Rob van Amerongen, onze leraar Grieks en rector door Bob Reinalda (1960-1966)
foto Peter Smeets 2007
Op de reünie van de ‘jaargangen’ 1965 en 1966 van het Stedelijk Gymnasium Haarlem op 10 juli 2004 hield ik een korte voordracht over Rob van Amerongen, over wie ik (redacteur van een biografisch woordenboek) krantenknipsels had verzameld. Verder beschikte ik over herinneringen en enkele andere schriftelijke bronnen, deels afkomstig van mijn moeder en deels van de vader van een vriendin (zelf een oud-leerling). Ik heb kortom een klein dossier Rob van Amerongen. De schriftelijke biografische gegevens over hem staan sterk in de schaduw van Karel en ook Gerard van het Reve, maar ik heb behoefte hem daar uit te lichten, misschien anders dan hijzelf. Ik vond hem destijds een man die opvallend open stond voor jongeren, ook als zij dwars waren of anders deden, en dan bereidheid tot meedenken toonde, niet zonder kritiek maar wel zonder te veroordelen. Ik vond dat laatste een gave, maar na afloop bleken er ook klasgenoten te zijn die hem, mede door de hem omhullende sigarenrook (toen nog heel gewoon), een moeilijk toegankelijke man vonden. Het initiatief van Marja Steur om onze levensgeschiedenissen na het gymnasium vast te leggen, deed mij opnieuw naar het dossier grijpen. Ik ordende dit opnieuw en vulde het aan, met als resultaat een uitgebreidere versie van mijn voordracht uit 2004. Jeugdjaren in Alkmaar en Duitse bezetting Robert (ik herinner me Rob, maar lees ook Bob) van Amerongen werd geboren in Alkmaar in 1924, waar hij het Murmelliusgymnasium bezocht. Zijn beide ouders waren daar docent, hij (Jules) leraar Engels, zij (Henriëtte) lerares Nederlands. Zijn vader was een links-liberale man, die er door berichten in de media, reizen en contacten van overtuigd was dat de Duitsers Nederland onder de voet zouden lopen. Hij werd er in november 1940 door de bezetter ontslagen. De bezetting betekende voor Rob van Amerongen het vertrek van school, maar de situatie liet na een jaar nog wel het afleggen van het staatsexamen toe. Als ‘halfjood’ hoefde hij geen ster te dragen en ‘mocht’ hij niet in Duitsland werken, maar hij mocht ook niet studeren. Hij moest graafwerk verrichten voor bunkers in opdracht van de Organisation Todt. Dat lag hem kennelijk niet, gezien zijn vertrek van Alkmaar naar Amsterdam, uiteraard zonder dit op het stadhuis te melden (Verrips, 166-167).
uit : Marja Steur & Bob Reinalda, Stedelijk Gymnasium Haarlem: Eindexamenjaren 1965 en 1966, Haarlem, 12 juni 2010
2 Porgels en Porulanen Op zijn 19e (toen nog geen volwassen leeftijd) begon Van Amerongen familieleden en kennissen onder te brengen. Hij merkte al snel dat dit bij eenvoudige mensen beter lukte dan bij de notabelen en regelde de hiervoor benodigde zaken, zoals papieren (persoonsbewijzen, bonkaarten), huisvesting, geld en later voedsel in natura. Begin 1943 stond hij in contact met een groepje Alkmaarse ‘illegalici’ (een term van Karel van het Reve) onder leiding van Jan Hemelrijk. Deze trok, toen de voorzieningen voor onderduikers meer inspanningen vereisten, een koerierster aan, Femke Last. De zich inmiddels Kooyman noemende Van Amerongen vond dat geweldig en dacht ‘zo iets moet ik ook hebben’. Dankzij Last werd dit Tini Israël, de vriendin van Karel van het Reve. Toen het werk de beide vrienden en hun ‘assistentes’ boven het hoofd groeide, nam de groep in omvang toe (Van Amerongen 1977). Uiteindelijk had deze bases in