ARTIKELEN
20
Time-out na kindermishandeling door uithuisplaatsing van de geweldpleger 1 Riki Heps Assistente Universiteit Antwerpen
Natasja De Hondt Advocate balie Antwerpen
I. SITUERING 1. Naar huidig Belgisch recht leidt een rechterlijke tussenkomst in het kader van kindermishandeling doorgaans tot de uithuisplaatsing van het kind (bv. in een instelling: art. 38 § 1, 11° en 12° DBJ 20082 of bij een betrouwbaar persoon of pleeggezin (art. 38 § 1, 10° DBJ 2008). Vaak ervaart het kind deze uithuisplaatsing als een straf die aan hem wordt opgelegd, veeleer dan een beschermingsmaatregel. Is in het gezin nog een andere ouder aanwezig, dan lijkt het meer aangewezen de ouder-dader (tijdelijk) uit het gezin te verwijderen en niet het kind3. In deze bijdrage zal worden nagegaan of er een juridische verantwoording kan worden gevonden voor de tijdelijke uithuisplaatsing van de geweldpleger bij kindermishandeling en, in bevestigend geval, hoe dit juridisch moet worden georganiseerd. 2. Vooraleer daartoe te komen, zal het begrip “kindermishandeling” nader worden gepreciseerd (II). Vervolgens zal de huidige Belgische aanpak ter zake kort worden toegelicht en zullen de belangrijkste gelijkenissen en verschilpunten met de sterk gelijkaardige Franse regeling worden aangegeven (III). In deel IV zal worden onderzocht of voor de uithuisplaatsing van de geweldpleger bij kindermishandeling een juridische verantwoording bestaat. Nadien zal de Oostenrijkse en Nederlandse regelgeving – daar bestaat immers bijzondere wetgeving – met betrekking tot het huisverbod worden uiteengezet (V). Uiteindelijk zal worden nagegaan hoe dergelijk huisverbod naar Belgisch recht best kan worden georganiseerd (VI).
II. WAT IS KINDERMISHANDELING? 3. Van Dale omschrijft kindermishandeling als de mishandeling (geestelijk of lichamelijk) van kinderen door hun ouders4. Deze definitie is te eng, nu ook mishande1. 2. 3. 4. 5.
ling door andere personen – zowel binnen als buiten het gezin – onder deze noemer kan worden gebracht. Een ruimere definitie is terug te vinden in artikel 19 eerste lid VRK en artikel 1, p van de Nederlandse Wet Jeugdzorg. In het Kinderrechtenverdrag wordt kindermishandeling gedefinieerd als elke vorm van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling, exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van zijn ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg over het kind heeft. De Nederlandse Wet Jeugdzorg definieert kindermishandeling als elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen en waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. In de Belgische wetgeving wordt kindermishandeling niet gedefinieerd. In deze bijdrage zal enkel aandacht worden besteed aan kindermishandeling binnen het gezin. Onder “gezin” worden de inwonende (stief-, adoptie- en/of zorg-) ouders en de inwonende (stief-5, geadopteerde en/of zorg-) kinderen verstaan. Hoewel ook de mishandeling van meerderjarigen onder de noemer “kindermishandeling” valt, richt deze bijdrage zich enkel tot de mishandeling van minderjarige kinderen. 4. Kindermishandeling veruitwendigt zich in verschillende vormen. Onder kindermishandeling wordt in de eerste plaats lichamelijk geweld verstaan. Lange tijd werd het als normaal beschouwd om kinderen tijdens de opvoeding door middel van fysiek geweld discipline bij te brengen
Met dank aan het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling te Antwerpen voor de waardevolle opmerkingen bij een eerdere versie van deze tekst. Decr. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april 2008 (inwerkingtreding: 2 maart 2009) (hierna verkort: DBJ 2008). Zie daarover meer uitgebreid: R. HEPS, “Proportionele maatregelen ter beëindiging van kinderverwaarlozing en kindermishandeling”, TJK 2007, 221-237. VAN DALE, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 14de ed. (2005). In het Nederlandse Burgerlijk Wetboek gedefinieerd als: “een kind van de echtgenoot of geregistreerde partner (…), van welk kind de (stiefouder) niet zelf ouder is” (art. 4:8 derde lid BW). Ook indien de juridische ouder met de (nieuwe) partner niet gehuwd is of wettelijk samenwoont, wordt in het kader van deze bijdrage gesproken over een stiefkind.
20 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER
(het zogenaamde “tuchtigingsrecht”). De opkomst van de verlichting en de bijbehorende ideeën van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid leidden tot nieuwe inzichten met betrekking tot de ouder-kindverhouding. Kinderen werden van dan af beschouwd als “de toekomst” en moesten zo goed mogelijk, liefdevol en beschermend worden opgevoed6. De hardhandige aanpak van kinderen werd niet langer getolereerd. Het duurde echter tot ver in de 20ste eeuw vooraleer kindermishandeling bespreekbaar werd7. Het werd duidelijk dat sommige straffen die ouders aan hun kinderen oplegden uit de hand liepen en schade berokkenden aan het kind. Stilaan groeide ook het inzicht dat kindermishandeling niet enkel tot de lichamelijke variant kon worden herleid8. Van psychische of emotionele mishandeling is sprake indien het kind zich in een voortdurende vijandige en afwijzende sfeer bevindt (pesten, kleineren, bekritiseren)9. Deze vorm van kindermishandeling is minder zichtbaar, nu er zich geen uitwendige letsels voordoen10. Men spreekt van seksuele mishandeling of seksueel misbruik wanneer het kind als gevolg van het fysiek of psychisch overwicht van de pleger zodanig onder druk wordt gezet, dat het meent het verrichten en/of ondergaan van seksuele handelingen niet te kunnen weigeren11. Incest is één van de meest gekende vormen van seksuele mishandeling. Onduidelijkheid bestaat over het antwoord op de vraag of ook kinderverwaarlozing onder de noemer “kindermishandeling” valt. Het Kinderrechtenverdrag meent dat verwaarlozing een vorm is van mishandeling, terwijl de Nederlandse Wet Jeugdzorg verwaarlozing
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
14. 15.
als een apart fenomeen beschouwt. Van lichamelijke verwaarlozing is sprake wanneer de ouders niet of onvoldoende voorzien in de minimale lichamelijke behoeften van het kind (bv. hygiëne, kledij, medische zorg, slaap, …), terwijl ze wel over de mogelijkheden hiertoe beschikken. Bij emotionele verwaarlozing worden aan het kind nauwelijks of geen prikkels en gevoelens aangeboden12. Het kind krijgt geen genegenheid of andere tekenen van liefde van de ouder(s). Deze bijdrage heeft enkel betrekking op kindermishandeling in de enge betekenis, niet op kinderverwaarlozing. 5. Ter illustratie enkele cijfergegevens13. In 2008 ontving het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling van Antwerpen 2002 nieuwe meldingen van kindermishandeling. Deze meldingen hadden betrekking op 2919 kinderen14. Bij 579 meldingen was sprake van lichamelijke mishandeling, bij 385 van lichamelijke verwaarlozing, bij 399 van emotionele mishandeling, bij 166 van emotionele verwaarlozing en bij 405 van seksueel misbruik.
III. MOGELIJKHEDEN TOT UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER NAAR HUIDIG BELGISCH RECHT § 1. BURGERLIJK RECHT 6. Naar huidig burgerlijk recht kan het slachtoffer van partnergeweld zich bij voorkeur het genot van de gezinswoning laten toewijzen in het kader van (dringende) voorlopige maatregelen (tijdens het huwelijk: artikel 223 derde lid BW; tijdens de wettelijke samenwoning: artikel 1479 vijfde lid BW; tijdens de echtscheidingsprocedure: artikel 1280 zevende lid Ger.W.)15. De rechter zal eveneens de verblijfsplaats bepalen van de kinderen. De dringende voorlopige maatregelen tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning hebben betrekking op
P. ARTEEL, “Kindermishandeling: ‘de schaamte voorbij’. Pleidooi voor een nieuwe juridische aanpak”, Tegenspraak 1983, (166) 166. Met een opstoot tussen 1870 en 1890. P. ARTEEL, “Preventie en bestrijding van kindermishandeling in Vlaanderen: een voorlopige balans”, Sociaal 1983, afl. 7, (12) 12. A.J. KOERS, Kindermishandeling... en wat dan nóg! Kindermishandeling... en wat dán nog?, Rotterdam, AD Donker, 1981, 37-38. L. KIESTRA, “De eeuw van het kind?” in M.K. SINT-VAN DEN HEUVEL en J.E. EVERTS-GODDARD (ed.), Kindermishandeling, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1974, 86. Jaarverslag Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Antwerpen (hierna verkort: VKA) van 2008, te raadplegen op: www.vkantwerpen.be/pdf/ Jaarverslag_2008.pdf, 13. A.J. KOERS, Kindermishandeling... en wat dan nóg! Kindermishandeling... en wat dán nog?, supra noot 9, 39. Cijfergegevens van het vertrouwenscentrum te Antwerpen en de twee antennediensten Mechelen en Turnhout. Deze gegevens hebben enkel betrekking op vrijwillige (buitengerechtelijke) zaken; immers enkel in die gevallen verleent het VKA hulp. Zodra gerechtelijke stappen dienen te worden genomen, is de hulpverlening bij het VKA afgelopen. Zie Jaarverslag VKA 2008, supra noot 11, 33-54. Bij deze cijfergegevens moet in het achterhoofd worden gehouden dat het VKA meldingen behandelt van kindermishandeling in de familie en zich dus niet beperkt tot kindermishandeling in het gezin. Zowel minderjarigen als meerderjarigen. Zoals ingevoerd door de zogenaamde Wet Partnergeweld II (28 januari 2003). Zie met betrekking tot deze wet: J.E. BEERNAERT, “Premier commentaire sur la loi du 28 janvier 2003”, Div.Act. 2003, afl. 3, 35-39; A. BOUCHE, “Les nouvelles conséquences civiles et pénales des violences physiques exercées sur le conjoint ou le cohabitant par son partenaire”, JT 2003, afl. 6100, 462-463; E. DEBUSSCHER, “De wet tot toewijzing van de gezinswoning bij partnergeweld”, Waarvan Akte 2004, afl. 1, 1-2; D. PIRE, “Logement familial et violences conjugales. Commentaire sommaire de la loi du 28 janvier 2003”, RTDF 2004, afl. 3, 521-536; H. VANBOCKRIJCK, “De wet tot toewijzing van de gezinswoning en tot verzwaring van de strafsancties bij partnergeweld” in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervormingen in het personen- en familierecht 2002-2003, Antwerpen, Intersentia, 2003, 331-365; H. VANBOCKRIJCK, “De wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 Sw.”, EJ 2003, afl. 6, 86-92; H. VANBOCKRIJCK, “De Wet Partnergeweld getoetst aan de praktijk” (noot onder Brussel 8 mei 2003 en Gent 6 november 2003), EJ 2004, afl. 3, 44-49; G. VERSCHELDEN, “Slachtoffer partnergeweld krijgt bij voorkeur gezinswoning toegewezen”, Juristenkrant 2003, afl. 65, 11 en G. VERSCHELDEN, “Preferentiële toewijzing van de gezinswoning aan het slachtoffer van partnergeweld”, TVW 2003, afl. 5, 143-145. Zie specifiek met betrekking tot art. 223 derde lid BW: F. SWENNEN, “Art. 223 BW”, Comm.Pers. (2004), 45-46, nr. 79 en F. SWENNEN, “Overzicht van rechtspraak (2000-2005) – Dringende voorlopige maatregelen tussen echtgenoten op grond van art. 223 BW”, EJ 2006, 22-23. Zie specifiek met betrekking tot art. 1479 vijfde lid BW: P. SENAEVE, “Art. 1479 BW”, Comm.Pers. (2003), 3-4, nr. 2. Zie specifiek met betrekking tot art. 1280 zevende lid Ger.W.: J. GERLO, “Art. 1280 Ger.W.”, Comm.Pers. (2000 en 2004) 25, nr. 42bis en J. TREMMERY, De nieuwe echtscheidingswet. Wet van 12 april 2007, Antwerpen, Maklu, 2007, 56.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 21
21
ARTIKELEN
22
alle kinderen die in het gezin verblijven16. De voorlopige maatregelen tijdens de echtscheidingsprocedure hebben enkel betrekking op de gemeenschappelijke kinderen van de scheidende echtgenoten. Dit vloeit voort uit artikel 1254 § 1 vierde lid Ger.W. De jeugdrechter is in dat geval bevoegd om maatregelen te bevelen ten aanzien van de niet-gemeenschappelijke kinderen die tijdens het samenleven van de echtgenoten deel uitmaakten van het gezin17. Doorgaans zullen de (al dan niet gemeenschappelijke) kinderen bij de niet-gewelddadige ouder verblijven. Door toewijzing van de gezinswoning aan het slachtoffer van partnergeweld, gekoppeld aan het verbod van de geweldpleger die verblijfplaats en omgeving te betreden, zo nodig onder verbeurte van een dwangsom of op straffe van uitdrijving met behulp van de openbare macht, wordt voor het slachtoffer van kindermishandeling een time-out ingesteld zonder dat het de gezinswoning moet verlaten. Het toepassingsgebied van deze bepalingen is echter beperkt18. Enkel wanneer (ook) de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner slachtoffer is van de gewelddaden is de preferentiële toewijzing van de gezinswoning mogelijk. Daarnaast is deze toewijzing enkel mogelijk bij fysiek geweld, niet bij psychisch geweld. Bovendien moet de preferentiële toewijzing uitdrukkelijk worden gevorderd door de andere ouder. Daarnaast vergt de procedure tot toewijzing van de gezinswoning enige tijd, zodat een onmiddellijke uithuisplaatsing niet mogelijk is. Tot slot kan enkel repressief worden ingegrepen. Een dreiging van partnergeweld volstaat niet. Wel moet worden opgemerkt dat de rechter ook zonder partnergeweld het genot van de gezinswoning aan één van beide echtgenoten of wettelijk samenwonende partners kan toewijzen (tijdens het huwelijk: art. 223 eerste en tweede lid BW; tijdens de wettelijke samenwoning: art. 1479 eerste lid BW; tijdens de echtscheidingsprocedure: art. 1280 eerste lid Ger.W.). Bij gebreke van verplichting tot preferentiële toewijzing, beslist de rechter hierover vrij. 16.
17. 18. 19.
20.
