Ministerie van Verkeer en Waterstaat
jklmnopq Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999 Ontwikkeling van het alcoholgebruik van automobilisten in weekendnachten 19 september 2007
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
jklmnopq Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999 Ontwikkeling van het alcoholgebruik van automobilisten in weekendnachten 19 september 2007
Verantwoording ............................................................................................
Dit rapport is opgesteld in nauwe samenwerking met de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). De teksten zijn voor een groot deel gebaseerd op het rapport over een eerdere periode van de heer M.P.M. Mathijssen en aanvullende opmerkingen van hem. Vervolgens zijn opmerkingen van de heer drs. A.C. Hage van het DirectoraatGeneraal Personenvervoer en mevrouw ir. A.H. Heijkamp van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) verwerkt. Verder hebben mevrouw S. Kaplan (lay-out) en de heren P. Mulders (grafieken) en drs. W. de Vries (plaatsvervangend projectleider) van de AVV geholpen aan het totstandkomen van het rapport. Tot slot heeft een redactieslag plaatsgevonden door de heer mr. P. van Wijngaarden van het bureau PBU en voor de Engelse samenvatting door mevrouw E.R. Powell van de AVV. De metingen, waarop dit onderzoek is gebaseerd, zijn gehouden door 78 politieteams van zo’n 10 à 15 agenten, in een aantal gebieden met hulp van medewerkers van Veilig Verkeer Nederland (inmiddels opgegaan in de verkeersveiligheidsorganisatie 3VO). De begeleiding vanuit de wetenschappelijke invalshoek en de verwerking van de gegevens zijn gedaan door medewerkers van de SWOV en de AVV. Alle betrokkenen dank ik hartelijk voor hun bijdrage aan dit project. Ir. R. in ‘t Veld Projectleider Verkeer en Vervoer Adviesdienst Verkeer en Vervoer Hoofdafdeling Basisgegevens (BG) augustus 2000
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999
3
Samenvatting ............................................................................................
In 1999 heeft de SWOV samen met de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) een onderzoek uitgevoerd naar het alcoholgebruik van automobilisten. Het onderzoek besloeg alle twaalf provincies van Nederland. Ten behoeve van dit onderzoek zijn met behulp van 78 controleteams van de politie metingen verricht in de periode september tot en met december (met een uitloop van enkele metingen tot begin maart 2000). De metingen betroffen een aselecte steekproef van automobilisten die in de nacht van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag, tussen 22.00 en 4.00 uur, aan het verkeer deelnamen. Alle staande gehouden bestuurders werd een ademtest afgenomen. Het onderzoek in 1999 is een voortzetting van de landelijke onderzoeken ‘Rijen drinkgewoonten’ die tussen 1970 en 1998 zijn uitgevoerd om ontwikkelingen in het alcoholgebruik in het verkeer vast te stellen. De laatste jaren is de steekproef een aantal keren uitgebreid. In 1991 was het aantal staande gehouden automobilisten bijna 9000. Sindsdien kunnen ontwikkelingen niet alleen op landelijke schaal, maar ook op het niveau van provincies worden vastgesteld. In 1999 is de landelijke steekproef op 29.000 willekeurige automobilisten gekomen. Daarmee zijn nu ook uitspraken op het niveau van politieregio’s mogelijk geworden. Vanaf 1992 wordt onder politiecoördinatoren een korte telefonische enquête gehouden met als doel om inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van het politietoezicht op alcoholgebruik. De enquêteresultaten wijzen erop dat het (aselecte) politietoezicht op alcoholgebruik in de tweede helft van de jaren negentig geleidelijk is toegenomen. Ook wordt de laatste paar jaar meer systematisch op alcoholgebruik bij ongevallen gecontroleerd.
Ontwikkeling van het alcoholgebruik
De resultaten van het onderzoek laten in de tweede helft van de negentiger jaren een stabilisatie zien van het rijden onder invloed in Nederland. In 1996 had 4,4 % van de automobilisten teveel alcohol op, in 1997 4,3 %, in 1998 4,5 % en in 1999 4,3 %. Het verschil tussen deze jaren is niet statistisch significant. Er is een beduidende toename van het politietoezicht nodig om het laagterecord van 1991 (3,9 % overtreders) weer te halen. Met de verhoogde handhaving met de zogenoemde Spee-teams wordt beoogd dat record op afzienbare termijn weer te halen. Ook op provinciaal niveau waren er tussen 1997 en 1999 geen significante veranderingen in de aandelen rijders onder invloed, ook niet als 1996 erbij wordt betrokken. Bij alle grote veranderingen in het aandeel overtreders is er een verband met wijziging in de mate van politietoezicht. In Drenthe is het aantal overtreders gedaald en het toezicht toegenomen, terwijl in Zeeland het aandeel overtreders is gestegen en het toezicht is afgenomen. Nog steeds heeft het merendeel van de rijders onder invloed, die in weekendnachten aan het verkeer deelnemen, een horecagelegenheid bezocht:
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999
4
in 1999 kwam 55 % van de overtreders uit een café, bar, restaurant of discotheek. Daarnaast was nog eens 4 % uit een sportkantine afkomstig. In 1999 zijn de volgende relatief hoge percentages overtreders aangetroffen: • in de zaterdag- en zondagnacht tussen 2 en 4 uur (10,3 respectievelijk 8,0 %); • onder mannelijke bestuurders van 25 t/m 49 jaar (5,4 %); • in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners (5,1 %); • in de provincies Noord- en Zuid-Holland (5,7 respectievelijk 5,4 %) en daarbinnen vooral in de politieregio’s Gooi en Vechtstreek en AmsterdamAmstelland (beide 7,0 %), Hollands Midden en Rotterdam-Rijnmond (beide 6 %). Relatief lage percentages overtreders zijn in 1999 aangetroffen: • in de late vrijdag- en zaterdagavond (22-24 uur; 2,2 resp. 2,5 %); • onder vrouwelijke bestuurders (2,5 %), vooral in de leeftijdsklasse tot 25 jaar (1,0 %); • in gemeenten met minder dan 50.000 inwoners (3,6 %); • in de provincies Drenthe, Groningen en Overijssel (respectievelijk 1,7, 2,1 en 2,8 %) en verder in de politieregio Zuid-Holland-Zuid (2,2 %).
Ontwikkeling van de (geregistreerde) alcoholonveiligheid
Het alcoholgebruik bij geregistreerde ongevallen met doden en ernstig gewonden is zowel van 1997 tot 1998 als van 1998 tot 1999 min of meer licht gedaald. Het gaat hierbij om alcoholgebruik voor zover de politie dat bij een of meer van de betrokken bestuurders heeft geconstateerd. Vooral de laatste paar jaar speelt evenwel een verhoogde registratiegraad van alcoholongevallen. Dit geldt voornamelijk voor de perioden buiten de weekendnachten, omdat in die nachten de controle al vrij systematisch plaatsvond. In weekendnachten in de periode 1997-1999 geldt voor bestuurders van motorvoertuigen een daling van het aantal alcoholslachtoffers (ook lichte) van zo’n 15 respectievelijk 5 %. De werkelijke aantallen slachtoffers van alcoholongevallen zijn echter groter dan uit de registratie blijkt. Een onlangs geactualiseerde schatting van aantallen alcoholslachtoffers in het Nederlandse verkeer komt voor 1999 uit op ruim 200 doden en 2.500 à 3.500 ziekenhuisopnamen. De maatschappelijke kosten daarvan worden geschat op een bedrag van rond de twee miljard gulden. Van de overleden en zwaargewonde (in het ziekenhuis opgenomen) alcoholslachtoffers was 83 % man. Mannen van 18 t/m 24 jaar hadden in 1999, evenals in voorgaande jaren, verhoudingsgewijs het grootste aandeel in de geregistreerde alcoholonveiligheid. Terwijl ze slechts 4,3 % van de Nederlandse bevolking uitmaken, zijn zij in 23 % van de gevallen betrokken bij een alcoholongeval waarbij sprake is van doden of zwaargewonden. Deze sterke oververtegenwoordiging komt doordat hun toch al grotere ongevalkans onder invloed van alcohol veel sterker toeneemt dan bij oudere mannen het geval is. In dit licht bezien baart de ontwikkeling van het alcoholgebruik onder jonge mannelijke automobilisten de nodige zorgen. In de jaren 1991 t/m 1993 had gemiddeld 3,2 % teveel alcohol op, terwijl dit in de jaren 1997 t/m 1999 4,0 % was. De ernstige alcoholongevallen zijn in Nederland sterk geconcentreerd in de weekendnachten (tussen 22.00 en 4.00 uur). In de periode 1997-1999 viel in beide nachten 27 % van alle alcoholdoden en -zwaargewonden.
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999
5
Aanbevelingen
De resultaten van het onderzoek in 1999 leiden voor de AVV tot de volgende (deels eerder geformuleerde) specifieke aanbevelingen: • Breid het Tegen Alcomobilisme Project (TAP) uit tot het hele land. Richt hierbij de aandacht met name op het belangrijkste onderdeel, te weten de gerichte campagne met als doelgroep de bezoekers van horecagelegenheden; • Verlaag de wettelijke limiet voor beginnende bestuurders tot een bloedalcoholgehalte (BAG) van 0,2 ‰ en combineer dit met educatie en voorlichting; • Voer de (aselecte) politiecontroles niet alleen uit in weekendnachten, maar laat deze ook in de periode van zondagavond tot maandagochtend plaatsvinden. Begeleid deze uitbreiding met voldoende publiciteit; • Blijf de handhaving verhogen en laat automobilisten bij ongevallen altijd blazen.
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999
6
Summary .........................................................................................
Drink-driving in the Netherlands, 1997-1999
In 1999, SWOV and the Transport Research Centre (AVV) carried out a study in order to establish the level of alcohol consumption of motorists in the Netherlands. Within the framework of this research, 78 police control teams carried out roadside surveys, mainly from September until December, between Friday 10 p.m. and Saturday 4 a.m. and between Saturday 10 p.m. and Sunday 4 a.m. This was done in all twelve provinces of the Netherlands. In the roadside surveys, motorists are stopped at random and subjected to a breath test. The 1999 sample contained 29.000 motorists. The study is a follow-up to earlier nation-wide studies into drink-driving habits. These were carried out between 1970 and 1998 to identify trends in drink-driving. In order to gain an impression of the development in police enforcement on drink-driving (by random breath testing) in the Netherlands, SWOV and AVV interviewed the police co-ordinators of the roadside surveys. In 1999, 53 % reported that the enforcement level increased, while 26 % reported a decrease; the remaining 21 % mentioned no or very little change.
Trends in drink-driving
The study showed that in the second half of the nineties, the number of motorists with a blood alcohol concentration (BAC) over the legal limit of 0.05 % had stabilised. In 1996 4.4 % exceeded the legal limit, in 1997 4.3 %, in 1998 4.5 % en in 1999 4.3 %. Those found to have been driving under influence in 1999 stated that they had just come from one of the following places: - public drinking place (pub, bar, disco, restaurant): 55 %; - visit / private party: 22 %; - home / work: 14 %; - sport club: 4 %; - other / unknown: 5 %. In 1999, the highest percentages of drink-driving were found: • Saturday and Sunday mornings between 2 and 4 a.m. (respectively 10.3 % and 8.0 % of offenders); • amongst male drivers aged 25-49 years (5.4 % of offenders); • in municipalities with more than 100,000 inhabitants (5.1 % of offenders); • in the provinces of North- and South-Holland (respectively 5.7 % and 5.4 % of offenders). Relatively low percentages of drink-driving were found: • amongst female drivers of all ages (2.5 % of offenders), especially in the age range 18-24 years (1.0 % of offenders); • in the provinces Drenthe (1.7 % of offenders), Groningen (2.1 % of offenders) and Overijssel (2.8 % of offenders).
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999
7
Trends in alcohol-related accidents
The number of alcohol-related road fatalities and severe injuries has slightly decreased between 1997 and 1999. The real number of alcohol-related victims of severe accidents, however, is higher than shown by official statistics. The main problem is that not all alcohol-intoxicated drivers involved in accidents are subjected to an alcohol test. A rough (renewed) estimate for 1999 gives at least 200 fatalities and between 2,500 and 3,500 serious injuries (resulting in hospital admissions) as a result of alcohol-related road accidents in the Netherlands. The associated economic danger is estimated at approximately two thousand million guilders (900 million euro). The greatest share of alcohol-related fatalities and serious injuries in relative terms is caused by young men aged 18-24, namely 23 %, while they constitute only 4.3 % of the Dutch population. The explanation for their marked overrepresentation is that when sober, they already have a higher accident risk than older men and, furthermore, that their risk increases the most strongly after alcohol consumption. In this perspective, the trend in drink-driving among male motorists under the age of 25 is rather alarming: in the period 1991-1993, 3.1 % exceeded the legal limit; in the period 1997-1999 4.0 %. Serious alcohol-related accidents in the Netherlands are strongly concentrated on weekend nights (10 p.m. - 4 a.m.). No less than 27 % of all alcohol-related fatalities and hospital admissions in 1997-1999 occurred during these two periods, though they represent only 7 % of the week as a whole.
Recommendations
The results of the study in 1999 have lead to the following recommendations being made by AVV: • organising the so called TAP-project in whole of the country, specially the main part of it, i.e. publicity campaigns with visitors of public drinking places as a target group; • lowering of the legal BAC limit to 0.02 % for beginning drivers (combined with education and information); • organising the (random) police roadside surveys not only at weekend nights but also in the period from Sunday evening until Monday morning (with publicity at the start of the surveys in this new period); • keeping up the increase in police enforcement and subjecting all drivers involved in accidents to an alcohol test.
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999
8
Inhoudsopgave ............................................................................................
