RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Risicofactoren voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen bij diabetes type 1 patiënten: een systematische review
Eindscriptie Bacheloropleiding Klinische Gezondheidspsychologie Departement Psychologie en Gezondheid, Medische Gezondheidspsychologie, Universiteit van Tilburg
Auteur: Maaike van der Meulen ANR: 392395 Begeleider: Corinne Stoop Datum: 11 juni 2013 Aantal woorden samenvatting: 208 Aantal woorden thesis (exclusief bijlagen): 5698 Aantal woorden thesis (inclusief bijlagen): 9561
1
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Abstract This systematic literature review has been conducted on the topic of related risk factors for the development of disturbed eating patterns or eating disorders for diabetes type 1 patients. By a systematic search of the PubMed and PsycINFO online databases, 22 articles have been selected by predefined inclusion and exclusion criteria. The included articles have been aggregated on the type of risk factors followed by a grouped description and comparison of these psychological, psychical and social demographic risk factors. This review shows that there is an interaction between psychological, physical and socio-demographic risk factors for the development of disturbed eating behaviour. Female adolescents with diabetes type 1 are at increased risk for the development of disturbed eating patterns. A lot of research in this area is cross-sectional, which only leads to associations and therefore no causal statements can be made. A recommendation for future research is to conduct longitudinal research in order to be able to make causal statements. This is important to be able to screen and intervene the diabetes patients with greater risk factors for the development of disturbed eating patterns and eating disorders in an early stage. Trefwoorden: diabetes type 1, verstoord eetgedrag, eetstoornissen, geassocieerde factoren, etiologie, review Samenvatting In deze systematische literatuur review is onderzoek gedaan naar de gerelateerde (risico)factoren voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen bij diabetes type 1 patiënten. Door middel van het systematisch doorzoeken van de PubMed en PsycINFO online databases zijn er met behulp van opgestelde inclusie- en exclusiecriteria 22 artikelen geschikt bevonden voor deze review. De geïncludeerde artikelen zijn gegroepeerd op type risicofactor en onder de psychologische, lichamelijke en socio-demografische risicofactoren beschreven en met elkaar vergeleken. Uit deze review komt naar voren dat er interacterende psychologische, lichamelijke en socio-demografische risicofactoren ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. Vrouwelijke adolescenten met diabetes type 1 lijken daarbij een specifieke risico doelgroep te vormen voor het ontwikkelen van verstoorde eetpatronen. 2
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Veel onderzoeken op dit gebied zijn cross-sectioneel, waardoor er geen causale uitspraken gedaan kunnen worden en enkel van een samenhangende factor sprake is. Een aanbeveling voor onderzoek in de toekomst is om longitudinaal onderzoek te doen op dit gebied. Zo kunnen er causale uitspraken gedaan worden, wat van belang is om de diabetespatiënten met een groter risico voor het ontwikkelen van een verstoord eetpatroon in de toekomst beter te kunnen helpen met vroegtijdige screening en interventiemethodes. Keywords: diabetes type 1, disturbed eating behaviour, eating disorders, associated factors, aetiology, review
3
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Inhoudsopgave 1.
Inleiding .............................................................................................................................. 5
2.
Methode .............................................................................................................................. 7 2.1 Literatuurselectie .............................................................................................................. 7 2.2 Inclusie- en exclusiecriteria .............................................................................................. 7 2.4 kwaliteitscriteria ............................................................................................................... 8
3.
Resultaten ............................................................................................................................ 9 3.1 Beschrijving studieselectie ............................................................................................... 9 3.2 Risicofactoren voor het ontstaan van verstoorde eetpatronen bij diabetes type 1 ............ 9 3.2.1 Psychologische risicofactoren .................................................................................... 9 3.2.1.1 Depressie ............................................................................................................ 9 3.2.1.2 Temperament, coping en persoonlijkheidsfactoren ......................................... 10 3.2.1.3 Zelfregulatie en focus op de ander ................................................................... 11 3.2.2 Lichamelijke risicofactoren ..................................................................................... 12 3.2.2.1 Diabetes gerelateerde verschijnselen................................................................ 12 3.2.2.2 Metabolisme controle en BMI.......................................................................... 13 3.2.2.3 Pubertijd en ontwikkelingsfase ........................................................................ 15 3.2.3 Socio-demografische risicofactoren ......................................................................... 15 3.2.3.1. Geslacht en leeftijd .......................................................................................... 15 3.2.3.2 Familiefactoren ................................................................................................. 16
4.
Discussie ........................................................................................................................... 18 4.1 Conclusie ........................................................................................................................ 18 4.2 Limitaties en aanbevelingen........................................................................................ 18 4.2.1 Limitaties ............................................................................................................. 18 4.2.2 Aanbevelingen ..................................................................................................... 20
Literatuurlijst ............................................................................................................................ 21 Bijlagen .................................................................................................................................... 26 4
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
1. Inleiding Een milder verstoord eetpatroon ontwikkelt zich vaak tot een eetstoornis (Shisslak, Crago, & Estes, 1995). Zowel verstoorde eetpatronen als eetstoornissen beïnvloeden de diabetespatiënt in ervaren psychologische stress en in diabetes gerelateerde fysieke complicaties (Grinspoon et al., 2000) Dit zijn belangrijke redenen om zowel verstoorde eetpatronen als eetstoornissen mee te nemen in deze review. Verstoorde eetpatronen hebben als verschil met eetstoornissen, niet aan alle criteria van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders fourth edition (DSM-IV-TR) voor een officiële eetstoornisdiagnose te voldoen. Het betreft echter evenals eetstoornissen een te grote focus op voedsel en lichaamsgewicht (Olmsted, Colton, Daneman, Rydall, & Rodin, 2008). Onder de eetstoornissen vallen Anorexia nervosa, Boulimia nervosa en sinds kort ook de eetbuistoornis (Keel, Brown, T, Holm-Denoma, & Bodell, 2011). Anorexia nervosa kenmerkt zich door de pogingen om af te afvallen en de sterke angst om aan te komen. Boulimia nervosa uit zich in (ongecontroleerde) eetbuien, waarna braken en misbruik van laxeermiddelen vaak volgen (DSM-IV-TR, 2000). De eetbuistoornis lijkt hierop, maar heeft als verschil na de eetbuien geen gewicht-compenserend gedrag toe te passen Een verhoogd percentage van deze groep mensen heeft dan ook obesitas (Grucza, Przybeck, & Cloninger, 2007). Verder is de ‘Eetstoornis Niet Anderszins Omschreven’ (ED-NOS) klinisch relevant, maar voldoet niet aan alle criteria van één van de bovengenoemde eetstoornissen (DSM-IVTR 2000). Uit onderzoek is gebleken dat de factoren die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van eetstoornissen variërend; familiare, individuele en omgevingsfactoren zijn die mogelijk interacteren (Gowers, & Shore, 2001). Ook is er een associatie gevonden tussen het hebben van diabetes en eetstoornissen. Het niet inspuiten van insuline of doseringsvermindering vormt voor diabetespatiënten bijvoorbeeld een extra methode om af te vallen (Gagnon, Aimé, Bélanger, & Markowitz, 2012). De ziekte diabetes kent twee subtypes. Een insuline afhankelijke variant (diabetes type 1) en een niet-insuline afhankelijke variant (diabetes type 2). In deze review wordt de diabetes type 1 doelgroep belicht. Diabetes type 1 ontwikkelt zich meestal in de kinder- en adolescententijd en heeft te maken met het niet goed functioneren van de insulineproductie en/of het gebruik van insuline wat zich uit in een verstoord glucose metabolisme en wat vervolgens kan leiden tot onder andere hyperglycaemie (Tsalikian, 1990; Zimmerman, 1990). Het goed monitoren van de juiste voeding en beweging is belangrijk om te grote afwijkingen 5
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
in de bloedsuikerspiegel te voorkomen en deze te controleren (Cox, & Gonder-Frederick, 1992). Eetstoornissen gaan daarentegen vaak gepaard met een verminderd metabolisme controle en met een hogere kans op diabetes gerelateerde complicaties (Gagnon et al., 2012). Doordat voeding een zeer belangrijke rol speelt bij het goed functioneren van de diabetespatiënten, is het des te belangrijker dat dit patroon niet verstoord is. Uit onderzoek is gebleken dat het risico voor het ontwikkelen van een verstoord eetpatroon groter is voor type 1 diabetespatiënten in vergelijking tot de normale populatie. Dit komt mogelijk doordat er bij diabetespatiënten verschillende interacterende factoren meespelen in relatie tot de behandeling van de ziekte. Zo kan er gewichtsverlies optreden tijdens de diagnose of in tijden van verminderde metabolisme controle. Als er vervolgens weer op voeding, beweging en insulinemedicatie gelet wordt kan er ongewenste gewichtstoename optreden. Diabetespatiënten houden zich voor hun gezondheid aan een strikt dieet, waardoor er een verhoogde nadruk op voeding en diëten ligt (Rodin & Daneman, 1992; Colton, Rodin, Olmsted, & Daneman, 1999). Omdat het metabolisme controle op deze manier op pijl gehouden moet worden, levert dit vaak veel stress op en vergt dit een zeker aanpassingsvermogen van de diabetespatiënt (Larrañaga, Docet, & García-Mayor, 2011). Mogelijk spelen deze psychologische factoren een rol bij de ontwikkeling van een verstoord eetpatroon. Uit verschillend onderzoek blijkt dat voornamelijk vrouwelijke adolescenten en adolescenten met diabetes type 1 een risicogroep vormen voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. Zo spuit 12-40% van de patiënten de insuline niet in, of vermindert de dosis om gewicht te verliezen. 45-80% heeft geregeld last van eetbuien (Bryden, Neil, Mayou, Peveler, Fairburn, & Dunger, 1999; Fairburn, Preveler, Davies, Mann, & Mayou, 1991; Jones, Lawson, Daneman, Olmsted, & Rodin, 2000). Diabetes type 1 patiënten ontwikkelen verder typisch een verstoord eetpatroon of een eetstoornis na de diabetesdiagnose (Marcus et al., 1990). In deze review worden daarom enkel onderzoeken betrokken waarbij tenminste één patiëntengroep reeds een diabetes type 1 diagnose heeft (Figuur 1). Er wordt belicht hoe verstoorde eetpatronen of eetstoornissen bij diabetes type 1 patiënten ontstaan. Dit gebeurt door de recent verschenen literatuur betreft psychologische,
lichamelijke
en
socio-demografische
samenhangende
risicofactoren
systematisch aan elkaar te koppelen om zo antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag: Welke risicofactoren hangen er samen met de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen bij diabetes type 1 patiënten? 6
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
2. Methode 2.1 Literatuurselectie De literatuur wordt gezocht via de verschillende zoekmachines: PubMed en PsycINFO. Op basis van de hieronder beschreven inclusiecriteria kan de allesomvattende hoofd-zoekterm opgesteld worden om in de verschillende zoekmachines te gebruiken: ‘diabetes AND (eating disorder OR anorexia OR bulimia OR binge eating OR disturbed eating behavior OR eating problems)’. De duplicaten worden verwijderd met behulp van EndNote. De artikelen worden vervolgens eerst gescreend op titel, waarna er op de gelezen abstracten en uiteindelijk de volledige tekst geselecteerd wordt. Indien er geen ‘fulltext’ beschikbaar is wordt er gekeken of het artikel te vinden is via de Google Scholar en WorldCat Local zoekmachine. Ook kan er middels de referentielijst van reeds gevonden artikelen naar andere bruikbare artikelen doorverwezen worden. Hier wordt gebruik van gemaakt indien deze artikelen waardevol zijn voor de beantwoording van de hoofdvraag en aan de inclusieen exclusiecriteria voldoen. 2.2 Inclusie- en exclusiecriteria Er zijn specifieke eisen opgesteld om tot een juiste zoekstrategie te komen. De volgende studies worden geïncludeerd met behulp van de PICO methode: Personen: het betreft in deze review type 1 diabetespatiënten. De diabetespatiënten kampen met comorbide eetstoornissen of verstoorde eetpatronen. Interventie: niet van toepassing. Controle: een controle groep is geen vereiste. Outcome: het hebben van anorexia nervosa, boulimia nervosa, eetbuistoornis, EDNOS of een verstoord eetpatroon. De volgende aanvullende exclusiecriteria zijn gehanteerd: 1) artikelen die enkel de eetstoornis of het verstoorde eetpatroon, diabetes of obesitas belichten, 2) artikelen zonder risicofactor voor een verstoord eetpatroon of eetstoornis, 3) artikelen betreft zelfzorg of diabetes gerelateerde complicaties, 4) artikelen betreft enkel behandeling of prevalentie, 5) artikelen betreft slechts één gevalsstudie of artikelen die geen onderzoek belichten. Verder zijn: reviews, artikelen die geen volledige tekst beschikbaar stellen, ouder zijn dan het jaar 2000 of niet Engelstalig geschreven artikelen eveneens uitgesloten.
