RIJBEWIJS OP SCHOOL Samenvatting bij de presentatie
1. INLEIDING
Dia 1 - 5: Titelpagina, inhoudsopgave, afspraken lessen Rijbewijs op School Dia 6: De nadelen van autorijden •
schadelijke stoffen: >> koolstofdioxide (zorgt voor het broeikaseffect); >> stikstofoxide en koolwaterstof (vormen ozon onder invloed van het zonlicht); >> fijne deeltjes (roet en resten van brandstof en olie kunnen kanker veroorzaken).
•
geluidsoverlast;
•
verkeersdrukte;
•
verkeersonveiligheid.
Dia 7: Wat is mobiliteit? De verzamelnaam voor al onze verplaatsingen, of die nu functioneel (school, werk) of recreatief (cinema, dagje naar zee) zijn.
Dia 8: Duurzame mobiliteit is belangrijk Stel jezelf voor elke verplaatsing de vraag hoe en waarom je de verplaatsing moet doen: •
Is de verplaatsing noodzakelijk?
•
Welk vervoermiddel is het snelst?
•
Welk vervoermiddel is het goedkoopst?
•
Welke afstand moet je overbruggen?
Als je ergens naartoe wilt, doe dat dan volgens het STOP-principe. Dat betekent: S
Stappen (te voet)
T
Trappen (met de fiets)
O
Openbaar vervoer (met de bus, trein, …)
P
Privé-vervoer (met de auto, motorfiets, bromfiets)
Dia 9: Als je kiest voor de wagen als vervoermiddel, denk dan aan volgende tips: >> Rijd niet met onnodige ballast, maak je kofferruimte leeg. >> Gebruik een aanhangwagen voor het vervoer van grote voorwerpen. >> Skiboxen, bagagedragers en fietsdragers veroorzaken een hoger brandstofgebruik. •
stroom = brandstof:
•
regelmatig controleren:
>> Schakel elektrische verbruikers uit (bv. achterruitverwarming, airco). >> Een slecht afgestelde motor verbruikt meer. >> Een te lage bandenspanning leidt tot meer brandstofverbruik. •
3
gewicht voertuig:
milieuvriendelijk en preventief rijden: >> Een sportieve rijstijl kan tot 50% meer brandstofverbruik leiden. >> Rijd rustig tot de bedrijfstemperatuur van je auto bereikt is (d.w.z. tot de motor opgewarmd is). >> Bespaar brandstof door langzamer te rijden en door een gelijkmatige snelheid aan te houden. >> Schakel zo snel mogelijk in een hogere versnelling: voor een dieselvoertuig ongeveer bij 2000 toeren. voor een benzinevoertuig ongeveer bij 2500 toeren. >> Anticipeer op het verkeer. >> Rijd na het stoppen rustig verder. >> Leg de motor bij een korte stop stil.
Dia 10 - 17: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
2. DEFINITIES
Dia 18: Titelpagina Dia 19: Wat houdt het verkeersreglement in? •
Het bepaalt hoe jij je moet gedragen op een openbare weg en regelt het gebruik ervan.
•
Het legt jouw rechten en plichten als weggebruiker vast.
•
Het zorgt voor veilig en vlot verkeer.
Dia 20: Wie moet het verkeersreglement naleven en waar is het van toepassing? •
alle weggebruikers: voetgangers en bestuurders;
•
op de openbare weg.
Dia 21: Wie is voetganger? •
al wie zich te voet verplaatst;
•
gelijkgestelden: >> iedereen die iets voortduwt zoals een kruiwagen, kinderwagen; >> iedereen die een fiets of tweewielige bromfiets aan de hand heeft; >> gebruikers van voortbewegingstoestellen die niet sneller rijden dan stapvoets.
Dia 22: Wie is bestuurder? •
al wie een voertuig bestuurt of een trek-, last- of rijdier geleidt of bewaakt;
•
iedereen die een motorfiets aan de hand leidt.
Dia 23: Bestuurders van spoorvoertuigen: •
hebben een eigen wegcode;
•
hebben voorrang op alle andere weggebruikers.
Dia 24: Wat is een openbare weg? •
alle wegen die door weggebruikers gebruikt kunnen worden, dus ook private wegen;
•
alle wegen die eruitzien als een openbare weg.
•
terrein vrij toegankelijk voor het publiek (bv. parking warenhuis);
•
terrein toegankelijk voor een bepaald aantal personen (betalende privéparking, afgesloten parking);
•
alle openbare wegen.
Dia 26: Wat met overtredingen op een openbare plaats? •
geen strafrechtelijke vervolging;
•
wel voor: >>
rijden onder invloed;
>>
vluchtmisdrijf;
>>
veroorzaken van een ernstig ongeval;
>>
rijden met een niet-verzekerd voertuig.
Dia 27: Wat is een stilstaand voertuig? Een voertuig dat niet langer stilstaat dan nodig is om te laden of te lossen of om personen te laten in- of uitstappen.
Dia 28: Wat is een geparkeerd voertuig? Een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is om te laden of te lossen of om personen te laten in- of uitstappen.
Dia 29: Wat is een gestopt voertuig? Een gestopt voertuig is een voertuig dat niet meer aan het rijden is en dat bijvoorbeeld gestopt is aan een verkeerslicht.
Dia 30: Wat is een voertuig? Een voertuig is elk middel van vervoer te land, met inbegrip van alle verrijdbaar landbouw- en bedrijfsmateriaal.
Dia 31: Twee voorwaarden voertuig voor rijbewijs B? •
maximaal toegelaten massa (M.T.M.) 3500 kg;
•
ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen.
Dia 32: De verschillende definities van massa: •
eigen massa (tarra): >> de massa van een rijklaar voertuig; >> zonder de vervoerde personen en goederen.
•
laadvermogen: >> de maximale toegelaten lading; >> bepaald met de inachtneming van de maximale toegelaten massa (M.T.M.); >> mag nooit overschreden worden.
•
maximale toegelaten massa (M.T.M.): >> een vast bepaald gewicht voor elk voertuig; >> eigen massa + laadvermogen.
•
massa in beladen toestand (M.B.T.): >> geen vast bepaald gewicht; >> eigen massa + gewicht van de lading, bestuurder en passagiers.
5 RIJBEWIJS OP SCHOOL
Dia 25: Wat is een openbare plaats?
RIJBEWIJS OP SCHOOL
6
Dia 33: Verschil tussen M.T.M. en M.B.T. Dia 34: Verkeersborden die betrekking hebben op M.T.M. en M.B.T. Dia 35: Overzicht voertuigen voor rijbewijs B: •
•
personenauto: >>
vervoer van personen;
>>
ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen.
auto voor dubbel gebruik: >> vervoer van personen en goederen; >> ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen.
•
minibus: >> vervoer van personen; >> ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen; >> carrosserie van hetzelfde type als die van de lichte vrachtauto of autobus.
•
lichte vrachtauto: >> opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken; >> met M.T.M. van niet meer dan 3,5 ton.
Dia 36: •
kampeerauto: >> elk voertuig gebouwd of omgebouwd voor het vervoer en het verblijf van ten hoogste acht personen, bestuurder niet inbegrepen; >> waarvan de binneninrichting blijvend aan het koetswerk vastzit.
•
voertuig voor traag vervoer: >> elke auto die door bouw en oorsprong op een horizontale weg een snelheid van maximaal 40 km/u kan bereiken; >> elk landbouw- of bosbouwvoertuig; >> elk als landbouwmateriaal, landbouwmotor of maaimachine ingeschreven voertuig.
•
driewieler met motor (trike): >> maximale ledige massa van max. 1000 kg.
•
vierwieler met motor (quad): >> maximale ledige massa van max. 400 kg (550 kg bij gebruik voor goederenvervoer).
Dia 37: Een aanhangwagen met rijbewijs B? Een rijbewijs B is voldoende voor auto’s van categorie B met een aanhangwagen met een M.T.M. van maximaal 750 kg.
Dia 38: Een aanhangwagen met rijbewijs B + E? Je hebt een rijbewijs B + E nodig voor auto’s van categorie B met een aanhangwagen met een M.T.M. van meer dan 750 kg.
Dia 39: Een overzicht van andere voertuigen en rijbewijzen: >> elk tweewielig voertuig met of zonder zijspan, anders dan een bromfiets, waarmee je sneller dan 45 km/u kunt rijden. •
vrachtauto: >> elke auto bedoeld en gebouwd voor het vervoer van zaken; >> waarvan de M.T.M. meer is dan 3,5 ton.
•
tractor:
•
autobus of autocar:
>> elke auto bedoeld en gebouwd voor het trekken van een oplegger. >> elke auto bedoeld en gebouwd voor het vervoer van personen; >> met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen.
Dia 40: Bromfietsen: •
bromfiets klasse A: >> een twee- of driewielig voertuig; >> met een motor van maximaal 50 cc; >> en een max. snelheid van 25 km/u.
•
bromfiets klasse B: >> elk twee- of driewielig voertuig; >> elk vierwielig voertuig; >> met een motor van maximaal 50 cc, of dergelijk voertuig met een elektrische motor; >> en een max. snelheid van 45 km/u.
Dia 41: Rijwiel en voortbewegingstoestel: •
rijwiel: >> een voertuig met twee of meer wielen; >> dat een of meer gebruikers voortbewegen door pedalen of handgrepen; >> zonder motor.
•
niet-gemotoriseerd voortbewegingstoestel: >> beantwoordt niet aan de definitie van een rijwiel; >> is niet uitgerust met een motor; >> wordt voortbewogen door middel van spierkracht.
•
7
motorfiets:
gemotoriseerd voortbewegingstoestel: >> elk motorvoertuig met twee of meer wielen; >> met een max. snelheid van 18 km/u.
Dia 42: Verplichte boorddocumenten: •
gelijkvormigheidsattest;
•
verzekeringsbewijs;
•
inschrijvingsbewijs;
•
keuringsbewijs, enkel als je voertuig aan de technische controle onderworpen is.
Dia 43 – 48: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
3. BESTUURDER
Dia 49: Titelpagina Dia 50: Algemene gedragsregels voor een goede bestuurder: •
Je mag niet te snel rijden.
•
Je mag kwetsbare weggebruikers niet in gevaar brengen.
•
Je moet dubbel voorzichtig zijn in de buurt van fietsers, kinderen, bejaarden en personen met een beperking.
•
Je mag je voertuig pas verlaten wanneer je de nodige voorzorgen hebt genomen om een ongeval of misbruik door derden te voorkomen.
•
Als je voertuig anti-diefstal opties heeft (bv. alarm, slot), moet je die gebruiken.
•
Je mag de motor niet herhaaldelijk versnellen in vrijloopstand.
•
Je mag de motor niet laten draaien in vrijloopstand, behalve in geval van noodzaak.
Dia 51: Bijkomende regels voor de bestuurder: •
Als bestuurder moet je in staat zijn om te sturen en moet je de vereiste lichaamsgeschiktheid en nodige kennis en rijvaardigheid bezitten.