1 Inleiding 1.1 Onderzoek naar alcohol in het verkeer 1.2 Ontwikkeling van het rijden onder invloed sinds 1970
10 10 12
2 Opzet en uitvoering van het onderzoek 2.1 Steekproef 1999 2.2 Werkwijze van de onderzoeksteams 2.3 Verwerking van de gegevens 2.4 Statistische toetsing
15 15 16 17 17
3 Ontwikkeling van het alcoholgebruik, 1997 - 1999 3.1 Rijden onder invloed op landelijk niveau 3.2 Rijden onder invloed naar hoofdregio (Bijlage 2, Tabel 1a en 1b) 3.3 Rijden onder invloed naar provincie (Bijlage 2, Tabel 1a en 1b) 3.4 Rijden onder invloed naar politieregio (Bijlage 2, Tabel 2a en 2b) 3.5 Rijden onder invloed naar gemeentegrootte (Bijlage 2, Tabel 3). 3.6 Rijden onder invloed naar dag en tijdstip (Bijlage 2, Tabel 4a en 4b). 3.7 Rijden onder invloed naar geslacht en leeftijd (Bijlage 2, Tabel 5a en 5b) 3.8 Herkomst van de rijders onder invloed (Bijlage 2, Tabel 6a en 6b) 3.9 Ontwikkeling van het politietoezicht (Bijlage 2, Tabel 7)
18 18 19 19 20 21 21 22 23 25
4 Omvang en ontwikkeling van de alcoholonveiligheid 4.1 Alcoholonveiligheid naar geslacht en leeftijd 4.2 Ontwikkeling naar wijze van verkeersdeelname 4.3 Ontwikkeling naar dag en tijdstip
26 27 28 28
5 Conclusies en aanbevelingen 5.1 Ontwikkeling van het rijden onder invloed in de jaren negentig 5.2 Belangrijkste probleemgebieden 5.3 Alcoholongevallen en -slachtoffers 5.4 Aanbevelingen 5.5 Redenen om de limiet voor beginnende bestuurders te stellen op 0,2 ‰ 5.6 Slotopmerkingen
30 30 30 31 31 32 33
6 Literatuur
34
Bijlage 1: Resultaten statistische toetsen
36
Bijlage 2: Tabellen alcoholgebruik automobilisten in 1997 en 1999
41
Bijlage 3: Enquêteformulier 1999 (AVV-variant)
51
Rijden onder invloed in Nederland, 1997 - 1999
9
1 Inleiding ............................................................................................
Alcoholgebruik zorgt voor een sterk verhoogd risico in het verkeer. Het risico neemt ongeveer exponentieel toe naarmate men meer alcohol in het bloed heeft. Bij een bloedalcoholgehalte (BAG) van 0,5 ‰ (ongeveer drie glazen alcoholhoudende drank) is de kans op een ongeval ongeveer anderhalf keer zo groot, oplopend tot zeventien keer bij 1,8 ‰. 1 Ook bij kleinere hoeveelheden alcohol is er een verhoogd ongevalsrisico. 2 In figuur 1 is weergegeven hoe het ongevalsrisico stijgt naarmate het bloedalcoholgehalte toeneemt. De omvang van de toename hangt ook af van factoren als geslacht, gewicht (en vetgehalte), leeftijd en drink- en rijervaring.
12
relatief ongevalsrisico
10 8 6 4 2 0 0,1
0,6
1,3
alcoholgehalte in het bloed
Figuur 1: Relatief ongevalsrisico na mathematische correctie subpopulaties (Hurst et al., 1994) Het gebruik van alcohol in het verkeer heeft ook een sterk ongunstig effect op de letselernst. Uit onderzoek in Noord-Amerika blijkt dat bestuurders met een BAG boven de 1,5 ‰ gemiddeld een 200 keer zo grote kans hebben op een dodelijk ongeval als nuchtere bestuurders. 3 In de Europese Unie is naar schatting één op de vijf verkeersdoden en ernstig gewonden het gevolg van een ongeval waarbij alcohol in het spel is. 4 In Nederland is dit aandeel naar schatting wat kleiner, namelijk één op de zes. De totale kosten als gevolg van alcoholongevallen bedraagt in Nederland, onder andere gebaseerd op dit aandeel, rond de twee miljard gulden.
1.1
Onderzoek naar alcohol in het verkeer
In 1999 is het onderzoek ‘Rij- en drinkgewoonten’ naar het alcoholgebruik van automobilisten in weekendnachten in Nederland uitgevoerd in samenwerking tussen de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) en de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) van Rijkswaterstaat (RWS). Voor 1
Borkenstein et al., 1974 Hurst et al., 1994 3 Simson & Mayhew, 1991 4 ETSC, 1995 2
10
dit onderzoek is dezelfde formule gehanteerd als bij de eerdere onderzoeken, die vanaf 1970 periodiek zijn uitgevoerd door de SWOV. Overigens zal het onderzoek met ingang van 2000 geheel door de AVV ter hand worden genomen. Het belangrijkste doel van het onderzoek is het volgen van ontwikkelingen in alcoholgebruik in het verkeer. Meer specifiek gaat het om de volgende subdoelen: • Vaststellen van verschillen in het rijden onder invloed naar hoofdregio, gemeentegrootte, geslacht, leeftijd, dag, tijdstip, provincie en politieregio; • Vaststellen van de herkomst van de onder invloed verkerende automobilisten; • Identificeren van probleemgroepen en -gebieden (naar locatie en tijd). • Verkrijgen van indicaties omtrent ontwikkelingen in het politietoezicht op rijden onder invloed; • Vergaren en evalueren van informatie over effecten van overheids- en andere maatregelen om alcoholgebruik in het verkeer tegen te gaan; • Nagaan in hoeverre de ontwikkeling van de geregistreerde alcoholonveiligheid op basis van ongevallenanalyses spoort met de uitkomsten van dit onderzoek. Bijkomend voordeel is het beschikbaar komen van informatie over het functioneren van en mogelijkheden tot verbeteren van technische (en andere) hulpmiddelen die worden gebruikt bij de opsporing (en bestraffing) van rijders onder invloed. Het onderzoek is nodig, omdat de officiële registratie van alcohol bij ongevallen in Nederland onvolledig is. Dit vloeit voort uit het feit dat niet bij alle ongevallen systematisch op alcoholgebruik wordt getest. Het registratieniveau verschilt in het bijzonder naar ongevalsernst, tijd en plaats. In 1999 is de steekproef weer uitgebreid ten opzichte van voorgaande jaren. Zo omvatte de steekproef in de jaren zeventig en tachtig tussen de 2.500 en 3.500 staande gehouden automobilisten. In de negentiger jaren nam dit aantal toe van bijna 9.000 in 1991 tot bijna 23.000 in 1996 en 1997. In 1999 zijn 29.000 automobilisten staande gehouden. Sinds 1999 zijn in een tiental politieregio’s regiobrede handhavingsteams, zogenoemde Spee-teams van het Openbaar Ministerie (OM), opgericht. Het is de bedoeling dat deze teams in alle regio’s operationeel worden. Om die reden is de steekproef in 1999 uitgebreid met een 0-meting voor de tien politieregio’s waarin vanaf het jaar 2000 sprake is van de verhoogde handhaving. Deze 0meting dient als basis voor het doen van betrouwbare uitspraken over de effecten van de inzet van de Spee-teams. Om ontwikkelingen in het politietoezicht op rijden onder invloed in kaart te brengen, wordt – naast literatuuronderzoek – sinds 1992 een korte enquête gehouden onder politiecoördinatoren. Hen wordt gevraagd naar de aard en omvang van het toezicht op alcoholgebruik in het verkeer. Het is interessant om deze gegevens naast de uitkomsten van de metingen te leggen, omdat uit verschillende experimenten in en buiten Nederland is gebleken dat politietoezicht een cruciale factor is bij de bestrijding van rijden onder invloed. 5 De medewerking van de politie is onmisbaar voor het onderzoek. Bij vrijwillige deelname van automobilisten aan het onderzoek zou een ernstige vertekening optreden in de weerspiegeling van de werkelijkheid. Met name de non-response
5
Zie o.a. Mathijssen, 1991a
11
bij automobilisten met (teveel) alcohol op is zonder de aanwezigheid van de politie veel hoger. De politie zorgt ervoor dat van alle automobilisten, die op de controlepost aan komen rijden, een aselect deel staande wordt gehouden waarvan alle gewenste gegevens worden verzameld. Op die manier ontstaat een zeer betrouwbaar beeld van het alcoholgebruik in het verkeer in weekendnachten. De onderzoekers zijn de politie dan ook dankbaar voor haar grote bereidwilligheid om steeds weer aan het onderzoek mee te werken. Een selectie van de gegevens uit het onderzoek is overigens opgenomen in een beleidsinformatiesysteem verkeersveiligheid, momenteel (als BIS-V) in beheer bij de SWOV. Er wordt naar gestreefd dit informatiesysteem binnenkort via Internet bereikbaar te maken.
1.2
Ontwikkeling van het rijden onder invloed sinds 1970
In figuur 2 is de ontwikkeling van het rijden onder invloed in Nederland in weekendnachten sinds 1970 weergegeven. De resultaten zijn gegroepeerd per vijf jaar.
16 14 12 10
%
8 6 4 2 0 '70- '74
'75 - '79
'80 - '84
'85 - '89
'90- '94
'95 - '99
bag > 0.5 ‰
Figuur 2: Percentage rijders onder invloed in Nederland in weekendnachten van 1970 tot en met 1999 De ontwikkeling van het gebruik van alcohol in het verkeer ziet er, nu het jaar 1999 erbij is betrokken, nauwelijks anders uit. Het landelijke cijfer voor 1999 is 4,3 % en dit zorgt voor een te verwaarlozen afname van het gemiddelde vanaf 1995, dat ligt op het niveau van 4,4 à 4,5 %. De verschillende stappen in de ontwikkeling van het alcoholgebruik in het verkeer worden hieronder – samen met de overheidsmaatregelen – op hoofdlijnen beschreven. 6 De invoering van de (eerste) wettelijke limiet van 0,5 ‰ op 1 november 1974, heeft het mogelijk gemaakt dat het aandeel automobilisten met een BAG > 0,5 ‰ daalde van 15 % in 1973 tot 9 % in 1975. 7 Deze afname in het aantal overtreders is vooral bereikt, doordat de invoering gepaard ging met het 6 7
Zie voor meer details: Mathijssen, 1998 Noordzij et al., 1978
12
uitoefenen van gericht politietoezicht. Dat toezicht was mogelijk geworden door de beschikbaarheid van chemische blaaspijpjes bij de selectie van verdachten en de bloedproef voor de bewijsvoering. Verder ging de invoering van de nieuwe wet vergezeld van een grootschalige voorlichtings- en publiciteitscampagne door Veilig Verkeer Nederland (inmiddels opgegaan in de verkeersveiligheidsorganisatie 3VO). Tussen 1975 en 1983 zijn er geen belangrijke wijzigingen opgetreden in het toezicht op alcoholgebruik in het verkeer. Het aandeel overtreders steeg in die periode met gemiddeld 0,4 procentpunt per jaar. Het vermoeden bestaat dat hier de wetmatigheid geldt dat bij gelijkblijvend politietoezicht het alcoholgebruik langzamerhand weer stijgt. De overgang van selectieve naar aselecte alcoholtesten door de politie heeft geleid tot een afname van het aandeel overtreders van 12 % in 1983 tot 8 % in 1987. 8 Dit werd mogelijk door de geleidelijke vervanging van de chemische blaaspijpjes door elektronische ademtesters. De selectie van verdachten kon hierdoor sneller, betrouwbaarder en goedkoper worden uitgevoerd. De vervanging van de bloedproef door de ademanalyse voor bewijsdoeleinden tussen eind 1987 en eind 1989 leidde, samen met een bijbehorende uitgebreide voorlichtings-/publiciteitscampagne, tot een afname van het aandeel overtreders van 8 % in 1987 tot 6 % in 1988 en 1989. 9 Met deze ademanalyse kon het (aselecte) politietoezicht worden uitgebreid zonder toename van tijd en kosten. In 1989 kreeg de politie de bevoegdheid om een transactievoorstel aan verdachten (geen recidivisten) te doen, eerst indien het een promillage tot 0,8 betrof, later (namens het OM) uitgebreid tot 1,3 ‰. Als verdachte worden bestuurders beschouwd van wie door middel van de ademanalyse met voldoende zekerheid de overtreding wordt vastgesteld. De politie maakt geleidelijk meer gebruik van deze mogelijkheid. Door de sterke afname van de werklast voor het OM door dit zogenoemde ‘lik-op-stuk’-beleid is weer een belangrijke belemmering voor controles op grote schaal verdwenen. Het aandeel overtreders nam mede hierdoor verder af tot gemiddeld 4 % in de eerste helft van de jaren negentig. 10 In juni 1996 is een vorderingsprocedure van kracht geworden die zich vooral richt op de zeer zware overtreders (met een BAG boven de 1,3 ‰). In grote lijnen kan daarbij het volgende worden gevorderd: • Een driedaagse (EMA-)cursus op eigen kosten van de overtreder. Dit geldt voor verdachten met een BAG variërend van 1,31 ‰ tot en met 2,1 ‰ (bij recidive vanaf 0,81 ‰), voor zover ze geen ernstig ongeval hebben veroorzaakt; • Een onderzoek naar de rijgeschiktheid. Dit is van toepassing op verdachten die: a) een BAG hebben van boven de 2,1 ‰; b) in de voorafgaande vijf jaar al vier keer eerder een overtreding hebben begaan; c) veroorzaker zijn van een ernstig ongeval; d) weigeren mee te werken aan een adem- of bloedonderzoek voor bewijsdoeleinden. • Een schorsing van het rijbewijs van verdachten met een BAG boven 2,5 ‰ of met tenminste vier eerdere aanhoudingen in de voorafgaande vijf jaar, tot de uitslag van het onderzoek naar de rijgeschiktheid bekend is. 8
Verschuur, 1988 Söder et al., 1989; Söder, 1990; Mathijssen, 1991b 10 Mathijssen, 1994 9
13
Het effect van deze nieuwe administratieve vorderingsprocedure op het alcoholgebruik is op dit moment nog moeilijk aan te tonen, omdat het een klein deel van de overtreders betreft. Aan de hand van een reeks van gegevens over verschillende jaren is het op termijn wel mogelijk een uitspraak te doen. Hierna wordt in hoofdstuk 2 verder ingegaan op de opzet en uitvoering van het onderzoek ‘Rij- en drinkgwoonten’. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 uitgebreid de ontwikkeling van het alcoholgebruik in de periode 1997 tot en met 1999 aan de orde. Hoofdstuk 4 behandelt de omvang en ontwikkeling van de alcoholonveiligheid, mede aan de hand van ongevallengegevens met betrekking tot alcoholgebruik in het verkeer. Tot slot zijn in hoofdstuk 5 de conclusies en aanbevelingen opgenomen. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bijlagen die achter in dit document zijn opgenomen.
14
2 Opzet en uitvoering van het onderzoek ............................................................................................
