Risicoindicatoren Maart 2014
Inhoudsopgave Inleiding
3
1. Risico-indicatoren ambulante jeugdhulp 1.1 Risico-indicatoren 1.2 Toelichting op de risico-indicatoren
5 5 5
2. Risico-indicatoren bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen 2.1 Risico-indicatoren 2.2 Toelichting op de risico-indicatoren
7 7 7
3. Risico-indicatoren pleegzorg 3.1 Risico-indicatoren 3.2 Toelichting op de risico-indicatoren
9 9 9
4. Risico-indicatoren residentiële jeugdzorg 4.1 Risico-indicatoren 4.2 Toelichting op de risico-indicatoren
11 11 11
2 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
Inleiding Verantwoorde zorg Jeugdigen en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat ze binnen de jeugdhulp op tijd en op maat de hulp ontvangen die zij nodig hebben. De provincies en stadsregio’s, en vanaf 2015 de gemeenten, zijn samen met de jeugdzorginstellingen verantwoordelijk voor het organiseren en leveren van deze verantwoorde zorg. De Inspectie Jeugdzorg doet onderzoek naar de kwaliteit in algemene zin van het jeugdstelsel en houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving. Aan de hand van openbare toetsingskaders beoordeelt de inspectie of een instelling verantwoorde hulp biedt. Dit onafhankelijke oordeel publiceert de inspectie op haar website. De toetsingskaders zijn onder meer gebaseerd op de wettelijke kaders, de kwaliteitskaders die instellingen gezamenlijk hanteren en de richtlijnen van de professionals voor verantwoorde hulp.
Risicogebaseerd toezicht In de ‘Kaderstellende Visie op Toezicht’ heeft het kabinet vastgelegd dat goed toezicht onafhankelijk, transparant, professioneel, selectief, slagvaardig en samenwerkend moet zijn.
De uitkomsten van de risico-analyse vormen voor de inspectie al dan niet aanleiding om bij een instelling een onderzoek naar de kwaliteit uit te voeren.
Ontwikkeling risico-indicatoren Door middel van een vragenlijst verzamelt de Inspectie Jeugdzorg tweejaarlijks bij de instellingen informatie over de risico-indicatoren. De risico-indicatoren zijn ontwikkeld om een goed beeld van mogelijke kwaliteitsrisico’s van een instelling te krijgen. Bij de ontwikkeling van de indicatoren heeft de inspectie samengewerkt met instellingen, cliënten(organisaties), deskundigen en de branche-organisatie Jeugdzorg Nederland. Na een testfase zijn de indicatoren vastgesteld. Periodieke evaluatie van de risico-indicatoren zorgt ervoor dat de inspectie adequate informatie blijft verkrijgen. In 2013 zijn de risico-indicatoren geëvalueerd en mede na consultatie van de brancheorganisatie Jeugdzorg Nederland aangepast. Het aantal indicatoren is verminderd en de indicatoren zijn zoveel mogelijk over de werksoorten gelijkgetrokken. Hiermee wordt de bevragingslast voor de instellingen verder gereduceerd.
De risico-indicatoren Om invulling te geven aan het selectief en slagvaardig toezicht, is het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg risicogebaseerd. Dit betekent dat de inspectie toezicht houdt op die plaatsen waar volgens haar inschatting risico’s ten aanzien van de kwaliteit het grootst zijn. Deze inschatting wordt jaarlijks gemaakt op basis van een risicoanalyse. De risicoanalyse wordt uitgevoerd met informatie uit verschillende bronnen. De risicoanalyse resulteert vervolgens in een risicoprofiel van een instelling, zie onderstaande figuur.
Signalen van burgers en professionals Risicoprofiel
Inspecteurs oordeel
Calamiteiten en incidenten Vragenlijst risicoindicatoren
Er zijn risico-indicatoren beschikbaar voor: UaVi`UbhY^Yi[X\i`d VifYUig^Yi[Xncf[Yb`UbXY`]^_ werkende instellingen d`YY[ncf[ fYg]XYbh]`Y^Yi[Xncf[ Elke indicator is uitgewerkt in een korte omschrijving, de reden waarom er sprake is van een risico (de aanname) en de vraagstellingen.
Jaardocument Jeugdzorg
Certificering
In toetsingskaders heeft de Inspectie Jeugdzorg vastgelegd aan welke kwaliteitseisen een instelling moet voldoen. De risico-indicatoren zijn gerelateerd aan de kwaliteitseisen.
