Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren Eindrapport 2010
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren Eindrapport 2010
Opdrachtgever: Ministerie van VROM/WWI Utrecht, april 2010 © Oberon Postbus 1423 3500 BK Utrecht tel. 030-2306090 fax 030-2306080 e-mailadres:
[email protected]
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
5
Inhoudsopgave Samenvatting: opbrengsten Ruimte voor Contact ............................................................................ 7 Ruimte voor Contact: een overview ................................................................................................. 7 Effecten van Ruimte voor Contact-projecten ................................................................................... 9 De opbrengsten van de regeling Ruimte voor Contact ................................................................. 11 1
Inleiding ........................................................................................................................................ 15
2
Monitor en Evaluatie .................................................................................................................... 17 2.1 Analysekader ......................................................................................................................... 17 2.2 Werkwijze ............................................................................................................................... 19
3
Context.......................................................................................................................................... 23 3.1 Geografische kenmerken projecten ....................................................................................... 23 3.2 Situatie in wijken .................................................................................................................... 23 3.3 Lokaal beleid .......................................................................................................................... 25 3.4 Conclusie context ................................................................................................................... 26
4
Input .............................................................................................................................................. 29 4.1 Subsidieontvangers en uitvoerders........................................................................................ 29 4.2 Financiën ................................................................................................................................ 30 4.3 Projectopzet ........................................................................................................................... 31 4.3.1 Project organisatie ........................................................................................................ 31 4.3.2 Doelen, doelgroep en beoogd bereik ............................................................................ 32 4.3.3 Infrastructurele benadering ........................................................................................... 34 4.3.4 Activiteiten ..................................................................................................................... 36 4.3.5 Verwachte verbinding ................................................................................................... 38 4.4 Conclusie input....................................................................................................................... 41
5
Proces ........................................................................................................................................... 43 5.1 Uitvoering geplande activiteiten ............................................................................................. 43 5.2 Bereiken van de doelgroep .................................................................................................... 44 5.3 Gerealiseerd bereik en waardering ........................................................................................ 45 5.4 Knelpunten en oplossingen .................................................................................................... 46 5.5 Succesfactoren en overdraagbaarheid .................................................................................. 47 5.6 Conclusie proces.................................................................................................................... 48
6
Output ........................................................................................................................................... 51 6.1 Realisatie activiteiten ............................................................................................................. 51 6.2 Tevredenheid kwaliteit en kwantiteit activiteiten .................................................................... 53 6.3 Bereik doelen ......................................................................................................................... 54 6.4 Realisatie interetnische contacten ......................................................................................... 54 6.5 Conclusie output .................................................................................................................... 57
7
Outcome ....................................................................................................................................... 59 7.1 Duurzaamheid interetnische contacten.................................................................................. 59 7.2 Verklarende factoren .............................................................................................................. 61 7.3 Integratie op wijkniveau.......................................................................................................... 63 7.4 Neveneffecten ........................................................................................................................ 64 7.5 Verankering project ................................................................................................................ 65 7.6 Conclusie outcome................................................................................................................. 65
6
Oberon
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
7
Samenvatting: opbrengsten Ruimte voor Contact In 2006 is door het Rijk een tijdelijke stimuleringsregeling Ruimte voor Contact in het leven geroepen. Deze regeling is begin 2010 beëindigd. In totaal zijn 206 subsidieverzoeken gehonoreerd. De gehonoreerde projecten proberen in wijken ontmoetingen tussen allochtonen en autochtonen te stimuleren. In deze rapportage – het eindrapport van vier jaar monitoren en evalueren – wordt teruggekeken wat de opbrengsten zijn van deze tijdelijke stimuleringsregeling. Een aanzienlijk deel van de projecten is afgerond, waardoor ook iets gemeld kan worden over de effecten van projecten.
Ruimte voor Contact: een overview Alvorens in te gaan op de kernvraag wat Ruimte voor Contact voor opbrengsten heeft gehad, geven we eerst een overview van de Regeling en de hierbij behorende projecten. We geven antwoord op de volgende vragen: Wat was de aanleiding van de Regeling? Wat hield de regeling Ruimte voor Contact in en wat was het hoofddoel? Wie waren de subsidieontvangers van de regeling Ruimte voor Contact? Waar zijn de projecten van de subsidieontvangers uitgevoerd? Welke middelen zijn ingezet bij de projecten? Welke projectopzet kozen de subsidieontvangers? Hoe zijn de projecten uitgevoerd? Aanleiding Regeling In oktober 2005 bracht de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) het advies Niet langer met de ruggen naar elkaar; een advies over verbinden uit. De RMO stelt hierin dat het aantal interetnische contacten afneemt en dat de wederzijdse beeldvorming tussen allochtonen en autochtonen verslechtert. Voor de stabiliteit van Nederland als multi-etnische samenleving zijn duurzame relaties tussen mensen van verschillende etnische origine van cruciaal belang. De overheid dient volgens de RMO te bevorderen dat de sociale verbindingen tussen mensen uit verschillende etnische bevolkingsgroepen versterkt worden en duurzaam verankert. Het kabinet heeft zich in grote lijnen achter de analyses en aanbevelingen van de RMO geschaard. Als uitwerking hiervan is in 2006 de meerjarige subsidieregeling Ruimte voor Contact gestart. Regeling De Regeling beoogde om op lokaal niveau activiteiten te stimuleren waarin autochtonen en allochtonen elkaar ontmoeten. Het doel was dat hierdoor duurzame interetnische contacten zouden ontstaan, zodat mensen elkaar ook in nieuwe situaties weten te vinden. Lokale initiatieven om interetnische ontmoeting te bevorderen, konden binnen deze stimuleringsregeling subsidie aanvragen. De ontmoeting moest op termijn een duurzaam karakter hebben en projecten moesten dan ook een katalysator vormen voor herhaalde ontmoeting na afloop van het project. Hoofddoel Regeling De Regeling beoogde dus om meer structurele interetnische contacten te realiseren, waarbij projecten de opdracht kregen om voorwaarden te creëren waarbij deze contacten gelegd en onderhouden zouden worden. Organisaties die een lokaal project hadden dat binnen de doelstelling van Ruimte voor Contact viel, konden een subsidieaanvraag indienen. Zo’n subsidieaanvraag moest gaan om een minimumbedrag van € 50.000 en een maximum van € 100.000 per jaar. Indien een project meerdere jaren liep en/of op
8
Oberon
meerdere locaties werd uitgevoerd, kon maximaal € 300.000 worden aangevraagd. In totaal hebben 206 aanvragers subsidie ontvangen en zijn er 460 aanvragen afgewezen1. De subsidieontvangers De subsidieontvangers waren met name welzijnsorganisaties (56%). In veel mindere mate hebben gemeenten, culturele instellingen en sportverenigingen subsidie ontvangen. Er zijn weinig migrantenorganisaties (4%) die subsidie hebben gekregen, terwijl wel verwacht en gehoopt werd dat dit soort organisaties projecten zouden gaan draaien. Migrantenorganisaties waren vaak wel betrokken als samenwerkingspartner van projecten. De locatie van de projecten De meeste projecten hebben plaatsgevonden in achterstandswijken van grote steden. In deze wijken behoort een aanzienlijk deel, vaak 15-50% of meer dan 50%, tot een etnische minderheid. Tussen de bevolkingsgroepen in de wijken waar de projecten zijn uitgevoerd, heerste voor aanvang van het project over het algemeen een zekere mate van spanning. In deze wijken zijn er nauwelijks contacten tussen verschillende bevolkingsgroepen. Het zijn de economisch en sociaal zwakke wijken van Nederland waar sprake is van weinig sociale cohesie. De subsidieontvangers voelden zich meestal redelijk gesteund door het gemeentelijk beleid als het gaat om het verwezenlijken van interetnische contacten. Veel subsidieontvangers zijn met betrekking tot hun project een relatie met de gemeente aangegaan. De samenwerking subsidie-ontvanger en gemeente verliep doorgaans goed. De middelen Over het geheel genomen hebben de projecten gemiddeld € 218.000,- te besteden, waarvan 67% afkomstig is van de subsidieregeling. Van het te besteden budget is de post ‘personele kosten’ gemiddeld de grootste: 47% van de projectkosten gaat hieraan op. Verder wordt 33% ingezet voor ‘activiteiten’ en 20% voor ‘overige kosten’. Projectopzet Bij de subsidie-aanvraag zat veelal een uitgebreide opzet van het project met informatie over: soort activiteiten, beoogde samenwerkingspartners, beoogde doelen en beoogde doelgroepen. Wat betreft het soort activiteiten: er is gekozen voor een grote diversiteit. Van sporten met elkaar tot wijktoneel en van voorleessessies aan huis tot kook- en eetgroepen. De subsidieontvangers probeerden door hun activiteiten zowel georganiseerde (informatie/discussie) als ongeorganiseerde (spontane, in de eigen omgeving) ontmoetingen te realiseren. Bij de opzet is gekozen om veel samen te werken. De meeste subsidieontvangers noemden minstens drie andere, met name professionele, organisaties waarmee zij willen gaan samenwerken. De subsidieontvangers noemden bij aanvang vaak doelen voor hun project als ‘bevorderen sociale cohesie’, ‘bevorderen interetnische ontmoetingen’ en ‘verbeteren van communicatie tussen bevolkingsgroepen’. Voor wat betreft het bereiken van de hoofddoelstelling van de regeling, namelijk het verwezenlijken van duurzame interetnische contacten, is een dubbel beeld ontstaan. Slechts weinig subsidieontvangers hebben in hun projectaanvraag aangegeven hoeveel duurzame contacten zij met hun project beogen te bereiken. Ook bleken veel projecten in te zetten op ontmoetingen waarbij het primaire doel is om elkaar aardiger te vinden of om informatie over elkaar in te winnen. Dit geeft op zichzelf nog weinig voedingsbodem voor duurzame ontmoeting. Subsidieontvangers zelf dachten bij aanvang echter dat hun project een aanzienlijke bijdrage zou gaan leveren aan duurzame contacten in de wijk(en) van het project.
1
Archief Ministerie van VROM, DG Wonen, Wijken en Integratie.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
9
Uitvoering Volgens de subsidieontvangers zelf zijn de projecten in grote lijnen uitgevoerd zoals staat beschreven in de projectaanvraag. De onderlinge samenwerking tussen de partijen verliep overwegend goed. Vanuit de doelgroep was de belangstelling en opkomst ook goed en leken de deelnemers (zeer) tevreden over de activiteiten. Het was niet altijd makkelijk om de beoogde doelgroepen bij het project te betrekken. Het type deelnemer dat is bereikt met de projecten, is met name een mix tussen mensen die positief en mensen die negatief tegenover interetnisch contact staan. Het totale bereik van Ruimte voor Contact is uitgekomen op circa 100.000-120.000 deelnemers (een globale inschatting).
Effecten van Ruimte voor Contact-projecten In deze paragraaf gaan we in op de behaalde effecten van de Ruimte voor Contact-projecten. De conclusies zijn voornamelijk gebaseerd op de antwoorden van projectleiders zelf op de jaarlijkse digitale enquête in het kader van de monitor en op basis van de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie, waarbij tien projecten volledig zijn doorgelicht. We bespreken de effecten d.m.v. het beantwoorden van de volgende twee vragen: • In hoeverre heeft de Regeling haar eigen doelstelling behaald? • Op welk niveau zijn er effecten gerealiseerd? Behalen eigen doelstelling De Regeling is opgezet om in wijken meer interetnische ontmoetingen te realiseren of hiervoor goede voorwaarden te creëren, zodat er in wijken meer ‘publieke familiariteit’ zou ontstaan. De tijdelijke Regeling moest een voedingsbodem creëren (katalysatorfunctie) om meer interetnische ontmoetingen mogelijk te maken in een tijdgeest waarin allochtonen en autochtonen meer en meer langs elkaar lijken te leven in plaats van met elkaar. Terugkijkend stellen wij dat de Regeling in redelijk opzicht geslaagd is in het behalen van de eigen doelstelling. Deze conclusie baseren wij op de volgende bevindingen: 1. Er zijn in de projecten veel –met name tijdelijke- contacten tussen allochtonen en autochtonen gelegd. De gerealiseerde contacten zijn met name lichte vormen van contact, zoals elkaar eenmalig ontmoeten, elkaar begroeten en elkaar enigszins leren kennen. 2. Met name projecten die expliciet focussen op interetnisch contact trekken vooral zogenaamde ‘welwillenden’, bleek uit de tussentijdse evaluatie. Er zijn dus deels mensen bereikt die vooraf al positief stonden tegenover de andere doelgroep en dus wellicht ook zonder de activiteiten in contact hadden kunnen treden met anderen. De RMO pleit mede vanuit dat oogpunt dan ook voor de ‘vanzelfsprekende ontmoeting’, in de dagelijkse routine van mensen. Binnen de Ruimte voor Contact projecten had circa de helft van de projecten elementen ingebouwd waarbij vanzelfsprekende ontmoeting mogelijk werd gemaakt. 3. Van de ontstane contacten tussen allochtonen en autochtonen is naar onze bevindingen een beperkt deel structureel van aard. Duurzame interetnische contacten zijn dus in ‘redelijke’ mate ontstaan door toedoen van projecten. 4. We menen dat er een wisselend beeld is in de mate waarin projecten een voedingsbodem hebben gecreëerd voor blijvende interetnische contacten. Soms is dat projecten prima gelukt, bij anderen lukt dit mondjesmaat of meer bij toeval. Een deel van de projectuitvoerders doet zelf geen followup van de ontstane contacten, mede omdat men dit als eigen verantwoordelijkheid ziet van de betrokkenen. Onze beoordeling van het totale eindresultaat van de Ruimte voor Contact projecten typeren wij dan ook als redelijk succesvol.
10
Oberon
Onderstaand geven wij een aantal redenen weer waarom de projecten in beperkte mate erin geslaagd zijn om structurele interetnische contacten te realiseren. 1. Er zijn veel projecten geweest die vooral hebben ingezet op (eenmalige) ontmoeting; Veel projecten zetten in op (eenmalige) ontmoeting (48%). Met name bij projecten waarbij herhaalde ontmoetingen plaatsvinden- bij voorkeur ingebed in de dagelijkse routine van mensen, oftewel een infrastructurele manier van verbinding, genereren volgens de RMO de grootste kans op het ontstaan van duurzaam interetnisch contact. Dit is bij de helft van de projecten niet de insteek geweest en dus was het te voorzien dat men weinig tot geen duurzame interetnische contacten zou kunnen realiseren. De infrastructurele manier van verbinden kan plaatsvinden in huiselijke kring, op straat, in parken, op scholen en op sportverenigingen. Organisaties zoals scholen, gemeenten en sportverenigingen die een dergelijke manier van verbinden goed zouden kunnen realiseren, zijn echter in beperkte mate terug te vinden onder de subsidieontvangers. Met name welzijnsorganisaties hebben hun subsidieverzoek gehonoreerd gekregen en zij hanteerden veelal ontmoetingsactiviteiten. 2. Te weinig mix tussen autochtonen en allochtonen; Een deel van de projecten is er moeilijk in geslaagd om een aanzienlijk deel van beide hoofddoelgroepen bijeen te brengen. Vaak had men goede contacten met één van de doelgroepen en trachtte men via andere kanalen de andere doelgroep te activeren. Dit lukt soms slechts gedeeltelijk, zodat het creëren van duurzame interetnische contacten moeilijk is. 3. Te weinig nazorg. We hebben gezien dat veel projecten op dit terrein weinig nazorg lijken te plegen. Projectuitvoerders menen dat het de taak van deelnemers zelf is om de ontstane contacten te onderhouden. Dit strookt naar ons idee niet helemaal met de bedoeling van de Regeling, waarbij uitdrukkelijk verzocht is om elementen in te brengen om ook na afloop de contacten warm te houden. Niveau van effecten De uitdaging voor de subsidieontvangers is door middel van hun project(en) meer duurzame interetnische contacten te realiseren. Het bevorderen van duurzaam interetnisch contact en het beïnvloeden van beeldvorming zijn complexe doelen, omdat er veel factoren op inwerken (denk aan de media, overig landelijk beleid, geweldsincidenten in Nederland en het buitenland en factoren op psychologisch niveau). Van een regeling als Ruimte voor Contact mogen daarom –zoals nadrukkelijk ook aangegeven door de geconsulteerde experts in 2008- a priori geen hele grote effecten op nationale schaal of op stedelijk niveau worden verwacht. Gezien de schaalgrootte, de omvang van de budgetten en de intensiteit van dergelijke projecten kunnen hooguit effecten worden verwacht op individueel niveau (deelnemers, bezoekers) en op buurt- en wellicht wijkniveau. Uit ons onderzoek is gebleken dat de effecten van de Ruimte voor Contact projecten vooral gelden op individueel niveau en nauwelijks impact hebben op buurt- of wijkniveau. Reden hiervoor is dat de projecten vaak te kleinschalig zijn en dus te weinig deelnemers bevatten om een blijvend effect op wijkniveau te realiseren. Onder deelnemers is soms wel degelijk sprake van grote effecten. Mensen zijn geactiveerd of hebben hun oordeel bijgesteld over andere doelgroepen. Ruimte voor Contact heeft dus met name enig effect gesorteerd op individueel niveau, maar is door de kleinschaligheid van vele projecten naar onze inschatting niet in staat gebleken om binnen hele buurten en wijken een wezenlijke verandering te bewerkstelligen.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
11
De opbrengsten van de regeling Ruimte voor Contact In deze paragraaf gaan we in op de opbrengsten van de regeling Ruimte voor Contact. Immers deze regeling heeft veel ervaring gegenereerd voor zowel Rijk, lokale overheid en projectuitvoerders. Dit betreft zowel het uitvoeren van een Regeling als deze, als het opzetten en uitvoeren van projecten die duurzame contacten willen realiseren. We beantwoorden de volgende vragen: • Welke voortgang hebben de projecten na afloop van de subsidie? • Welke kennis is door de projecten opgedaan qua methodiek? • Welke succesfactoren zijn er aan te wijzen voor het al dan niet slagen van een project? • Welke leerpunten voor de overheid zijn naar voren gekomen bij deze regeling? • Welk vervolg kan er gegeven worden aan deze regeling? Voortgang projecten De meeste projecten gaan volgens de subsidieontvangers na beëindiging van de subsidiemiddelen vanuit Ruimte voor Contact door. Uit de tussentijdse effectevaluatie bleek echter dat de borging van projecten vaak nog niet goed geregeld is. Voor een aantal succesvolle projecten bleek het, in overeenstemming met de uitspraak van subsidieontvangers, geen probleem. Deze projecten waren expliciet tijdelijk (bijvoorbeeld realisatie van een ruimte) of konden worden voortgezet door methodiekoverdracht of binnen reguliere financiering. Voor andere succesvolle projecten bleek echter dat structurele financiering nodig was om het project en de behaalde resultaten te borgen. Ruimte voor Contact was nadrukkelijk een tijdelijke stimuleringsregeling en uitvoerders dienden in principe zelf voor borging te zorgen. Diverse succesvolle projecten zijn na het beëindigen van de subsidie opgehouden omdat men vooraf of tijdens het project te weinig aandacht heeft besteed aan de voortzetting. Kennis qua methodiek Ruimte voor Contact heeft veel kennis gegeneerd over succesvolle (en ook minder succesvolle) aanpakken om meer interetnische contacten te realiseren. De erfenis van de Regeling Ruimte voor Contact is mede om deze methodieken kenbaar te maken en waar mogelijk te verspreiden. Subsidieontvangers van afgeronde projecten hebben aangegeven dat de projectkennis goed verankerd is. Er heeft volgens de subsidieontvangers veel verslaglegging plaatsgevonden en opgedane ervaring is voortgezet in een ander project of in de voortzetting van het Ruimte voor Contact-project. De experts waarschuwen echter dat verspreiding en verbreding van projecten niet werkt via ‘blauwdrukken’: projecten zijn succesvol in een bepaalde specifieke context. Aanpassing op nieuwe situaties is altijd van belang. We noemen enkele belangrijke elementen van de opgedane kennis. 1. Zowel geforceerde als spontane ontmoetingen dragen bij aan interetnisch contact; Vanuit de RMO-gedachte is er een sterk appel om met name spontane ontmoetingen in de dagelijkse routine te creëren. Toch zien wij ook meerwaarde voor projecten die zich richten op geforceerde incidentele ontmoetingen. Juist mensen binnen het eigen netwerk zijn dermate gelijkgestemd dat zij geen toegang verschaffen tot nieuwe netwerken en mensen die op afstand van iemand staan kunnen dat wel tijdelijk bieden. In die zin hoeven de contacten binnen de projecten niet direct te leiden tot langdurige duurzame contacten, aangezien ook kortstondige nieuwe contacten mensen iets waardevols kunnen bieden. We zien zeker ook meerwaarde in projecten die een mix bieden van beide ontmoetingen: geforceerde ontmoetingen voor netwerkvergroting en aanvullend kunnen mensen die gezamenlijk een interesse of belang hebben met elkaar verder om iets langdurigs op te bouwen.