Alkmaar, Amsterdam en later Amersfoort en bestond uit zestien personen. Alleen Femke Last werd gepakt, maar zij kwam na de oorlog terug. Van de zeventien joodse onderduikers werd er slechts één gepakt (Verrips, 195). PP, zoals de groep zich noemde, hielp ook anderen. De naam van de groep was flauwekul en kwam uit Cees Buddingh’s gedicht ‘De Blauwbilgorgel’: Porgels en Porulanen (‘Mijn vader was een porgul, Mijn moeder was een porulan, Daar komen vreemde kind’ren van’). PP heette ook het mededelingenblad, met daarin de rubrieken ‘PP Natura’ en ‘PP Tempo’. De eerste natuurlijk over voedsel, de tweede over transporten: wie kan ons aan twee fietssloten helpen? (Verrips, 172-173). Een van de manieren om geld bijeen te brengen was bijles geven: klassieke talen voor een gulden per uur. Dat Kooyman sommige chauffeurs niet vertrouwde, bleek toen hij een van de leden van PP de routes en tijden van de auto’s liet controleren en zo te weten kwam dat enkelen hem inderdaad te veel kilometers in rekening brachten (Verrips, 174). Voldoende argwaan dus om op zijn tellen te passen. Medio 1944 ging Van Amerongen in de Okeghemstraat in Amsterdam-Zuid wonen. Eerst trok zijn vriendin Iet Kortman bij hem in, later ook Karel van het Reve, die door zijn vriendin bij het werk van PP betrokken raakte. PP bleek twee sterke troeven te hebben. De eerste bestond uit het kunnen vervalsen van persoonsbewijzen (een specialisme van Hemelrijk), met inbegrip van kennis van de bij de bezetter bekende nummers. Dankzij een politieman die hierop zicht had, kon PP de juiste nummers gebruiken. De tweede troef was het inzicht dat bij overvallen op distributiekantoren niet de ‘kleine’ voedselbonnen meegenomen moesten worden, maar de zogeheten grossiersbonnen. Daarmee kon je honderd kilo voedsel krijgen in plaats van een paar ons. PP beschikte bovendien over contact met Max Euwe, die als grossier bereid was de grote voorraden te leveren. Toen Kooyman op een morgen diens kantoor betrad, vroeg Euwe woedend waarom hij dat gedaan had. ‘Ik begreep absoluut niet waar hij het over had en zei dat ook. Het bleek dat er ’s nachts in de magazijnen was ingebroken. Er was van alles weggehaald, maar onze voorraad was onaangeroerd gebleven. Conclusie van Dr. Max: het was werk van de illegaliteit. Ik was totaal verbijsterd en vond pas na enige tijd woorden om de beschuldiging af te wijzen. Ten slotte wees ik op Hannibal, die om tweespalt onder de Romeinse machthebbers te zaaien, bij de verwoestingen op het land rond Rome de akkers van één senator spaarde. Mijn klassieke exempel overtuigde Euwe niet echt, kreeg ik de indruk, en ik maakte het er niet beter op door in de tegenaanval een beschuldigende vinger uit te steken naar een mijns inziens uiterst onbetrouwbare ondergeschikte van hem. “Die man,” zei Euwe razend, “die is zijn gewicht in goud waard.” Mijn opmerking dat dat goud in dit geval wel eens suiker en havermout kon zijn, was niet diplomatiek met alle schuimbekkende gevolgen vandien’ (Van Amerongen, 1991, 14; ook 1977). Hoewel hij als jongeling aanvankelijk schroom had onderduikers te zeggen dat zij iets niet mochten doen, leerde hij al doende. Van Amerongen verstond ten slotte de kunst mensen onder druk te zetten om iets te doen, zoals het opnemen van een onderduiker in huis. ‘Ik had bijvoorbeeld voor mensen waarvan ik wist dat ze van christelijke huize waren een paar citaten in de Heilige Schift opgedoken, die ik dan in het gesprek