Om te bepalen of er sprake is van een risico hanteert de inspectie normen. Hierbij wordt uitgegaan van de wetgeving of andere algemeen geaccepteerde normen, zoals professionele standaarden. In dat geval is er sprake van een absolute norm. Als er geen voorschriften of algemeen geaccepteerde normen zijn, wordt een relatieve norm gehanteerd. Dit betekent dat wordt gekeken hoe een instelling ten opzichte van de (geanonimiseerde) andere instellingen scoort.
3 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
Onderstaande tabel geeft per werksoort weer welke risico-indicatoren worden uitgevraagd.
Risico-indicatoren Aanvang hulpverlening
Ambulante jeugdhulp
Bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen
Residentiële jeugdzorg
Pleegzorg
Bereikbaarheid
Geschiktheid pleeggezin Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling
Integrale hulp aan gezinnen
Caseload
Stabiliteit Inhoudelijke sturing
Deskundigheidsbevordering
Voortijdige beëindiging
Vervolg
4 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
1. Risico-indicatoren ambulante jeugdhulp 1.1 Risico-indicatoren Hieronder staan de risico-indicatoren die bij instellingen met ambulante jeugdhulp worden uitgevraagd. 1: Aanvang hulpverlening 2: Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling 3: Integrale hulp aan gezinnen 4: Caseload 5: Inhoudelijke sturing 6: Deskundigheidsbevordering 7: Voortijdige beëindiging
Er is sprake van een structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling als niet alleen bij aanvang van de ambulante jeugdhulp, maar ook tussentijds en bij veranderde omstandigheden, een veiligheidsinschatting en -beoordeling plaatsvindt. Aanname Het is een risico voor de veiligheid van de jeugdige als er geen sprake is van een structurele inschatting en -beoordeling van de veiligheid in de thuissituatie aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument. Het niet structureel inschatten en beoordelen van de veiligheid van de jeugdige in de thuissituatie, kan leiden tot het niet tijdig treffen van maatregelen die ervoor zorgen dat de jeugdige in een veilige situatie leeft en opgroeit.
1.2 Toelichting op de risico-indicatoren Gebruikte vraagstelling 1. Wordt de veiligheid van de jeugdige structureel ingeschat en beoordeeld?
Indicator 1: Aanvang hulpverlening Omschrijving De hulpverlening vangt aan op het moment van het eerste face-to-face hulpverleningsgesprek, dat plaatsvindt tussen een jeugdige en een ambulant begeleider, nadat een jeugdige bij de instelling is aangemeld. In de periode tussen de aanmelding en de start van de ambulante jeugdhulp, staat een jeugdige op de wachtlijst. Aanname Het is een risico voor de effectiviteit van de hulpverlening als deze niet tijdig start. Een wachttijd kan de motivatie van de jeugdige negatief beïnvloeden. Gebruikte vraagstelling 1. Is er sprake van een wachttijd tussen de aanmelding voor ambulante jeugdhulp en de start van de hulp? 2. Ontvingen jeugdigen op de wachtlijst begeleiding gedurende de wachttijd?
Indicator 3: Integrale hulp aan gezinnen Omschrijving Als bij een jeugdige en/of een gezin meerdere hulpverlenende instellingen zijn betrokken, wordt door de instellingen gewerkt met één gezamenlijk plan. Het uitgangspunt is één gezin, één plan, één regisseur. In dit plan staan de afspraken beschreven en voor alle hulpverlenende instanties de taken die ze moeten uitvoeren. Eén regisseur voert de regie over de uitvoering van dit plan.
Indicator 2: Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling
Aanname Het is een risico voor de effectiviteit van de hulpverlening als er tussen de verschillende vormen van hulpverlening geen samenhang is. Samenhang in de hulpverlening wordt zichtbaar in de afspraken in een integraal plan: één gezin, één plan, één regisseur. Het risico bestaat dat hulpverleners anders langs elkaar heen werken en daarmee voor het gezin geen effectieve hulp bieden.
Omschrijving Om zicht te krijgen en te houden op de veiligheid van een jeugdige in de thuissituatie, moet deze structureel worden ingeschat en beoordeeld aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument.
Gebruikte vraagstelling 1. Wordt er gewerkt volgens de principes van één gezin, één plan, één regisseur? 2. Is voor elk gezin waarbij meer dan één hulpverlenende instantie is betrokken, een integraal plan aanwezig?
