingen Vermogensfondsen en kerken 1 keurmerkstelsel Geen rangorde Geen differentiatie (grote en kleine organisaties)
Meerdere keurmerken Rangorde (goud, zilver, brons) Onderscheid naar groot en klein
Keurmerk wel onderdeel van centraal informatiepunt
Geen onderdeel centraal informatiepunt
Alle filantropische instellingen
Criteria in aparte rechtspersoon Criteria bij keurmerkverstrekker(s) N.v.t. Eén certificeerder Meerdere certificeerders N.v.t. Branchegelieerde certificeerder Niet branch gelieerde certificeerder Mengvorm Certificering ‘core business’ Certificering één van de diensten certificeerder Bestaande certificeerder(s) Nieuwe certificeerder(s) Mengvorm Bestaande criteria Nieuwe criteria Mengvorm Format Erasmus Format RfB/CBF Vrij format (keuze Mengvorm Centre for Strategic impactmeting overlaten Philanthropy aan filantropische instellingen) Wel impact Geen Impact Stelt onderschrijven gedragscode verplicht Facultatief Accreditatie (Raad voor Accreditatie) Geen accreditatie 1 Dit type schema is geïnspireerd op “Haalbaarheidsonderzoek Inburgering in het land van herkomst”, K. Boutachekourt, B. Franssen, I. Kasem, M. Trouw, Van de Bunt, 2003. 1
Dit type schema is geïnspireerd op “Haalbaarheidsonderzoek Inburgering in het land van herkomst”, K. Boutachekourt, B. Franssen,
I. Kasem, M. Trouw, Van de Bunt, 2003.
Infornatieportale n/Centraal Informatiepunt op internet
Keuzemogelijkheden informatieportalen/Centraal Informatiepunt Centraal informatiepunt fungeert als centrale Centraal informatiepunt fungeert als schil over database met gekoppeld publieksportal bestaande databases heen Bevat alleen gegevens van ANBI’s Bevat gegevens over alle filantropische instellingen Bevat alleen gegevens van fondsenwervende Bevat gegevens van fondsenwervende instellingen instellingen, kerken (evt. geaggregeerd) en vermogensfondsen
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
Stelt onderschrijven gedragscode verplicht Accreditatie (Raad voor Accreditatie)
Informatieportalen/Centraal Informatiepunt op internet
Facultatief Geen accreditatie
Keuzemogelijkheden informatieportalen/Centraal Informatiepunt Centraal informatiepunt fungeert als centrale Centraal informatiepunt fungeert als schil over database met gekoppeld publieksportal bestaande databases heen Bevat alleen gegevens van ANBI’s Bevat gegevens over alle filantropische instellingen Bevat alleen gegevens van fondsenwervende Bevat gegevens van fondsenwervende instellingen instellingen, kerken (evt. geaggregeerd) en vermogensfondsen Aanlevering gegevens wordt in ANBI-eisen Aanlevering gegevens geschiedt op basis van verplicht gesteld vrijwilligheid Uitwisseling gegevens met ANBI-register Geen uitwisseling gegevens met ANBI-register Uitwisseling gegevens met andere key players, Geen uitwisseling gegevens met andere key zoals CBF, KvK e.a. players, zoals CBF, KvK e.a. Organisaties hoeven alleen nog maar informatie Aanlevering op één centraal punt is niet haalbaar aan te leveren bij het Centraal Informatiepunt; omdat andere organisaties niet willen dat verspreidt deze informatie verder aan KvK, meewerken; organisaties moeten nog steeds Belastingdienst, keurende instanties etc. gegevens aan andere aanbieders aanleveren Onafhankelijke/belangeloze aanbieder Niet onafhankelijke/belanghebbende aanbieder Validatie informatie door beheerder Instanties zijn zelf verantwoordelijk voor