Bij dringende voorlopige maatregelen tijdens het huwelijk is de (preferentiële) toewijzing van de gezinswoning maar tijdelijk, hoewel geen einddatum moet worden bepaald19. De dringende voorlopige maatregelen tijdens de wettelijke samenwoning moeten daarentegen steeds in duur worden beperkt (art. 1479 tweede lid BW). De voorlopige maatregelen tijdens de echtscheidingsprocedure vervallen in regel bij het verstrijken van de door de voorzitter bepaalde termijn en uiterlijk bij de ontbinding van het huwelijk20. Naar Frans recht geldt een gelijkaardige regeling, zij het enkel voor gehuwden. Artikel 220-1 derde lid C.c. biedt de mogelijkheid tot uithuisplaatsing in het kader van voorlopige maatregelen tijdens het huwelijk. De burgerlijke rechter die in dat geval beslist over de afzonderlijke verblijfplaats van de echtgenoten, kent het genot van de gezinwoning toe aan de niet-gewelddadige echtgenoot, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Wordt binnen de vier maanden na de rechterlijke beslissing geen verzoekschrift tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed ingediend, dan vervalt de maatregel (art. 220-1 derde lid C.c.). Wordt dergelijk verzoek wel ingesteld, dan blijft de maatregel van kracht tot de echtscheiding in kracht van gewijsde treedt (art. 254 en 257 C.c.). Het toepassingsgebied van de Franse regeling verschilt enigszins van de Belgische regeling. Zowel bij partnergeweld als bij kindermishandeling is preferentiële toewijzing van de gezinswoning aan de niet-gewelddadige echtgenoot mogelijk. Anders dan naar Belgisch recht is de preferentiële toewijzing enkel mogelijk indien de ouders gehuwd zijn. Bovendien kan deze toewijzing enkel door één van de echtgenoten worden gevorderd. Daarnaast bestaat – net zoals naar huidig Belgisch recht – geen mogelijkheid tot preventief optreden. Artikel 220-1 derde lid C.c. spreekt immers van “les violences exercées”. Het Franse Hof van Cassatie bevestigde impliciet deze vereiste door het arrest te vernietigen waarbij de gezinswoning werd toegewezen met toepassing van
O.m. F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 235, nr. 388 en R. UYTTENDAELE, “De maatregelen aangaande de kinderen” in P. SENAEVE (ed.), Voorlopige maatregelen tussen echtgenoten (art. 223 BW en art. 1280 Ger.W.), Leuven, Acco, 1989, 33, nr. 18. Bij huwelijk: Rb. Turnhout 6 april 2009, RW 2009-2010, 166, noot en T.Fam. 2009, afl. 6, 117, noot S. EGGERMONT, Vred. Westerlo 16 juni 2008, RW 2008-2009, 847, err. 896, JDJ 2009 (samenvatting), afl. 282, 61, noot, NJW 2008, afl. 187, 650, noot G. VERSCHELDEN, T.Fam. 2009, afl. 6, 113, Vred. Sint-Niklaas 27 juni 1977, RW 1977-1978, 1062. en S. EGGERMONT, “Het recht op persoonlijk contact van de lesbische meemoeder gevangen tussen artikel 223 BW en artikel 375bis BW?” (noot onder Rb. Turnhout 6 april 2009), T.Fam. 2009, afl. 6, 120-121, nr. 8; bij wettelijke samenwoning: S. EGGERMONT, “Het recht op persoonlijk contact van de lesbische meemoeder gevangen tussen artikel 223 BW en artikel 375bis BW?” (noot onder Rb. Turnhout 6 april 2009), T.Fam. 2009, afl. 6, 121-122, nr. 9 en J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, die Keure, 2008, 614, nr. 1863. CONTRA: bij huwelijk: J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, supra noot 16, Brugge, die Keure, 2008, 394, nr. 1184, Y.-H. LELEU, Droit des personnes et des familles, Luik, Larcier, 2005, 318, nr. 368 en P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, II, Leuven, Acco, 2009, 209, nr. 1511; bij wettelijke samenwoning: N. DANDOY en F. TAINMONT, “Contours de la loi du 23 novembre 1998 instaurant la cohabitation légale”, RRD 1999, 277; E. DE KEZEL, “De wet tot invoering van de wettelijke samenwoning: een maat voor niets?”, AJT 1999-2000, 136, nr. 43; Y.-H. LELEU, Droit des personnes et des familles, Luik, Larcier, 2005, 357, nr. 412; W. PINTENS, “Vermogensrechtelijke gevolgen van ongehuwd samenwonen – de wettelijke samenwoning” in W. PINTENS (ed.), Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2001, 11; P. SENAEVE, “Art. 1479 BW”, Comm.Pers. (2003), 4, nr. 4 en P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, II, supra noot 16, 211, nr. 1517. R. UYTTENDAELE, “De maatregelen aangaande de kinderen” in P. SENAEVE (ed.), Voorlopige maatregelen tussen echtgenoten (art. 223 BW en art. 1280 Ger.W.), Leuven, Acco, 1989, 34, nr. 18. Zie R. HEPS, “Proportionele maatregelen ter beëindiging van kinderverwaarlozing en kindermishandeling”, supra noot 3, (221) 225, nr. 20-23. Dat de maatregelen niet in de tijd worden beperkt, wil niet zeggen dat de vrederechter meewerkt aan de verboden bestendige organisatie van de feitelijke scheiding: Cass. 30 november 1995, Arr.Cass. 1995, 1059, Pas. 1995, I, 1092, Bull. 1995, 1092, EJ 1996, 90, noot P. SENAEVE, RW 1996-1997, 254, noot F.A. en Div.Act. 1997, 20, noot A. VAN GYSEL. F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, supra noot 16, 466, nr. 793.
22 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER
deze bepaling “sans constater l’existence de violences exercées par le mari mettant en danger son épouse”21. 7. Voor feitelijk samenwonende partners bestaat geen gelijkaardige bepaling. Zij kunnen zich bij partnergeweld enkel tot de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg wenden22. Deze kan (naar analogie) maatregelen opleggen bij hoogdringendheid; de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad (art. 584 eerste lid Ger.W.). 8. Na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen kan het slachtoffer van partnergeweld zich bij voorkeur definitief de gezinswoning laten toewijzen (art. 1447 tweede lid BW). Het toepassingsgebied van deze bepaling is beperkter dan bij de regeling die in randnummer 6 werd uiteengezet. Zo is de definitieve preferentiële toewijzing van de gezinswoning enkel mogelijk bij echtparen die gehuwd zijn onder het huidig wettelijk stelsel23. Bovendien moet de gezinswoning tot het gemeenschappelijk vermogen behoren24 en is een in kracht van gewijsde gegane veroordeling van de echtgenoot-dader vereist25. 9. De tijdelijke of definitieve toewijzing van de gezinswoning aan de niet-gewelddadige ouder, wijzigt – net zoals naar Frans recht (art. 372 en 373-2 C.c.)26 – de uitoefening van het ouderlijk gezag niet. Bij nietsamenlevende ouders blijft de gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt (art. 374 § 1 eerste lid jo. 373 tweede lid BW). Dit impliceert dat de uithuisgeplaatste ouder het recht heeft het kind bij zich te houden en contact te hebben met dit kind, hetgeen desgevallend allerminst wenselijk is en waardoor van een volledige time-out geen sprake is. Wel kan de uitoefening van het verblijfsrecht en het recht op persoonlijk contact met de gewelddadige ouder aan voorwaarden worden gekoppeld (bv. aanwezigheid van grootouders)27. Bij gebreke van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind, over de belangrijke beslissingen met betrekking tot zijn gezondheid, opvoeding, opleiding en ontspanning of omtrent de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes of wanneer deze overeenstemming strijdig lijkt met het belang van 21. 22.
23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33.
het kind, kan de rechter de uitoefening van het ouderlijk gezag exclusief toewijzen aan de niet-gewelddadige ouder (art. 374 § 1 tweede lid BW). Bij exclusief ouderlijk gezag behoudt de andere ouder evenwel een principieel recht op persoonlijk contact dat enkel om bijzonder ernstige redenen kan worden geweigerd (art. 374 § 1 vierde lid BW). Verkrachting, mishandeling, verregaande verwaarlozing en een manifest gebrek aan interesse kunnen redenen zijn om het recht op persoonlijk contact te weigeren28. De rechter bepaalt de modaliteiten van dit contactrecht (omvang en wijze waarop het wordt uitgeoefend)29. Daarnaast kan de juridische ouder, in de hypotheses opgesomd in art. 32 Jeugdbeschermingswet, geheel of gedeeltelijk van het ouderlijk gezag worden ontzet30. Aangenomen moet worden dat de ouder die ontzet werd van het recht van bewaring en opvoeding toch persoonlijke contacten kan onderhouden met de minderjarige31. De provoogd, die voortaan deze rechten uitoefent (art. 34 jo. 33 derde lid, 1° Jeugdbeschermingswet), kan het contact van de minderjarige met zijn ouders modaliseren of verbieden in het belang van het kind. De ontzette ouder kan zich desgevallend tot de jeugdrechtbank wenden. Enkel indien bij exclusieve gezagsuitoefening of ontzetting van het ouderlijk gezag geen recht op persoonlijk contact wordt toegekend, is een volledige time-out na kindermishandeling mogelijk.
§ 2. STRAFRECHT 10. Met behulp van het strafrecht kan een time-out op korte of langere termijn worden bereikt langs volgende kanalen32. Wordt de persoon die een misdaad of wanbedrijf begaat op heterdaad betrapt, dan kan hij onmiddellijk gedurende 24 uur worden aangehouden33. In het kader van het vooronderzoek kan de verdachte van zijn vrijheid worden beroofd, mits naleving van de in artikel 16 § 1 Voorlopige Hechteniswet opgesomde voorwaarden. Binnen de vijf dagen na het aanhou-
Cass. Fr. 6 februari 2008, nr. 07-10.622. F. SWENNEN en T. TOREMANS, “Kort geding en personen- en familierecht” in VLAAMSE CONFERENTIE VAN DE BALIE TE ANTWERPEN (ed.), Kort geding, Brussel, Larcier, 2009, (83) 110, nr. 75. Dat voor feitelijk samenwonende partners geen gelijkaardige regeling als in randnr. 6 wordt voorzien, is niet discriminatoir: Arbitragehof 23 januari 2002, nr. 24/2002, BS 26 maart 2002, 12.415, JLMB 2002, 620, noot D. PIRE en Div.Act. 2002, 92, noot S. BRAT. R. HEPS, “Proportionele maatregelen ter beëindiging van kinderverwaarlozing en kindermishandeling”, supra noot 3, (221) 224, nr. 14. H. VANBOCKRIJCK, “De wet tot toewijzing van de gezinswoning en tot verzwaring van de strafsancties bij partnergeweld”, supra noot 15, (331) 360, nr. 765. J.E. BEERNAERT, “Premier commentaire sur la loi du 28 janvier 2003”, supra noot 15, (35) 38, nr. 6 en G. VERSCHELDEN, “Slachtoffer partnergeweld krijgt bij voorkeur gezinswoning toegewezen”, supra noot 15, 11. Zie daarover meer uitgebreid: A. GOUTTENOIRE, “Autorité parentale” in P. MURAT (ed.), Droit de la famille, Parijs, Dalloz, 2007, 753 e.v., nr. 232.181 e.v. F. SWENNEN, “Art. 223 BW”, Comm.Pers. (2004), 60. P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, II, supra noot 16, 338, nr. 1894. F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, supra noot 16, 320, nr. 540. Deze mogelijkheid bestaat eveneens naar Frans recht. Zie daarover meer uitgebreid: A. GOUTTENOIRE, “Autorité parentale”, supra noot 26, 773 e.v., nr. 232.351 e.v. O.m. B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2007, 371 en J. PUT, Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 239, nr. 419. R. HEPS, “Proportionele maatregelen ter beëindiging van kinderverwaarlozing en kindermishandeling”, supra noot 3, (221) 233-236, nrs. 61-71. Art. 1 wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990, 15779 (hierna verkort: Voorlopige Hechteniswet).
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 23
23
ARTIKELEN
24
dingsbevel beslist de raadkamer over de handhaving van de aanhouding (art. 21 § 1 Voorlopige Hechteniswet). Bij opzettelijke slagen en verwondingen zonder verzwarende omstandigheid (art. 398 Sw.) is voorlopige hechtenis niet mogelijk, nu daartoe vereist is dat de feiten een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben (art. 16 § 1 Voorlopige Hechteniswet). Wordt dit misdrijf ten aanzien van een minderjarige gepleegd, dan is voorlopige hechtenis – en dus tijdelijke time-out – wel mogelijk (art. 405bis Sw.)34. Wordt het raadzaam geacht de betrokkene niet (langer) aan te houden, dan kan hij mits voorwaarden in vrijheid gelaten of opnieuw in vrijheid gesteld worden (art. 35-38 Voorlopige Hechteniswet)35. Deze voorwaarden moeten betrekking hebben op een van de redenen die opgesomd zijn in artikel 16 § 1 derde lid Voorlopige Hechteniswet (art. 35 § 3 Voorlopige Hechteniswet), bijvoorbeeld ter voorkoming van nieuwe misdaden of wanbedrijven door de betrokkene. Zo kan een verbod worden opgelegd een bepaald gebied te verlaten, zich naar bepaalde plaatsen te begeven of daar te verblijven, met bepaalde personen contact te hebben, ... Bij veroordeling van de dader, kan hem een effectieve vrijheidsbenemende straf worden opgelegd. De rechter kan de beklaagde met een gering gerechtelijk verleden die wegens niet al te ernstige feiten wordt vervolgd, uitstel van tenuitvoerlegging van de straffen of opschorting van de uitspraak van de veroordeling toekennen (art. 1 § 1 Probatiewet)36. Aan deze gunst kunnen (probatie)voorwaarden worden gekoppeld (art. 1 § 2 Probatiewet), zoals een verplicht te volgen therapie of huisverbod met betrekking tot de gezinsverblijfplaats37. 11. Toepassing van het strafrecht is slechts mogelijk wanneer effectief een misdrijf wordt gepleegd (bv. opzettelijke slagen en verwondingen ten aanzien van minderjarigen: art. 405bis en 405ter Sw.) of gepoogd
34. 35. 36. 37. 38. 39.
40.
41. 42. 43. 44.
wordt een misdaad of wanbedrijf te plegen (art. 51 Sw.)38. Er kan niet preventief worden opgetreden.
