RJ-Uiting 2013-15: ‘Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2013)’ Ten geleide RJ-Uiting 2013-15 bevat de aangepaste Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2013). Deze RJUiting is een vervolg op RJ-Uiting 2013-12 van 11 september 2013 waarin een ontwerprichtlijn is opgenomen. In deze RJ-Uiting zijn de ontvangen commentaren op RJ-Uiting 2013-12 verwerkt. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft besloten dat bepaalde aspecten van hedgeaccounting en embedded derivaten binnen hoofdstuk 290 Financiële instrumenten verduidelijking en/of wijziging behoeven. Deze verduidelijkingen en wijzigingen betreffen vooral de bepaling van ineffectiviteit bij toepassing van kostprijshedge-accounting, het scheiden van embedded derivaten bij kostprijswaardering en de toelichting van liquiditeitsinformatie rondom hedgeaccounting. De betreffende verduidelijkingen en wijzigingen worden hieronder nader uiteengezet. De wijziging van de Richtlijn wordt van kracht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2014. Gezien de maatschappelijke relevantie van adequate financiële verslaggeving rondom financiële instrumenten en na de commentaren op RJ Uiting 2013-12 gewogen te hebben, beveelt de RJ echter aan om de gewijzigde Richtlijn toe te passen met ingang van boekjaar 2013. Indien de rechtspersoon de wijziging niet vanaf 1 januari 2013 toepast, dient de rechtspersoon toe te lichten dat de wijziging nog niet is toegepast. Daarbij wordt dan tevens (kwalitatief) vermeld wat de mogelijke invloed is op de eerstvolgende jaarrekening waarin de wijziging wordt toegepast. Zie hiervoor alinea 1014 van de gewijzigde Richtlijn. De RJ benadrukt hierbij dat indien een rechtspersoon niet in staat is de wijzigingen integraal vanaf 1 januari 2013 toe te passen, maar de wijzigingen wel reeds gedeeltelijk kan toepassen (bijvoorbeeld aanvullende toelichting), wordt aanbevolen zoveel mogelijk onderdelen van de wijzigingen en verduidelijkingen reeds toe te passen. De RJ is voornemens om in de loop van 2014 nadere voorbeelden inzake ineffectiviteitsmeting als bijlage op te nemen bij de Richtlijn.
Wijziging Richtlijnen voor de jaarverslaggeving hoofdstuk 290 Financiële instrumenten 1. Ineffectiviteit bij kostprijshedge-accounting Bij de introductie van kostprijshedge-accounting in hoofdstuk 290 Financiële instrumenten, is besloten om de regels ten aanzien van ineffectiviteitsmeting op basis van algemene principes in te vullen, primair op basis van het verschil in de nominale omvang tussen het hedge-instrument en de afgedekte positie. Signalen uit de praktijk duiden echter op een uiteenlopende toepassing, vooral bij meer complexe hedgerelaties. De aanpassing van hoofdstuk 290 is gebaseerd op het principe om de ineffectiviteit op gelijke wijze te bepalen als bij reële-waardehedge-accounting en kasstroomhedge-accounting. Bij kostprijshedge-accounting wordt deze ineffectiviteit alleen in de winst-en-verliesrekening verwerkt indien en voor zover dit (cumulatief) een verlies betreft. Een kwantitatieve ineffectiviteitsmeting is slechts noodzakelijk indien blijkt dat de kritische kenmerken van het hedge-instrument en de afgedekte positie niet aan elkaar gelijk zijn of zijn geweest en er dus geen sprake is van een volledig effectieve hedge. Ook is besloten dat in de toelichting informatie wordt opgenomen inzake ineffectiviteit, bij toepassing van zowel kostprijshedge-accounting als reële-waardehedge-accounting en kasstroomhedge-accounting (opgenomen bij onderdeel 3). 