7
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
2.4 kwaliteitscriteria De geïncludeerde artikelen worden getoetst met behulp van twee kwaliteitscriteria (Tabel 1). Dit wordt gedaan om de artikelen kritisch te beoordelen op vertekeningen die de resultaten of conclusies mogelijk beïnvloeden. Zo wordt er voor elk artikel bepaald hoe hoog het responspercentage was. Er wordt bekeken hoeveel participanten uiteindelijk besloten hebben om deel te nemen aan het onderzoek, nadat zij benaderd zijn. Dit is positief (+) indien: =/> 75% uiteindelijk heeft deelgenomen en negatief (-) indien: < 75% heeft deelgenomen aan het onderzoek. Indien het niet uit het artikel op te maken is, wordt er een vraagteken (?) in de tabel gezet. Het responspercentage is getoetst omdat diabetespatiënten mogelijk beschaamd zijn betreft hun verstoorde eetpatronen. Het kan confronterend voor hen zijn om vragenlijsten of interviews omtrent verstoorde eetpatronen of eetstoornissen in te moeten vullen. Dit gegeven is uit onderzoek bij vrouwelijke participanten met een eetstoornis gebleken (Beglin, & Fairburn, 1992). Er kan zo een vertekening optreden in het soort mensen (verhouding wel/geen verstoord eetpatroon) wat bereid is om deel te nemen aan het onderzoek. Dit heeft mogelijk invloed op de gevonden resultaten voor gerelateerde risicofactoren voor verstoorde eetpatronen of eetstoornissen bij diabetes type 1 patiënten. Vervolgens worden de artikelen getoetst op kwaliteit van het soort onderzoek, ofwel het onderzoeksdesign. De artikelen worden positief (+) beoordeeld indien het longitudinaal, follow-up, retrospectief, sequentieel, of gerandomiseerd onderzoek betreft. De onderzoeken krijgen een negatieve (-) beoordeling indien het cross-sectioneel, exploratief, of correlationeel onderzoek betreft. Dit wordt gedaan omdat niet elk onderzoeksdesign even geschikt is om onderzoek te doen naar causale risicofactoren. Om van een risicofactor te kunnen spreken is het van belang dat er gedurende langere periode onderzoek is gedaan, zodat er meer over het soort verband gesteld kan worden. Als er geen follow-up onderzoek heeft plaatsgevonden, is er enkel op één moment een associatie gevonden. Dit is minder sterk bewijs dan dat dit op meerdere momenten uit onderzoek blijkt. Er kan ook een vertekening optreden bij het interpreteren van de resultaten doordat de causale relatie niet bekend is.
8
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
3. Resultaten 3.1 Beschrijving studieselectie De flow chart, figuur 2 in de bijlagen, weerspiegelt het in de methode beschreven zoekproces waarop de geïncludeerde artikelen voor deze review gebaseerd zijn. Bij PubMed zijn er 1412 en bij PsycINFO zijn er 700 resultaten gevonden. Uiteindelijk bleken 22 artikelen en 15 unieke studies geschikt voor de beantwoording van de hoofdvraag. 3.2 Risicofactoren voor het ontstaan van verstoorde eetpatronen bij diabetes type 1 De relevante resultaten (Tabel 2) en het soort onderzoek (Tabel 1) van de geïncludeerde studies worden uiteengezet. De verschillende risicofactoren zijn gegroepeerd op: psychologische risicofactoren, lichamelijke risicofactoren en socio-demografische risicofactoren en zo systematisch met elkaar vergeleken. Indien artikelen meerdere (risico)factoren behandelen, worden ze per (risico)factor onder de juiste sub-paragraaf besproken. 3.2.1 Psychologische risicofactoren Allereerst worden er 4 studies belicht die depressie als (risico)factor voor het ontwikkelen van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen onderzochten. Vervolgens worden er
diverse
andere
psychologische
risicofactoren
als
temperament,
coping,
persoonlijkheidsfactoren, zelfregulatie en focus op de ander, besproken. 3.2.1.1 Depressie
Het artikel van Colton, Olmsted, Daneman, Rydall, & Rodin (2007), het artikel van Colton, Olmsted, Daneman, & Rodin (2013) en het artikel van Olmsted, Colton, Daneman, Rydall, & Rodin, (2008) behoren tot eenzelfde longitudinale follow-up studie waarvan de baseline in het artikel van Colton, Olmsted, Daneman, Rydall, & Rodin, (2004) besproken wordt (§ 3.2.3.1). De psychosociale risicofactoren en het verloop van verstoorde eetpatronen over de tijd werden op deze wijze onderzocht bij tienermeiden met diabetes. Bij Colton et al. (2007) participeerden er 106 tienermeiden. Na de baselinemeting volgde er een follow-up over één jaar, waarin er een associatie gevonden werd tussen een lage eigenwaarde en daarbij meer depressieve symptomen met meer verstoorde eetpatronen. In het 5 jaar follow-up onderzoek van Colton et al. (2013) participeerden 98 tienermeiden. Dit onderzoek liet zien dat na 5 jaar 49% van de tienermeiden met diabetes (milde) verstoorde eetpatronen vertoonden. Tienermeiden met een depressie hadden meer (75%) verstoorde eetpatronen dan niet depressieve tienermeiden (45.3%), wat duidt op een (mogelijke) 9
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
risicofactor. Dit is consistent met de bevindingen na één jaar. De relatie in dit onderzoek bleek echter ook de andere kant op: tienermeiden met een eetstoornis hadden significant meer (69.2%) kans op depressieve symptomen dan diegenen zonder eetstoornis (22%). Olmsted, Colton, Daneman, Rydall, & Rodin, (2008) hadden over 5 jaar 4 follow-up metingen uitgevoerd bij 126 tienermeiden. De participanten die verstoorde eetpatronen ontwikkelden tijdens de follow-up studie werden vergeleken met een gelijke leeftijdsgroep zonder verstoorde eetpatronen. Uit dit onderzoek resulteerde eveneens dat er bewijs is dat depressie (R² = .154), lage eigenwaarde (R² = .124) en meer zorgen betreft lichaamsvormen (R² = .210) significante risicofactoren zijn voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. In het onderzoek van Powers et al. (2012) werd retrospectief en case gecontroleerd onderzocht welke psychologische factoren karakteriserend zijn voor mannelijke en vrouwelijke eetstoornispatiënten met (48 participanten) of zonder diabetes (96 participanten). Aan elke diabetespatiënt werden 2 overeenkomende controleparticipanten zonder diabetes gekoppeld. Beide groepen scoorden gelijk op eigenwaarde. Diegenen met enkel een eetstoornis scoorden significant hoger op angst- en depressietrekken dan diegenen met ook een diabetesdiagnose. Deze resultaten gaan in tegen de voorgaande longitudinale studie. Bij deze studie is er echter een andere vergelijkingssteekproef gebruikt dan bij de voorgaande beschreven studie. Uit het onderzoek van Grylli, Wagner, Hafferl-Gattermayer, Schober, & Karwautz (2005b), toegelicht in § 3.2.1.2, bleek dat diabetespatiënten met een eetstoornis significant meer depressieve symptomen en significant lager zelfvertrouwen hadden dan diegenen zonder eetstoornis. Mogelijk vormen depressiesymptomen en een lager zelfbeeld een risicofactor voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. Ook uit onderzoek van Takii et al. (2011), toegelicht in § 3.2.2.3, bleek dat diegenen met diabetes en een eetstoornis hoger scoorden op depressie en angst dan de controlegroep met diabetes en zonder eetstoornis. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de studie van Colton et al.(2007, 2013) en Olmsted et al. (2008). 3.2.1.2 Temperament, coping en persoonlijkheidsfactoren
De cross-sectionele onderzoeken van Grylli, Hafferl-Gattermayer, Schober, & Karwautz (2004) en Grylli, Hafferl-Gattermayer, Wagner, Schober, & Karwautz (2005a, 2005b) betreffen eenzelfde overkoepelende studie waarbij dezelfde 199 mannelijke en vrouwelijke diabetespatiënten met of zonder eetstoornis of verstoord eetpatroon vergeleken worden. Het onderzoek van Grylli, Wagner, Berger, Sinnreich, Schober, & Karwautz (2010)
10
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
behoort ook tot deze studie, maar in deze studie participeerden enkel 76 vrouwelijke adolescenten met of zonder eetstoornis (§ 3.2.1.3). Het onderzoek van Grylli et al., (2005a) belichtte temparement of karakter als (risico)factor voor verstoorde eetpatronen of eetstoornissen. Uit dit onderzoek resulteerde dat vrouwelijke participanten met verstoorde eetpatronen of eetstoornissen hoger scoorden op ‘pijn vermijden’ en significant lager scoorden op ‘eerlijk en direct zijn naar zichzelf toe’ dan diegenen zonder eetproblematiek. Uit de regressieanalyse bleek dat deze trekken verstoorde eetpatronen (mogelijk) voorspellen of versterken. In het onderzoek van Grylli et al. (2005b) werden de kwaliteit van leven en de coping stijlen in relatie tot de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen belicht. Hieruit resulteerde dat (vooral vrouwelijke) participanten met verstoorde eetpatronen of eetstoornissen meer negatieve en vermijdende coping stijlen (als snel schuld ervaren of verlangend denken) toepasten. Ook hadden zij een significant verminderd welzijn in fysieke en psychische kwaliteit van leven (§ 3.2.1.1). De studie van Pollock-BarZiv & Davis (2005) onderzocht door middel van een crosssectioneel onderzoek de link tussen persoonlijkheid en verstoorde eetpatronen bij 51 jonge vrouwen met diabetes. Hieruit resulteerde dat (neurotisch) perfectionisme significant geassocieerd is met eetstoornissymptomen en aspecten van borderline significant geassocieerd zijn met eetstoornissymptomen als insulinerestrictie. Persoonlijkheidsfactoren bleken volgens deze studie dus geassocieerd te zijn met verstoorde eetpatronen. Samenvattend kunnen we stellen dat (bepaalde afwachtende of juist perfectionistische) persoonlijkheidsfactoren en negatieve of vermijdende coping stijlen samen lijken te hangen met de ontwikkeling of versterking van verstoorde eetpatronen. 3.2.1.3 Zelfregulatie en focus op de ander
Grylli et al. (2010) hebben bij 76 vrouwelijke adolescenten met diabetes eveneens cross-sectioneel onderzoek gedaan betreft zelfregulatie als (risico)factor voor de ontwikkeling van eetstoornissen. Participanten met een eetstoornis hadden significant hogere scores op ‘perfecte zelf willen creëren’, ‘negatief lichaamsbeeld’ en ‘obsessief aandacht willen ontlenen aan de ziekte diabetes’, in vergelijking tot de participanten zonder eetstoornis. Uit dit onderzoek volgde dat diegene met een eetstoornis meer verstoringen in zelfregulatie lijken te hebben. Verder is de wens om de perfecte zelf te creëren in overeenstemming met de gevonden associatie tussen perfectionisme (§ 3.2.1.2) en de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen (Pollock-BarZiv et al., 2005). Ook is de gevonden associatie tussen negatief
11
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