IV. JURIDISCHE VERANTWOORDING VOOR DE KEUZE VOOR EEN HUISVERBOD § 1. JURIDISCHE VERANTWOORDING VOOR HET HUISVERBOD: RECHTEN VAN HET KIND 12. Een eerste verantwoording voor een huisverbod bij kindermishandeling kan worden gevonden in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Kinderen zijn immers ook mensen en kunnen zich op de bepalingen van het verdrag beroepen. Bovendien verhindert de procesonbekwaamheid van minderjarigen niet dat de minderjarige zelf een verzoekschrift bij het Europees Hof kan indienen zonder toestemming van zijn ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) en zonder dat hij door deze laatste moet worden vertegenwoordigd. Luidens artikel 34 EVRM kan immers “ieder natuurlijk persoon” die meent slachtoffer te zijn van een schending van een hem door het verdrag gewaarborgd recht, een verzoekschrift indienen. De verdragstekst maakt geen onderscheid tussen meerderjarigen en minderjarigen39. Luidens artikel 3 EVRM mag niemand worden onderworpen aan foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen40. Deze bepaling heeft rechtstreekse werking in de Belgische rechtsorde41. De overheid moet effectieve bescherming bieden tegen mishandeling van burgers zowel door haar eigen ambtenaren als door particulieren42. Op de overheid rust de positieve verplichting om maatregelen te nemen om te verhinderen dat minderjarigen door hun ouders worden mishandeld43. Nalatigheid van de overheid leidt tot schending van artikel 3 EVRM44. Bovendien moet de overheid tijdig ingrijpen. Zodra zij weet heeft of moet hebben van bepaalde feiten van kindermishande-
C. VAN DEN WYNGAERT, m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel II: Strafprocesrecht, Antwerpen, Maklu, 2009, 1085. Dit is enkel mogelijk indien de voorwaarden voor de voorlopige hechtenis vervuld zijn. Wet 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964, err. BS 24 juli 1964 (hierna verkort: Probatiewet). Voor andere voorbeelden zie: C. VAN DEN WYNGAERT, m.m.v. S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2009, 511. Zie met betrekking tot de strafbare poging meer uitgebreid: C. VAN DEN WYNGAERT, m.m.v. S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel I: Strafrecht, supra noot 37, 352 e.v. G. MAES, “Jeugd(beschermings)recht in internationaal perspectief: invloeden van het EVRM” in CBR (ed.), De procesbekwaamheid van minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, (297) 305-306, nr. 11; J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek EVRM. Algemene beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 495497, nr. 9-11 en D. VAN GRUNDERBEECK, “Plichten van ouders tegenover hun kinderen” in P. LEMMENS (ed.), Uitdagingen door en voor het EVRM, Mechelen, Kluwer, 2005, 42-43, nr. 29. Zie met betrekking tot art. 3 EVRM meer uitgebreid: C.A. CHASSIN, “L’article 3 CEDH, instrument de protection des mineurs” in C.A. CHASSIN (ed.), La portée de l’article 3 de la Convention Européenne des Droits de l’Homme, Brussel, Bruylant, 2006, 237-263; Y. HAECK en V. STAELENS, “Verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling en of straffen (art. 3 EVRM)” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar (volume I), Antwerpen, Intersentia, 2004, 123-229; F. SUDRE, Droit international et européen des droits de l’homme, Parijs, Presses Universitaires de France, 1999, 203-210 en B. VERMEULEN, “Freedom from torture and other inhuman or degrading treatment or punishment (art. 3)” in P. VAN DIJK, F. VAN HOOF, A. VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, 405-441. O.m. Cass. 1 februari 1995, Arr.Cass. 1995, 117, Bull. 1995, 117, Pas. 1995, I, 117 en RW 1996-1997 (verkort), 741, noot A. VANDEPLAS. EHRM 10 mei 2001, Z. e.a./Verenigd Koninkrijk, § 72. G. MAES, “Jeugd(beschermings)recht in internationaal perspectief: invloeden van het EVRM”, supra noot 39, (297) 326, nr. 50. Bv. EHRM 10 mei 2001, Z. e.a./Verenigd Koninkrijk, § 72-75.
24 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER
ling, moet zij de nodige stappen zetten ter voorkoming of beëindiging ervan45. Grijpt de overheid te snel in, dan kan dit als een inbreuk op artikel 8 EVRM worden beschouwd, naar luid waarvan het kind recht heeft op bescherming van zijn privéen gezinsleven (eveneens gewaarborgd door art. 22 Gw.)46. Overheidsinmenging is enkel mogelijk mits naleving van de voorwaarden die in het tweede lid worden gesteld (cf. infra nr. 16). Bovendien rust op de overheid een positieve verplichting om die maatregelen te nemen die inherent zijn aan een effectieve eerbiediging van het gezinsleven47. Ook deze bepaling heeft rechtstreekse werking48. Bevindt de minderjarige zich in een problematische opvoedingssituatie, dan moet deze op basis van artikel 8 EVRM zoveel als mogelijk in het gezin worden begeleid. Enkel wanneer er geen andere mogelijkheid bestaat om zijn fysieke of psychische veiligheid te beschermen, is uithuisplaatsing toegestaan49. De uithuisplaatsing van de geweldpleger waardoor de minderjarige samen met de niet-gewelddadige ouder in de gezinswoning kan blijven, strookt dan ook het meest met artikel 8 EVRM. Het Europees Hof boog zich over een zaak waar drie kinderen mishandeld en seksueel misbruikt werden door hun vader50. De moeder verzocht in mei 2001 om een voorlopig voorziening teneinde haar echtgenoot uit de (gehuurde) gezinswoning te zetten. De nationale rechter verwierp het verzoek omdat hij niet bevoegd was het huurgenot van de man, medehuurder van de gezinswoning, te beperken. In januari 2003 werd naar nationaal recht de mogelijkheid ingevoerd om een bevel tot tijdelijke ontzegging van de toegang tot de woning toe te kennen, indien een vermoeden bestaat van geweld tegen een persoon die onder het gezag staat van de vermoedelijke geweldpleger. In juli 2003 werd de (inmiddels ex-)echtgenoot tijdelijk verboden de gezinswoning te betreden. In december 2004 schreef de rechter de moeder als enige huurder in op het huurcontract. Vervolgens voerden zowel de moeder als de kinderen voor het Hof een schending aan van artikelen 3 en 8 EVRM. Het Hof gaat in deze zienswijze mee. Gelet op de ernst van de beschuldigingen was onmiddellijke bescherming noodzakelijk (§ 43). In casu werd
45. 46. 47. 48.
49. 50. 51.
52.
slechts na de echtscheiding (mei 2002) en na de wetswijziging daadwerkelijke bescherming geboden. Daardoor kwam de Slowaakse overheid de op haar rustende positieve verplichting die voortvloeit uit de artikelen 3 en 8 EVRM niet na (§ 40 en 44). 13. Ook in het Kinderrechtenverdrag (VRK) kunnen argumenten worden gevonden voor de (tijdelijke) uithuisplaatsing van de geweldpleger. De ouders, of naargelang het geval de wettige voogden, zijn de eerste verantwoordelijken voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind (art. 18 eerste lid VRK). De verdragsstaten dienen hen bij de uitoefening van deze verantwoordelijkheden passende bijstand te verlenen. Bovendien moeten zij de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders respecteren (art. 5 VRK). Bij de opvoeding en ontwikkeling van het kind door de ouders staat het belang van het kind centraal (art. 18 eerste lid VRK). Deze bepaling richt zich tot de ouders, terwijl artikel 3 VRK bepaalt dat het belang van het kind door de overheid in rekening moet worden gebracht bij alle beslissingen die ten aanzien van het kind worden genomen51. Elk kind heeft, voor zover mogelijk, het recht om door zijn ouders te worden verzorgd (art. 7 VRK). Dit is geen absoluut recht, het belang van het kind is het doorslaggevende criterium (art. 3 VRK). Een kind mag slechts van zijn ouders worden gescheiden indien dit in zijn belang noodzakelijk is (art. 9 eerste lid VRK)52. De nationale regels en procedurevoorschriften moeten daarbij worden nageleefd. Bij kindermishandeling kan dergelijke scheiding in het belang van het kind worden verantwoord. Tenzij strijdig met zijn belang, heeft het kind het recht regelmatige persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact te onderhouden met de ouder(s) van wie hij wordt gescheiden (art. 9 derde lid VRK). De uithuisplaatsing van de geweldpleger is veeleer verdragsconform dan de uithuisplaatsing van het kind, nu het kind dat twee beschikbare ouders heeft, in de eerste hypothese slechts van één van hen wordt gescheiden. 14. Wordt in het kader van de (buiten)gerechtelijke jeugdbijstand in een POS-procedure een pedagogische
E. BREMS, “Kinderbescherming tussen twee vuren”, Juristenkrant 2001, afl. 35, 17. Bv. EHRM 10 mei 2001, T.P. en K.M./Verenigd Koninkrijk. Zie algemeen met betrekking tot de positieve overheidsverplichtingen voortvloeiend uit het EVRM: K. STARMER, “Positive obligations under the convention” in J. JOWELL en J. COOPER (eds.), Understanding Human Rights Principles, Oxford, Hart Publishing, 2001, 146-158. Bv. Cass. 19 september 1997, Arr.Cass. 1997, 843, Bull. 1997, 886, JDJ 1999 (verkort), afl. 182, 59, noot J. JACQMAIN, Pas. 1997, I, 886, RW 1998-1999, 435, noot S. MOSSELMANS, TBBR 1999, 45, noot Y.-H. LELEU. N. VAN LEUVEN, “Art. 8 en 14 EVRM in de Belgische rechtspraak inzake personen- en familierecht” in P. SENAEVE en P. LEMMENS (eds.), De betekenis van de mensenrechten voor het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 55-56, nr. 79-82. B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in hoofdlijnen, supra noot 31, 21 en de verwijzingen aldaar. EHRM 15 september 2009, E.S e.a./Slowakije. M. FREEMAN, Article 3: The Best Interests of the Child, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 2006, 44 en 48; W. VANDENHOLE, “Het kind en het badwater: de kruisbestuiving van kinderrechten en mensenrechten” in W. VANDENHOLE (ed.), Kinderrechten als mensenrechten: een multidisciplinaire verkenning, Antwerpen, Intersentia, 2007, 36 en J. WOLF, “The Concept of the ‘Best Interests’ in Terms of the UN Convention on the Rights of the Child” in M. FREEMAN en P. VEERMAN (eds.), The Ideologies of Children’s Rights, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1992, 127. Zie met betrekking tot art. 9 VRK: J. DOEK, Article 8: The Right to Preservation of Identity – Article 9: The Right Not to Be Seperated from His or Her Parents, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 2006, 31 p.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 25
25
ARTIKELEN
26
maatregel noodzakelijk geacht, dan moet voor de minst ingrijpende maatregel worden geopteerd en blijft het kind bij voorkeur in zijn natuurlijk milieu (proportionaliteitsbeginsel)53. Bovendien mag de maatregel niet langer duren dan noodzakelijk54. De uithuisplaatsing van de geweldpleger in plaats van de minderjarige strookt met dit proportionaliteitsbeginsel.
Het opleggen van een huisverbod is een zeer ingrijpende vrijheidsbeperkende maatregel en wordt ingesteld ter bescherming van het slachtoffer, niet ter bestraffing van de geweldpleger. Wel vereist dit proportionaliteitbeginsel dat zowel voor- als achteraf controlemechanismen worden ingebouwd (cf. infra nr. 34)60.
15. Tot slot moet op een belangrijk sociaal-psychologisch element worden gewezen. De minderjarige voelt zijn uithuisplaatsing in het kader van de jeugdbescherming vaak aan als een aan hem opgelegde straf, veeleer dan een beschermingsmaatregel.
17. Artikel 5 EVRM – evenals artikel 12 Gw. en artikel 9 BUPO – waarborgt de geweldpleger het recht op persoonlijke vrijheid. Behalve bij betrapping op heterdaad is ontneming van vrijheid enkel mogelijk op basis van wettelijke bepalingen en volgens een rechterlijke beslissing. Artikel 5 EVRM kan enkel worden aangevoerd indien de persoonlijke vrijheid van de betrokkene wordt ontnomen; niet bij een loutere beperking ervan61. De beperking van de bewegingsvrijheid wordt beschermd door artikel 2 Vierde Protocol EVRM62 en artikel 12 eerste lid BUPO, dat eenieder recht geeft op bewegingsvrijheid binnen het grondgebied van de staat waarin hij verblijft. Bij de beperking van deze vrijheid moeten de in artikel 2 derde lid Vierde Protocol EVRM vermelde voorwaarden vervuld zijn (zelfde voorwaarden als art. 8 tweede lid EVRM). Bij artikel 12 derde lid BUPO gelden gelijkaardige voorwaarden. De mogelijkheden tot vrijheidsbeneming zijn beperkter dan deze tot beperking van de bewegingsvrijheid. Bijgevolg rijst de vraag of bij het huisverbod de vrijheid van de geweldpleger ontnomen, dan wel beperkt wordt. De concrete situatie van de betrokkene is van belang63. De aard, duur, gevolgen en uitvoeringswijze van de maatregel spelen een rol64. Bij de uithuisplaatsing wordt de geweldpleger enkel gedurende een beperkte periode de toegang tot de gezinswoning (eventueel uitgebreid tot de onmiddellijke omgeving ervan) ontzegd en wordt hem een verbod opgelegd contact op te nemen met de personen die daar verblijven. Bijgevolg wordt de bewegingsvrijheid van de geweldpleger enkel beperkt, niet ontnomen65.
§ 2. GRENZEN AAN HET HUISVERBOD: RECHTEN VAN DE GEWELDPLEGER
16. Ook de geweldpleger heeft recht op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven (art. 8 EVRM en art. 22 Gw.). Daarnaast waarborgt artikel 8 EVRM eenieder het recht op ongestoord genot van zijn woning. Een inbreuk op de grondrechten die in artikel 8 EVRM worden gewaarborgd, is enkel mogelijk indien de voorwaarden van het tweede lid worden nageleefd55. De overheidsinmenging moet bij wet voorzien zijn (legaliteit). Dit impliceert dat de voorwaarden tot uithuisplaatsing zo precies mogelijk moeten worden omschreven56. Daarnaast moet met de inmenging de bescherming van een uitdrukkelijk vernoemd belang worden beoogd (legitimiteit). De uithuisplaatsing heeft de preventie van (nieuwe) strafbare feiten van huiselijk geweld tot doel evenals de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (partner en eventuele kinderen), zodat aan de legitimiteitsvereiste is voldaan57. Tot slot moet de overheidsinmenging in een democratische samenleving nodig zijn (noodzakelijkheid). Het dringend maatschappelijk belang van de uithuisplaatsing is eveneens gelegen in het voorkomen van strafbare feiten en de vrijwaring van de rechten en vrijheden van de partner en de eventuele kinderen58. Rest de vraag in welke mate deze maatregel zich verhoudt tot het nagestreefde doel (proportionaliteit)59.
53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63.
64. 65.