12
Oberon
2. Inzet op met name gedeelde interesse en belangen vanuit niet problematische invalshoeken; Zet in op activiteiten als gezamenlijk sporten of een ouderkamer in een school, waarbij etniciteitverschillen op de achtergrond raken en juist de nadruk wordt gelegd op hetgeen mensen met elkaar verbindt. 3. Maak mensen die het aankunnen zelf verantwoordelijk voor (een deel van) de uitvoering; Bij tal van projecten zijn leden van de doelgroepen zelf verantwoordelijk gemaakt voor de uitvoering, uiteraard met hulp van professionals op de achtergrond. We hebben gezien dat dit kan leiden tot grote betrokkenheid van deelnemers en het biedt goede mogelijkheden om een ruime achterban te bereiken. 4. Maak werving zo persoonlijk mogelijk. Projecten gebruiken tal van wervingskanalen om doelgroepen te bereiken. Projecten die persoonlijk mensen benaderen, slagen er doorgaans beter in een specifieke doelgroep te binden dan projecten die bijvoorbeeld via brede wervingskanalen, zoals lokale kranten, proberen om alle wijkbewoners te mobiliseren. Succesfactoren voor projecten Er zijn bij het volgen van de projecten een aantal kritische succesfactoren naar voren gekomen die het slagen van een project verklaren. Dit zijn: goede projectopzet: goed doordacht wat en waarom men iets doet; goede samenwerking met betrokken partijen; enthousiasme en motivatie bij uitvoerders; enthousiasme en motivatie bij deelnemers; persoonlijk contact met de doelgroep en het betrekken van de doelgroep bij de opzet/uitvoering; goede contacten in de wijk: kennis van uitvoerders, belanghebbenden, accommodaties en potentiële deelnemers; goede accommodatie die uitnodigt tot ontmoeting. Leerpunten overheid (Rijk en lokaal) De Regeling Ruimte voor Contact heeft Rijk en gemeenten tal van leerpunten opgeleverd. We noemen in willekeurige volgorde: 1. Het is mogelijk om in wijken waar nauwelijks interetnische contacten zijn via projecten alsnog mensen met elkaar te mengen. Opgemerkt moet worden dat er geen tot beperkte effecten op wijkniveau haalbaar zijn, wel op individueel niveau. Ruimte voor Contact heeft inzicht gegeven in welke methodieken succesvol zijn en welke minder (zie hierboven). 2. Het is moeilijk om projecten op te zetten en uit te voeren waarin fysieke ruimte wordt aangepast zodat mensen spontaan elkaar vaker kunnen ontmoeten. Deze uitgangspositie van de Regeling is door slechts enkele projecten getracht te verwezenlijken en de ervaringen zijn erg wisselend. Dit zijn ook projecten die pas na enige tijd kunnen bijdragen aan meer interetnische ontmoetingen, dus de effecten hiervan zijn op voorhand al haast nooit aan te geven gedurende de looptijd. 3. Bij aanvang van een op te zetten Regeling is het enorm belangrijk om duidelijke selectiecriteria op te stellen voor wie wel en niet in aanmerking komt voor subsidie. Bij Ruimte voor Contact ontbrak bij aanvang een stevig kader, mede omdat men ook experimenten ruimte wilde bieden, en zijn er projecten van mindere kwaliteit alsnog gesubsidieerd. Voor subsidiegevers is het belangrijk om vanaf de eerste beoordeling van projecten te weten wat het toetsingskader is en bij voorkeur blijft deze ongewijzigd gedurende de looptijd van de Regeling.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
13
4. Bij aanvang van het project is door weinig aanvragers goed nagedacht over borging na afloop van de subsidie-periode. Dit zou een verplicht onderdeel van de projectaanvraag moeten worden. Vervolg Er dient vorm te worden gegeven aan de beoogde spin-off functie van Ruimte voor Contact door successen te verspreiden en breder te implementeren. Hierdoor kan gericht vooruitgang worden geboekt op het vlak van duurzame interetnische contacten. Voor het borgen van projecten is de gemeente volgens experts de aangewezen persoon. In onze ogen zou het dus verstandig zijn als het Rijk bij een vervolg in eerste instantie aanhaakt bij gemeenten. Wij pleiten voor een sterke inbedding op wijkniveau met gemeentelijke regie, zodat er meer samenhang en samenwerking komt. Wil er op wijkniveau daadwerkelijk vooruitgang worden geboekt, dan is een brede aanpak op meerdere sporen van belang. Gemeenten en wijkbureaus zijn hier dus belangrijke partijen. Invalshoeken voor een vervolg op lokaal niveau zijn: • een nadruk op het ontwikkelen van vanzelfsprekende ontmoetingsruimtes en het bevorderen van ‘publieke familiariteit’ conform het RMO-advies (2005b). Er moet worden nagedacht over de planning en inrichting van openbare ruimte en overige fysieke infrastructuur waarbij fysieke ontmoeting tussen allochtonen en autochtonen bevorderd kan worden. Hiervoor moet een gericht communicatietraject worden uitgezet richting planners en bouwers (gemeente, projectontwikkelaars, woningbouwcorporaties). Goede voorbeelden van Ruimte voor Contactprojecten kunnen worden gebruikt in een dergelijk communicatietraject. • nadruk leggen op gedeelde belangen en interesses van allochtonen en autochtonen. Trajecten op het vlak van onderwijs, sport en wonen lenen zich hier vaak goed voor en/of samen lid worden van dezelfde vereniging. • aandacht voor initiatieven van vrijwilligersorganisaties en Migrantenzelforganisaties (MZO’s). Ofwel directe stimulering, ofwel als verplicht samenwerkingscriterium voor professionele organisaties in verschillende domeinen.
14
Oberon
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
1
15
Inleiding
Ruimte voor Contact is een stimuleringregeling ter bevordering van duurzaam interetnisch contact. Lokale initiatieven om interetnische ontmoeting te bevorderen, konden binnen deze stimuleringsregeling subsidie aanvragen. Bij de start van de stimuleringsregeling heeft het ministerie aan een consortium van bureaus een ‘loketfunctie’ toegekend voor de uitvoering van de subsidieregeling. Movisie was hoofdaannemer in dit project en heeft de werkzaamheden samen met Forum, Sardes en Oberon uitgevoerd. Oberon had de taak de monitoring en evaluatie van de subsidieontvangers uit te voeren. Jaarlijks heeft Oberon de startsituatie, de uitvoering en de tot dan toe behaalde opbrengsten van gehonoreerde projecten in kaart gebracht. Het voorliggende rapport is het eindrapport waarin we de startsituatie, de uitvoering en de tot nu toe behaalde opbrengsten beschrijven van de Ruimte voor Contact projecten na de vierjarige looptijd van de subsidieregeling. Ruimte voor Contact Ruimte voor Contact is een stimuleringsregeling die in 2006 op initiatief van de toenmalige minister van integratie is ingesteld. Lokale initiatieven om interetnische ontmoeting te bevorderen, konden binnen deze stimuleringsregeling subsidie aanvragen in de periode 2006 tot 2009. Om in aanmerking te komen voor de Ruimte voor Contact subsidie moesten projecten aan enkele voorwaarden voldoen. Duurzame interetnische ontmoeting stond centraal in de subsidieregeling. In de eerste plaats ging het daarbij om ontmoeting tussen autochtonen en leden van etnische groepen op lokaal niveau. Ontmoeting impliceerde dat de in te dienen projecten gericht moesten zijn op kennismaking en elkaar wederzijds (beter) leren kennen. Met duurzaam ontmoeten werd bedoeld dat een project niet op zichzelf moest staan, maar een katalysator vormde voor herhaalde ontmoeting na afloop van een project. Borging van bereikte resultaten en inbedding van de ervaringen in bestaande structuren was daarom essentieel. Naast het feit dat een projectaanvraag moest vallen binnen de subsidiedoelstellingen werd bij het honoreren van projecten vooral gekeken of het project een gemeenschappelijke activiteit voor autochtonen en etnische groepen omvatte. In totaal zijn 206 subsidieaanvragen in de periode 2006 tot 2009 gehonoreerd en zijn 460 aanvragen afgewezen2. De aanleiding In oktober 2005 bracht de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) het adviesrapport ‘Niet langer met de ruggen naar elkaar; een advies over verbinden’ uit. In dit adviesrapport stelde de RMO dat autochtonen en allochtonen steeds meer langs elkaar heen dreigen te leven. Zo schreef de RMO dat het aantal interetnische contacten afneemt, achterstanden hardnekkig zijn en de onderlinge beeldvorming verslechtert. Voor de stabiliteit van Nederland als multi-etnische samenleving zijn duurzame relaties tussen mensen van verschillende etnische origine van cruciaal belang. De RMO vond het daarom noodzakelijk dat de overheid beleid ontwikkelde om deze trend tegen te gaan. Zij pleitte ervoor mensen duurzaam en herhaald bij elkaar te brengen, zodat er gemengde sociale netwerken ontstaan. De Raad adviseerde verbinden niet naast, maar in de dagelijkse routines en netwerken van burgers af te laten spelen, een infrastructurele benadering van verbinden. Het kabinet heeft zich destijds in grote lijnen achter de analyses en aanbevelingen van de RMO geschaard. Als uitwerking hiervan is in 2006 de meerjarige stimuleringsregeling Ruimte voor Contact gestart. Leeswijzer In het volgende hoofdstuk beschrijven we het analysekader voor monitoring van de Ruimte voor Contact projecten en de door Oberon uitgevoerde activiteiten die aan de hand van dit analysekader zijn gedaan. In hoofdstuk drie gaan we in op de context waarin de projecten zijn uitgevoerd, met name 2
Bron: Archief Ministerie van VROM, DG Wonen, Wijken en Integratie
16
Oberon
waar de projecten zijn uitgevoerd. In hoofdstuk vier geven we een beeld van de input, vooral de aanpak van de subsidieverstrekkers om de beoogde doelen te behalen. In het daaropvolgende hoofdstuk vijf beschrijven we de uitvoering van de projecten. In de laatste slothoofdstukken zes en zeven gaan we in op de opbrengsten en effecten van afgeronde Ruimte voor Contact projecten.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
2
17
Monitor en Evaluatie
In dit hoofdstuk geven we weer hoe wij de Ruimte voor Contact projecten gedurende de periode 20062010 hebben gemonitord en geëvalueerd. Oberon heeft hiervoor in december 2006 een Monitor- en Evaluatieplan ontwikkeld waarin een analysemodel is gepresenteerd. Aan de hand van dit plan met bijbehorend analysemodel zijn diverse onderzoeksactiviteiten uitgevoerd.
2.1
Analysekader
Voor de uitvoering van de monitoring en evaluatie heeft Oberon een analysekader ontworpen. Hierin worden context, input, proces, output en outcome onderscheiden (zie figuur 1). Dit analysemodel heeft de leidraad gevormd van de monitoring en evaluatie. Door systematisch de vijf verschillende onderdelen van het model in kaart te brengen, hebben wij geprobeerd een zo goed mogelijk beeld te schetsen van de successen en leerpunten van de projecten. Wij hebben ons ten doel gesteld om inzichtelijk te maken wat een project tot een succes maakt en welke mogelijkheden anderen hebben om hun project eveneens succesvol af te ronden.
Figuur 1
Schematische weergave analysemodel
INPUT
PROCES
OUTPUT
OUTCOME
• • •
• •
•
•
•
Middelen Tijd Kwaliteit uitvoerders Projectopzet
•
Activiteiten Bereikbaarheid en betrokkenheid doelgroep Knelpunten
• • • • •
Gerealiseerde activiteiten Bereikt aantal van doelgroep Gerealiseerde contacten Tevredenheid Knelpunten Oplossingen
• •
Maatschappelijke effecten (duurzame relaties) Duurzaamheid Neven effecten
CONTEXT • •
Achtergrondgegevens bij project Lokaal en landelijk beleid
Input Input is hetgeen bij aanvang in het project wordt gestoken om het project mogelijk te maken. Het gaat allereerst om de middelen die vanuit het Rijk zijn ingezet om de projecten te kunnen starten. Vervolgens gaat het om hetgeen subsidieontvangers bij aanvang van plan waren om hun doelen te bereiken, oftewel de projectopzet. Het gaat daarbij zowel om het wat en het hoe, dus: wat was men bij aanvang van plan te gaan doen en hoe dacht men dit te gaan doen. Er is dus gekeken naar factoren
18
Oberon
die het project inhoudelijk en procesmatig kenmerken. Dit zijn: • beoogde participanten in project; • beoogde duur project; • beoogde overlegkaders en overlegritme; • beoogde doelen; • is er sprake van een nieuw project of uitbreiding/verdieping van bestaande projecten; • beoogde doelgroepen; • voorgestelde activiteiten; • toegekende middelen vanuit Regeling Ruimte voor Contact/begroting. Proces Bij het proces wordt gekeken naar de factoren die ervoor zorgen dat in gang gezette projecten in meer of mindere mate goed verlopen. We denken hierbij bijvoorbeeld aan factoren die een goede samenwerking met eventuele partners bevorderen of aan factoren die voor een goede onderlinge communicatie zorgen. Naast samenwerking spelen in de organisatie en uitvoering van de projecten een aantal factoren die medebepalend zijn voor een goed verloop, zoals de behoeften en betrokkenheid van doelgroepen en de deskundigheid en competenties van de uitvoerende professionals en vrijwilligers. De volgende aspecten zijn meegenomen in ons analysekader: Samenwerking participanten in project • organisatiestructuur, taakverdeling, coördinatie, overlegstructuur, verantwoordelijkheidsverdeling; • maatregelen ten behoeve van toekomstbestendigheid projecten; • knelpunten en successen in de samenwerking. Organisatie en uitvoering van het project • inventarisatie behoeften en vraag verschillende bevolkingsgroepen; • communicatie over de activiteiten; • deelname van beoogde doelgroepen; • betrokkenheid beoogde doelgroepen bij opstellen en uitvoeren van de activiteiten / hoe wordt draagvlak gecreëerd en vergroot bij potentiële deelnemers; • deskundigheid/competenties professionals/vrijwilligers; • aanwezige tijd uitvoerende organisaties om project te draaien; • knelpunten of belemmeringen in de organisatie en uitvoering van het project. Output Na afloop van het project wordt gekeken naar de output van de projecten: wat is er gedaan met de tijd en middelen die zijn ingezet en zijn de doelen behaald die beoogd werden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de bereikte doelgroep (hoeveel, type) en de aard van het ontstane van het contact. Verder spelen ook de gemaakte kosten en de tevredenheid van deelnemers een rol bij het bepalen van de output. Tenslotte is het zinvol om te kijken welke oplossingen succesvol zijn toegepast bij ervaren knelpunten in het proces. Hier kan lering uit getrokken worden voor vervolgprojecten. De volgende aspecten zijn meegenomen: • gerealiseerde activiteiten (in relatie tot voorgestelde activiteiten); • bereik van activiteiten (in relatie tot beoogde doelgroep); • mate waarin interetnische contacten zijn ontstaan; • oplossing knelpunten; • tevredenheid van deelnemers over activiteiten; • delen of overdragen van kennis en ervaringen; • neveneffecten. Outcome Bij outcome gaat het om de maatschappelijke effecten van de activiteiten, met name of er duurzame interetnische contacten zijn ontstaan tijdens of na afloop van het project. Dit is op zichzelf een
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
19
moeilijke vraag, toch is gevraagd naar indrukken. We hebben de volgende punten meegenomen om een indruk te krijgen van de outcome: • aantal duurzame interetnische contacten; • effecten integratie op wijkniveau; • neveneffecten; • verankering van het project. Context of achtergrondgegevens De context- of achtergrondvariabelen kunnen medebepalend zijn voor de aanpak en het verloop van het project. Zo zullen er bijvoorbeeld in middelgrote steden andere problemen en knelpunten voorkomen dan in een grote stad. Daarnaast gaat het om de stand van zaken in de betreffende gemeente voor aspecten die gerelateerd zijn met het project. Het gaat om de volgende aspecten:: • wijk/plaats/regio; • mate van stedelijkheid; • mate van segregatie; • mate van spanningen tussen bevolkingsgroepen in wijk/gemeente van projectaanvraag; • lokale knelpunten rond bevolkingsgroepen, accommodaties, inrichting openbare ruimte en ontmoeting; • lokaal draagvlak voor interetnische ontmoetingen; • gemeentelijk integratiebeleid en accommodatiebeleid; • reeds bestaande activiteiten van bijvoorbeeld MZO’s rond interetnische contacten.
2.2
Werkwijze
Het monitor- en evaluatiesysteem van Oberon heeft uit de volgende hoofdonderdelen bestaan: 1. Projectmonitor. 2. Tussentijdse effectevaluatie. 3. Kwalitatieve deelstudies. 4. Expertbijeenkomsten. 5. Aanvullende instrumenten. 1. Projectmonitor Het analysekader is gebruikt als uitgangspunt voor de monitor van projecten. Oberon heeft alle begrippen uit het analysekader geoperationaliseerd naar toepasselijke vragen voor de subsidieontvangers. Hiervoor is gedeeltelijk gebruik gemaakt van termen uit het RMO- advies (RMO, advies 37, 2005). Deze termen worden verderop in het rapport uitgebreid toegelicht. Het verzamelen van de gegevens vond plaats in drie stappen: Stap 1: Documentanalyse Er is gestart met bestudering van de formulieren van de subsidie-aanvraag, waarbij vooral gekeken is naar aspecten met betrekking tot context en input. Een databestand is opgebouwd met relevante gegevens uit de aanvragen. Niet alle gewenste informatie stond in de projectaanvragen vermeld. Daarom is via digitale enquête aanvullende informatie over de context en input opgevraagd in de voortgangsmonitor. Stap 2: Voortgangsmonitor Na de documentenanalyse hebben de subsidieontvangers een digitale vragenlijst met gesloten en open vragen ontvangen, die met name gericht is op het procesverloop. Onderdelen die uit de documentanalyse nog ontbraken, zijn hierbij aanvullend opgevraagd.
20
Oberon
Stap 3: Opbrengstmonitor De opbrengstmonitor is afgenomen onder afgeronde projecten. De opbrengstenmonitor bestaat uit een digitale vragenlijst met gesloten en open vragen die gericht zijn op de projectopbrengsten. De resultaten zijn afgezet tegen de gegevens over de startsituatie en de beoogde doelen. Eerder zijn de volgende rapporten opgesteld in het kader van de monitor: • Ruimte voor Contact, de beginperiode (2007); • Ruimte voor Contact: een jaar onderweg (2008); • Ruimte voor Contact: voortgang projecten 2006-2009 (2009). Dit eindrapport beschrijft de documentenanalyse, de voortgangsmonitor en de opbrengstmonitor die gedurende vier jaar op diverse momenten zijn afgenomen onder alle Ruimte voor Contact projecten waarvan wij over informatie beschikken. 2. Tussentijdse effectevaluatie Eind 2008 heeft Oberon een tussentijdse effectevaluatie uitgevoerd, waarover wordt gerapporteerd in ‘Effectevaluatie Ruimte voor Contact’(2009). De volgende drie onderdelen vormden de basis voor de uitgevoerde effectevaluatie: 1. Een dieptestudie bij 10 RvC-projecten We hebben diepteonderzoek verricht onder 10 van de 54 projecten uit de eerste tranche van RvC (voor 1 maart 2007 toegekend) door middel van documentstudie, locatiebezoek, interviews met direct betrokkenen (subsidieontvangers, projectuitvoerders en deelnemers) en interviews met buitenstaanders (o.a. wijkmanagers, gemeenteambtenaren en sleutelfiguren/buurtcomités in de wijk). 2. De Monitor Ruimte voor Contact (gegevens die beschikbaar waren eind 2008) Eind 2008 waren vanuit de Monitor gegevens beschikbaar van 138 projecten. Deze gegevens zijn meegenomen in de evaluatie. Het gaat om: input, context, proces en (verwachte) resultaten verzameld via documentstudie en digitale vragenlijsten voor de projectcoördinatoren. 3. Overige bronnen, met name expertpeiling Middels een digitale peiling (n=18) en een bijeenkomst (n=9) zijn experts op het gebied van integratie en/of interetnisch contact bevraagd over interetnisch contact, om inzicht te krijgen in de mogelijke opbrengsten van Ruimte voor Contact projecten3. Verder zijn eerdere analyses en rapportages gebruikt op het vlak van ‘Sociaal geïsoleerden en Ruimte voor Contact’ (Oberon, 2008) en ‘Krachtwijken en Ruimte voor Contact’ (Oberon, 2008). De tussentijdse evaluatie van eind 2008 heeft een indruk gegeven van de behaalde effecten van de Ruimte voor Contact projecten tot op dat moment. In dit eindrapport staan diverse bevindingen van de tussentijdse evaluatie genoemd. 3. Kwalitatieve deelstudies Kwalitatieve deelstudies zijn verdiepende studies naar specifieke thema’s bij Ruimte voor Contact. In totaal zijn er gedurende de looptijd drie kwalitatieve deelstudies gedaan. Het gaat om: 1. Bereiken van sociaal geïsoleerden (2007); 2. Relatie Ruimte voor Contact en Krachtwijken (2008); 3. Toepassen infrastructurele benadering (2009). Binnen een kwalitatieve deelstudie wordt theorie verbonden met de praktijk vanuit enkele Ruimte voor Contact projecten. Binnen deelstudies zijn de projecten benaderd via bezoek en/of telefonische consultatie. Enkele uitkomsten van de deelstudies zijn verwerkt in dit eindrapport.