lichaamsbeeld (§ 3.2.1.1) en eetstoornissen in overeenstemming met de bevindingen van Olmsted et al. (2008). Helgeson, Escobar, Siminerio, & Becker (2007) hebben cross-sectioneel en longitudinaal over één jaar onderzoek gedaan bij 132 adolescenten met- en 131 adolescenten zonder diabetes (controlegroep). Het betrof onderzoek naar de impact van het geheel wegcijferen en negeren van jezelf en totaal focussen op de ander in relatie tot de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. Uit deze studie bleek dit mechanisme een cross-sectionele (risico)factor voor boulimiasymptomen. Longitudinaal bleek het (vooral voor diegene met diabetes) een risicofactor voor de wens om slank te zijn. Zelfverwaarlozing is dan ook mogelijk een risicofactor voor verstoorde eetpatronen. Een positieve kijk op de ander zorgde cross-sectioneel voor vermindering van boulimiasymptomen en longitudinaal voor een verminderde wens om slank te zijn. Verstoorde eetpatronen bleken eveneens deels een mediator tussen het zelfverwaarlozing en de psychologische gezondheid te vormen. Grylli et al. (2010) en Helgeson et al. (2007) lieten zien dat zowel obsessief aandacht ontlenen met behulp van diabetes als zelfverwaarlozing (risico)factoren vormen voor de ontwikkeling van eetstoornissen of verstoorde eetpatronen. 3.2.2 Lichamelijke risicofactoren Allereerst worden er verschillende studies betreft diabetes gerelateerde verschijnselen vergeleken, waarna diverse studies betreft metabolisme controle of Body Mass Index (BMI). Ten slotte worden er studies betreft pubertijd of ontwikkelingsfase besproken en vergeleken. De studies omschrijven deze mogelijke lichamelijke risicofactoren voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen. 3.2.2.1 Diabetes gerelateerde verschijnselen
Ackard et al. (2008) vergeleken cross-sectioneel de lichaamsontevredenheid en verstoorde eetpatronen bij 143 mannelijke en vrouwelijke adolescenten met diabetes en een controlegroep van 4746 adolescenten uit de populatie zonder diabetes. Hieruit resulteerde dat vrouwen met diabetes (10.3%) meer insuline beperkende gedragingen hanteerden om af te vallen dan mannen met diabetes (1.4%). De adolescenten met diabetes hadden echter in vergelijking tot de controlegroep uit de populatie minder lichaamsontevredenheid en minder risico op verstoorde eetgedragingen. Vrouwelijke adolescenten met diabetes diëten minder en mannelijke adolescenten met diabetes letten minder op voedsel en beweging voor gewichtscontrole t.o.v. de controlegroep. Uit deze studie leek dus te volgen dat diabetes geen extra (risico)factor vormt voor het ontwikkelingen van verstoorde eetpatronen dan bij andere 12
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
gelijke adolescenten. Deze resultaten sluiten aan bij het onderzoek in § 3.2.2.2 van Meltzer et al. (2001) en van Powers et al. (2012), reeds belicht in § 3.2.1.1. Zij bevonden dat verstoorde eetpatronen niet significant vaker voorkwamen bij diabetespatiënten dan bij de controlegroep uit de populatie zonder diabetes. Wel constateerde Powers et al. (2012) dat diabetes vaak vooraf ging aan verstoorde eetpatronen bij de diabetespatiënten. De studie van Helgeson et al. (2007) maakte eveneens gebruik van een vergelijking met een controlegroep zonder diabetes, waaruit juist bleek dat diabetes een gerelateerde (risico)factor voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen vormde (§ 3.2.1.3). Colton et al. (2004) vond daarnaast ook significant meer eetstoornissen en verstoorde eetpatronen bij vrouwelijke diabetespatiënten t.o.v. diegenen zonder diabetes (§ 3.2.3.1). Battaglia, Alemzadeh, Katte, Hall, & Perlmuter (2006) hebben cross-sectioneel onderzoek gedaan bij 22 CSII-insulinepomp gebruikers en bij 47 MDI (meerdere injecties per dag) gebruikers. Dit om te beoordelen of CSII voor minder en MDI voor meer verstoorde eetpatronen zorgen bij de vrouwelijke diabetespatiënten. De participanten moesten reeds minstens 6 maanden één van beide gebruiken. Uit dit onderzoek volgde dat de insulinepomp niet voor meer significante verbeteringen zorgt en MDI dus geen speciale risicofactor vormt voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. 3.2.2.2 Metabolisme controle en BMI
Tijdens het baselineonderzoek van Colton et al. (2004), longitudinale onderzoek over 1 jaar van Colton et al. (2007), na 5 jaar van Colton et al. (2013) en het gerelateerde onderzoek van Olmsted et al. (2008) is metabolisme controle gemeten met behulp van het HbA1c (geglyceerd hemoglobine) niveau. Indien het HbA1c niveau hoger is, duidt dit op een verminderde metabolisme controle. Uit deze onderzoeken behorend tot dezelfde studie bleek dat (verminderde) metabolisme controle niet significant cross-sectioneel en longitudinaal geassocieerd is met de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen bij tienermeiden met diabetes. Een hoger BMI bleek echter wel een (significante) voorspeller te zijn voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen bij deze doelgroep. Uit de studie van Grylli et al. (2004), besproken in § 3.2.1.2, bleek dat diegenen met een verstoord eetpatroon of eetstoornis een hoger BMI hadden dan diegenen zonder eetproblematiek. Dit resultaat was significant voor vrouwelijke adolescenten. De BMI waardes waren echter nog steeds in de normale range. d'Emden et al. (2012) hebben cross-sectioneel onderzoek gedaan bij 124 mannelijke en vrouwelijke diabetespatiënten en daarbij eveneens de glycemische controle bekeken. Uit de 13
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
regressieanalyse volgde dat er een significante relatie bestaat tussen een verhoogde HbA1c (minder glycemische controle) en meer verstoorde eetpatronen, ondanks aanpassing voor storende variabelen. Dit gaat in tegen de bevindingen van de eerder beschreven studie. Echter bleek ook uit het onderzoek van Howe, Jawad, Kelly, & Lipman (2008), toegelicht in § 3.2.3.1, dat kinderen en adolescenten met een hoger BMI en een verhoogd HbA1c
significant
vaker
gewicht-controlerende
gedragingen
vertoonden.
Zwaargewichtsperceptie en ontevredenheid betreft gewicht zijn mede factoren die volgens dit onderzoek mogelijk de verstoorde eetpatronen voorspellen. Neumark-Sztainer et al. (2002), beschreven in § 3.2.3.2, lieten mede zien dat HbA1c niveaus significant voor vrouwen (r = 0.33) en mannen (r = 0.26) gecorreleerd zijn met verstoorde eetpatronen. Er zijn in dit onderzoek echter geen stabiele associaties tussen BMI en verstoorde eetpatronen gevonden. Wel bleek meer gewichtsontevredenheid geassocieerd te zijn met meer verstoorde problemen. Ook Takii et al. (2011), beschreven in § 3.2.2.3, heeft met behulp van retrospectief onderzoek gevonden dat diabetespatiënten met een eetstoornis een verminderd metabolisme controle hadden t.o.v. de diabetespatiënten zonder eetstoornis, wat duidt op een mogelijke risicofactor. Uit de studie van Pollock-Barziv et al. (2005), beschreven in § 3.2.1.2, bleek eveneens dat verminderde metabolisme controle significant geassocieerd was met verstoorde eetpatronen. Verder was het BMI iets hoger voor diegenen met een verstoord eetpatroon. Schwartz, Weissberg-Benchell, & Perlmuter (2002), toegelicht in § 3.2.2.3, bevond daarentegen geen relatie tussen metabolisme controle en verstoorde eetpatronen (r = -.05). Het BMI was iets hoger bij diegene met verstoorde eetpatronen t.o.v. diegene zonder. Meltzer et al., (2001) hebben bij 152 diabetespatiënten en een vergelijkende normatieve controlegroep cross-sectioneel onderzoek gedaan naar BMI als mogelijke risicofactor voor verstoorde eetpatronen. Hieruit resulteerde dat een hoger BMI een significante voorspeller was (bij vrouwen: R² = .271 en bij mannen: R² = .103) voor lichaamsontevredenheid en daarmee een verhoogde wens om slank te zijn. BMI heeft zo mogelijk een indirect effect op verstoorde eetpatronen. De relatie bleek ook andersom te bestaan; boulimiasymptomen voorspelden significant een hoger BMI (R² = .122). Deze studies laten samengenomen zien dat een hoger BMI een mogelijke risicofactor is voor het (indirect) ontwikkelen van verstoorde eetpatronen. Een vermindert metabolisme controle hing volgens d’Emden et al. (2012), Howe et al. (2208), Neumark-Sztainer et al. (2002), Takii et al. (2011) en Pollock-Barziv et al. (2005) samen met verstoorde eetpatronen. 14
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
3.2.2.3 Pubertijd en ontwikkelingsfase
Schwartz et al. (2002) onderzochten de invloed
van pubertijdontwikkeling,
ontwikkeling van diabetes en controlegevoel op verstoorde eetpatronen bij 45 vrouwelijke adolescenten met diabetes. Hieruit resulteerde dat een minder gevoel van lichaams- en algehele controle (onafhankelijk van de nabijheid van puberale status) geassocieerd waren met meer verstoorde eetpatronen. Er is hierbij gecontroleerd voor storende demografische variabelen. Ook is er een trend gevonden waarbij puberale status de controlebehoefte en verstoorde eetpatronen modereert. Takii et al. (2011) hebben retrospectief onderzocht welk jaar van diabetesontwikkeling het meest gerelateerd is aan de ontwikkeling van een eetstoornis bij vrouwen. Aan het onderzoek hebben 53 diabetespatiënten met anorexia of boulimia, 49 controlegroepparticipanten zonder diabetes en 941 participanten uit een historische controlegroep deelgenomen. Hieruit resulteerde dat diegenen met eetstoornissen significant vaker van 7 tot 18 jaar diabetes ontwikkelde t.o.v. de historische controlegroep (69.8% t.o.v. 49.3%). De piek van de diabetesdiagnose ligt op 12 jaar, wat tevens de gemiddelde leeftijd voor de eerste menstruatie is in Japan. Evenals de studie van Schwartz et al. (2002) bleek uit dit onderzoek dat een mogelijke risicofactor voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen te maken heeft met de (puber)tijd waarin diabetes zich ontwikkelt. Dit sluit aan bij de studie van Helgeson et al. (2007), reeds beschreven in § 3.2.1.3. Uit dit onderzoek resulteerde eveneens dat puberale status cross-sectioneel gerelateerd was met verstoorde eetpatronen. 3.2.3 Socio-demografische risicofactoren Allereerst worden er studies omtrent geslacht en leeftijd besproken, waarna er studies over familiefactoren in relatie tot de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen worden belicht en vergeleken. 3.2.3.1. Geslacht en leeftijd
Het baselineonderzoek van Colton et al. (2004), vergeleek cross-sectioneel de prevalentie van verstoorde eetpatronen en eetstoornissen bij 101 diabetespatiënten met een controlegroep van 303 tienermeiden zonder diabetes. Uit dit onderzoek resulteerde dat eetbuistoornissen, bovenmatig bewegen, ED-NOS en verstoorde eetpatronen significant meer voorkomen bij tienermeiden met diabetes t.o.v. diegenen zonder diabetes. De verstoorde eetpatronen zijn over het algemeen vaak milder bij jongere tienermeiden t.o.v. oudere tienermeiden. 15
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