•
Je moet in staat zijn alle rijbewegingen uit te voeren en moet voortdurend je voertuig of dieren goed in de hand hebben.
•
Je mag enkel een draagbare telefoon die je in de hand houdt gebruiken wanneer je voertuig stilstaat of geparkeerd is.
Dia 52: De categorie van een rijbewijs en de minimumleeftijd Dia 53: Wie moet verplicht een alcohol- en drugscontrole ondergaan? •
de vermoedelijke dader van een verkeersongeval;
•
iedereen die op een openbare plaats een voertuig bestuurt;
•
iedereen die aanstalten maakt om op een openbare plaats een voertuig te besturen.
Dia 54: De ademtest en ademanalyse:
9
resultaat wordt weergegeven met de letters: •
S (safe);
•
A (alarm);
•
P (positief).
Wat zijn de gevolgen van een ademtest? •
Als het toestel minder dan 0,22 mg alcohol/liter uitgeademde lucht aangeeft, zijn er geen gevolgen, tenzij je in staat van dronkenschap verkeert.
•
Als het toestel ten minste 0,22 mg alcohol/liter uitgeademde lucht aangeeft, wordt een ademanalyse afgenomen.
Bij een ademanalyse moet je in een ademanalysetoestel blazen dat het alcoholgehalte in de uitgeademde lucht meet. Het ademanalysetoestel bepaalt nauwkeurig het alcoholgehalte. Bij een bloedproef wordt een bloedmonster genomen om het alcoholgehalte in het bloed te meten. Dat gebeurt door een door de politie opgeroepen dokter. Het onderzoek gebeurt in een erkend laboratorium. Wanneer ben je verplicht een bloedmonster te laten nemen? •
als de ademtest minstens 0,22 mg alcohol/liter uitgeademde lucht aangeeft en een ademanalyse niet uitgevoerd kan worden;
•
als de ademtest en -analyse niet uitgevoerd kunnen worden en je dronken lijkt;
•
op je eigen verzoek (bijvoorbeeld als tegenbewijs).
Dia 55: Drugscontrole: Hoe wordt de test uitgevoerd? •
De uiterlijke tekenen van druggebruik worden met een standaard testbatterij vastgesteld.
•
Bij een positieve test wordt een urinemonster of speekseltest genomen.
•
Bij een positief urinemonster of positieve speekseltest krijg je een rijverbod van 12 uur.
•
Voordat je opnieuw mag rijden, moet je een nieuwe test afleggen. Als de test nog steeds positief is, volgt opnieuw een rijverbod van 6 uur.
•
Bij een rijverbod moet je je rijbewijs aan de politie afgeven.
Dia 56: Wat zijn de gevolgen van een ademanalyse? •
Als het toestel minder dan 0,22 mg alcohol/liter uitgeademde lucht aangeeft, zijn er geen gevolgen, tenzij je in staat van dronkenschap verkeert.
•
Als het toestel ten minste 0,22 mg alcohol/liter uitgeademde lucht aangeeft, maar minder dan 0,35: >> krijg je 3 uur rijverbod; >> moet je je (voorlopig) rijbewijs voor 3 uur afgeven aan de politie; >> krijg je een onmiddellijke inning of een boete uitgesproken door de rechtbank.
•
Als het toestel meer dan 0,35 mg alcohol/liter uitgeademde lucht aangeeft of als je de ademanalyse weigert: >> krijg je 6 uur rijverbod; >> wordt je (voorlopig) rijbewijs onmiddellijk ingetrokken; >> moet je je (voorlopig) rijbewijs voor 6 uur afgeven aan de politie; >> moet je na 6 uur een nieuwe ademtest of ademanalyse afleggen. Als die positief is, wordt het tijdelijk rijverbod verlengd met 3 of 6 uur; >> krijg je een geldboete; >> kun je een gevangenisstraf van 15 dagen tot 5 jaar oplopen; >> kan de rechter je verplichten om opnieuw te slagen voor een of meer examens om je rijbewijs terug te krijgen.
RIJBEWIJS OP SCHOOL
Bij een ademtest moet je in een ademtesttoestel blazen dat het alcoholgehalte in de uitgeademde lucht aangeeft. Het
RIJBEWIJS OP SCHOOL
10
Dia 57: Hoe stap je op een veilige manier in je voertuig? •
Stap langs de voorkant naar de auto zodat je het verkeer beter ziet aankomen.
•
Ontgrendel de portieren voordat je op de rijbaan komt.
•
Blijf zo lang mogelijk naar de richting van het aankomende verkeer kijken.
•
Stap zo vlug mogelijk in en doe zo snel mogelijk de deur dicht.
•
Verstel je zitplaats zodat je een juiste zithouding kunt aannemen.
•
Zet je achteruitkijkspiegels, je veiligheidsgordel en hoofdsteun goed.
Dia 58: De regels van gordeldracht en vrijstelling: De bestuurder en de passagiers van een auto die zich op de openbare weg bevindt, moeten een veiligheidsgordel dragen op de plaatsen die ermee zijn uitgerust. Kinderen van minder dan 18 jaar en kleiner dan 1,35 m moeten vervoerd worden in een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem. Zijn niet verplicht een gordel te dragen: •
bestuurders die achteruit rijden;
•
bestuurders van taxi’s die een klant vervoeren;
•
passagiers van prioritaire voertuigen: >> in de onmiddellijke omgeving van de interventie; >> als ze personen vervoeren die een potentiële bedreiging vormen; >> wanneer ze een persoon verzorgen.
•
bestuurders van prioritaire voertuigen: >> in de onmiddellijke omgeving van de interventie; >> als ze personen vervoeren die een potentiële bedreiging vormen.
•
personen die in het bezit zijn van een vrijstelling op grond van gewichtige medische tegenindicaties (deze vrijstelling moet je tonen op verzoek van een bevoegd persoon);
•
beambten van bpost bij postbedeling op korte afstand.
Dia 59 – 70: Oefeningen
4. OPENBARE WEG
Dia 71: Titelpagina Dia 72: De verschillende delen van de openbare weg: •
rijbaan: >> het verharde deel dat voor het verkeer van voertuigen in het algemeen is ingericht.
•
rijstrook: >> elk deel van een rijbaan die in haar langsrichting verdeeld is door een of meer doorlopende of onderbroken witte strepen.
•
middenberm: >> een aanleg in de lengterichting om rijbanen te scheiden; >> geen wegmarkering.
Dia 73: •
pechstrook: >> de strook rechts van de rijbaan van de autosnelweg of de autoweg; >> niemand mag op de pechstrook rijden, behalve: prioritaire voertuigen die een dringende opdracht uitvoeren; personen of diensten die opgeroepen zijn door het openbaar ministerie of door de federale of lokale politie om bij sterk vertraagd of stilstaand verkeer naar de plaats van een incident langs of op de autosnelweg of autoweg te rijden; takelwagens, om bij sterk vertraagd of stilstaand verkeer naar de plaats van een incident langs of op de autosnelweg of autoweg te rijden.
Dia 74: •
trottoir: >> al dan niet hoger dan de rijbaan; >> speciaal ingericht voor voetgangers; >> verhard; >> met een scheiding van andere delen van de openbare weg; >> duidelijk herkenbaar voor alle weggebruikers.
12
•
gelijkgrondse berm:
RIJBEWIJS OP SCHOOL
>> geen trottoir of fietspad; >> op hetzelfde hoogteniveau als de rijbaan; >> meestal niet verhard; >> moeilijk begaanbaar voor voetgangers. •
verhoogde berm: >> geen trottoir of fietspad; >> hoger dan hoogteniveau van de rijbaan; >> meestal niet verhard; >> moeilijk begaanbaar voor voetgangers.
Dia 75: •
verkeersgeleider: >> een inrichting die op de rijbaan is aangebracht: >> die voertuigenverkeer kanaliseert; >> die bestaat uit: een wegmarkering; een verhoging op de rijbaan; een wegmarkering en een verhoging op de rijbaan. >> die je rechts voorbij moet rijden; >> behalve wanneer verkeersborden D1 of F21 op de inrichting zijn aangebracht.
•
vluchtheuvel: >> kan aan een tramhalte zijn; >> moet je rechts voorbijrijden; >> mag je bij druk verkeer of wanneer verkeersbord F21 het toelaat links of rechts voorbijrijden.
Dia 76: •
fietspad: >> voorbehouden voor het verkeer van fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A; >> maakt geen deel uit van de rijbaan; >> wordt aangegeven door bord D7 of D9 of door markeringen.
Dia 77: •
fietssuggestiestrook: >> maakt deel uit van de rijbaan; >> geeft het visuele effect dat de rijbaan smaller is; >> auto’s mogen hierop rijden, stilstaan en parkeren.
Dia 78: •
kruispunt:
•
plein:
>> de plaats waar twee of meer openbare wegen samenkomen. >> elke open ruimte waarop een openbare weg uitkomt of waar meerdere openbare wegen samenkomen; >> waar de plaatsgesteldheid het mogelijk maakt dat het verkeer er samen met andere activiteiten georganiseerd wordt.
•
13
rotonde: >> toegangswegen worden gesignaleerd door B1 of B5.
Dia 79: •
pad: >> een smalle openbare weg; >> die alleen verkeer toelaat van: voetgangers; voertuigen die niet meer ruimte nodig hebben dan voetgangers, zoals fietsers en tweewielige brom- en motorfietsers.
•
aardeweg: >> een openbare weg die breder is dan een pad; >> met een onverhard wegdek; >> blijft een aardeweg wanneer de aansluiting met een andere openbare weg wel verhard is.
Dia 80: •
bijzondere overrijdbare bedding: >> voorbehouden voor voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer; >> aangeduid door middel van wegmarkeringen en bord F18; >> maakt geen deel uit van de rijbaan.
Dia 81: •
overweg: >> de gehele of gedeeltelijke kruising van een openbare weg door een of meer buiten de rijbaan aangelegde sporen; >> nooit oprijden als je niet zeker bent dat je direct helemaal kunt oversteken.
•
overweg zonder slagbomen of verkeerslichten: >> aangeduid met verkeersbord A43; >> slechts oprijden als je zeker bent dat er geen trein of tram in aantocht is; >> indien nodig motor afzetten en luisteren.
•
overweg met slagbomen en/of knipperlichten: >> aangeduid met verkeersbord A41; >> niet oversteken als: de waarschuwingsbel rinkelt; de slagbomen in beweging zijn; de rode knipperlichten werken; de slagbomen gesloten zijn.
•
spoorweg: >> niet op sporen buiten de rijbaan rijden.