3
Dit betrof voor het grootste deel ‘buitenstaanders’, die niet direct betrokken zijn bij de RvC-regeling.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
21
4. Expertmeeting In 2008 en 2009 heeft Oberon een expertmeeting gehouden waarin experts gevraagd zijn reflectie te geven op de bevindingen uit de monitor. Ook is hen gevraagd inzicht te geven welke toepassingen voor de regeling en projecten mogelijk zijn voor heden en toekomst. De mening van experts zijn verwerkt in dit eindrapport. 5. Aanvullende instrumenten De ervaring leert dat veel aanvragers behoefte hebben aan ondersteuning bij het meten van resultaten en monitoring. Om niet iedereen het wiel te laten uitvinden, zijn enkele instrumenten aangeboden aan alle projecten. Het gaat om: • een digitaal logboek (2007); • een evaluatiemodel (2007); • een instrument voor doelgroeppeiling (2008). Verantwoording respons Dit rapport bevat uitkomsten van alle vijf bovengenoemde hoofdonderdelen. De uitkomsten van de jaarlijkse projectmonitor onder subsidieontvangers staan hierbij centraal. We lichten hieronder toe hoe de respons van de projectmonitor is geweest. Er wordt in dit rapport verslag gedaan van bevindingen uit de projectmonitor van 194 subsidieontvangers die gezamenlijk 208 verschillende (deel)projecten draaien4. De meeste subsidieontvangers voeren één project uit, sommigen kennen twee of drie verschillende deelprojecten binnen hun subsidieaanvraag. Hierdoor is het aantal (deel)projecten hoger dan het aantal subsidieontvangers. Het aantal subsidieontvangers dat betrokken is bij dit rapport (194) is lager dan het totaal aantal subsidieontvangers dat financiële ondersteuning vanuit Ruimte voor Contact heeft ontvangen (206). De reden hiervoor is dat wij van 12 subsidieontvangers niet over informatie beschikken. Het rapport is gebaseerd op vijf rondes van monitoring die in de loop van vier jaar onder de subsidieontvangers zijn uitgezet. Ieder lopend project is maximaal drie keer benaderd om gegevens aan te leveren. De respons bij iedere ronde was zeer hoog; bij de eerste vier rondes boven de 95% en bij de laatste ronde 75%. Derhalve kunnen we, behalve voor het onderdeel opbrengsten (zie hieronder), rapporteren over ruim 200 projecten. Over de vijfde en laatste monitorenquête (een opbrengstenmonitor) is niet eerder gerapporteerd. In het begin van 2010 hebben alle subsidieontvangers, die de opbrengstenmonitor nog niet eerder voor hun project(en) hadden ingevuld, een uitnodiging gekregen om de (vijfde) monitorenquête in te vullen. In totaal zijn 176 (deel)projecten aangeschreven. Voor 132 aangeschreven (deel)projecten hebben subsidieontvangers gereageerd op de uitnodiging, een respons van 75%. Voor projecten waarbij werd aangegeven dat ze nog niet (bijna) afgerond waren, hoefde de opbrengstenmonitor niet verder ingevuld te worden. Van de 132 projecten bleken 79 projecten (bijna) afgerond te zijn. Subsidieontvangers hebben voor deze projecten de opbrengstenmonitor ingevuld. In totaal kunnen we in dit eindrapport de opbrengsten van 109 (deel)projecten beschrijven5. Dit betekent dus dat een deel van de projecten nog draaiende was op het moment dat wij de laatste ronde van enquêtering hebben gehouden. Mede om deze reden hebben wij gekozen om in dit rapport in de hoofdstukken over opzet en uitvoering alles in tegenwoordige tijd te zetten, omdat feitelijk de uitvoering nog niet geheel is afgerond.
4
5
Het totaal aantal aan Oberon aangeleverde gehonoreerde projectaanvragen is 194. Van 12 toegekende projectaanvragen beschikt Oberon niet over informatie. Door 30 subsidieontvangers van afgeronde projecten is al eerder de opbrengstenmonitor ingevuld.
22
Oberon
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
3
23
Context
De context waarin projecten uitgevoerd worden, kan medebepalend zijn voor het verloop van de projecten. In dit hoofdstuk gaan we daarom in op de vragen: ‘In welke context zijn Ruimte voor Contact projecten uitgevoerd?’ en ‘Zijn er factoren aan te wijzen die buiten de subsidieontvangers om kunnen zorgen voor een moeilijk uitvoerbaar project?’ Om antwoord te geven op bovenstaande vragen gaan we achtereenvolgens in op: de geografische kenmerken van de projecten; de situatie in de wijk(en) waar het project plaatsvindt; het lokale beleid rond integratie in de steden van de projecten. De geografische ligging van projecten is op basis van de projectaanvraag vastgesteld. De overige gegevens zijn afkomstig uit de monitorenquête welke in de afgelopen vier jaar voor 202 van de 208 (deel)projecten is ingevuld6. We benadrukken dat deze gegevens gebaseerd zijn op de perceptie van de subsidieontvangers en dus geen bevindingen zijn van Oberon op basis van een evaluatie van onderzoekers.
3.1
Geografische kenmerken projecten
De 208 Ruimte voor Contact (deel)projecten worden verspreid over alle provincies uitgevoerd. Er is echter een oververtegenwoordiging van de provincies Zuid-Holland (25%) en Noord-Holland (20%). Verder worden veel projecten uitgevoerd in de provincies Utrecht (10%) en Noord-Brabant (9%). In de provincies Drenthe, Zeeland en Friesland vinden relatief weinig projecten plaats (in totaal 3% van alle Ruimte voor Contact projecten). De projecten worden meestal (65%) in grote gemeenten met meer dan 100.000 inwoners gerealiseerd. Er zijn 42 projecten (21%) die in grote gemeenten van 50.000-100.000 inwoners worden uitgevoerd en 24 projecten (12%) vinden plaats in middelgrote gemeenten van 20.000-50.000 inwoners. Drie projecten (2%) worden uitgevoerd in een plattelandsgemeente met minder dan 20.000 inwoners en drie projecten zijn landelijke projecten. De meeste projecten (49%) vinden in meerdere wijken van één gemeente plaats. Verder is een aanzienlijk deel (39%) op één wijk van een gemeente gericht en de andere projecten (13%) vinden in meerdere gemeenten plaats, meestal in meerdere wijken per gemeente. De regeling Ruimte voor Contact is bedoeld om op wijkniveau ingezet te worden. De meeste subsidieontvangers hebben hierbij dus gekozen voor het betrekken van niet één, maar meerdere wijken bij het project.
3.2
Situatie in wijken
Voor de uitvoering van het project is het van belang zicht te krijgen op de wijken waar de verschillende projecten plaatsvinden. Het is aannemelijk dat het al dan niet slagen van projecten mede afhangt van de situatie in de wijken. De meeste projecten (77%) vinden plaats in achterstandswijken, waarvan iets minder dan de helft (41%) ook een herstructureringswijk is. Dit zijn dus in sociaal en economisch opzicht de meest 6
Het totaal aantal projecten waarover wij van gegevens beschikken kan per vraag verschillen. Het beantwoorden van elke vraag in de monitorenquête is niet verplicht gesteld.
24
Oberon
kwetsbare wijken. In veel wijken (36%) waar projecten worden uitgevoerd ligt het aandeel etnische minderheden tussen de 15-50%. Het betreft dus veel gemengde wijken waar de groep autochtone Nederlanders de meest voorkomende bevolkingsgroep is. Bij 25% van de projecten is het aandeel allochtonen in de wijk boven de 50%. Bij 10% van de projecten ligt het aandeel allochtone bewoners in de wijk tussen de 0-15%. Van de subsidieontvangers kon 29% geen antwoord geven op deze vraag. In de meeste wijken waarin de projecten worden uitgevoerd, is volgens de subsidieontvangers een zekere mate van spanning tussen de bevolkingsgroepen (zie tabel 3.1). Tabel 3.1
Mate van spanning tussen bevolkingsgroepen in de wijk(en) waar het project wordt gerealiseerd
Totaal projecten Niet
4 (2%)
Nauwelijks
30 (15%)
Enigszins
91 (46%)
Veel
48 (24%)
Heel veel
11 (6%)
Weet niet/geen antwoord
15 (8%)
Totaal
199 (100%)
Bron: Monitorenquête
Naast de projectactiviteiten die vanuit de regeling Ruimte voor Contact worden uitgevoerd, vinden er volgens de subsidieontvangers in beperkte mate andere georganiseerde interetnische ontmoetingen in de wijken plaats. Bestaande activiteiten in de wijken zijn meestal educatieve activiteiten (op het gebied van taal), culinaire activiteiten (koken), ontmoetingsactiviteiten (koffieochtenden, vieringen) en georganiseerde dialogen. De subsidieontvangers noemen diverse knelpunten rond de bevolkingsgroepen in de wijken van hun project. Veel genoemd zijn: geen interetnisch contact (groepen leven naast elkaar), taalproblemen, vooroordelen, laag opleidingsniveau onder wijkbewoners en hoge werkloosheid in de wijken. De subsidieontvangers geven gemiddeld een laag rapportcijfer (5) voor de contacten tussen etnische bevolkingsgroepen in de wijken waar de projecten worden uitgevoerd. De bestaande accommodaties in de wijk(en) waar het project wordt gerealiseerd, worden volgens de subsidieontvangers goed (39%) tot wisselend (soms goed, soms slecht; 38%) ingezet voor interetnische ontmoetingen. Volgens 14% van de subsidieontvangers worden bestaande accommodaties slecht ingezet. Lokale knelpunten rond accommodaties in de wijken van de projecten zijn onder meer: onvoldoende (geschikte) ruimtes/accommodaties (met name voor jongeren) en onvoldoende accommodaties die voor alle etnische groepen uitnodigend zijn. De faciliteiten zijn volgens de subsidieontvangers vaak afgestemd op de behoefte van één specifieke doelgroep (met name autochtone groepen).
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
25
OASE: beschrijving van de uitgangssituatie in de wijk De Robert Scottbuurt in Amsterdam is onderdeel van stadsdeel en aandachtswijk Bos en Lommer. Door de geïsoleerde ligging van de buurt is de leefkwaliteit in de afgelopen jaren achteruitgegaan. De openbare ruimte wordt slecht onderhouden en als kil en grauw ervaren. Door de minimale sociale controle is het aantal inbraken en autokraken toegenomen. Mede daardoor is het algehele gevoel van onveiligheid gegroeid. Door dit al dan niet terechte angstgevoel, worden de afstanden tussen de verschillende bewonersgroepen vergroot en geeft iedereen elkaar over en weer de schuld van alle problemen. De buurt - begrensd door de James Rosskade, Erasmuspark en Jan van Galenstraat – telt ongeveer 5000 inwoners, waarvan +/- 70% van niet-westerse afkomst is en daarvan weer het overgrote deel jonger dan 35 jaar. Het is hoofdzakelijk een woonbuurt met weinig winkels en horeca. Er zijn drie scholen, de Josephkerk met pastorie en een gering aantal kleine ondernemers. Uit: Projectaanvraag OASE, Stichting OE
3.3
Lokaal beleid
Subsidieontvangers hebben hun mening gegeven over het gemeentelijke beleid ten aanzien van integratie en het stimuleren van interetnische ontmoetingen. Hieruit komt naar voren in hoeverre het gemeentelijke beleid een constructieve bijdrage kan leveren aan de uitvoering van het project. De meeste subsidieontvangers vinden dat het gemeentelijke beleid redelijk bijdraagt aan de integratie van etnische bevolkingsgroepen (zie tabel 3.2). Tabel 3.2
Mate waarin het gemeentelijke beleid bijdraagt aan de integratie van etnische bevolkingsgroepen
Totaal projecten Niet Redelijk
11 (6%) 120 (60%)
Goed
50 (25%)
Weet niet
19 (10%)
Totaal
200 (100%)
Bron: Monitorenquê
De subsidieontvangers geven gemiddeld een 6 als rapportcijfer voor het gemeentelijke beleid om ontmoetingen tussen allochtonen en autochtonen te stimuleren. Uit deze antwoorden blijkt dat het gemeentelijke beleid in beperkte zin een positieve bijdrage levert aan het klimaat van interetnische contacten. Duidelijk is wel dat er vrijwel geen contraproductieve werking uitgaat van het gemeentelijke beleid: het zal volgens de subsidieontvangers niet of nauwelijks voorkomen dat projecten mislukken, omdat het gemeentelijke beleid het ontstaan van interetnische contacten bemoeilijkt. Aan de projecten die vanaf 2008 subsidie hebben ontvangen, is gevraagd of er een relatie met de gemeente is en hoe deze samenwerking met de gemeente verloopt. Bij een ruime meerderheid van de projecten (75%) is sprake van een relatie met de gemeente. De meeste subsidieontvangers geven aan dat de samenwerking met de gemeente goed (74%) of zeer goed (9%) verloopt. Volgens 17% verloopt de samenwerking met de gemeente matig.
26
Oberon
De doorgaans positieve houding van gemeenten ten opzichte van interetnische contacten blijkt ook uit het feit dat een aantal gemeenten zelf het initiatief heeft genomen om een subsidie aan te vragen in het kader van Ruimte voor Contact. In totaal zijn 20 gemeenten subsidieaanvrager van een gehonoreerd Ruimte voor Contact-project. Daarnaast blijkt uit de projectaanvragen van subsidieontvangers dat gemeenten bereid zijn tot cofinanciering van het project, meedenken over de verankering van het project en er overleg plaatsvindt tussen de subsidieontvanger en de gemeente. Lokaal beleid kan er toe leiden dat projecten met name worden uitgevoerd in wijken die in de belangstelling staan. Zo worden in de Nijmeegse wijk Hatert twee Ruimte voor Contact projecten uitgevoerd. Lokaal integratiebeleid en Ruimte voor Contact projecten kennen een verschillend uitgangspunt, namelijk gemeentebreed versus wijkgericht. Indien het gemeentelijk beleid geen specifiek wijkgerichte aanpak kent rond interculturele ontmoeting is het zaak dat de subsidieontvangers samen met de gemeente de vertaling maken van het brede lokale beleid naar het wijkgerichte (Ruimte voor Contact) project. Het is dan wellicht mogelijk om voor projecten in probleemof achterstandwijken financiële dekking of inhoudelijke ondersteuning te krijgen vanuit de gemeente. Voorbeeld: Samenwerking met de gemeente We werken in dit project nauw samen met verschillende organisaties: De Vaart, SMO, VNV en de wethouder van WMO van de gemeente Veenendaal. Allen zien we in dat dit project ‘Veenendaal in beweging’ een goede basis legt voor de duurzaamheid en de verdere opbouw van WMO-projecten. Daarom kiezen we bewust voor een project met een looptijd van drie jaar, met een vervolgtraject. Uit: Projectaanvraag Veenendaal in beweging, Stichting KAST Talentueux
3.4
Conclusie context
In antwoord op de vraag waar de Ruimte voor Contact projecten worden uitgevoerd, kan ten eerste vastgesteld worden dat de Ruimte voor Contact projecten verspreid over alle provincies plaatsvinden, maar vooral in de provincies Zuid-Holland en Noord-Holland. Daarnaast vindt de uitvoering van projecten voornamelijk plaats in grote gemeenten met meer dan 100.000 inwoners (65%). De helft van de projecten wordt uitgevoerd in meerdere wijken van één gemeente (49%). Overall is met betrekking tot de context duidelijk dat de Ruimte voor Contact projecten uitgevoerd worden in wijken waar volgens de subsidieontvangers weinig sociale cohesie is en waar het nodige te verbeteren valt rond interetnische ontmoetingen. De subsidieontvangers lijken hun projecten dus uit te voeren op die plekken waar dit het meest gewenst en nodig is. De wijken kenmerken zich doorgaans als volgt: achterstandswijk; 15-50%, of meer dan 50%, niet westerse allochtonen; enigszins of veel spanningen tussen bevolkingsgroepen; weinig georganiseerde interetnische ontmoetingen; wisselend tot goed gebruik van bestaande accommodaties voor interetnische ontmoetingen. De subsidieontvangers voelen zich meestal redelijk tot goed gesteund door de gemeente als het gaat om het verwezenlijken van interetnische contacten. Een ruime meerderheid van de subsidieontvangers werkt samen met de gemeente en vindt deze samenwerking in het realiseren van interetnisch contact goed verlopen.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
27
Op hoofdlijnen zijn er op basis van de context geen factoren aan te wijzen die kunnen leiden tot een moeizaam verloop van een project. Wel worden de projecten uitgevoerd in die wijken waar over het algemeen weinig binding is tussen verschillende groeperingen, wat erop kan wijzen dat er ook weinig wil is bij wijkbewoners om zich te (laten) binden.
28
Oberon
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
4
29
Input
Input is hetgeen dat bij aanvang in het project wordt gestoken om het project mogelijk te maken. Het gaat allereerst om de middelen die vanuit het Rijk zijn ingezet om de projecten te kunnen starten. Vervolgens gaat het om wat subsidieontvangers inzetten om de gestelde doelen te bereiken, de projectopzet. In dit hoofdstuk gaan we daarom in op de vragen: ‘Heeft het Rijk als subsidieverstrekker de juiste input geleverd om projecten te laten slagen?’ en ‘Hebben subsidieontvangers gekozen voor een goede projectopzet om de beoogde doelen van de subsidieregeling te realiseren?’ Om antwoord te geven op deze vragen, gaan we achtereenvolgens in op: de subsidieontvangers en uitvoerders; de financiën; de projectopzet. In dit hoofdstuk rapporteren we met name op basis van de monitorenquête (ingevuld voor 202 (deel)projecten). Wanneer gegevens afkomstig zijn uit onderzoek door Oberon onderzoekers is dit in de bronvermelding aangegeven.
4.1
Subsidieontvangers en uitvoerders
Het overgrote deel van gehonoreerde projecten is afkomstig van welzijnsinstellingen (56%). In mindere mate hebben ook gemeenten (10%), culturele instellingen (6%), sportinstellingen (6%) en vrijwilligersorganisaties (5%) subsidie ontvangen (zie tabel 4.1). Ondanks dat migrantenorganisaties tot de potentiële aanvragers gezien werden, is slechts 4% van de gehonoreerde projecten afkomstig van deze organisaties. Migrantenorganisaties behoren echter wel bij 20% van de subsidieontvangers tot de samenwerkingspartners. Tabel 4.1
Aard subsidieontvangers
Totaal subsidieontvangers Welzijnsorganisaties
108 (56%)
Gemeenten
20 (10%)
Culturele instellingen
11 (6%)
Sportverenigingen
11 (6%)
Vrijwilligersorganisaties
10 (5%)
Scholen
9 (5%)
Advies/projectbureaus
8 (4%)
Migrantenorganisaties
7 (4%)
Vakbonden/belangenbehartiger
4 (2%)
Religieuze instellingen
3 (2%)
Jeugdrecreatie
2 (1%)
Milieuorganisaties
1 (1%)
Totaal
194 (100%)
Bron: Documentanalyse Oberon
Samenwerkingspartners komen veel voor . Een grote meerderheid van subsidieontvangers (72%) noemt minimaal drie organisaties waarmee wordt samengewerkt in de uitvoering van het project. De
30
Oberon
meest voorkomende samenwerkingspartners zijn: welzijnsinstellingen, vrijwilligersorganisaties en in mindere mate gemeenten en scholen. De partijen, die betrokken zijn bij de uitvoering van het project, zetten voornamelijk professionals in (gemiddeld 54%). In mindere mate worden partijen betrokken die alleen vrijwilligers inzetten (gemiddeld 28%) en gemiddeld 15% van de betrokken organisaties zet zowel professionals als vrijwilligers in.