d’Emden et al. (2012), toegelicht in § 3.2.2.2, onderzocht eveneens de prevalentie en soort verstoorde eetpatronen bij een steekproef van diabetespatiënten. Hieruit resulteerde dat 1/3 van de steekproef een verstoord eetpatroon had, waarvan vrouwen meer (37,9%) dan mannen (25,9%). Dit sluit aan bij het onderzoek van Neumark-Sztainer et al. (2002), toegelicht in § 3.2.3.2, die eveneens resultaten vonden dat significant meer vrouwen dan mannen verstoorde eetpatronen ontwikkelen. Het onderzoek van Meltzer et al. (2001), beschreven in § 3.2.2.2, liet zien dat er ook een significante interactie is tussen leeftijd en geslacht (leeftijd x geslacht) voor boulimiasymptomen. De 13-14 jarige vrouwelijke adolescenten met diabetes hadden een verhoogd risico op het ontwikkelen van verstoorde eetpatronen. Dit is in overeenstemming is met Takii et al. (2011), reeds belicht in § 3.2.3.1. Grylli et al. (2004) deden cross-sectioneel baselineonderzoek bij 199 adolescenten met diabetes. Uit dit prevalentieonderzoek resulteerde dat vrouwelijke adolescenten significant meer (11.5%) klinische eetstoornissen hadden dan de mannelijke adolescenten (0%). Ook hadden zij t.o.v. mannen meer problemen met lichaamsvormen wat zich uitte in verstoorde eetpatronen. Howe et al. (2008) hebben cross-sectioneel onderzoek uitgevoerd bij 295 kinderen en adolescenten met diabetes. Uit de resultaten van deze studie vloeide dat vrouwelijke diabetespatiënten die ontevreden zijn met hun gewicht significant meer verstoorde eetpatronen vertoonden. Oudere adolescenten (1-5 jaar ouder dan diegene zonder verstoorde eetpatronen hanteerden meer verstoorde eetpatronen. De bovengenoemde studies zijn het, evenals de meeste geïncludeerde studies voor deze review, overwegend eens dat vrouwelijke adolescenten met diabetes een kwetsbare risicodoelgroep vormen voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen. De jongere adolescenten ervaren mildere verstoorde eetpatronen dan de oudere adolescenten volgens Colton et al. (2004) en Howe et al. (2008). De bovengenoemde effecten zijn allemaal gevonden bij adolescenten. Dit sluit aan bij de onderzoeken die de pubertijd of preadolescentie onderzochten als risicofactor en hier aanwijzingen voor vonden (§ 3.2.2.3). 3.2.3.2 Familiefactoren
In het al eerder besproken longitudinale onderzoek over 1 jaar (§ 3.2.1.1) van Colton et al. (2007) is eveneens onderzoek gedaan naar de invloed van familiefactoren op verstoorde eetpatronen. Uit dit onderzoek bleek dat een meer verstoorde binding met je moeder een mogelijke (risico)factor is voor het ontstaan van nieuwe verstoorde eetpatronen. Moeders met 16
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
een verstoord eetpatroon vormden verder een (risico)factor voor meer verstoorde eetpatronen bij hun dochters. Neumark-Sztainer et al. (2002) hebben cross-sectioneel onderzoek uitgevoerd bij 143 mannelijke en vrouwelijke adolescenten met diabetes. Uit het onderzoek volgde ook dat minder familiecohesie een significante factor voor meer verstoorde eetpatronen vormden. Dit gold voor zowel mannen als vrouwen. Er bleek echter geen associatie te zijn tussen sociodemografische factoren als: familiestructuur, leeftijd, etniciteit, ouderlijk opleidingsniveau en verstoorde eetpatronen. Maharaj, Rodin, Connolly, Olmsted, & Daneman (2001) en Maharaj, Rodin, Olmsted, Connolly, & Daneman (2003) onderzochten de onderlinge interacties tussen moeder en dochter in relatie tot verstoorde eetpatronen. 88 vrouwelijke diabetespatiënten en hun moeders participeerden. Uit twee gefilmde probleemoplossingstaken volgde dat er minder intimiteit en autonomie was tussen moeder-dochter bij de groep adolescenten met verstoorde eetpatronen. Minder eigenwaarde, minder goede moeder-dochter interacties en moeders die zorgen hadden betreft gewicht en figuur, bleken significante (risico)factoren voor verstoorde eetpatronen. Ook was de invloed op verstoorde eetpatronen van moeders die zorgen hebben betreft gewicht significant afhankelijk van de kwaliteit van de moeder-dochter relatie (mediator). Mellin, Neumark-Sztainer, Patterson, & Sockalosky (2004) onderzochten crosssectioneel bij 88 diabetespatiënten en 1 of 2 ouders de familiaire associaties in relatie tot de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. De vrouwelijke adolescenten met een verstoord eetpatroon hadden vaker een ouder die wilde afvallen of negatief tegenover gewicht stond dan diegenen zonder eetproblematiek. Ook hadden zij vaker families waar veel gewichtszorgen werden geuit en waar niet gestructureerde maaltijden plaatsvinden t.o.v. diegenen zonder verstoorde eetpatronen. Uit deze studies samen volgt dat negatieve familiefactoren een rol spelen voor een hogere kwetsbaarheid
voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen bij de
diabetespatiënten.
17
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
4. Discussie 4.1 Conclusie De hoofdvraag die in deze review behandeld werd is: Welke risicofactoren hangen er samen met de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen bij diabetes type 1 patiënten? Depressieve- en angstsymptomen zijn volgens de meeste onderzoeken geassocieerd met (de ontwikkeling van) verstoorde eetpatronen. Verder blijkt over het algemeen dat persoonlijkheidsfactoren, een lage eigenwaarde, een passieve negatieve coping stijl en een negatief lichaamsbeeld tot het ontwikkelen van verstoorde eetpatronen bij diabetes type 1 patiënten kunnen leiden. Het verkrijgen van obsessieve aandacht met behulp van de diabetesdiagnose, of juist zelfverwaarlozing vormen ook een (risico)factor voor verstoorde eetpatronen of eetstoornissen. Vrouwelijke adolescenten met diabetes type 1 vormen veelal een risicogroep voor het ontwikkelen van verstoorde eetpatronen. Een hoger lichaamsgewicht (BMI) bleek uit de studies ook een associatie te hebben met, of een (risico)factor te vormen voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. Metabolisme controle werd vaak, maar niet in elk onderzoek geassocieerd bevonden. Verder vormt de (pre)adolescentie of pubertijd waarin een verstoord eetpatroon zich vaak ontwikkelt met bijbehorend gevoel van controleverlies, een mogelijke risicofactor. Bepaalde familiare (risico)factoren voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen als: interactieproblemen met moeder, gebrek aan autonomie en intimiteit en een moeder met een hoge focus op gewicht of met verstoorde eetpatronen, bleken eveneens gerelateerd. De risicofactoren blijken op basis van deze review dus multifactorieel te zijn. Zo liggen er (interacterende) psychologische, lichamelijke en socio-demografische risicofactoren ten grondslag aan de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen bij diabetes type 1 patiënten. 4.2 Limitaties en aanbevelingen 4.2.1 Limitaties
Een belangrijke limitatie van de geïncludeerde artikelen van deze literatuur review is dat het design veelal ontoereikend is om causale verbanden te leggen. Meer dan de helft van de onderzoeken heeft een (veelal cross-sectioneel) onderzoeksdesign waarbij enkel een associatie mag worden vastgesteld. Enkele geïncludeerde longitudinale onderzoeken doen 18
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
causale uitspraken over risicofactoren. Zo bleek uit het onderzoek van Olmsted et al. (2008) dat depressie, lage eigenwaarde, hoger BMI en meer zorgen betreft lichaamsvormen risicofactoren (R² totaal = .482) voor verstoorde eetpatronen vormen. De effect grootte is matig. Ook bleken moeders met verstoorde eetpatronen, of een verstoorde moeder-dochter relatie risicofactoren voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen bij vrouwelijke diabetes type 1 adolescenten (Colton et al., 2007). Voor deze factoren zijn echter zwakke effect groottes gevonden. Na 5 jaar bleek bijna de helft (49%) van de vrouwelijke adolescenten (milde) verstoorde eetpatronen te vertonen (Colton et al., 2013). Dit weerspiegelt een risicodoelgroep. Een andere longitudinale studie heeft gevonden dat zelfverwaarlozing (β = .84 ) een risicofactor vormt voor de wens om slank te willen zijn (Helgeson et al., 2007). De effect grootte van zelfverwaarlozing was groot. Er is op dit onderzoeksgebied echter nog meer longitudinaal follow-up onderzoek nodig om de gevonden relaties van de cross-sectionele en correlationele onderzoeken in deze review met meer zekerheid vast te stellen en sterke uitspraken omtrent causaliteit te kunnen doen. Verder ontbreken er geregeld controlegroepen bij de geïncludeerde onderzoeken. Controlegroepen bestaande uit een populatiegroep zonder diabetes zijn belangrijk om vast te kunnen stellen of de gevonden risicofactoren wel uniek gelden voor de diabetes type 1 populatie. Een veelgenoemd punt in de geïncludeerde onderzoeken, is dat de gebruikte steekproef vrij klein was. Dit komt mogelijk omdat het lastig is om deze specifieke doelgroep te bereiken. Het risico kan zijn dat het gevonden effect niet generalizeerbaar is. Echter ondervangt dit review dit probleem voor een groot deel, omdat veel effecten bij (kleine) steekproeven samen wel sterke aanwijzingen vormen. Van de geïncludeerde artikelen scoorden 42.1% middelgoed op de kwaliteitscriteria. Dat wil zeggen dat ze 1 keer positief en 1 negatief scoorden op het minimale responspercentage of het onderzoeksdesign. Ook waren er enkele artikelen waarvan het responspercentage niet te achterhalen was: Mellin et al. (2004), Meltzer et al. (2001), PollockBarZiv et al. (2005), Powers et al. (2012) en Takii et al. (2011). Mogelijk zorgt het ontbreken van deze informatie voor een vertekening van de interpretatie van de kwaliteit van deze artikelen. Het responspercentage bleek verder bij meer dan een derde van de onderzoeken <75%. Mogelijk schamen mensen met verstoorde eetpatronen zich hiervoor en houden ze dit graag voor zichzelf. Dit fenomeen is eveneens uit onderzoek bij vrouwelijke participanten met een eetstoornis gebleken (Beglin, & Fairburn, 1992). Dit kan er voor zorgen dat diabetespatiënten 19
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
met verstoorde eetpatronen of eetstoornissen onderbelicht blijven. Diegenen die niet deel hebben genomen hebben mogelijk meer verstoorde eetpatronen dan diegenen die wel hebben deelgenomen aan het onderzoek. Mogelijk schept dit een vertekend beeld en beïnvloedt dit de resultaten. Ook maken veel onderzoeken gebruik van zelfrapportage vragenlijsten. Participanten met verstoorde eetpatronen durven dan vaak niet helemaal eerlijk te zijn, omdat ze het idee hebben dat deze methode niet geheel anoniem is. Dit werd in het onderzoek van Howe et al. (2008) aangegeven. Mogelijk beïnvloedt de zelfrapportagemethode de resultaten omtrent gevonden verstoorde eetpatronen of eetstoornissen bij deze doelgroep. Opvallend aan deze systematische review dat er relatief veel onderzoeken met (vrouwelijke) adolescenten zijn geïncludeerd. Dit weerspiegelt bij welke doelgroep het meeste onderzoek is gedaan omtrent dit onderwerp. Echter zijn er ook resultaten gevonden voor mannen en volwassenen, wat niet een vergeten doelgroep mag worden. 4.2.2 Aanbevelingen
Om de juiste screening en interventiemethodes in te schakelen om verstoorde eetpatronen of eetstoornissen bij deze doelgroep aan te pakken, is het van belang dat er toekomstig longitudinaal vervolgonderzoek gedaan wordt en er causale risicofactoren benoemd worden. Uit deze review blijkt dat vrouwelijke diabetes type 1 adolescenten een specifieke risicodoelgroep vormen voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. Er is vooral voor hen hulp op maat nodig en daarvoor is meer toekomstig onderzoek nodig. Verder zorgt het opnemen van een controlegroep ervoor dat er unieke specifieke risicofactoren voor de ontwikkeling van verstoorde eetpatronen of eetstoornissen bij diabetes type 1 patiënten vastgesteld kunnen worden. Ten slotte is het, zoals reeds besproken, van belang dat er meer methodes ontwikkelt worden waarbij de participant het gevoel heeft echt anoniem te blijven. Dit is door de gebruikte vragenlijsten en interviews tot op heden vaak niet het geval.