2. Embedded derivaten Bij de introductie van de bepalingen over in een contract besloten derivaten (embedded derivaten) is ervoor gekozen om embedded derivaten slechts te scheiden van het basiscontract in geval van reële waarde als waarderingsgrondslag van derivaten. Dit leidt in bepaalde gevallen tot verslaggeving waarbij voorbij wordt gegaan aan het beginsel van kostprijs of lagere reële waarde voor op kostprijs gewaarde derivaten. Derhalve is besloten om deze uitzondering weg te nemen. Dit betekent dat embedded derivaten gescheiden moeten worden van het basiscontract, ongeacht de gekozen waarderingsgrondslag van derivaten, indien wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is besloten om de vrijstelling voor het scheiden van embedded derivaten voor middelgrote rechtspersonen te laten vervallen. 3. Toelichting van liquiditeits- en kasstroomrisico’s uit hoofde van hedgerelaties Bepaalde hedgerelaties zijn niet of nauwelijks ineffectief, volgens de regels van hedgeaccounting. Desondanks kunnen er in hedgerelaties significante liquiditeitsrisico’s besloten liggen. Een voorbeeld is het renterisico van een lening die met een renteswap wordt afgedekt waarbij in de swapovereenkomst een afspraak is gemaakt om onderpand te storten wanneer de waarde van de swap negatief is. Derhalve is besloten om een specifieke toelichting over dergelijke risico’s op te nemen. Ook bij de algemene toelichting inzake rente- en kasstroomrisico is besloten dat specifiek het effect van rentederivaten wordt betrokken. 4. Overige wijzigingen In de richtlijn is verduidelijkt dat de keuze van de waarderingsgrondslag voor de subcategorie derivaten waarvoor hedge-accounting wordt toegepast, gemaakt kan worden per afzonderlijke hedge-strategie. Dit betekent bijvoorbeeld dat het mogelijk is om voor valutaderivaten reëlewaardehedge-accounting toe te passen en voor rentederivaten kostprijshedge-accounting. Toepassing en overgang De wijzigingen zijn een aanvulling op de in september 2013 verschenen RJ-bundel 2013. De herziene Richtlijn zal worden opgenomen in de RJ-bundel 2014 die in september 2014 wordt gepubliceerd. Deze aanpassing van de Richtlijn wordt van kracht voor boekjaren die aanvangen
op of na 1 januari 2014, met uitzondering van alinea 1014, die van kracht is over het verslagjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2013 en voor 1 januari 2014. Aanbevolen wordt om de wijzigingen toe te passen met ingang van het verslagjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2013. Indien en voor zover de rechtspersoon de wijzigingen niet toepast over dit verslagjaar, dient de rechtspersoon dit toe te lichten en tevens de mogelijke invloed die de toepassing van deze wijzigingen zal hebben op de jaarrekening van de rechtspersoon van het verslagjaar waarin deze wijzigingen voor het eerst worden toegepast (kwalitatief) toe te lichten. De wijzigingen in de Richtlijn betreffen zowel wijzigingen als verduidelijkingen van het bestaande hoofdstuk 290. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen deze wijzigingen, inclusief de wijze van ineffectiviteitsmeting, resulteren in een stelselwijziging die verwerkt wordt conform hoofdstuk 140 Stelselwijzigingen, waarbij de waarderingsverschillen worden verwerkt in het openingsvermogen. De vergelijkende cijfers hoeven hierbij niet te worden aangepast. Het effect van de wijzigingen inzake ineffectiviteitsmeting en de verwerking van embedded derivaten wordt voor zover redelijkerwijs mogelijk retrospectief (met terugwerkende kracht) bepaald in overeenstemming met alinea 208 van hoofdstuk 140. De eventuele noodzaak tot het aanpassen van hedge-documentatie, bijvoorbeeld inzake het bepalen en verwerken van ineffectiviteit, mag hierbij worden gezien als de voortzetting van een reeds bestaande hedge-relatie. De bepalingen hieromtrent zijn opgenomen onder 5. Overgangsbepaling.