Dia 82: •
erf of woonerf: >> de toegangen en de uitgangen zijn aangegeven met verkeersborden F12a en F12b; >> voetgangers: mogen de ganse breedte van de straat gebruiken;
RIJBEWIJS OP SCHOOL
>> wordt gesignaleerd door verkeersbord D5;
14
mogen er spelen;
RIJBEWIJS OP SCHOOL
mogen het verkeer niet nodeloos belemmeren. >> bestuurders: mogen voetgangers niet in gevaar brengen of hinderen; moeten indien nodig stoppen; mogen niet sneller dan 20 km/u. >> parkeren toegelaten: waar een verkeersbord het toelaat; op plaatsen afgebakend door wegmarkeringen of door wegbedekking in een andere kleur, aangevuld met de letter P; links of rechts in de rijrichting. •
zone 30: >> begin en einde aangeduid met verkeersborden F4a en F4b; >> max. snelheid is er 30 km/u.
•
bebouwde kom: >> invals- en uitvalswegen aangegeven met verkeersborden F1 en F3.
•
speelstraat: >> enkel tijdelijk en tijdens bepaalde uren; >> aan de toegangen een hek met verkeersbord C3 met onderbord ‘speelstraat’; >> voetgangers mogen over heel de breedte spelen; >> sommige bestuurders toegelaten:
prioritaire voertuigen;
fietsers;
die in die straat wonen of er een garage bezitten.
>> bestuurders: moeten stapvoets rijden; moeten de doorgang vrijlaten voor voetgangers die spelen; moeten voorrang verlenen en indien nodig stoppen; mogen de voetgangers niet in gevaar brengen en niet hinderen; moeten dubbel voorzichtig zijn voor kinderen; moeten als fietser indien nodig afstappen. •
schoolomgeving: >> begin en einde afgebakend met verkeersborden F4a en F4b; >> verkeersbord A23 wordt bij verkeersbord F4a gevoegd; >> max. snelheid is er 30 km/u.
Dia 83:
15 weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers en ruiters: >> begin en einde zijn aangegeven met verkeersborden F99a of F99b en F101a en F101b; >> toegelaten: de categorieën weggebruikers die op het bord staan; prioritaire voertuigen; houders van een vergunning: -- voertuigen voor toezicht, controle en onderhoud van de wegen; -- voertuigen van aanwonenden en van hun leveranciers; -- voertuigen voor het ophalen van vuilnis. >> elkaar niet in gevaar brengen of hinderen; >> opletten voor kinderen; >> het verkeer niet nodeloos belemmeren; >> spelen is toegestaan; >> max. snelheid 30 km/u. •
voetgangerszone: >> toegang is aangeduid met verkeersbord F103 en uitgang met bord F105. >> voorbehouden voor voetgangers: mogen heel de breedte gebruiken; mogen er spelen. >> ook toegelaten: prioritaire voertuigen; voertuigen voor het ophalen van vuilnis; voertuigen voor toezicht, controle en onderhoud van wegen; voertuigen van geregelde diensten van het openbaar vervoer; houders van een vergunning: -- eigenaars van garages die in de zone liggen en enkel via die zone bereikbaar zijn; -- voertuigen van handelsondernemingen in die zone en van hun leveranciers; -- voertuigen voor de uitvoering van werken in de zone; -- toeristische treintjes, bespannen voertuigen, rijwieltaxi’s; -- voertuigen die gebruikt worden in het kader van een medisch beroep of thuisverzorging. voertuigen vermeld op het verkeersbord; voertuigen die in de zone moeten laden of lossen; taxi’s; fietsers. >> Als bestuurder die in een voetgangerszone mag rijden: moet je stapvoets rijden; moet je de doorgang vrijlaten voor voetgangers; moet je zo nodig stoppen; mag je voetgangers niet in gevaar brengen; mag je er niet parkeren; moet je als fietser afstappen als het druk is.
•
fietsstraat: >> straat die is ingericht als fietsroute; >> afgebakend met verkeersborden F111 en F113; >> fietsers mogen: bij een eenrichtingsstraat de hele breedte van de rijbaan gebruiken; bij tweerichtingsverkeer de volledige rechterkant van de rijbaan gebruiken. >> Motorvoertuigen zijn toegelaten maar: mogen fietsers niet inhalen; mogen niet sneller dan 30 km/u rijden.
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
16
Dia 84:
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
autosnelweg: >> begin of oprit en einde aangegeven met verkeersborden F5 en F7; >> toegang verboden voor: voetgangers; stoeten, betogingen en samenscholingen; bestuurders van dieren, bromfietsen en rijwielen; voertuigen die geen 70 km/u kunnen rijden; reclametochten; technische proeven met prototypes van voertuigen; sportwedstrijden; voertuigen die met een noodkoppeling of met een hulpkoppeling gesleept worden; bestuurders van vierwielers met motor en zonder passagiersruimte. >> volgende acties zijn er verboden: dwarsverbindingen tussen de twee rijrichtingen gebruiken; keren; achteruitrijden of in de tegenovergestelde richting rijden; stilstaan of parkeren, behalve op parkeerstroken aangewezen door bord E9a; verkopen of te koop aanbieden van eender welk voorwerp; voertuigen slepen met een nood- of hulpkoppeling.
Dia 85: •
autoweg: >> begin en einde aangegeven met verkeersborden F9 en F11; >> toegang verboden voor: voetgangers; bromfietsen; landbouwvoertuigen; slepen van kermisvoertuigen; vierwielers zonder passagiersruimte. >> volgende acties zijn er verboden: dwarsverbindingen gebruiken; keren; achteruitrijden of in de tegenovergestelde richting rijden; stilstaan of parkeren, behalve op parkeerstroken aangewezen door bord E9a; stoeten, betogingen en samenscholingen; reclametochten; technische proeven met prototypes van voertuigen; sportwedstrijden; voertuigen met een nood- of hulpkoppeling slepen.
Dia 86: Tunnel
17
tunnel en eventueel de naam aangeduid. Bij het inrijden: •
ga je goed na: >> of je auto geen abnormale rook verspreidt; >> of je nog over voldoende brandstof beschikt.
•
moeten je ogen vaak wennen aan het lichtverschil;
•
ontsteek je je dimlichten en zet je je zonnebril af;
•
pas je je snelheid aan.
In de tunnel: •
ga je na waar de veiligheidsuitrustingen zich bevinden;
•
luister je ook naar de aankondigingen via je autoradio;
•
volg je de aanwijzingen op die gegeven worden via de dynamische signalisatie;
•
houd je voldoende afstand met je voorligger;
•
kun je je motor bij stilstaande files best afzetten.
Bij pech of een ongeval: •
gebruik je onmiddellijk je vier richtingaanwijzers;
•
stop je op een pechstrook of in een vluchthaven;
•
als dat niet mogelijk is, stel je de wagen zo ver mogelijk rechts op;
•
zet je de motor af;
•
waarschuw je de hulpdiensten via de noodtelefoon.
Bij het uitrijden: •
let je goed op voor de weersomstandigheden (sneeuw, mist, regen).
Dia 87 – 96: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
Een tunnel van meer dan 500 meter wordt aangegeven door verkeersbord F8. Op onderborden wordt de lengte van de
5. PLAATS OP DE OPENBARE WEG
Dia 97: Titelpagina Dia 98: Hoofdregel: Blijf zo dicht mogelijk bij de rechterrand van de rijbaan, behalve: •
in aanwezigheid van andere weggebruikers op de rijbaan (fietsers, voetgangers);
•
als bomen en struiken dicht bij de rand van de rijbaan staan of overhellen;
•
als het wegdek in slechte staat is (bv. afgebrokkelde zijkanten);
•
bij waterplassen of sneeuwophoping.
Dia 99: Uitzonderingen op de hoofdregel: Je moet niet zo dicht mogelijk bij de rechterrand van de rijbaan blijven: •
op pleinen;
•
op rotondes;
•
bij bepaalde verkeersborden: >> F13 = keuze van rijstrook; >> F15 = keuze van richting.
•
bij rijstrookkeuze binnen de bebouwde kom: >> op rijbanen met eenrichtingsverkeer die in rijstroken verdeeld zijn; >> op rijbanen met tweerichtingsverkeer die verdeeld zijn in vier of meer rijstroken, waarvan er minstens twee bestemd zijn voor iedere richting (2 x 2 rijstroken).
•
bij fileverkeer: >> op rijbanen met tweerichtingsverkeer die verdeeld zijn in vier of meer rijstroken, op voorwaarde dat alleen op de rijstroken bestemd voor het verkeer in de gevolgde richting gereden wordt (meestal 2 x 2 rijstroken); >> op rijbanen met eenrichtingsverkeer, zelfs zonder rijstroken; >> op rijbanen die in rijstroken verdeeld zijn en waarboven verkeerslichten in de vorm van groene naar beneden gerichte pijlen hangen.
Dia 100: Motorfietsen: •
zijn niet verplicht om uiterst rechts te rijden;
•
moeten wel op hun rijrichting blijven;
•
mogen heel de breedte van de rijstrook gebruiken.
Dia 101 - 110: Oefeningen
6. BEVOEGDE PERSONEN
Dia 111: Titelpagina Dia 112: Wie zijn bevoegde personen? Een bevoegd persoon: •
kan op de openbare weg het verkeer regelen;
•
ziet erop toe dat de wetten en reglementen worden nageleefd;
•
kan bij een verkeersovertreding een onmiddellijke inning voorstellen of een proces-verbaal opstellen;
•
kan bevelen geven aan de weggebruikers, die zij onmiddellijk moeten opvolgen;
•
moet zowel overdag als ’s nachts herkenbaar zijn.
De voornaamste bevoegde personen zijn: •
federale en lokale politie;
•
brugwachters, enkel in de nabijheid van de brug;
•
douanebeambten, tijdens de uitoefening van hun dienst;
•
spoorwegpolitie;
•
militaire politie, enkel om bevelen te geven om het verkeer te regelen;
•
bevoegd personeel van het openbaar vervoer, in verband met bepaalde verkeersovertredingen: >> parkeren op een bushalte of dambordmarkering; >> de doorgang van spoorvoertuigen belemmeren; >> verkeerd gebruik van een carpoolstrook, busstrook of overrijdbare bedding; >> niet naleven van bijzondere verkeerslichten.
•
brandweerlieden en leden van de civiele bescherming, enkel op de plaats van interventie om het verkeer te regelen tot de lokale of federale politie ter plaatse is.
Dia 113: De voornaamste bevelen van een bevoegd persoon zijn: •
arm horizontaal of evenwijdig: >> in jouw richting = je mag oversteken of doorrijden; >> in de andere richting = je moet stoppen en wachten;
•
arm recht opgestoken: >> het verkeer gaat van richting veranderen; >> het kruispunt moet zo snel mogelijk vrijgemaakt worden; >> iedereen stopt en wacht op het volgende bevel.
•
heen en weer zwaaien met rood licht = je moet stoppen;
•
op en neer bewegen van de hand = je moet vertragen;
•
draaiende armbeweging = je moet doorrijden.
20
Dia 114: Wie zijn gemachtigde personen?