20
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Literatuurlijst Ackard, D. M., Vik, N., Neumark‐Sztainer, D., Schmitz, K. H., Hannan, P., & Jacobs, D. R. (2008). Disordered eating and body dissatisfaction in adolescents with type 1 diabetes and a population‐based comparison sample: comparative prevalence and clinical implications. Pediatric diabetes, 9(4), 312-319. Battaglia, M., Alemzadeh, R., Katte, H., Hall, P. L., & Perlmuter, L. C. (2006). Disordered eating and psychosocial factors in adolescent females with type 1 diabetes mellitus. Journal Of Pediatric Psychology, 31(6), 552-556. doi:10.1093/jpepsy/jsj047 Beglin, S. J., & Fairburn, C. G. (1992). Women who choose not to participate in surveys on eating disorders. International Journal of Eating Disorders, 12(1), 113-116. Bryden, K. S., Neil, A., Mayou, R. A., Peveler, R. C., Fairburn, C. G., & Dunger, D. B. (1999). Eating habits, body weight, and insulin misuse. A longitudinal study of teenagers and young adults with type 1 diabetes. Diabetes Care, 22(12), 1956-1960. Colton, P. A., Rodin, G. M., Olmsted, M. P., & Daneman, D. (1999). Main articles-eating disturbances in young women with type I diabetes mellitus: mechanisms and consequences-Type I diabetes mellitus may trigger eating disorders, particularly full syndrome and.Psychiatric Annals, 29(4), 213-219. Colton, P., Olmsted, M., Daneman, D., Rydall, A., & Rodin, G. (2007). Natural history and predictors of disturbed eating behaviour in girls with Type 1 diabetes. Diabetic Medicine: A Journal Of The British Diabetic Association, 24(4), 424-429. Colton, P., Olmsted, M., Daneman, D., & Rodin, G. (2013). Depression, disturbed eating behavior, and metabolic control in teenage girls with type 1 diabetes. Pediatric Diabetes. Colton, P., Olmsted, M., Daneman, D., Rydall, A., & Rodin, G. (2004). Disturbed eating behavior and eating disorders in preteen and early teenage girls with type 1 diabetes: a case-controlled study. Diabetes Care, 27(7), 1654-1659. Cox, D., & Gonder-Frederick, L. (1992). Major developments in behavioral diabetes research. Journal Of Consulting And Clinical Psychology, 60(4), 628-638.
21
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
d'Emden, H., Holden, L., McDermott, B., Harris, M., Gibbons, K., Gledhill, A., & Cotterill, A. (2012). Disturbed eating behaviours and thoughts in Australian adolescents with type 1 diabetes. Journal of paediatrics and child health. DSM-IV-TR (2000). Diagnostic and Statistical manual of mental disorders, (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association. Fairburn, C. G., Peveler, R. C., Davies, B., Mann, J. I., & Mayou, R. A. (1991). Eating disorders in young adults with insulin dependent diabetes mellitus: a controlled study. British Medical Journal, 303(6793), 17-20. Gagnon, C. Aimé, A., Bélanger, C., & Markowitz, J. (2012). Comorbid diabetes and eating disorders in adult patients: assessment and considerations for treatment. The Diabetes Educator, 38(4), 537-542. doi:10.1177/0145721712446203 Gowers, S., & Shore, A. (2001). Development of weight and shape concerns in the aetiology of eating disorders. The British Journal Of Psychiatry: The Journal Of Mental Science, 179(3)236-242. Grinspoon, S., Thomas, E., Pitts, S., Gross, E., Mickley, D., Miller, K., & Klibanski, A. (2000). Prevalence and predictive factors for regional osteopenia in women with anorexia nervosa. Annals of internal medicine, 133(10), 790-794. Grucza, R., Przybeck, T., & Cloninger, C. (2007). Prevalence and correlates of binge eating disorder in a community sample.Comprehensive Psychiatry, 48(2), 124-131. Grylli, V., Hafferl-Gattermayer, A., Schober, E., & Karwautz, A. (2004). Prevalence and clinical manifestations of eating disorders in Austrian adolescents with type-1 diabetes. Wiener Klinische Wochenschrift, 116(7-8), 230-234. Grylli, V., Hafferl-Gattermayer, A., Wagner, G., Schober, E., & Karwautz, A. (2005a). Eating disorders and eating problems among adolescents with type 1 diabetes: exploring relationships with temperament and character. Journal Of Pediatric Psychology, 30(2), 197-206. Grylli, V., Wagner, G., Berger, G., Sinnreich, U., Schober, E., & Karwautz, A. (2010). Characteristics of self-regulation in adolescent girls with type 1 diabetes with and without eating disorders: a cross-sectional study. Psychology And Psychotherapy, 83(3), 289-301. doi:10.1348/147608309X481180
22
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Grylli, V., Wagner, G., Hafferl-Gattermayer, A., Schober, E., & Karwautz, A. (2005b). Disturbed eating attitudes, coping styles, and subjective quality of life in adolescents with Type 1 diabetes. Journal Of Psychosomatic Research, 59(2), 65-72. Helgeson, V., Escobar, O., Siminerio, L., & Becker, D. (2007). Unmitigated communion and health among adolescents with and without diabetes: the mediating role of eating disturbances. Personality & Social Psychology Bulletin, 33(4), 519-536. Howe, C., Jawad, A., Kelly, S., & Lipman, T. (2008). Weight-related concerns and behaviors in children and adolescents with type 1 diabetes. Journal Of The American Psychiatric Nurses Association, 13(6), 376-385. doi:10.1177/1078390307310154 Jones, J. M., Lawson, M. L., Daneman, D., Olmsted, M. P., & Rodin, G. (2000). Eating disorders in adolescent females with and without type 1 diabetes: cross sectional study. Bmj, 320(7249), 1563-1566. Keel, P., Brown, T., Holm-Denoma, J., & Bodell, L. (2011). Comparison of DSM-IV versus proposed DSM-5 diagnostic criteria for eating disorders: reduction of eating disorder not otherwise specified and validity. The International Journal Of Eating Disorders, 44(6), 553-560. doi:10.1002/eat.20892 Larrañaga, A., Docet, M., & García-Mayor, R. (2011). Disordered eating behaviors in type 1 diabetic patients. World Journal Of Diabetes, 2(11), 189-195. doi:10.4239/wjd.v2.i11.189 Maharaj, S., Rodin, G., Connolly, J., Olmsted, M., & Daneman, D. (2001). Eating problems and the observed quality of mother-daughter interactions among girls with type 1 diabetes. Journal Of Consulting And Clinical Psychology, 69(6), 950-958. Maharaj, S., Rodin, G., Olmsted, M., Connolly, J., & Daneman, D. (2003). Eating disturbances in girls with diabetes: the contribution of adolescent self-concept, maternal weight and shape concerns and mother-daughter relationships. Psychological Medicine, 33(3), 525-539. Marcus, M. D., Wing, R. R., Ewing, L., Kern, E., Gooding, W., & McDermott, M. (1990). Psychiatric disorders among obese binge eaters. International Journal of Eating Disorders, 9(1), 69-77. Mellin, A., Neumark-Sztainer, D., Patterson, J., & Sockalosky, J. (2004). Unhealthy weight management behavior among adolescent girls with type 1 diabetes mellitus: the role of 23
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
familial eating patterns and weight-related concerns. The Journal Of Adolescent Health: Official Publication Of The Society For Adolescent Medicine, 35(4), 278-289. Meltzer, L., Johnson, S., Prine, J., Banks, R., Desrosiers, P., & Silverstein, J. (2001). Disordered eating, body mass, and glycemic control in adolescents with type 1 diabetes. Diabetes Care, 24(4), 678-682. Neumark-Sztainer, D., Patterson, J., Mellin, A., Ackard, D., Utter, J., Story, M., & Sockalosky, J. (2002). Weight control practices and disordered eating behaviors among adolescent females and males with type 1 diabetes: associations with sociodemographics, weight concerns, familial factors, and metabolic outcomes. Diabetes Care, 25(8), 1289-1296. Olmsted, M., Colton, P., Daneman, D., Rydall, A., & Rodin, G. (2008). Prediction of the onset of disturbed eating behavior in adolescent girls with type 1 diabetes. Diabetes Care, 31(10), 1978-1982. doi:10.2337/dc08-0333 Pollock-BarZiv, S., & Davis, C. (2005). Personality factors and disordered eating in young women with type 1 diabetes mellitus.Psychosomatics, 46(1), 11-18. Powers, M., Richter, S., Ackard, D., Gerken, S., Meier, M., & Criego, A. (2012). Characteristics of persons with an eating disorder and type 1 diabetes and psychological comparisons with persons with an eating disorder and no diabetes. The International Journal Of Eating Disorders, 45(2), 252-256. doi:10.1002/eat.20928 Rodin, G. M., & Daneman, D. (1992). Eating disorders and IDDM: a problematic association. Diabetes Care, 15(10), 1402-1412. Schwartz, S., Weissberg-Benchell, J., & Perlmuter, L. (2002). Personal control and disordered eating in female adolescents with type 1 diabetes. Diabetes Care, 25(11), 1987-1991. Shisslak, C. M., Crago, M., & Estes, L. S. (1995). The spectrum of eating disturbances. International Journal of Eating Disorders, 18(3), 209-219. Takii, M., Uchigata, Y., Kishimoto, J., Morita, C., Hata, T., Nozaki, T., & Kubo, C. (2011). The relationship between the age of onset of type 1 diabetes and the subsequent development of a severe eating disorder by female patients. Pediatric Diabetes, 12(4), 396-401. doi:10.1111/j.1399-5448.2010.00708.x
24
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Tsalikian, E. (1990). Insulin-dependent (Type I) diabetes mellitus: Medical overview. In C.S. Holmes (Ed.), Neuropsychological and behavioural aspects of diabetes (pp. 3-11). New York: Springer. 10.1007/978-1-4612-3290-2_1 Zimmerman, B. R. (1990). Non-insulin-dependent (Type II) diabetes: Medical overview. In C. S. Holmes (Ed.), Neuropsychological and behavioural aspects of diabetes (pp. 177183). New York: Springer. doi: 10.1007/978-1-4612-3290-2_9
25
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Bijlagen
26
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Risicofactoren
Diabetes type 1
Verstoord eetpatroon/eetstoornissen
Figuur 1. Verband voor de ontwikkeling van diabetes type 1 en verstoorde eetpatronen of eetstoornissen , in deze systematische review belicht.