liet vallen’. Ome Hannes (Boogaard) wees hem op prachtige citaten. ‘Hij zei dan: “Jesaja 3, vers 16 tot 18!” En was of deed heel verbaasd dat ik niet wist wat daar stond’ (Verrips, 182). Ook realiseerde Van Amerongen zich ten slotte dat vrijwel iedere vorm van illegaliteit het maatschappelijke normbesef ondermijnt, zoals blijkt uit zijn artikel in Vrij Nederland van 7 mei 1977, waarin hij twee door hem geschreven brieven publiceerde over eigenmachtig optreden van zijn groep. ‘Het zijn eigenlijk allebei voorbeelden van chantage, een wel zeer verwerpelijke zaak, waarvan de
3 absolute noodzaak aan grote twijfel onderhevig is.’ In het tweede geval liet PP een schipper, die van het vervoer niet slechter was geworden, na de oorlog in een geënsceneerd tribunaal een flink bedrag terugbetalen. ‘Chantage dus ook weer hier. Bovendien gaven we niets van het terugontvangen geld aan de medeorganisatoren van de voedseltransporten. Dus ook nog diefstal of zo iets. Het geld werd besteed aan uitkeringen van medewerkers die allerlei illegaliteitszaken afwikkelden en daarvoor geen vergoeding meer kregen. Wat over was … werd gestort op de rekening van een te stichten studentenbioscoop. We hebben ons zelf dus niet verrijkt, dat net niet.’ Studie oude talen Wat hij na de oorlog zou gaan doen, wist hij nog niet. Karel van het Reve destijds: ‘Literair, wetenschappelijk, politiek weet hij geen weg, hoewel hij niet onontwikkeld is en over alles weet mee te praten’ (Verrips, 192). Het werd een studie oude talen, eerst in Amsterdam en later Utrecht, in 1953 gevolgd door het leraarschap. Dat het oude talen werd, had te maken met overwegingen van intellectuele status. Hij wilde zijn ouders overtreffen: ‘de klassieken stonden wel iets hoger aangeschreven dan de moderne talen’. Dat op zijn assistentschap geen universitaire carrière volgde, had er mede mee te maken dat het opzoekwerk voor zijn hoogleraar hem niet beviel, maar bovenal dat hij de klassieke studenten ‘zo ontzettend niks’ vond: ‘heel aardig, hoor, er zat niks verkeerds bij – maar die meisjes! Als er nou maar ééntje bij was geweest, die het beest in mij enigszins vermocht wakker te maken – maar nee. De jaren vijftig’. Hij werd dus naar het leraarschap gedreven (Meijer, 1983). Tegen Ischa Meijer noemde hij de oorlog een belangrijke cesuur in zijn leven: ‘toen ik het leven bijna opgegeven [had]. Na de bevrijding werd het, heel even, aardig. Ik heb nog een momentje geloofd in een nieuwe tijd. Maar ik zag al vrij snel in dat het, althans in politicis, niet veel meer zou worden’ (Meijer, 1984). In oktober 1947 schreef Gerard van het Reve, mede namens Van Amerongen, Lucas van der Land en Jan Erik Romein een ingezonden brief in het communistische dagblad De Waarheid. Daarin reageerden zij op een verklaring van het partijbestuur, waarin dit om politieke redenen het aandeel van de Sovjet-Unie in het beëindigen van de oorlog belangerijker had gemaakt en dat van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in betekenis had teruggebracht (Maas, 194195). Wat later brachten Van Amerongen en Jan Erik Romein een bezoekje aan Theun de Vries. Die was net uit de Sovjet-Unie terug en zat in een klein huisje in Camperduin te werken. In dat NoordHollandse plaatsje hadden beide jonge mannen, samen met Tini en Karel, zelf een stuk grond kunnen bemachtigen en er een zomerhuisje op geplaatst, dat zij van 1948 tot 1960 deelden (Van Amerongen, 2003, 153). ‘Bij ons had de Grote