RIJBEWIJS OP SCHOOL
Een gemachtigd persoon: •
kan het verkeer niet regelen;
•
mag wel aanwijzingen geven: >> verkeer stilleggen om kinderen te laten oversteken; >> verbod aangeven om door groepen te breken: militaire colonne; wielerwedstrijden; ruiters; ….
Dia 115: Verschillende soorten overtredingen: •
1e graad: >> voorbeelden: richtingaanwijzers niet gebruiken; op een busstrook rijden.
•
2e graad: >> overtredingen die de veiligheid van personen onrechtstreeks in gevaar brengen; >> overtredingen die bestaan uit het onrechtmatig gebruiken van parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap; >> voorbeelden: telefoneren tijdens het rijden; geen voorrang verlenen; parkeren nabij een hindernis waar voetgangers op de rijbaan moeten komen.
•
3e graad: >> overtredingen die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen; >> overtredingen die bestaan uit het negeren van een bevel van een bevoegd persoon; >> voorbeelden: een inhaalverbod niet naleven; lichten niet gebruiken wanneer het moet; een rood licht negeren.
•
4e graad: >> overtredingen die niet alleen de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen, maar bij een ongeval bijna onvermijdelijk leiden tot fysieke schade. >> voorbeelden: inhalen bij inhaalverbod; een gesloten overweg opgaan; een stopbevel van een bevoegd persoon negeren.
Dia 116: Snelheidsovertredingen Dia 117 – 118: Hiërarchie van de voorschriften Dia 119 – 126: Oefeningen
7. VERKEERSTEKENS
Dia 127: Titelpagina Dia 128: Welke drie verkeerstekens zijn er? •
verkeerslichten;
•
verkeersborden;
•
wegmarkeringen.
Dia 129: Driekleurige verkeerslichten •
Je moet enkel rekening houden met lichten die rechts van jou staan, behalve bij vervangingspijlen, die boven of links van de rijstroken worden geplaatst.
•
Bij rood licht mag je de stopstreep of het licht niet voorbijrijden.
•
Bij vast oranjegeel ook niet, tenzij je zo dicht bent dat je niet meer op een veilige manier kunt stoppen. Je mag dan alleen oversteken op voorwaarde dat je andere weggebruikers niet in gevaar brengt. Anders moet je op een veilige plaats proberen te stoppen.
•
Een groen licht mag je voorbijrijden. Dat is echter geen verplichting. Bij gevaar moet je toch stoppen.
Dia 130: Vervangingspijlen: •
kunnen de gewone lichten vervangen;
•
hebben dezelfde betekenis als ronde lichten;
•
worden boven de rijstrook of rechts geplaatst;
•
gelden enkel voor de richting die de pijl aangeeft.
Dia 131: Bijkomende groene pijl: •
brandt samen met een rood of oranjegeel licht;
•
duidt de richtingen aan waarin je verder moet rijden;
•
geeft aan dat je voorrang moet verlenen aan bestuurders en voetgangers die op correcte wijze uit andere richtingen komen.
RIJBEWIJS OP SCHOOL
22
Dia 132: Tweekleurige lichten boven een rijstrook: •
Een rood licht in de vorm van een kruis wijst op een verboden rijrichting op de rijstrook.
•
Een groen licht in de vorm van een neerwaartse pijl duidt een toegestane rijrichting op die rijstrook aan.
•
De lichten zijn geldig tot: >> het volgende kruispunt (bij een autosnelweg tot de volgende oprit); >> de volgende tweekleurige lichten boven de rijstrook.
•
Een ontruimingspijl boven een rijstrook is een oranjegele pijl, 45° schuin naar beneden gericht, en betekent dat je de rijstrook zo snel mogelijk moet ontruimen.
Dia 133: Ontruimingspijl op kruispunt: •
wordt afzonderlijk links geplaatst bij het uitrijden van een kruispunt;
•
betekent dat de tegenliggers rood hebben;
•
vergemakkelijkt het ontruimen van een kruispunt.
Dia 134: Knipperlichten: •
knipperlichten bij overwegen: >> Als de rode lichten aan een overweg knipperen, mag je de stopstreep of de lichten niet voorbijrijden. >> Bij een maanwit knipperend licht mag je de overweg wel oversteken.
•
oranjegele knipperlichten: >> wijzen erop dat je dubbel voorzichtig moet zijn; >> wijzigen de voorrangsregels niet; >> je moet blijven letten op: verkeersborden; markeringen; verkeersregels.
Dia 135: Bijzondere lichten voor voertuigen van het openbaar vervoer. •
horizontale balk = rood licht;
•
cirkel = vast oranjegeel licht;
•
omgekeerde driehoek = groen licht;
•
verticale balk = alleen rechtdoor rijden;
•
45° schuin naar links of rechts gerichte balk = alleen verder rijden in de richting van de balk;
•
knipperende cirkel = oranjegeel knipperlicht.
Dia 136: Schema verkeerslichten Dia 137: Categorieën verkeersborden: •
gevaarsborden;
•
voorrangsborden;
•
verbodsborden;
•
gebodsborden;
•
verkeersborden voor stilstaan en parkeren;
•
aanwijzingsborden.
•
driehoekige vorm en een rode rand, behalve A45 en A47;
•
wijzen op een bepaald gevaar;
•
worden rechts in de rijrichting geplaatst, soms boven de rijbaan;
•
worden altijd 150 m voor het gevaar geplaatst, uitgezonderd A45 en A47, die vlak voor het gevaar aangebracht worden;
•
kunnen uitzonderlijk ook op meer of minder dan 150 m geplaatst worden (in dat geval moet het onderbord de afstand aanduiden);
•
als het gevaar zich over verschillende kilometers uitstrekt, wordt een onderbord met pijlen en de lengte toegevoegd.
Dia 139: Voorrangsborden: •
staan rechts van de weg;
•
mogen links en boven de rijbaan herhaald worden.
Dia 140: Verbodsborden: •
staan normaal gezien aan de rechterkant;
•
soms ook boven de rijbaan;
•
mogen links herhaald worden;
•
zijn geldig tot en met het volgende kruispunt, behalve: >> als een verkeersbord een einde maakt aan het verbod; >> bij borden met zonale geldigheid; >> bij toegangsverbodsborden, die enkel geldig zijn aan het bord zelf.
Dia 141: Gebodsborden: •
staan waar ze het best zichtbaar zijn.
Dia 142: Borden voor stilstaan en parkeren: •
gelden alleen aan de kant van de straat waar ze staan;
•
behalve zonale borden, die binnen de hele zone geldig zijn;
•
gelden tot aan het volgende kruispunt, behalve: >> als het einde wordt aangeduid door een ander bord, aangevuld met een onderbord met neerwaartse pijl; >> bij reglementering over korte afstand (max. 30 m); >> bij zonale geldigheid; >> bij beurtelings parkeren in heel de bebouwde kom.
•
kunnen aangevuld worden met blauwe onderborden met witte opschriften die het stilstaan en parkeren beperken, verduidelijken of voorbehouden.
Dia 143: Aanwijzingsborden: •
staan op de meest geschikte plaats;
•
sommige staan altijd rechts (bv. bebouwde kom).
Dia 144: Markeringen
23 RIJBEWIJS OP SCHOOL
Dia 138: Gevaarsborden:
24
Dia 145: Rijstrookmarkeringen:
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
onderbroken witte streep: >> Een onderbroken witte streep op de rijbaan mag je niet overschrijden, behalve om: in te halen; links af te slaan; te keren; van rijstrook te veranderen. >> Wanneer de trekken van een onderbroken streep korter zijn en dichter bij elkaar staan, kondigen zij een doorlopende streep aan. >> Parkeren op de rijbaan mag niet.
Dia 146: •
doorlopende witte streep: >> Een doorlopende witte streep op de rijbaan mag je nooit oversteken (= “muur”). >> De lijn kan soms over een korte afstand onderbroken worden. >> Op een rijbaan met verkeer in twee richtingen mag je niet links van de streep rijden. >> Parkeren op de rijbaan mag niet.
Dia 147: •
doorlopende en onderbroken streep naast elkaar: >> Je moet alleen rekening houden met de streep het dichtst bij jou. >> Als je mag inhalen, mag je de strepen opnieuw overschrijden om terug rechts te gaan rijden. >> Je mag niet parkeren op de rijbaan.
Dia 148: •
voorlopige markeringen: >> hebben dezelfde betekenis als de normale witte onderbroken of doorlopende strepen; >> vervangen eventuele nog aanwezige witte strepen; >> kunnen bestaan uit: een doorlopende of onderbroken oranje streep; doorlopende of onderbroken oranje spijkers.
Dia 149: Andere markeringen: •
busstrook: >> wordt afgebakend met een brede witte onderbroken streep op de rijbaan met in het vlak het woord ‘bus’; >> speciale rijstrook alleen bestemd voor: autobussen van het openbaar vervoer; voertuigen bestemd voor het ophalen van leerlingen; taxi’s. >> worden ook toegelaten: prioritaire voertuigen; als het symbool is aangebracht op het bord: -- fietsers;
-- bromfietsers;
25
-- voertuigen bestemd voor woon-werkverkeer. andere voertuigen enkel: -- om rond een hindernis op de rijbaan te rijden; -- om van richting te veranderen in de onmiddellijke nabijheid van een kruispunt. >> mag je oversteken: om een parkeerplaats langs de busstrook in te nemen of te verlaten; om een eigendom op te rijden of te verlaten; op kruispunten. >> verboden hierop te parkeren.
Dia 150: •
bijzondere overrijdbare bedding: >> Een bijzondere overrijdbare bedding wordt afgebakend door een of meer brede witte doorlopende strepen. >> Ze is voorbehouden voor voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer. >> Volgende weggebruikers worden toegelaten als het symbool is aangebracht op het bord: fietsers; bromfietsers; motorfietsers; voertuigen bestemd voor woon-werkverkeer; taxi’s . >> Je mag deze bedding alleen met een ander voertuig oversteken: om een parkeerplaats langs de bedding in te nemen of te verlaten; om een eigendom op te rijden of te verlaten; om rond een hindernis te rijden; op kruispunten. >> Wanneer je op een bijzondere overrijdbare bedding rijdt, moet je de speciale verkeerslichten voor het openbaar vervoer respecteren. >> Je mag er enkel in de toegelaten richting rijden.
Dia 151: •
onderbroken strepen die een fietspad vormen: >> twee evenwijdige witte onderbroken strepen; >> niet breed genoeg voor autoverkeer; >> fietsers en tweewielige bromfietsers moeten op dat fietspad rijden; >> verboden hierop stil te staan of te parkeren.
Dia 152: •
overlangse strepen die de werkelijke rand van de rijbaan aanduiden: >> worden gebruikt om de werkelijke rand van een rijbaan, een trottoirband of een boordsteen van een verhoogde berm beter zichtbaar te maken.