kwaliteit data Beheerder koppelt beheer centraal Beheerder houdt zich uitsluitend met het informatiepunt met andere rollen, zoals verzamelen van data bezig toezichthouden of keurmerken verstrekken IENS/Zoover-achtige functionaliteit, waardoor Geen IENS/Zoover-achtige functionaliteit het grote publiek organisaties een beoordeling kunnen geven Koppeling aan / samenwerking met Geen koppeling aan/ samenwerking met keurmerkverstrekker(s) keurmerkverstrekker(s) Alle informatie voor publiek beschikbaar en Informatie deels voor publiek beschikbaar toegankelijk via publieksportal Gegevens beschikbaar tegen betaling Gegevens gratis beschikbaar Financiering door Financiering door Financiering door Mengvorm filantropische gebruiker data overheid instellingen
73
1
Bijlage 7: Over de auteurs
Mr. B.C. (Boris) Franssen (1972, Rechtsgeleerdheid U.v.A, Bedrijfskundig Management Hogeschool Brabant) is partner en medeoprichter van de Blauwe Noordzee en heeft als adviseur en trainer ruime ervaring in de culturele, maatschappelijke en vermogensfondsensector. Boris Franssen verrichte opdrachten voor o.a. de Rabobank Foundation, Vluchtelingenwerk Nederland, Stichting Sluyterman van Loo, The European Blind Union en Bartimeus Internationaal, Protestantse Diaconie Amsterdam, Fonds 1818, Museum Meermanno, Oranjefonds, Gemeente Amsterdam, Buddy Netwerk Den Haag, Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving, Stichting Instituut Gak, etc. Voorheen was hij onder meer werkzaam voor het VSBfonds, partner en medeoprichter van Scholten&Franssen en bestuurslid van AMVJ Vermogensbeheer en het AMVJ Fonds. Boris Franssen is medeauteur van het Handboek Sociaal Ondernemen in Nederland (Nijenrode/PwC Reeks, Van Gorcum, 2007, ook vertaald in het Duits), het Handboek Cultureel Ondernemen (Van Gorcum 2009), Financiering en partnerschappen (Hoofdstuk 4, Groeiboek Oranjefonds, 2013) en “(Bijna) ieder museum kan ondernemen”, Museumvisie 2012.
74
Drs. S. (Suzanne) Kooij (1965) (UvA) adviseert sinds 2004 vermogensfondsen en kleine fondsenwervende instellingen op het gebied van onderzoek, beleid, communicatie en fondsenwerving. Haar werkterrein strekt zich uit van het evalueren van projecten tot interim management en het ontwikkelen van beleid en lange termijn strategieën. Zij richtte in 2009 het adviesbureau Ars Memorandi op. Zij verrichte sindsdien vanuit dit bedrijf diverse opdrachten voor o.a. Universiteit Leiden, Museum Het Schip, Protestantse Diaconie, RCOAK, Fonds Sluyterman van Loo, Genootschap van Nederlandse Componisten, de Nederlandse Tuinenstichting, Landelijk Netwerk Thuisles Organisaties. Zij publiceerde o.a. Van klacht naar kracht: effectieve werkwijze in arme wijken (2011) in opdracht van Stichting Samenwonen-Samenleven.
S.S.J.P. (Sylvie) Roestenberg (1986) is masterstudent Nederlands recht en specialiseert zich in het burgerlijk recht. Voorheen was zij werkzaam binnen de advocatuur. Ook heeft zij gewerkt bij de vaksecties burgerlijk recht en rechtssociologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast heeft zij ervaring in de evenementenorganisatie, studievoorlichting en kwaliteitszorg binnen de faculteit Rechtsgeleerdheid. In haar vrije tijd is zij onder andere als bestuurslid actief geweest binnen de Juridische Faculteitsvereniging Nijmegen en heeft zij zich als juridisch adviseur ingezet binnen de rechtswinkel Nijmegen-oost.