18. Is de geweldpleger (mede-)eigenaar van de gezinwoning, dan heeft hij recht op het ongestoord genot van
Art. 68, 3° (vrijwillige jeugdbijstand) en art. 112 § 1, 1° (gerechtelijke jeugdbijstand) B.Vl.Reg. 24 oktober 2008 tot invoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het Kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, BS 2 maart 2009. B. DE SMET, “Het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand”, RW 2008-2009, (474) 478. Zie met betrekking tot deze voorwaarden: P. DE HERT, Artikel 8 EVRM en het Belgisch Recht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 9-44. MvT bij de Nederlandse Wet Tijdelijk Huisverbod, Kamerstukken II 2005-2006, 30 657, nr. 3, 7 (hierna verkort: MvT Wet Tijdelijk Huisverbod). MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 7. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 7. Toepassing: Rb. Haarlem 28 januari 2009, LJN: BH1552: de rechter achtte het Nederlandse huisverbod een proportionele maatregel. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 7-8. Y. HAECK, “Vrijheid van beweging (art. 2 Vierde Protocol EVRM)” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar (volume II), Antwerpen, Intersentia, 2004, 546, nr. 21. Vierde Protocol 16 september 1963 bij EVRM, tot het waarborgen van bepaalde rechten en vrijheden, die niet reeds in het verdrag en in het eerste aanvullende protocol daarbij zijn opgenomen, BS 3 oktober 1970, 10068. F. DHONDT, “Recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid (art. 5 EVRM)” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar (volume I), Antwerpen, Intersentia, 2004, 279, nr. 7, Y. HAECK, “Vrijheid van beweging (art. 2 Vierde Protocol EVRM)”, supra noot 54, 546, nr. 21 en MvT Tijdelijk Huisverbod, 9. F. DHONDT, “Recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid (art. 5 EVRM)”, supra noot 63, 279, nr. 7 en Y. HAECK, “Vrijheid van beweging (art. 2 Vierde Protocol EVRM)”, supra noot 61, 546, nr. 21 en de in beide bijdragen aangehaalde verwijzingen. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 8-9.
26 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER zijn eigendom (art. 1 Eerste Protocol EVRM)66. Bij de uithuisplaatsing van de geweldpleger wordt hem het eigendomsrecht niet ontnomen; wel wordt het ongestoord genot ervan ontzegd. Dergelijke inbreuk is toegestaan indien deze naar nationaal recht rechtmatig is. De nationale rechtsgrondslag moet voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar zijn (legaliteit). Bovendien moet met de inbreuk een legitiem oogmerk van algemeen belang worden nagestreefd (legitimiteit). Met het huisverbod wordt getracht kindermishandeling – en ruimer huiselijk geweld – te bestrijden. Met de preventie van strafbare feiten en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen heeft dergelijke regeling een legitiem oogmerk van algemeen belang. Bovendien wordt met het huisverbod het evenwicht bewaard tussen het belang van de gemeenschap en de rechten van het individu (proportionaliteit), nu het rustig genot van de gezinswoning slechts gedurende een beperkte tijd wordt ontzegd aan de geweldpleger67.
§ 3. AFWEGING 19. Bij de beslissing tot het al dan niet invoeren van een huisverbod en bij de concrete uitwerking ervan moeten de (grond)rechten van het slachtoffer en de geweldpleger tegen elkaar worden afgewogen. Bescherming van de rechten die aan het slachtoffer toekomen is enkel mogelijk indien de rechten van de geweldpleger niet worden geschonden of indien de inbreuk hierop kan worden verantwoord door de naleving van de daaraan gestelde voorwaarden.
V. UITHUISPLAATSING IN HET BUITENLAND 20. Onder meer in Oostenrijk, Nederland, Duitsland en Frankrijk werd regelgeving uitgewerkt om een time-out na kindermishandeling mogelijk te maken door de geweldpleger een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dergelijke regeling werd voor het eerst uitgewerkt in Oostenrijk (1997). De Nederlandse Wet en Besluit Tijdelijk Huisverbod zijn op 1 januari 2009 in werking getreden68. In Duitsland wordt de civielrechtelijke bescherming bij huiselijk geweld sinds 1 januari 2002 geregeld in de 66.
67. 68.
69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76.
federale Gewaltschutzgesetz69. De mogelijkheid tot onmiddellijke uithuisplaatsing door de politie moet op deelstatelijk niveau worden georganiseerd70. Gelet op de daaruit voortvloeiende versnippering van de regeling met betrekking tot deze onmiddellijke uithuisplaatsing en het feit dat de Duitse Gewaltschutzgesetz erg lijkt op de Oostenrijkse71, zal hieronder niet nader op de Duitse regelgeving worden ingegaan. In 2004 heeft Frankrijk een (beperkte) mogelijkheid tot uithuisplaatsing ingevoerd72. De Franse regelgeving lijkt sterk op de huidige Belgische burgerrechtelijke mogelijkheid in het kader van (dringende) voorlopige maatregelen en werd om die reden reeds onder randnummer 6 uiteengezet.
§ 1. ALGEMENE SITUERING 21. In Oostenrijk is sinds 1 mei 1997 de Bundesgesetz zum Schutz vor Gewalt in der Familie (kortweg: “Gewaltschutzgesetz I”) van kracht73. Deze wet bracht wijzigingen aan aan de reeds geldende Sicherheitspolizeigesetz (SPG), wat de onmiddellijke uithuisplaatsing door de politie betreft, en Exekutionsordnung (EO), wat de verlenging van het huisverbod door de burgerlijke rechter betreft. Door de invoering van deze wet werd gebroken met het aloude idee dat huiselijk geweld een privéaangelegenheid is74. 22. Op basis van de Nederlandse Wet Tijdelijk Huisverbod kan bij (dreiging met) huiselijk geweld een huisverbod worden opgelegd. De Nederlandse wetgever liet zich duidelijk inspireren door de positieve ervaringen met het huisverbod in de Oostenrijkse (en ook Duitse) wetgeving75. Met het Nederlandse huisverbod wordt getracht de (verdere) escalatie tussen partners of binnen een gezin te voorkomen en zo de omvang van huiselijk geweld terug te dringen. Aan het slachtoffer en de andere gezinsleden wordt een afkoelingsperiode geboden waarin de achterblijvende partner kan beslissen of en, zo ja, hoe hij of zij met de geweldpleger verder wil76.
Aanvullend Protocol 20 maart 1952 bij EVRM, BS 19 augustus 1955, 5038. Zie hierover meer uitgebreid: Y. HAECK, “Recht op bescherming van de eigendom (art. 1 Eerste Protocol EVRM)” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar (volume II), Antwerpen, Intersentia, 2004, 295-397. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 9-10. Wet 9 oktober 2008 houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat, Staatsblad 2008, nr. 421 (hierna verkort: Wet Tijdelijk Huisverbod), B. 20 oktober 2008 houdende regels over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen, Staatsblad 2008, nr. 422 (hierna verkort: Besluit Tijdelijk Huisverbod) en B. 18 november 2008 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet Tijdelijk Huisverbod, Staatsblad 2008, nr. 484. Zie met betrekking tot dit huisverbod: www.huisverbod.nl. Gesetz 11 december 2001 zum Zivilrechtliche Schutz vor Gewalttaten und Nachstellungen, BGBl. I S. 3513 (inwerkingtreding: 1 januari 2002). Zie voor een bespreking van de regelgeving in de deelstaat Nordrhein-Westfalen: K.D. LÜNNEMANN en P.J.P. TAK, “Crisisinterventie bij huiselijk geweld wettelijk geregeld. Samenvatting en aanbeveling”, www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/uithuisplaatsing_samenvatting.doc, 6-7. K. LÜNNEMANN, “Interventie door uithuisplaatsing: plegers van huiselijk geweld het huis uit”, Nemesis 2003, afl. 2, (43) 43. Art. 220-1 derde lid C.C., zoals gewijzigd door Loi n° 2004-439 du 26 mai 2004 relative au divorce (inwerkingtreding: 1 januari 2005). BGBl 1996/759. Latere wijzigingen traden in werking op 1 januari 2000, 1 januari 2004 en 1 juni 2009 (zgn. Gewaltschutzgesetz II). I. MOTTL, “Alte und neue rechtliche Instrumente gegen Gewalt in der Familie”, ÖJZ 1997, (542) 542. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 4. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, AA 2009, afl. 1, (60) 61.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 27
27
ARTIKELEN
28
§ 2. TOEPASSINGSGEBIED A. RATIONE MATERIAE 23. Naar Oostenrijks recht kan het huisverbod zowel bij de aantasting van de fysieke als psychische integriteit worden opgelegd (§ 38a eerste lid SPG en § 382b eerste lid EO). De eerste verlenging is mogelijk indien een gezinslid door een ander gezinslid lichamelijk wordt mishandeld, hiertoe risico bestaat of zijn mentale gezondheid door gedragingen van dat gezinslid ernstig in het gedrang worden gebracht (psychisch geweld). Dat ook psychische mishandeling als een criterium wordt gebruikt voor het opleggen van dergelijke verboden was vernieuwend77. Of er sprake is van psychisch geweld wordt steeds in concreto beoordeeld78. Vereist is dat door het geweld de psychische gezondheid van de eiser wordt geschaad79. Bij elke vorm van geweld (lichamelijk of psychisch) is vereist dat hierdoor de verdere samenleving onmogelijk is geworden80. Ook dit wordt steeds in concreto beoordeeld. Tot slot moet de verzoeker dringend nood hebben aan een woonplaats81. Deze voorwaarde is vervuld wanneer de aanvrager niet over een gelijkwaardige woonmogelijkheid beschikt82. Bovendien kan het huisverbod preventief worden opgelegd. Enerzijds is onmiddellijke uithuisplaatsing83 mogelijk bij aanwijzingen van gevaar voor het leven, de gezondheid of vrijheid van een gezinslid (§ 38a eerste lid SPG). Een interventie van de politie vooraleer er effectief strafbare feiten gepleegd zijn, is dus mogelijk. Anderzijds is preventieve verlenging van het huisverbod door de burgerlijke rechter mogelijk bij dreiging met geweld (§ 382b eerste lid EO). 24. In de Nederlandse Wet Tijdelijk Huisverbod wordt het toepassingsgebied ratione materiae ruim geformuleerd. Met toepassing van artikel 2 eerste lid kan84 de burgemeester bij (een ernstig vermoeden van) een ernstig en
77.
78. 79. 80.
81. 82. 83. 84. 85.
86. 87. 88. 89. 90. 91.
onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de huisgenoten een huisverbod opleggen. Het Besluit Tijdelijk Huisverbod bevat een nadere regeling van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het huisverbod85. Ook psychisch geweld kan aanleiding geven tot uithuisplaatsing86. In elke afzonderlijke situatie wordt aan de hand van het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG)87 beoordeeld of een huisverbod moet worden opgelegd88. Dat het RiHG onvolledig werd ingevuld, leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat de voorwaarden van artikel 2 Wet Tijdelijk Huisverbod niet zijn voldaan, nu het invullen van het RiHG geen wettelijke vereiste is. Indien op basis van andere elementen voldoende kan worden aangetoond dat de aanwezigheid van de betrokkene een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor één of meerdere gezinsleden of een ernstig vermoeden daartoe bestaat, kan de burgemeester rechtsgeldig een huisverbod opleggen89. Ook in Nederland is preventief optreden mogelijk. De burgemeester kan reeds een huisverbod opleggen wanneer er een ernstig vermoeden bestaat dat de aanwezigheid van de betrokkene in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meerdere huisgenoten (art. 2 eerste lid Wet Tijdelijk Huisverbod).
B. RATIONE PERSONAE 25. Met betrekking tot het toepassingsgebied ratione personae worden bij de onmiddellijke uithuisplaatsing op basis van de Sicherheitspolizeigesetz90 geen specifieke eisen van verwantschap gesteld91. Vereist is enkel dat het gaat om huiselijk geweld (§ 38a eerste lid SPG). Met betrekking tot de eerste verlening op basis van de Exekutionsordnung werd aanvankelijk vereist dat het (mogelijke) slachtoffer een “nahe Angehörige” is (oude § 382b eerste lid EO). In 1997 gaf de wetgever hiervan
I. MOTTL, “Alte und neue rechtliche Instrumente gegen Gewalt in der Familie”, supra noot 74, (542) 543. Er moet wel een zekere ernst zijn: OGH 16 maart 2007, 6 Ob 16/07g, ÖJZ 2007, 595, JusGuide 2007/20/4712 en Zak 2007, afl. 9, 171; OGH 12 oktober 2006, 6 Ob 229/06d, FamZ 2007/21, noot A. DEIXLERHÜBNER; LG Linz 23 juni 2005, 15 R 203/05m, EFSlg 112.578. Een eenmalige misstap volstaat evenmin: LG Wels 21 december 2005, 21 R 367/05b, EFSlg 112.562 en LG Wien 16 juli 2003, 45 R 482/03w, EFSlg 106.288. LG Linz 23 juni 2005, 15 R 203/05m, EFSlg 112.578. OGH 16 maart 2007, 6 Ob 16/07g, JusGuide 2007/20/4712. T. GIEFING, Die familien- und exekutionsrechtlichen Aspekte des ehelichen Wohnens, Wenen, Manz, 1998, 69 en S. KÜHNBERG, “Gewalt in der Familie und Zivilrecht. Ein Überblick die Rechtsbehelfe Gewalt ausgesetzter Personen in Liechtenstein und Österreich unter besonderer Berücksichtigung der Einstweiligen Verfügung”, LJZ 2005, (69) 73. T. GIEFING, Die familien- und exekutionsrechtlichen Aspekte des ehelichen Wohnens, supra noot 80, 78-82. OGH 16 maart 2007, 6 Ob 16/07g, ÖJZ 2007, 595. S. KÜHNBERG, “Schutz vor Gewalt in der Familie. Rechtsbehelfe und Rechtsschutz”, FamZ 2006, (169) 170. Zie voor de bespreking van de verschillende fasen bij de uithuisplaatsing naar Oostenrijks recht infra nr. 30. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid: o.m. Rb. Zwolle 20 augustus 2009, LJN: BJ6207 en Rb. Almelo 23 maart 2009, LJN: BI0925, 3.4.2. Zie supra noot 68. In de bijlage worden de feiten en omstandigheden die een huisverbod kunnen rechtvaardigen, limitatief opgesomd: K. LÜNNEMANN, R. RÖMKENS en T. DE ROOS, “Wie slaat, die gaat! Kanttekeningen bij het huisverbod als nieuw instrument in de aanpak van geweld achter de voordeur”, NJB 2009, afl. 15, (940) 941. Voorzieningenrechter Rb. ‘s-Gravenhage 18 februari 2009, LJN: BH5448. Een voorbeeld is terug te vinden op: www.huisverbod.nl/instrumenten. H.E. JACOBS en A.P. VAN STRALEN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, FJR 2009, (132) 134. Rb. Almelo 13 maart 2009, LJN: BH6166, 3.8.2. en 3.8.4. en Voorzieningenrechter Rb. ‘s-Gravenhage 18 februari 2009, LJN: BH5448. Zie voor de bespreking van de verschillende fasen bij de uithuisplaatsing naar Oostenrijks recht infra nr. 30. K. LÜNNEMANN, “The legal arrangement of eviction” in I. WESTENDORP en R. WOLLESWINKEL (eds.), Violence in the domestic sphere, Antwerpen, Intersentia, 2005, (143) 144.