5 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
Indicator 4: Caseload
Indicator 6: Deskundigheidsbevordering
Omschrijving Een ambulant begeleider voert meerdere hulpverleningstrajecten uit. De caseload is het gemiddeld aantal jeugdigen dat aan de zorg van één ambulant begeleider op één bepaald moment is toevertrouwd.
Omschrijving Deskundigheidsbevordering is het periodiek (bij)scholen van een ambulant begeleider en een gedragswetenschapper/-deskundige op voor de functie relevante interventies en methodieken.
Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening en de veiligheid van de jeugdige als de caseload te hoog is. Bij een te hoge caseload is er onvoldoende tijd om de jeugdige kwalitatief goede hulpverlening te bieden en om de veiligheid van de jeugdige te monitoren.
Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening als de ambulant begeleiders of de gedragswetenschappers/-deskundigen onvoldoende zijn (bij)geschoold. Onvoldoende (bij)scholing kan leiden tot het niet juist uitvoeren van de interventies en methodieken.
Gebruikte vraagstelling 1. Hoe hoog is de caseload?
Gebruikte vraagstelling 1. Zijn de ambulant begeleiders en de gedragswetenschappers/-deskundigen geschoold in de voor de functie relevante interventies en methodieken? 2. Volgen de ambulant begeleiders en de gedragswetenschappers/-deskundigen bijscholing in de voor de functie relevante interventies en methodieken?
Indicator 5: Inhoudelijke sturing Omschrijving Inhoudelijke sturing is het op inhoudelijke gronden gericht beïnvloeden van een ambulant begeleider door een gedragswetenschapper/-deskundige, in ieder geval bij de kernbesluiten. Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening als er onvoldoende inhoudelijke sturing aan de ambulante begeleiders wordt geboden. Te weinig sturing kan bij de ambulant begeleider leiden tot gebrek aan reflectie, handelingsverlegenheid of het niet volgens de methodische richtlijnen handelen. Gebruikte vraagstelling 1. Is bij elk kernbesluit een gedragswetenschapper/ -deskundige betrokken? 2. Wat is de verhouding tussen het aantal gedragswetenschappers/-deskundigen en het aantal medewerkers?
Indicator 7: Voortijdige beëindiging Omschrijving Er is sprake van voortijdige beëindiging van de ambulante jeugdhulp als de hulp wordt afgebroken terwijl de doelen voor de ambulante jeugdhulp nog niet zijn bereikt. Bij het cursusaanbod is hiervan sprake als een jeugdige tussentijds stopt met de cursus of training. Aanname Voortijdige beëindiging kan duiden op hulpverlening die niet passend of effectief is. Door de voortijdige beëindiging kan de problematiek van de jeugdige onvoldoende zijn verholpen. Gebruikte vraagstelling 1. Hoe vaak wordt de ambulante jeugdhulp voortijdig beëindigd, zonder dat de doelen van de ambulante jeugdhulp zijn bereikt?
6 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
2. Risico-indicatoren bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen 2.1 Risico-indicatoren
Indicator 2: Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling
Hieronder staan de risico-indicatoren die bij de bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen worden uitgevraagd.
Omschrijving Om zicht te krijgen en te houden op de veiligheid van een jeugdige in de thuissituatie, moet deze structureel worden ingeschat en beoordeeld aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument. Er is sprake van een structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling als niet alleen bij aanvang, maar ook bij veranderde omstandigheden een inschatting en beoordeling plaatsvindt.
1: Bereikbaarheid 2: Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling 3: Integrale hulp aan gezinnen 4: Caseload 5: Inhoudelijke sturing 6: Deskundigheidsbevordering 7: Voortijdige beëindiging
2.2 Toelichting op de risico-indicatoren Indicator 1: Bereikbaarheid Omschrijving Op cruciale momenten moet een jeugdige en de ouders en/of verzorgers van de jeugdige, met een hulpvraag rechtstreeks terecht kunnen bij de instelling. Op minder cruciale momenten moet het inhoudelijke contact met de instelling binnen redelijke termijn tot stand komen. Aanname Het is een risico voor de veiligheid van de jeugdige als deze op cruciale momenten niet de mogelijkheid heeft om rechtstreeks in contact te treden met de instelling. Het is een risico voor de uitvoering van de hulpverlening als de jeugdige op minder cruciale momenten niet binnen een redelijke termijn in contact kan komen. Gebruikte vraagstelling 1. Is de instelling 24 uur per dag, 7 dagen per week bereikbaar om in geval van nood te kunnen acteren? 2. Komt op minder cruciale momenten het inhoudelijke contact tussen cliënt en medewerker binnen redelijke termijn tot stand?