Om bij het onderzoek naar de effecten van de oprichting van regionale handhavingsteams een optimale kwaliteit te realiseren tegen zo laag mogelijke kosten, is besloten aansluiting te zoeken bij het al sinds 1970 uitgevoerde landelijke onderzoek ’Rij- en drinkgewoonten’. Reeds bij het landelijke onderzoek in 1997 werden in alle 25 politieregio’s metingen van het alcoholgebruik van automobilisten uitgevoerd. 11 De onderzoekseenheid bij dat onderzoek was de provincie. Per provincie werden, zo goed mogelijk geografisch en naar urbanisatiegraad gespreid, door drie tot acht controleteams van de politie metingen onder willekeurige automobilisten uitgevoerd. Het aantal controleteams was afhankelijk van het inwonertal van de provincies en de daarmee samenhangende beschikbare politiecapaciteit. De metingen werden gelijk verdeeld over de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag en vonden plaats tussen 22.00 en 4.00 uur. De provinciale steekproefomvang varieerde in 1997 van 764 automobilisten in Flevoland 12 tot 2.975 in Noord-Holland. De totale landelijke steekproef omvatte 22.614 automobilisten. Per politieregio varieerde het aantal controleteams in 1997 van één in kleine regio's (Zaanstreek-Waterland, Gooi en Vechtstreek) tot zes in politieregio's waarvan de grenzen samenvallen met provinciegrenzen (Groningen, Friesland, Drenthe en Utrecht). Bij de voormeting ter evaluatie van de effecten van de oprichting van regionale handhavingsteams, in het najaar van 1999, is ernaar gestreefd in elk van de tien desbetreffende regio’s een steekproef van circa 1.200 willekeurige automobilisten te verkrijgen. Voor de onderzoeksregio’s Friesland, Drenthe, Utrecht en Zeeland werd het benodigde aantal metingen al volledig gerealiseerd in het kader van het landelijke onderzoek ’Rij- en drinkgewoonten’. In de overige onderzoeksregio's waren aanvullende metingen noodzakelijk: drie in Gooi en Vechtstreek; twee in Kennemerland, Rotterdam-Rijnmond en Brabant-Zuid-Oost; één in IJsselland en Twente. In alle onderzoeksregio’s is het benodigde aantal metingen ook daadwerkelijk gerealiseerd, behalve in Gooi en Vechtstreek. In deze laatste regio bleken alleen extra metingen mogelijk op dagen en tijdstippen met een vermoedelijk sterk verhoogd alcoholgebruik. Er is daarom afgezien van het uitvoeren van extra metingen in Gooi en Vechtstreek. In onderstaande paragrafen worden de belangrijkste onderdelen van het vooronderzoek in 1999, alsmede de veranderingen ten opzichte van voorgaande jaren, kort besproken.
11
Zie o.a. Mathijssen, 1998 Alleen voor deze provincie geldt, dat detailinformatie per jaar minder goed mogelijk is. Daarvoor is een minimum aantal van circa 1200 staandehoudingen nodig. Bij deze steekproefomvang en uitgaande van gemiddeld 4,5% overtreders in de voorsituatie, zou een afname van het rijden onder invloed met een kwart in de nasituatie statistisch significant zijn (bij tweezijdige toetsing op 5%-niveau). 12
15
2.1
Steekproef 1999
In 1999 besloeg de totale landelijke steekproef, evenals in de jaren 1994-1997, alle twaalf provincies van Nederland. Anders dan in 1997 besloeg de steekproef in 1999 niet alle 25, maar slechts 24 politieregio’s. Ondanks een aanvankelijke toezegging bleek de politieregio Haaglanden uiteindelijk niet in staat aan het onderzoek mee te werken. In de provincies Overijssel, Noord-Holland en Noord-Brabant zijn in 1999 twee metingen meer uitgevoerd dan in 1997. In Noord-Holland en Noord-Brabant waren deze extra metingen niet evenredig verdeeld over de verschillende politieregio's, maar volledig geconcentreerd in de politieregio's met een nieuw opgericht regionaal handhavingsteam. Deze regio’s zouden daardoor het beeld van het rij- en drinkgedrag in deze twee provincies onevenredig sterk bepalen, hetgeen ook tot een vertekening van het landelijke beeld zou kunnen leiden. Om dat te voorkomen is de landelijke steekproef in 1999 niet herwogen op basis van de bevolkingsaantallen van de verschillende provincies, zoals in voorgaande jaren het geval was 13 , maar op basis van de bevolkingsaantallen van de verschillende politieregio's. In 1999 omvatte de oorspronkelijke steekproef voor heel Nederland 28.764 automobilisten. Deze steekproefomvang is bereikt door het uitvoeren van 79 metingen in 75 onderzoeksgebieden Hiervoor is in elk onderzoeksgebied een meting verricht, terwijl in Amsterdam, Haarlem, Rotterdam en Eindhoven twee metingen zijn uitgevoerd: één op vrijdag/zaterdag en één op zaterdag/zondag). De oorspronkelijke steekproef is uiteindelijk met 615 records (2,1%) opgehoogd. Voor een belangrijk deel (232 records) is dit een gevolg van het feit dat voor de politieregio Gooi en Vechtstreek de gegevens over 1998 aan de steekproef van 1999 zijn toegevoegd. Dat is gebeurd, omdat het beeld voor Gooi en Vechtstreek in het verleden van jaar tot jaar sterk varieerde. Waarschijnlijk was dit minder het gevolg van werkelijke veranderingen in het rij- en drinkgedrag van de Gooise automobilisten dan wel van toevalsfluctuaties en/of (noodgedwongen) veranderingen in de steekproeftrekking. Doordat in 1999 alle drie de geplande extra metingen in Gooi en Vechtstreek zijn vervallen, was het twijfelachtig of de ene wel uitgevoerde standaardmeting een betrouwbare beschrijving van de 0-situatie kon geven. De ophoging met de overige 383 records heeft plaatsgevonden om een beperkt aantal uitgevallen meetperioden in andere onderzoeksgebieden te corrigeren. Bij het vervallen van een gehele meetlocatie is gecorrigeerd door gegevens over die locatie uit het laatst uitgevoerde onderzoek (meestal uit 1998, soms uit 1997) toe te voegen. Bij het vervallen van een deel van de metingen op een bepaalde locatie (door te laat starten of te vroeg ophouden met meten) zijn de wel op die locatie verzamelde gegevens geheel of gedeeltelijk gedupliceerd. De opgehoogde steekproef van 1999 omvat in totaal 29.379 waarnemingen.
2.2
Werkwijze van de onderzoeksteams
Een onderzoeksteam bestaat over het algemeen uit in totaal zo’n 10 à 15 agenten, waarvan vier tot zes zich continu bezighouden met het willekeurig staande houden en vervolgens testen van automobilisten. Elk team bezoekt 13
Mathijssen, 1998
16
tussen 22.00 en 04.00 uur zes (in enkele gevallen minder, maar altijd minimaal vier) verschillende locaties. Op elke locatie wordt 40 à 45 minuten achtereen gecontroleerd. Alle staande gehouden automobilisten moeten een ademtest afleggen op een elektronisch selectieapparaat van het fabrikaat Dräger, type Alcotest 7410(Plus), ingesteld op numerieke uitlezing. Voor het gebruik van deze apparatuur met numerieke uitlezing is toestemming verleend door het Nederlands Forensisch Instituut van het ministerie van Justitie, voorheen Gerechtelijk Laboratorium geheten. Van alle staande gehouden automobilisten wordt de uitslag van de ademtest, het geslacht en de leeftijd geregistreerd. Vanaf een promillage van 0,70 wordt tevens genoteerd wáár zij alcohol hebben gebruikt. Dit kan zijn een horecagelegenheid, sportkantine, feestje, werk, thuis of elders). Deze gegevens helpen bij het vaststellen van doelgroepen bij alcoholcampagnes en bij het evalueren van de effecten van die campagnes. Van de automobilisten die een ademanalyse op het bureau moeten ondergaan, wordt (voor controle, zie § 2.3) het tijdstip van de ademtest op straat en de geboortedatum of het kenteken van de auto genoteerd.
2.3
Verwerking van de gegevens
De bij de meting verzamelde gegevens worden deels naderhand bewerkt. De ademanalyse is betrouwbaarder dan de ademtest op straat en op basis daarvan wordt de meting op straat gecorrigeerd. Daartoe wordt de uitslag van de ademanalyse, gepresenteerd als een ademalcoholgehalte (AAG, in microgram per liter), eerst ontdaan van zijn correctiefactor en vervolgens omgerekend tot een BAG-waarde (in ‰) door vermenigvuldiging met een factor 0,023. Vervolgens wordt daar een waarde bij opgeteld om de afbraak van alcohol in het tijdsbestek tussen de ademtest op straat en de ademanalyse op het bureau te corrigeren. Hierbij wordt met de gemiddelde afbraak van 0,15 ‰ per uur gerekend. De aldus verkregen BAG-waarden van de automobilisten worden ten behoeve van de statistische analyse onderverdeeld in vijf klassen: 1. < 0,2 ‰ (niet-drinkers, voor zover betrouwbaar aantoonbaar); 2. 0,2 tot 0,5 ‰ (lichte drinkers); 3. 0,5 tot 0,8 ‰ (lichte overtreders); 4. 0,8 tot 1,3 ‰ (zwaardere overtreders); 5. ≥ 1,3 ‰ (zeer zware overtreders).
2.4
Statistische toetsing
Voor de statistische toetsing wordt gebruikgemaakt van het door de SWOV ontwikkelde log-lineaire analyseprogramma WPM (Weighted Poisson Model). 14 In Bijlage 1 wordt eerst de statische toetsing uitgelegd en zijn vervolgens de significante (95%-betrouwbare) en verder enkele relevante effecten opgenomen. Voor de significantie is de Z-waarde bepalend; deze moet < -1,95 of > 1,95 zijn.
14
De Leeuw & Oppe, 1976
17
3 Ontwikkeling van het alcoholgebruik, 1997 - 1999 ............................................................................................
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van het alcoholgebruik van automobilisten tussen 1997 en 1999 besproken. Waar relevant zullen er ook gegevens uit eerdere jaren bij worden betrokken. Eerst wordt de landelijke ontwikkeling van het rijden onder invloed beschreven en vervolgens de ontwikkeling naar hoofdregio, provincie, politieregio, gemeentegrootte, dag van het weekend en tijdstip van de nacht, geslacht en leeftijd van de automobilisten en tot slot herkomst van de overtreders. Bij deze beschrijvingen ligt de nadruk op de ontwikkeling van het aandeel overtreders (BAG vanaf 0,5 ‰). Een gedetailleerd tabellenoverzicht van de onderzoeksresultaten in 1997 en 1999 is opgenomen in Bijlage 2. Bij de loglineaire analyses ten behoeve van de statistische toetsing is het alcoholgebruik in drie klassen verdeeld: < 0,5 ‰, 0,5 ‰ tot 0,8 ‰ en ≥ 0,8 ‰. Deze samenvoeging van de oorspronkelijk vijf klassen is noodzakelijk om bij analyses met meer dan twee variabelen betrouwbare uitspraken te doen, aangezien de aantallen van de categorieën groot genoeg moeten zijn. 3.1
Rijden onder invloed op landelijk niveau
Het totaal aantal overtreders van de wettelijke limiet (BAG ≥ 0,5 ‰ ) is in 1999 ten opzichte van 1997 blijven steken op 4,3 % (zie in het bijzonder Tabel 2a en 2b, inclusief voetnoot, in Bijlage 2). Gezien het absolute aantal overtreders moet hierbij rekening worden gehouden met een marge: Met 95 % betrouwbaarheid ligt het percentage overtreders tussen de 4,0 en 4,6. Uit analyse 1 in Bijlage 1 blijkt de verandering in het aandeel overtreders tussen 1997 en 1999 niet statistisch significant te zijn (Z=-0,07). Tussen bepaalde BAG-klassen is er wel enige verandering opgetreden: het aandeel in de klassen 2 en 4 (van 0,2 ‰ tot 0,5‰ en van 0,8 ‰ tot 1,3 ‰) is afgenomen met zo’n 10 %, maar in de klassen 1 en 3 gestegen met ongeveer 5 %. In figuur 3 is de ontwikkeling van het aandeel overtreders van de wettelijke limiet sinds 1991 grafisch weergegeven, onderverdeeld naar drie BAG-klassen.
6 5
%
4 3 2 1 0 1991
1992
1993
0.5 ‰ - 0.8 ‰
1994
1995
1996
0.8 ‰ - 1.3 ‰
1997
1998
1999
> 1,3 ‰
Figuur 3. Rijders onder invloed in weekendnachten, verdeeld naar BAG-klasse van 1991 tot en met 1999
18
Vanaf 1995 is het aandeel rijders onder invloed (BAG ≥ 0,5 ‰), na een aanvankelijke toename in de eerste helft van de jaren negentig, eerst aan het dalen geweest, maar in 1999 is een stabilisatie opgetreden. Er was een duidelijke daling waar te nemen van 4,9 % in 1994 tot 4,3 % in 1997, maar in 1998 ging het (gebaseerd op een onderzoek van wat beperktere omvang) om 4,5 % en in 1999 weer om 4,3 %. Als deze trend doorzet wordt het laagterecord van 1991 (3,9 %) niet meer gehaald, maar blijft het percentage overtreders steken op een waarde tussen de 4 en de 4,5 %. Met de verhoogde handhaving met de Speeteams wordt gemikt op een verdere afname van het aandeel overtreders.
3.2
Rijden onder invloed naar hoofdregio (Bijlage 2, Tabel 1a en 1b)
De ontwikkeling van het aandeel overtreders in de vier hoofdregio’s verschillen tussen 1997 en 1999 niet significant van elkaar (Z=-0,84, zie analyse 2 in Bijlage 1). Deze ontwikkeling is te zien in figuur 4.
6 5
%
4 3 2 1 0 noord
oost
zuid
1997
w est
1999
Figuur 4: Percentage rijders onder invloed in weekendnachten, verdeeld naar hoofdregio, in 1997 en 1999 Ook in 1999 waren er weer grote verschillen tussen de aandelen overtreders in de diverse hoofdregio’s. In 1997 en in 1999 samen was in de regio West het aandeel overtreders (5,2 % in 1999) significant groter dan in de rest van Nederland (Z=9,51). In Zuid-Nederland is het aandeel (1999: 4,1 %) significant groter dan in Noord- en Oost-Nederland (respectievelijk 2,5 en 3,3 % in 1999 (Z=5,88), terwijl het aandeel in de Oostelijke regio weer significant groter is dan in het Noorden (Z=2,42).
3.3
Rijden onder invloed naar provincie (Bijlage 2, Tabel 1a en 1b)
De ontwikkeling van het aandeel rijders onder invloed naar provincie is weergegeven in figuur 5.