4.2
Financiën
Vanuit de regeling Ruimte voor Contact konden de subsidieontvangers voor hun projecten maximaal een bedrag van €100.000,- op jaarbasis ontvangen, gedurende maximaal drie jaar. Van de 198 projecten, waarvan wij over de financiële gegevens beschikken, bedraagt het gemiddelde ontvangen bedrag volgens de subsidieontvangers ongeveer €146.000,-. Het totale budget vanuit Ruimte voor Contact (voor de 198 projecten) komt daarmee op circa € 28,9 miljoen. Voor ruim de helft van de projecten, 106 in totaal, geven subsidieontvangers aan ook eigen middelen in te zetten. Het gemiddelde bedrag dat ingezet wordt uit eigen middelen is zo’n € 77.500,- (oftewel gemiddeld circa € 41.000,- voor alle projecten). Het totaalbudget aan eigen middelen is € 8,2 miljoen voor alle projecten. Tenslotte zijn er door ruim een derde van de projecten ook aanvullende subsidies aangevraagd. Het gemiddelde is zo’n € 84.500,- (oftewel gemiddeld zo’n € 31.000,- voor alle projecten). Het totaalbedrag aan aanvullende subsidies is iets meer dan € 6,1 miljoen. Over het geheel genomen gaat er in de projecten € 43,2 miljoen euro om, het gemiddelde is ongeveer € 218.000,-, waarvan 67% van het bedrag afkomstig is vanuit Ruimte voor Contact. Er is gekeken hoe het totaalbudget van de projecten is verdeeld over de posten ‘activiteiten’, ‘personele kosten’ en ‘overige posten’. De post ‘personele kosten’ is de grootste post, 47% van de projectkosten wordt hieraan besteed. Verder wordt 33% ingezet voor ‘activiteiten’ en 20% voor ‘overige posten’ (zie tabel 4.2). Een overgroot deel van de projecten schakelt dus professionals in om de uitvoering mogelijk te maken. Per project is het gemiddelde budget voldoende om circa 2 fulltime professionals in te zetten. Tabel 4.2
Overzicht financiën Ruimte voor Contact projecten (n=198)
Gemiddeld bedrag Subsidie Ruimte voor Contact
€ 146.000,- (67%)
Eigen middelen
€ 41.000,- (19%)
Overige subsidies
€ 31.000,- (14%)
Bedrag wordt besteed aan: Activiteiten
€ 72.500,- (33%)
Personele kosten
€ 103.000,- (47%)
Overige kosten
€ 42.500,- (20%)
Totaal
€ 218.000, - (100%)
Bron: Monitorenquête
Aan subsidieontvangers is gevraagd wat de afkomst is van het personeel dat wordt ingezet. De meerderheid (60%) zet personeel van zowel allochtone als autochtone afkomst in, 27% zet alleen autochtoon personeel in en 14% alleen allochtoon personeel.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
31
Looptijd financiële ondersteuning De looptijd waarvoor projecten subsidie konden aanvragen was één jaar of minder (maximaal subsidiebedrag €100.000,-), twee jaar (maximaal subsidiebedrag €200.000,-) of drie jaar (maximaal subsidiebedrag €300.000,-). Onder de 208 (deel)projecten heeft een derde (33%) subsidie ontvangen voor een looptijd van één jaar of minder, iets meer dan een derde (38%) voor 2 jaar en iets minder dan een derde (29%) voor een looptijd van 3 jaar. Tabel 4.3
Looptijd projecten
Totaal projecten 1 jaar
69 (33%)
2 jaar
79 (38%)
3 jaar
60 (29%) 208 (100%)
Totaal Bron: Documentanalyse Oberon
4.3
Projectopzet
In deze paragraaf behandelen we de projectopzet van de Ruimte voor Contact projecten. We gaan achtereenvolgens in op: de projectorganisatie; de doelen, doelgroep en het beoogde bereik; een infrastructurele projectaanpak; de activiteiten die worden georganiseerd en de vanuit de input verwachtte verbinding die nagestreefd wordt.
4.3.1
Project organisatie
De subsidieontvangers hebben vaak zowel een regisserende als uitvoerende rol in het project. De andere partijen die ingeschakeld worden (de partners), hebben meestal een uitvoerende taak. Zo’n 60% van de subsidieontvangers geeft aan veel ervaring te hebben met projecten rond het bevorderen van interetnische contacten. Van de partijen die ingeschakeld worden door de subsidieontvangers heeft gemiddeld de helft (48%) veel ervaring met projecten rond het bevorderen van interetnische contacten. Tussen subsidieontvangers en partners zijn in de meeste gevallen afspraken gemaakt voor overleg (84%). Het overleg vindt volgens de subsidieontvangers met enige regelmaat plaats: meestal tussen de 5-10 keer per jaar of meer dan 10 keer per jaar. Aan subsidieontvangers van startende projecten is ook gevraagd of zij overleg voeren met andere organisaties in de wijk ter afstemming (naast de partijen die deel uitmaken van de projectorganisatie). Van de startende projecten voert een overgrote meerderheid 90% overleg met organisaties in de wijk(en) waar het project wordt uitgevoerd. Dit zijn: vrijwilligersorganisaties (85%); welzijnsinstellingen (65%); scholen (62%); migrantenzelforganisaties (54%); gemeentelijk wijkbureau (50%). Tot slot sluiten de meeste projecten (75%) aan bij reeds bestaande activiteiten. Daarnaast is aangegeven dat de meeste projecten (75%) nieuw zijn, een kleiner aantal projecten (25%) is een voortzetting of uitbreiding van bestaande projecten.
32
4.3.2
Oberon
Doelen, doelgroep en beoogd bereik
In deze subparagraaf gaan we in op de doelen, de doelgroep en het beoogde bereik van de Ruimte voor Contact projecten. Doelen Bij aanvang van projecten geven subsidieontvangers vooral aan dat zij met hun project tot doel hebben ‘het bevorderen van de sociale cohesie en leefbaarheid in de wijk’, ‘het bevorderen interetnische ontmoetingen‘ en ‘verbeteren van communicatie tussen verschillende bevolkingsgroepen’. Ook geven de subsidieontvangers aan dat alle activiteiten als doel hebben allochtonen en autochtonen met elkaar in contact te brengen. Een klein deel van de activiteiten heeft daarnaast ook tot doel verschillende allochtone groepen onderling met elkaar in contact te brengen. Third Space: een voorbeeld van een beschrijving van de doelstelling Hoofddoelstelling van het project ‘Third Space’ Gelegenheden creëren waar mensen, van verschillende afkomst, elkaar op een (gelijk)waardige basis kunnen ontmoeten én in staat worden gesteld om kennis en ervaringen uit te wisselen op diverse interessegebieden. Uit: Projectaanvraag Third Space, Stichting Nieuwkomers & Vluchtelingenwerk Tilburg Doelgroep Alle projecten richten zich volgens de subsidieontvangers op zowel allochtonen als autochtonen. Er vinden dus geen projecten plaats tussen alleen verschillende allochtone bevolkingsgroepen. Op vijf projecten na richten alle projecten zich volgens de subsidieontvangers op alle allochtonen in de wijk(en) waar het project wordt uitgevoerd. Projecten richten zich dus niet op een specifieke allochtone groepering en hanteren een ruim begrip van de allochtonen in de wijk(en). Dat projecten zich zelden richten op specifieke doelgroepen geldt in mindere mate ook voor het geslacht van de doelgroep. Volgens de subsidieontvangers richt de grote meerderheid van de projecten zich op zowel mannen als vrouwen. Wanneer projecten zich wel op een sekse richten, dan richten zij zich op vrouwen. Gerichtheid op een specifieke leeftijdsgroep komt bij iets minder dan de helft van de projecten voor. Het aantal projecten dat zich specifiek richt op volwassenen en jongeren is met respectievelijk 38 en 36 projecten bijna gelijk. Daarnaast richten 13 projecten zich specifiek op ouderen. Tabel 4.4
Gerichtheid projecten op specifieke doelgroepen
Gerichtheid op specifieke allochtone groepen Ja
Gerichtheid op specifieke leeftijdsgroepen
Gerichtheid op specifieke sekse
5 (3%)
87 (43%)
39 (19%)
Nee
197 (98%)
115 (57%)
163 (81%)
Totaal projecten
202 (100%)
202 (100%)
202 (100%)
Bron: Monitorenquête
Op drie na, denken alle subsidieontvangers bij de start van het project (99%) te weten dat er behoefte is aan hun project onder de doelgroep. Dit weet men voornamelijk op basis van gevoerde gesprekken met personen en/of instellingen (71%). In mindere mate weet men dit omdat het project is opgezet op verzoek van leden uit de doelgroep zelf (39%) en/of omdat hier onderzoek naar is gedaan/een peiling gehouden (28%). Om voor verder draagvlak te zorgen, worden vooral de volgende strategieën toegepast: doelgroep nauw betrekken bij de opzet/uitvoering, sleutelfiguren betrekken en professionals die toegang hebben tot de doelgroep.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
33
Beoogd bereik Uit de documentenanalyse is gebleken in hoeverre de projecten het beoogd bereik in hun aanvraag hebben omschreven. In de meeste projectaanvragen is het bereik geformuleerd als een absoluut aantal personen onder de doelgroep. In slechts acht aanvragen staat duidelijk aangegeven hoeveel duurzame contacten na afloop van het project beoogd worden. Verder staat in één op de zes projectenaanvragen geen beschrijving van het bereik aangegeven en heeft ongeveer één op de acht projecten het bereik slechts in globale zin omschreven (zie tabel 4.5). Tabel 4.5
Beschrijving beoogd bereik
Totaal projecten Geen beschrijving
32 (16%)
Globale beschrijving
25 (12%)
Absolute aantal doelgroep
140 (68%)
Aantal duurzame contacten
8 (4%)
Totaal
205 (100%)
Bron: Documentanalyse Oberon
Dat slechts in acht van de 205 aanvragen duidelijk aangegeven staat hoeveel duurzame contacten na afloop van het project beoogd worden, komt overeen met de bevindingen uit de effectevaluatie (2008). In de effectevaluatie concludeerden we dat het einddoel van de regeling, het bereiken van duurzame contacten, in de doelstellingen van de tien nader bekeken projecten nauwelijks expliciet genoemd werd. Slechts enkele van de tien aanvragen gingen expliciet in op duurzame contacten en wanneer men dit deed, was het niet geoperationaliseerd of gekwantificeerd. Hiervoor zagen we in de effectevaluatie drie hoofdredenen: 1. Sommige projecten focussen niet rechtstreeks op het bevorderen van duurzame interetnische contacten, maar wel om deze op termijn mogelijk te maken. Dit doen zij door goede randvoorwaarden te creëren. De projecten leveren dus op zichzelf geen duurzame interetnische contacten op tijdens of direct na het project. 2. Projecten beschouwen hun activiteiten als eerste opstap/eerste fase in een proces richting duurzame interetnische contacten. In wijken waar weinig tot geen interetnische contacten zijn, kan niet verwacht worden dat als gevolg van één project de sociale structuur in zo’n wijk volledig verbetert. De projecten staan aan het begin om dit langdurige proces in werking te stellen. 3. Project bewerkstelligen ontmoetingen en vinden dat het aan mensen zelf is om verder contact uit te diepen. Taal en ontmoeting: Top in de Fontein: voorbeeld van beschrijving bereik in aantal duurzame contacten na afloop van het project - Het totaal aantal deelnemers aan activiteiten van TOP is minimaal 100 en kan variëren tot 150 (baserend op de hoge opkomst van eerder ontwikkelde activiteiten vanuit ‘De Fontein’ is dit aantal goed haalbaar); - Veertig procent van de deelnemers aan de activiteiten blijft elkaar structureel ontmoeten in TOP en nog eens twintig procent buiten TOP. Uit: projectaanvraag Taal en ontmoeting: Top in de Fontein, Vluchtelingen en Nieuwkomers Zuid Gelderland Echter als aan de subsidieontvangers zelf gevraagd wordt in welke mate er duurzame contacten beoogd worden, geeft de meerderheid van de subsidieontvangers aan dat hun project in aanzienlijke mate tot doel heeft om duurzame sociale contacten te realiseren tussen interetnische groeperingen.
34
Oberon
Eén op de drie subsidieontvangers meent dat hun project in zeer grote mate dit doel beoogt. Ondanks dat duurzame contacten niet expliciet (gekwantificeerd) genoemd worden in de projectaanvragen, geven subsidieontvangers zelf aan dat zij dit wel in grote mate met hun project willen bereiken. Tabel 4.6
Mate waarin project duurzame sociale contacten tussen interetnische groepen wil realiseren
Totaal projecten Niet
0 (0%)
Zeer beperkte mate
1 (1%)
Enigszins
17 (8%)
Aanzienlijke mate
116 (57%)
Zeer grote mate
68 (34%) 202 (100%)
Totaal Bron: Monitorenquête
De subsidieontvangers hopen door inzet van hun project dat er meer contacten komen tussen interetnische bevolkingsgroepen. Ze denken dat na afloop van het project de contacten tussen de bevolkingsgroepen gemiddeld een ruime 7 scoren, terwijl dit voorafgaand aan het project gemiddeld een 5 was. Iedereen is kansrijk, niemand staat alleen: voorbeeld van mate waarin gedurende het project duurzame contacten worden nagestreefd Doelstellingen van het project Middels dit project willen we het imago verbeteren van in het bijzonder Marokkaanse jongeren, door positieve interventies te plegen die gericht zijn op autochtone en allochtone buurtbewoners. Deze interventies moeten leiden tot duurzame contacten, waarbij onderling begrip, respect, verdraagzaamheid en vooral een helpende hand en open houding centraal staan. Door de deelprojecten ‘keerpunt’ en ‘jeugdbuurtpreventie’ willen we de onderlinge contacten tussen buurtbewoners en Marokkaanse jongeren stimuleren; deze contacten moeten een positieve impuls geven aan de leefbaarheid in de wijk. Uit: Projectaanvraag Stichting Traverse, Iedereen is kansrijk, niemand staat alleen
4.3.3
Infrastructurele benadering
De RMO adviseerde in 2005 verbinden niet naast, maar in de dagelijkse routines en netwerken van burgers af te laten spelen: een infrastructurele benadering van verbinden. Projecten, die deze methode van verbinden toepassen, bieden volgens de RMO goede kansen op duurzaam contact. Naast de RMO, achten andere deskundigen de infrastructurele benadering van verbinden over het algemeen ook als zeer waardevol (expertmeeting, 2008). In onze kwalitatieve deelstudie ‘Infrastructureel binden’ zijn wij dieper ingegaan op de infrastructurele benadering van verbinden en de mate waarin deze aanpak in de Ruimte voor Contact projecten voorkomt. Allereerst zijn er drie aangrijpingspunten voor infrastructurele maatregelen. De drie aangrijpingspunten zijn: 1. Indirect verbinden door het bestrijden van achterstanden (sociaal-economische factoren); 2. Vanzelfsprekend verbinden in ontmoetingsruimten (de inrichting en werking van (openbare) ruimten); 3. Direct verbinden langs andere lijnen (duurzame- en etniciteitoverstijgende projecten).
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
35
Onder deze aangrijpingspunten vallen diverse infrastructurele elementen. De drie aangrijpingspunten met bijbehorende elementen die volledig binnen de stimuleringsregeling Ruimte voor Contact passen, staan hieronder omschreven. Er waren elementen die enigszins paste, maar deze zijn niet uitgewerkt. Infrastructurele aangrijpingspunten en de elementen die volledig passen binnen Ruimte voor Contact 1.
Indirect verbinden door het bestrijden van achterstanden
Sociaal-economische positieverbetering van minderheden gaat samen met meer interetnische verbindingen. Onderwijsinstellingen: Onderwijsinstellingen zijn op lokaal niveau bij uitstek ontmoetingsruimten voor kinderen én ouders met verschillende achtergronden. Als segregatie een feit is kunnen duurzame en intensieve uitwisselingsverbanden tussen verschillende scholen middels een project worden bevorderd. 2.
Vanzelfsprekend verbinden in ontmoetingsruimten
Publieke familiariteit is een cruciale bouwsteen voor sociale relaties. Mensen kunnen publieke familiariteit opbouwen door de ander herhaald te ontmoeten. De ruimtelijke inrichting en het functioneren van publieke instituties vormen hier de aangrijpingspunten. Vanzelfsprekende ontmoetingsruimten: Creëer of benut plaatsen waar mensen komen om andere redenen dan integratie. Richt je - in scholen, verenigingen, openbare ruimten - op zaken die voor burgers belangrijk, handig, leuk of verplicht zijn in hun alledaagse routines. Benut bijvoorbeeld een park dusdanig, dat het niet alleen groenvoorziening is, maar ook de kortste weg van A naar B. Dit vergroot de kans op herhaalde ontmoetingen, waardoor publieke familiariteit ontstaat. Multifunctionele ontmoetingsruimten: Creëer of benut ruimten waar mensen met elkaar in contact komen om andere redenen dan om die contacten zelf. Verbindt gescheiden circuits door verschillende activiteiten zo veel mogelijk op dezelfde plaats en tijd te organiseren. De veertiendaagse bingo, bijvoorbeeld, kan het best tegelijk met de werkgroep sociale veiligheid en de taalles plaatsvinden. Levensloopbestendige ontmoetingsruimten: Creëer of benut ruimten voor vanzelfsprekende ontmoetingen tussen mensen die in dezelfde levensfase zitten en daardoor dezelfde interesses, belangen of onzekerheden hebben. Er zijn verbindingskansen rond vraagstukken die met 'ouderschap' te maken hebben. Dit kan leiden tot verbinden op de school, het consultatiebureau, de kinderopvang of oudervereniging. 3.
Direct verbinden langs andere lijnen
Lokale ontmoetingsprojecten zijn vaak kortstondig, richten zich op affectieve relaties en zijn georganiseerd rond etnische verschillen. Het voorbeeld bij uitstek is de multiculturele straatbarbecue die de deelnemers, hoe gezellig dat ook kan zijn, vooral leert wat er anders is aan de ander. De RMO stelt daarom voor de aandacht te verplaatsen naar duurzame projecten die zijn georganiseerd rond etniciteitoverstijgende factoren. Etniciteitoverstijgende verbindingen: Organiseer projecten niet rondom etnische verschillen maar rond zaken die mensen belangrijk, nuttig of gewoon leuk vinden. Zaalvoetbalcompetities (niet toernooien, want die zijn eenmalig) tussen witte, gemengde en zwarte wijken zijn hiervan een mooi voorbeeld, omdat ze over voetballen gaan (en niet over etniciteit). Interdependenties en duurzame projecten: De meeste projecten hebben een korte looptijd tot de financiering stopt. De kracht van bijvoorbeeld Thuis op straat is dat het openbare ruimten langjarig benut, vrijwaart van vandalisme en zo ouders en kinderen gelegenheid tot verbinden biedt. Uit: Kwalitatieve deelstudie infrastructureel binden, Oberon 2010
36
Oberon
Uit de documentenanalyse is naar voren gekomen dat de helft van de onderzochte Ruimte voor Contact projecten (elementen van) een infrastructurele aanpak hanteert (zie tabel 4.7). Dit resultaat komt overeen met onze bevinding in de effectevaluatie, waaruit bleek dat vijf van de tien nader onderzochte projecten een infrastructurele aanpak hanteerden. Tabel 4.7
Aantal Ruimte voor Contact projecten met een infrastructurele aanpak
Infrastructureel
Totaal projecten
Ja
86 (50%)
Nee
87 (50%) 173 (100%)
Totaal Bron: kwalitatieve deelstudie ‘Infrastructureel binden’.
Van de 86 Ruimte voor Contact projecten met (elementen van) een infrastructurele aanpak, bezitten veruit de meeste projecten het element ‘etniciteitoverstijgende verbinding’ (74%). Gezien de aard van de stimuleringsregeling, het tot stand brengen van ontmoeting tussen autochtonen en allochtonen, is het niet verwonderlijk dat de projecten met name etniciteitoverstijgende elementen bezitten (zie tabel 4.8). Tabel 4.8
Mate waarin infrastructurele elementen voorkomen in projecten die infrastructureel van aard zijn
Totaal projecten Etniciteitoverstijgende verbinding
64 (74%)
Interdependenties en duurzame projecten
9 (10%)
Onderwijsinstelling
7 (8%)
Levensloopbestendige ontmoetingsruimte
3 (3%)
Vanzelfsprekende ontmoetingsruimte
2 (2%)
Multifunctionele ontmoetingsruimte
1 (1%) 86 (100%)*
Totaal Bron: kwalitatieve deelstudie ‘Infrastructureel binden’.