RIJBEWIJS OP SCHOOL
-- motorfietsers;
26
Dia 153:
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
overlangse strepen die de denkbeeldige rand van de rijbaan aanduiden: >> Die strepen duiden de denkbeeldige rand van de rijbaan aan; >> De ruimte aan de andere kant van de streep is voorbehouden om stil te staan en te parkeren, behalve op autosnelwegen en autowegen.
Dia 154: •
gele onderbroken streep op de rand van de rijbaan: >> duidt aan dat je langs deze streep niet op de rijbaan mag parkeren.
Dia 155: •
stopstreep: >> Een stopstreep duidt de plaats aan waar je verplicht voorrang moet verlenen door een stopbord of verkeerslichten. >> Je moet vóór de stopstreep stoppen, niet erop.
Dia 156: •
witte haaientanden: >> duiden de plaats aan waar je als bestuurder zo nodig moeten stoppen door bord B1.
Dia 157: •
zebrapad: >> Hierop mag je niet stilstaan, parkeren of stoppen.
Dia 158: •
oversteekplaats voor fietsers en tweewielige bromfietsen: >> Hierop mag je niet stilstaan, parkeren of stoppen.
Dia 159: •
voorsorteringspijlen: >> Voorsorteringspijlen duiden de rijstrook aan die je als bestuurder moet volgen om in de richting te rijden die op het bord wordt vermeld. >> Op het kruispunt moet je de richting volgen die aangewezen is door de pijlen die op de rijstrook zijn geschilderd.
Dia 160: •
rijstrookverminderingspijlen: >> waarschuwen je dat de gevolgde rijstrook verderop zal ophouden en dat je van rijstrook moet veranderen zonder de anderen te hinderen.
Dia 161:
27 verkeersgeleiders en verdrijvingsvlakken: >> geleiden het verkeer; >> verboden hierop stil te staan, te parkeren of te rijden.
Dia 162: •
opstelvak voor tweewielers: >> duidt aan waar fietsers en tweewielige bromfietsers zich mogen opstellen wanneer ze voor een rood licht staan; >> andere bestuurders moeten vóór het opstelvak stoppen.
Dia 163: •
dambordmarkering: >> Een dambordmarkering is de plaats voorbehouden aan voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer op een bijzondere overrijdbare bedding. >> Het is een plaats die de eigen bedding en bijzondere overrijdbare beddingen met elkaar verbindt.
Dia 164 – 173: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
8. SNELHEID
Dia 174: Titelpagina Dia 175: Relatieve snelheidsbeperking •
Pas je snelheid aan afhankelijk van bepaalde omstandigheden, zodat je geen ongevallen veroorzaakt en het verkeer niet nodeloos hindert.
•
Pas je snelheid aan aan: >> de aanwezigheid van andere weggebruikers (fietsers, kinderen, stoeten, optochten); >> de weersomstandigheden; >> de verkeersdichtheid (druk verkeer); >> de plaatsgesteldheid (bochten, kruispunten, wegversmallingen); >> belemmeringen (werken, opstoppingen); >> het zicht (mist, regen, sneeuw, valavond); >> de staat van de weg (kasseien, hobbelig, nat, glad); >> de staat en de lading van je voertuig (losse of omvangrijke lading).
Dia 176: Relatieve snelheidsbeperking •
Je moet kunnen stoppen voor een hindernis die je kunt voorzien.
•
Je mag niet traag rijden zonder reden en je mag de normale gang van andere bestuurders niet hinderen.
•
Je mag niet plots remmen als dat niet om veiligheidsredenen vereist is.
•
Je moet vertragen voor trek-, last-, rijdieren of vee en stoppen als zij tekenen van angst vertonen.
•
Je mag bestuurders niet aansporen of uitdagen om overdreven snel te rijden.
Dia 177: Overzicht van de absolute snelheidsbeperkingen Dia 178: Snelheidsbeperking door verkeersborden •
Je mag niet sneller rijden dan de aangeduide snelheid, vanaf het verkeersbord: >> tot en met het volgende kruispunt; >> tot elk verkeersbord C43 met of zonder zonale geldigheid; >> tot het verkeersbord dat het begin of het einde van een bebouwde kom, woonerf, erf of voetgangerszone aanduidt.
•
De vermelding ‘km’ staat niet altijd op het verkeersbord.
•
Wanneer op een onderbord een bepaalde massa is aangeduid, is het verbod alleen van toepassing op voer-
29
•
Verkeersbord C43 met vermelding 30 km/u, geplaatst boven verkeersbord F1 is van toepassing op alle openbare wegen binnen de bebouwde kom.
Dia 179: Snelheidszones •
Vanaf het zonebord tot het einde zonebord mag je niet sneller rijden dan de aangegeven snelheid.
•
Het zonebord staat rechts, aan elke toegang tot die snelheidszone.
•
Als binnen een snelheidszone het bord C43 staat met andere snelheid: >> geldt vanaf het volgende kruispunt opnieuw de zonale snelheid; >> mag er geen hogere snelheid op staan dan die van de snelheidszone.
•
Als binnen de zone een erf, woonerf of schoolomgeving afgebakend wordt: >> geldt vanaf het einde van het erf, het woonerf of de schoolomgeving opnieuw de zonale snelheid.
•
Als binnen de zone een andere snelheidszone afgebakend wordt: >> staat op het einde van die snelheidszone opnieuw het eerste zonebord.
Dia 180: Stopafstand De totale afstand afgelegd vanaf het ogenblik dat je ziet dat er iets gebeurt en je beslist om te remmen, totdat je volledig stilstaat. Bestaat uit: •
reactieafstand;
•
remafstand.
Dia 181: Volgafstand •
Houd voldoende veiligheidsafstand tot je voorligger.
•
Om een veilige afstand te bepalen, kun je de tweesecondenregel toepassen.
Dia 182: Schema botssnelheid Dia 183: Remtechniek •
Remmen op de motor: >> doe je door: tijdig je gaspedaal los te laten; gebruik te maken van het rollend vermogen van de wagen. >> vermindert het brandstofverbruik; >> vermindert de slijtage aan de remmen; >> heeft een gunstig effect op: het verbruik; de uitlaatgasemissies; de verkeersveiligheid; de doorstroming van het verkeer; het comfort in de auto.
Dia 184 - 193: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
tuigen waarvan de maximale toegelaten massa hoger is dan de aangeduide.
9. VOORRANG
Dia 194: Titelpagina Dia 195: Voorrang aan rechts: •
Als bestuurder moet je voorrang verlenen aan de bestuurder die van rechts komt.
•
Onder bestuurder verstaan we niet alleen een autobestuurder, maar ook een ruiter, fietser, bromfietser, motorfietser, enzovoort.
•
Voorrang aan rechts geldt niet alleen op kruispunten, maar ook op pleinen, openbare parkeerplaatsen en op elke plaats waar een bestuurder op normale wijze rechts van een andere kan komen.
•
Aan bepaalde kruispunten staat verkeersbord B17 om bestuurders tijdig aan deze regel te herinneren. Dat bord wordt meestal geplaatst wanneer de zijstraat niet goed zichtbaar is of op kruispunten waar veel ongevallen gebeuren.
Dia 196: Uitzonderingen: •
op een rotonde;
•
als de bestuurder die van rechts komt uit een verboden richting komt.
•
Wanneer verkeersbord B1, B5, B11 of B17 op het kruispunt staat, moet je voorrang verlenen.
•
Rijd je in de richting van bord B9 of B15, dan heb je zelf voorrang.
•
Kom je uit een aardeweg of een pad en nader je een rijbaan (verharde weg), dan moet je voorrang verlenen
Dia 197:
aan alle bestuurders op die rijbaan, zowel aan links als aan rechts. Ook als die aardeweg of dat pad bij zijn aansluiting verhard is. •
Als het verkeer wordt geregeld door verkeerslichten of een bevoegd persoon moet je hun bevelen opvolgen.
Dia 198: Prioritair voertuig en spoorvoertuig: >> Spoorvoertuigen hebben altijd voorrang. >> Als het spoor in de rijbaan ligt, mag je er als bestuurder van een ander voertuig over rijden. Als er een tram aankomt, moet je het spoor wel zo snel mogelijk vrijmaken. •
31
Spoorvoertuigen:
Prioritaire voertuigen: >> Als het speciale geluidstoestel (de sirene) én de blauwe knipperende lichten van een prioritair voertuig (ziekenwagen, politiewagen en brandweerwagen) aanstaan, moet je: onmiddellijk de doorgang vrijmaken; voorrang verlenen; zo nodig stoppen.
Dia 199: Autobus die halteplaats verlaat Je moet voorrang verlenen aan een autobus als: •
jullie binnen de bebouwde kom rijden;
•
de bus vertrekt aan de halteplaats;
•
de bestuurder de richtingaanwijzer aanzet.
Dia 200: Oversteken van fietspaden en doorlopende trottoirs Wanneer je een trottoir of een fietspad kruist, moet je voorrang verlenen aan de weggebruikers die gebruik maken van het trottoir of fietspad.
Dia 201: Voorrang verlenen bij ritsen •
De regel geldt bij sterk vertraagd verkeer.
•
Bij het invoegen vlak voordat de rijstrook ophoudt of bij een hindernis.
•
Bestuurders op de vrije rijstrook moeten voorrang verlenen aan één invoegende bestuurder.
•
Als het rijden in zowel de linker- als in de rechterrijstrook verhinderd wordt, moeten bestuurders om de beurt voorrang verlenen aan één bestuurder op de rechterrijstrook en daarna aan één bestuurder op de linkerrijstrook.
Dia 202: Voorrang over de hele breedte van de openbare weg Dia 203: Kruispunten vrijhouden •
Je mag het kruispunt niet oprijden wanneer je er waarschijnlijk op zult moeten stoppen.
•
Zelfs niet als verkeerslichten of borden het toelaten.
•
Het dwarsverkeer wordt anders gehinderd.
Dia 204 – 213: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
10. BEWEGINGEN EN MANOEUVRES
Dia 214: Titelpagina Dia 215: Wat zijn manoeuvres? •
Onregelmatige rijbewegingen waarbij de wegcode niet expliciet vermeldt hoe je ze moet uitvoeren.
•
Bij het uitvoeren van deze manoeuvres moet je voorrang verlenen aan de andere weggebruikers.
•
Voorbeelden zijn: >> van rijstrook of van file veranderen; >> de rijbaan oversteken; >> een parkeerplaats verlaten of oprijden; >> uit een aanpalende eigendom komen; >> keren of achteruitrijden.
Dia 216: Uitzonderingen Volgende zaken zijn geen manoeuvres: •
een fietser die zich op het einde van een fietspad op de rijbaan begeeft om rechtdoor te rijden.
•
een bestuurder die van rijstrook of van file verandert bij het ritsen.
Dia 217: Wat zijn regelmatige bewegingen? •
Regelmatige bewegingen worden nauwkeurig omschreven in het verkeersreglement.
•
Voorbeelden zijn: >> kruisen; >> inhalen; >> rechts afslaan; >> links afslaan.