Twijfel toegeslagen. De kern van die twijfel werd gevormd door de berichten over de rechtspleging in Rusland en over de kampen. Nou, zei Theun, daar kan niets van waar zijn. Ik heb de hele Sovjetunie doorgereisd en ik heb nergens grote gebouwen gezien die daarop wezen. Onze Twijfel aan de heilstaat werd versterkt en die aan Theun de Vries begon’ (Van Amerongen, 1991, 10). Van Amerongen stemde op de communistische partij, maar keerde zich er samen met de Van het Reves definitief van af, toen deze partij begin jaren vijftig antisemitische uitingen vanuit de Sovjet-Unie overnam (Brester, 27; Verrips, 242). Victor Poort en De avonden Van Amerongen leerde Gerard van het Reve kennen via Tini en Karel. De eerste keer was nog tijdens de oorlog, maar na de oorlog bleef hij het ouderlijk huis van Gerard en Karel op de Amsterdamse Jozef Israelskade bezoeken. Gerard vond dat Van Amerongen beter advocaat kon worden dan oude talen studeren. Hij bezocht Van Amerongen en Jan Hemelrijk en diens gezin, die op de vlakbij gelegen Weesperzij woonden, geregeld. ‘Gerard was een gediplomeerd aanloper’, aldus Van Amerongen (Maas, 234). Bij hem keek Gerard het boek De kleine neurasthenicus in, dat afkomstig was uit de bibliotheek van Van Amerongens vader en in De avonden De kleine zenuwlijder heet. Terwijl Van Amerongen probeerde door te werken, sloeg Gerard het boek geregeld open. Na het verschijnen van De avonden kreeg hij het cadeau, evenals Het sexueele vraagstuk, dat ook uit de bibliotheek van Van Amerongens vader afkomstig was. Het interesseerde hem vanwege de voorbeelden van seksuele eigenaardigheden. Met Lucas van der Land (in De avonden Jaap Elderer), Karel van het Reve (Joop van Egters) en Jan-Erik Romein (Louis Spanjaard) maakte Van Amerongen (Victor Poort) deel uit van een leesclubje, dat bijdroeg aan de totstandkoming van De avonden. Zij raadden Gerard aan een inleiding
4 weg te laten, omdat die te hoogdravend was. Gerard droeg de concepthoofdstukken voor, zij luisterden, reageerden en droegen anekdotes aan. ‘Hij las alles eerst voor aan ons’, aldus Van Amerongen, die twee dromen aanleverde. ‘Wij hebben hem moeten bemoedigen om door te gaan. Hij was bezeten – maar hij zou het ook hebben laten vallen bij een half woord van afkeuring, ontmoediging. Nee, het was méér dan bemoedigen; hij vroeg om genegenheid – als mens en schrijver: je moest hem erkennen. Hij had iets heel kinderlijks en iets heel enthousiasts, maar niet infantiel’ (Meijer 1972; Slootweg, 62). Van Amerongen nam de auteur ook in bescherming tegen de kritiek die op de publicatie in 1947 volgde: ‘Ik heb lang gezwegen, maar bij het verschijnen van de derde druk van dit omstreden boek wilde ik “iets zeggen”’ (Slootweg, 52). Als Victor Poort vond hij het in De Vrije Katheder (26 maart 1948) verbazingwekkend wat er over dit boek ‘gezwamd is, literair niet ter zake, psychologisch huiveringwekkend en onverantwoord, ten slotte van religieus-geëxalteerd tot hysterisch onbeschoft’. Hij waardeerde de roman om zijn ‘bijzondere adaequate literaire verwoording van algemeen menselijke, manlijke en generatieproblematiek, om zijn voortreffelijke stijl, om zijn buitengewone humor; ik vind het boeiend, vaak aangrijpend’, met ook voor hem als kern ‘het protocol van de in de oorlog volwassen geworden generatie’. Van het Reves homoseksualiteit had Van Amerongen nog niet onderkend. Van der Land ging er later prat op dat hij hiervan, na een reis met Van het