Aanname Het is een risico voor de veiligheid van de jeugdige als er geen sprake is van een structurele inschatting en beoordeling van de veiligheid in de thuissituatie aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatieinstrument. Het niet structureel inschatten en beoordelen van de veiligheid van de jeugdige in de thuissituatie kan leiden tot het niet tijdig treffen van maatregelen die ervoor zorgen dat de jeugdige in een veilige situatie leeft en opgroeit. Gebruikte vraagstelling 1. Wordt de veiligheid van de jeugdige structureel ingeschat en beoordeeld?
Indicator 3: Integrale hulp aan gezinnen Omschrijving Als bij een jeugdige en/of een gezin meerdere hulpverlenende instellingen zijn betrokken, wordt door de instellingen gewerkt met één gezamenlijk plan. Het uitgangspunt is één gezin, één plan, één regisseur. In dit plan staan de afspraken beschreven en voor alle hulpverlenende instanties de taken die ze moeten uitvoeren. Eén regisseur voert de regie over de uitvoering van dit plan. Aanname Het is een risico voor de effectiviteit van de hulpverlening als er tussen de verschillende vormen van hulpverlening geen samenhang is. Samenhang in de hulpverlening wordt zichtbaar in de afspraken in een integraal plan: één gezin, één plan, één regisseur. Het risico bestaat
7 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
dat hulpverleners anders langs elkaar heen werken en daarmee voor het gezin geen effectieve hulp bieden. Gebruikte vraagstelling 1. Wordt er gewerkt volgens de principes van één gezin, één plan, één regisseur? 2. Is voor elk gezin waarbij meer dan één hulpverlenende instantie is betrokken, een integraal plan aanwezig?
Indicator 4: Caseload Omschrijving Elke (gezins)voogd en jeugdreclasseerder voert meerdere hulpverleningstrajecten uit. De caseload is het gemiddeld aantal jeugdigen dat aan de zorg van één (gezins)voogd en jeugdreclasseerder op één bepaald moment is toevertrouwd. Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening en de veiligheid van de jeugdige als de caseload te hoog is. Bij een te hoge caseload is er onvoldoende tijd om de jeugdige kwalitatief goede hulpverlening te bieden en om de veiligheid van de jeugdige te monitoren. Gebruikte vraagstelling 1. Hoe hoog is de caseload?
Indicator 5: Inhoudelijke sturing Omschrijving Inhoudelijke sturing is het op inhoudelijke gronden gericht beïnvloeden van een medewerker door een gedragswetenschapper/-deskundige, in ieder geval bij de kernbesluiten. Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening als er onvoldoende inhoudelijke sturing aan de medewerkers wordt geboden. Te weinig sturing kan bij de medewerkers leiden tot gebrek aan reflectie, handelingsverlegenheid of het niet handelen volgens de methodische richtlijnen.
Indicator 6: Deskundigheidsbevordering Omschrijving Deskundigheidsbevordering is het periodiek (bij)scholen van een medewerker en een gedragswetenschapper/ -deskundige op voor de functie relevante interventies en methodieken. Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening als de medewerkers of de gedragswetenschappers/ -deskundigen onvoldoende zijn (bij)geschoold. Onvoldoende (bij)scholing kan leiden tot het niet juist uitvoeren van de interventies en methodieken. Gebruikte vraagstelling 1. Zijn de medewerkers en de gedragswetenschappers/ -deskundigen geschoold in de voor de functie relevante interventies en methodieken? 2. Volgen de medewerkers en de gedragswetenschappers/-deskundigen bijscholing in de voor de functie relevante interventies en methodieken?
Indicator 7: Voortijdige beëindiging Omschrijving Een aantal jeugdigen van de afdeling Jeugdreclassering zal voortijdig het hulpverleningstraject beëindigen. Hiervan is sprake als het hulpverleningstraject wordt afgebroken terwijl de doelen nog niet zijn bereikt. Aanname Voortijdige beëindiging kan duiden op hulpverlening die niet passend of effectief is. Door de voortijdige beëindiging kan de problematiek van de jeugdige onvoldoende zijn verholpen. Gebruikte vraagstelling 1. Hoe vaak wordt het hulpverleningstraject voortijdig beëindigd, zonder dat de doelen zijn bereikt?