Dia 218: Kruisen: wat en hoe? Wat is kruisen? •
het betreft twee bestuurders van een voertuig;
•
die allebei aan het verkeer deelnemen;
•
en die uit een tegenovergestelde richting komen;
•
op hetzelfde deel van de openbare weg.
•
Volgens de algemene regel moet je altijd rechts kruisen.
•
Je moet altijd voldoende zijdelingse afstand houden.
•
Indien nodig moet je rechts uitwijken.
•
Uitwijken op de gelijkgrondse berm mag, op voorwaarde dat je de weggebruikers die zich hier bevinden niet in gevaar brengt.
•
Als je niet rechts kunt uitwijken door een hindernis of door de aanwezigheid van andere weggebruikers (stilstaande of geparkeerde voertuigen), moet je vertragen en desnoods stoppen om de tegemoetkomende weggebruikers door te laten.
Dia 219: Kruisen van spoorvoertuigen •
Rechts kruisen, behalve wanneer dat niet gaat door: >> een te smalle doorgang; >> de aanwezigheid van een stilstaand of geparkeerd voertuig; >> een vaste hindernis.
•
Je mag in die gevallen alleen links kruisen op voorwaarde dat je de tegemoetkomende weggebruikers niet hindert of in gevaar brengt.
Dia 220: Kruisen op kruispunten •
rechts kruisen (achter elkaar door);
•
links kruisen als wegmarkeringen dat aanduiden (voor elkaar).
Dia 221: Inhalen: wat en hoe? Wat is inhalen? •
een rijbeweging tussen twee bestuurders;
•
die allebei in beweging zijn;
•
in dezelfde richting rijden;
•
op hetzelfde deel van de openbare weg;
•
waarbij de ene bestuurder sneller rijdt dan de andere.
Hoe haal je in? •
Volgens de algemene regel moet je altijd links inhalen.
•
Je mag uitzonderlijk rechts inhalen wanneer: >> de in te halen bestuurder duidelijk gemaakt heeft dat hij links zal afslaan of als hij zijn voertuig aan de linkerzijde van de weg opstelt; >> de in te halen bestuurder zich naar links heeft begeven om dat manoeuvre uit te voeren.
Dia 222: Wordt niet beschouwd als inhalen: •
de aanwijzingen van borden F13 en F15 opvolgen;
•
vrije rijstrookkeuze binnen de bebouwde kom;
•
verkeer dat bij drukte in meer files gebeurt.
RIJBEWIJS OP SCHOOL
33
Hoe kruisen?
34
Opgelet!
RIJBEWIJS OP SCHOOL
Nabij oversteekplaatsen voor voetgangers, fietsers en tweewielige bromfietsen spreken we altijd over een inhaalbeweging en moet je rekening houden met het volgende verbod: •
Je mag een gespan, een tweewielig motorvoertuig of een voertuig met meer dan twee wielen niet links inhalen wanneer de bestuurder stopt voor een oversteekplaats voor voetgangers of een oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
•
Als de bestuurder zo’n oversteekplaats nadert op plaatsen waar het verkeer niet geregeld wordt door een bevoegd persoon of door verkeerslichten, mag dat ook niet.
•
In deze gevallen mag je enkel nog een fietser inhalen.
Dia 223: De stappen om een inhaalbeweging veilig uit te voeren: Voordat je inhaalt: •
Is er al een andere bestuurder aan het inhalen?
•
Is de weg over een voldoende grote afstand vrij?
•
Is er terug plaats rechts? >> Als je onmiddellijk opnieuw wilt inhalen, moet je je plaats rechts niet terug innemen: op rijbanen met tweerichtingsverkeer, in vier of meer rijstroken verdeeld, op voorwaarde dat er alleen gereden wordt op de rijstroken bestemd voor het verkeer in de gevolgde rijrichting; op rijbanen met eenrichtingsverkeer.
•
Kan het in zeer korte tijd?
•
Zet je linker richtingaanwijzer aan.
Terwijl je inhaalt: •
Wijk voldoende uit naar links.
•
Indien nodig mag de gelijkgrondse berm gebruikt worden op voorwaarde dat je de weggebruikers die zich daar bevinden niet in gevaar brengt.
•
Schakel je richtingaanwijzer uit.
Nadat je ingehaald hebt: •
Zet je rechter richtingaanwijzer aan.
•
Neem je plaats volledig rechts op de rijbaan opnieuw in van zodra dat kan zonder gevaar voor de andere bestuurders.
•
Schakel je richtingaanwijzer uit.
Dia 224: Inhalen van spoorvoertuigen •
Volgens de algemene regel moet je spoorvoertuigen altijd rechts inhalen.
•
Je mag spoorvoertuigen alleen links inhalen als het rechts niet kan, omdat: >> de doorgang te smal is; >> een stilstaand of geparkeerd voertuig de weg blokkeert; >> een andere vaste hindernis de weg blokkeert; >> de behoeften van het verkeer het rechtvaardigen op rijbanen met eenrichtingsverkeer.
Dia 225: Algemeen inhaalverbod: •
Je mag niet links inhalen wanneer je de tegemoetkomende weggebruikers niet op tijd kunt opmerken om zonder gevaar voor ongevallen in te halen.
•
Je mag niet links inhalen op een verhoogde inrichting.
Dia 226 - 229: Inhaalverbod op bepaalde plaatsen:
35
•
op een gesignaleerde overweg (bord A45 of A47) zonder slagbomen of zonder verkeerslichten;
•
op kruispunten: >> waar voorrang aan rechts geldt; >> waar je voorrang moet verlenen door verkeersbord B1 of B5; >> waar je van een aardeweg of een pad gereden komt.
•
bij het naderen van een top van een helling en in bochten, wanneer de zichtbaarheid onvoldoende is (dat geldt niet wanneer inhalen mogelijk is zonder over de doorlopende witte streep die de rijstroken afbakent te rijden);
•
wanneer de in te halen bestuurder zelf een ander voertuig, uitgezonderd een fiets, een tweewielige bromfiets of tweewielige motorfiets, inhaalt (dat geldt niet wanneer de rijbaan drie of meer rijstroken heeft die bestemd zijn voor het verkeer in de gevolgde richting);
•
wanneer de in te halen bestuurder stopt voor een oversteekplaats voor voetgangers of een oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen, of als hij zo’n oversteekplaats nadert (dat geldt enkel op plaatsen waar het verkeer niet geregeld wordt door een bevoegd persoon of door verkeerslichten);
•
als verkeersbord C35 aangebracht is (dat geldt vanaf het bord tot en met het volgende kruispunt of tot bord C37).
Dia 230: Links afslaan: •
Houd rekening met de vertragingsmogelijkheden van achterliggers.
•
Gebruik tijdig de richtingaanwijzer.
•
Kijk of er geen achterligger begonnen is met inhalen.
•
Ga links rijden: >> Bij tweerichtingsverkeer ga je naar het midden van de rijbaan. >> Bij eenrichtingsverkeer rijd je uiterst links.
•
Verleen voorrang aan de tegenliggers op de rijbaan die jij gaat verlaten: >> tegenliggers die rechtdoor rijden; >> tegenliggers die rechts willen afslaan.
•
Neem de bocht naar links zo ruim mogelijk zodat je de ingeslagen weg goed rechts kunt oprijden.
•
Let op voor fietsers, bromfietsers en voetgangers op het fietspad of trottoir waarover je bij het links afslaan rijdt. Ze kunnen uit de twee richtingen komen.
•
Geef voorrang aan de voetgangers die de weg willen oversteken waar jij wilt inslaan, ook als er geen oversteekplaats voorzien is.
•
Zet je richtingaanwijzer af.
Dia 231: Rechts afslaan: •
Houd rekening met de vertragingsmogelijkheden van achterliggers.
•
Gebruik tijdig de richtingaanwijzer.
•
Blijf zo dicht mogelijk bij de rechterrand van de rijbaan.
•
Houd je bocht naar rechts zo kort mogelijk zodat je de ingeslagen weg goed rechts kunt oprijden.
•
Geef voorrang aan voetgangers, fietsers en bromfietsers die andere delen van dezelfde openbare weg volgen.
•
Geef ook voorrang aan fietsers en bromfietsers die op het fietspad naast de rijbaan rijden, ongeacht of er een oversteekplaats (voor voetgangers) aanwezig is of niet.
•
Zet je richtingaanwijzers af.
Dia 232 - 241: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
Je mag een gespan, een tweewielig motorvoertuig of een voertuig met meer dan twee wielen niet links inhalen:
11. STILSTAAN EN PARKEREN
Dia 242: Titelpagina Dia 243: Het verschil tussen stilstaan, parkeren en stoppen: •
Een stilstaand voertuig is een voertuig dat niet langer stilstaat dan nodig is om te laden en te lossen of om in- of uit te stappen.
•
Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat wel langer stilstaat dan nodig is om te laden en te lossen of om in- of uit te stappen.
•
Een gestopt voertuig stopt of houdt stil, bv. aan een verkeerslicht. Het verschil met stilstaan en parkeren is dat stoppen niet uit vrije wil is.
Dia 244: Waar stilstaan en parkeren met de auto? Waar mogen auto’s stilstaan en parkeren? •
buiten de rijbaan: >> binnen de bebouwde kom op de gelijkgrondse berm; >> buiten de bebouwde kom op alle bermen; >> op voorwaarde dat ze een begaanbare strook van minstens 1,50 m breed vrijlaten.
•
gedeeltelijk of volledig op de rijbaan: >> evenwijdig met de rand van de rijbaan; >> zover mogelijk van de aslijn van de rijbaan.
Dia 245: Stilstaan en parkeren moet rechts in de rijrichting Dia 246: Op volgende plaatsen moet je niet rechts in de rijrichting stilstaan en parkeren: •
bij eenrichtingsverkeer;
•
in erven en woonerven.
•
in één enkele file.
Dia 247: Stilstaan en parkeren op de bermen
Dia 249: Algemeen stilstaan- en parkeerverbod Je mag nooit parkeren of stilstaan op een plaats waar je een gevaar of hindernis kunt vormen voor anderen.
Dia 250: Stilstaan en parkeren verboden op bepaalde plaatsen: •
op trottoirs;
•
binnen de bebouwde kom op verhoogde bermen, behalve: >> voor motorfietsen, op voorwaarde dat zij een begaanbare strook van minstens 1,50 meter vrijlaten; >> bij plaatselijke reglementering.
•
op fietspaden;
•
op oversteekplaatsen voor voetgangers of fietsers;
•
op overwegen;
•
op verhoogde inrichtingen, uitgezonderd plaatselijke reglementering;
•
op autowegen en autosnelwegen, behalve waar het toegelaten wordt door een P-bord;
•
op een dambordmarkering;
•
op een verdrijvingsvlak.