4.3.4
Activiteiten
Er is een grote diversiteit aan activiteiten in de projecten, van sporten met elkaar tot wijktoneel en van voorleessessies aan huis tot kook- en eetgroepen. In deze subparagraaf gaan we in op deze activiteiten. Hierbij komen aan bod: de maatschappelijke domeinen waarin de activiteiten georganiseerd worden, de aard van de activiteiten en de inzet van ontmoetingsruimten bij uitvoering van de activiteiten. Maatschappelijke domeinen De meeste projecten bieden binnen het project verschillende activiteiten aan, waarbij ook de frequentie van de activiteiten van elkaar verschilt. Bij sommige projecten wordt de frequentie van de activiteiten hoger gedurende de looptijd van het project. De (verschillende) activiteiten, die binnen een project uitgevoerd worden, zijn in te delen in maatschappelijke domeinen, zoals: sport en recreatie, kunst en cultuur, welzijn, wonen, onderwijs, zorg, media, opvang, veiligheid en (overige) vrije tijd. Experts wijzen erop dat met name niet problematische invalshoeken zoals sport, kansrijk zijn voor het realiseren van informele interetnische contacten (expertbevraging, 2008). Volgens de subsidieontvangers vinden activiteiten vooral plaats in de maatschappelijke domeinen: welzijn, vrije tijd, kunst & cultuur en sport & recreatie (zie tabel 4.9).
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
Tabel 4.9
37
Indeling maatschappelijke domeinen van projecten (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal projecten Welzijn
164 (82%)
Vrije tijd
134 (67%)
Kunst & cultuur
125 (62%)
Sport & recreatie
108 (54%)
Onderwijs
91 (45%)
Wonen
67 (33%)
Veiligheid
63 (31%)
Zorg
56 (128%)
Arbeidsmarkt
40 (20%)
Media
29 (14%)
Opvang
27 (13%)
Totaal
201 (100%)
Bron: Monitorenquête
Aard activiteiten Volgens de subsidieontvangers hebben de activiteiten meerdere doeleinden, voornamelijk ontmoeting in de eigen omgeving, informatie/discussie en festiviteiten. De subsidieontvangers proberen dus naar eigen zegge zowel georganiseerde (informatie/discussie) als spontane (in de eigen omgeving) ontmoetingen te realiseren. Tabel 4.10 Aard voorgestelde activiteiten (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal projecten Ontmoeting in de eigen omgeving
149 (74%)
Informatie/discussie
119 (59%)
Festiviteiten
101 (50%)
Fysieke ruimte aanpassen
Totaal
44 (22%) 202 (100%)
Bron: Monitorenquête
Inzet ontmoetingsruimten Eerder hebben we in paragraaf 4.3.3 de infrastructurele benadering van verbinden besproken. Eén van de aangrijpingspunten van deze benadering is: vanzelfsprekend verbinden in ontmoetingsruimten. Onder dit aangrijpingspunt vallen drie typen ontmoetingsruimten waarin vanzelfsprekend verbinden plaats kan vinden: 1. vanzelfsprekende ontmoetingsruimten; 2. multifunctionele ontmoetingsruimten; 3. levensloopbestendige ontmoetingsruimten. (Bijna) alle activiteiten van de Ruimte voor Contact projecten vinden in één of meerdere van deze ruimten plaats. Dit betekent echter niet dat deze projecten ook automatisch infrastructureel van aard zijn, in tegendeel. Men hoeft deze ruimten niet perse in te zetten om mensen infrastructureel te verbinden, men kan een levensloopbestendige ruimte bijvoorbeeld gebruiken voor een eenmalige discussie over integratie. Uit de documentenanalyse blijkt dat de Ruimte voor Contact projecten met name gebruik gemaakt van multifunctionele ontmoetingsruimten (zoals buurthuizen) voor de uitvoering van hun activiteiten. De
38
Oberon
levensloopbestendige ontmoetingsruimten (consultatiebureau, bejaardentehuis) komen in veel mindere mate voor (zie tabel 4.11). Tabel 4.11
Inzet van ontmoetingsruimten bij activiteiten (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal projecten Vanzelfsprekende ruimte
70 (37%)
Multifunctionele ruimte
131 (68%)
Levensloopbestendig ruimte
35 (18%) 192 (100%)
Totaal Bron: Documentanalyse Oberon
Samen oud en wijs: beschrijving van locatie, doelgroep en activiteitenplan Doelgroep Het project richt zich op alle senioren in de wijken het Oude Westen en Cool, die behoefte hebben aan een ontmoetingsruimte. Er zal specifieke aandacht zijn voor ouderen met een andere culturele achtergrond en de voorwaarden die voor hen belangrijk zijn om deel te nemen aan het project. Activiteiten Het gaat om een huiskamerfunctie voor ouderen waarbij ontmoeting, je prettig voelen, niet alleen zijn, gezelligheid en kleine activiteiten centraal staan. - Het aanbieden activiteiten, zoals kaarten, biljarten, krant lezen, film en spelletjes - Mogelijkheid voor ouderen om vragen te stellen over van alles waar ze mee zitten. Daarvoor zullen ouderadviseurs en opbouwwerkers regelmatig aanwezig zijn. - Extra zijn er wekelijkse spreekuren voor Turkse en Marokkaanse ouderen. Accommodatie De voor de hand liggende mogelijkheden zijn bekeken en kritisch tegen het licht gehouden. In een rapport van Ouderenproof staat aangegeven dat er behoefte is aan een laagdrempelige huiskamer in de wijk. Uit praktische overweging de keuze gemaakt voor wijkgebouw de Gaffel. Uit: projectaanvraag Stichting Humanitas, Samen oud en wijs
4.3.5
Verwachte verbinding
Vanuit de projectopzet kan men een analyse maken van het niveau en het type verbinding dat (vermoedelijk) bereikt gaat worden met het project. In deze subparagraaf gaan we in op de verbindingen die projecten op basis van de input nastreven. Bindingsladder In ons analysekader is op basis van het RMO-advies onderscheid gemaakt naar niveaus van verbinden binnen de projecten op basis van de zogenaamde bindingsladder. De bindingsladder is door de onderzoekers Snel en Boonstra in opdracht van de RMO gebruikt om onderscheid te maken in de mate van verbinding die wordt nagestreefd bij projecten rond interetnische contacten. Deze ladder kent vier sporten en op iedere sport neemt de intensiteit en duurzaamheid van interetnische contact toe. Uit de inventarisatie van Snel en Boonstra uit 2005 (geen Ruimte voor Contact projecten) blijkt dat momenteel de meeste projecten op de laagste twee sporten van de ladder worden georganiseerd.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
39
De bindingsladder (niveaus van verbinden) Laddersport 1: Ontmoeting Projecten op deze sport beogen leden van verschillende etnische groepen met elkaar in contact te brengen, zoals straatfeesten en interculturele festivals. Het kan eenmalige ontmoeting zijn, maar ook meermalig ontmoeten, zoals in een buurtkamer waar geen aanvullend programma gedraaid wordt. Laddersport 2: Elkaars cultuur en achtergrond kennen Projecten op deze sport hebben het doel begrip en respect tussen diverse bevolkingsgroepen te stimuleren. Voorbeelden zijn interculturele dialogen of bijeenkomsten waar diverse etnische groepen eten of kleding uit hun herkomstland presenteren. Laddersport 3: Collectief handelen (samenwerken) De projecten hebben als doel om collectief handelen te realiseren. Veelal draaien zij om het maken van afspraken over de gang van zaken en de gewenste omgangsvormen in de buurt, in de openbare ruimte of op een school. Voorbeeld zijn projecten waarin mensen samen een stadsetiquette opstellen. Laddersport 4: Wederzijdse hulprelatie (hulp en ondersteuning bieden) Het doel van deze projecten is het realiseren van wederzijdse hulprelaties, in het bijzonder tussen kansrijken en kansarmen. Voorbeelden zijn mentorprojecten waarin leden van middengroepen een kanarme allochtone jongere begeleiden op school of bij het zoeken naar werk. Uit: RMO-advies 37 (2005): Niet langer met de ruggen naar elkaar. Voor wat betreft de bindingsladder bevinden de meeste projecten, die subsidie hebben gekregen in het kader van Ruimte voor Contact, zich op laddersport 1: ‘Ontmoeting’ of laddersport 2: ‘Elkaar kennen’. Het RMO pleit overigens wel voor meer projecten op ‘hogere’ laddersporten. Laddersport 3 ‘Collectief handelen’ komt soms voor en bij enkele projecten is sprake van laddersport 4 ‘Wederzijdse hulprelaties’. Tabel 4.12
Score projecten op bindingsladder
Totaal projecten 1: ontmoeting
97 (48%)
2: elkaar kennen
60 (30%)
3: collectief handelen
27 (13%)
4: wederzijdse hulprelaties
Totaal
19 ( 9%) 203 (100%)
Bron: Documentanalyse Oberon
Moeders aan zet in de wijk: voorbeeld van laddersport 2: elkaar kennen Hoofddoelstelling van het project is allochtone en autochtone vrouwen in staat te stellen elkaar te ontmoeten, contact met elkaar te leggen en duurzame relaties aan te gaan. De vrouwen ondernemen gezamenlijk diverse activiteiten en leren aldoende elkaar en de wijk beter kennen. Zij verbreden zo hun blikveld en hun netwerken. Het project brengt daadwerkelijk ontmoetingen tot stand, zodat men elkaars ‘gebruiksaanwijzing’ leert kennen. Uit: Projectaanvraag Stichting brede welzijnsorganisatie Delft, Moeders aan zet in de wijk
40
Oberon
World Games: voorbeeld van laddersport 3: collectief handelen De insteek van het sport- en beweegaanbod is erop gericht dat er ontmoeting kan plaatsvinden. Tevens worden de deelnemers uitgedaagd tot gezamenlijk initiatief, persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing. Naast het ontmoeten en sportief bezig zijn, dienen de deelnemers gemotiveerd te worden om meerdere keren per jaar een sportief evenement op te zetten voor een zo groot mogelijke groep vanuit de beoogde doelgroep en voor de bewoners van diverse dorpskernen. Uit: Projectaanvraag Sport Servicepunt Langedijk: World Games Type verbinding Een volgend relevant onderscheid is het type van ‘verbinding’. In het RMO-advies zijn vier typen verbindingen aangehaald om relaties tussen mensen te onderscheiden. Het RMO concludeert dat beleidsmakers en ook projecten veelal inzetten op de affectieve banden (op buurtniveau). Maar juist ook de andere typen kunnen van belang zijn voor het versterken van de maatschappelijke binding. In dit verband brengt de RMO ook het begrip ‘publieke familiariteit’ naar voren: het doel hoeft niet te zijn dat ‘iedereen elkaar aardig vindt’, verbinding kan van diverse aard/type zijn. Het type verbinding - Affectieve banden (emotionele betrokkenheid); primair gebaseerd op de emotionele betrokkenheid tussen twee personen, bijvoorbeeld elkaar aardig vinden. - Sociale banden (gezamenlijke doelen of interesses); gericht op anderen, maar niet vanuit emotionele betrokkenheid voor die ander als persoon zelf. Voorbeelden lidmaatschap sportvereniging, burenhulp ‘omdat dat zo hoort’. - Transacties (een rationele ruil-relatie); bijvoorbeeld de leidster van de kinderopvang en de ouder, de onderwijzer en de ouder, de werkster en buurtbewoner, de automonteur en de buurtbewoner. - Interdependenties (indirecte afhankelijkheid, zonder directe ontmoeting); bijvoorbeeld de buurtbewoner die geluidsoverlast veroorzaakt. Dit type verbinding kan zowel positief als negatief zijn. Voor deze monitor vertaald naar directe afhankelijkheid met ontmoeting. De autochtone senior die de Marokkaanse jongere bijles geeft. Bron: RMO-advies 37(2005), Niet langer met de ruggen naar elkaar
De affectieve band is het meest voorkomende type verbinding bij de Ruimte voor Contact projecten. Bij ongeveer één op de drie projecten worden sociale banden bewerkstelligd. Transacties en interdependenties komen bijna niet voor als type verbinding in de Ruimte voor Contact projecten (zie tabel 4.13). Tabel 4.13
Score projecten op type verbinding
Totaal projecten Affectieve binding
113 (55%)
Sociale banden
74 (36%)
Transacties
1 (1%)
Interdependenties
15 (7%)
Totaal Bron: Documentanalyse Oberon
203 (100%)
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
4.4
41
Conclusie input
De subsidieontvangers van de Ruimte voor Contact projecten zijn met name welzijnsorganisaties (56%). In veel mindere mate hebben gemeenten, culturele instellingen en sportverenigingen subsidie ontvangen. Er zijn weinig migrantenorganisaties (4%) die subsidie hebben gekregen, terwijl wel verwacht en gehoopt werd dat dit soort organisaties projecten zouden gaan draaien. Migrantenorganisaties zijn vaak wel betrokken als samenwerkingspartner van projecten. Het Rijk heeft aan subsidieontvangers voldoende tijd en middelen beschikbaar gesteld om hun projecten te kunnen uitvoeren en gestelde doelen te bereiken. Projecten konden maximaal €100.000,op jaarbasis ontvangen gedurende maximaal drie jaar. Gemiddeld hebben subsidieontvangers een bedrag van €146.000,- voor de uitvoering van hun project ontvangen. Met betrekking tot de looptijd van de stimuleringsregeling is het belangrijk te vermelden dat projecten een katalysator dienden te vormen voor herhaalde ontmoeting na afloop van het project. De maximale looptijd van drie jaar zou voldoende moeten zijn om dit te realiseren. Naast de subsidie vanuit de regeling Ruimte voor Contact (in totaal 67% van het te besteden budget) zijn ook andere en eigen middelen ingezet om de projecten te kunnen uitvoeren. Dit geeft aan dat projecten in de toekomst niet volledig afhankelijk zijn van de regeling. Van het te besteden budget is een aanzienlijk deel (47%) voor personele kosten op de projectbegroting ingeruimd. Dit ‘waarborgt’ een professionele aanpak van de projecten. Het personeel dat wordt ingezet bij de projecten is bij een meerderheid zowel van autochtone als allochtone afkomst. De professionele aanpak van projecten komt ook terug in de uitvoering: de subsidieontvangers werken meestal samen met professionals van andere organisaties. Deze samenwerking is voor een groot deel van de projecten een stevige basis. De helft van de subsidieontvangers en betrokken partners hebben naar eigen zeggen veel ervaring met projecten rond het bevorderen van interetnische contacten. Over het algemeen kunnen we dus zeggen dat de subsidieontvangers een goede projectorganisatie hebben gekozen. Met betrekking tot de inhoudelijke opzet van projecten kunnen we overkoepelend zeggen dat de projectopzet van de subsidieontvangers variërend was van kwaliteit, van goed doordacht tot een globale omschrijving van de aanpak. In meer detail over de inhoudelijke projectopzet kunnen we allereerst zeggen dat alle projecten zich volgens de subsidieontvangers op zowel autochtonen als allochtonen richten. De projecten richten zich niet op specifieke allochtone doelgroepen en over het algemeen ook niet op een specifieke sekse. Iets minder dan de helft van de projecten richt zich wel op een specifieke leeftijdsgroep. Bijna alle subsidieontvangers denken dat er onder de doelgroep van het project vraag naar de activiteiten is. Dit weet men voornamelijk op basis van gevoerde gesprekken met personen en/of instellingen. De helft van de Ruimte voor Contact projecten hanteert (elementen van) een infrastructurele aanpak in hun projectopzet. Dit wil zeggen dat zij interetnische ontmoeting in de dagelijkse routines en netwerken van mensen willen realiseren. Van de Ruimte voor Contact projecten die een infrastructurele aanpak hanteren, bezitten veruit de meeste projecten het element ‘etniciteitoverstijgende verbinding’ (74%). De projecten bevinden zich volgens de subsidieontvangers vooral in de domeinen: welzijn, vrije tijd, kunt & cultuur en sport & recreatie. Experts wijzen erop dat met name domeinen als sport & recreatie kansrijk zijn voor het realiseren van informele interetnische contacten. De aard van de activiteiten is volgens de subsidieontvangers met name: ontmoeting in de eigen omgeving en informatie/discussie. Tot slot zetten subsidieontvangers voor de uitvoering van activiteiten met name multifunctionele ontmoetingsruimten in.
42
Oberon
Voor wat betreft het bereiken van de hoofddoelstelling van de regeling, namelijk het realiseren van duurzame interetnische contacten, ontstaat op basis van de input een dubbel beeld. Slechts enkele subsidieontvangers (8) hebben in hun projectaanvraag aangegeven hoeveel duurzame contacten zij na afloop van het project denken bereikt te hebben. Ook blijken veel projecten in te zetten op ontmoetingen waarbij het primaire doel is om elkaar aardiger te vinden of om informatie over elkaar in te winnen. Dit geeft op zichzelf nog weinig voedingsbodem voor duurzame ontmoetingen. In tegenstelling tot wat uit de projectaanvraag gehaald kan worden, geven subsidieontvangers zelf in meerderheid aan dat hun project een grote of aanzienlijke bijdrage gaat leveren aan het ontstaan van duurzaam interetnisch contact. Overall beoordelen wij de gekozen projectopzet van de subsidieontvangers om de beoogde doelen van de subsidieregeling te behalen als ‘redelijk’ (met name de gekozen opzet om duurzaam interetnisch contact te realiseren). In relatie tot het behalen van duurzaam interetnisch contact waren doelen, doelgroep en activiteiten over het algemeen redelijk omschreven in de projectaanvragen. Ook is bij aanvang door weinig projecten goed nagedacht over borging na afloop van de subsidieperiode, blijkend uit de vele projectaanvragen die we hebben geanalyseerd.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
5
43
Proces
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het proces. We besteden aandacht aan de volgende twee vragen: ‘Hoe is tot op heden over het algemeen de uitvoering van projecten verlopen?’ en ‘Welke factoren bepalen of een project een soepele danwel een stroeve uitvoering kent?’ Om antwoord te geven op bovenstaande vragen, gaan we achtereenvolgens in op: de uitvoering van geplande activiteiten; het bereiken van de doelgroep; het gerealiseerde bereik en de waardering van deelnemers; knelpunten bij de uitvoering en aangedragen oplossingen; successen en overdraagbaarheid van de aanpak. In dit hoofdstuk wordt voornamelijk op basis van de monitorenquêtes gerapporteerd. In meerdere opeenvolgende enquêtes zijn vragen over het proces aan subsidieontvangers voorgelegd. Er wordt derhalve gerapporteerd over de meest recente antwoorden die gegeven zijn. Waar mogelijk vullen wij de uitkomsten aan met uitkomsten uit de effectevaluatie en expertbijeenkomsten.
5.1
Uitvoering geplande activiteiten
De meeste activiteiten zijn volgens de subsidieontvangers in grote lijnen (69%) of exact (25%) Uitgevoerd, zoals beschreven stond in het activiteitenplan. Bij 11 projecten zijn de activiteiten slechts gedeeltelijk uitgevoerd zoals eerder beschreven. Redenen hiervoor zijn: Samenwerking met de uitvoerende partij nog onvoldoende op gang gekomen. Moeilijkheden met de personele invulling van een coördinator van het project. Sterke behoefte onder uitvoerende professionals voor extra ondersteuning, hierdoor minder workshops uitgevoerd. Nieuwe inzichten door contacten met betrokken organisaties. Het bleek tijdens de uitvoering belangrijk activiteiten te ontwikkelen en aan te bieden in wisselwerking met doelgroepen. Meer publiciteit en werving was nodig dan voorzien. De wensen van bewoners waren nog niet in detail bekend toen de subsidie werd aangevraagd. Wegvallen van professionals. Wisselingen in personeel, ongemotiveerde doelgroep, pas op een later tijdstip dan gepland een geschikte ruimte kunnen vinden. De samenwerking tussen de verschillende partijen verloopt tijdens de uitvoering van activiteiten volgens de subsidieontvangers overwegend goed (62%) of zeer goed (25%). Bij bijna alle projecten (90%) houden de uitvoerende partijen zich ook aan de afgesproken rol. De meeste subsidieontvangers zijn ook tevreden of zeer tevreden over de deskundigheid van de uitvoerders (respectievelijk 59% en 31%). Bij 6% van de projecten waren de subsidieontvangers (zeer) ontevreden over de deskundigheid van de uitvoerders en bij 5% van de projecten waren de subsidieontvangers hierover niet tevreden/niet ontevreden. Tot slot geven de meeste subsidieontvangers (83%) aan dat ze voldoende tijd hadden om de activiteiten voor te bereiden en uit te voeren. 12% van de subsidieontvangers meent dat er onvoldoende tijd was.