Gebruikte vraagstelling 1. Is bij elk kernbesluit een gedragswetenschapper/ -deskundige betrokken? 2. Wat is de verhouding tussen het aantal gedragswetenschappers/-deskundigen en het aantal medewerkers?
8 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
3. Risico-indicatoren pleegzorg 3.1 Risico-indicatoren
1b: Geschiktheid specialistisch pleeggezin
Hieronder staan de risico-indicatoren die bij instellingen met pleegzorg worden uitgevraagd. 1: 2: 3: 4: 5: 6:
Geschiktheid pleeggezin Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling Caseload Inhoudelijke sturing Deskundigheidsbevordering Voortijdige beëindiging
3.2 Toelichting op de risico-indicatoren Indicator 1: Geschiktheid pleeggezin
Omschrijving Pleegkinderen worden in een specialistisch bestandspleeggezin geplaatst als er sprake is van ernstige problematiek. Het doel is het verminderen van de problematiek en het pleegkind – zo nodig – te leren functioneren met zijn of haar beperkingen. De pleegouders krijgen intensieve begeleiding, ook door een kinderpsycholoog en/of een kinder- en jeugdpsychiater. Aanname Het is een risico voor kwaliteit van de hulpverlening en de veiligheid van het pleegkind, als voor de plaatsing in een specialistisch pleeggezin, niet wordt nagegaan of de problematiek van het kind past bij het pleeggezin. Als er geen sprake is van een juiste match kunnen de pleegouders het pleegkind niet de juiste hulp en/of veilige leefomgeving bieden.
1a: Geschiktheid netwerkpleeggezin Omschrijving Een kind verblijft vaak al in het netwerkpleeggezin voordat er een (indicatie)besluit is genomen en de ouders door de pleegzorgaanbieder op geschiktheid zijn getoetst. De pleegzorgbegeleider moet binnen 13 weken na het (indicatie)besluit bepalen of de ouders geschikt zijn als pleegouders. Hierbij kunnen de zes STAP-criteria worden gebruikt: 1. openheid en duidelijkheid; 2. samenwerken en delen van het opvoederschap; 3. kinderen helpen een positieve kijk op zichzelf te ontwikkelen; 4. kinderen helpen hun gedrag te veranderen zonder hen te beschadigen; 5. kunnen inschatten welke uitwerking het pleegouderschap op de eigen situatie heeft; 6. het bieden van een veilige leefomgeving aan het pleegkind. Aanname Het is een risico voor kwaliteit van de hulpverlening en de veiligheid van het pleegkind als de geschiktheid van de netwerkpleegouders niet zo snel mogelijk na aanvang van het verblijf wordt getoetst. Ongeschikte pleegouders kunnen het pleegkind niet de juiste hulp en/of geen veilige leefomgeving bieden. Gebruikte vraagstelling 1. Wordt er tijdig getoetst of de ouders van een netwerkpleeggezin geschikt zijn als pleegouders?
Gebruikte vraagstelling 1. Wordt er bij plaatsingen in een specialistisch bestandspleeggezin, vooraf nagegaan of de problematiek van het pleegkind past in het pleeggezin?
Indicator 2: Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling Omschrijving Om zicht te krijgen en te houden op de veiligheid van het pleegkind in het pleeggezin, moet deze structureel worden ingeschat en beoordeeld aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument. Er is sprake van een structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling als niet alleen bij aanvang van de plaatsing, maar ook tussentijds en bij veranderde omstandigheden, een veiligheidsinschatting en -beoordeling plaatsvindt. Aanname Het is een risico voor de veiligheid van het pleegkind als er geen sprake is van een structurele inschatting en beoordeling van de veiligheid in het pleeggezin aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatieinstrument. Het niet structureel inschatten en beoordelen van de veiligheid van het pleegkind in het pleeggezin, kan leiden tot het niet tijdig treffen van maatregelen die ervoor zorgen dat het pleegkind in een veilige situatie leeft en opgroeit.
9 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
Gebruikte vraagstelling 1. Wordt de veiligheid van het pleegkind structureel ingeschat en beoordeeld?