19
6 5 4 3 2 1 0
1996
1997
1999
Figuur 5: Percentage rijders onder invloed in weekendnachten, per provincie in 1996, 1997 en 1999 Uit figuur 5 blijkt dat het rijden onder invloed van 1997 tot 1999 het sterkst is afgenomen in Drenthe (van 2,4 naar 1,7 %) en het sterkst is toegenomen in Zeeland (van 3,3 naar 4,6 %). Er is hierbij een aanwijsbaar verband met de controle op alcoholgebruik in het verkeer. De controle is in Drenthe duidelijk toegenomen met ongeveer 35 % en in Zeeland afgenomen met ongeveer 10 % (van 1997 tot 1999; zie verder § 3.9). In de grafiek is ook 1996 opgenomen, omdat een verandering in alcoholgebruik per provincie niet snel significant is. De hoogste percentages rijders onder invloed in 1999 zijn, evenals in eerdere jaren, aangetroffen in Noord- en Zuid-Holland met respectievelijk 5,7 en 5,4 % overtreders. De laagste percentages overtreders zijn, wederom, gevonden in Groningen en Drenthe met respectievelijk 2,1 en 1,7 %. Verder is het aandeel nu ook in Overijssel sterk gedaald naar 2,8 %, waarbij kan worden opgemerkt dat het toezicht in deze provincie met circa 80 % is toegenomen.
3.4
Rijden onder invloed naar politieregio (Bijlage 2, Tabel 2a en 2b)
Er zijn nog steeds grote verschillen tussen de diverse politieregio’s wat betreft het alcoholgebruik van automobilisten. De regio’s met het hoogste percentage overtreders zijn voor een deel dezelfde gebleven: Gooi en Vechtstreek heeft nu samen met Amsterdam-Amstelland het hoogste percentage (7,0 %). De gunstige ontwikkeling (van 7,8 % in 1994 tot 5,2 % in 1997) van die laatste regio is hiermee tenietgedaan. Ook deze ontwikkeling voltrekt zich omgekeerd aan de verandering in het politietoezicht, dat in 1999 met 60 % is afgenomen ten opzichte van 1997 Zie hiervoor verder § 3.9. Het aandeel overtreders in de regio Hollands Midden is gedaald tot 6,0 % terwijl het toezicht er meer dan verdubbeld is - en heeft nu RotterdamRijnmond naast zich gekregen (ook 6,0 %). In Rotterdam-Rijnmond heeft zich een significante stijging (Z=2,50; zie de aanvullende analyse 2 in Bijlage 1) in het alcoholgebruik in het verkeer voorgedaan. In 1997 ging het nog om 3,5 % overtreders, terwijl in de tussenliggende periode het toezicht met circa 30 % is afgenomen. Op de vijfde plaats staat deze keer een regio met ook nog een vrij
20
hoog aandeel: Midden- en West-Brabant met 5,7 %. Hier bedroeg het percentage in 1997 nog 4,6%, maar is het toezicht met 40 % afgenomen. Ook per regio bezien vertonen Groningen (2,1 %) en Drenthe (1,7 %) de laagste percentages, met verder op de derde en vierde plaats respectievelijk ZuidHolland-Zuid (2,2 %) en Twente (2,8 %).
3.5
Rijden onder invloed naar gemeentegrootte (Bijlage 2, Tabel 3)
Vooral in de grote steden is het aandeel overtreders afgenomen en wel met 8 %, namelijk van 5,5 % in 1997 tot 5,1 % in 1999. Dit is te zien in figuur 6.
6 5 4 3 2 1 0 < 50.000 inw.
> 100.000 inw.
50 100.000 inw.
1997
1999
Figuur 6: Percentage rijders onder invloed in weekendnachten, naar gemeentegrootte in 1997 en 1999 Uit analyse 3 van Bijlage 1 blijkt dat het totaal van de veranderingen tussen 1997 en 1999 niet significant is (Z=1,24). Evenals in voorgaande jaren zijn de minste overtreders aangetroffen in de groep kleine gemeenten (3,6 %) en de meeste in de grote steden (5,1 %). De verschillen zijn wel minder groot dan in 1997: de verschillen tussen de groepen zijn met eenderde verminderd. Uit de analyse blijken de verschillen naar gemeentegrootte (evenals voor 1996 en 1997) voor 1997 en 1999 samen significant te zijn (Z=6,57 voor de kleine versus de overige gemeenten, respectievelijk Z=4,90 voor de middelgrote versus de grote steden). Evenals de vorige keer treedt als speciaal effect op, dat in de grote steden een significant groter deel van de overtreders een BAG vanaf 0,8 ‰ (de zware en zeer zware overtreders) heeft dan in de middelgrote steden (Z=2,12).
3.6
Rijden onder invloed naar dag en tijdstip (Bijlage 2, Tabel 4a en 4b)
Evenals in 1996 en 1997 is in 1999 het aandeel overtreders op vrijdag/zaterdag groter dan op zaterdag/zondag (4,7 versus 3,8 %). De veranderingen zijn voor de vrijdag en zaterdag niet significant verschillend. De resultaten van de statistische toetsing zijn te vinden in analyse 4 van Bijlage 1. Voor 1997 en 1999 samen is het verschil in alcoholgebruik tussen de vrijdag en zaterdag statistisch significant (Z=-6,86). Het verkeersaanbod is in de periode vrijdagavond/zaterdagochtend in het algemeen wat kleiner dan in de periode
21
zaterdagavond/zondagochtend, wat enigszins wordt weerspiegeld in het (ongewogen) gemiddelde aantal staandehoudingen per nacht op de vrijdag tegenover de zaterdag (358 tegenover 377 in 1999). In figuur 7 zijn de percentages overtreders naar weekendnacht en tijdstip in 1999 weergegeven.
12 10 8 6 4 2 0
vrijdag
zaterdag
Figuur 7: Percentages rijders onder invloed in weekendnachten, naar dag en tijdstip in 1999. De grafiek laat een sterke toename van het aandeel overtreders zien naarmate het later wordt. Dit effect is (voor 1997 en 1999 samen) statistisch significant (Z=18,98 bij de vergelijking vóór versus na middernacht, respectievelijk Z=15,85 bij 0-2 versus 2-4 uur). De toename is zelfs zo sterk, dat er – ondanks de flinke afname van het verkeersaanbod naarmate het later wordt – ook in absolute zin steeds meer overtreders worden gesignaleerd. Van alle overtreders in 1999 is 25 % aangetroffen tussen 22 en 24 uur, 36 % tussen 0 en 2 uur en 39 % tussen 2 en 4 uur. Een dergelijke verdeling gold ruwweg ook voor 1997 met percentages van 28, 34 en 38. Daarnaast neemt ook de zwaarte van de overtredingen significant toe (BAG ≥ 0,8 ‰ t.o.v. 0,5 ‰ -0,8 ‰) naarmate het later in de nacht wordt (Z=4,75 bij 0-2 versus 2-4 uur).
3.7
Rijden onder invloed naar geslacht en leeftijd (Bijlage 2, Tabel 5a en 5b)
Evenals in voorgaande jaren was alcoholgebruik in het verkeer voor een groot deel een ‘mannenkwestie’. Net als in 1997 waren mannen twee maal zo vaak in overtreding als vrouwen, namelijk 5,0 % tegenover 2,5 %. De resultaten van de statistische toetsing zijn te vinden in analyse 5 van Bijlage 1. Daaruit blijkt een statistische significantie met de waarde Z=-11,36 (1997 en 1999 samen bezien). Uit de analyse blijkt verder dat er wat leeftijd van de automobilisten betreft niet veel is veranderd, behalve in de leeftijdscategorie 50 jaar en ouder. Het aandeel overtreders van die groep is binnen de groep 35+ van 1997 tot 1999 significant toegenomen (Z=-3,87). Dit geldt in het bijzonder voor vrouwen ten opzichte van mannen (Z=2,89). In figuur 8 zijn de percentages overtreders in 1999 weergegeven naar geslacht en leeftijd.
22
6 5 4 3 2 1 0 M
V
18-25 jr.
M
V
25-35 jr.
M
V
35-50 jr.
M
V
50+
M
V
totaal
Figuur 8: Percentages rijders onder invloed in weekendnachten naar geslacht en leeftijd in 1999 In de figuur is te zien dat mannen in de leeftijdsgroep 35 t/m 49 jaar het meest onder invloed reden (5,8 %). Bij vrouwen zijn dit de 50-plussers (4,0 %). Voor de beide geslachten samen geldt de groep 35 t/m 49 jaar als die met de meeste overtreders (4,9 %). In 1997 werd ook door de groep 25 t/m 34 jaar veel onder invloed gereden. Voor beide leeftijdsklassen (25 t/m 49 jaar dus) gold toen een aandeel overtreders van 5,0 % (5,7 % bij de mannen en 3,4 % bij de vrouwen). De groep met het kleinste aandeel overtreders in 1999 is, net als in 1997, de categorie vrouwen onder de 25 jaar (1,0 %). Voor 1997 en 1999 samen geldt dat mannen significant meer overtreders kennen in de leeftijdsgroepen tot 25 jaar (Z=-4,36) en van 25 t/m 34 jaar (Z=-2,57). Voor 1997 èn 1999 geldt ook dat het aandeel overtreders tot 25 jaar, vergeleken met de overige leeftijdscategorieën, alsmede de groep 50+ ten opzichte van de 35 t/m 49-jarigen, significant kleiner is (Z=6,63 respectievelijk Z=-2,57). Dit laatste ondanks de relatief grote groep overtreders onder vrouwelijke 50-plussers in 1999. In 1999 is het alcoholgebruik van jonge mannelijke bestuurders weer wat gestegen. Hiermee wordt de opgaande lijn vanaf het begin van de negentiger jaren (1991-1993: 3,2 % overtreders) voortgezet. Voor de periode 1997-1999 geldt een percentage overtreders van 4,0, terwijl het alcoholgebruik van deze groep in de jaren tachtig juist sterk was teruggedrongen.
3.8
Herkomst van de rijders onder invloed (Bijlage 2, Tabel 6a en 6b)
In 1992 en 1993 hebben de controleteams aan de overtreders gevraagd, waar zij voorafgaand aan hun staandehouding vandaan kwamen. Omdat bestuurders met een BAG tussen 0,5 ‰ en 0,7 ‰ niet voor nader onderzoek naar het politiebureau werden vervoerd, beschouwde de politie deze bestuurders echter niet als overtreders, waardoor het vragen naar de herkomst van deze bestuurders er vaak bij inschoot. Om die reden is vanaf 1994 de herkomstvraag alleen nog gesteld aan bestuurders met een BAG ≥ 0,7 ‰. Tussen 1996 en 1999 zijn er slechts verwaarloosbare veranderingen opgetreden in de verdeling van de (aangehouden) overtreders over de verschillende BAG-klassen. In 1999 had 77 % van de overtreders een BAG ≥ 0,8 ‰, tegen 78 % in 1997 en 77 % in 1996. In Bijlage 1, analyse 6, zijn de
23
resultaten van de statistische toetsing te vinden. Daaruit blijkt dat ook in de herkomstverdeling van de overtreders naar BAG-klasse tussen 1997 en 1999 geen significante veranderingen zijn opgetreden. In figuur 9 staat de herkomstverdeling van rijders onder invloed, verdeeld naar BAG-klasse in 1999.
60 50
%
40
BAG vanaf 1,3 %o BAG 0,8-1,3 %o
30
BAG 0,7-0,8 %o
20 10
overig
sportkant.
werk/huis
bez./feest
horeca
0
Figuur 9: Herkomstverdeling van rijders onder invloed in weekendnachten, naar BAG-klasse in 1999 In de grafiek is te zien dat in 1999 meer dan de helft (55 %) van de overtreders afkomstig is uit een horecagelegenheid. Voorgaande jaren leverden een soortgelijk beeld op. Evenals in 1996 en 1997 geldt in 1999: • Het aandeel horecabezoekers onder overtreders is significant groter dan de aandelen van de overige herkomstcategorieën (Z=26,78 voor 1997 en 1999 samen); • Er komen significant meer rijders onder invloed van een bezoek of feestje dan van hun werk/huis, uit een sportkantine of een andere gelegenheid (Z=11,72); • Significant meer overtreders komen van werk/huis dan uit een sportkantine of van elders (Z=7,26). Het aandeel van de sportkantines in de herkomst van overtreders neemt langzamerhand wat af. In 1999 gaat het nog maar om 4 %, terwijl het aandeel in 1996 en 1977 respectievelijk 6 en 5 % was. Omdat het aantal sportkantines veel kleiner is dan het aantal horecagelegenheden, kan hieruit niet worden afgeleid dat er in sportkantines minder alcohol wordt genuttigd. Immers: de verdeling over de BAG-klassen is vergelijkbaar, dus er is geen aanleiding om verschil in drinkgedrag te veronderstellen. Tot slot zijn er in de herkomstverdeling van de overtreders grote verschillen in leeftijd te constateren, die afwijkingen vertonen ten opzichte van 1997. Zo is de grootste groep onder sporters en horecabezoekers met te veel alcohol op de categorie 25- tot 35-jarigen (respectievelijk 41 en 40 %) en vormen de 35- tot 50-jarigen de grootste groep onder de mensen die op bezoek of naar een feestje waren geweest (45 %) en die van het werk of van huis kwamen (40 %). Relatief gezien komen uit een sportkantine en van een bezoek of feestje veel 50-plussers (25 % tegenover 18 % van alle herkomsten). Van werk of
24
huis gaat het in veel gevallen om jongeren onder de 25 jaar (19 % tegenover 15 % van alle herkomsten).
3.9
Ontwikkeling van het politietoezicht (Bijlage 2, Tabel 7)
Sinds 1993 wordt aan de politiecoördinatoren van de onderzoeksteams telefonisch een aantal vragen voorgelegd over de hoeveelheid en aard van het toezicht op alcoholgebruik in het verkeer in de voorafgaande twaalf maanden (zie Bijlage 3 voor het formulier dat door de AVV is gebruikt). De bedoeling van de enquête is een globale indruk te krijgen van de ontwikkeling in het niveau van (aselect) politietoezicht. Uit de enquêteresultaten over de ontwikkeling van het toezichtniveau komt naar voren, dat het politietoezicht op rijden onder invloed sinds 1995 nog steeds geleidelijk aan het toenemen is. Opvallende ontwikkelingen in 1999 waren de toename in toezicht in de regio Hollands Midden (meer dan verdubbeld) en de afname in Amsterdam-Amstelland (60 % minder). De veranderingen per provincie zijn weergegeven in tabel 7 van Bijlage 2. De systematische controle op alcohol bij ongevallen is sinds 1999 weer toegenomen. In 1999 werd in 45 % van de onderzoeksgebieden bij ongevallen (vrijwel) altijd op alcohol gecontroleerd, terwijl dat in 1997 30 % was.
25
4 Omvang en ontwikkeling van de alcoholonveiligheid ............................................................................................