44
5.2
Oberon
Bereiken van de doelgroep
In projecten zetten subsidieontvangers veel verschillende kanalen in om hun activiteiten onder de aandacht van de doelgroep te brengen. Met name worden persoonlijke netwerken ingezet voor promotie van de activiteiten onder de doelgroep. Dit blijkt uit de meest genoemde ingezette communicatiekanalen voor promotie van de activiteiten, welke zijn: via persoonlijke benadering van de doelgroep (91%); via mond tot mond (87%); via sleutelfiguren (79%); via posters/brochures/flyers (79%); via organisaties die nauw contact hebben met de doelgroep (78%); via lokale media (70%); via internet/mail (68%). De meerderheid van projecten betrekt de doelgroep ook in aanzienlijke mate (45%) of zeer intensief (25%) bij de opzet en uitvoering van het project, waardoor het draagvlak en bereik onder leden van de doelgroep wordt vergroot. Buurtvrouwennetwerken, samen sterk in eigen buurt: voorbeeld van participatie van buurtbewoners in een project Uitgangspunt van dit project is dat sociale contacten met anderen in de huidige samenleving niet vanzelfsprekend zijn. Duurzame contacten ontwikkelen zich wel rond gemeenschappelijke belangen, waarbij het niet gaat om verschillen, maar juist om overeenkomsten tussen mensen. Doel van het project is oprichting van Buurtvrouwennetwerken, geïnitieerd door witte, zwarte, migranten en vluchtelingenvrouwen zelf, die onderzoeken wat de wensen en behoeften ten aanzien van de eigen buurt zijn. Met benutting en versterking van elkaars kwaliteiten worden die ideeën vervolgens verwerkt in een activiteitenplan om met vrouwen uit de buurt gezamenlijk de gewenste oplossingen te realiseren. Uit: Projectaanvraag FNV Vrouwenbond, Buurtvrouwennetwerken, samen sterk in eigen buurt Op het moment dat al enkele activiteiten waren gedraaid, is aan subsidieontvangers gevraagd hoe makkelijk/moeilijk het voor hen was om de allochtone- en autochtone doelgroep te bereiken. Over het algemeen is het voor subsidieontvangers iets makkelijker om de allochtone doelgroep te bereiken dan de autochtone doelgroep. Gemiddeld genomen vinden de meeste subsidieontvangers het niet makkelijk/niet moeilijk om beide doelgroepen te bereiken (40%), ongeveer een derde vindt het makkelijk en ongeveer een vijfde vindt het moeilijk. Ondanks de vele communicatiekanalen die worden ingezet bij de projecten is het bereiken van de doelgroep dus niet eenvoudig (zie tabel 5.1).
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
Tabel 5.1
45
Mate waarin het makkelijk/moeilijk is om de allochtone/autochtone doelgroep te bereiken.
Allochtone doelgroep
Autochtone doelgroep
Zeer gemakkelijk
18 (11%)
10 (6%)
Gemakkelijk
49 (29%)
52 (31%)
Niet makkelijk/niet moeilijk
69 (41%)
68 (40%)
Moeilijk
29 (19%)
36 (21%)
Zeer moeilijk
1 (0%)
3 (2%)
Weet niet
4 (1%)
1 (1%)
170 (100%)
170 (100%)
7
Totaal
Bron: Monitorenquête
5.3
Gerealiseerd bereik en waardering
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens besproken: het gerealiseerde bereik, het type deelnemer dat vermoedelijk is bereikt en de waardering van de deelnemers voor de uitgevoerde activiteiten. Aantal deelnemers Het aantal deelnemers aan de uitgevoerde activiteiten bedraagt bij een vijfde van de projecten tussen de één en 75 deelnemers. Bij een kwart ligt het aantal tussen de 76 en 200 deelnemers en bij ruim een vijfde tussen de 201 en 500 deelnemers. Het aantal deelnemers ligt tussen de 501 en 1500 bij ongeveer een vijfde van de projecten en een zevende heeft meer dan 1500 deelnemers. Het totaal aantal deelnemers dat in aanraking is gekomen met Ruimte voor Contact projecten ligt momenteel rond de 100.000-120.000. Tabel 5.2
Aantal deelnemers
Totaal projecten 1-75
37 (20%)
76-200
46 (25%)
201-500
40 (22%)
501-1500
33 (18%)
1500+
26 (14%)
Totaal
182 (100%)
Bron: Monitorenquête
Voor de meeste projecten (40%) komt het deelnemersaantal overeen met het aantal dat was beoogd. Bij 23% van de projecten was het aantal deelnemers hoger dan beoogd, onder meer vanwege: laagdrempelige opzet activiteiten; goede werving van deelnemers; aansprekende inhoud voor diverse doelgroepen; expertise en grote inzet van professionals en vrijwilligers. Bij 12% van de projecten was de opkomst lager dan beoogd. Genoemde redenen hiervoor zijn: te hoge inschatting van het aantal te bereiken deelnemers; moeizame samenwerking met partners; de activiteit vraagt teveel tijd van deelnemers; lagere motivatie onder de doelgroep dan verwacht; activiteit hoogdrempelig voor doelgroep.
7
Het aantal projecten bedraagt 164, omdat dit projecten betreft waarbij activiteiten zijn uitgevoerd.
46
Oberon
Verder gaf 19% van de subsidieontvangers aan dat men bij de projectaanvraag geen deelnemersaantallen had opgenomen en dus ook geen vergelijking kon maken. Bij 27% van de projecten was er ook deelname van andere deelnemers dan de beoogde doelgroep. Type deelnemers Er is gekeken welk ‘type’ deelnemers vermoedelijk bereikt wordt in het Ruimte voor Contact-project: zijn dit alleen maar mensen die voorafgaand positief aankeken tegen interetnisch contact (welwillenden) of juist alleen maar mensen die voorafgaand negatief tegenover interetnisch contact staan of beide type deelnemers? Volgens de subsidieontvangers bereiken de projecten vooral een mix van mensen die positief en mensen die negatief tegenover interetnisch contact staan (71% van de projecten). 29% van de subsidieontvangers geeft aan dat hun project voornamelijk mensen bereikt die positief tegenover interetnisch contact staan. Dit waren voornamelijk ontmoetingsactiviteiten. 1% van de projecten bereikt volgens de subsidieontvanger voornamelijk de lastigste doelgroep: mensen die negatief aankijken tegen interetnisch contact. In tegenstelling tot de mening van subsidieontvangers blijkt uit de effectevaluatie dat de meerderheid van de onderzochte projecten voornamelijk welwillenden bereikt (zes van de tien projecten). Ook experts (expertmeeting, 2008) zijn van mening dat Ruimte voor Contact projecten met name welwillenden ten opzichte van interetnisch contact bereiken en dat dus de effecten met name optreden voor deze groep die al een positieve houding tegenover interetnisch contact heeft. Waardering deelnemers Volgens de meerderheid van subsidieontvangers was de waardering onder de deelnemers voor de uitgevoerde activiteiten hoog (65%) of zeer hoog (25%). Bij 13 projecten (7%) was de waardering niet hoog/niet laag. Men weet dit vooral op basis van reacties van deelnemers tijdens de activiteiten (90%) en door middel van een evaluatieve bijeenkomst (44%). Bij 28% van de projecten is een enquête gehouden onder de deelnemers na afloop van de activiteit om de waardering vast te stellen. Zes subsidieontvangers (3%) konden geen inschatting maken van de waardering onder de deelnemers van activiteiten.
5.4
Knelpunten en oplossingen
Gedurende de looptijd van de stimuleringsregeling Ruimte voor Contact konden subsidieontvangers gebruik maken van het ondersteuningaanbod van het Landelijk Loket. 74% van de subsidieontvangers zegt tijdens de uitvoering gebruik te hebben gemaakt van dit ondersteuningaanbod. Het type ondersteuning waarvan de subsidieontvangers zeggen gebruik te hebben gemaakt, is: informatie via website www.ruimtevoorcontact.nl8 (61%); landelijke bijeenkomsten (45%); instrumenten zoals logboek, zelfevaluatie (27%); Ruimte voor Verdieping (E-zine) (26%); helpdesk (21%); handreikingen voor uitvoering (17%); concrete ondersteuning door expert (3%). Er is dus redelijk veel gebruik gemaakt van het ondersteuningsaanbod. Met name heeft men de website van Ruimte voor Contact geraadpleegd en landelijke bijeenkomsten bezocht gedurende de uitvoering.
8
Deze website is per 1 mei 2010 niet meer in de lucht.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
47
Naast dat er een groot aantal subsidieontvangers gebruik heeft gemaakt van het ondersteuningsaanbod, heeft ook het merendeel van subsidieontvangers (63%) knelpunten ervaring bij de uitvoering van hun project. In het volgende kader staan de meest genoemde knelpunten. Meest genoemde knelpunten Langdurige ziekte onder personeel, wisselingen in personeel en het moeilijk kunnen vinden van nieuw en geschikt personeel binnen de eigen instelling of betrokken instellingen/samenwerkingspartners. Moeizame samenwerking met andere organisaties. Het vinden van geschikte accommodatie(s) voor de uitvoering van activiteiten. De planning van activiteiten in relatie tot factoren als: vakantie, Ramadan, het weer. Het niet nakomen van afspraken door instellingen, vrijwilligers, deelnemers. De benodigde voorbereidingstijd was langer dan verwacht. De werving van deelnemers kost meer moeite dan verwacht. Het is moeilijk de autochtone doelgroep te bereiken. Bron: Monitorenquête
Door de subsidieontvangers zijn de volgende oplossingen en ideeën aangedragen voor de door hun genoemde knelpunten. Oplossingen/suggesties voor knelpunten Accommodatie: Op zoek gaan naar tijdelijke accommodatie in plaats van accommodatie voor een langere termijn, activiteiten organiseren die ergens anders dan gepland kunnen worden uitgevoerd. Samenwerking: Er wordt een gezamenlijke planning gemaakt voor de totale looptijd van het project, meer momenten inbouwen voor afstemming, een goed communicatieplan opstellen. Werken met vrijwilligers: Enkele vrijwilligers aanwijzen als ‘trekker’ van het project. Werving: Er zal gerichter geworven gaan worden, de oplossing wordt gezocht bij een vrouwelijke contactpersoon voor de werving, die ook betrokken is bij de projectactiviteiten en het opgebouwde netwerk wordt nog beter ingezet voor de werving. Bereik autochtonen: Op een andere manier werven (vaker meer persoonlijk) en rekening houden met de beschikbaarheid en het eventuele niveauverschil. Deelname doelgroep: Bijeenkomsten worden anders georganiseerd qua frequentie en thema. Tijdgebrek: Uitvoeringsteam uitbreiden, gerichter werven. Afwachtende houding: Het initiatief leggen bij de deelnemers en hen verantwoordelijk maken voor het project. Bron: Monitorenquête
5.5
Succesfactoren en overdraagbaarheid
Aan de subsidieontvangers is tot slot gevraagd welke drie factoren het meest bepalend zijn voor het slagen van het project. Hier werden vooral de volgende punten naar voren gebracht: goede samenwerking (met partners, gemeenten of andere locale partijen); inzet van sleutelfiguren; enthousiasme en motivatie bij uitvoerders/deelnemers; dekkende financiën en financiering van activiteiten na afronding van het project; persoonlijk contact met de doelgroep en het betrekken van de doelgroep bij de opzet/uitvoering; goede communicatie; draagvlakontwikkeling en bereik onder doelgroep.
48
Oberon
Daarnaast hebben de subsidieontvangers successen beschreven in de uitvoering van het project die wellicht bruikbaar zijn voor anderen. Er is een groot aantal successen genoemd, op basis waarvan goede tips zijn te geven voor andere projecten. Tips vanuit successen projecten 1. Laat het initiatief en de uitvoering aan de deelnemers over. Dit kost meer tijd qua ondersteuning, maar is een voorwaarde voor succes op de lange termijn. 2. Zorg voor een structureel overleg met de samenwerkingspartners en zorg voor een duidelijke taakverdeling. 3. Bouw een netwerk op van vrijwilligersorganisaties en professionele organisaties die op basis van vertrouwen met elkaar samenwerken. Investeer veel tijd in het opbouwen van deze vertrouwensband. 4. Benader wijkbewoners persoonlijk, niet schriftelijk. Kruip in hun belevingswereld. 5. Koppel het project met andere trajecten, zodat de vervolgfinanciering is geregeld. 6. Vervul een vacature met iemand uit de doelgroep, zodat je netwerk kan uitbreiden en het draagvlak voor het project kan worden vergroot. Bron: Monitorenquête
Bijna alle subsidieontvangers (97%) denken dat hun project ook toegepast kan worden in andere plaatsen/wijken of met een andere doelgroep. Ook tijdens onze kwalitatieve studie naar de infrastructurele benadering van verbinden kwam naar voren dat de meeste subsidieontvangers van mening waren dat hun projectopzet (infrastructureel) overdraagbaar was naar andere plaatsen/wijken. Experts zijn tijdens onze gehouden expertmeetings hier een stuk voorzichtiger in: zij menen dat projecten zelden goed kopieerbaar zijn, omdat de context erg bepalend is voor het slagen van het project. De subsidieontvangers zijn hierover een stuk optimistischer: velen geven in een toelichting aan dat hun werkwijze/methodiek niet uniek toegespitst is op de wijk van het Ruimte voor Contact project en derhalve zonder veel aanpassingen ook elders kan worden toegepast.
5.6
Conclusie proces
De meeste projecten worden in grote lijnen (of exact) uitgevoerd zoals staat beschreven in de projectaanvragen, zo meldde de subsidieontvangers. De onderlinge samenwerking tussen de partijen verloopt tijdens de uitvoering overwegend goed en ook over de kwaliteit van de uitvoerders zijn bijna alle subsidieontvangers (zeer) tevreden. De doelgroep is vaak in aanzienlijke mate of zeer intensief betrokken bij de opzet van activiteiten. Verdere werving loopt veelal via persoonlijke benadering van de doelgroep en mond-totmondreclame. Ondanks de ingezette netwerken en het betrekken van de doelgroep bij de uitvoering van het project, blijkt één vijfde deel van de projecten toch moeite te hebben met het bereiken van de doelgroep. Ondanks dat het bereiken van de doelgroep niet geheel eenvoudig is, is de belangstelling en opkomst van de doelgroep goed en lijken de deelnemers (zeer) tevreden over de activiteiten. Het totale bereik van Ruimte voor Contact ligt momenteel op 100.000-120.000 deelnemers. Het type deelnemers dat een project bereikt, is volgens de subsidieontvangers met name een mix van mensen die positief en mensen die negatief staan tegenover interetnisch contact. Experts denken echter dat de projecten met name mensen bereiken die positief tegenover interetnisch contact staan, zoals ook in onze effectevaluatie naar voren kwam. Gedurende de uitvoering heeft een groot aantal subsidieontvangers gebruik gemaakt van het ondersteuningsaanbod van het Landelijk Loket (74%). Men heeft met name gebruik gemaakt van de website van Ruimte voor Contact en landelijke bijeenkomsten bezocht.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
49
Doorgaans lukt het de projecten dus goed om het project van de grond te tillen. Toch ervaart een meerderheid (63%) knelpunten in de uitvoering. Met name: personele knelpunten, moeizame samenwerking met andere organisaties en moeite met het vinden van geschikte accommodatie(s) voor de activiteiten. Men draagt zelf ook oplossingen aan voor de genoemde knelpunten, zoals: het maken van een gezamenlijke planning voor de gehele looptijd van het project en opzoek gaan naar tijdelijke, in plaats van structurele, accommodatie. Ook heeft men bruikbare tips voor anderen, zoals: het initiatief en uitvoering overlaten aan deelnemers en structureel overleggen met samenwerkingspartners. De subsidieontvangers geven enkele kritische succesfactoren aan voor het slagen van een project, namelijk: goede samenwerking met betrokken partijen en goede communicatie; inzet van sleutelfiguren; enthousiasme en motivatie bij uitvoerders/deelnemers; persoonlijk contact met de doelgroep en het betrekken van de doelgroep bij de opzet/uitvoering; draagvlakontwikkeling en bereik onder de doelgroep; dekkende financiën en de financiering van activiteiten na afronding van het project. Op basis van onze ervaringen bij tal van projecten kunnen we een aantal factoren benoemen die bepalen of een project een soepele dan wel stroeve uitvoering kent. Deze zijn: kwaliteit uitvoerders; oog voor type deelnemers en de wijze waarop men die het beste kan benaderen en in contact kan brengen met anderen; goede kanalen/contacten richting de potentiële doelgroepen; goede contacten in de wijk voor onder andere doelgroepbenadering en accommodatie; goede planning, goed tijdsmanagement en goede afstemming onderling; goede start. Tot slot denken bijna alle subsidieontvangers dat hun project ook toegepast kan worden in andere plaatsen/wijken of op andere doelgroepen. Experts zijn hier een stuk voorzichtiger in: zij menen dat projecten zelden goed kopieerbaar zijn. Wij zijn van mening dat het wel kan wanneer je de ‘overgenomen’ methode aanpast op de nieuwe context van een project.
50
Oberon
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
6
51
Output
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opbrengsten (output) van activiteiten die binnen afgeronde projecten zijn uitgevoerd. We besteden in dit hoofdstuk aandacht aan de vraag: ‘Wat hebben afgeronde Ruimte voor Contact projecten opgeleverd?’. We besteden in dit hoofdstuk achtereenvolgens aandacht aan: realisatie van activiteiten in relatie tot het activiteitenplan; tevredenheid over kwaliteit en kwantiteit activiteiten; bereik van doelen; mate van gerealiseerde interetnische contacten. Dit deel van de rapportage is gebaseerd op de gegevens van in totaal 109 afgeronde projecten die de monitorenquête hebben ingevuld. Deze gegevens zijn gebaseerd op de meningen van de subsidieontvangers zelf. Daarnaast bepreken we in dit deel van de rapportage ook de resultaten uit de Effectevaluatie. Deze resultaten zijn gebaseerd op bevindingen van Oberon onderzoekers.
6.1
Realisatie activiteiten
Alle subsidieontvangers van de 109 afgeronde projecten hebben activiteiten gerealiseerd. De helft van de subsidieontvangers (48%) geeft aan dat zij de activiteiten, zoals beschreven in het activiteitenplan, volledig hebben gerealiseerd. Eén vijfde (20%) van de subsidieontvangers geeft aan zelfs meer activiteiten te hebben gerealiseerd dan stond aangegeven in het activiteitenplan. Eén derde (32%) van de subsidieontvangers geeft aan gedeeltelijk gerealiseerd te hebben wat zij vooraf beschreven hadden. Hiervoor worden de volgende redenen aangedragen: moeilijk bereik van de doelgroepen; problemen bij de uitvoering zoals: te weinig personeel, slechte samenwerking en te weinig tijd; er is gekozen voor andere activiteiten. Tabel 6.1
Gerealiseerde activiteiten versus activiteitenplan van projectaanvraag
Afgeronde projecten Geen activiteiten gerealiseerd
0 (0%)
Activiteiten gedeeltelijk gerealiseerd
35 (32%)
Activiteiten volledig gerealiseerd
52 (48%)
Meer activiteiten gerealiseerd
22 (20%)
Totaal
109 (100%)
Bron: Monitorenquête
Gebruikte methodieken De volgende vijf methodieken zijn volgens de subsidieontvangers zelf met name toegepast om het contact tussen allochtonen en autochtonen te stimuleren: 1. aansluiten bij gezamenlijke interesses en belangen van allochtonen en autochtonen, zoals koken, samen sporten etc. (82%); 2. allochtonen en autochtonen kunnen elkaar makkelijker in een natuurlijke setting spontaan tegenkomen (73%); 3. gebruik maken van sleutelpersonen die een rolmodel vervullen voor verschillende groepen (65%); 4. deelnemers worden tijdens de activiteiten/binnen het project erop aangesproken om contacten te leggen met (personen uit) andere groepen (63%);
52
Oberon
5. het creëren van een langdurige samenwerking tussen allochtonen en autochtonen (60%). Volgens de subsidieontvangers zijn in de projecten dus veel methodieken ingezet om contacten tussen allochtonen en autochtonen te stimuleren. Uit de effectevaluatie zijn bij de tien casestudies ook een aantal succesvolle methodieken naar voren gekomen die gedeeltelijk overeenkomen met bovenstaande, volgens subsidieontvangers toegepaste, methodieken. Deze methodieken zijn onder andere: • niet problematiserende invalshoeken zoals muziek, eten en sport zijn goede activiteiten om groepen te laten mixen; • in een project in verschillende wijken bleek het makkelijker een interculturele groep mensen aan zich te binden als dit onderdeel niet expliciet benoemd werd ten opzichte van een wijk waarin dit wel expliciet benoemd werd; • werving via sleutelfiguren/persoonlijke benadering gaat veel beter dan flyers en krantenberichten; • uitvoerende organisaties die een interculturele achtergrond hebben, kunnen vaak makkelijk toegang krijgen tot diverse groeperingen; • contacten tussen kinderen lopen makkelijker dan tussen volwassenen, gebruik kinderen dus als eerste opstap om ouders te mixen. Benoemde leerpunten De meerderheid van de subsidieontvangers zegt (zeer) tevreden te zijn over het verloop van hun project in het algemeen (90%). Zes subsidieontvangers (6%) geven aan zelf niet tevreden/niet ontevreden te zijn over het verloop van het project. Vijf subsidieontvangers (5%) zeggen (zeer) ontevreden te zijn met het verloop van hun project. Aan alle subsidieontvangers van afgeronde projecten is verder gevraagd of zij, achteraf terugkijkend op het project met de kennis die is opgedaan, het project anders zouden hebben opgezet of uitgevoerd. Meer dan de helft van de subsidieontvangers (61%) zou de opzet of uitvoering van het project niet anders aanpakken, iets minder dan de helft (39%) wel. Opvallend is dat 66% van de subsidieontvangers die (zeer) tevreden is over het verloop van het project, toch voor een andere aanpak zou kiezen in de toekomst (zie tabel 6.2). Tabel 6.2
Tevredenheid over verloop project en andere aanpak
Afgeronde projecten
Waarvan gekozen voor een andere aanpak
Zeer ontevreden
2 (2%)
1 (50%)
Ontevreden
3 (3%)
3 (100%)
Niet tevreden/ ontevreden
6 (6%)
5 (83%)
Tevreden
55 (51%)
21 (38%)
Zeer tevreden
43 (39%)
12 (28%)
Totaal
109 (100%)
42 ( 100%, 39% van totaal)
Bron: Monitorenquête
Op de volgende punten zouden de subsidieontvangers het project met name anders hebben opgezet: looptijd (38%); samenstelling uitvoeringsteam (36%); type activiteit (21%); budget (17%); doelstelling (12%).