Amsterdam, 19 december 2013
RJ-Uiting 2013-15
290 Financiële instrumenten Deze Richtlijn 290 (aangepast 2013) vervangt Richtlijn 290 (aangepast 2011) en is van kracht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2014, met uitzondering van alinea 1014, die van kracht is voor het verslagjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2013 en voor 1 januari 2014. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. 1. Wijzigingen inzake ineffectiviteit bij kostprijshedge-accounting […] 541 Behalve in geval van toepassing van alinea 633 en verder (kostprijshedge-accounting) dient, indien per balansdatum de reële waarde lager is dan de kostprijs van het derivaat, het verschil altijd in de winst- en verliesrekening te worden verwerkt. Deze lagere reële waarde dient te worden vastgesteld op een wijze die de lopende rente buiten beschouwing laat. Deze alinea dient ook te worden toegepast voor derivaten in een kostprijs-hedgerelatie voor zover sprake is van hedge-ineffectiviteit (zie alinea 634 en verder). Voor valutatermijncontracten is het aanvaardbaar de lagere reële waarde te bepalen door omrekening tegen de koers per balansdatum (zie ook alinea 514). […] 634 De rechtspersoon dient op elke balansdatum voor een kostprijshedge te bepalen of er sprake is of is geweest van ineffectiviteit (dat is de mate waarin de waardeveranderingen van het hedge-instrument die van de afgedekte positie niet compenseren). Indien door middel van het vergelijken van de kritische kenmerken van het hedge-instrument en de afgedekte positie blijkt dat de kostprijshedge geen ineffectiviteit bevat, hoeft de rechtspersoon geen verdere kwantitatieve effectiviteitsmetingen uit te voeren. Kritische kenmerken in een hedgerelatie zijn die kenmerken die voor de bepaling van effectiviteit van belang zijn. Dit betreft ondermeer de omvang, de looptijd, het afgedekte risico en de wijze van afrekening van het hedge-instrument en de afgedekte positie. Zijn de kritische kenmerken van het hedge-instrument en van het afgedekte actief, de afgedekte verplichting, de vaststaande toezegging of de zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie gelijk, dan mag worden aangenomen dat de hedgerelatie geen ineffectiviteit bevat, zowel bij het aangaan van de afdekkingstransactie als daarna. De volgende voorbeelden betreffen hedgerelaties waarbij aangenomen mag worden dat er geen ineffectiviteit bestaat: – Een renteswap waarbij het referentiebedrag en de hoofdsom, de looptijd, de renteherzieningsdata, de data van ontvangst en betaling van rente en aflossingen, en de basis voor het bepalen van de rentevoet voor het hedge-instrument en de afgedekte positie gelijk zijn. – Een valutatermijncontract waarbij het afwikkelmoment, de valuta en de omvang van de afgedekte betaalverplichting (minimaal) gelijk zijn aan het afwikkelmoment, de valuta en de nominale omvang van het termijncontract.
RJ-Uiting 2013-15
Een hedgerelatie kan in bepaalde gevallen tussentijds worden aangepast. Deze aanpassing kan bijvoorbeeld zijn het afwikkelen van het bestaande hedge-instrument en het gelijktijdig aangaan van een nieuw hedge-instrument, of het wijzigen van de voorwaarden van een bestaand hedgeinstrument en/of afgedekte positie. Deze aanpassingen kunnen leiden tot ineffectiviteit ondanks dat de kritische kenmerken van het hedge-instrument en de afgedekte positie per balansdatum weer gelijk zijn. Derhalve beoordeelt de rechtspersoon bij de bepaling of er sprake is of is geweest van ineffectiviteit, elke aanpassing van de hedge-relatie vanaf aanvang van de hedge-relatie. Indien de kritische kenmerken van het hedge-instrument en van de afgedekte positie niet aan elkaar gelijk zijn of zijn geweest, is dit een indicatie dat de kostprijshedge een ineffectief deel bevat. De rechtspersoon dient dan dit eventueel ineffectieve deel te bepalen door middel van een kwantitatieve ineffectiviteitsmeting. Afhankelijk van de aard van de kostprijshedge (zoals het afdekken van de mogelijke variabiliteit van kasstromen of het afdekken van het risico van veranderingen in de reële waarde) wordt deze test uitgevoerd in overeenstemming met die van het reële-waardehedge-accountingmodel of het kasstroomhedge-accountingmodel. De meest geëigende invulling van deze ineffectiviteitsmeting is het vergelijken van de cumulatieve verandering van de reële waarde van het hedge-instrument met de cumulatieve verandering van de reële waarde van de afgedekte positie sinds het aanwijzen van de hedgerelatie. 