Indicator 3: Caseload Omschrijving Elke pleegzorgbegeleider heeft een aantal hulpverleningstrajecten onder zich. De caseload is het gemiddeld aantal pleegkinderen dat aan de pleegzorgbegeleider op één bepaald moment is toevertrouwd. Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening en de veiligheid van het pleegkind als de caseload te hoog is. Bij een te hoge caseload is er onvoldoende tijd om kwalitatief goede hulpverlening en begeleiding te bieden en om de veiligheid van het pleegkind te monitoren. Gebruikte vraagstelling 1. Hoe hoog is de caseload?
Indicator 5: Deskundigheidsbevordering Omschrijving Deskundigheidsbevordering is het periodiek (bij)scholen van een pleegzorgbegeleider en een gedragswetenschapper/-deskundige op voor de functie relevante interventies en methodieken. Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening als de pleegzorgbegeleiders of de gedragswetenschappers/ -deskundigen onvoldoende zijn (bij)geschoold. Onvoldoende (bij)scholing kan leiden tot het niet juist uitvoeren van de interventies en methodieken. Gebruikte vraagstelling 1. Zijn de pleegzorgbegeleiders en de gedragswetenschappers/-deskundigen geschoold in de voor de functie relevante interventies en methodieken? 2. Volgen de pleegzorgbegeleiders en de gedragswetenschappers/-deskundigen bijscholing in de voor de functie relevante interventies en methodieken?
Indicator 6: Voortijdige beëindiging Indicator 4: Inhoudelijke sturing Omschrijving Inhoudelijke sturing is het op inhoudelijke gronden gericht beïnvloeden van een pleegzorgbegeleider door een gedragswetenschapper/-deskundige, in elk geval bij kernbesluiten. Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening als er onvoldoende inhoudelijke sturing aan de pleegzorgbegeleiders wordt geboden. Te weinig sturing kan bij de pleegzorgbegeleider leiden tot gebrek aan reflectie, handelingsverlegenheid of het niet handelen volgens de methodische richtlijnen. Gebruikte vraagstelling 1. Is bij elk kernbesluit een gedragswetenschapper/ -deskundige betrokken? 2. Wat is de verhouding tussen het aantal gedragswetenschappers/-deskundigen en het aantal pleegzorgbegeleiders?
Omschrijving Ingeschat wordt, veelal vooraf, hoelang een pleegkind in een pleeggezin zal verblijven. Om uiteenlopende redenen loopt dit soms anders en wordt de plaatsing in het pleeggezin door negatieve ontwikkelingen voortijdig beëindigd. Aanname Voortijdige beëindiging kan duiden op pleegzorg die niet passend of effectief is. Een voortijdige beëindiging grijpt in op de voorspelbaarheid van het perspectief van het pleegkind. Gebruikte vraagstelling 1. Hoe vaak worden plaatsingen van pleegkinderen in een pleeggezin door negatieve ontwikkelingen voortijdig beëindigd?
10 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
4. Risico-indicatoren residentiële jeugdzorg 4.1 Risico-indicatoren
Indicator 2: Stabiliteit
Hieronder staan de risico-indicatoren die bij instellingen met residentiële jeugdzorg worden uitgevraagd.
Omschrijving Er is sprake van een stabiele omgeving als het aantal verschillende pedagogisch medewerkers op de groep beperkt is en door alle teamleden dezelfde regels worden gehanteerd.
1: Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling 2: Stabiliteit 3: Inhoudelijke sturing 4: Deskundigheidsbevordering 5: Voortijdige beëindiging 6: Vervolg
4.2 Toelichting op de risico-indicatoren Indicator 1: Structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling Omschrijving Om zicht te krijgen en te houden op de veiligheid van een jeugdige in de groep, en ook de veiligheid van de jeugdige in de thuissituatie, moet de veiligheid structureel worden ingeschat en beoordeeld. Er is sprake van een structurele veiligheidsinschatting en -beoordeling als niet alleen bij aanvang van een nieuwe plaatsing in de groep, maar ook tussentijds en bij veranderde omstandigheden een inschatting en -beoordeling plaatsvindt van de veiligheid van de jeugdige in de groep en bij veranderde omstandigheden in de thuissituatie. Aanname Het is een risico voor de veiligheid van de jeugdige als er geen sprake is van een structurele inschatting en -beoordeling van de veiligheid op de groep en de veiligheid van de jeugdige in de thuissituatie. Het niet structureel inschatten en beoordelen van de veiligheid kan leiden tot het niet tijdig treffen van maatregelen die ervoor zorgen dat de jeugdige in een veilige situatie op de groep en thuis leeft en opgroeit. Gebruikte vraagstelling 1. Wordt de veiligheid in de groep structureel ingeschat en beoordeeld? 2. Is er zicht op de veiligheid van de jeugdige in de thuissituatie?