28 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER
een opsomming (oude § 382b derde lid EO). Het betrof in de eerste plaats echtgenoten en samenwonende partners. Daarnaast ging het om boers en zussen, kinderen en ouders in oorspronkelijke dan wel adoptieve afstamming evenals pleegkinderen en -ouders. Ook de echtgenoot en samenwonende partner van diegenen die de tweede groep vormen, behoorden tot het gezin. Ten slotte behoorden ook de broers en de zussen van de echtgenoten of samenwonende partners tot het gezin. Voor deze laatst twee groepen was bovendien vereist dat zij in de gezinsverblijfplaats woonden of dit hebben gedaan in de drie maanden voorafgaand aan het verzoek tot huisverbod92. De wetgever vond de groep van beschermde personen echter te eng. Sinds 1 januari 2004 werd daarom enkel vereist dat de betrokkenen in een familiären oder familienähnlichen Gemeinschaft leven of geleefd hebben (oude § 382b derde lid EO)93. Deze precisering gaf evenwel aanleiding tot interpretatieproblemen, nu betwijfeld kon worden of ook gelijkslachtige partnerrelaties onder “nahe Angehörige” vielen94. Los daarvan kon moeilijk worden verantwoord waarom de bescherming via een voorlopige beschikking afhankelijk was van de hoedanigheid van verwantschap95. In 2009 werd het begrip “nahe Angehörige” vervangen door “andere Person”, zodat nu enkel vereist is dat door (de dreiging met) het geweld de verdere samenwoning onmogelijk geworden is (§ 382b eerste lid EO). Hieruit blijkt dat geweldpleger en slachtoffer gedurende enige tijd samengeleefd hebben96. Bijgevolg is het toepassingsgebied ratione personae hetzelfde als bij de onmiddellijke uithuisplaatsing op basis van de SPG: het moet gaan om huiselijk geweld. 26. De Nederlandse wet is van toepassing indien het geweld betrekking heeft op één of meer personen die met de geweldpleger in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven (art. 2 eerste lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Door de precisering “anders dan incidenteel verblijven” kan ook bij een LAT-relatie een huisverbod worden opgelegd97. Het huisverbod kan slechts worden opgelegd aan een meerderjarige persoon (art. 2 tweede lid Wet Tijdelijk Huisverbod). De 92. 93. 94.
95. 96. 97. 98. 99. 100. 101. 102. 103. 104.
memorie van toelichting98 – evenals artikel 2 derde lid Wet Tijdelijk Huisverbod – bepaalt uitdrukkelijk dat het huisverbod ook kan worden opgelegd in geval van kindermishandeling, wat nieuwe kansen biedt voor de preventie en bestrijding hiervan.
§ 3. VORDERINGSRECHT 27. Naar Oostenrijks recht kan de uithuisplaatsing ook zonder toestemming van het slachtoffer worden opgelegd99. Indien de sociale zorgdienst voor minderjarigen (Jugendwohlfahrtsträger) op de hoogte is van een zaak van kindermishandeling, kan ook deze aan de burgerlijke rechter vragen één of meerdere van de verboden vermeld in de Gewaltschutzgesetz op te leggen aan de geweldpleger100. 28. Naar Nederlands recht kunnen de huisgenoten van de geweldpleger om een huisverbod verzoeken101. De burgemeester zal tot de uithuisplaatsing besluiten op basis van de informatie die hij ontvangt102. De officier van Justitie beslist of hij een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling bij de rechter instelt103. Of de burgemeester ambtshalve een huisverbod kan opleggen, is onduidelijk. Zodra de politie een melding ontvangt van huiselijk geweld kan ook strafrechtelijk worden opgetreden indien het Openbaar Ministerie dat aangewezen acht104.
§ 4. UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER 29. In de onderzochte rechtsstelsels verloopt de uithuisplaatsing in drie fasen. Eerst en vooral bestaat de mogelijkheid om de (dreigende) agressor onmiddellijk uit de woning te verwijderen (fase 1). Deze onmiddellijke uithuisplaatsing geldt slechts gedurende een korte periode, die – mits rechterlijke tussenkomst – kan worden verlengd (fase 2). Wordt een vordering tot echtscheiding ingesteld, dan kan de uithuisplaatsing nogmaals worden verlengd (fase 3). Deze verschillende fasen zullen achtereenvolgens voor het Oostenrijkse en Nederlandse recht nader worden toegelicht.
I. MOTTL, “Alte und neue rechtliche Instrumente gegen Gewalt in der Familie”, supra noot 74, (542) 544-545. S. KÜHNBERG, “Gewalt in der Familie und Zivilrecht. Ein Überblick die Rechtsbehelfe Gewalt ausgesetzter Personen in Liechtenstein und Österreich unter besonderer Berücksichtigung der Einstweiligen Verfügung”, supra noot 80, (69) 74. Antrag betreffend ein Bundesgesetz, mit dem die Exekutionsordnung, die Zivilprozessordnung, das Außerstreitgesetz, das Gerichtliche Einbringungsgesetz 1962, das Strafgesetzbuch, die Strafprozessordnung 1975, das Strafvollzugsgesetz, das Tilgungsgesetz 1972, das Staatsanwaltschaftsgesetz, das Verbrechensopfergesetz, das Strafregistergesetz, das Sicherheitspolizeigesetz, das Verbrechensopfergesetz, das Strafregistergesetz, das Sicherheitspolizeigesetz und das Allgemeine Bürgerliche Gesetzbuch geändert werden (hierna verkort: Antrag Gewaltschutzgesetz II), 23. Antrag Gewaltschutzgesetz II, 23. Antrag Gewaltschutzgesetz II, 23. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 61. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 10. K.D. LÜNNEMANN en P.J.P. TAK, “Crisisinterventie bij huiselijk geweld wettelijk geregeld. Samenvatting en aanbeveling”, supra noot 70, 5. R. LOGAR, “The Austrian model of intervention in domestic violence cases”, www.un.org/womenwatch/daw/egm/vaw-gp-2005/docs/experts/logar.dv.pdf, 9. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 64. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 11. S.S.D. NIZAMOEDDIN, “Het wetsvoorstel ‘Wet tijdelijk huisverbod’: … en nu de puntjes op de i”, AA 2007, (145) 147. X., “Preventieve maatregel tijdelijk huisverbod”, NJB 2008, 2810.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 29
29
ARTIKELEN
30
30. De Oostenrijkse politie kan de (mogelijke) geweldpleger verplichten onmiddellijk de gezinswoning te verlaten (Wegweisung) en hem al dan niet het verbod opleggen een bepaald gebied te betreden (Betretungsverbot105) (§ 38a eerste en tweede lid SPG: fase 1). De bescherming heeft dus niet enkel betrekking op de woning, maar ook op de onmiddellijke omgeving ervan106. Aanvankelijk duurde dit huisverbod maximaal tien dagen en kon deze termijn met tien dagen worden verlengd, indien het slachtoffer bij de burgerlijke rechtbank een vordering tot verlenging van de Wegweisung en/of van het Betretungsverbot had ingesteld (oude § 38a zevende lid SPG). In de praktijk bleek een termijn van tien dagen echter te kort om een vordering bij de burgerlijke rechtbank in te stellen107. Daarom werd deze termijn in 2009 uitgebreid tot twee weken met verlenging voor twee weken indien een burgerlijke vordering tot verlenging van het huisverbod wordt ingesteld (§ 38a zevende lid SPG). Volstaan kan worden met het opleggen van een Wegweisung, hoewel een combinatie van beide maatregelen efficiënter lijkt108. Ook kan enkel een Betretungsverbot worden opgelegd (bv. slachtoffer kan politie pas contacteren nadat de geweldpleger de woning heeft verlaten. Desgevallend is een Wegweisung niet nodig)109. Het Betretungsverbot kan worden opgelegd ten aanzien van een woning die de geweldpleger nog niet heeft betreden (bv. telefonische dreiging met geweld aan vluchtadres partner en kinderen)110. Bijgevolg moet het Betretungsverbot niet steeds in de woning van de geweldpleger worden meegedeeld; dit kan op elke plaats waar hij zich bevindt (bv. café)111. Het bevel wordt mondeling gegeven, maar wordt nadien op schrift gesteld. In een rapport moeten de omstandigheden worden aangegeven die tot het optreden hebben geleid112. De geweldpleger moet de mogelijkheid krijgen enkele persoonlijke bezittingen mee te nemen of op te halen en een tijdelijk onderkomen te zoeken (§ 38a tweede lid SPG). De politie kan hem zijn sleutel afnemen (§ 38a tweede lid SPG). Bovendien moet de geweldpleger zijn verblijfsadres opgeven, zodat officiële documenten kunnen worden bezorgd. Binnen de drie dagen controleert de politie de naleving van het verbod (§ 38a zevende lid SPG). Het slachtoffer moet worden geïnformeerd over de mogelijkheid 105. 106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117.
een vordering tot verlenging van het huisverbod in te stellen bij de burgerlijke rechtbank en over geschikte slachtofferbeschermingsinstellingen (Opferschutzeinrichtungen) (§ 38a vierde lid SPG; zie met betrekking tot de hulpverlening aan het slachtoffer infra nr. 36). Daarnaast wordt in de bescherming van het slachtoffer op langere termijn voorzien (fase 2). Daartoe moet het slachtoffer tijdens de twee weken durende onmiddellijke uithuisplaatsing een verzoek tot tijdelijke uithuisplaatsing instellen bij de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter kan de geweldpleger verplichten om de woning te verlaten alsook de terugkeer verbieden (§ 382b eerste lid EO). Hiertoe behoort ook de onmiddellijke omgeving, hetgeen steeds in concreto wordt bepaald113. De rechter kan eveneens een verbod opleggen om een bepaald gebied te betreden en/of om contact met het slachtoffer op te nemen zowel in persoon als via telefoon, e-mail, … (§ 382e eerste lid EO). Deze civielrechtelijke maatregel duurde aanvankelijk drie maanden (oude § 382b vierde lid EO). Deze termijn bleek in de praktijk te kort voor het slachtoffer om belangrijke beslissingen te nemen (bv. vordering tot echtscheiding instellen, nieuwe definitieve woning zoeken, …)114. Daarom werd deze termijn verlengd tot een basistermijn van zes maanden (§ 382b tweede lid EO). Dit impliceert niet dat het huisverbod steeds voor deze maximumtermijn moet worden opgelegd115. De rechterlijke beslissing tot uithuisplaatsing is uitvoerbaar bij voorraad116. Wordt binnen deze periode van zes maanden een vordering tot echtscheiding of een andere vordering (bv. tot nietigverklaring van het huwelijk, tot verdeling van het huwelijksvermogen, …) ingesteld, dan blijft het huisverbod gelden tot hierover definitief uitspraak is gedaan (fase 3). De onmiddellijke uithuisplaatsing, en de verlenging daarvan met twee weken, zijn administratieve maatregelen117. De verlenging van het huisverbod door de rechtbank en de extra verlenging indien een vordering tot echtscheiding wordt ingesteld zijn civiele maatregelen. 31. De Nederlandse burgemeester beslist of al dan niet een
Voordien: “Ruckkehrverbot”. I. MOTTL, “Alte und neue rechtliche Instrumente gegen Gewalt in der Familie”, supra noot 74, (542) 544. Antrag Gewaltschutzgesetz II, 44. S. KÜHNBERG, “Schutz vor Gewalt in der Familie. Rechtsbehelfe und Rechtsschutz”, supra noot 82, (169) 170. A. DEARING, Sicherheitspolizeigesetz (SPG): und gewichtige Nebengesetze und Verordnung mit Kommentar in der ab 1 Jänner 2000 geltende Fassung, Wenen, 1999, 73. Omdat in deze laatste hypothese moeilijk van een ‘Rückkehrverbot’ kan worden gesproken, werd deze term vervangen door ‘Betretungsverbot’. A. DEARING, Sicherheitspolizeigesetz (SPG): und gewichtige Nebengesetze und Verordnung mit Kommentar in der ab 1 Jänner 2000 geltende Fassung, supra noot 109, 74. A. DEARING, Sicherheitspolizeigesetz (SPG): und gewichtige Nebengesetze und Verordnung mit Kommentar in der ab 1 Jänner 2000 geltende Fassung, supra noot 109, 73. K.D. LÜNNEMANN en P.J.P. TAK, “Crisisinterventie bij huiselijk geweld wettelijk geregeld. Samenvatting en aanbeveling”, supra noot 70, 5. I. MOTTL, “Alte und neue rechtliche Instrumente gegen Gewalt in der Familie”, supra noot 74, (542) 544. Antrag Gewaltschutzgesetz II, 23. Antrag Gewaltschutzgesetz II, 23. K.D. LÜNNEMANN en P.J.P. TAK, “Crisisinterventie bij huiselijk geweld wettelijk geregeld. Samenvatting en aanbeveling”, supra noot 70, 6. K. LÜNNEMANN, “Interventie door uithuisplaatsing: plegers van huiselijk geweld het huis uit”, supra noot 71, (43) 43.
30 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER
onmiddellijk huisverbod wordt opgelegd (fase 1). Het huisverbod geldt initieel voor een termijn van tien dagen (art. 2 eerste lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Tijdens deze periode mag de geweldpleger de gezinswoning niet betreden, noch contact opnemen met zijn huisgenoten (art. 2 vierde lid, c Wet Tijdelijk Huisverbod). De uit huis geplaatste mag zich evenmin bij de woning ophouden (bv. tuin, gemeenschappelijke delen van een appartement, …)118. In de beschikking tot oplegging van het huisverbod moet uitdrukkelijk worden aangegeven tot welke plaatsen het huisverbod zich precies uitstrekt (art. 2 vierde lid Wet Tijdelijk Huisverbod)119. De politie kan van de uit huis geplaatste afgifte van de huissleutels vorderen (art. 4 tweede lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Bovendien moet deze binnen de vierentwintig uur aangeven waar of op welke wijze hij bereikbaar zal zijn (art. 2 zesde lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Indien de situatie dermate spoedeisend is, kan de burgemeester het huisverbod mondeling opleggen. Nadien zorgt hij dan voor een spoedige opschriftstelling en bekendmaking (art. 2 zevende lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Indien de uit huis geplaatste nog steeds een gevaar vormt voor de huisgenoten, heeft enkel de burgemeester de mogelijkheid het huisverbod vóór het verstrijken van de tien dagen durende onmiddellijke uithuisplaatsing te verlengen voor maximum vier weken (art. 9 eerste lid Wet Tijdelijk Huisverbod; rekening houdend met de initiële uithuisplaatsing gedurende tien dagen: maximale verlenging met 18 dagen120 – fase 2). Daarbij moet worden aangetoond dat de betrokken gezinsleden nog steeds gevaar lopen door contact met de uit huis geplaatste121. De vooropgestelde termijnen zijn bedoeld om het slachtoffer tot rust te laten komen en de mogelijkheid te bieden de nodige maatregelen te treffen om de verdere dreiging van huiselijk geweld weg te nemen. Na de maximumtermijn van vier weken kan de burgemeester geen verder verbod opleggen. Tijdens de echtscheidingsprocedure kan de rechter wel bevelen dat één van de echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met de verplichting voor de andere echtgenoot de woning te verlaten en 118. 119. 120. 121.