Reve naar Frankrijk in 1950, eerder op de hoogte was dan Van Amerongen en broer Karel (Maas, 325). Geleidelijk aan groeiden Van Amerongen en Gerard uit elkaar. Van Amerongen stoorde zich aan de al te openhartige wijze waarop Gerard seksuele ervaringen, ook in het bijzijn van zijn echtgenote Hanny Michaelis, besprak en zonder omwegen naar het seksuele leven van Van Amerongen informeerde. Deze wenste daarover ‘betrekkelijk zwijgzaam’ te zijn en had het druk met zijn studie en assistentschap. Er was geen conflict, maar de relatie verdween langzaam (Maas, 389). In 1954 verhuisde Van Amerongen naar Haarlem. Leraar en rector In de jaren vijftig dook Van Amerongen, die in 1952 met Laura Meursing trouwde, naar eigen zeggen onder in het leraarschap: ‘werken in het klein; de leerlingen op het rechte pad houden; ze enig fatsoen bijbrengen’ (Meijer, 1984). Zo, dat weten we dan nu ook. Van Amerongen kreeg van de rector van Haarlems gymnasium een briefje met het verzoek eens langs te gaan, omdat de conrector in die tijd (‘juffrouw Appeldoorn’) ziek was. Van Amerongen viel eerst in en begon in september 1953 officieel als leraar klassieke talen (Brester, 26). Een classicus in hart en nieren was hij niet. ‘Ik ben nooit een gelovig classicus geweest. Je leest dat Grieks en Latijn per strekkende meter: allemaal eersterangs auteurs, want de rest is verdwenen – zodat je een vertekend beeld krijgt van die maatschappij; omtrent de gewone, dagelijkse sentimenten kom je bij voorbeeld niets te weten’ (Meijer, 1984). Door toedoen van Van Amerongen kreeg Jan Meilof IJben, die hij nog uit het verzet kende, in Haarlem een baan als geschiedenisleraar. Toen er aan het gymnasium een vacature ontstond, vertelde de rector Van Amerongen dat hij een uiterst merkwaardige sollicitant had gehad, die beweerde Van Amerongen te kennen. Het eigen-kracht-principe dat ook in de oorlog voor Meilof IJben gegolden had, had hem blijkbaar belet ‘mij over zijn sollicitatie in te lichten, laat staan enige voorspraak te vragen’, aldus Van Amerongen. ‘Ik weet nog exact de plaats in de gang van het gymnasium, waar ik tegen de rector zei: die man moet u maar nemen, dat is een goeie’ (Van Amerongen, 1989, 3). De tweede cesuur in zijn leven (de eerste was de oorlog) werd het rectoraat van het Stedelijk Gymnasium in Haarlem, ‘dat ik eigenlijk niet gewild heb, maar toch met een zeker plezier, ja zelfs met hartstocht vervuld heb; ofschoon ik mij zelf nooit gezien heb als een groot schoolleider’ (Meijer, 1984). In 1960 werd hij conrector, in 1964 – het jaar waarin zijn zoon Job geboren werd – werd hij als gevolg van de financiële faux pas van Huybregtse waarnemend rector en van 1965 tot 1974 was hij rector, bij elkaar veertien jaar schoolleider. Een lange cesuur dus, langer dan die van de oorlog. Toen de affaire Huybregtse duidelijk werd en naar buiten kwam, diende Van Amerongen zijn ontslag in. Vijf andere leraren volgden hem. Dit leidde er toe dat de Haarlemse wethouder Daaf Geluk een vergadering bijeenriep om de zaak in toom te houden. Toen de vacature van rector niet vervuld werd, trok Van Amerongen zijn ontslag in en werd op verzoek van de school, de curatoren en de wethouder waarnemend rector en spoedig rector. Hij maakte een fietstocht langs de ouders en schoolhoofden om het geschonden vertrouwen te herstellen en hen te overtuigen van de integriteit van