635 Indien en voor zover de ineffectiviteit per balansdatum op cumulatieve basis in een verlies resulteert dient de ineffectiviteit te worden verwerkt in de winst-en-verliesrekening. Dit betekent dat indien het hedge-instrument een negatieve waardeontwikkeling ten opzichte van de kostprijs heeft, de rechtspersoon de ineffectiviteit verwerkt in de winst-en-verliesrekening voor zover de cumulatieve negatieve reële-waardeverandering van het hedge-instrument in absolute termen groter is dan de tegenovergestelde reële-waardeverandering van de afgedekte positie. Indien deze cumulatieve ineffectiviteit op een latere balansdatum is afgenomen wordt een bate geboekt ter grootte van het (gedeeltelijk) afnemen van de ineffectiviteit. Omdat ineffectiviteit slechts wordt verwerkt indien en voor zover deze per balansdatum op cumulatieve basis in een verlies resulteert, leidt dit er niet toe dat op cumulatieve basis een winst wordt verantwoord uit hoofde van ineffectiviteit. 636 Hierna volgen twee voorbeelden van de bepaling van de ineffectiviteit in een kostprijshedge (met belastingen is geen rekening gehouden): Voorbeeld 1:
Hedge-instrument Afgedekte
t=0 Reële waarde
t=1 Reële waarde
0
-10
-10
-25
Cumulatieve verandering in de reële waarde -25
100
111
11
120
20
Verandering in de reële waarde
t=2 Reële waarde
t=3 Reële waarde
-16
Cumulatieve verandering in de reële waarde -16
115
15
RJ-Uiting 2013-15
toekomstige kasstromen* *Bij de afdekking van toekomstige kasstromen (bijv. toekomstige variabele rentebetalingen) betreft de reële waarde(mutatie) de (mutatie in de) contante waarde van deze toekomstige verwachte kasstromen.
In de eerste periode compenseert de gehele reële waardeverandering van het hedge-instrument de reële waardeverandering van de afgedekte positie voor zover betrekking hebbend op het afgedekte risico. Hoewel er wel sprake is van ineffectiviteit wordt deze niet verwerkt, omdat de reële waardeverandering van het hedge-instrument kleiner is dan de reële waardeverandering van de afgedekte positie als gevolg van het afgedekte risico. Derhalve wordt de gehele reële waardeverandering niet verantwoord. In de tweede periode is de cumulatieve reële waardeverandering van het hedge-instrument groter dan die van de afgedekte positie en negatief. Er is een ineffectiviteit van -5 ontstaan, waarvoor een verplichting wordt opgenomen en in de winst-en-verliesrekening in periode 2 een last van 5 wordt verwerkt. In de derde periode is de cumulatieve waardeverandering van het hedge-instrument nog steeds groter dan die van de afgedekte positie en is deze nog steeds negatief. Echter de omvang van de ineffectiviteit is afgenomen tot -1. Dit betekent dat de verplichting wordt verlaagd tot 1 en dat er een bate in de winst-en-verliesrekening in periode 3 van 4 wordt verwerkt. Voorbeeld 2 – feiten en gegevens conform alinea 629 In deze situatie wordt er in periode 1 noch in periode 2 enige ineffectiviteit verwerkt. In periode 1 is de reële waardeverandering van het hedge-instrument kleiner dan de reële waardeverandering van de afgedekte positie als gevolg van het afgedekte risico. Derhalve wordt de gehele reële waardeverandering van het hedge-instrument niet verantwoord. In periode 2 is de reële waardeverandering van het hedge-instrument groter dan benodigd voor compensatie van de reële waardeverandering van de afgedekte positie als gevolg van het afgedekte risico. Echter, omdat sprake is van een winst op het hedge-instrument, wordt deze niet verantwoord. […]
2. Wijzigingen inzake embedded derivaten […] 826 (vervallen) 827 Een in een contract besloten derivaat ('embedded derivative') dient van het basiscontract te worden gescheiden en in overeenstemming met de bepalingen in paragraaf 5 als een derivaat te worden verwerkt indien en alleen indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan: a. er bestaat geen nauw verband tussen de economische kenmerken en risico's van het in het contract besloten derivaat en de economische kenmerken en risico's van het basiscontract;
RJ-Uiting 2013-15
b. een afzonderlijk instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat zou voldoen aan de definitie van een derivaat; en c. het samengestelde instrument wordt niet tegen reële waarde gewaardeerd met verwerking van de reële waardeveranderingen in het resultaat. Een in een contract besloten derivaat dat wordt gescheiden van het basiscontract kan worden aangemerkt als een hedge-instrument, waarvoor hedge-accounting wordt toegepast, waarbij paragraaf 6 overeenkomstig van toepassing is. In bijlage 4 en 5 zijn voorbeelden omtrent embedded derivaten verder uitgewerkt. 828 (vervallen) […]