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
53
De meerderheid van de subsidieontvangers van afgeronde projecten (65%) geeft aan dat de tijdsinzet van de projectleiding en de projectuitvoering groter was dan vooraf gepland.
6.2
Tevredenheid kwaliteit en kwantiteit activiteiten
Aan de subsidieontvangers is gevraagd hoe volgens hen de projectleider, projectuitvoerders en deelnemers de kwantiteit (hoeveelheid) en de kwaliteit van de activiteiten (mate waarin de activiteit beantwoordde aan de behoeftes of verwachtingen) van het project hebben ervaren. Volgens de subsidieontvangers kwalificeren de meeste projectleiders zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de activiteiten met (zeer) tevreden (respectievelijk 87% en 89%). Slechts 8% meent dat de projectleider (zeer) ontevreden is over de kwantiteit en 3% dat de projectleider (zeer) ontevreden is over de kwaliteit. Gemiddeld is 7% volgens de subsidieontvangers niet tevreden/niet ontevreden over de kwantiteit en kwaliteit van de activiteiten (zie tabel 6.3). De subsidieontvangers menen ook dat de meeste projectuitvoerders zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de activiteiten met (zeer) tevreden beoordelen (respectievelijk 84% en 91%). Slechts 4% meent dat de projectuitvoerders (zeer) ontevreden zijn over de kwantiteit en 2% zou (zeer) ontevreden zijn over de kwaliteit. Gemiddeld denkt 10% dat de subsidieontvangers dat de projectuitvoerders niet tevreden/niet ontevreden zijn over de kwantiteit en kwaliteit van de activiteiten. De deelnemers zijn volgens de subsidieontvangers ook in meerderheid (zeer) tevreden over de kwantiteit en de kwaliteit van de activiteiten (respectievelijk 81% en 92%). Van de deelnemers zou slechts 5% (zeer) ontevreden zijn over de kwantiteit van de activiteiten en 2% over de kwaliteit volgens de subsidieontvangers. Gemiddeld denkt 8% van de subsidieontvangers dat deelnemers niet tevreden/niet ontevreden zijn over het aantal activiteiten en de kwaliteit van de activiteiten. Naast dat in tabel 6.3 overkoepeld te zien is dat zowel de projectleiders, de projectuitvoerders als de deelnemers overwegend (zeer) tevreden zijn met de kwantiteit en de kwaliteit van de activiteiten, zien we ook dat wanneer men ontevreden is dit met name geldt voor de kwantiteit. Tabel 6.3
Tevredenheid kwantiteit en kwaliteit activiteiten bij projectleider, uitvoerders en deelnemers Niet Zeer ontevreden ontevreden Ontevreden /tevreden
Tevreden
Zeer tevreden
Totaal
Projectleider Kwantiteit (aantal) activiteiten van uw project
2%
6%
6%
51%
36%
109
Kwaliteit van de activiteiten van uw project
2%
1%
8%
51%
38%
109
Kwantiteit (aantal) activiteiten van uw project
2%
2%
13%
46%
38%
109
Kwaliteit van de activiteiten van uw project
2%
0%
7%
50%
41%
109
Kwantiteit (aantal) activiteiten van uw project
2%
3%
11%
44%
37%
105
Kwaliteit van de activiteiten van uw project
2%
0%
4%
42%
50%
107
Projectuitvoerders
Deelnemers
Bron: Monitorenquête
54
6.3
Oberon
Bereik doelen
In de helft van de afgeronde projecten (51%) zijn de doelen zoals aangegeven in de projectaanvraag volledig bereikt volgens de subsidieontvangers (zie tabel 6.4). Volgens 18% van de subsidieontvangers zijn zelfs meer doelen dan aangegeven gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is onder andere het ontstaan van spontane vriendschappen. Van de subsidieontvangers geeft 28% aan de doelen enigszins bereikt te hebben en 3% zegt de doelen niet of nauwelijks te hebben bereikt, maar wel andere doelen. Als toelichting voor het niet bereiken van doelen, geeft men aan: moeilijk bereik van de doelgroepen; organisatie van het project was niet optimaal. Tabel 6.4
Bereik doelen t.o.v. beoogde doelen
Afgeronde projecten Niet of nauwelijks, ook geen andere
0 (0%)
Niet of nauwelijks, wel andere
3 (3%)
Enigszins
30 (28%)
Volledig
56 (51%)
Volledig en zelfs meer
20 (18%) 109 (100%)
Totaal Bron: Monitorenquête
In 72 afgeronde projecten (67%) had men voldoende tijd om de beoogde doelen binnen het project te behalen. Bij 30 projecten (28%) geven de subsidieontvangers aan onvoldoende tijd te hebben gehad om de beoogde doelen te behalen. Van deze 30 subsidieontvangers geeft slechts één ontvanger (3%) aan de doelen niet of nauwelijks te hebben bereikt en 13 (43%) dat de doelen enigszins bereikt zijn. De overige 16 subsidieontvangers (56%) die naar eigen zeggen over onvoldoende tijd beschikten, geven aan de doelen volledig bereikt te hebben of zelfs meer doelen te hebben gerealiseerd dan vermeld in de projectaanvraag. Uit voorgaande blijkt dat een te kort aan tijd dus niet automatisch hoeft te leiden tot het niet behalen van de gestelde doelen.
6.4
Realisatie interetnische contacten
In alle afgeronde projecten is volgens de subsidieontvangers interetnisch contact gerealiseerd. In 31 afgeronde projecten (28%) is men er enigszins in geslaagd om interetnische contacten te realiseren. In meer dan de helft van de projecten (64 projecten; 59%) is dit volgens de subsidieontvangers in aanzienlijke mate gelukt en bij 14 projecten (13%) geven de subsidieontvangers aan dat dit zelfs in zeer grote mate is gelukt (zie tabel 6.5). Tabel 6.5
Mate realisatie interetnische contacten
Afgeronde projecten Niet Zeer beperkt
0 (0%) 0 (0%)
Enigszins
31 (28%)
Aanzienlijk
64 (59%)
Zeer grote mate
14 (13%)
Totaal Bron: Monitorenquête
109 (100%)
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
55
Bij een aantal vormen van interetnische ontmoetingen is gevraagd in welke mate deze zijn ontstaan door toedoen van het project. Ook is gevraagd of men deze resultaten kan aantonen (zie tabel 6.6). Tabel 6.6
Ontstane vormen van interetnische contacten binnen projecten (n=101-108)
Vormen van interetnische contacten Lichte affectieve band Allochtonen en autochtonen hebben elkaar eenmalig ontmoet Allochtonen en autochtonen begroeten elkaar/maken een praatje in de openbare ruimte Allochtonen en autochtonen hebben meer kennis opgedaan van elkaars achtergronden Allochtonen en autochtonen zijn positiever over elkaar gaan denken Sociale banden Allochtonen en autochtonen ondernemen vaker op eigen initiatief activiteiten Allochtonen en autochtonen nemen vaker samen deel aan georganiseerde activiteiten (bv samen lid van een sportvereniging of samen naar een buurthuisactiviteit) Zware affectieve band Allochtonen en autochtonen helpen elkaar meer (mentor, taalscholing, huiswerkbegeleiding) Allochtonen en autochtonen nodigen elkaar vaker thuis uit Tussen allochtonen en autochtonen zijn vriendschappen ontstaan
Nee
Nee, maar verwacht het wel
Ja, maar kan ik niet aantonen
Ja en kan ik aantonen
Totaal projecten
7%
0%
14%
79%
101
1%
4%
40%
55%
103
2%
5%
31%
63%
107
6%
5%
63%
27%
102
14%
23%
34%
29%
106
14%
25%
30%
32%
108
27%
22%
29%
23%
105
26%
35%
27%
13%
104
13%
21%
34%
33%
107
Bron: Monitorenquête
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat veel verschillende vormen van interetnische ontmoetingen hebben plaatsgevonden (of nog steeds plaatsvinden) als gevolg van de projecten. Volgens de subsidieontvangers zelf zijn voornamelijk licht affectieve banden ontstaan: elkaar begroeten, meer kennis over elkaars achtergrond, elkaar (eenmalig) ontmoeten en een positiever beeld van elkaar als gevolg van het project. Ook het ontstaan van vriendschappen (zware affectieve banden) en vaker zelf activiteiten ondernemen en samen deelnemen aan georganiseerde activiteiten (sociale banden) worden door een meerderheid genoemd als vorm van interetnisch contact dat naar aanleiding van het project is ontstaan. Bij iets meer dan de helft van de projecten helpen allochtonen en autochtonen elkaar vaker door toedoen van het project (zware affectieve band). Elkaar thuis uitnodigen is een vorm van interetnisch contact die volgens de subsidieontvangers het minst is ontstaan naar aanleiding van de uitgevoerde projecten (zware affectieve band). Uit bovenstaande blijkt dat de projecten volgens de subsidieontvangers een belangrijke rol spelen als middel om interetnische ontmoeting te realiseren. Wanneer door de subsidieontvangers is aangegeven dat men de resultaten kan aantonen, geeft men met name aan dit te kunnen door: feedback van deelnemers; signalen uit het netwerk; evaluatieverslagen, aanwezigheidslijsten, vragenlijsten onder deelnemers; berichten in de media, PR materiaal, foto’s, filmpjes.
56
Oberon
Realisatie interetnisch contact uit de Effectevaluatie In de effectevaluatie bleek allereerst dat bij de tien onderzochte projecten op individueel niveau (interetnisch contact) zeker sprake was van effecten. Er waren duidelijke veranderingen waarneembaar voor sommige deelnemers. In overeenstemming met de mening van subsidieontvangers bleek de meest voorkomende soort ontstane contact de lichte vormen van contact te zijn: elkaar ontmoeten, elkaar begroeten en positiever denken over elkaar. Dit werd bij nagenoeg alle projecten gerealiseerd. Met enige regelmaat werd ook gemeld dat men buiten het project om deze vorm van contact op straat of in winkelcentra heeft. Sociale banden (samen lid worden of samen iets organiseren) werden door ongeveer de helft van de projecten gerealiseerd. De zware informele banden bleken door toedoen van ongeveer een derde van de projecten te zijn ontstaan. Uitgelicht: Een sportproject (Ruimte voor Contact) Doel en activiteiten Het project bestaat uit het ontwikkelen van een locatie in de buitenruimte waar gesport en gespeeld kan worden en vooral ook spontane ontmoetingen kunnen plaatsvinden. Op deze locatie kunnen jongeren meedoen aan activiteiten en kunnen buurtorganisaties activiteiten als sporttoernooien en buurtfeesten organiseren. Door sport en spel wordt ingespeeld op gezamenlijke interesses van de deelnemers. Het draagvlak voor en de behoefte aan het inrichten van de locatie is groot: buurtorganisaties en –bewoners organiseerden voor de start van het project al regelmatig sportcompetities. Dit gebeurde dan vaak op onveilige of ongeschikte plaatsen. Het doel van het project is als volgt omschreven: - impuls van sporten op straat (voetbal, basketbal en overige sporten); - toename van het aantal sporters bij verenigingen in de buurt en het verkleinen van de kloof tussen ‘straat’ en ‘vereniging’; - een ontmoetingsplek in de buurt waar de dimensies beleven, binden, overbruggen, bewegen en presteren kernwoorden zijn. Uitvoering Het project is gedeeltelijk uitgevoerd zoals in de projectaanvraag stond vermeld. Door onder andere onderbezetting binnen het team van projectuitvoerders kwamen sommige activiteiten niet goed van de grond. Jongeren laten zich nauwelijks sturen door de tijdstippen van de activiteiten, maar bepalen zelf wanneer ze elkaar willen ontmoeten. Ook was het niet eenvoudig om buurtbewoners te motiveren om activiteiten te ontplooien. Met de opgedane kennis van het project zou de subsidieontvanger het project achteraf iets anders hebben opgezet op de punten doelstelling, type activiteiten en de samenstelling van het uitvoeringsteam. Bereik Het bereiken van de doelgroep was lastiger dan verwacht, vooral nadat de projectactiviteiten al een aantal maanden plaatsvonden. Hoeveel mensen uit de doelgroep uiteindelijk hebben deelgenomen aan projectactiviteiten is niet bijgehouden. Opbrengst De subsidieontvanger geeft aan dat tijdens de projectactiviteiten sprake is geweest van eenmalige ontmoeting tussen autochtonen en allochtonen. Na afloop van het project groeten mensen elkaar of maken een praatje. Andere aspecten van interetnisch contact, zoals elkaar helpen, zijn niet ontstaan gedurende het project. De subsidieontvanger heeft de verwachting dat dit nog wel zou kunnen ontstaan en hoopt dat meer jongeren uit de wijk zich bij een sportvereniging zullen aansluiten. De ervaring die is opgedaan binnen het project wordt gebruikt om in de toekomst nieuwe sport- en spelactiviteiten op te zetten op wijkniveau, die zoveel mogelijk zullen aansluiten op informele ontmoetingen.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
6.5
57
Conclusie output
In alle 109 afgeronde projecten zijn activiteiten uitgevoerd. Een meerderheid van subsidieontvangers geeft aan dat de activiteiten zijn gerealiseerd zoals zij die voor ogen hadden of zelfs meer activiteiten uitgevoerd te hebben. Bijna alle subsidieontvangers zijn tevreden of zeer tevreden over het verloop van het project. Dit geldt ook voor een meerderheid van de projectuitvoerders en deelnemers aan activiteiten. Daarnaast zijn ook de beoogde doelen in de meeste projecten volledig bereikt volgens de subsidieontvangers of is zelfs meer bereikt dan dat. In alle afgeronde projecten is volgens de subsidieontvangers interetnisch contact gerealiseerd. Deze conclusie trokken we ook in de effectevaluatie waarin tien projecten door onafhankelijke Oberon onderzoekers zijn geëvalueerd. Als gevolg van de projecten hebben er volgens de subsidieontvangers veel verschillende vormen van interetnisch contact plaatsgevonden. Dit zijn vooral: elkaar begroeten, meer kennis over elkaars achtergrond, elkaar (eenmalig) ontmoeten en een positiever beeld van elkaar als gevolg van het project (lichte affectieve banden). Deze vormen van interetnisch contact zijn ook gevonden in de tien casestudies uit de effectevaluatie. Overall kunnen we dus stellen dat de afgeronde Ruimte voor Contact projecten hebben gezorgd voor (tijdelijke) wijkactiviteiten en interetnische contacten tussen de deelnemers aan deze activiteiten.
58
Oberon
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
7
59
Outcome
In dit laatste hoofdstuk brengen wij voor zover mogelijk de maatschappelijke effecten van afgeronde Ruimte voor Contact projecten in kaart. We gaan in op de vraag: ‘Wat kan de samenleving merken van de uitkomsten van afgeronde Ruimte voor Contact projecten?’ Om deze vraag te beantwoorden gaan we achtereenvolgens in op: de mate waarin duurzaam interetnisch contact is gerealiseerd; verklarende factoren voor het al dan niet realiseren van duurzaam interetnisch contact; de mate waarin projecten integratie op wijkniveau hebben bevorderd; neveneffecten van het project voor de wijk; verankering van afgeronde Ruimte voor Contact projecten. In dit hoofdstuk rapporteren wij zowel op basis van de monitorenquête (die de effecten volgens subsidieontvangers van 109 afgeronde projecten beschrijft) als op basis van de effectevaluatie en de expertbevragingen.
7.1
Duurzaamheid interetnische contacten
Duurzame interetnische ontmoeting in het kader van Ruimte voor Contact is als volgt omschreven: Duurzame sociale contacten: d.w.z. niet op zichzelf staand maar een katalysator voor herhaalde ontmoeting na afloop van het project, dus bevorderen dat door middel van het project herhaalde, vanzelfsprekende ontmoeting tot stand komt. Uiteraard kan geen enkel project tevoren de garantie bieden dat het na afloop leidt tot herhaalde ontmoeting, maar er kunnen wel elementen worden ingebouwd om dat te bevorderen. Voorbeelden van aspecten van verduurzaming binnen een project: de inrichting van een ontmoetingsruimte, de verkleuring van het ledenbestand van een sportvereniging, een samenwerkingsverband tussen een witte en een zwarte school. Uit: Nadere Toelichting bij de regeling Ruimte voor Contact (toetsingscriterium 4) De helft van de subsidieontvangers (49%) verwacht dat allochtone en autochtone deelnemers elkaar ‘enigszins’ structureel blijven ontmoeten na afloop van het project. Ruim een derde (37%) verwacht dat dit in aanzienlijke mate zal gebeuren en 4% verwacht zelfs dat dit in zeer grote mate gaat plaatsvinden. Bij 12 afgeronde projecten (11%) verwachten de subsidieontvangers dat de deelnemers elkaar slechts in zeer beperkte mate of in het geheel niet structureel blijven ontmoeten na afloop van het project (zie tabel 7.1). Tabel 7.1
Verwachting structurele interetnische ontmoetingen na afloop project
Afgeronde projecten Niet
3 (3%)
Zeer beperkte mate
9 (8%)
Enigszins
53 (49%)
Aanzienlijk
40 (37%)
Zeer grote mate
Totaal Bron: Monitorenquête
4 (4%) 109 (100%)
60
Oberon
Van de 109 subsidieontvangers konden er 51 een inschatting geven van het aantal deelnemers die interetnische contacten voortzet na afloop van het project. Deze inschatting is gemiddeld zo’n 75-100 deelnemers. Naast het aantal deelnemers is aan subsidieontvangers ook gevraagd of zij een inschatting konden geven van het percentage deelnemers dat interetnische contacten voortzet na afloop van het project. 73 subsidieontvangers konden hier een antwoord op geven. De meeste subsidieontvangers (58%) verwachten dat 10-40% van de deelnemers elkaar blijft zien na afloop van het project (zie tabel 7.2). Tabel 7.2
Inschatting percentage deelnemers structurele interetnische ontmoetingen na afloop project Afgeronde projecten
Minder dan 10%
10 (14%)
10-40%
42 ( 58%)
40-60%
12 (16%)
60% of meer Totaal
9 (12%) 74 (100%)
Bron: Monitorenquête
De subsidieontvangers geven tal van suggesties over wat eraan kan bijdragen dat mensen elkaar structureel blijven ontmoeten na afloop van het project. Meerdere malen genoemd zijn: gerichte activiteiten organiseren voor ontmoeting; iemand aanstellen die contacten warm houdt (sociaal makelaar); structureel openstellen van een locatie waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. In de effectevaluatie hebben onafhankelijke Oberon onderzoekers ook gekeken in welke mate duurzame interetnische contacten door toedoen van de tien onderzochte projecten waren ontstaan. Dit gaf het volgende beeld: bij twee projecten waren veel duurzame contacten ontstaan (100-500), waarvan bij één project echter voornamelijk tussen allochtonen. Bij één project waren er in kwantitatieve zin niet veel contacten gerealiseerd (zo’n 50), maar waren er wel veel waardevolle contacten opgebouwd die grote impact hadden op de deelnemers. Vervolgens waren er enkele (zo’n 5-20) duurzame contacten ontstaan bij een drietal projecten. Bij vier projecten waren er (nog) geen duurzame contacten ontstaan. Van de 10 onderzochte projecten beschouwden wij één project (10%) als zeer succesvol als het gaat om het realiseren van directe duurzame interetnische contacten, drie projecten (30%) beschouwden wij als succesvol, vijf projecten (50%) als matig succesvol en één project (10%) als totaal niet succesvol. Randvoorwaarden Naast het realiseren van directe duurzame interetnische contacten kan ook het creëren van randvoorwaarden hiervoor een doel van de regeling Ruimte voor Contact zijn, zodat op termijn meer interetnische contacten ontstaan. Van de subsidieontvangers geeft 85% aan (84 subsidieontvangers) randvoorwaarden te hebben gecreëerd in hun project. De volgende randvoorwaarden worden genoemd: de activiteiten zijn ingebed in de dagelijkse routine van mensen (44%); deelnemers worden lid van een organisatie of vereniging (31%); aanpassing van fysieke ruimte (23%); organisatie/beleid is veranderd (20%). Voor de projecten uit de effectevaluatie waaruit nog geen directe duurzame contacten waren ontstaan, bleek dat bij het merendeel van deze projecten wel randvoorwaarden hiervoor waren gecreëerd. Er was dus zeker kans dat bij deze projecten op termijn duurzame interetnische contacten zouden ontstaan of ten minste meer saamhorigheid op buurtniveau, omdat mensen elkaar op straat
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
61
herkennen. Bij de projecten die reeds duurzame contacten hadden gerealiseerd, zagen wij ook ingebouwde elementen terugkomen voor herhaalde ontmoeting en/of vergroten van de publieke familiariteit.