Dia 251: Stilstaan en parkeren enkel verboden op de rijbaan en niet op de berm: •
op minder dan 5 m voor oversteekplaatsen voor voetgangers of fietsers;
•
in onderbruggingen, in tunnels en onder bruggen, uitgezonderd plaatselijke reglementering;
•
wanneer de zichtbaarheid onvoldoende is: >> nabij de top van een helling; >> in een bocht.
Dia 252: Stilstaan en parkeren verboden op de rijbaan en op de berm, met een bepaalde afstand: •
op minder dan 5 m van de plaats waar fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen verplicht zijn het fietspad te verlaten om op de rijbaan te rijden of om de rijbaan te verlaten om op het fietspad te rijden;
•
in de nabijheid van kruispunten, op minder dan 5 m van de verlenging van de naastbijgelegen rand van de dwarsrijbaan, uitgezonderd plaatselijke reglementering;
•
op minder dan 20 m voor verkeerslichten op kruispunten, uitgezonderd plaatselijke reglementering;
•
op minder dan 20 m voor verkeerslichten buiten kruispunten en op minder dan 20 m voor verkeersborden, tenzij het voertuig niet hoger is dan 1,65 m en het bord of licht meer dan 2 m boven de rijbaan hangt;
•
bij verkeersbord E3.
Dia 253: Parkeren verboden, stilstaan wel toegelaten: •
op elke plaats waar je andere bestuurders zou hinderen als ze in willen stappen of weg willen rijden;
•
voor de inrit van een eigendom, behalve als de nummerplaat van jouw voertuig leesbaar is aangebracht bij de inrit;
•
op plaatsen waar voetgangers, fietsers en tweewielige bromfietsers op de rijbaan moeten om rond een hindernis te gaan;
•
op plaatsen waar je de toegang tot buiten de rijbaan aangelegde parkeerplaatsen zou verhinderen;
•
op plaatsen waar de doorgang van spoorvoertuigen belemmerd zou worden;
•
op elke plaats waar jouw voertuig het instappen of het wegrijden van een ander voertuig kan hinderen.
37 RIJBEWIJS OP SCHOOL
Dia 248: Stilstaan en parkeren op de rijbaan
RIJBEWIJS OP SCHOOL
38
Dia 254: Parkeerverbod met bepaalde afstand: •
op minder dan 1 m voor en achter een stilstaand of geparkeerd voertuig;
•
op minder dan 15 m voor en na een bord voor een tram- of trolleybus of een bushalte.
Dia 255: Parkeerverbod op de rijbaan, zowel binnen als buiten de bebouwde kom: •
in rijstroken, behalve bij bord E9a of E9b;
•
langs een gele onderbroken streep;
•
als de vrije doorgang minder dan 3 m zou worden;
•
op rijbanen met tweerichtingsverkeer tegenover een ander stilstaand of geparkeerd voertuig als twee andere voertuigen elkaar daardoor moeilijk zouden kunnen kruisen;
•
op de middelste rijbaan van een openbare weg met drie rijbanen.
Dia 256: Parkeerverbod enkel op de rijbaan buiten de bebouwde kom: •
op een voorrangsweg;
•
aan de linkerzijde of op de middenberm tussen 2 rijbanen.
Dia 257: Parkeerverbod op bepaalde plaatsen: •
op parkeerplaatsen voorbehouden voor personen met een handicap, behalve voor voertuigen gebruikt door personen met een handicap die in het bezit zijn van een speciale kaart;
•
in woonerven, behalve als aangeduid staat dat het wel toegelaten is;
•
in voetgangerszones;
•
bij verkeersbord E1;
•
waar verkeersborden een andere reglementering opleggen (bv. ‘parkeren verplicht op berm’ betekent parkeren verboden op de rijbaan).
Dia 258: Parkeerschijf: •
op een werkdag (maandag tot en met zaterdag) of op de dagen vermeld op de signalisatie;
•
tussen 9.00 uur en 18.00 uur;
•
in een zone met beperkte parkeertijd;
•
op plaatsen voorzien van verkeersborden E5, E7 of E9a tot E9g, met onderbord;
•
max. 2 uur;
•
parkeerplaats ten laatste op het einde van de toegelaten parkeertijd verlaten;
•
parkeerschijf niet nodig op plaatsen met een P-bord;
•
parkeerschijf niet nodig als het voertuig geparkeerd is voor de inrit van een eigendom waar de nummerplaat van het voertuig leesbaar op de inrit is aangebracht.
Dia 259: Betalend parkeren: •
Op plaatsen met betalend parkeren, moet je de regels volgen die op de parkeermeter staan.
•
Als het apparaat defect is, moet je een parkeerschijf gebruiken.
•
Betalend parkeren kan ook op andere manieren en volgens andere voorwaarden die ter plaatse aangeduid staan.
•
De beperking van de parkeerduur geldt niet: >> voor personen met een handicap die in het bezit zijn van een speciale parkeerkaart; >> voor personen die in het bezit zijn van een gemeentelijke parkeerkaart.
•
Wanneer meer dan een motorfiets binnen een afgebakend parkeervak bedoeld voor een auto wordt geparkeerd, moet voor dat parkeervak maar een keer betaald worden.
•
Niet-rijklare motorvoertuigen en aanhangwagens mogen nergens langer dan 24 uur parkeren.
•
Reclamevoertuigen mogen nergens langer dan 3 uur parkeren.
Dia 261: Halfmaandelijks beurtelings parkeren: •
van de 1e tot de 15e verboden langs de ene kant te parkeren;
•
van de 15e tot het einde van de maand verboden aan de andere kant te parkeren;
•
veranderen van kant op de laatste dag van een periode, tussen 19.30 uur en 20.00 uur.
Dia 262: Halfmaandelijks beurtelings parkeren in heel de bebouwde kom: •
Als verkeersbord E11 boven het bord dat het begin van de bebouwde kom aangeeft geplaatst is, is halfmaandelijks parkeren van toepassing op alle rijbanen binnen de bebouwde kom, behalve: >> op plaatsen buiten de rijbaan; >> op plaatsen met een andere reglementering.
•
Parkeren op de rijbaan is verboden: >> aan de pare kant van de 1e tot en met de 15e; >> aan de onpare kant van de 16e tot en met de 31e.
•
Als je geen huisnummers ziet aan de kant waar je wilt gaan staan, kun je best even aan de overkant kijken.
•
Veranderen van kant moet op de laatste dag van een periode, tussen 19.30 uur en 20.00 uur.
Dia 263: Voertuig achterlaten Dia 264 – 273: Oefeningen
39 RIJBEWIJS OP SCHOOL
Dia 260: Parkeren beperkt in tijd:
12. GEBRUIK VAN LICHTEN EN GELUIDSSIGNALEN
Dia 274: Titelpagina Dia 275: Welke lichten? Aan de voorkant: •
grootlicht en dimlichten samen;
•
dagrijlichten (nieuwe auto’s);
•
standlichten;
•
richtingaanwijzers;
•
voormistlichten (niet verplicht).
Aan de achterkant: •
rode achterlichten;
•
stoplichten;
•
nummerplaatverlichting;
•
richtingaanwijzers;
•
achteruitrijlicht(en);
•
achtermistlicht(en).
Dia 276: Wanneer de lichten gebruiken? •
tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag;
•
wanneer het niet meer mogelijk is om duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 m;
•
bromfietsen en motorfietsen altijd.
Dia 277: Wanneer de grootlichten doven? •
als je een tegemoetkomende weggebruiker nadert: >> op de nodige afstand zodat hij gemakkelijk en zonder gevaar zijn weg kan voortzetten; >> wanneer de bestuurder knippert met de grootlichten om aan te geven dat hij verblind wordt.
•
als je een spoorvoertuig of een boot nadert, wanneer de bestuurder of stuurman verblind kan worden;
•
wanneer je een ander voertuig volgt op minder dan 50 m, behalve bij het inhalen;
•
als de rijbaan onafgebroken en voldoende verlicht is zodat de bestuurder in staat is om tot op 100 m duidelijk te zien.
Dia 278: Wanneer moet je de mistlichten gebruiken? felle regen. Dat moet echter niet. •
Achtermistlichten moeten altijd branden: >> als de zichtbaarheid minder is dan 100 m door mist of sneeuwval; >> bij felle regen.
Dia 279: Wanneer moet je de standlichten gebruiken? Bij goede openbare verlichting die zorgt voor een zichtbaarheid van meer dan 100 m is het zowel op de rijbaan als op bermen niet nodig om je lichten aan te steken. Let wel op voor openbare verlichting die dooft op bepaalde uren. •
41
Voormistlichten mogen dim- of grootlichten vervangen of er gelijktijdig mee branden bij mist, sneeuwval of
Stilstaande of geparkeerde voertuigen moeten hun lichten aansteken: >> tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag; >> telkens als de zichtbaarheid ook overdag minder dan 200 m is.
•
Vooraan moet je een of twee witte of gele standlichten gebruiken.
•
Achteraan zijn een of twee rode lichten verplicht.
•
Bij mistig weer, sneeuwval of felle regen mag je extra lichten gebruiken: >> dimlichten of voormistlichten; >> achtermistlichten.
Dia 280: Wanneer mag je het parkeerlicht gebruiken? •
Als je binnen de bebouwde kom parkeert.
•
Als je wagen evenwijdig met de aslijn van de rijbaan staat.
•
Als je wagen geen aanhangwagen heeft.
Dia 281: Gebruik van de richtingaanwijzers: •
bij elke verplaatsing of richtingsverandering;
•
bij manoeuvreren;
•
beide richtingaanwijzers tegelijkertijd: >> voor voertuigen voor schoolvervoer, om aan te duiden dat er kinderen gaan in- of uitstappen; >> voor een voertuig dat defect is en is opgesteld op een plaats waar je niet mag parkeren of stilstaan; >> als de lading van een voertuig geheel of gedeeltelijk op de openbare weg is gevallen en niet onmiddellijk opgeruimd kan worden; >> om andere weggebruikers te wijzen op een dreigend gevaar of een ongeval.
Dia 282: Gebruik van geluidssignalen: Geluidssignalen moeten zo kort mogelijk zijn. Ze zijn enkel toegelaten: •
om noodzakelijke waarschuwingen te geven om een ongeval te voorkomen;
•
als je een bestuurder die je buiten de bebouwde kom wilt inhalen, wilt verwittigen.
Tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag moet je geluidssignalen vervangen door kort met je grote lichten te knipperen.
Dia 283 – 290: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
13. GEDRAG TEGENOVER ANDERE WEGGEBRUIKERS
Dia 291: Titelpagina Dia 292: Prioritaire voertuigen met sirene en blauwe zwaailichten: •
onmiddellijk de doorgang vrijmaken;
•
voorrang verlenen;
•
indien nodig stoppen.
Dia 293: Voertuigen voor schoolvervoer: •
dubbel voorzichtig zijn als je een voertuig voor schoolvervoer nadert;
•
je snelheid matigen;
•
indien nodig stoppen wanneer de vier richtingaanwijzers gelijktijdig aanstaan, wat betekent dat er kinderen gaan in- of uitstappen.