3. Wijzigingen inzake toelichting van liquiditeits- en kasstroomrisico’s uit hoofde van hedgerelaties […] 913 […] e. Indien een hedgerelatie (de combinatie van het hedge-instrument en de afgedekte positie) tot een significant liquiditeitsrisico leidt, dan dienen te worden toegelicht: – de aard; – de omvang; – de omstandigheden waaronder; en – het moment waarop kasstromen en/of verplichtingen zich kunnen voordoen. Van een significant liquiditeitsrisico kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de rente van een lening met variabele rente afgedekt wordt met een renteswap, waarbij in de swapovereenkomst uitwisseling van onderpand in liquide middelen is afgesproken, ter hoogte van de marktwaarde. Een tweede voorbeeld is de afdekking van valutarisico in de toekomst door middel van een zogenoemde roll-over strategie met kortlopende valuta termijncontracten, die periodiek afgewikkeld moeten worden. f. Indien hedge-accounting wordt toegepast, dient de cumulatieve reële-waardeverandering van de hedge-instrumenten te worden toegelicht, uitgesplitst naar waardeveranderingen met betrekking tot het effectieve deel van de hedge en waardeveranderingen met betrekking tot het ineffectieve deel van de hedge. Van het ineffectieve deel dient te worden aangegeven welk bedrag cumulatief in de winst-en-verliesrekening is verwerkt. […] 918 Voor elke categorie financiële activa en financiële verplichtingen, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, dient de rechtspersoon informatie te geven over
RJ-Uiting 2013-15
de mate waarin hij blootstaat aan rente-, kasstroom- en liquiditeitsrisico, door middel van informatie die ten minste omvat: a de contractuele renteherzienings- of aflossingsdata, voor zover laatstgenoemde eerder liggen; en b de effectieve rentevoeten, voor zover van toepassing. Bij de informatie inzake rente- en kasstroom- en liquiditeitsrisico dienen ook de effecten van hedge-instrumenten te worden betrokken. Hierbij wordt aanbevolen om deze risico-informatie te verstrekken zowel inclusief als exclusief het effect van de hedge-instrumenten, met uitsplitsing naar de relevante en gehele looptijden. Voor middelgrote rechtspersonen worden alinea 918 tot en met 927 aanbevolen. Zie ook de wettelijke vereisten van artikel 2:391 BW in hoofdstuk 400 Jaarverslag. […]
4. Overige wijzigingen […] 511 Voor derivaten aangehouden vanwege hedgingdoeleinden komen als waarderingsgrondslag in aanmerking kostprijs en reële waarde. Het is hierbij toegestaan om deze keuze afzonderlijk te maken per type hedgerelatie (bijvoorbeeld reële waardehedge-accounting voor valutahedges inzake voorraadposities en kostprijshedge-accounting voor het afdekken van het renterisico op variabelrentende leningen middels rentederivaten). Paragraaf 6 geeft regels voor de verwerking van de elementen van hedgerelaties. […]
5. Overgangsbepaling […] Overgangsbepalingen per 1 januari 2014 of eerdere toepassing 1012 De grondslagen die de rechtspersoon voor de verwerking, waardering en presentatie van financiële instrumenten op grond van de wijzigingen van dit hoofdstuk per 1 januari 2014 – of de desbetreffende ingangsdatum bij eerdere toepassing – toepast, kunnen verschillen van de grondslagen die zijn toegepast in de voorgaande jaarrekening. Wijzigingen hebben plaatsgevonden in de alinea’s 511, 541, 634, 635, 636, 826, 827, 828, 913 en 918.
RJ-Uiting 2013-15
1013 Een wijziging van de grondslagen, inclusief de wijze van ineffectiviteitsmeting, volgens dit hoofdstuk per 1 januari 2014 – of de desbetreffende ingangsdatum bij eerdere toepassing – dient te worden verwerkt in overeenstemming met hoofdstuk 140 Stelselwijzigingen, met dien verstande dat vergelijkende cijfers niet behoeven te worden aangepast en de waarderingsverschillen bij een wijziging in het openingsvermogen dienen te worden verwerkt. De eventuele noodzaak tot het eenmalig aanpassen van de hedgedocumentatie, bijvoorbeeld inzake het bepalen en verwerken van ineffectiviteit, mag worden gezien als de voortzetting van een reeds bestaande hedgerelatie. Het effect van de wijzigingen inzake ineffectiviteitsmeting en de verwerking van embedded derivaten wordt voor zover redelijkerwijs mogelijk retrospectief (met terugwerkende kracht) bepaald in overeenstemming met alinea 208 van hoofdstuk 140. 1014 Indien en voor zover de rechtspersoon de wijzigingen niet toepast voor het verslagjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2013 en voor 1 januari 2014, dient de rechtspersoon dit toe te lichten en tevens de mogelijke invloed die de toepassing van deze wijzigingen zal hebben op de jaarrekening van de rechtspersoon van het verslagjaar waarin deze wijzigingen voor het eerst worden toegepast (kwalitatief) toe te lichten.