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
noten
1 Geven in Nederland 2011. Het gaat om het totaalbedrag van 2009.
2 SBBI’s en goededoelenloterijen vallen buiten de scope van dit onderzoek.
3 Deze tekst is gedeeltelijk gebaseerd op de Uitgangspunten-notitie toetsingskader voor het validatiestelsel voor de Filantropische Sector van de Werkgroep Publieksbelang.
4 Uit Geven in Nederland 2011 blijkt, dat de gepresenteerde cijfers van huishoudens en bedrijven gegeneraliseerde bedragen zijn; met andere woorden er is een schatting gemaakt van de bijdragen aan goede doelen van alle huishoudens en bedrijven in Nederland. Van de cijfers met betrekking tot nalatenschappen en fondsen (geldwervende
5 The business of giving, The Economist (http://www.economist.com/node/5517605)
6 ‘Slecht zicht op goede doelen’, in Consumentengids februari 2013
7 Om te kwalificeren als ANBI moet een instelling onder andere aan de volgende voorwaarden voldoen: De instelling heeft geen winstoogmerk; De instelling moet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90% van het bestedingsbudget) het algemeen belang dienen; Een bestuurder of beleidsbepaler mag niet voor privédoeleinden over het vermogen van de instelling beschikken alsof het zijn eigen vermogen is.; Een ANBI mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden voor het algemeen nuttige doel van de instelling; De beloning voor de leden van het beleidsbepalende orgaan is beperkt tot een onkostenvergoeding of niet-bovenmatige vacatiegelden; De instelling moet een actueel beleidsplan hebben, dat inzicht geeft in de werkzaamheden om haar doel te realiseren, de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen en de besteding daarvan; De instelling hanteert een redelijke verhouding tussen kosten (vooral wervingskosten) en bestedingen. Geld dat na opheffing van de instelling overblijft, moet worden besteed aan een ANBI met een vergelijkbare doelstelling.; De administratie van de instelling is zodanig ingericht, dat daaruit blijkt
8 The business of giving, The Economist (http://www.economist.com/node/5517605)
9 Zie in dit kader bijvoorbeeld Greg Dees, “The Meaning of Social Entrepreneurship”.
10 K. Liket, K. Maas en M. Klasen, Goed Doen, Beter Gedaan. Impact Proces Scan. Rotterdam Erasmus Centre for Strategic Philantropy).
11 Zie ‘Slecht zicht op goede doelen’, in Consumentengids februari 2013
12 Dit type schema en het schetsen van keuzemogelijkheden is geïnspireerd op “Haalbaarheidsonderzoek Inburgering in het land van herkomst”, K. Boutachekourt, B. Franssen, I. Kasem, M. Trouw, Van de Bunt, 2003.
13 Publieksbelang goede doelen - Kwalitatief en kwantitatief onderzoek onder burgers in opdracht van DPC ten behoeve van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, februari 2013
14 Irene Mol stelt echter in haar artikel ‘De controle op goede doelen is niet betrouwbaar genoeg’: Deze raad zou er goed aan doen om het CBF eens helemaal door te lichten op diens mate van afhankelijkheid en de kwaliteit van de controles.’
75
1
15 Vanzelfsprekend hoeft de informatie in het centraal informatiepunt zich niet tot ANBI’s te beperken, maar de fiscale voordelen die de ANBI-status biedt en het grote aantal filantropische instellingen dat deze status heeft, maken koppeling met ANBI-wetgeving en het ANBI-register wel tot een eerste logische stap.