Dia 294: Autobussen aan de halteplaats: Als je langs een autocar, autobus, trolleybus, een minibus of een spoorvoertuig rijdt dat stilstaat om reizigers te laten in- of uitstappen, moet je: •
stoppen om reizigers te laten in- of uitstappen;
•
langzaam opnieuw vertrekken.
Dia 295: Extra voorzichtig zijn voor: •
kinderen;
•
bejaarden;
•
personen met een handicap;
•
blinden met een witte stok of een blindengeleidehond;
•
personen met een handicap die een voertuig besturen dat zij zelf voortbewegen of dat uitgerust is met een elektrische motor waarmee niet sneller dan stapvoets gereden kan worden.
Dia 296: Oversteekplaatsen voor voetgangers: die zich volgens de regels op de rijbaan bevinden de tijd geven om aan een normaal tempo verder over te steken. Dat geldt ook als je eigenlijk zou mogen doorrijden. •
Nader een oversteekplaats voor voetgangers waar het verkeer niet geregeld wordt door lichten of door een bevoegd persoon met matige snelheid.
•
Geef voorrang aan voetgangers die zich op de oversteekplaats bevinden of op het punt staan er op te stappen.
•
Rijd geen oversteekplaats op wanneer het verkeer zodanig belemmerd is dat je er mogelijk moet stoppen en zo in de weg staat.
Dia 297: Verboden te breken door: •
een militaire colonne met een troep die op mars is of een voertuigenkonvooi dat begeleid wordt door bevoegde personen of gemachtigde militairen;
•
een stoet, een groep voetgangers, een samenkomst naar aanleiding van een cultureel, sportief of toeristisch evenement of een processie;
•
43
Als het verkeer door een bevoegd persoon of door verkeerslichten wordt geregeld, moet je voetgangers
een groep deelnemers van een wielerwedstrijd of van een niet-gemotoriseerde sportwedstrijd of -competitie.
Als je een groep renners nadert die aan een wielerwedstrijd deelneemt, moet je als bestuurder onmiddellijk uitwijken en stoppen. Je moet de aanwijzingen volgen van: •
gemachtigde militairen bij legercolonnes;
•
gemachtigde signaalgevers bij culturele, sportieve en toeristische evenementen, wielerwedstrijden en niet-gemotoriseerde sportwedstrijden of –competities;
•
wegkapiteins van groepen fietsers en groepen motorfietsers;
•
groepsleiders van groepen voetgangers en groepen ruiters;
•
werfopzichters bij werken op de openbare weg;
•
begeleiders en verkeerscoördinators bij uitzonderlijke voertuigen.
Dia 298 – 307: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
14. LADING EN DEFECT VOERTUIG
Dia 308: Titelpagina Dia 309: Hoe laden? De lading van een voertuig moet zo geschikt zijn dat ze bij normale wegomstandigheden: •
de zichtbaarheid niet hindert;
•
geen gevaar vormt voor de bestuurder, vervoerde personen en andere weggebruikers;
•
geen schade veroorzaakt aan de openbare weg, zijn aanhorigheden en kunstwerken of aan openbare of privé-eigendommen;
•
niet op de openbare weg kan slepen of vallen;
•
de stabiliteit van het voertuig niet in het gedrang brengt;
•
de lichten, de reflectoren en het inschrijvingsnummer niet onzichtbaar maakt.
Dia 310: Afmetingen Dia 311: Signalisatie •
Wanneer de lading meer dan 1 m en minder dan 3 m uitsteekt, moet je ze signaleren met een wit bord met schuine rode strepen.
•
Als de lichten van de auto moeten branden, gebruik je een bord met aan elke zijkant een naar achteren gericht rood licht en een oranje reflector.
•
Voertuigen die ondeelbare voorwerpen vervoeren waarvan de afmetingen, de eigen massa of de massa in beladen toestand de vastgestelde maxima overschrijden, hebben een vergunning nodig en noemen we uitzonderlijk vervoer.
Dia 312: Slepen: Een motorvoertuig en een gespan mogen slechts één voertuig trekken, behalve deze uitzonderingen: •
kermisvoertuigen;
•
landbouwvoertuigen binnen een straal van 25 km van de hoeve;
•
aannemersvoertuigen;
•
miniatuurslepen binnen toeristische centra;
•
publiciteitsmateriaal.
Deze voertuigen mogen niet sneller dan 25 km/u rijden en hun totale lengte mag niet meer dan 25 m bedragen.
Dia 313: Opstelling van een defect voertuig: te verzekeren. Je moet het voertuig dan opstellen zoals een geparkeerd voertuig. •
Als je je voertuig niet kunt verplaatsen of als het opgesteld is op een plaats waar parkeren en stilstaan verboden is: >> moet je de gevarendriehoek plaatsen; >> kun je gebruik maken van andere signalisatiemiddelen, zoals alle richtingaanwijzers gelijktijdig laten knipperen of een draagbaar oranjegeel knipperlicht plaatsen.
•
Een auto of aanhangwagen waarvan de verlichtings- of signalisatiemiddelen defect zijn en dat niet opgemerkt kan worden vanop 100 m, moet je op dezelfde wijze signaleren als het voertuig.
Dia 314: Plaatsing van de gevarendriehoek: •
45
Als je voertuig defect is, moet je de nodige maatregelen nemen om de veiligheid en vlotheid van het verkeer
Plaats de gevarendriehoek in verticale stand voor het voertuig: >> op 30 m van het voertuig op gewone wegen; >> op 100 m van het voertuig op autosnelwegen.
•
De gevarendriehoek moet zichtbaar zijn op een afstand van 50 m.
•
Als de afstand van 30 m binnen de bebouwde kom niet haalbaar is, mag je de gevarendriehoek op kleinere afstand plaatsen, eventueel op het voertuig.
Dia 315 – 324: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
•
15. ONGEVAL EN VLUCHTMISDRIJF
Dia 325: Titelpagina Dia 326: Ongeval met stoffelijke schade: Wat moet je doen als je betrokken bent bij een ongeval met stoffelijke schade? •
Na een ongeval met stoffelijke schade moet je de nodige maatregelen nemen om de veiligheid en vlotheid van het verkeer te verzekeren: >> Verplaats het voertuig onmiddellijk en duidt alle posities aan met krijt. >> Als het voertuig niet verplaatst kan worden, gebruik je de gevarendriehoek en je richtingaanwijzers.
•
Toon je identiteitskaart aan de anderen die bij het ongeval betrokken zijn.
•
Blijf ter plaatse om gezamenlijk de vaststellingen te doen en het formulier ‘vaststelling van een ongeval’ in te vullen.
•
Als je geen onderling akkoord bereikt, bel je de politie. >> Als je binnen een redelijke tijd geen bevoegd persoon kunt bereiken, mogen de betrokkenen zo vlug mogelijk aangifte doen op het dichtstbijzijnde politiebureau of op dat van hun woonplaats. >> Als een partij niet aanwezig kan zijn, moet je ter plaatse je naam en adres opgeven of moet je dat via de politie doen (bv. wanneer je tegen een geparkeerde wagen gereden bent en niet weet van wie de wagen is).
Dia 327: Ongeval met gewonden of doden: Wat moet je doen als je betrokken bent bij een ongeval met gewonden of doden? •
Na een ongeval met gewonden of doden moet je de nodige maatregelen nemen om de veiligheid en vlotheid van het verkeer te verzekeren: >> Je mag de betrokken voertuigen verplaatsen, maar dat hoeft niet. >> Als het voertuig niet verplaatst kan worden, moet je de gevarendriehoek en je richtingaanwijzers gebruiken.
•
Bied hulp aan de gewonden.
•
Toon je identiteitskaart aan de anderen die bij het ongeval betrokken zijn.
•
Blijf ter plaatse zodat een bevoegd persoon de nodige vaststellingen kan doen en om het formulier ‘vaststelling van een ongeval’ in te vullen.
•
Als je binnen een redelijke tijd geen bevoegd persoon kunt bereiken, moeten de betrokkenen uiterlijk binnen 24 uur aangifte doen op het dichtstbijzijnde politiebureau of op dat van hun woonplaats.
Dia 328: Vluchtmisdrijf:
47
een ongeval op een openbare plaats: •
niet ter plaatse blijft om de nodige vaststellingen te doen;
•
geen aangifte gaat doen binnen een aanvaardbare termijn;
•
je bewust aan de nodige vaststellingen onttrekt.
Dat geldt ook als het ongeval niet jouw schuld was, maar je er wel de oorzaak van was.
Dia 329 – 334: Oefeningen
RIJBEWIJS OP SCHOOL
We spreken van vluchtmisdrijf als je als bestuurder van een voertuig of van een dier dat de oorzaak of aanleiding is van
16. TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN EN MECHANISCHE ONDERDELEN
Dia 335: Titelpagina Dia 336: Verplicht toebehoren: •
een gevarendriehoek;
•
een blustoestel;
•
een verbandkist of –etui;
•
een retro-reflecterende veiligheidsvest.
Dia 337: Drijfwerk, lawaai, rook en gevaarlijke versierselen Een voertuig: •
moet in goede staat verkeren;
•
mag geen gevaarlijke versieringen hebben of beschadigingen vertonen;
•
mag de veiligheid van het verkeer niet hinderen.
Het is verboden: •
olie of brandstof op de openbare weg te laten vallen;
•
overdreven lawaai te veroorzaken;
•
overdreven rook te verspreiden;
•
overdreven luchtverontreinigende gassen te verspreiden.
Dia 338: Banden •
De tekening van de hoofdgroeven van een band moet ten minste 1,60 mm diep zijn.
•
Het linnen van een band mag op geen enkele plaats zichtbaar zijn.
•
De twee banden die op dezelfde as gemonteerd zijn, moeten van dezelfde structuur zijn (radiaal of diagonaal). Als op de vooras echter radiaalbanden zijn gemonteerd, moeten ook op de achteras radiaalbanden worden geplaatst.
•
Spijkerbanden zijn enkel toegestaan tussen 1 november en 31 maart. Met zo’n banden mag je maximaal 60 km/u
•
Sneeuwkettingen mogen alleen gebruikt worden bij sneeuw of ijzel.
•
Voordat je vertrekt, kun je best het instructieboekje lezen zodat je weet waar de krik en het reservewiel zijn
rijden op gewone wegen en maximaal 90 km/u op autosnelwegen en wegen met vier of meer rijstroken.
opgeborgen en hoe je het reservewiel moet monteren.
Dia 340: Veiligheidsuitrusting Dia 341: Milieu Dia 342: Winterweer Dia 343 – 352: Oefeningen Dia 353: Einde
49 RIJBEWIJS OP SCHOOL
Dia 339: Zelf te controleren
VSV Stationsstraat 110 - 2800 Mechelen Tel. 015 44 65 50
[email protected] www.vsv.be