27
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Hits na het doorzoeken databases: Pubmed: 1412 PsycINFO: 700
Identificatie
(N totaal= 2112)
Artikelen via andere zoekmachines: GoogleScholar: 0 WorldCat: 0 Referenties: 0 (N totaal = 1) PsycARTICLES: 1
Hits in totaal, na verwijdering duplicaties:
Screening
(N= 2104)
Hits geselecteerd op basis van titel: (N= 478)
Hits uitgesloten o.b.v. abstract: 1) enkel verstoord eetpatroon/ eetstoornis of diabetes = 86 2) enkel over obesitas = 39 3) risicofactoren voor diabetes = 62 4) Ouder dan 1995 = 43 5) Reviews/ niet Engelstalig = 21 6) Zelfzorg/diabetes complicaties =26 7) Geen risicofactor = 32
Behouden
Geschiktheid
(N=309)
Studies geschikt lezen Fulltekst: (N= 169)
Artikelen behouden voor review: (N= 22) Unieke studies behouden voor deze review: (N= 15)
Full-tekst artikelen uitgesloten omdat: 1) Geen risicofactor verstoord eetpatroon/ eetstoornis = 37 2) Enkel behandeling/prevalentie = 15 3) proefpersonen geen diabetes of verstoord eetpatroon/ een gevalsstudie/ geen onderzoeksartikel = 35 5) Geen volledige tekst beschikbaar = 16 6) Ouder dan 2000/ type 2 diabetes = 44
(N=147)
Figuur 2. Flow Chart, geïncludeerde artikelen en unieke studies voor deze systematische review.
28
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Tabel 1 Kwaliteitscriteria Beoordeling Geselecteerde Artikelen Auteur, jaartal N responspercentage score Onderzoeksdesign Ackard et al., (2008) + Battaglia et al., (2006) + Colton et al., (2004) Colton et al., (2007) + Colton et al., (2013) + + d’Emden et al., (2012) + Grylli et al., (2004, 2005a, 2005b) + Grylli et al., (2010) Helgeson et al., (2007) + Howe et al., (2008) Maharaj et al., (2001, 2003) + Mellin et al., (2004) ? Meltzer et al., (2001) ? Neumark- Sztainer et al., (2002) Olmsted et al., (2008) + Pollock-BarZiv et al., (2005) ? Powers et al., (2012) ? + Schwartz et al., (2002) Takii et al., (2011) ? + Opmerking: Beoordeling N responspercentage score is positief (+) indien: =/> 75% en negatief (-) indien: <75% uiteindelijk heeft deelgenomen aan het onderzoek. Een vraagteken (?) houdt in dat dit onbekend is. Beoordeling onderzoeksdesign is positief (+) indien: het longitudinaal, follow-up, retrospectief, sequentieel, of gerandomiseerd onderzoek betrof en negatief (-) indien: het cross-sectioneel, exploratief, of correlationeel onderzoek betrof.
29
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Tabel 2 Overzichtstabel van de Belangrijkste Gegevens van de Geselecteerde Artikelen Auteur (jaartal) Land
Verstoord eetpatroon of type eetstoornis
Onderzoeksdoel Steekproef
Meetinstrumenten
Design
Resultaten omtrent samenhangende (risico)factoren voor ontwikkeling verstoorde eetpatronen
1. Ackard et al., (2008)
Verstoorde eetpatronen
Het doel van het onderzoek is: vergelijken van verstoorde eetpatronen en lichaamsontevredenheid bij twee steekproeven. Het onderzoek bestaat uit: N1: 143 diabetespatiënten N2: 4746 populatiesteekproef zonder diabetes N1: 15.3 jaar gem. (SD, 2.3) N2: 14.9 jaar gem.(SD, 1.7) m/v adolescenten
Verstoorde eetpatronen: - N1: Assessing Health and Eating among Adolescents with Diabetes (AHEAD) - N2: Project EAT vragenlijst
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - Vrouwelijke adolescenten met diabetes deden 7.4 keer zoveel (10.3% t.o.v. 1.4%) aan insulinebeperking en 5.3 keer zoveel (7.4% t.o.v. 1.4%) aan doseringsvermindering t.o.v. mannelijke adolescenten met diabetes Niet gerelateerd: Adolescenten met diabetes t.o.v. populatiegroep: - Niet meer risico op verstoorde eetpatronen. - Minder ongezonde gewicht controlerende gedragingen. - Minder lichaamsontevredenheid. - Meer regelmatige maaltijdpatronen. - Vrouwelijke adolescenten met diabetes vasten of diëten minder - Mannelijke adolescenten met diabetes sporten en bewegen minder, eten minder gezond voor gewichtscontrole.
Verstoorde eetpatronen
Het doel van het onderzoek is: beoordelen of de insulinepomp (CSII) voor minder verstoorde eetpatronen zorgt t.o.v. meerdere keren per dag injecties bij diabetespatiënten (MDI). Het onderzoek bestaat uit: N1: 22 CSII gebruikers N2: 47 MDI gebruikers N1 en N2: 12-18 jaar Vrouwelijke adolescenten
Verstoorde eetpatronen: - Eating Disorder inventory–2 (EDI-2) - Eating Attitudes Test-26 (EAT-26): sub-schaal dieet - Toegevoegde vragen: insulinebeperking
Cross-sectioneel
Niet gerelateerd: - Insulinepomp (CSII) zorgt niet voor sig. verbeteringen voor verstoorde eetpatronen (boulimiascore CSII is niet sig. lager; M = .23, SD = .53; t.o.v. MDI; M = 1.17, SD = 1.96).
Verstoorde eetpatronen en eetstoornissen (anorexia nervosa, boulimia nervosa, EDNOS, eetbuistoornis)
Het doel van het onderzoek is: vergelijken van de prevalentie van verstoorde eetpatronen. Het onderzoek bestaat uit: N1: 101diabetespatiënten N2: 303 controlegroep zonder diabetes N1 en N2: 9-14 jaar Tienermeiden *Dit artikel was onderdeel van dezelfde studie als Colton et al. ( 2007, 2013) en Olmsted et al. (2007)
Verstoorde eetpatronen: - Children’s Eating Disorder Examination (cEDE): semigestructureerd interview gelinkt aan Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV)
Cross-sectioneel Casegecontroleerd Baseline studie
Gerelateerd: - Bovenmatig bewegingen (10 keer zoveel), eetbuistoornissen(10 keer zoveel), verstoorde eetpatronen en EDNOS kwamen (8 keer zoveel) meer voor bij tienermeiden met diabetes t.o.v. de controlegroep. - Sig. 8 keer zoveel tienermeiden met diabetes (8%) met (meer dan) 2 verstoorde eetpatronen t.o.v. de controlegroep (1%). - Algemeen vaak (milde) verstoorde eetpatronen bij (pre)tienermeiden (16%). - Meer insuline beperkende patronen voor gewichtscontrole bij oudere adolescenten (34%) t.o.v. pre-tienermeiden (2%). Niet gerelateerd: - Metabolisme controle (HbA1c niveau) en verstoord eetpatroon - Hoger SES en verstoorde eetpatronen (r = -0.06)
Amerika
2. Battaglia et al., (2006) Amerika
3. Colton et al., (2004) Canada, Toronto
Lengte- en gewicht metingen
Metabolisme: - Bio-Rad variant Method Lengte- en gewicht metingen SES: - Statistieken Canada: postcodes, 1998
30
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN 4. Colton et al., (2007)
Verstoorde eetpatronen
Canada, Toronto
Het doel van het onderzoek is: vaststellen van psychosociale (risico)factoren en het verloop van verstoorde eetpatronen. Het onderzoek bestaat uit: N: 106 diabetespatiënten 9-13 jaar Tienermeiden *Dit artikel was onderdeel van dezelfde studie als Colton et al. (2004, 2013) en Olmsted et al. (2007).
Verstoorde eetpatronen: - Meting 1 en 2: cEDE interview - Meting 1: EAT-26 - Toegevoegde vragen: insulinebeperking
Longitudinaal 1 jaar follow-up (2 metingen)
Gerelateerd: - Meer verstoorde binding met je moeder, hoger BMI zijn sig. risicofactoren voor verstoorde eetpatronen (R² totaal = 0.15) - Meer verstoord eetpatroon bij moeders (r = 0.35) en een hoger BMI (r = 0.46) en een lage eigenwaarde (r = -0.47) zijn sig. geassocieerd met verstoorde eetpatronen (R² totaal = 0.35 van cEDE score na 1 jaar). Niet gerelateerd: - Glycemie controle en verstoorde eetpatronen
Longitudinaal 5 jaar follow-up (2 metingen)
Gerelateerd: - Na 5 jaar had 49% van tienermeiden met diabetes (milde) verstoorde eetpatronen. - Depressieve tienermeiden hadden meer verstoorde eetpatronen dan diegene zonder depressie (75% t.o.v. 45.3%). - Tienermeiden met eetstoornis ook meer kans dan diegene zonder op depressieve symptomen (69.2% t.o.v. 22%). Niet gerelateerd: - Verminderde metabolisme controle niet (sig.) geassocieerd met verstoorde eetpatronen.
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - 1/3 (32.3%) van de adolescenten had verstoord eetpatroon, waarvan v > m: 37.9% t.o.v.25.9% - Vrouwelijke adolescenten rapporteren meer (48% , 2 of meer) verstoorde eetpatroonsymptomen dan mannelijke adolescenten (93.3%, slechts 1). - YEDE-Q score sig. hoger voor vrouwen; M = 1.69 met SD = 1.36 (95% CI: 1.35-2.02) dan mannen; M = 0.52 met SD = 0 .77 (95% CI: 0.32-0.72). - EDI-3 score sig. hoger voor vrouwen; M = 34.03, SD = 9.90 (95% CI 31.58-36.48) dan mannen; M = 25.06, SD = 5.92 (95% CI 23.33-26.67). - Hoger HbA1c sig. geassocieerd met meer verstoorde eetpatronen
Cross-sectioneel
Gerelateerd: Vrouwelijke adolescenten met diabetes:
Meting 1: - Depressie: Children’s Depression Inventory (CDI) - Eigenwaarde: Self-Perception Profile for Children (SPPC) - Ouderrelatie: Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA) Metabolisme: - Bio-Rad variant Method Lengte- en gewicht metingen
5.Colton et al., (2013) Canada, Toronto
6. d’Emden et al., (2012)
Verstoorde eetpatronen en eetstoornissen
Verstoorde eetpatronen
Australië
Het doel van het onderzoek is: vaststellen van de associaties tussen verstoorde eetpatronen en depressie/ metabolisme controle. Het onderzoek bestaat uit: N: 98 diabetespatiënten Meting 1: 9-14 jaar (baseline) Meting 2: 14-18 jaar Tienermeiden *Dit artikel was onderdeel van dezelfde studie als Colton et al. (2004, 2007) en Olmsted et al. (2007).