5 het Stedelijk Gymnasium. Dat dit lukte, bleek uit het langzaam weer stijgend aantal leerlingen. G.B. van Dijk herinnert Van Amerongen als de redder van de school na het echec van zijn voorganger, maar ook: ‘De socialist die de school verdedigde tegen de aanvallen van de PvdA, landelijk en plaatselijk (PvdA wethouder Geluk: “jouw school is een kweekplaats van hovaardij”). De man die de lagere scholen langsging om de hoofden en onderwijzers en leerlingen duidelijk te maken dat het Stedelijk er niet alleen was voor de sociale elite. De man die Vietnamdagen en drugsvoorlichting organiseerde en de boze ouders vervolgens alle hoeken van de aula liet zien’ (Van Dijk, 12). De man tenslotte die het gymnasium tegen de Mammoetwet verdedigde. Van Amerongen zelf: ‘Het Haarlemse gymnasium was ook in mijn tijd een aardige school. We hebben geprobeerd hem aardig te houden door de onderlinge verhoudingen wat verder te humaniseren op het soms onberekenbare rithme van de democratisering, door maatschappij en politiek niet angstvallig buiten te houden, door kwetsbare leerlingen niet gelijk te stellen met slechte leerlingen. En toen de Mammoet in 1968 binnenstapte, dat grenzeloos overschatte dier, konden we tot onze verrassing zeggen: we bestaan nog’ (Van Amerongen, 1979, 26). Als leraar bleef de vraag of hij orde kon houden Van Amerongen obsederen. ‘Iedere keer… als ik de klas binnenkwam, iedere keer als ik de deur van het lokaal achter me dicht deed, dacht ik: ze kunnen me kapot maken als ze willen. Dan liep ik razendsnel naar het podium, richtte mij naar de kinderen, hapte even naar adem, en begon dan. Het was, altijd weer, een kwestie van seconden.’ Tegen Ischa Meijer zei hij het vertalen van teksten per strekkende meter belangrijk te vinden. ‘Jullie moesten een behoorlijke hoeveelheid aan tekst in handen krijgen, om die taal te leren’. Tijd voor verpraten was er niet. ‘Ik heb altijd op het standpunt gestaan: je bent op zo’n school om iets te leren, en als je dat niet wil, dan moet je daar niet wezen’. Hij vond de leerlingen (‘die kinderen’) echter zo aardig: ‘ik hoefde er, laat ik zeggen, geen disciplinaire meerwaarde bij te verkopen’. Na verloop van tijd kon Van Amerongen ook ongegeneerd het nodige van zichzelf laten zien. ‘Een leerling vroeg me eens: “Waarom rijdt u, met uw fantastische salaris, in een lelijk eendje?” Ik antwoordde: “Ik heb niet meer geld.” Vervolgens schreef ik op het bord mijn salaris, wat ik aan mijn vrouw gaf, hoeveel ik aan mijn niet al te dure sigaartjes besteedde. “Zoals jullie nu wel zien, kán ik eigenlijk helemaal geen auto bekostigen.” Die kinderen gingen daarop thuis in Aerdenhout aan hun vaders vragen wat die verdienden. Paniek in Aerdenhout’ (Meijer, 1983). Tegen drugs en alcohol In 1973 overleed Van Amerongens pleegzoon Chris aan de gevolgen van drugsgebruik. ‘Die jongen is ons door de vingers geglipt. Een pleegzoon van me, maar al vanaf zijn tweede was ik bij zijn moeder en hem. Hij beschouwde mij als zijn vader, ik hem als zoon.’ Het leraarschap viel hem opeens zwaar: ‘Ongeveer anderhalve maand na zijn dood ben ik erover gaan nadenken hoe dat nu verder moest’. Zonder nog een nieuwe baan te hebben zegde hij zijn baan als rector van het Stedelijk Gymnasium op, ‘een positie die je, in zo’n kleine stad, ongeveer het aanzien bood van tweede man naast de burgemeester’ (Meijer, 1984). In het openbaar en in een brief aan de ouders verkondigde hij de stelling dat men een rectoraat tussen het 50ste en 55ste levensjaar zou moeten beëindigen. ‘Veel van mijn