De uitkomsten van dit onderzoek ‘Rij- en drinkgewoonten’ kunnen ter vergelijking naast andere ontwikkelingen worden gelegd. Zo is uit ongevallengegevens af te leiden, dat in 1998 ten opzichte van het voorgaande jaar het alcoholgebruik (wel èn geen Art. 8) onder verkeersslachtoffers is gedaald met 2 %. In 1999 heeft deze daling zich voortgezet en wel met 3 %. Voor de groep verkeersdoden en ziekenhuisgewonden geldt tussen 1997 en 1998 een afname van 1 % en tussen 1998 en 1999 een afname van 5 %. Het gaat hierbij om alcoholgebruik, voor zover de politie dat bij één of meer betrokken bestuurders heeft geconstateerd. 15 Voor bestuurders van motorvoertuigen in weekendnachten geldt voor alcohol-ongevallen (ook met licht letsel) een sterkere daling, namelijk van respectievelijk zo’n 15 en 5 %. 16 De controles van autobestuurders in weekendnachten lijken effect te hebben. Dit geldt met name voor de laatste twee jaar. Daarvóór (van ’96 op ’97) was namelijk nog een toename van 8 % te zien bij letselongevallen in weekendnachten, tegenover een verwaarloosbare toename over de hele week. 17 Wat echter wel meespeelt, is een verhoogde registratiegraad van alcohol-ongevallen, omdat de laatste paar jaar systematischer op alcohol bij ongevallen wordt gecontroleerd. De registratiegraad zal met name buiten de weekend-nachten zijn gestegen, omdat het controleren in weekendnachten al vrij systematisch plaatsvond. Uitspraken over de ontwikkeling van alcohol in het verkeer tussen 1997 en 1999 zijn op basis van ongevallengegevens dan ook alleen goed mogelijk waar het de weekendnachten betreft. De schatting van de SWOV van het werkelijke aantal (ernstige) slachtoffers van alcoholongevallen 18 is onlangs geactualiseerd op basis van nieuw beschikbare informatie. Enkele jaren geleden is meer duidelijkheid verkregen over de onderregistratie die bij de metingen optreedt. Dit is van belang, aangezien de metingen de grondslag van dit onderzoek vormen. Ondanks alle voorzorgen is nooit helemaal te voorkomen, dat vrij snel bekend wordt dat op een bepaald moment op een bepaalde locatie een controle wordt gehouden. Dit gebeurt vooral via taxichauffeurs en mensen die elkaar via de telefoon waarschuwen. Sommige rijders onder invloed kunnen de controles daardoor ontwijken en dus het beeld van het gebruik van alcohol in het verkeer vertroebelen als ze hun rit uitstellen of een alternatieve route kiezen. Het werkelijk aandeel overtreders wordt dan ook ongeveer 50 % hoger geschat. Deze onderregistratie zal over de jaren vrij constant zijn, waardoor het onderzoek geschikt blijft voor het volgen van de ontwikkelingen. Voorts zijn er de laatste tijd ook meer resultaten van incidentele metingen buiten de weekendnachten beschikbaar gekomen. Hieruit 15 De politie onderzoekt betrokkenen bij ongevallen helaas niet systematisch op alcoholgebruik. Daarom zijn de resultaten slechts als indicatie te gebruiken. Zo zijn er grote verschillen in registratiegraad naar tijd, ruimte en wijze van verkeersdeelname. In bepaalde politieregio’s zijn deze verschillen de laatste paar jaar beperkt, omdat het algemene beleid om systematisch te controleren in die regio’s sinds 1998 beter wordt opgevolgd. Verder is er nog een algemene onderregistratie, maar van verkeersdoden en ziekenhuisgewonden bestaat een goed beeld. Daarom wordt in deze vergelijking alleen naar verkeersdoden en ziekenhuisgewonden gekeken. 16 Hier wordt ook licht letsel bij betrokken, omdat de onnauwkeurigheid anders nog groter zou zijn vanwege te kleine aantallen. 17 De ontwikkeling van het alcoholgebruik bij bestuurders van motorvoertuigen is redelijk vergelijkbaar met die voor alle vervoerwijzen. Er is bij motorvoertuigen gemiddeld een relatieve afname van 2 % per jaar. Dit kan met de intensievere controle van motorvoertuigen te maken hebben. 18 Mathijssen, 1997
26
kan worden afgeleid dat, over de hele week gezien, rond de 3,5 % van alle automobilisten een BAG vanaf 0,5 ‰ heeft. 19 Uit onderzoek in Australië en de VS blijkt verder, dat bestuurders onder invloed van alcohol gemiddeld een zes keer zo grote kans hebben op een dodelijk ongeval als nuchtere bestuurders. 20 Toegepast op de Nederlandse situatie zorgt de 3,5 % overtreders met die zes keer zo grote kans voor circa 18 % van de dodelijke verkeersongevallen. Meer concreet: alcoholgebruik was in 1999 verantwoordelijk voor ruim 200 verkeersdoden. De kans op een ongeval met letsel dat opname in een ziekenhuis behoeft, wordt onder invloed van alcohol wat minder verhoogd dan de kans op een dodelijk ongeval: er wordt hier uitgegaan van een gemiddeld vijf à vijfenhalf keer grotere kans op een ziekenhuisopname voor bestuurders met een BAG vanaf 0,5 ‰. Alcohol is daardoor debet aan circa 16 % van alle ongevallen met ernstig letsel, ofwel tussen de 2.500 en de 3.500 ziekenhuisopnamen in 1999. Deze cijfers zijn geschat uit de trend van het werkelijk aantal verkeersdoden en ziekenhuisongevallen vanaf 1990. Geëxtrapoleerd naar alle ongevallen is de schatting dat de maatschappelijke kosten van de alcoholonveiligheid nu rond de twee miljard gulden ligt.
4.1
Alcoholonveiligheid naar geslacht en leeftijd
Van de verkeersdeelnemers die in 1999 ten gevolge van een alcoholongeval zijn overleden of in het ziekenhuis zijn opgenomen (zwaargewonden), was volgens de registratie 83 % van het mannelijk geslacht. Met name mannen in de leeftijd van 18 t/m 24 jaar zijn oververtegenwoordigd bij de ernstige slachtoffers van alcoholongevallen. Hoewel deze groep slechts 4,3 % van de Nederlandse bevolking 21 betreft, maakten jonge mannen in 1999 23 % uit van de (ernstige) slachtoffers van ongevallen waarbij alcoholgebruik is geconstateerd, terwijl dat aandeel 13 % was wanneer er geen alcohol in het spel is. Onder de bestuurders die in 1999 betrokken waren bij een ernstig verkeersongeval en bij wie de politie alcoholgebruik heeft geconstateerd, was het aandeel van mannen van 18 t/m 24 jaar zelfs nog iets groter dan onder de ernstige slachtoffers van alle alcoholongevallen, namelijk 24 %. Mannelijke bestuurders van 18 t/m 24 jaar zijn dus sterk oververtegenwoordigd onder zowel de slachtoffers als de ‘veroorzakers’ van (ernstige) alcoholongevallen. De verklaring voor hun sterke betrokkenheid bij alcoholongevallen is tweeledig, voor zover het bestuurders van personenauto’s betreft: 1. Zij hebben door hun gebrek aan ervaring als automobilist ook in nuchtere toestand al een grotere kans op een ongeval; 2. Bij jonge drinkers neemt het ongevalsrisico na alcoholgebruik sterker toe dan bij oudere drinkers. Bij een BAG boven 0,5 promille neemt voor mannelijke automobilisten van 18 t/m 24 jaar de kans op een ernstig ongeval ruim anderhalf keer zo sterk toe als voor mannelijke automobilisten van 25 t/m 49 jaar en bijna tweeënhalf keer zo sterk als voor mannelijke automobilisten van 50 jaar en ouder. 22 Overigens wordt deze sterke risicoverhoging waarschijnlijk niet uitsluitend veroorzaakt door alcoholgebruik. Aanwijzingen daarvoor komen uit een onderzoek dat de 19
Zie o.a. Mathijssen, 1995 Parliament of Victoria, 1996 21 Inclusief kinderen, die beduidend minder bij alcoholongevallen zijn betrokken. 22 Mathijssen, 1998 20
27
SWOV in weekendnachten in het najaar van 1997 en 1998 heeft uitgevoerd naar het drug- en medicijngebruik van automobilisten. Daaruit bleek, dat mannen van 18 t/m 24 jaar verhoudingsgewijs beduidend meer drugs gebruiken en dat dit veelvuldig met te veel alcohol wordt gecombineerd. 23 Uit verschillende buitenlandse onderzoeken blijkt dat het gecombineerd gebruik van alcohol en drugs verreweg het grootste ongevalsrisico genereert. 24
4.2
Ontwikkeling naar wijze van verkeersdeelname
De meeste slachtoffers van alcoholongevallen zijn inzittenden van personenauto's: 62 % in de jaren 1997-1999. Ter vergelijking: van de slachtoffers van ongevallen waarbij geen alcoholgebruik is geregistreerd, maakten inzittenden van personenauto's 41 % uit. Onder de slachtoffers van alcoholongevallen zijn inzittenden van personenauto's dus sterk oververtegenwoordigd. Van de bestuurders (ook langzaam verkeer) die in de jaren 1997-1999 bij een ernstig verkeersongeval alcohol hadden gebruikt, maakten bestuurders van personenauto's 63 % uit. Bijna tweederde van de ernstige alcoholongevallen lijkt dus ‘veroorzaakt’ te zijn door een automobilist. Hierbij moet wel worden aangetekend, dat de registratiegraad van alcoholgebruik bij bestuurders van personenauto's vermoedelijk hoger is dan bij fietsers, brom- en snorfietsers.
4.3
Ontwikkeling naar dag en tijdstip
Om na te gaan op welke dagen en tijdstippen de alcoholonveiligheid het grootst is, is de week opgedeeld in 28 perioden van zes uur, vier perioden per dag. Deze perioden zijn: - de ochtend: van 04.00-10.00 uur; - de middag: van 10.00-16.00 uur; - de avond: van 16.00-22.00 uur; - de nacht: van 22.00-04.00 uur. De meeste slachtoffers van alcoholongevallen vallen verhoudingsgewijs in de vrijdag(/zaterdag)- en zaterdag(/zondag)nacht: in de jaren1997-1999 in beide nachten tezamen 27 %, terwijl deze perioden slechts 7 % van de hele week uitmaken. Ook de donderdagnacht, de vrijdag- en zaterdagavond en de zondagochtend, -avond en -nacht leveren betrekkelijk veel slachtoffers van alcoholongevallen op: 36 % van de alcoholslachtoffers in 21 % van de week. Bijna tweederde van alle alcoholdoden en -gewonden verongelukt dus in een tijdsbestek dat slechts 28 % van de hele week beslaat. Bovenstaande gegevens zijn onder andere van belang voor het uitvoeren van effectief en efficiënt politietoezicht. Dat toezicht zal moeten worden geconcentreerd op de dagen en tijdstippen waarop de alcoholonveiligheid het grootst is. Omdat de registratiegraad van alcoholgebruik bij ongevallen naar tijd varieert, zijn de conclusies ten aanzien van verschillen tussen ochtend, middag, avond en nacht minder betrouwbaar.
23 24
Mathijssen, 1999a Onder andere: Parliament of Victoria, 1996; Robbe, 1998
28
De mindere betrouwbaarheid geldt overigens vooral voor de verdeling van de geregistreerde alcoholongevallen over het land. Voor deze verdeling kan beter naar de uitkomsten van dit onderzoek worden gekeken. De berekening kan dan hetzelfde zijn als bij de schatting van het aantal alcoholslachtoffers in heel Nederland. De AVV is van plan nader onderzoek te doen naar de koppeling tussen de ongevalscijfers en de resultaten van de metingen van alcoholgebruik in het verkeer.
29
5 Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................ 5.1
Ontwikkeling van het rijden onder invloed in de jaren negentig
De trend, zoals deze zich in de tweede helft van de jaren negentig manifesteert, is uitgekomen op een stabilisatie en wel op een aandeel overtreders tussen de 4 en de 4,5 %. Het laagterecord van 1991 (3,9 %) wordt zo niet meer gehaald. Met de verhoogde handhaving met de zogenoemde Speeteams wordt beoogd tot een verdere afname van het aandeel overtreders te komen.
5.2
Belangrijkste probleemgebieden
Nog steeds heeft het grootste deel van de rijders onder invloed in weekendnachten vóór de staande houding een horecagelegenheid bezocht: in 1999 kwam 55 % van de overtreders van de wettelijke limiet uit een café, bar, restaurant of discotheek. Uit een andere openbare gelegenheid, de sportkantine, was nog eens 4 % afkomstig. In 1999 zijn, voor een groot deel vergelijkbaar met 1997, de volgende relatief hoge percentages overtreders gevonden: • in de zaterdag- en zondagnacht tussen 2 en 4 uur (10,3 respectievelijk 8,0 %); • onder mannelijke bestuurders van 25 t/m 49 jaar (5,4 %); • in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners (5,1 %); • in de provincies Noord- en Zuid-Holland (5,7 respectievelijk 5,4 %) en daarbinnen vooral in de politieregio’s Gooi en Vechtstreek en AmsterdamAmstelland (beide 7,0 %), Hollands Midden en Rotterdam-Rijnmond (beide 6 %). Relatief lage percentages overtreders zijn in 1999 aangetroffen: • in de late vrijdag- en zaterdagavond (22-24 uur; 2,2 resp. 2,5 %); • onder vrouwelijke bestuurders (2,5 %), vooral in de leeftijdsklasse tot 25 jaar (1,0 %); • in gemeenten met minder dan 50.000 inwoners (3,6 %); • in de provincies Drenthe, Groningen en Overijssel (respectievelijk 1,7, 2,1 en 2,8 %) en verder in de politieregio Zuid-Holland-Zuid (2,2 %). De ontwikkeling van het rijden onder invloed door jonge mannelijke bestuurders baart onverminderd zorgen. Het aandeel overtreders met een BAG ≥ 0,5 ‰ blijft stijgen. Als mogelijke oorzaak wordt nog steeds gezien het toegenomen alcoholgebruik door jongeren in het algemeen (ook als zij niet rijden). De mate waarin door jongeren horecagelegenheden worden bezocht en daarna onder invloed wordt gereden, is nu minder opvallend dan in 1997. In 1999 had 62 % van de overtreders onder de 25 jaar alcohol genuttigd in een horecagelegenheid, tegenover 55 % van alle overtreders.