Verstoorde eetpatronen: Meting 1 en 2: - Eating Disorder Examination (EDE) interview
Het doel van het onderzoek is: beschrijven van het type verstoorde eetpatronen en associaties. Het onderzoek bestaat uit: N: 124 diabetespatiënten 13–18 jaar m/v adolescenten
Verstoorde eetpatronen: - Youth Eating Disorder Examination Questionnaire (YEDE-Q) - Eating Disorder Inventory -3 Risk Composite (EDI-3RC) - Toegevoegde vragen: insulinebeperking
Meting 1 en 2: - Depressie: CDI Meting 2: - Depressie: K-SADS gestandaardiseerd interview gelinkt aan DSM-IV Metabolisme: - Bio-Rad variant Method Lengte- en gewicht metingen
Emotie en gedrag: - Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) 7. Grylli et al., (2004)
Eetstoornissen of een verstoord
Het doel van het onderzoek is: vaststellen van de eetstoornissen of
Verstoorde eetpatronen: - EAT-26 screening
31
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN
Oostenrijk
8. Grylli et al., (2005a) Oostenrijk
9. Grylli et al., (2005b) Oostenrijk
eetpatroon
Eetstoornissen of een verstoord eetpatroon
Eetstoornissen of een verstoord eerpatroon
verstoorde eetpatronen door de prevalentie te onderzoeken bij deze specifieke doelgroep. Het onderzoek bestaat uit: N: 199 diabetespatiënten 14.1 jaar gem. (SD, 2.6) m/v adolescenten *Dit artikel was onderdeel van een grotere studie van Grylli et al. (2005a, 2005b, 2010).
- EDI-2 - EDE interview
Het doel van het onderzoek is: vaststellen van het karakter van diabetespatiënten met en zonder verstoorde eetpatronen. Het onderzoek bestaat uit: Steekproef is gelijk aan Grylli et al. (2004) *Dit artikel was onderdeel van een grotere studie van Grylli et al. (2004, 2005b, 2010).
Verstoorde eetpatronen: - EAT-26 screening - EDI-2
Het doel van het onderzoek is: vaststellen van geassocieerde coping stijlen en de kwaliteit van leven bij participanten met en zonder eetstoornis. Het onderzoek bestaat uit: Steekproef is gelijk aan Grylli et al. (2004) *Dit artikel was onderdeel van een grotere studie van Grylli et al. (2004, 2005a, 2010).
Verstoorde eetpatronen: - EAT-26 screening - EDI-2 - EDE interview
- Meer (11.5%) eetstoornissen dan mannen (0%). - Meer (13.5%) problemen met lichaamsvormen en verstoorde eetpatronen dan mannen (1%). - Sig. hoger BMI (M = 22.5, SD = 4.9) hadden diegene met eetstoornis/verstoord eetpatroon t.o.v. gelijken zonder eetproblematiek (M = 20.2, SD = 3.2).
Lengte- en gewicht metingen
Cross-sectioneel
Gerelateerd: Vrouwelijke adolescenten met eetstoornis/ verstoord eetpatronen t.o.v. diegene zonder: - Sig. lager ‘zelfdirectheid’ (OR = 1.08, 95% CI = 1.02-1.14) en sig. hoger op ‘pijn vermijdend’ (OR = 0.93, 95% CI = 0.88-0.99) risicofactoren eetstoornissen. - Sig. lager ‘zelfdirectheid’ (OR = 1.06, 95% CI = 1.01-1.11), hoger op ‘pijn vermijdend’ (OR = 0.92, 95% CI = 0.88-0.97) risicofactoren verstoorde eetpatronen. - Deze trekken versterken mogelijk eetstoornissen/ verstoorde eetpatronen.
Cross-sectioneel
Gerelateerd: Associatie voor diegene met eetstoornis t.o.v. diegene zonder: - ‘Verlangend denken’ (100% t.o.v. 23.9% is sig.) of ‘schuldig voelen’ (52.2% t.o.v. 10%) dus sommige negatieve en vermijdende coping stijlen. (v>m) - Minder psychosociale kwaliteit van leven; sig. meer depressieve klachten, lager zelfvertrouwen - Minder fysieke kwaliteit van leven; meer lichamelijke klachten
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - Sig. hogere score t.o.v. diegene zonder eetstoornis op zelfregulatieaspecten als ‘creëren van ideale zelf’ (M = 30.4, SD = 8.1 t.o.v. M = 25.0, SD = 7.0) , ‘negatief lichaamsbeeld’ (M = 24.4, SD = 9.6 t.o.v. M = 16.2, SD = 9.3), ‘hypochondrie: narcistische winst’ (M = 22.0, SD = 9.1 t.o.v. M = 16.9, SD = 7.1). - Dus meer verstoringen in de zelfregulatie bij vrouwelijke adolescenten.
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - ‘Negeren van jezelf en focus op de ander’ was sig. (β = .37 ) crosssectioneel geassocieerd met verstoord eetgedrag als boulimiasymptomen.
Karakter en temperament: - Temperament and Character Inventory (TCI) depressie: - CDI
Coping: - KIDCOPE vragenlijst Ziekte ervaring en satisfactie: - Berner Subjective Well-being Inventory (BFW) Lengte- en gewicht metingen
10. Grylli et al., (2010)
Eetstoornissen
Oostenrijk
11. Helgeson et al., (2007)
Verstoorde eetpatronen
Het doel van het onderzoek is: bekijken op welke manier de diabetespatiënten met en zonder eetstoornissen verschillen in zelfregulatie. Het onderzoek bestaat uit: N: 76 diabetespatiënten 17, 2 jaar gem. (SD, 2,1) Vrouwelijke adolescenten *Dit artikel was onderdeel van een grotere studie van Grylli et al. (2004, 2005a, 2005b).
Verstoorde eetpatronen: - EDE interview - Zelfregulatie: The Narcissism Inventory – 90 (NI-90)
Het doel van het onderzoek is: vaststellen hoe het negeren van jezelf en geheel focussen op de ander in relatie staat
Verstoorde eetpatronen: - EDI
Lengte- en gewicht metingen
longitudinaal
32
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN Amerika
tot verstoord eetgedrag. Het onderzoek bestaat uit: N1: 132 diabetespatiënten N2: 131 zonder diabetes (controlegroep) N1 en N2: 12,08 jaar gem. m/v (jonge) adolescenten
Meting 1: - Puberale status, demografische informatie, gewicht metingen - Focus op de ander: Helgeson’s 9items vragenlijst - Positieve kijk op anderen: Personal Attributes Questionnaire (PAQ)
1 jaar follow-up (2 metingen)
Het voorspelt het slank willen zijn longitudinaal (β = .84), vooral voor diabetespatiënten. - Vrouwen (β = .34) en puberale status (β = .16) waren cros- sectioneel sig. gerelateerd aan slank willen zijn. - Verstoord eetgedrag was deels een mediator in relatie tot ‘negeren van jezelf’ en psychologische gezondheid. Niet gerelateerd: - ‘Positieve kijk op anderen’ (communie) bleek cross-sectioneel een sig. voorspeller voor minder boulimiasymptomen (β = -.24) en minder drang voor slank lichaam (β = -.23)
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - Sig. vaker gewicht-controle als: bovenmatig bewegen bij oudere vrouwelijke adolescenten (77.8%) t.o.v. mannen (62.5%) en als insulinemanipulatie bij participanten met verhoogd HbA1c (12.5%) t.o.v. diegene zonder insulinemanipulatie (8.6%). - Sig. relatie tussen hoger BMI en gewicht-controlerende gedragingen - HbA1c niveaus en gewichtstevredenheid verklaren 24% (R²=.24) van de DEPS score (mate verstoorde eetpatronen) variabiliteit. - Meer zwaargewichtperceptie (Spearman’s rho = .33) en ontevredenheid betreft gewicht (Spearman’s rho = .42) sig. relatie met meer verstoorde eetpatronen.
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - Sig. relatie tussen uiting van intimiteit (ES = .47) en autonomie (adolescent heeft autonomie: ES = 0.40, moeder geeft autonomie ES = 0.48) en niveau verstoorde eetpatroon. - Relatie tussen meer emotioneel verkeerde omgang in de relatie tussen moeder en dochter (familiefactoren) en meer verstoorde eetpatronen. - Grotere interactieproblemen tussen moeder en dochter geassocieerd met meer verstoorde eetpatronen.
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - Sig. (risico)factoren: mindere eigenwaarde(R² = .23), minder goede moeder-dochter relaties en moeders met gewicht- en lichaamsvorm zorgen (WSC) (r = .42) voor ontstaan verstoorde eetpatronen (R² totaal = 0.57). - Hierbij is eigenwaarde gedeeltelijk een mediator (indien deze gecontroleerd, is associatie tussen WSC en verstoorde eetpatronen:
Meting 1 en 2: psychologische gezondheid - Depressie: CDI - Angst: Revised Children’s Manifest Anxiety Scale (RCMAS) - Boosheid: Differential Emotions Scale (DES) - Eigenwaarde: SPPC 12. Howe et al., (2008)
Verstoorde eetpatronen
Amerika, Philadelphia
13. Maharaj et al., (2001)
Verstoorde eetpatronen
Canada, Toronto
14. Maharaj et al., (2003) Canada, Toronto
Verstoorde eetpatronen
Het doel van het onderzoek is: het onderzoeken van verstoorde eetpatronen in relatie tot socio-demografische factoren en lichamelijke factoren. Het onderzoek bestaat uit: N: 295 diabetespatiënten 14,9 jaar gem. Kinderen en adolescenten
Verstoorde eetpatronen: - AHEAD vragenlijst met Diabetes Eating Problem Survey (DEPS) en Project EAT vragenlijst
Het doel van het onderzoek is: om de interacties tussen moeder en dochter te bestuderen om zo de relatie tussen verstoorde eetpatronen en gekregen intimiteit en autonomie te onderzoeken. Het onderzoek bestaat uit: N: 88 diabetespatiënten + moeders 15 jaar gem. (SD, 2.2) Jonge vrouwelijke adolescenten en hun moeder *Dit artikel was onderdeel van een grotere studie met Maharaj et al. (2003).
Verstoorde eetpatronen: - EDI - Diagnostic Survey for Eating Disorders- Modified (DSED-M) - Toegevoegde vragen: insulinebeperking
Het doel van het onderzoek is: vaststellen hoe en of moeder-dochter relaties mogelijk een risicofactor vormen. Het onderzoek bestaat uit: Steekproef is gelijk aan Maharaj et al. (2001) *Dit artikel was onderdeel van een grotere studie met Maharaj et al. (2001)
Verstoorde eetpatronen: - EDI - DSED-M vragenlijst - Toegevoegde vragen over insulinebeperking
- Metabolisme: HbA1c meting - Lengte- en gewicht metingen
Moeder-dochter interacties: - Video-opnames: 2 probleemoplossingstaken Gescoord: Autonomy and Intimacy Rating System (AIRS)
Moeder-dochter relatie:
33
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN - IPPA Gescoord: AIRS
partiële r = -.19 en niet meer sig. Associatie tussen moeder-dochter relaties en verstoorde eetpatronen is dan: partiële r = .45) . - Sig. relatie ondersteunende moeder bij ziekte en verstoorde eetpatronen (R² = .36). - Kwaliteit van moeder-dochter relatie trad ook op als mediator voor de invloed van de moeders met gewichtszorgen op de verstoorde eetpatronen (partiële r = .30 indien gecontroleerd voor mediator).