collega’s doen dat ook, maar dan meestal gedwongen of door de dood verrast. Ik ben nu nog geen kneusje, zodat ik in ander werk nog kan functioneren’ (Haarlems Dagblad, 12 januari 1974). In 1974 vond hij nieuw werk als hoofd van een op te richten afdeling Voorlichting en Preventie van de Federatie van instellingen voor de zorg van alcohol en drugs (FZA) in Bilthoven. Hiervoor publiceerde hij artikelen over de preventie van drugs- en alcoholgebruik en bezocht veel in de gevangenis verblijvende verslaafden. Ook bleef hij in de buurt van het onderwijs. Het voorlichtingswerk dat hij verzorgde, kwam in zoverre met het leraarschap overeen ‘dat je wel moet geloven iets zinvols te doen. Zo goed als ik vind dat er klassieke talen gedoceerd moeten worden, acht ik het noodzakelijk dat mensen weten wat er kan gebeuren wanneer ze met die stoffen in de weer zijn: rookwaren, alcohol, andere drugs.’ Opnieuw geen gelovig voorlichter of bestrijder, maar iemand die de verslaafden accepteerde, maar niet hun verslaving: ‘de mens is wél in een heleboel opzichten nogal zwak, en soms nogal onverstandig. En dan is er nog een aantal maatschappelijke factoren die hem in de richting van het misverstand kunnen duwen’. Zonder de illusie te hebben de sleutel tot het drugsen alcoholprobleem te kunnen aanreiken zei hij: ‘Ik ben wél een zendeling, en ik wil wél iets bereiken’ (Meijer, 1984). Van het verplichte voorlichtingsbeleid op scholen verwachtte Van Amerongen weinig. ‘Ja, die kinderen vinden het interessant en ze accepteren het ook – want er wordt niks van ze geëist, er
6 wordt geen huiswerk overhoord. Maar die voorlichtingsuren doen geen moer in zo’n klas, dat is wetenschappelijk bewezen, het verandert de opinies van die leerlingen niet, laat staan hun gedrag. Je moet op school echt serieuze schoolvakken geven. Latijn en Grieks, dát zijn verdomd serieuze schoolvakken’ (Meijer, 1983). Van Amerongen bekende Ischa geen reiziger te zijn en al helemaal niet te houden van groepsreizen met mensen die de klassieken een warm hart toedragen en daarom Athene en Rome willen bezoeken. Dankzij de FZA bezocht hij in 1984 een internationaal congres in Athene, waar hij een lezing hield over drugs en alcohol bij Homerus. Athene benam hem de adem. ‘Toen, daar in Athene, had ik pas voldoende distantie en relativeringsvermogen om te beseffen dat die klassieke oudheid iets uiterst waardevols heeft opgeleverd. Ten tijde van mijn leraarschap werd dat alles in veel opzichten te zeer verpest door het halleluja-achtige dat er door epigonen omheen was getimmerd; een pseudo-verering. In een heel laat stadium ben ik, via een ander vak, veel dichter bij de klassieken komen te staan dan ooit in de tijd toen ik dat vak doceerde’ (Meijer, 1984). Met pensioen Van Amerongen werkte bij de Federatie tot 1984, toen hij met de vut ging en van Haarlem naar Camperduin verhuisde. Hij bleef actief als bestuurslid van verschillende organisaties en bleef ook artikelen publiceren, soms een ingezonden brief. Hij diende als bron voor biografieën over Karel van het Reve (door Ger Verrips, 2004) en diens broer Gerard (door Nop Maas, 2009). Voor de Nederlandse Maatschappij voor Letterkunde publiceerde hij een levensschets van Karel van het Reve, die ook werd opgenomen in het eerste deel van diens Verzameld Werk (2008). Verder stel ik me voor dat hij vanuit Camperduin wat er zoal in de wereld gebeurt, oplettend en bedachtzaam volgt, ik hoop in goede gezondheid.