7.2
Verklarende factoren
In de effectevaluatie hebben wij gekeken naar verklarende factoren voor het al dan niet ontstaan van duurzame interetnische contacten. De projecten, die er in slaagden duurzame interetnische contacten te realiseren, zijn op een aantal factoren vergeleken met de projecten waarbij dit (nog) niet gelukt was. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van de input van experts (expertbijeenkomst 2008). Er kwamen hierbij enkele opvallende verschillen naar voren die mogelijk een verklaring geven voor het al dan niet realiseren van duurzame interetnische contacten. Enige terughoudendheid is echter geboden, omdat het om een aantal van slechts tien projecten gaat. Hieronder bespreken wij de verklarende factoren zoals deze uit de effectevaluatie naar voren zijn gekomen. Vanzelfsprekende ontmoeting al dan niet in combinatie met geforceerde ontmoeting Experts pleiten dat ontmoetingen niet geforceerd moeten worden, maar uit mensen zelf moeten komen. Vanzelfsprekende ontmoetingen zijn van belang. Vanuit het RMO advies wordt gepleit voor een infrastructurele benadering, oftewel vanzelfsprekende ontmoetingen, liefst ingebed in de dagelijkse routine. Uit de in de effectmeting uitgevoerde analyse blijkt echter dat aanbodgerichte projecten die geforceerde ontmoetingen arrangeren er ook in kunnen slagen om duurzame interetnische contacten te realiseren. Dergelijke projecten kunnen op korte termijn leiden tot duurzame ontmoetingen. We pleiten dus zeker niet voor het afschaffen van dit soort activiteiten. Ook veel experts vinden zowel een infrastructurele benadering als de meer ‘traditionele’ ontmoetingsactiviteiten van belang. Zowel vanzelfsprekende ontmoetingen als geforceerde ontmoetingen kunnen dus leiden tot duurzaam interetnisch contact. Bereidheid van mensen De bereidheid van buurtbewoners om iets met anderen te doen, is erg bepalend voor het succes van een project. De kritische experts menen dat Ruimte voor Contact projecten met name welwillenden ten opzichte van interetnisch contact bereiken en dat dus de effecten met name optreden voor deze groep die toch al een positieve houding heeft. Verder wijzen experts erop dat het voor het slagen van een project essentieel is dat zowel autochtonen en allochtonen bereidheid tonen om in elkaar te investeren: integratie moet van twee kanten komen. Uit de effectevaluatie bleek dat de projecten die naast welwillenden ook andere personen wierven, zoals sociaal geïsoleerden, er beter in leken te slagen om duurzame contacten te realiseren dan projecten waar alleen welwillenden bereikt werden. Deze projecten bleken meer oog te hebben voor de verschillende fasen van toeleiding richting duurzaam interetnisch contact. Het gaat eerst om vertrouwen winnen, dan om ontmoeting binnen de eigen groep en als dit goed verloopt kan men ook ontmoetingen van personen uit andere groeperingen aan. Projecten geven aan dat het soms erg lastig is deze mensen binnen te halen en bij zich te houden, maar als dit lukt, zijn zij wel bereid om structurele contacten aan te gaan. Welwillenden zijn blijkbaar vaker mensen die vluchtige contacten hebben, waarschijnlijk omdat ze vaker een eigen sociaal netwerk hebben en niet om deze reden structureel contact wensen met andere personen.
62
Oberon
Kansrijke domeinen en invalshoeken Experts hebben gewezen op de volgende kansrijke domeinen en invalshoeken: • Onderwijs en sport zijn kansrijke domeinen. • Niet problematiserende invalshoeken, zoals cultuur en sport, leveren een groot potentieel op. • Een diversiteit aan activiteiten biedt kans op grotere doelgroep. • Samen iets doen voor de buurt leidt tot duurzame interetnische contacten. • Projecten moeten een positief uitgangspunt hebben en de mogelijkheid tot het bespreken van gevoelige discussiepunten. Respect en autonomie moet als uitgangspunt dienen. Binnen projecten moet ook ruimte zijn voor een grote onderstroom mensen die onvrede heeft en verbitterd is. • Etniciteitoverstijgende projecten zijn kansrijk, maar ook etniciteitgerelateerde projecten zijn van belang. Experts wijzen dus vooral op het belang om te zoeken naar invalshoeken waarbij mensen op basis van gelijkwaardigheid en vanuit een positieve houding elkaar kunnen ontmoeten in een niet problematiserende setting, maar eerder waar er gezamenlijke belangen en interesses zijn. In de tien projecten uit de effectevaluatie hebben we bovenstaande punten geanalyseerd. Niet alle punten kwamen in de projecten aan de orde waardoor wij slechts enkelen konden analyseren. Ten eerste blijkt samen iets doen voor de buurt niet altijd een opmaat voor duurzaam interetnisch contact te zijn: soms zien mensen elkaar alleen bij werkgroepvergaderingen en niet daarbuiten. Er zijn echter ook goede voorbeelden: mensen bouwen nauwe contacten op met de andere buurtbewoners nadat men samen iets heeft opgezet voor de buurt. Ten tweede leidt een breed scala aan activiteiten, in vergelijking tot een beperkt scala, tot meer duurzame contacten. Ten derde bleken op een positief uitgangspunt met mogelijkheid om gevoelige onderwerpen te bespreken, vooral welwillenden af te komen die veelal niet structureel met elkaar betrokken (willen) blijven. Er waren echter wel andere succesvolle projecten die dit kader als onderdeel van hun project hadden aangeboden en hier leidde het wel tot meer duurzame contacten. Het lijkt dus beter dat dit een onderdeel is van een project en geen hoofddoel. Ten vierde zijn etniciteitgerelateerde activiteiten vooral van belang voor meer kennis over elkaars cultuur, wat wel een belangrijk onderdeel kan zijn voor het hele proces richting duurzame contacten. In grote lijnen zien we wel dat etniciteitgerelateerde activiteiten zelden leiden tot duurzame contacten. Goede opzet en uitvoering Het realiseren van duurzame interetnische ontmoetingen vraagt om een goed doordachte opzet en uitvoering. Terugkijkend op de tien projecten uit de effectevaluatie kan vastgesteld worden dat bij één van de tien projecten er bij de opzet nauwelijks elementen waren ingebouwd om duurzame interetnische ontmoetingen te realiseren. Bij dit project was niet nagedacht welke spin-off het beste kon plaatsvinden nadat mensen elkaar enkele malen ontmoet hadden om met elkaar te discussiëren. Dit project heeft dan ook weinig tot geen duurzame interetnische contacten opgeleverd. Experts melden dat projectdoelen helder moeten zijn en dat de keuze voor type project (bijvoorbeeld al dan niet etniciteitoverstijgend) moet afhangen van onder andere het netwerk en de samenstelling van de bevolking in de wijk. Binnen de onderzochte projecten had men vaak voor een degelijke opzet gekozen en waren er heldere doelen geformuleerd. Aanvragers bleken vaak een degelijke analyse van de wijk te hebben gemaakt en wisten vaak ook al wie zij gingen betrekken. In de effectevaluatie zagen wij echter geen sterke relatie tussen de wijkanalyse en de keuze voor het type project. Dit heeft bij veel projecten geleid tot problemen bij de uitvoering of het realiseren van duurzame contacten. Bij meerdere projecten zien wij veel potentie richting realisatie van duurzame contacten, maar constateren we dat door problemen tijdens de uitvoering de contacten niet tot stand zijn gekomen of
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
63
sterk vertraagd. De problemen liggen deels buiten de projectorganisaties om (het betreft vaak vooral samenwerking/afstemming met de gemeente), maar bij ongeveer de helft van de projecten ging er bij de uitvoering iets mis waardoor er minder contacten waren gerealiseerd dan in potentie zou kunnen in onze ogen. Het ging hierbij om zaken als: slechte onderlinge samenwerking, geen goede werving onder buurtbewoners, verkeerde inschatting wat bewoners zelf kunnen en verkeerde inschatting van slagkracht eigen organisatie. Goede accommodatie Experts melden dat een goed gebouwde accommodatie en locatie zorgt dat mensen er zorgvuldiger mee omgaan. Bij projecten waar speelplekken zijn aangepast lijkt dit bevestigd te worden. Nu er een mooie speelplek is, zijn mensen meer betrokken, maar toen het lange tijd braak lag, haakten veel mensen af. Ook de ligging van de accommodatie bleek soms erg belangrijk: bij enkele projecten leidde een kleine verhuizing van de locatie tot een veel mindere betrokkenheid van buurtbewoners. Goede netwerken van organisaties Verder van belang voor het realiseren van duurzaam interetnisch contact zijn de sociale netwerken van organisaties binnen buurten. Projecten slagen met name als men een eigen achterban kan mobiliseren en/of als men een netwerk van professionals heeft voor de uitvoering. Een goede professionele infrastructuur in de wijk is essentieel: een project had met name succes omdat er veel organisaties bij de startconferentie kwamen, terwijl een ander project nauwelijks van de grond is gekomen, omdat ze juist geen deelnemers bij de eerst overleg witsen te vinden.
7.3
Integratie op wijkniveau
De meeste afgeronde projecten hebben volgens de subsidieontvangers enigszins (53%) of aanzienlijk (39%) bijgedragen aan de bevordering van integratie in de wijk. Vijf projecten (5%) hebben volgens de subsidieontvangers in zeer grote mate bijgedragen aan de bevordering van integratie in de wijk. Drie subsidieontvanger (3%) geven aan dat het project in zeer beperkte mate of geheel niet heeft bijgedragen aan de bevordering van de integratie in de wijk. Tabel 7.3
Bijdrage bevordering integratie in de wijk door projecten
Afgeronde projecten Niet
1 (1%)
Zeer beperkte mate
2 (2%)
Enigszins
58 (53%)
Aanzienlijk
43 (39%)
Zeer grote mate
Totaal
5 (5%) 109 (100%)
Bron: Monitorenquête
De subsidieontvangers, die menen dat het project heeft bijgedragen aan de bevordering van integratie in de wijk, geven de volgende toelichting: door het project hebben mensen in de buurt regelmatig contact/duurzaam contact is gerealiseerd; door het project is een goede beeldvorming ontstaan van elkaars leven (allochtoon/autochtoon) en hebben mensen meer begrip voor elkaar gekregen; deelnemers nemen naar aanleiding van het project zelf initiatieven en willen zelf activiteiten voortzetten.
64
Oberon
Van de subsidieontvangers geeft 67% aan dat interetnische contacten in de wijk enigszins verbeterd/toegenomen zijn door het project. Door negentien projecten (17%) is dit volgens de subsidieontvangers aanzienlijk verbeterd (zie tabel 7.4). Tabel 7.4
Verandering interetnische contacten in wijk als gevolg van project
Afgeronde projecten Interetnische contacten verslechterd
0 (0%)
Interetnische contacten niet/nauwelijks veranderd
5 (5%)
Interetnische contacten enigszins verbeterd
73 (67%)
Interetnische contacten aanzienlijk verbeterd
19 (17%)
Weet niet
12 (11%) 109 (100%)
Totaal Bron: Monitorenquête
Uit de effectevaluatie verscheen een iets ander beeld. In deze studie concludeerden we dat de meeste projecten van de tien casestudies relatief kleinschalig waren en effecten op wijkniveau dan ook slechts in een beperkte mate geboekt werden. We constateerden bij vier van de tien projecten een beperkte invloed op wijkniveau, bij de andere zes projecten was geen effect op wijkniveau vast te stellen. Experts onderschrijven onze bevindingen (expertmeeting 2008). Zij zijn van mening dat op wijkniveau de effecten minimaal zullen zijn van Ruimte voor Contact projecten, omdat wijken groot en complex zijn en projecten hier weinig aan kunnen veranderen. Bij 63 afgeronde projecten (58%) wordt een breder effect van het project verwacht voor wat betreft sociale contacten bij personen die niet bij het project betrokken waren. Dit wordt onder meer verwacht doordat: niet-deelnemers uit de buurt van het project horen of lezen en hierdoor ook van mening veranderen of in actie komen; de methodiek wordt gekopieerd in andere wijken. Tot slot geven de subsidieontvangers gemiddeld een 7,5 als rapportcijfer voor de contacten tussen etnische bevolkingsgroepen door inzet van hun project.
7.4
Neveneffecten
Bij 90 van de 109 afgeronde projecten (83%) verwachten de subsidieontvangers neveneffecten. Dit zijn: meer sociale ontmoeting/vrijwilligerswerk, meer deelname aan sport/culturele activiteiten (77%); meer tolerantie/minder discriminatie (64%); minder spanningen tussen bevolkingsgroepen in de wijk (42%); meer toeleiding naar werk, betere kansen op de arbeidsmarkt, meer deelname aan inburgeringtrajecten (24%); minder overlast (23%). Als neveneffect van de projecten is dus met name meer sociale activering, meer tolerantie en minder spanningen tussen groepen door de subsidieontvangers genoemd. In mindere mate worden toeleiding naar werk en minder overlast als neveneffect aangegeven.
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
7.5
65
Verankering project
Naast de duurzaamheid van de interetnische contacten, kan Ruimte voor Contact leiden tot duurzaamheid van projecten en/of activiteiten. Van belang hiervoor is dat de opgedane ervaring niet verloren gaat, maar gebruikt kan worden voor vervolginitiatieven. Bij 91 van de 109 afgeronde projecten (84%) vindt er volgens de subsidieontvangers (openbare) verslaglegging plaats. Dit vindt plaats via: brochure/folder over het project (56%); website (50%); media-artikelen (48%); lezing/presentatie (45%); openbaar evaluatieverslag (45%); boek over het project (12%). Bij 97 afgeronde projecten (90%) wordt de ervaring voortgezet die betrokkenen bij het project hebben opgedaan. Dit gebeurt door: medewerkers gebruiken hun kennis/ervaringen bij andersoortige projecten (61%); project wordt voortgezet (46%); project wordt elders opgezet (22%). Bij subsidieontvangers van afgeronde projecten is in meer detail nagegaan of de projectactiviteiten na afloop van de subsidie Ruimte voor Contact doorgaan. Voor ruim een derde van de projecten (37%) geldt dat de projectactiviteiten na afloop van de subsidie Ruimte voor Contact zeker worden voortgezet. Voor een vijfde van de projecten (20%) geldt dat het project waarschijnlijk wordt voortgezet en voor bijna een derde (29%) van de projecten geldt dat voortzetting misschien plaatsvindt. Negen subsidieontvangers (9%) geven aan dat de activiteiten niet worden voortgezet, maar zouden dit wel willen. Tot slot worden drie projecten niet voortgezet, waarbij de subsidieontvanger dit ook niet willen na afloop van de regeling Ruimte voor Contact. Al met al is dus slechts van 12 projecten van de 101 (12%) zeker dat deze niet worden voortgezet na de subsidieregeling Ruimte voor Contact. Tabel 7.5
Voortzetting van de projectactiviteiten na afloop van de subsidie Ruimte voor Contact
Afgeronde projecten Weet niet
3 (3%)
Nee
3 (3%)
Nee, maar dit zouden we wel willen
9 (9%)
Misschien
29 (29%)
Waarschijnlijk wel
20 (20%)
Zeker
37 (37%) 101 (100%)
Totaal
7.6
Conclusie outcome
Volgens de subsidieontvangers hebben de meeste projecten duurzaam interetnisch contact in enige tot aanzienlijke mate gerealiseerd. Slechts 12% van de subsidieontvangers geeft aan dat de hoofddoelstelling van de regeling in zeer beperkte mate of niet is bereikt. Aantallen van duurzame interetnische contacten, naar een schatting van 51 subsidieontvangers, ligt gemiddeld tussen de 75100 deelnemers. Het percentage deelnemers, dat interetnische contacten voortzet na afloop van het
66
Oberon
project, ligt volgens de meeste subsidieontvangers tussen de 10-40%. Bij het merendeel van de projecten zijn volgens de subsidieontvangers ook voorwaarden gecreëerd, waarmee op termijn meer duurzame interetnische contacten kunnen ontstaan. Dit oordeel van de subsidieontvangers komt in grote lijnen overeen met de uitkomsten van de tussentijdse effectevaluatie. Daarin is geconstateerd dat een klein deel van de projecten geheel niet de hoofddoelstelling van de regeling heeft behaald, een aanzienlijk deel in beperkte mate en een aanzienlijk deel in grote mate. Overall beoordelen wij de projecten als redelijk succesvol in het realiseren van duurzame interetnische contacten. Uit de effectevaluatie zijn een aantal verklarende factoren naar voren gekomen voor het al dan niet realiseren van duurzame interetnische contacten. Dit zijn: vanzelfsprekende ontmoeting al dan niet in combinatie met geforceerde ontmoeting; bereidheid van mensen; kansrijke domeinen en invalshoeken; goede opzet en uitvoering; goede accommodatie; goede netwerken van organisaties. Projecten kunnen in onze ogen een hoger aantal duurzame interetnische contacten realiseren indien: • er herhaalde spontane of etniciteitoverstijgende ontmoetingen gerealiseerd worden; • er een betere mix tussen allochtoon en autochtoon was onder de deelnemers; • er meer nazorg gepleegd was na afloop van het project. Naast het in redelijke mate realiseren van duurzame interetnische contacten hebben de meeste projecten volgens de subsidieontvangers enigszins of aanzienlijk bijgedragen aan het bevorderen van de integratie in de wijk(en) waar het project is uitgevoerd. Wanneer gevraagd wordt naar een daadwerkelijke verandering van interetnisch contact in de wijk(en) naar aanleiding van het project, wordt deze door de meeste subsidieontvangers met name als enigszins verbeterd bestempeld. Projecten bevorderen volgens de subsidieontvangers dus wel de integratie op wijkniveau, maar de effecten zijn over het algemeen bescheiden. Ook in de effectevaluatie was het effect op wijkniveau beperkt. Daarnaast zijn experts van mening dat men minimale effecten moet verwachten op wijkniveau door toedoen van dergelijke projecten. We kunnen dus zeggen dat de projecten in redelijke mate effecten teweegbrengen op individueel niveau (duurzaam contact) en in beperkte mate op wijkniveau. Over het geheel genomen geven de subsidieontvangers een ruime voldoende (7,5) voor de contacten tussen etnische bevolkingsgroepen door inzet van hun project. De meeste subsidieontvangers zien ook positieve neveneffecten. Neveneffecten zijn met name: meer sociale ontmoeting, meer tolerantie en minder spanningen tussen groepen na inzet van het project. Tot slot geven subsidieontvangers aan dat projectkennis goed verankerd is: er vindt veel verslaglegging plaats en opgedane ervaring wordt in grote mate voortgezet in een ander project of in de voortzetting van het Ruimte voor Contact project. Slechts enkele projecten worden na beëindiging van de subsidiemiddelen vanuit Ruimte voor Contact niet voortgezet. Terugkomend op de vraag die aan het begin van dit hoofdstuk is gesteld, ‘Wat kan de samenleving merken van de uitkomsten van afgeronde Ruimte voor Contact projecten?’, kunnen we antwoorden dat de samenleving hier ‘beperkt’ iets van merkt. Op individueel niveau zijn duurzame interetnische contacten in redelijke mate ontstaan, maar op wijkniveau zijn de effecten niet of beperkt zichtbaar. De regeling heeft inzicht geboden voor de overheid (Rijk en gemeenten) over wat wel en niet mogelijk is met een subsidieregeling als Ruimte voor Contact. Het belangrijkste is dat het mogelijk is om in
Ruimte voor Contact: de resultaten van vier jaar monitoren en evalueren
67
wijken waar nauwelijks interetnische contacten zijn via projecten/maatregelen mensen met elkaar in contact te brengen. Individuen kunnen gemobiliseerd en geactiveerd worden met een dergelijke stimuleringsregeling. Grootse effecten op wijkniveau mogen echter niet verwacht worden, veranderingen op wijkniveau worden niet of beperkt gerealiseerd door een dergelijke stimuleringsregeling.