16 De Kennisbank Filantropie zou graag gegevens willen uitwisselen tussen het ANBI-register en het Centraal Informatiepunt. Voor een dergelijke samenwerking brengt de Kennisbank de volgende argumenten aan: ‘Idealiter komt er een samenwerking met de Belastingdienst tot stand. Dit houdt in dat de Belastingdienst behalve de grootste aggregator een belangrijker gebruiker van de databank wordt. Als aggregator levert de Belastingdienst een overzicht van haar bestand incl. openbare gegevens (naw-gegevens incl. een uniek nummer, bijv. KvK- of fiscaalnummer) en stuur een periodiek overzicht van nieuwe ANBI’s of ingetrokken statussen. Kennisbank Filantropie heeft aan de hand van de data inzicht of filantropische instellingen aan de voorwaarden voor toekenning van de ANBI-status voldoen (analyse op de data wijst bijv. uit welke filantropische instellingen met ANBI-status niet over een beleidsplan beschikken, terwijl dit een vereiste is) en kan dit aan de Belastingdienst leveren. Bij het controleren van ANBI’s kan het ANBI-team beginnen met deskresearch: checks op (clusters van) de data. Efficiënt en kostenbesparend. (bron: Strategisch Plan Kennisbank Filantropie 2013)
17 ‘Divining a vision for markets for good’, Buzzy Schmidt, Alliance Magazine, 13 februari, 2013
76
18 Strategisch Plan Kennisbank Filantropie, februari 2013
19 Dit type schema is geïnspireerd op “Haalbaarheidsonderzoek Inburgering in het land van herkomst”, K. Boutachekourt, B. Franssen, I. Kasem, M. Trouw, Van de Bunt, 2003.
20 ‘Naar een Wet op de fondsenwervende instellingen, Regulering van fondsenwerving in Nederland: alternatieven en een proeve van een wetsvoorstel’, M.-L. van der Lugt, O.L. van der Pol, M.P.F. Reker, M.A. Vrooland en prof. mr. S.E. Zijlstra, in: De toekomst van het toezicht op fondsenwerving door goede doelen in Nederland, red. A.J.J. Kemps, T.J. van der Ploeg. Boom Juridische Uitgevers, Den Haag 2012: Onder zelfregulering wordt hier verstaan: het door (groepen van) burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties vaststellen van min of meer bindende gedragsnormen, waarvan de naleving (mede) een publiek belang dient. Er zijn drie varianten van zelfregulering te onderscheiden: • Zuivere zelfregulering: het initiatief ligt bij de betrokkenen en de overheid staat in beginsel neutraal tegenover de uitkomst; • Vervangende zelfregulering: de overheid oefent aandrang uit om te komen tot zelfregulering; • Wettelijk geconditioneerde zelfregulering: de wet stelt randvoorwaarden, betrokkenen hebben een zekere vrijheid bij het invullen ervan, maar er bestaat overheidscontrole op de uitkomst.
21 In het door de Europese Unie gesubsidieerde onderzoek ‘Marktanalyse voor DatabankFilantropie.nl, een deelproject van GuideSart Europe / Civil Society Systems’, dat in 2008 verscheen en destijds door VFI en CBF gezamenlijk werd geïnitieerd, werd al gesteld: “De ambitie om een database met algemeen nut beogende instellingen op te zetten stuit op een zwak punt. De ANBI wetgeving voorziet niet in een wettelijke verplichting voor alle ANBI’s om hun jaargegevens in een publiek toegankelijk register beschikbaar te stellen. Voor data van veel groepen zijn we afhankelijk van vrijwillige rapportages”. Tot eenzelfde conclusie komt de Kennisbank Filantropie in het recent opgeleverde Strategisch Plan (2013): “Idealiter komt er een samenwerking met de Belastingdienst tot stand. De Belastingdienst is de enige die registratie van filantropische instellingen in de databank echt kan afdwingen door dit als voorwaarde te stellen voor het verkrijgen/behouden van de ANBI-status.” En Bart Hartman stelt in een schriftelijke, openbare reactie aan de SBF en de betrokken Staatssecretarissen op de ‘Visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector’ (26-09-2012): “Wat ons betreft spannen de brancheorganisaties, de overheid en andere belanghebbenden zich maximaal in om van de Kennisbank Filantropie de centrale databank van de sector te maken waaraan alle filantropische instellingen met ANBI-status verplicht 1x per jaar een goed gedefinieerde set informatie verstrekken.”
RUIMTE VOOR GEVEN - QUICKSCAN VALIDATIESTELSEL FILANTROPIE
77