Belangrijkste bronnen Robert van Amerongen, ‘De illegalen en hun schaamte. Een relaas uit het verzet’, in: Vrij Nederland, 7 mei 1977. Robert van Amerongen, ‘De school: geen ware geschiedenis’, in: Mirabile Lectu, Padde jubileum extra, 1979, 25-27. Robert van Amerongen, ‘In memoriam Jan Meilof IJben’, in: In Aeternum Mirabile Lectu, 1989, nr. 2, 2-3. Robert van Amerongen, ‘Robert en Bertram’, in: Theodoor Holman en David van het Reve (red.), Uren met Karel van het Reve, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1991, 9-20. Robert van Amerongen, ‘Karel van het Reve. 19 mei 1921 – 4 maart 1999’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1998-1999, Leiden: Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2000, 122-138; met als ondertitel ‘Biografische schets’ tevens in: Karel van het Reve, Verzameld werk. I, Amsterdam: G.A. van Oorschot, 2008, 685-702. Robert van Amerongen, ‘Een duinpad zou naar hem genoemd mogen worden. Bob van Amerongen over Karel van het Reve’, in: Kees de Bakker (red.), Hier schijnt de zon. Schrijvers over Schoorl, Camperduin en Groet. Van Bernlef tot Reve t.g.v. 20-jarig bestaan van Uitgeverij Conserve, Schoorl: Conserve, 2003, 151-160. Martin Brester, ‘Een bijzondere tijd, met bijzondere momenten’, in: In Aeternum Mirabile Lectu, 2004, 26-29. G.B. van Dijk, ‘Rectoren door de eeuwen heen’, in: In Aeternum Mirabile Lectu. Lustrum 610, 13891999, 1999, 10-12. Loes Gompes, ‘Porgel en Porulan in het verzet. Er was wel degelijk joods verzet’, in: de Groene Amsterdammer, 5 mei 2001. Nop Maas, Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven. I. De vroege jaren 1923-1962, Amsterdam: G.A. van Oorschot, 2009. Ischa Meijer, ‘Simon van het Reve en De Avonden’ in: De Haagse Post, 8 november 1972. Ischa Meijer, ‘De leraar’, in: de Volkskrant, 12 november 1983. Ischa (Meijer), ‘Een Heros’, in: Vrij Nederland, 4 augustus 1984.
7 Victor Poort (Robert van Amerongen), ‘De literaire critiek en De avonden’, in: De Vrije Katheder, 26 maart 1948; en in: Slootweg, Hoei boei!, 52-57. Gerard Kornelis van het Reve, De avonden. Een winterverhaal, Amsterdam: De Bezige Bij, 1947 (met Van Amerongen als Victor Poort). Dick Slootweg en Paul Witteman, Hoei boei! Herinneringen aan De Avonden van Gerard Reve. De kleine reünie van Jaap, Joop & Victor, Baarn: Erven Thomas Rap, Vijverhof, 1980; heruitgave als De Avonden, een kleine reünie, 2007. Ger Verrips, Denkbeelden uit een dubbelleven. Biografie van Karel van het Reve, Amsterdam: De Arbeiderspers, 2004.
Diederik van Vleuten in gesprek met Victor Poort (Robert van Amerongen). De grote geprojecteerde foto toont van Amerongen in de tijd van De Avonden Fotoverslag: Gerard Reven Museum Geopend. Fotograaf Peter Smeets. Bron: http://www.nadertotreve.nl/nieuws2007/11_01_01.html.