Eigenwaarde: - Self-Perception Profile For Adolescents (SPPA)
15. Mellin et al., (2004)
Verstoorde eetpatronen
America
16. Meltzer et al., (2001)
Verstoorde eetpatronen
Amerika
17. NeumarkSztainer et al., (2002) Amerika
Verstoorde eetpatronen
Het doel van het onderzoek is: vaststellen van ongezonde gewicht-patronen en samenhangende familiaire associaties. Het onderzoek bestaat uit: N: 30 diabetespatiënten + 1 of 2 ouders 17.3 jaar gemiddeld (SD, 2.2) Vrouwelijke adolescenten en 1 of 2 ouders
Verstoorde eetpatronen: -Project EAT vragenlijst -AHEAD vragenlijst
Het doel van het onderzoek is: het vaststellen van geassocieerde factoren als diabetes en BMI in relatie tot verstoorde eetgedragingen. Het onderzoek bestaat uit: N: 152 diabetespatiënten vergeleken met een normatieve groep zonder diabetes 11-19 jaar m/v adolescenten
Verstoorde eetpatronen: -EDI vragenlijst: sub-schalen verlangen dun zijn, lichaamsontevredenheid, boulimia - Toegevoegde vragen: insulinemanipulatie
Het doel van het onderzoek is: het in kaart brengen van de prevalentie van verstoorde eetpatronen en associaties met verschillende factoren. Het onderzoek bestaat uit: N: 143 diabetespatiënten 12-21 jaar m/v adolescenten
Verstoorde eetpatronen: - Project EAT - DEPS
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - Ouders diëten 2 keer zoveel (60% t.o.v. 33%) en negatieve gewicht benadering 2 keer zoveel (67% t.o.v. 33%) bij adolescenten met verstoorde eetpatronen dan diegene zonder. - Families waar veel gewichtszorgen spelen en niet gestructureerde maaltijden plaatsvinden, meer bij adolescenten met verstoorde eetpatronen dan diegene zonder (58% t.o.v. 7%).
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - Boulimiasymptomen waren geassocieerd met vrouwelijke adolescenten (β = 0.59). - Voornamelijk 13-14 jarige vrouwelijke adolescenten. - Hoger BMI was (voor vrouwen R²= 0.271 en voor mannen: R² = 0.103) een sig. (risico)factor voor meer lichaamsontevredenheid. - Lichaamsontevredenheid en vrouwelijk geslacht (R² = 0.484) vormen aanleiding voor slank willen zijn. Niet gerelateerd: Diabetespatiënten t.o.v. normatieve groep: - Verstoorde eetpatronen kwamen niet vaker voor. - Mannen hadden minder boulimiasymptomen. - Vrouwen met een verstoord eetpatroon hadden meer lichaamstevredenheid.
Cross-sectioneel
Gerelateerd: - Meer vrouwen (18.2%) dan mannen (13%) hadden ongezonde gewichtscontrole (1,4 keer zoveel). - Meer gewichtsontevredenheid is geassocieerd met meer verstoorde eeten gewichtsproblemen bij mannen (r = 0.31) en vrouwen (r = 0.40). - Minder familiecohesie sig. geassocieerd met een meer verstoord eetpatronen bij mannen (r = -0.41) en vrouwen (r = -0.52) - HbA1c niveaus sig. geassocieerd met verstoorde eetpatronen voor mannen (r = 0.26) en vrouwen (r = 0.33). Niet gerelateerd: - Familiestructuur, leeftijd, etniciteit, ouderlijke opleidingsniveau. - Geen stabiele associaties met BMI.
Ouderlijke patronen met eten: -Semigestructureerd interview -Lengte-en gewicht metingen
Metabolisme: HbA1c meting Lengte- en gewicht metingen
Familiefactoren: - Sub-schalen Family Environment Scale-Revised (FES-R) Diabetesomgang: - Diabetes and Family Responsibility Questionnaire (DFRQ) Metabolisme: HbA1c meting Lengte- en gewicht metingen
34
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN 18. Olmsted et al., (2008)
Verstoorde eetpatronen
Canada, Toronto
Het doel van het onderzoek is: de gerelateerde psychologische risicofactoren voor het ontstaan van verstoorde eetpatronen achterhalen. Het onderzoek bestaat uit: N: 126 diabetespatiënten 9-13 jaar bij aanvang Tienermeiden *Dit artikel was onderdeel van dezelfde studie als Colton et al. (2004, 2007, 2013).
Verstoorde eetpatronen: - cEDE interview baseline en 3 follow- up periode - EDE interview 4e follow -up periode - Toegevoegde vragen: insulinemanipulatie
Prospectief longitudinaal Baseline en 5 jaar followup (4 metingen)
Gerelateerd: - Depressie (R² = .154) , lagere eigenwaarde, (R² = .200) hoger BMI (R² = .124), meer zorgen betreft lichaamsvormen (R² = .210) sig. (risico)factoren voor het ontstaan van verstoorde eetpatronen. Verklaren samen 48.2% van de variantie. - Minder metabolisme controle en verstoorde eetpatronen geassocieerd (echter niet altijd significant)
Cross-sectioneel
Gerelateerd: Diegene met t.o.v. diegene zonder verstoord eetpatroon: - Aspecten perfectionisme positief geassocieerd (R² = .36) met gewichtscontrole. - Borderline persoonlijkheid (score; M = 9.7, SD = 4.4 t.o.v. M = 6.0, SD = 4.2) bleek sig. (risico)factor. - Persoonlijkheidsfactoren leken geassocieerd met verstoorde eetpatronen. - Verminderd metabolisme controle (score; M = 9.5, SD = 1.3 t.o.v. M = 8.1, SD =1.7) was sig. geassocieerd. - BMI was iets hoger (M = 26.1, SD = 4.6 t.o.v. M = 24.6, SD = 4.1).
Exploratief Retrospectief Casegecontroleerd
Gerelateerd: - Diabetes type 1 gaat vaak (93.8%) vooraf aan een eetstoornis bij diabetespatiënten met een eetstoornis. Niet gerelateerd: Participanten met enkel een eetstoornis, zonder diabetes hadden een sig. hogere score op: - angsttrekken en depressie. - Eigenwaarde was voor beide groepen hetzelfde. - Meer verstoorde eetgedragingen: verhoogde drang slank te willen zijn en minder positieve lichaamsperceptie t.o.v. diegene met diabetes (83.3% t.o.v. 68.5%).
- Eigenwaarde: SPPC - Depressie: CDI - Ouderrelatie: IPPA Metabolisme: - Bio-Rad Variant method - Lengte- en gewicht metingen
19. PollockBarZiv et al., (2005)
Verstoorde eetpatronen
Canada, Toronto
Het doel van het onderzoek is: vaststellen van persoonlijkheidsfactoren als geassocieerde (risico)factoren voor verstoorde eetpatronen. Het onderzoek bestaat uit: N: 51 diabetespatiënten 21,5 jaar gem. Jonge vrouwen
Verstoorde eetpatronen: - DSED - EDI - Borderline symptomen: Claridge and Broks vragenlijst gelinkt aan DSM-III - Neuroticisme: Schaal van Eysenck Personality Questionnaire–Revised (EPQ-R) Perfectionisme: - Neurotic Perfectionism Questionnaire (NPQ) - Multidimensional Perfectionism Scale (MPS) Metabolisme: HbA1c meting Lengte- en gewicht metingen
20. Powers et al., (2012) Amerika
Eetstoornissen
Het doel van het onderzoek is: nagaan van karakteristieken van eetstoornispatiënten met of zonder diabetes met behulp van psychologische tests. Het onderzoek bestaat uit: N1= 48 met eetstoornis en diabetes N2= 96 eetstoornisvergelijkingsgroep Na het eerste onderzoek was de eetstoornis en diabetesgroep: 26.2 jaar gem. (SD, 10.3) Mannen en vrouwen
Verstoorde eetpatronen: - Eating Disorders Examination— Questionnaire (EDE-Q) - EDI-3 - Lichaamsperceptie: Body Image Assessment (BIA) - Depressie: BDI-II - Eigenwaarde: Rosenberg SelfEsteem Scale (RSES) - Angst: State-Trait Anxiety Inventory (STAI)
35
RISICOFACTOREN VOOR VERSTOORDE EETPATRONEN BIJ DIABETES TYPE 1 PATIËNTEN 21. Schwartz et al., (2002)
Verstoorde eetpatronen
Amerika, Illinois en Georgia
22. Takii et al., (2011) Japan, Tokyo
Eetstoornissen (Anorexia nervosa, boulimia nervosa)
Het doel van het onderzoek is: onderzoeken van de associatie tussen pubertijd en ontwikkeling van diabetes, controlegevoel en ontwikkeling van verstoorde eetpatronen. Het onderzoek bestaat uit: N= 45 diabetespatiënten 12-18 jaar Vrouwelijke adolescenten
Verstoorde eetpatronen: - EDE-Q
Het doel van het onderzoek is: vaststellen welk jaar van ontwikkeling van diabetes het meest geschakeld is aan het ontstaan van een eetstoornis. Het onderzoek bestaat uit: N1= 53 diabetespatiënten met anorexia/ boulimia N2= 49 controlegroep zonder diabetes N3= 941 historische controlegroep N1, N2 en N3: 14-44 jaar Vrouwen
Verstoorde eetpatronen: N1 en N2: - Structured Clinical Interview for the Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, fourth edition (SCID-P- DSM-IV) - EDI
Correlationeel
Gerelateerd: - Een lager gevoel van lichaamscontrole (r = -.62) en een lager gevoel van algehele controle (r = -.56) bleken te correleren met meer verstoorde eetpatronen. Niet gerelateerd: - Controlebehoefte geen sig. (risico)factor met verstoorde eetpatronen, maar wel trend voor puberale status als mediator. - Metabolisme controle (r = -.05)
Retrospectief
Gerelateerd: - Diegene met eetstoornissen ontwikkelde diabetes sig. vaker (69.8%) van 7 tot 18 jaar dan de historische controlegroep (49.3%). - Het ontwikkelen van diabetes in de (pre)adolescentie lijkt een (risico)factor voor de ontwikkeling van eetstoornissen (boulimia en anorexia) te zijn.
Controle-sub-schalen: - Shapiro Control Inventory (SCI) Metabolisme: HbA1c metingen
- Depressie: Zung Self-Rating Depression Scale (SDS) - Angst: STAI-T: sub-schaal angsttrekken
Eetstoornisgroep t.o.v. controlegroep: - Sig. meer depressie en angst - Sig. verminderde metabolisme controle
Metabolisme: HbA1c metingen Lichaam- en gewicht metingen
Opmerking: β= Bèta; BMI = Body Mass Index; CI = Confidence interval (betrouwbaarheidsinterval); DSM = Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders; HbA1c: Geglyceerd hemoglobine; m = mannelijke; M/gem. = gemiddelde; N = steekproefgrootte; OR = Odds Ratio; R² = verklaarde variantie; SD = standaarddeviatie; sig. = significant; v = vrouwelijke
36