122. 123. 124. 125. 126. 127. 128. 129.
deze niet meer te betreden (art. 822, 1, a Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering: fase 3). Het Nederlandse huisverbod is een bestuursrechtelijke maatregel. Het is een beschikking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB), en kan door de burgemeester ambtshalve worden opgelegd122. Met de bevoegdheidstoebedeling aan de burgemeester wordt aansluiting gezocht bij de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen, waar de burgemeester een last kan geven tot inbewaarstelling van een psychiatrische patiënt (art. 20-26 WBOPZ)123. De burgemeester kan van deze bevoegdheid machtiging verlenen aan de hulpofficier van justitie (art. 3 eerste lid Wet Tijdelijk Huisverbod)124. De burgemeester blijft evenwel zelf verantwoordelijk en kan te allen tijde zelf de bevoegdheid blijven uitoefenen. Bovendien is enkel de burgemeester bevoegd tot verlenging of intrekking van het huisverbod125. Is er evenwel sprake van een strafbaar feit, dan primeert de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde boven de bestuurlijke maatregel126. Toch wordt met betrekking tot huiselijk geweld geen strikte scheiding gemaakt tussen het strafrecht en het huisverbod. Komt de geweldpleger in het strafrechtelijk traject al na enkele uren of dagen vrij, dan kan hij alsnog een huisverbod opgelegd krijgen127.
§ 5. EXTRA MAATREGELEN IN GEVAL VAN KINDERMISHANDELING
32. Wanneer Oostenrijkse minderjarigen het slachtoffer zijn van geweld, dient de Jugendwohlfahrtsträger te worden ingelicht over de situatie (§ 382c derde lid 2 EO). Indien deze jeugddienst op de hoogte is van een zaak van kindermishandeling, kan ook deze de civiele rechter om een uithuisplaatsing van de geweldpleger verzoeken (cf. supra nr. 27)128. 33. Indien het Nederlandse huisverbod wordt opgelegd bij kindermishandeling of gevaar hiertoe, moet de burgemeester eerst contact opnemen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) om te overleggen over zijn voornemen om een huisverbod op te leggen (art. 2 derde lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Zo kan worden nagegaan of het AMK of de Raad voor Kinderbescherming zich reeds met de zaak bezighoudt129. Vooraleer
Bv. Rb. Arnhem 20 mei 2009, LJN: BI5992. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 62. Ook indien de termijn verstrijkt tijdens het weekend of op een feestdag. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 62. Rb. Zutphen 7 januari 2010, LJN: BK9396. Voorzieningenrechter Rb. ‘s-Hertogenbosch 22 januari 2009, LJN: BH0655. De beslissing tot verlenging van het huisverbod wordt vernietigd, nu de enige grond voor deze verlenging het opstarten van een spoedonderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming is, waaruit moet blijken of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 12 en J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 60. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 3. Bv. Rb. Breda 13 maart 2009, LJN: BH6368. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 63. S.S.D. NIZAMOEDDIN, “Het wetsvoorstel ‘Wet tijdelijk huisverbod’: … en nu de puntjes op de i”, supra noot 103, (145) 145. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 7. R. LOGAR, “The Austrian model of intervention in domestic violence cases”, supra noot 100, 9. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 11.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 31
31
ARTIKELEN
32
het huisverbod wordt opgelegd, moet de burgemeester bovendien nagaan of dit in het belang van het kind is. Een huisverbod kan in beginsel niet worden opgelegd indien het kind of de kinderen alleen in de woning achterblijven. In dat geval is een maatregel van kinderbescherming vereist130. Wordt het huisverbod opgelegd, dan neemt het bureau voor jeugdzorg contact op met het gezin om een oplossing te vinden voor de mishandeling. Dit kan aanleiding geven tot inkennisstelling van de Raad voor Kinderbescherming, zodat deze een maatregel van kinderbescherming kan opleggen131.
§ 6. CONTROLEMECHANISMEN 34. Wil de uithuisplaatsing evenredig zijn met het ermee beoogde doel, dan moet in controlemechanismen worden voorzien (cf. supra nr. 16). De beslissing van de Oostenrijkse politie tot onmiddellijke uithuisplaatsing wordt bekendgemaakt aan de Sicherheitsbehörde, die binnen de 48 uur de wettigheid ervan zal onderzoeken en de uithuisplaatsing zal opheffen, indien de voorwaarden daartoe niet (langer) vervuld zijn (§ 38a zesde lid SPG)132. Deze kan daartoe inlichtingen inwinnen van personen of openbare instellingen (indien er minderjarigen bij betrokken zijn, bijvoorbeeld de Einrichtungen der Jugendwohlfahrtspflege)133. Tegen de rechterlijke beslissing tot verlenging van de uithuisplaatsing (§ 382b EO) kan binnen de veertien dagen beroep worden aangetekend (§ 397 EO). 35. Ook in Nederland werden twee controlemechanismen ingesteld. Vooraf beslist de burgemeester (of in mandaat de hulpofficier van Justitie) tot de uithuisplaatsing. Deze kan (zo nodig) de dreigende situatie en de noodzaak tot oplegging van een huisverbod respectievelijk verlenging beoordelen134. Als controle achteraf heeft de uit huis geplaatste de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het huisverbod of de verlenging ervan (art. 6-8 Wet Tijdelijk Huisverbod)135. Hoewel het huisverbod een bestuurlijke maatregel is, moet niet eerst bezwaar worden gemaakt bij de burgemeester. De uit huis geplaatste kan zich rechtstreeks tot de rechtbank wenden136. Dit beroep 130. 131. 132. 133. 134. 135. 136. 137. 138. 139. 140. 141. 142. 143.
moet binnen de zes weken na het opleggen van het huisverbod worden ingesteld (art. 6:7 AWB). De toewijzing van deze zaken aan een specifieke rechterlijke sector wordt aan het bestuur van het gerecht overgelaten. Gelet op hun expertise genieten de familiekamers (sector civiel) de voorkeur137. Op grond van artikel 8:81 AWB kan de zaak door middel van een voorlopige voorziening op korte termijn aan de rechter worden voorgelegd138. De voorzieningenrechter hoort de uit huis geplaatste binnen de drie dagen nadat om een voorlopige voorziening werd verzocht en doet – behoudens uitzonderlijke omstandigheden – onmiddellijk nadien uitspraak (art. 6 tweede lid Wet Tijdelijk Huisverbod). De termijn van tien dagen zal doorgaans bij de behandeling van het beroep reeds verstreken zijn. Toch kan de betrokkene alsnog een belang hebben in de vorm van een schadevergoeding139. Bij de voorzieningenrechter zal dus doorgaans de stopzetting van het huisverbod worden gevorderd; de bodemprocedure heeft dan enkel betekenis voor eventuele schadevergoeding nadien140. Met toepassing van artikel 8:86 AWB kan de voorzieningenrechter ook meteen de bodemzaak afdoen, hetgeen veelal de voorkeur geniet141. De rechter toetst ex nunc, nu hij eveneens de feiten en omstandigheden in rekening moet nemen die zich hebben voorgedaan sinds het opleggen van het huisverbod (art. 6 derde lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Zo moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de aanvaarding door de geweldpleger van een hulpverleningsaanbod142. Behoudens bij spoedeisendheid moeten minderjarige huisgenoten vanaf de leeftijd van twaalf jaar worden gehoord. De rechter kan minderjarigen jonger dan twaalf jaar in de gelegenheid stellen hun mening kenbaar te maken op een manier die hij bepaalt (art. 7 Wet Tijdelijk Huisverbod). Teneinde een aparte procedure over de verlenging te voorkomen, wordt beroep of hoger beroep tegen het huisverbod automatisch beschouwd als beroep of hoger beroep tegen een verlengingsbeschikking (art. 9 tweede lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Het voorstel van de Raad van State om de rechter standaard over de verlenging te laten beslissen, werd niet gevolgd143. Wel werd beslist om de wet binnen een jaar
MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 11. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 11. K. LÜNNEMANN, “The legal arrangement of eviction”, supra noot 91, (143) 144. M. LUPUSCHITZ en T. SCHINDLER, Das österreichische Sicherheitspolizeigesetz, Wenen, Juridica, 2008, 115. S.S.D. NIZAMOEDDIN, “Het wetsvoorstel ‘Wet tijdelijk huisverbod’: … en nu nog maar de puntjes op de i”, supra noot 103, (145) 147. Daartoe ontvangt de uit huis geplaatste een brochure over de Wet Tijdelijk Huisverbod, zoals o.m. blijkt uit Rb. Haarlem 28 januari 2009, LJN: BH1552. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 64. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 13. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 12. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 12. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 64. Aldus MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 12. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 64. Cf. infra nr. 37. Andere toepassing: Voorzieningenrechter Rb. Utrecht 22 januari 2010, LJN: BL1054. Adv.RvS 24 mei 2006, Kamerstukken II 2005-2006, 30 657, nr. 4, 3. Terecht aldus S.S.D. NIZAMOEDDIN, “Het wetsvoorstel ‘Wet tijdelijk huisverbod’: … en nu nog maar de puntjes op de i”, supra noot 103, (145) 147.
32 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER
na de inwerkingtreding te herbekijken om bij de verlengingsbeslissing tot een andere procedure met verhoogde rechtsbescherming te komen door een rechterlijk oordeel op het moment waarop de verlenging aan de orde is. Mogelijk wordt weldra een wetsvoorstel ingediend om de nieuwe wet op dit punt te wijzigen144. Tijdens de besprekingen in de Eerste Kamer werd een motie ingediend teneinde een verplichte rechterlijke toets in te stellen. Aanvankelijk werd een standaardtoetsing door de rechter binnen drie dagen voorgesteld. Om redenen van overbelasting van de rechterlijke macht en een groter beroep op rechtsbijstand, werd hiervan afgezien. Wel zal dit punt mee worden opgenomen in de evaluatie (cf. infra nr. 41).
§ 7. HULPVERLENING 36. Om de slachtoffers van geweld niet in de kou te laten staan nadat zij gerechtelijke stappen hebben ondernomen, voorziet de Gewaltschutzgesetz in steun aan en opvang van de slachtoffers145. Daartoe werden in de negen Oostenrijkse districten interventiecentra (Interventionstellen) opgericht146. Deze hebben een dubbel doel. Enerzijds wordt de ondersteuning van het slachtoffer beoogd door bij te dragen aan het waarborgen van diens veiligheid, het verlenen van psychosociale hulp, ondersteuning in juridische procedures, onderdak, financiële hulp en pleger-gerelateerde interventies147. Anderzijds wordt getracht de methoden van interventie en samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties te verbeteren148. Het interventiecentrum heeft een directe lijn met de politie. Geeft de politie de geweldpleger een bevel tot uithuisplaatsing, dan wordt het proces-verbaal hiervan doorgestuurd naar het interventiecentrum, zodat contact kan worden opgenomen met het slachtoffer149. Belangrijk is dat deze instantie zich actief opstelt door uit eigen beweging het slachtoffer te contacteren en te trachten een vertrouwensband op te bouwen150. Bovendien wordt actief contact gehouden, zonder over de situatie te oordelen, om te vermijden dat het slachtoffer opnieuw in een isolement terechtkomt. Dit heeft eveneens een preventieve werking, nu de geweldpleger 144. 145. 146. 147. 148. 149. 150. 151. 152. 153. 154. 155. 156. 157.
merkt dat deze instantie van de gebeurtenissen in het gezin op de hoogte blijft151. 37. Ook in Nederland wordt het noodzakelijk geacht om tijdens het huisverbod hulpverlening op gang te brengen152. Hiervoor worden advies- en steunpunten rond huiselijk geweld opgericht in alle grote steden en centrumgemeenten153. De uit huis geplaatste is niet verplicht hulpverlening te aanvaarden; wel wordt dit gestimuleerd. Zo kan het huisverbod worden ingetrokken indien de uit huis geplaatste een aanbod tot hulpverlening aanvaardt binnen de eerste termijn van tien dagen (art. 2 negende lid Wet Tijdelijk Huisverbod). Deze intrekking is niet verplicht. De rechter zal in concreto nagaan of er nog steeds een gevaar bestaat voor de veiligheid van het gezin154. Daarnaast kan het feit dat een hulpverleningstraject is opgestart invloed hebben op de beslissing tot het al dan niet verlengen van de uithuisplaatsing155. Tijdens de verlenging van het huisverbod is intrekking niet mogelijk, nu artikel 2 negende lid Wet Tijdelijk Huisverbod niet van overeenkomstige toepassing is156.
§ 8. SANCTIE BIJ NIET-NALEVING 38. Naar Oostenrijks recht begaat de geweldpleger die het huisverbod overtreedt, een administratief misdrijf waarvoor hij kan worden veroordeeld tot de betaling van een geldboete (§ 84 eerste lid SPG) of een vervangende gevangenisstraf van maximum twee weken (§ 35 Verwaltungsstrafgesetz)157. 39. In Nederland levert de overtreding van het huisverbod een misdrijf op waarbij een geldboete of een gevangenisstraf van maximum twee jaar kan worden opgelegd (art. 11 Wet Tijdelijk Huisverbod) en voorlopige hechtenis mogelijk is (art. 11 Wet Tijdelijk Huisverbod jo. 67 eerste lid, c Wetboek van Strafvordering). Hiermee wordt getracht de naleving van het huisverbod te verzekeren. Zelfs indien één of meerdere huisgenoten de geweldpleger in de woning waarvoor het huisverbod geldt, uitnodigen, blijft dit bezoek een strafbare overtreding van
J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 65. R. LOGAR, “The Austrian model of intervention in domestic violence cases”, supra noot 100, 10. Bv. Wenen: www.interventionsstelle-wien.at. R. LOGAR, “The Austrian model of intervention in domestic violence cases”, supra noot 100, 11. A. DEARING, “Das österreichische Gewaltschutzgesetz als Kern einer umfassenden Reform der Reaktion auf Gewalt in der Privatsphäre” in A. DEARING en B. HALLER, Das österreichische Gewaltschutzgesetz, Wenen, 2000, 55. K.D. LÜNNEMANN en P.J.P. TAK, “Crisisinterventie bij huiselijk geweld wettelijk geregeld. Samenvatting en aanbeveling”, supra noot 70, 8. A. DEARING, Sicherheitspolizeigesetz (SPG): und gewichtige Nebengesetze und Verordnung mit Kommentar in der ab 1 Jänner 2000 geltende Fassung, supra noot 109, 73. K.D. LÜNNEMANN en P.J.P. TAK, “Crisisinterventie bij huiselijk geweld wettelijk geregeld. Samenvatting en aanbeveling”, supra noot 70, 8-9. MvT Wet Tijdelijk Huisverbod, 3. RAAD VOOR STRAFRECHTSTOEPASSING EN JEUGDBESCHERMING, “Huisverbod bij huiselijk geweld”, FJR 2005, (276) 277. Rb. Utrecht 27 maart 2009, LJN: BH9818. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 65. Hetgeen wordt betreurd door S.S.D. NIZAMOEDDIN, “Het wetsvoorstel ‘Wet tijdelijk huisverbod’: … en nu nog maar de puntjes op de i”, supra noot 103, (145) 146. Contra: Rb. Rotterdam 5 februari 2009, LJN: BH2366, 2.6. K. LÜNNEMANN, “The legal arrangement of eviction”, supra noot 91, (143) 144.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 33
33
ARTIKELEN
34
het huisverbod158. Wanneer evenwel de niet-gewelddadige partner de geweldpleger met een smoes naar de gezinswoning lokt, om hem vervolgens door de politie te laten betrappen wegens overtreding van het huisverbod, zijn omgekeerd aanhouding en inverzekeringstelling van eerstgenoemde mogelijk wegens uitlokking van de overtreding van het huisverbod159.