30
5.3
Alcoholongevallen en -slachtoffers
Onder alcoholongevallen worden ongevallen verstaan, waarbij de politie bij één of meer betrokkenen alcoholgebruik heeft geconstateerd. Het alcoholgebruik onder overleden of zwaargewonde (in het ziekenhuis opgenomen) verkeersslachtoffers in weekendnachten, die als autobestuurder aan het verkeer deelnamen, is in 1999 met ongeveer 20 % gedaald ten opzichte van 1997. Over de hele week lijkt het aantal doden en zwaargewonden als gevolg van alcoholgebruik minder te zijn gedaald. De schatting van het aantal ernstige alcoholgewonden in het Nederlandse verkeer bedraagt voor 1999 circa 200 doden en tussen de 2.500 en de 3.500 ziekenhuisgewonden. Dit zijn onlangs aangescherpte cijfers op basis van nieuwe informatie. De maatschappelijke kosten van de alcoholonveiligheid worden geschat op rond de twee miljard gulden. Van de overleden of zwaargewonde verkeersdeelnemers bij alcoholongevallen was 83 % man. Mannen van 18 t/m 24 jaar zijn hierin oververtegenwoordigd. Hoewel ze 4,3 % van de Nederlandse bevolking uitmaken, waren zij in 23 % van de gevallen als dode of zwaargewonde betrokken bij een verkeersongeval waarbij alcoholgebruik is geconstateerd, terwijl dat aandeel 13 % was wanneer er geen alcohol in het spel is. Onder de bestuurders die zijn betrokken bij een ernstig ongeval en bij wie alcohol is geconstateerd, was het aandeel zelfs nog iets groter, namelijk 24 %. De sterkere betrokkenheid van jongeren bij alcoholongevallen is als volgt te verklaren. Alcohol in het verkeer is bij jongeren gevaarlijker, omdat jongeren in het algemeen minder rijervaring en meer bravoure hebben en om die redenen zonder alcohol al een hoger ongevalsrisico hebben. Alcohol vermenigvuldigt dat risico met een bepaalde factor, waardoor het gevaar al snel veel groter is dan voor een gemiddelde chauffeur. Alcoholgebruik door jongeren is verder risicovoller, omdat jongeren dit vaker combineren met druggebruik. Deze combinatie geeft een sterk verhoogd risico, zo blijkt uit verschillende buitenlandse onderzoeken. 25
5.4
Aanbevelingen
De resultaten van het onderzoek ‘Rij- en drinkgewoonten 1999’ geven aan dat wat herkomst van bestuurders onder invloed betreft, nog steeds de hoogste aandacht moet worden geschonken aan bezoekers van horecagelegenheden. Zij zorgen voor meer dan de helft (55 %) van de overtredingen van de wettelijke alcohollimiet in weekendnachten. Dit roept nog steeds om gerichte maatregelen. Een voorbeeld is de nieuwe bewustwordingscampagne onder horecaondernemers, die moet leiden tot een meer verantwoord gedrag ten opzichte van dronken bezoekers (zoals beijveren dat de betreffende klant niet zelf naar huis rijdt, geen alcohol meer schenken). Deze campagne is het belangrijkste onderdeel van het zogenoemde Tegen Alcomobilisme Project (TAP), dat sinds 1999 in Groningen, Friesland en Drenthe loopt. Aanbevolen wordt om dit project uit te breiden tot het hele land. Verder leiden ongevallenanalyses tot de conclusie, dat jonge mannelijke bestuurders als risicogroep prioriteit verdienen. Deze groep is sterk 25
Onder andere: Parliament of Victoria, 1996; Robbe, 1998
31
oververtegenwoordigd onder de slachtoffers en ‘veroorzakers’ van – met name ernstige – alcoholongevallen. Vanwege het grote aandeel van jonge mannen in de alcoholonveiligheid verdient het aanbeveling om voor beginnende bestuurders een vrijwel totaal verbod op alcoholgebruik in de wet op te nemen. Een logische grens zou daarbij 0,2 ‰ zijn. Het betreffende kabinetsvoorstel dient zo snel mogelijk tot uitvoering te worden gebracht. Een verlaging van de wettelijke limiet voor alle bestuurders is minder voor de hand liggend. In dat geval zou er pas bij een verdubbeling van de inzet van de politie een positief effect op de verkeersveiligheid optreden dat vergelijkbaar is met het effect bij verlaging voor alleen jonge of beginnende bestuurders bij gelijkblijvend politietoezicht (zie ook de volgende paragraaf). De politie is dan immers een groter deel van de tijd kwijt aan de afhandeling van relatief veel lichtere overtredingen. Het verdient daarnaast aanbeveling het accent te blijven leggen op controles in de weekendnachten. Controles op andere dagen/tijdstippen zijn wel zinvol als aanvulling. Op basis van geregistreerde alcoholongevallen en rekening houdend met praktische aspecten van de politiecontrole, is hiervoor de periode van zondagavond tot maandagochtend het meest geschikt. Een goede zaak is de verhoogde handhaving door de zogenoemde Speeteams. Het is de bedoeling dat de verhoogde handhaving op korte termijn in heel Nederland een feit is. Door in de tussentijd het accent te leggen op de regio’s met het hoogste percentage overtreders, werpt het handhavingsbeleid het snelst vruchten af. Rijden onder invloed wordt voorts het meest doeltreffend bestreden door politietoezicht vergezeld te laten gaan van nieuwe/verscherpte wettelijke maatregelen, educatie en voorlichting/publiciteit. Tot slot blijft aandacht nodig voor het opvolgen van de richtlijn om bestuurders bij ongevallen altijd te laten blazen. Hoewel het aantal onderzoeksgebieden waarin systematische controle plaatsvindt is gestegen, gaat het nog altijd om minder dan de helft (45 %) van het totaal.
5.5
Redenen om de limiet voor beginnende bestuurders te stellen op 0,2 ‰
Een promillage van 0,2 is een logische ondergrens voor een wettelijke alcohollimiet en wel om de volgende redenen: 1. Er zijn gunstige effecten te verwachten van een verlaging van de limiet voor beginnende bestuurders; 2. De grens voor de ademanalyse voor bewijsdoeleinden (en bij de bloedproef) om voldoende betrouwbaar te kunnen meten, ligt rond de 0,1 à 0,2 ‰. Verder hebben bijvoorbeeld mensen met diabetes aceton in hun adem, hetgeen de ademanalyse in enige mate beïnvloedt; 3. De limiet sluit aan bij de aanbeveling van de Europese Raad voor Transportveiligheid om te komen tot een wettelijke limiet van 0,2 ‰ voor beginnende bestuurders. 26 Naast de eerder genoemde hoge ongevalsbetrokkenheid van jonge mannen in het algemeen en al vanaf een BAG-waarde van 0,2 ‰ in het bijzonder, in relatief veel gevallen nog extra verhoogd door de combinatie met drugs, zijn er ook positieve verwachtingen vanuit de praktijk. Onderzoeksresultaten uit de Australische staat Victoria geven waarschijnlijk de beste indicatie van het 26
ETSC, 1997
32
mogelijk effect van de maatregel. Daar is de algemene wettelijke limiet ook 0,5 ‰ en heeft de invoering van een limiet van 0 ‰ voor beginnende automobilisten - gecombineerd met een voorlopig rijbewijs voor een periode van twee jaar - geleid tot een significante afname van hun betrokkenheid bij alcoholongevallen. 27 In een advies aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat 28 schat de SWOV dat - bij gelijkblijvend politietoezicht - met een limiet van 0,2 ‰ voor bestuurders van 18 tot en met 24 jaar circa 12 doden en circa 100 ziekenhuisopnamen kunnen worden voorkomen.
5.6
Slotopmerkingen
Als beleidsdoelstelling voor het jaar 2000 is geformuleerd, dat het aandeel rijders onder invloed (in weekendnachten) wordt teruggebracht tot 4 %. Het is de vraag, of dat doel in 2000 wordt gehaald. Gezien de stabilisatie die in de ontwikkeling van het aandeel overtreders is opgetreden en de verwachting dat de verhoogde handhaving in 2000 in meer politieregio’s wordt toegepast dan in 1999, is de kans groot dat aandeel overtreders in 2000 onder de 4,3 % komt te liggen, maar vermoedelijk nog wel boven de 4,0 %. Wanneer de verhoogde handhaving in de meeste regio’s is ingevoerd, is het bereiken van de 4%-norm waarschijnlijker. Verbetering van politietoezicht blijft evenwel ook daarna wenselijk, met name omdat bij ongewijzigd politietoezicht het aandeel overtreders in het verleden langzaam weer bleek toe te nemen.
27 28
Christie, 1996 Mathijssen, 1999b
33
6 Literatuur …………………………………………………………………………………………………………………………………… Borkenstein, R.F. et al (1974). The role of the drinking driver in traffic accidents (the Grand Rapids Study). Second edition. Blutalcohol 11 (1974), Supp. 1. Christie, R. (1996). Effects of zero blood alcohol content laws on novice driver casualty accidents in Victoria. In: Road Safety Research and Enforcement Conference 1996, Sidney NSW 4-5 November. Conference Proceedings, p. 51157. ETSC (1995). Reducing traffic Injuries resulting from alcohol impairment. European Transport Safety Council, Brussels. Hurst, P.M., Harte, D. & Frith, W.J. (1994). The Grand Rapids Dip Revisited. Accident Analyses And Prevention 26, No. 5, p. 647-654. Leeuw, J. de & Oppe, S. (1976). Analyse van kruistabletten: loglineaire poisson modellen voor gewogen aantallen. R-76-8. SWOV, Voorburg. Mathijssen, M.P.M. (1991a). Efficiënt politietoezicht op alcohol in het verkeer; Verslag van een eenjarig experiment in de subregio Leiden. R-91-46. SWOV, Leidschendam. Mathijssen, M.P.M. (1991b). Ontwikkeling van het rijden onder invloed tussen 1987 en 1989; Evaluatie van het effect van de vervanging van de bloedproef door ademanalyse per 1 oktober 1987. R-91-3. SWOV, Leidschendam. Mathijssen, M.P.M. (1992). Rijden onder invloed in Nederland, najaar 1991; Ontwikkeling van het alcoholgebruik van automobilisten in weekendnachten. R-92-20. SWOV, Leidschendam. Mathijssen, M.P.M. (1994). Rijden onder invloed in Nederland, 1992-1993; Ontwikkeling van het alcoholgebruik van automobilisten in weekendnachten. R-94-21. SWOV, Leidschendam. Mathijssen, M.P.M. (1995). Rijden onder invloed in de provincie Zuid-Holland, 1993-1994. R-95-4. SWOV, Leidschendam. Mathijssen, M.P.M. (1997). Rijden onder invloed in Nederland, 1995-1996; Ontwikkeling van het alcoholgebruik van automobilisten in weekendnachten. R-97-20. SWOV, Leidschendam. Mathijssen, M.P.M. (1998). Rijden onder invloed in Nederland, 1996-1997; Ontwikkeling van het alcoholgebruik van automobilisten in weekendnachten. R-98-37. SWOV, Leidschendam. Mathijssen, M.P.M. (1999a). Drug- en medicijn- en alcoholgebruik van automobilisten in Nederland, 1997-1998; Verslag van een veldonderzoek, uitgevoerd in weekendnachten van het najaar. R-99-5. SWOV, Leidschendam. Mathijssen, M.P.M. (1999b). Schatting van de effecten van verlaging van de wettelijke limiet voor alcoholgebruik in het verkeer, Advies aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. R-99-11. SWOV, Leidschendam.
34
Noordzij, P.C., Vis, A.A. & Mulder, J.A.G. (1978). Alcoholgebruik onder automobilisten; Verslag en resultaten van het onderzoek Rij- en drinkgewoonten van Nederlandse automobilisten in weekeindnachten in het najaar van de jaren 1970, 1971, 1973, 1974, 1975 en 1977. 2e herziene en uitgebreide druk. SWOV, Voorburg. Parliament of Victoris (1996). Final Report of the Road Safety Committee into the Effects of Drugs (Other than Alcohol) on Road Safety in Victoria, Volume 1. Victorian Government Printer. Robbe, H. (1998). Marijuana’s Impairing Effects on Driving are Moderate When Taken Alone But Severe When Combined with Alcohol. Human Psychopharmacology Clinical and Experimental, Volume 13, Number S2, November 1998, p. S70-S78. Simpson, H.M. & Mayhew, D.R. (1991). The hard core drinking driver. Traffic Injury Research Foundation of Canada, Ottawa. Söder, J.C.M., Bruin, R.A. de & Koopmans, P. (1989). Alcoholgebruik van automobilisten 1988. VK 89-15. Verkeerskundig Studiecentrum, Haren. Söder, J.M.C. (1990). Alcoholgebruik van automobilisten 1989. VK 90-14. Verkeerskundig Studiecentrum, Haren. Verschuur, W.L.G. (1988). Alcoholgebruik van automobilisten 1987. R-88/23. Werkgroep Veiligheid, Rijksuniversiteit Leiden, Leiden.
35
Bijlage 1: Resultaten statistische toetsen …………………………………………………………………………………………………………………………………… Toelichting In de loglineaire WPM-analyses in deze bijlage wordt nagegaan of er verschillen in de BAG-verdeling van de proefpersonen bestaan naar jaar, hoofdregio, gemeentegrootte, dag en tijdstip, geslacht en leeftijd en herkomst. De analyse biedt niet alleen de mogelijkheid om de samenhang tussen twee variabelen (bijvoorbeeld ‘jaar * BAG’) te toetsen maar ook die tussen drie of vier variabelen (bijvoorbeeld ‘jaar * geslacht * leeftijd * BAG’). Elke variabele is opgedeeld in een beperkt aantal klassen. Ten behoeve van de analyse worden de klassen steeds in twee groepen opgedeeld (gedichotomiseerd). Per variabele is het aantal opdelingen gelijk aan het aantal klassen minus 1. De klasse(n) met een positief teken wordt/worden steeds vergeleken met de klasse(n) met een negatief teken. Klassen met de waarde 0 worden niet meer in de analyse betrokken. Bij een variabele als ‘geslacht’ (twee klassen) is er slechts één vergelijking mogelijk, namelijk tussen mannen en vrouwen. De ‘designmatrix’ voor de analyse is dan 1 -1. De variabele ‘leeftijd’ is in vier klassen opgedeeld. De ‘designmatrix’ bevat drie vergelijkingen. Welke dat zijn, hangt af van de vooraf - al dan niet expliciet geformuleerde hypothesen. In dit geval is op grond van bevindingen in voorgaande jaren gekozen voor de volgende ‘designmatrix’: 3 -1 -1 1 (< 25 jaar versus ≥ 25 jaar); 0 2 -1 -1 (25 - 34 jaar versus ≥35 jaar); 0 0 1 -1 ( 35 - 49 jaar versus ≥50 jaar). Of er significante verschillen in de BAG-verdeling naar geslacht enzovoort bestaan, blijkt uit de chi-kwadraatwaarde die uit de analyse volgt, in combinatie met het bijbehorende aantal vrijheidsgraden. De bijdrage van de verschillende klassen aan een eventueel significant effect blijkt uit de standaardscore (=Z-waarde) per deelanalyse. In dit rapport wordt gesproken van een statistisch significant effect bij een significantieniveau van 5% (de absolute waarde van Z is groter dan 1,95). Het is mogelijk dat uit de analyse volgt dat er in het geheel genomen geen significante verschillen zijn in de BAGverdeling naar een bepaald kenmerk (bijvoorbeeld: geslacht), maar dat er wel sprake is van een significant speciaal effect Bijvoorbeeld: onder de mannen komen verhoudingsgewijs meer zware overtreders voor dan onder de vrouwen.