Aanname Het is een risico voor de veiligheid van de jeugdige en de uitvoering van de hulpverlening als er geen sprake is van een stabiele omgeving. Vast personeel is een vereiste om pedagogisch medewerkers in staat te stellen een veilig leefklimaat te kunnen bieden. Veel personeelswisselingen op een groep brengt de continuïteit van de zorg en een veilig leefklimaat voor jeugdigen in gevaar. Gebruikte vraagstelling 1. Staat er in de praktijk overdag en ’s avonds minimaal één pedagogisch medewerker uit het vaste team op de groep? 2. Kennen de jeugdigen de medewerkers die ’s nachts toezicht houden?
Indicator 3: Inhoudelijke sturing Omschrijving Inhoudelijke sturing is het op inhoudelijke gronden gericht beïnvloeden van een pedagogisch medewerker en/of het team door een gedragswetenschapper/ -deskundige, in ieder geval bij de kernbesluiten. Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening als er onvoldoende inhoudelijke sturing aan de pedagogisch medewerkers wordt geboden. Te weinig sturing kan bij de pedagogisch medewerker en/of het team leiden tot gebrek aan reflectie, handelingsverlegenheid of het niet handelen volgens de methodische richtlijnen. Gebruikte vraagstelling 1. Is er bij elk kernbesluit een gedragswetenschapper/ -deskundige betrokken? 2. Wat is de verhouding tussen het aantal gedragswetenschappers/-deskundigen en het aantal pedagogisch medewerkers?
11 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014
Indicator 4: Deskundigheidsbevordering
Indicator 6: Vervolg
Omschrijving Deskundigheidsbevordering is het periodiek (bij)scholen van een pedagogisch medewerker en een gedragswetenschapper/-deskundige op voor de functie relevante methodieken.
Omschrijving Jeugdigen die bij residentiële jeugdzorg uitstromen nadat de doelen uit het behandelplan zijn bereikt, moeten een woonplek hebben en een dagbesteding zoals school, stage of (vrijwilligers)werk. Ditzelfde geldt voor jeugdigen die uitstromen uit de jeugdzorgplus omdat de machtiging is afgelopen of omdat ze 18 jaar zijn geworden, en die niet worden overgeplaatst naar een andere instelling.
Aanname Het is een risico voor de kwaliteit van de hulpverlening als de pedagogisch medewerkers of de gedragswetenschappers/-deskundigen onvoldoende zijn (bij)geschoold. Onvoldoende (bij)scholing kan leiden tot het niet juist uitvoeren van methodieken. Gebruikte vraagstelling 1. Zijn de pedagogisch medewerkers en de gedragswetenschappers/-deskundigen geschoold in de voor de functie relevante methodieken? 2. Volgen de pedagogisch medewerkers en de gedragswetenschappers/-deskundigen bijscholing in de voor de functie relevante methodieken?
Aanname Als jeugdigen nadat ze de instelling hebben verlaten geen woonplek en/of dagbesteding hebben, is dat een risico voor de ontwikkeling van de jeugdige en is er een grote kans op terugval in problematiek. Gebruikte vraagstelling 1. Hoe vaak stromen jeugdigen uit zonder dat een woonplek en/of dagbesteding aanwezig is?
Indicator 5: Voortijdige beëindiging Omschrijving Bij residentiële jeugdzorg is sprake van voortijdige beëindiging als een jeugdige wordt uitgeplaatst door de instelling of doordat de jeugdige zelf vertrekt, terwijl de doelen uit het behandelplan nog niet zijn bereikt. Bij jeugdzorgplus is sprake van voortijdige beëindiging als de jeugdige naar een andere instelling wordt overgeplaatst terwijl de doelen uit het behandelplan nog niet zijn bereikt, of als een jeugdige wordt uitgeschreven omdat hij is weglopen en niet terugkeert. Aanname Voortijdige beëindiging kan duiden op hulpverlening die niet passend of effectief is. Door de voortijdige beëindiging kan de problematiek van de jeugdige onvoldoende zijn verholpen. Gebruikte vraagstelling 1. Hoe vaak wordt de hulpverlening voortijdig beëindigd zonder dat de doelen uit het behandelplan zijn bereikt?
12 | Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren maart 2014