§ 9. EVALUATIE 40. Enkel een goede uitvoering van de wet biedt (mogelijke) slachtoffers daadwerkelijke bescherming. Daarom moeten de Oostenrijkse interventiecentra in hun jaarlijks activiteitenverslag aan de preventiecommissie (Präventionsbeirat) over waarnemingen met betrekking tot de omzetting van de Gewaltschutzgesetz berichten en voorstellen ter verbetering doen160. Eén jaar na de inwerkingtreding werd de omzetting van de Gewaltschutzgesetz geëvalueerd161. Globaal genomen zijn de ervaringen met de Gewaltschutzgesetz positief. Statistisch onderzoek toont aan dat het aantal opgelegde huisverboden en verboden een bepaald gebied te betreden elk jaar toeneemt. Dit betekent niet dat het aantal gevallen van huiselijk geweld alsmaar stijgt, maar wel dat meer en meer een beroep wordt gedaan op de nieuwe maatregelen162. Onderzoek toont ook aan dat de wet leidt tot een sneller en effectiever ingrijpen bij huiselijk geweld. Tot slot lijkt ook het preventieve oogmerk van deze wet haar doel niet te missen. 41. Op 20 september 2007 werd het Nederlandse wetvoorstel door de Tweede Kamer aangenomen. Tussen februari en november 2007 werd het wetsvoorstel getest in drie pilootgebieden163: enkele gemeenten in Groningen164, de gemeente Venlo165 en het stadsdeel Amsterdam-Noord166. Hieruit kunnen verschillende lessen worden getrokken. Zo is onder meer een goede informatie-uitwisseling tussen de betrokken organisa-
158. 159. 160. 161. 162. 163. 164. 165. 166. 167. 168. 169. 170. 171. 172.
173. 174.
ties van belang, moet de hulpverlening snel, vasthoudend, gezamenlijk en systeemgericht zijn, is basiskennis over huiselijk geweld onontbeerlijk, …167 Over het effect van het huisverbod kon evenwel nog niets worden gezegd, nu dit proefproject steeds afhankelijk was van de vrijwillige medewerking van de geweldpleger; het huisverbod was juridisch niet afdwingbaar168. Ook de bruikbaarheid van het RiHG werd in 2007 geëvalueerd169. Hierbij bleek (o.m.) dat het invullen van het RiHG voor de politie een tijdrovende bezigheid is (ongeveer anderhalf uur), hetgeen soms leidt tot een slechts gedeeltelijke invulling ervan/onzorgvuldigheden170. Daarnaast zullen de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet een evaluatie toesturen aan het parlement (art. 15 Wet Tijdelijk Huisverbod). Tweeënhalf jaar na de inwerkingtreding van de wet – omstreeks 1 juli 2011 – zal het parlement tussentijds worden geïnformeerd over de reeds opgedane ervaringen171. Inmiddels zijn ook de eerste rechterlijke toepassingen van deze nieuwe wet beschikbaar. Deze hebben hoofdzakelijk betrekking op de controle of de aanwezigheid van de uit huis geplaatste op het ogenblik waarop het huisverbod werd opgelegd een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meerdere gezinsleden of daartoe een ernstig vermoeden bestond (art. 2 eerste lid Wet Tijdelijk Huisverbod; cf. supra nr. 24) en of dit gevaar nog steeds aanwezig is (art. 6 derde lid Wet Tijdelijk Huisverbod), dan wel het huisverbod moet worden opgeheven172. Daarnaast wordt de rechter meermaals gevraagd na te gaan welke in casu de invloed is van het feit dat de geweldpleger een hulpverleningsaanbod heeft aanvaard173. Aanvaarding van zo’n aanbod kan enkel leiden tot opheffing van het huisverbod indien niet meer voldaan is aan de vereisten die in artikel 2 eerste lid Wet Tijdelijk Huisverbod worden gesteld174.
H.E. JACOBS en A.P. VAN STRALEN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 88, (132) 135. Rb. Almelo 12 maart 2009, LJN: BH6210. Ander voorbeeld van uitlokking van de overtreding van het huisverbod: Rb. Almelo 1 juli 2009, LJN: BJ1321, 3.12. A. DEARING, Sicherheitspolizeigesetz (SPG): und gewichtige Nebengesetze und Verordnung mit Kommentar in der ab 1 Jänner 2000 geltende Fassung, supra noot 109, 70. B. HALLER en B. LIEGL, “Gewalt in der Familie. Eine Evaluierung der Umsetzung des österreichischen Gewaltschutzgesetzes” in A. DEARING en B. HALLER, Das österreichische Gewaltschutzgesetz, Wenen, 2000, 165-266. R. LOGAR, “The Austrian model of intervention in domestic violence cases”, supra noot 100, 11-12. Het eindrapport is te raadplegen op: www.huisverbod.nl/doc/evaluatierapporten_pilots_huisverbod_min_jus.pdf. www.huisverbod.nl/praktijkvoorbeelden/groningen. www.huisverbod.nl/praktijkvoorbeelden/venlo. www.huisverbod.nl/praktijkvoorbeelden/amsterdam. www.huisverbod.nl/belangrijke_themas. F.M. VAN VREE, K.B.M. DE VAAN en S.D. BROEK, “Evaluatie pilots huisverbod”, www.huisverbod.nl/doc/evaluatierapporten_pilots_huisverbod_min_jus.pdf, 3. Dit rapport is te raadplegen op: www.huisverbod.nl/doc/evaluatierapporten_pilots_huisverbod_en_risicotaxatie-instrument_b.pdf. Bv. Rb. Almelo 13 maart 2009, LJN: BH6166, 3.8.2. De rechter stelde zich evenwel soepel op. J.L.M. JANSE en T.C. BORMAN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 76, (60) 67. Bv. Rb. Amsterdam 23 september 2009, LJN: BK3842; Rb. Almelo 1 juli 2009, LJN: BJ1321; Rb. Utrecht 16 juni 2009, LJN: BI9330; Rb. Leeuwarden 3 juni 2009, LJN: BI6760; Rb. Utrecht 27 maart 2009, LJN: BH9818; Rb. Almelo 23 maart 2009, LJN: BI0925; Rb. Breda 13 maart 2009, LJN: BH6368; Rb. Almelo 13 maart 2009, LJN: BH6166; Rb. Almelo 11 maart 2009, LJN: BH5951; Rb. Haarlem 28 januari 2009, LJN: BH1552; Voorzieningenrechter Rb. Utrecht 22 januari 2010, LJN: BL1054; Voorzieningenrechter Rb. Rotterdam 15 januari 2010, LJN: BK9622; Voorzieningenrechter Rb. Dordrecht 15 mei 2009, LJN: BI4394 en Voorzieningenrechter Rb. Roermond 19 maart 2009, LJN: BH9055. Bv. Rb. Utrecht 27 maart 2009, LJN: BH9818; Rb. Maastricht 24 februari 2009, LJN: BH4500 en Rb. Rotterdam 5 februari 2009, LJN: BH2366. Rb. Almelo 11 maart 2009, LJN: BH5951, 3.5.6.
34 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER
VI. HUISVERBOD IN BELGIË? 42. Op basis van de bestaande Belgische regelgeving kan voor het slachtoffer van kindermishandeling slechts in enkele specifieke situaties een time-out in de gezinswoning worden gecreëerd (cf. supra nr. 6 e.v.). Bijgevolg kan de invoering van een wettelijke mogelijkheid tot huisverbod een nuttige aanvulling zijn op de bestaande civiel- en strafrechtelijke maatregelen bij kindermishandeling175. De keuze voor dergelijke regeling kan op basis van het nationaal en internationaal recht worden verantwoord, mits de rechten van de geweldpleger niet worden geschonden (cf. supra nr. 16 e.v.). Bijgevolg rijst de vraag welke vorm dit huisverbod naar Belgisch recht zou kunnen aannemen. 43. Vooreerst moeten enkele vaak voorkomende begrippen worden gedefinieerd. Zo moet worden bepaald wat precies onder een “huisverbod” wordt verstaan. De Nederlandse definitie (art. 1, b Wet Tijdelijk Huisverbod) kan daarbij als leidraad worden genomen. Drie aspecten zijn van belang. In de eerste plaats wordt de betrokkene verplicht onmiddellijk een bepaalde woning te verlaten. Bovendien wordt hem verboden deze woning of een andere woning waar de beschermde personen zich gedurende enige tijd (zullen) bevinden te betreden, al dan niet uitgebreid tot de onmiddellijke omgeving ervan. Tot slot mag de betrokkene in voorkomend geval geen contact opnemen met de huisgenoten die in de woning blijven. De persoon aan wie een huisverbod wordt opgelegd, is de “uit huis geplaatste”. “Huisgenoten” zijn diegenen die samen met de uit huis geplaatste in een woning wonen of daar anders dan incidenteel verblijven (bv. ook een LAT-relatie). 44. Het huisverbod moet mogelijk zijn zodra een persoon een misdrijf begaat ten aanzien van zijn huisgenoten of daartoe een dreiging bestaat. Zodra de veiligheid van (één van) de huisgenoten in gevaar is, moet – net zoals in Oostenrijk en Nederland – een huisverbod kunnen worden opgelegd. Preventief optreden is nodig om het mogelijke slachtoffer het trauma van mishandeling te besparen. Rekening houdend met de reeds vermelde grondrechten van de geweldpleger, moeten er ernstige aanwijzingen voorhanden zijn voor een ernstig en onmiddellijk gevaar voor het welzijn van één of meerdere huisgenoten. 45. Vervolgens moet worden bepaald welke de aard is van de maatregel (strafrechtelijk, bestuursrechtelijk, burgerrechtelijk, …)176 en daarmee samenhangend wie de bevoegdheid tot uithuisplaatsing heeft. Om escalatie 175. 176. 177. 178.
en effectief geweld (bij dreiging) te voorkomen, moet zeer snel kunnen worden ingegrepen. Daartoe lijkt het aangewezen dat de onmiddellijke uithuisplaatsing een administratieve maatregel is177. De burgemeester kan dan het huisverbod opleggen of kan de politie machtigen dit te doen. De verlenging van het huisverbod is bij voorkeur een civielrechtelijke maatregel die bijvoorbeeld door de vrederechter kan worden opgelegd in zijn hoedanigheid van gezinsrechter (naar analogie van de opneming ter observatie gedurende veertig dagen: art. 11 WBPG). Wordt een familierechtbank opgericht dan geniet het de voorkeur deze bevoegdheid toe te kennen aan (de voorzitter van) deze rechtbank178. 46. Met de aard van de maatregel hangt ook het vorderingsrecht samen. De vordering tot uithuisplaatsing mag niet louter afhankelijk zijn van het initiatief daartoe door de andere (vaak zwakke) ouder. Eenieder die weet heeft van intrafamiliaal geweld of een dreiging daartoe, moet dit kunnen melden, zodat snel en efficiënt kan worden opgetreden. Vanuit de hulpverlening gaan stemmen op om het Openbaar Ministerie (jeugdparket) een vorderingsrecht toe te kennen bij (dreiging van) kindermishandeling. Voordeel daarbij is dat het Openbaar Ministerie het belang van het slachtoffer (mee) zal behartigen. Nadeel van een dergelijke keuze is evenwel dat een verschillende procedure wordt georganiseerd naargelang sprake is van kindermishandeling (procedure voor de jeugdrechtbank), dan wel uitsluitend van (dreigend) geweld tussen volwassenen (procedure voor de vrederechter). Een uniforme procedure geniet de voorkeur (bv. familierechtbank). 47. Om een effectieve verandering binnen de gezinsrelaties mogelijk te maken, achten hulpverleners het aangewezen het huisverbod op te leggen gedurende een langere periode. Een termijn van vier à zes maanden komt als wenselijk voor. Door dergelijke lange uithuisplaatsing worden echter de rechten van de geweldpleger geschonden (cf. supra nr. 16 e.v.). Een maximale termijn van drie maanden voor de uithuisplaatsing wordt vooropgesteld. De Nederlandse termijn (vier weken; cf. supra nr. 31) lijkt te kort om het slachtoffer de mogelijkheid te geven om tot rust te komen en om te bepalen of verdere stappen noodzakelijk zijn (bv. vordering tot echtscheiding). Ook heeft de eventueel gestarte hulpverlening pas na enige tijd effect. De Franse termijn (vier maanden; cf. supra nr. 6) en de Oostenrijkse termijn (zes maanden; cf. supra nr. 30) zijn – rekening houdend met de grondrechten die aan de geweldpleger toekomen – te lang. Het huisverbod kan ook voor een kortere periode worden opgelegd, zij het dat aan de oorspronkelijke termijn van
RAAD VOOR STRAFRECHTSTOEPASSING EN JEUGDBESCHERMING, “Huisverbod bij huiselijk geweld”, supra noot 153, (276) 277. Zie daarover meer uitgebreid: K. LÜNNEMANN en A. OVERGAAG, “De pleger het huis uit. Knelpunten bij crisisinterventie en juridische mogelijkheden tot uithuisplaatsing van plegers van geweld binnenshuis”, januari 2003, www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/pleger_uit_huis.pdf, 71-81. Desgevallend kan het huisverbod worden opgelegd vooraleer er effectief sprake is van geweld: H.E. JACOBS en A.P. VAN STRALEN, “De Wet tijdelijk huisverbod”, supra noot 88, (132) 132. P. SENAEVE, “Pleidooi voor de oprichting van een familierechtbank”, T.Fam. 2008, afl. 1-2, 1-3.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 35
35
ARTIKELEN
36
twee weken niet mag worden geraakt. Indien een vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt ingesteld, moet de uithuisplaatsing kunnen worden verlengd tot de vereffening-verdeling is afgerond indien de woning eigendom is van beide echtgenoten179. Is de gezinswoning slechts eigendom van één van beide echtgenoten, dan past het het huisverbod te beëindigen op het moment waarop de rechterlijke beslissing waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, in kracht van gewijsde treedt. Deze verdere verlenging is enkel mogelijk indien de aanwezigheid van de uit huis geplaatste in de woning nog steeds een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor intrafamiliaal geweld. De rechter neemt bij de beoordeling de specifieke omstandigheden van de zaak in acht. Indien de uit huis geplaatste intussen hulp heeft gezocht en zich herpakt heeft, kan de verdere verlenging van het huisverbod niet langer noodzakelijk worden geacht. Vormt de aanwezigheid van de uit huis geplaatste nadien nog steeds een gevaar voor de veiligheid van de minderjarige, dan zijn enkel maatregelen van jeugdbescherming mogelijk. Mogelijk wordt de minderjarige geplaatst (in pleeggezin of instelling), omdat de ouders niet voldoende bescherming kunnen bieden. 48. Om een volledige (definitieve of tijdelijke) time-out te bekomen, moet de uit huis geplaatste ook (tijdelijk) elk contact met het slachtoffer of met diegene wiens veiligheid in gevaar is, kunnen worden ontzegd. Daarbij wordt best een onderscheid gemaakt tussen de onmiddellijke uithuisplaatsing en de latere verlenging van het huisverbod door de burgerlijke rechter. Met betrekking tot de onmiddellijke uithuisplaatsing moet uitdrukkelijk in de wet worden opgenomen dat het recht op persoonlijk contact van de geweldpleger met de kinderen tijdelijk wordt geschorst. Bij de verlenging van het huisverbod zal de rechter hierover beslissen. Los daarvan kan de niet-gewelddadige ouder de rechter om de exclusieve uitoefening van het ouderlijk gezag verzoeken, gecombineerd met een verzoek tot weigering van het recht op persoonlijk contact van de ouder die het ouderlijk gezag niet uitoefent (art. 374 § 1 tweede en vierde lid BW; cf. supra nr. 9). 49. Ter vrijwaring van de rechten van de uit huis geplaatste moeten controlemechanismen worden ingebouwd. Tijdens de ganse procedure kan deze worden bijgestaan door een raadsman. Bovendien is tegen de beslissing tot uithuisplaatsing hoger beroep – ter bevordering van de rechtszekerheid bij voorkeur binnen een korte termijn (bv. tien dagen) – mogelijk.