36
............................................................................................
Analyse 1 Jaar (1997 vs. 1999) * BAG (3 klassen: < 0,5 ‰ , 0,5 ‰ - 0,8 ‰ en ≥ 0,8 ‰) DESIGNMATRICES: VAR. 1: VAR. 2:
a. b.
1
-1
2 0
-1 1
-1 -1
INTERESSANTE EFFECTEN Z-WAARDE Jaar*BAG(a) Jaar*BAG(b)
-0.0725 -0.9225
CHI-KWADRATEN
DFR.
0.8520
2
Analyse 2 Jaar (1997 vs. 1999) * hoofdregio (4 klassen: Noord, Oost, Zuid en West) * BAG (3 klassen) DESIGNMATRICES: VAR. 1:
1
-1
VAR. 2:
a. b. c.
1 1 1
1 1 -1
-3 0 0
VAR 3 :
a. b.
2 0
-1 1
-1 -1
1 -2 0
INTERESSANTE EFFECTEN
Z-WAARDE
CHI-KWADRATEN
DFR.
regio(a)*BAG(a) regio(a)*BAG(b) regio(b)*BAG(a) regio(b)*BAG(b) regio(c)*BAG(a) regio(c)*BAG(b) jaar*regio(a)*BAG(a)
9.5458 -0.0457 6.0060 1.2977 2.4184 1.8925 -0.8946
104.9425
6
4.8911
6
37
Analyse 3 Jaar (1997 vs. 1999) * gemeentegrootte (3 klassen: < 50.000, 50.000-100.000 en > 100.000 inwoners) * BAG (3 klassen) DESIGNMATRICES: VAR. 1:
1
-1
VAR. 2:
a. b.
2 0
-1 1
-1 -1
VAR. 3:
a. b.
2 0
-1 1
-1 -1
INTERESSANTE EFFECTEN
Z-WAARDE
CHI-KWADRATEN
DFR.
gemgr(a)*BAG(a) gemgr(a)*BAG(b) gemgr(b)*BAG(a) gemgr(b)*BAG(b) jaar*gemgr(a)*BAG(a) jaar*gemgr(b)*BAG(a)
6.5730 -0.6335 4.8990 2.1215 1.2438 1.1851
83.4634
4
5.8979
4
Analyse 4 Jaar (1997 vs. 1999) * dag (vrijdag vs. zaterdag) * tijdstip (3 klassen: 22-24, 0-2 en 2-4 uur) * BAG (3 klassen) DESIGNMATRICES: VAR. 1:
1
-1
VAR. 2:
1
-1
VAR. 3:
a. b.
2 0
-1 1
-1 -1
VAR. 4:
a. b.
2 0
-1 1
-1 -1
INTERESSANTE EFFECTEN
Z-WAARDE
CHI-KWADRATEN
DFR.
jaar*dag dag*BAG(a) tijd(a)*BAG(a) tijd(a)*BAG(b) tijd(b)*BAG(a) tijd(b)*BAG(b) jaar*dag*BAG(a) jaar*tijd(a)*BAG(a) dag*tijd(a)*BAG(a) dag*tijd(a)*BAG(b) dag*tijd(b)*BAG(a) dag*tijd(b)*BAG(b) jr.*dag*tijd(a)*BAG(a) jr.*dag*tijd(b)*BAG(a)
-3.4723 -6.8565 18.9833 1.5818 15.8538 4.7474 -1.7053 -1.1032 4.2381 -0.1081 -0.9229 1.9842 -1.4031 2.0609
12.0567 47.1633 661.5068
1 2 4
2.9826 4.2451 23.8646
2 4 4
6.5666
4
38
Analyse 5 Jaar (1997 vs. 1999) * geslacht (man vs. vrouw) * leeftijd 4 klassen: < 25, 25-34, 35-49 en ≥ 50 jaar)* BAG (3 klassen) DESIGNMATRICES: VAR. 1:
1
-1
VAR. 2:
1
-1
VAR. 3:
a. b. c.
3 0 0
-1 2 0
-1 -1 1
VAR. 4:
a. b.
2 0
-1 1
-1 -1
-1 -1 -1
INTERESSANTE EFFECTEN
Z-WAARDE
CHI-KWADRATEN
DFR.
geslacht*BAG(a) geslacht*BAG(b) jaar*geslacht*BAG(a) leeftijd(a)*BAG(a) leeftijd(b)*BAG(a) leeftijd(c)*BAG(a) jaar*leeft.(a)*BAG(a) jaar*leeft.(b)*BAG(a) jaar*leeft.(c)*BAG(a) gesl.*leeft.(a)*BAG(a) gesl.*leeft.(a)*BAG(b) gesl.*leeft.(b)*BAG(a) gesl.*leeft.(b)*BAG(b) gesl.*leeft.(c)*BAG(a) gesl.*leeft.(c)*BAG(b) j.*gsl.*lft.(a)*BAG(a) j.*gsl.*lft.(b)*BAG(a) j.*gsl.*lft.(c)*BAG(a)
-11.3585 -1.8375 -0.7261 6.6300 1.1007 -2.7425 0.3688 -1.5630 -3.8687 -4.3601 0.4064 -2.5699 -2.2759 -0.8372 -1.8471 -0.4268 0.0302 2.8860
130.2943
2
0.5309 63.2153
2 6
19.5132
6
31.4392
6
11.8407
6
39
Analyse 6 Jaar (1997 vs. 1999) * herkomst overtreders (5 klassen: horeca, bezoek/feestje, werk/thuis, sportkantine en anders/onbekend) * BAG (3 klassen) DESIGNMATRICES: VAR. 1:
1
-1
VAR. 2:
a. b. c. d.
4 0 0 0
-1 3 0 0
-1 -1 2 0
VAR. 3:
a. b.
2 0
-1 1
-1 -1
-1 -1 -1 1
-1 -1 -1 -1
INTERESSANTE EFFECTEN
Z-WAARDE
CHI-KWADRATEN
DFR.
herkomst(a) herkomst(b) herkomst(c) herkomst(d) jaar*herkomst(a) jaar*herkomst(b) jaar*herkomst(c) jaar*herkomst(d) herkomst(a)*BAG(a) herkomst(a)*BAG(b) herkomst(b)*BAG(a) herkomst(b)*BAG(b) herkomst(c)*BAG(a) herkomst(c)*BAG(b) herkomst(d)*BAG(a) herkomst(d)*BAG(b) jr.*herkomst(a)*BAG(a)
26.7809 11.7247 7.2608 -1.2877 -1.4786 -1.7757 -0.6661 0.2071 -0.3691 0.2366 0.4343 1.3205 -0.7624 1.8883 -0.0020 -2.0585 1.1483
723.7332
4
3.9932
4
9.7290
8
8.2829
8
40
Bijlage 2: Tabellen alcoholgebruik automobilisten in 1997 en 1999 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
In deze bijlage zijn volgende tabellen weergegeven: Tabel 1a: Alcoholgebruik naar hoofdregio en provincie in 1997 Tabel 1b: Alcoholgebruik naar hoofdregio en provincie in 1999 Tabel 2a: Alcoholgebruik naar politieregio in 1997 Tabel 2b: Alcoholgebruik naar politieregio in 1999 Tabel 3a: Alcoholgebruik naar gemeentegrootte in 1997 Tabel 3b: Alcoholgebruik naar gemeentegrootte in 1999 Tabel 4a: Alcoholgebruik naar weekenddag en tijdstip in 1997 Tabel 4b: Alcoholgebruik naar weekenddag en tijdstip in 1999 Tabel 5a: Alcoholgebruik naar geslacht en leeftijd in 1997 Tabel 5b: Alcoholgebruik naar geslacht en leeftijd in 1999 Tabel 6a: Herkomst van overtreders naar BAG-verdeling in 1997 Tabel 6a: Herkomst van overtreders naar BAG-verdeling in 1999 Tabel 7: Ontwikkeling van het politietoezicht op alcoholgebruik in het verkeer, per provincie, 1997-1999
41
Tabel 1a: Alcoholgebruik naar hoofdregio en provincie in 1997 Hoofdregio en provincie
BAG-verdeling (‰) 1997 (N=22.614) <0,2
0,2-0,5
0,5-0,8
0,8-1,3
≥ 1,3
≥ 0,5
Groningen
93,8%
3,7%
1,6%
0,6%
0,3%
2,5%
Friesland
90,0%
6,7%
2,1%
0,7%
0,7%
3,3%
Drenthe
94,2%
3,3%
1,4%
0,8%
0,2%
2,4%
Totaal Noord
92,5%
4,7%
1,7%
0,7%
0,4%
2,8%
Overijssel
92,2%
4,6%
1,3%
1,2%
0,7%
3,2%
Flevoland
91,1%
5,4%
2,2%
1,0%
0,3%
3,5%
Gelderland
92,0%
4,8%
1,4%
1,3%
0,5%
3,2%
Totaal Oost
92,0%
4,8%
1,4%
1,2%
0,6%
3,2%
Utrecht
89,4%
6,2%
1,9%
1,5%
1,1%
4,4%
N.-Holland
87,7%
7,0%
3,3%
1,4%
0,6%
5,3%
Z.-Holland
88,1%
6,6%
2,6%
1,6%
1,1%
5,3%
Zeeland
90,2%
6,5%
1,4%
1,4%
0,6%
3,3%
Totaal West
88,3%
6,7%
2,7%
1,5%
0,9%
5,1%
N.-Brabant
89,8%
5,5%
2,3%
2,2%
0,2%
4,8%
Limburg
91,7%
4,5%
1,9%
1,2%
0,7%
3,8%
Totaal Zuid
90,4%
5,1%
2,2%
1,9%
0,4%
4,5%
Nederland totaal
90,0%
5,7%
2,2%
1,5%
0,6%
4,3%
Regio Noord-Nederland
Regio Oost-Nederland
Regio West-Nederland
Regio Zuid-Nederland
42
Tabel 1b: Alcoholgebruik naar hoofdregio en provincie in 1999 Hoofdregio en provincie
BAG-verdeling (‰) 1999 (N=29.379) <0,2
0,2-0,5
0,5-0,8
0,8-1,3
≥ 1,3
≥ 0,5
Groningen
94,8%
3,1%
1,3%
0,5%
0,3%
2,1%
Friesland
91,7%
4,9%
1,8%
1,0%
0,7%
3,5%
Drenthe
95,4%
3,0%
1,0%
0,5%
0,2%
1,7%
Totaal Noord
93,8%
3,7%
1,4%
0,7%
0,4%
2,5%
Overijssel
93,7%
3,4%
1,6%
0,9%
0,4%
2,8%
Flevoland
92,1%
3,8%
2,3%
1,0%
0,7%
4,1%
Gelderland
91,6%
4,9%
1,9%
1,1%
0,5%
3,5%
Totaal Oost
92,4%
4,3%
1,8%
1,0%
0,5%
3,3%
Utrecht
90,9%
5,3%
2,1%
1,3%
0,4%
3,8%
N.-Holland
88,0%
6,3%
3,3%
1,5%
1,0%
5,7%
Z.-Holland
88,3%
6,3%
2,7%
1,7%
1,0%
5,4%
Zeeland
89,5%
5,9%
2,7%
1,2%
0,7%
4,6%
Totaal West
88,6%
6,1%
2,8%
1,5%
0,9%
5,2%
N.-Brabant
90,6%
5,1%
2,0%
1,8%
0,6%
4,3%
Limburg
91,9%
4,3%
2,3%
1,0%
0,5%
3,8%
Totaal Zuid
91,0%
4,9%
2,1%
1,5%
5%
4,1%
Nederland totaal
90,5%
5,2%
2,3%
1,3%
0,7%
4,3%
Regio Noord-Nederland
Regio Oost-Nederland
Regio West–Nederland
Regio Zuid-Nederland
43
Tabel 2a: Alcoholgebruik naar politieregio in 1997 BAG-verdeling (‰) 1997 (N=22.614) Politieregio
< 0,2
0,2 - 0,5
0,5 - 0,8
0,8 - 1,3
> 1,3
>0,5
Groningen
93,8%
3,7%
1,6%
0,6%
0,3%
2,5%
Friesland
90,0%
6,7%
2,1%
0,7%
0,5%
3,3%
Drenthe
94,2%
3,3%
1,4%
0,8%
0,2%
2,4%
Ijsselland
91,5%
5,1%
1,0%
1,4%
0,9%
3,4%
Twente
92,8%
4,2%
1,5%
1,0%
0,5%
3,0%
N.+O.-Gelderland 93,2%
4,0%
0,9%
1,3%
0,5%
2,7%
Gelderland-Midd. 90,7%
6,1%
1,5%
1,2%
0,4%
3,2%
Gelderland-Zuid
92,0%
4,0%
2,0%
1,4%
0,6%
4,0%
Utrecht
89,4%
6,2%
1,9%
1,5%
1,1%
4,4%
N.-Holland-Noord 88,1%
6,2%
3,9%
0,9%
0,9%
5,4%
Zaanstr.-Waterl.
91,0%
5,4%
2,8%
0,7%
-
3,5%
Kennemerland
86,8%
8,0%
2,7%
2,2%
0,3%
5,2%
A'dam-Amstell.