RJ-Uiting 2013-15
290 Bijlage 4 Voorbeeld van een embedded derivaat, uitwerking van alinea 825 en verder Een Nederlandse onderneming heeft in november 20x0 een verkoopcontract van schoonmaakmiddelen (het basiscontract) afgesloten met een afnemer in het Verenigd Koninkrijk voor een prijs van USD 100.000. De goederen zullen in februari 20x0+1 geleverd en betaald worden. In dit contract is een valutaclausule (het embedded derivaat) begrepen. Een valutaclausule in een in- of verkoopcontract voor goederen of diensten kan onder omstandigheden als economisch nauw verbonden worden beschouwd met de kenmerken van het basiscontract. Namelijk als het contract luidt in a) de valuta van koper of verkoper van het contract, b) de valuta die overal in de wereld wordt gebruikt voor de betreffende goederen (bijvoorbeeld dollars voor olie), of c) de valuta die in de specifieke economische omgeving wordt gebruikt voor leveringen van goederen en diensten (bijvoorbeeld euro's of dollars in bepaalde landen met een zeer hoge inflatie). Omdat in dit geval de valuta waarin wordt gefactureerd niet als economisch nauw verbonden kan worden beschouwd, dient de Nederlandse onderneming het derivaat (valutatermijncontract) af te scheiden van het verkoopcontract. De verwerking van het valutatermijncontract (koop USD, verkoop EUR) is afhankelijk van de gekozen waarderingsgrondslag: reële waarde of kostprijs. Bij waardering tegen reële waarde wordt het derivaat tegen reële waarde in de balans worden opgenomen en alle waardemuaties in de winsten-verliesrekening verwerkt. Bij waardering op basis van kostprijs worden slechts waardemutaties verwerkt in de winst-en verliesrekening indien en voor zover de reële waarde lager is dan de kostprijs. Het verloop van de termijnkoers van de USD-koers (waarbij is aangenomen dat de termijnkoers gelijk is aan de contante koers) is als volgt: Winst-en-verliesrekening 1 EUR is USD Marktwaarde Verandering Reële waarde Kostprijs november 20x0 1.00 december 20x0 0.90 11,110 11,110 11,110 februari 20x0+1 1.10 9,090 20,200 20,200 9,090
In februari 20x0+1 wordt de omzet voor € 100.000 verantwoord, tegen de koers op het moment dat het contract is aangegaan. Overigens mag in november 20x0 het valutacontract, na afscheiding van het basiscontract, als een hedge-instrument worden aangewezen voor de afdekking van bijvoorbeeld een toekomstige inkooptransactie of vaststaande inkoopverplichting in USD. NB In dit voorbeeld is geen rekening gehouden met belastingen.
RJ-Uiting 2013-15
290 Bijlage 5 Voorbeelden van embedded derivaten en de noodzaak deze af te
splitsen conform alinea 825 en verder Alinea 825 tot en met 836 dienen te worden toegepast op embedded derivaten die volgens de keuzes van de rechtspersoon met betrekking tot de waarderingsgrondslagen worden gewaardeerd. De onderstaande tabel is een illustratie van het afsplitsen van embedded derivaten. Beschrijving van het instrument Is een embedded derivaat aanwezig in het instrument? (Ja/Nee)
Moet het instrument worden afgescheiden en als een derivaat worden verwerkt? (Ja/Nee)
1.
Ja, het conversie-element is niet economisch nauw verbonden met de obligatie en de converteerbare obligatie is niet gewaardeerd op reële waarde via het resultaat.
[…]
Converteerbare Ja, het conversie-element is een obligatie, geclassificeerd optie op aandelen. als Tot het einde van de looptijd aangehouden.