179. 180. 181. 182. 183.
50. Verder moet er voor opgelet worden dat niet enkel aan symptoombestrijding wordt gedaan. Ook de onderliggende problematiek moet worden aangepakt. Gebeurt dit niet, dan lijkt het huisverbod een maat voor niets. Daarom lijkt het aangewezen om aan het huisverbod een aanbod tot hulpverlening te koppelen, zowel voor de uit huis geplaatste als voor het slachtoffer. De aanvaarding door de uit huis geplaatste van een dergelijke aanbod kan mee in rekening worden gebracht bij de beslissing tot het al dan niet verlengen van het huisverbod. 51. Bij overtreding van het huisverbod of niet-naleving van de voorwaarden die door de rechter worden opgelegd (bv. wijze waarop contact dient te verlopen), moeten strafsancties worden voorzien. De overtreding van het huisverbod kan als een vorm van belaging (art. 442bis Sw.) worden beschouwd, zodat een gelijkaardige strafmaat zich opdringt. De nieuwe strafbepaling wordt bij voorkeur onder titel VII “Misdaden en wanbedrijven tegen de orde van de familie en tegen de openbare zedelijkheid” geplaatst. 52. Het is aan de wetgever om ter zake actie te ondernemen. Deze heeft daarbij twee mogelijkheden. Ofwel wordt het huisverbod in de bestaande regelgeving geïntegreerd. Ofwel wordt – naar Nederlands voorbeeld – een afzonderlijke regeling uitgewerkt.
§ 1. HUISVERBOD GEÏNTEGREERD IN BESTAANDE REGELGEVING
A. ONMIDDELLIJKE UITHUISPLAATSING LANGS BURGERRECHTELIJKE OF ADMINISTRATIEVE WEG
53. Door middel van een klassieke kortgedingprocedure kan snel een huisverbod worden bekomen. Kort geding is slechts mogelijk wanneer het geschil niet via de gewone rechtspleging kan worden opgelost180. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet bij voorraad uitspraak in “alle” zaken die hij spoedeisend acht (art. 584 eerste lid Ger.W.)181. Belangrijk nadeel is evenwel dat daartoe door de niet-gewelddadige ouder een verzoekschrift moet worden ingediend. Stelt deze geen actieve daad in die zin, dan is onmiddellijke uithuisplaatsing niet mogelijk. 54. Door het instellen van de mogelijkheid tot uithuisplaatsing langs administratieve – naar voorbeeld van de administratieve aanhouding bij dronkenschap182 – of strafrechtelijke weg – naar voorbeeld van de onmiddellijke aanhouding bij betrapping op heterdaad183 –
Bij de procedure tot vereffening-verdeling gelden echter geen termijnen, waardoor deze geruime tijd kan aanslepen. In dat geval komt de voorgestelde regeling op gespannen voet te staan met art. 1 Eerste Procotol EVRM. J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 271, nr. 522. J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, supra noot 180, 263, nr. 499. Art. 1 § 2 eerste lid besluitwet 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap, BS 18 november 1939. Art. 1 en 2 wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990.
36 – TJK 2010/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
TIME-OUT NA KINDERMISHANDELING DOOR UITHUISPLAATSING VAN DE GEWELDPLEGER
gedurende tien dagen gecombineerd met een rechterlijke toetsing na drie dagen, is uithuisplaatsing ook zonder initiatief van de niet-gewelddadige partner mogelijk. De administratieve weg geniet de voorkeur.
56. Ook de mogelijkheid tot definitieve toewijzing van de gezinswoning aan de niet-gewelddadige echtgenoot (huidig art. 1447 tweede lid BW) moet worden uitgebreid tot intrafamiliaal geweld.
B. LANGERE UITHUISPLAATSING LANGS BURGERRECHTELIJKE
57. In het Strafwetboek moet de overtreding van het huisverbod strafrechtelijk worden gesanctioneerd.
WEG
55. Een langere (verdere) uithuisplaatsing kan worden bekomen via een vordering tot (dringende) voorlopige maatregelen. Bij dringende voorlopige maatregelen tijdens het huwelijk (art. 223 BW) kan de vrederechter de geldingsduur van deze maatregelen bepalen; hij is daar niet toe verplicht. Deze maatregelen vervallen in elk geval bij de ontbinding van het huwelijk184. Maatregelen op basis van artikel 1479 vijfde lid BW worden daarentegen steeds in duur beperkt. De voorlopige maatregelen tijdens de echtscheidingsprocedure (art. 1280 Ger.W.) vervallen bij het verstrijken van de termijn die de voorzitter heeft bepaald en uiterlijk bij de ontbinding van het huwelijk185. (Dringende) voorlopige maatregelen gelden bovendien steeds rebus sic stantibus. Langs deze weg kan een uithuisplaatsing gedurende een in casu noodzakelijke termijn worden bekomen. De huidige wetsbepalingen die betrekking hebben op de preferentiële toewijzing bij partnergeweld (cf. supra nr. 6), moeten dan worden uitgebreid tot intrafamiliaal geweld, zodat deze regeling ook bij kindermishandeling kan worden toegepast. Bovendien wordt best uitdrukkelijk gepreciseerd dat deze bepaling reeds kan worden toegepast indien het geweld gepleegd wordt ten aanzien van één of meerdere personen die in de woning wonen of anders dan incidenteel verblijven. Ook moet de mogelijk tot preventief optreden in deze bepalingen worden ingeschreven. Indien ernstige aanwijzingen bestaan dat de aanwezigheid van de betrokkene een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meerdere huisgenoten, moet uithuisplaatsing mogelijk zijn. Bij feitelijke samenwoning (bv. moeder met gewelddadige nieuwe partner) is enkel een beroep op de kortgedingrechter (cf. supra nr. 22) mogelijk. Waar de rechter in het kader van (dringende) voorlopige maatregelen verplicht is de uithuisplaatsing uit te spreken bij bewijs, voldoende aanwijzingen of ernstig vermoeden van de opgesomde misdrijven, beslist de kortgedingrechter vrij over de te nemen maatregel. Dergelijk onderscheid kan – zeker bij kindermishandeling – evenwel moeilijk worden verantwoord. Mogelijke oplossing is de vrederechter186 in alle gevallen van intrafamiliaal geweld een gelijkaardige bevoegdheid toe te kennen als deze in de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke (opneming ter observatie gedurende veertig dagen: art. 11 WBPG).
184. 185. 186.
58. Het belangrijkste nadeel van een wetgevende tussenkomst in deze zin is dat het lot van het kind afhankelijk blijft van de vordering die door de andere ouder wordt ingesteld.
§ 2. AFZONDERLIJKE REGELING 59. Anderzijds kan de wetgever ervoor opteren om – naar Nederlands voorbeeld – de regeling met betrekking tot het huisverbod in te schrijven in een afzonderlijke wet. Hieronder wordt daartoe een eerste aanzet gegeven. – Het “huisverbod” impliceert voor diegene aan wie het wordt opgelegd de verplichting om onmiddellijk een bepaalde woning te verlaten evenals het verbod deze gedurende een zekere periode te betreden – al dan niet uitgebreid tot de onmiddellijke omgeving van de woning – en het verbod contact op te nemen met de persoon wiens veiligheid in gevaar is. De “uit huis geplaatste” is diegene aan wie een huisverbod wordt opgelegd. “Huisgenoten” zijn diegenen die samen met de uit huis geplaatste in een woning wonen of daar anders dan incidenteel verblijven. – Indien de aanwezigheid van een persoon een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van diens huisgenoten of daartoe een ernstig vermoeden bestaat, kan de burgemeester aan deze persoon een huisverbod opleggen. Dit huisverbod geldt voor een periode van twee weken, te rekenen vanaf de dag waarop het huisverbod wordt opgelegd. – Binnen een termijn van 48 uur moet een vordering tot verlenging van het huisverbod worden ingesteld bij de vrederechter, die binnen de eerste termijn van twee weken uitspraak doet. Zo niet, vervalt deze maatregel bij het verstrijken van de veertiende dag. – Het huisverbod kan worden verlengd tot drie maanden, inclusief de eerdere termijn van tien dagen, indien nog steeds een gevaar bestaat voor de veiligheid van de huisgenoten. Meent de rechter dat het contact tussen partijen moet worden hersteld, dan bepaalt hij de modaliteiten hiervan. Bij de verlenging van het huisverbod is artikel 931 derde lid Ger.W. van overeenkomstige toepassing.
R. HEPS, “Proportionele maatregelen ter beëindiging van kinderverwaarlozing en kindermishandeling”, supra noot 3, (221) 222, nr. 7. F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, supra noot 16, 466, nr. 793. Of indien een familierechtbank wordt opgericht: de (voorzitter van de) familierechtbank.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/1 – 37
37
ARTIKELEN
38
– Wordt tijdens deze periode van drie maanden een vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed ingesteld, dan kan de rechter het huisverbod verlengen tot de vereffening-verdeling is afgerond, indien nog steeds een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de huisgenoten aanwezig is. – Aan de uit huis geplaatste moet een aanbod tot hulpverlening worden gedaan. De aanvaarding van een dergelijk aanbod wordt mee in rekening genomen bij de beslissing tot (eerste of tweede) verlenging van het huisverbod en kan aanleiding geven tot beëindiging van de uithuisplaatsing. – Bij niet-naleving van het opgelegde huisverbod of de modaliteiten ervan, kan een gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en een geldboete van vijftig euro tot driehonderd euro of één van deze straffen alleen worden opgelegd.
VII. CONCLUSIE 60. Met deze bijdrage wordt een pleidooi gehouden voor de invoering van een huisverbod in de Belgische wetgeving, gelet op de lacunes in de huidige regelgeving (cf. supra nrs. 6 t.e.m. 11). Dat de uithuisplaatsing een effectieve maatregel is, blijkt uit de ervaringen in Oostenrijk (cf. supra nr. 40) en Nederland (cf. supra nr. 41). De bal ligt in het kamp van de wetgever, die de bestaande regelgeving daartoe kan uitbreiden, dan wel een afzonderlijke regeling kan uitwerken. Gelet op de
187.
188.
beperkingen die onder randnummers 53, 55 en 58 worden aangehaald, geniet de laatste optie de voorkeur. 61. Ter afsluiting nog een kritische noot187. Vooreerst is vereist dat de nodige expertise voorhanden is om de situatie correct in te schatten188. Ook moeten tussen de hulpverlening, de politie en Justitie de nodige afspraken worden gemaakt. Bovendien leidt de uithuisplaatsing niet noodzakelijk tot een verhoging van het veiligheidsgevoel bij het slachtoffer. Immers, de geweldpleger weet waar het slachtoffer verblijft. Hoewel hem uitdrukkelijk wordt verboden de woning te betreden, blijft het slachtoffer daartoe een zekere vrees behouden. De strafrechtelijke sanctionering bij niet-naleving van het huis- en contactverbod kan evenwel bijdragen tot de verhoging van de naleving van het huisverbod en vermindering van dit onveiligheidsgevoel. Ook door een belangrijke plaats toe te kennen aan hulpverlening kan de effectiviteit van het huisverbod worden verhoogd. Daarnaast kan de geweldpleger zich (relatief) vrij bewegen, terwijl de gezinsleden veroordeeld zijn tot een soort huisarrest. Om dit (gedeeltelijk) te verhelpen bestaat naar Oostenrijks recht de mogelijkheid om de geweldpleger te verbieden zich op bepaalde plaatsen te begeven (bv. school, crèche, …) (§ 382e eerste lid, 1. EO). Tot slot biedt het huisverbod geen oplossing bij eenoudergezinnen. In dat geval kan de jeugdrechter enkel beslissen tot uithuisplaatsing van de minderjarige in het kader van een POS-procedure.
Deze en andere bedenkingen kwamen reeds aan bod bij: BZN DE STOBBE en BZN ATLAS, “Nota ivm de wet op het huisverbod uitbreiden tot situaties van kindermishandeling”, 1. Deze nota werd ondersteund door de Kinderrechtencommissaris en werd in de vorm van een aanbeveling gevoegd bij het rapport van de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind. Deze en andere aandachtspunten kwamen ook aan bod bij de Nederlandse pilootprojecten: cf. supra nr. 41 en www.huisverbod.nl/belangrijke_themas.
38 – TJK 2010/1
LARCIER