87,7%
7,1%
3,0%
1,5%
0,7%
5,2%
Gooi en Vechtstr. 84,1%
8,8%
4,1%
1,7%
1,4%
7,1%
Haaglanden
87,5%
7,9%
2,3%
0,5%
1,9%
4,6%
Hollands Midden 83,9%
8,5%
3,9%
2,3%
1,4%
7,6%
R'dam-Rijnmond 91,7%
4,9%
1,6%
1,4%
0,5%
3,5%
Zuid-Holland-Zuid 90,3%
5,4%
2,1%
1,3%
0,9%
4,3%
Zeeland
90,2%
6,5%
1,4%
1,4%
0,6%
3,3%
M.- & W.-Brabant 91,1%
4,3%
2,0%
2,5%
0,2%
4,6%
Brabant-Noord
89,1%
6,1%
3,4%
1,1%
0,3%
4,8%
Brabant-Zuidoost 89,1%
5,9%
1,6%
3,1%
0,2%
4,9%
Limburg-Noord
93,4%
3,5%
1,5%
1,1%
0,5%
3,1%
Limburg-Zuid
90,6%
5,2%
2,2%
1,2%
0,8%
4,3%
Flevoland
91,1%
5,4%
2,2%
1,0%
0,3%
3,5%
Nederland totaal 90,0%
5,7%
2,2%
1,5%
0,6%
4,3%
44
Tabel 2b: Alcoholgebruik naar politieregio in 1999 BAG-verdeling (‰) 1999 (N=29.379) Politieregio
<0,2
0,2-0,5
0,5-0,8
0,8-1,3
≥ 1,3
≥ 0,5
Groningen
94,8%
3,1%
1,3%
0,5%
0,3%
2,1%
Friesland
91,7%
4,9%
1,8%
1,0%
0,7%
3,5%
Drenthe
95,4%
3,0%
1,0%
0,5%
0,2%
1,7%
Ijsselland
94,2%
2,8%
1,5%
1,1%
0,4%
3,0%
Twente
93,3%
3,9%
1,6%
0,7%
0,5%
2,8%
N.+O.-Gelderland
90,7%
5,5%
1,9%
1,3%
0,6%
3,8%
Gelderland.-Midd.
91,7%
5,3%
1,6%
1,0%
0,4%
3,0%
Gelderland-Zuid
93,0%
3,4%
2,3%
0,9%
0,4%
3,6%
Utrecht
90,9%
5,3%
2,1%
1,3%
0,4%
3,8%
N.-Holland-Noord
87,6%
7,2%
3,2%
1,4%
0,6%
5,2%
Zaanstr.-Waterl.
92,6%
4,1%
1,7%
1,2%
0,5%
3,3%
Kennemerland
88,3%
7,0%
2,5%
1,0%
1,2%
4,8%
A’dam-Amstelland
86,9%
6,0%
4,4%
1,3%
1,3%
7,0%
Gooi en Vechtstr.
86,9%
6,2%
3,0%
3,2%
0,8%
7,0%
Hollands Midden
85,4%
8,7%
2,9%
2,6%
0,5%
6,0%
R’dam-Rijnmond
88,1%
6,0%
3,0%
1,7%
1,3%
6,0%
Zuid-Holland-Zuid
93,6%
4,2%
1,5%
0,4%
0,3%
2,2%
Zeeland
89,5%
5,9%
2,7%
1,2%
0,7%
4,6%
M.- & W.-Brabant
88,6%
5,7%
2,6%
2,5%
0,6%
5,7%
Brabant-Noord.
92,7%
3,9%
2,0%
0,8%
0,7%
3,5%
Brabant-Zuidoost
91,6%
5,3%
1,0%
1,6%
0,5%
3,1%
Limburg-Noord
93,1%
3,4%
2,0%
1,1%
0,4%
3,5%
Limburg-Zuid
91,0%
5,0%
2,6%
0,9%
0,5%
4,0%
Flevoland
92,1%
3,8%
2,3%
1,0%
0,7%
4,1%
Nederland totaal 29
90,5%
5,2%
2,3%
1,3%
0,7%
4,3%
29 In deze tabel ontbreekt Haaglanden, omdat in die regio geen metingen konden worden verricht. Voor het berekenen van de landelijke BAG-verdeling is de BAG-verdeling van Haaglanden gelijk aan die in Rotterdam-Rijnmond verondersteld. Deze regio’s zijn in de praktijk vergelijkbaar gebleken bij een (ongeveer) gelijk niveau van politietoezicht (wat in 1999 het geval was).
45
Tabel 3a Alcoholgebruik naar gemeentegrootte in 1997 BAG-verdeling (‰) 1997 (N=22.614) Gemeentegrootte
< 0,2
0,2 - 0,5
0,5 - 0,8
0,8 - 1,3
> 1,3
>0,5
< 50.000 inw.
91,8%
4,9%
1,7%
1,2%
0,4%
3,3%
50.000 - 100.000 inw.
90,0%
6,0%
2,4%
1,0%
0,7%
4,1%
>100.000 inw.
88,0%
6,4%
2,7%
2,0%
0,8%
5,5%
Nederland totaal
90,0%
5,7%
2,2%
1,5%
0,6%
4,3%
Tabel 3b Alcoholgebruik naar gemeentegrootte in 1999 BAG-verdeling (‰) 1999 (N=29.379) Gemeentegrootte
< 0,2
0,2 - 0,5
0,5 - 0,8
0,8 - 1,3
> 1,3
>0,5
< 50.000 inw.
92,2%
4,2%
1,9%
1,2%
0,5%
3,6%
50.000 - 100.000 inw.
90,3%
5,5%
2,3%
1,3%
0,6%
4,2%
>100.000 inw.
88,9%
6,0%
2,7%
1,4%
1,0%
5,1%
Nederland totaal
90,5%
5,2%
2,3%
1,3%
0,7%
4,3%
46
Tabel 4a: Alcoholgebruik naar weekenddag en tijdstip in 1997 Vrijdag per 2 uur
BAG-verdeling (‰) 1997 (N=10.463 30 ) < 0,2
0,2 - 0,5 0,5 - 0,8 0,8 – 1,3
> 1,3
> 0,5
22.00 – 24.00
92,2%
5,0%
1,6%
1,0%
0,3%
2,9%
00.00 – 02.00
87,3%
7,6%
2,8%
1,4%
0,9%
5,1%
02.00 – 04.00
81,1%
7,4%
4,9%
3,9%
2,7%
11,5%
totaal vrijdag
88,8%
6,3%
2,5%
1,6%
0,9%
5,0%
Zaterdag per 2 uur
BAG-verdeling (‰) 1997 (N=12.15130) < 0,2
0,2 - 0,5 0,5 - 0,8 0,8 – 1,3
> 1,3
> 0,5
22.00 – 24.00
92,9%
4,8%
1,3%
0,8%
0,3%
2,4%
00.00 – 02.00
91,3%
5,3%
1,8%
1,3%
0,3%
3,4%
02.00 – 04.00
87,0%
6,1%
3,4%
2,6%
0,9%
7,0%
totaal zaterdag 91,0%
5,3%
1,9%
1,4%
0,4%
3,7%
Nederl. Totaal
5,2%
2,3%
1,3%
0,7%
4,3%
90,5%
Tabel 4b: Alcoholgebruik naar weekenddag en tijdstip in 1999 Vrijdag per 2 uur
BAG-verdeling (‰) 1999 (N=15.48030) < 0,2
0,2 - 0,5 0,5 - 0,8 0,8 – 1,3
> 1,3
>0,5
22.00 – 24.00
93,0%
4,8%
1,1%
0,7%
0,3%
2,2%
00.00 – 02.00
87,5%
6,9%
3,6%
1,4%
0,7%
5,7%
02.00 – 04.00
83,2%
6,5%
4,3%
3,8%
2,2%
10,3%
totaal vrijdag
89,4%
5,8%
2,5%
1,5%
0,8%
4,8%
Zaterdag per 2 uur
BAG-verdeling (‰) 1999 (N=13.89930) < 0,2
0,2 - 0,5 0,5 - 0,8 0,8 – 1,3
> 1,3
>0,5
22.00 – 24.00
93,6%
3,9%
1,4%
0,7%
0,4%
2,5%
00.00 – 02.00
91,9%
5,0%
1,8%
0,9%
0,4%
3,1%
02.00 – 04.00
86,8%
5,2%
3,8%
2,7%
1,4%
8,0%
totaal zaterdag 91,4%
4,6%
2,0%
1,2%
0,6%
3,8%
Nederl. Totaal
5,2%
2,3%
1,3%
0,7%
4,3%
30
90,5%
Gewogen
47
Tabel 5a: Alcoholgebruik naar geslacht en leeftijd in 1997 BAG-verdeling (‰) 1997, mannen (N=16.25030) Leeftijd
< 0,2
0,2 - 0,5 0,5 - 0,8 0,8 - 1,3
> 1,3
> 0,5
< 25
91,6%
4,5%
2,0%
1,3%
0,7%
3,9%
25 – 35
87,9%
6,4%
2,7%
1,9%
1,0%
5,7%
35 – 50
86,6%
7,8%
2,8%
2,1%
0,8%
5,6%
≥ 50
88,8%
7,4%
1,9%
1,3%
0,6%
3,8%
Totaal man 88,4%
6,6%
2,4%
1,7%
0,8%
5,0%
BAG-verdeling (‰) 1997, vrouwen (N=6.36430) Leeftijd
< 0,2
0,2 - 0,5 0,5 - 0,8 0,8 - 1,3
> 1,3
> 0,5
< 25
97,5%
1,9%
0,3%
0,4%
-
-
25 – 35
93,9%
3,4%
2,0%
0,5%
0,2%
2,8%
35 – 50
91,1%
4,7%
2,4%
1,2%
0,6%
4,2%
≥ 50
94,7%
3,2%
0,9%
1,0%
-
-
Tot. Vrouw 93,9%
3,5%
1,6%
0,8%
0,3%
2,6%
Ned.
5,5%
2,2%
1,5%
0,6%
4,3%
90,0%
Totaal
Tabel 5b: Alcoholgebruik naar geslacht en leeftijd in 1999 BAG-verdeling (‰) 1999, mannen (N=21.10830) Leeftijd
< 0,2
0,2 - 0,5 0,5 - 0,8 0,8 - 1,3
> 1,3
> 0,5
< 25
92,0%
4,0%
2,0%
1,4%
0,6%
4,0%
25 – 35
88,6%
6,2%
2,6%
1,9%
0,7%
5,2%
35 – 50
87,8%
6,5%
3,0%
1,5%
1,3%
5,8%
≥ 50
88,4%
6,9%
2,7%
1,6%
0,4%
4,7%
Totaal man 89,0%
6,0%
2,6%
1,6%
0,8%
5,0%
BAG-verdeling (‰) 1999, vrouwen (N=827130) Leeftijd
< 0,2
0,2 - 0,5 0,5 - 0,8 0,8 - 1,3
> 1,3
> 0,5
< 25
96,8%
2,2%
0,6%
0,2%
0,1%
0,9%
25 – 35
94,3%
3,3%
1,4%
0,6%
0,3%
2,4%
35 – 50
92,7%
4,5%
1,8%
0,7%
0,3%
2,8%
≥ 50
93,7%
2,3%
2,1%
1,2%
0,7%
4,0%
Tot. Vrouw 94,2%
3,3%
1,5%
0,7%
0,4%
2,5%
Ned.
5,2%
2,3%
1,3%
0,7%
4,3%
90,5%
Totaal
48
49
Tabel 6a: Herkomst van overtreders naar BAG-verdeling in 1997
BAG-klasse (‰)
Herkomst van overtreders, 1997 (N=60430) Bezoek/ Werk/ Anders/ Totaal Horeca SportKantine feestje thuis Onbekend
0,7 - 0,8
56%
5%
18%
15%
7%
22%
0,8 - 1,3
51%
4%
23%
14%
8%
54%
≥ 1,3
52%
9%
20%
13%
6%
24%
Tot. Overtreders
52%
5%
21%
14%
7%
100%
Tabel 6b: Herkomst van overtreders naar BAG-verdeling in 1999.
BAG-klasse (‰)
Herkomst van overtreders, 1999 (N=75930) Bezoek/ Werk/ Anders/ Totaal Horeca Sportkantine feestje thuis onbekend
0,7 - 0,8
51%
4%
29%
10%
6%
23%
0,8 - 1,3
55%
3%
21%
16%
5%
51%
≥ 1,3
59%
5%
19%
11%
5%
26%
Tot. Overtreders
55%
4%
22%
14%
5%
100%
Tabel 7: Ontwikkeling van het politietoezicht op alcoholgebruik in de onderzoeksgebieden, per provincie, 1997-1999 Aantal onderzoeksgebieden met wijziging 1997-1999 met toename met gelijk toezicht met afname totaal toezicht (tot ± 10 %) toezicht
Provincie
verschil (%) 31
Groningen
4
1
1
6
+ 10
Friesland
0
4
2
6
- 10
Drenthe
5
0
1
6
+ 35
Overijssel
5
1
0
6
+ 80
Flevoland
1
2
0
3
+ 10
Gelderland
5
1
2
8
+ 40
Utrecht
5
1
0
6
+ 45
Noord-Holland
1
1
5
7
- 50
Zuid-Holland
5
0
3
8
+ 40
Zeeland
0
2
2
4
- 10
Noord-Brabant
3
1
2
6
- 10
Limburg
4
1
1
6
+ 20
38 (53 %)
15 (21 %)
19 (26 %)
72 (100 %)
+ 15
NL Totaal
31 Binnen een provincie zijn de controles opgeteld; voor heel Nederland is gewogen naar het aantal inwoners per provincie.
50
Bijlage 3: Enquêteformulier 1999 (AVV-variant) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Enquête SWOV/AVV-onderzoek Rij- en drinkgewoonten 1999 S.V.P. DE JUISTE ANTWOORDEN AANKRUISEN (OF INVULLEN) A. Onderzoeksgebied: Contactpersoon (+ telefoonnummer): B. Zijn in 1999 in uw gebied de volgende soorten alcoholcontrole uitgevoerd: 1. geplande aselecte controles vergelijkbaar met het SWOV/AVVonderzoek (met grotere teams van 6 of meer agenten):
........ (aantal, bovenop het SWOV/AVV-onderzoek) 2. aselecte controles tijdens de surveillance (‘Zwolsche methode’, oftewel minimaal zo’n 4 aselecte staandehoudingen per dienst): Ο ja, (bijna) dagelijks Ο ja, maandelijks t/m elk weekend (‘incidenteel’) Ο nee t/m een paar keer per jaar (‘sporadisch’) 3. alcoholcontrole bij ongevallen: Ο ja, systematisch (altijd of vrijwel altijd) Ο ja, incidenteel (in het bijzonder: alleen bij verdenking) Ο nee of sporadisch 4. Kunt u (globaal) aangeven, hoe het politietoezicht op alcoholgebruik in het verkeer zich in 1999 heeft ontwikkeld (ten opzichte van 1998): Ο toegenomen met: Ο tussen de 10 en 50 % Ο tussen 50 en 100 % Ο meer dan 100 % Ο afgenomen met:
Ο tussen de 10 en 50 % Ο meer dan 50 %
Ο ongeveer gelijk gebleven (tot ± 10 %)
51