Rigardus Jan Ruigrok en Ivan Nagy, een spannend duo Draken, vogels en wisselwachters, over contextuele begeleiding
Inhoud Draken der Gramschap
3
De begeleider als wisselwachter Onrecht: een verstoring van de balans 1. Onrecht leidt tot destructief recht 2. Onrecht leidt tot destructief gedrag 3. Van destructief gedrag naar constructief gedrag Herstel van de balans
4 5 5 5 6 6
Contextuele begeleiding Inleiding 1. De balans van geven en ontvangen 2. Twee soorten relaties 2.1 Horizontale relaties 2.2 Verticale relaties 3. Erkenning en gepast geven 4. Loyaliteitsconflicten 5. Consequenties voor de begeleiding 6. Tenslotte
Op een beeldscherm is de inhoudsopgave interactief. Een klik op de pagina van uw keuze brent u er naart toe.
7 7 7 8 8 9 10 10 10 11
De ornithologie van begeleiding 12 Samenwerken leer je in het ouderlijk nest 12 Vier vogels 12 De Pelikaan: het Zorgende Kind 13 De Condor: het Perfecte Kind 14 De Ekster: de Zondebok of Bliksemafleider 15 De Flierefluiter, het Jongste Kind 16 Zingt het kind op school zoals het thuis gebekt is? 17
Ondertussen in de Drentse venen
18
Bronnen
19
Leeswijzer Deze tekst beoogt de grote lijn van het werk van Ivan Nagy (spreek uit Nodjz) in vier stappen uiteen te zetten: In deel één vind je een anekdote als smaakmaker. Deel 2 beschrijft kernachtig en schematisch in 4 stappen wat Nagy bedoelt – met de wisselwachter bij de spoorwegen als metafoor. Deel drie herhaalt af en toe deel twee, maar gaat er – opnieuw in een contextueel / relationeel perspectief – aanzienlijk dieper op in. Deel 4 maakt de theorie weer wat eenvoudiger met behulp van een vergelijking met vier verschillende vogels. Ter afsluiting vind je een column met een voorbeeld van een contextuele interventie.
2
Draken der Gramschap Henny houdt het op een klein half uur maar in de verhalen in de personeelskamer is het inmiddels uitgelopen tot meer dan vijftig minuten, de tijd die Winston nodig heeft om zijn gram te spuien door aan een stuk door in de weerbarstige klei te rammen. Na zijn ontlading staat hij volkomen uitgeput en bezweet voor het object van zijn woede dat door alle overgedragen energie zacht en bewerkbaar is geworden. ‘Oké’, zegt Henny, ‘Probeer daar nu eens een mooi beeld van te maken. Ik zie je straks’.
Op de vlucht met zijn ouders en broer uit hun geboorteland in Centraal Azië is Winston zelfs zijn naam kwijtgeraakt. Verloren en in eigen woorden ‘vol woest’ doolt hij door de school en de trieste jaren–zestig–wijken waar die is gevestigd. Over de gebeurtenissen die de demonen in zijn hoofd voeden, praat hij niet. Daar zijn geen woorden voor. Zeker niet als je pas een half jaar in Nederland bent. ‘‘Ik zit vol woest’, is geen Nederlands’ zegt zijn begeleider; ‘daar bestaat een mooi oud Nederlands woord voor dat bijna niemand meer kent: ‘gram’, heet dat. ‘Als mensen moeilijk tegen je doen moet je maar zeggen ‘ik ben een gramstorige jongen. Dan kun je gelijk die moeilijke Nederlandse G oefenen.’ ‘????’ is Winstons non–verbale antwoord.
Wanneer ze terug komt, staat ze oog in oog met een woeste draak bij wie de vlammen der gramschap uit zijn muil slaan. Samen verven, glazuren en bakken ze hem waarna hij een prominente plek in de school krijgt. Zo prominent dat hij opvalt en door de gemeente op een spandoek wordt gezet om de in aanbouw zijnde nieuwe school in het opkomende zonnetje te zetten.
‘Ik wil slaan’, zegt Winston wanneer hij met gebogen hoofd, hoge schouders en gefronste blik zijn gram komt halen bij Henny, zijn lerares handvaardigheid. ‘Kom maar’, zegt ze; ‘Dit heet een broodje klei; ‘sla maar’.
Twee weken later blijkt Winstons gramschap zo hevig dat hij op school niet meer te handhaven is. Hij moet weg. Via zijn broer Calvin geeft hij Henny de opdracht de draak in stukken te gooien en ervoor te zorgen dat het spandoek verwijderd wordt. ‘Ik kan dat niet’, zegt Henny, ‘Ik kan dat écht niet… ’.
3
De begeleider als wisselwachter
In dit kader spreken we van ‘passend geven’. Passend geven wordt door een ander als verrijkend ervaren en het effect zal zijn dat de ander zal laten blijken, op wat voor manier dan ook, dat hij dit als zodanig ervaart. Daarmee geeft hij ook weer aan de ander en die daarmee in een ontvangende positie wordt gezet. Passend geven leidt er toe dat mensen zien dat ze iets voor elkaar betekenen, dat zij er werkelijk toe doen.
In het denken van de grondlegger van de contextuele theorie, Boszormenyi–Nagy, springen er twee elementen uit: Nagy (1920 – 2007) woonde en werkte sinds 1950 in de Verenigde Staten. Familiebanden spelen in zijn werk een belangrijke rol. Afkomstig uit een familie van juristen, gebruikte hij in zijn werk ook veel juridische termen. Aanvankelijk is het wennen om hiermee te werken, zeker omdat ze losgemaakt moeten worden uit hun juridisch kader. Wanneer dit gebeurt bieden ze een werkzame steun bij begeleiding van leerlingen waarbij ook recht wordt gedaan aan hun context: ouders, leraren en anderen die voor hen belangrijk zijn.
Wie is er armer dan iemand die niet in staat is op wat voor manier dan ook te geven? Of iemand van wie het geven niet wordt gezien of erkend? Het gevoel niet te kunnen geven, niet voldoende voor anderen te kunnen betekenen kan ontstaan bij kinderen die veel begeleiding ontvangen. Eén van de belangrijke taken van een begeleider is dan ook om te zien hoe kinderen aan hun omgeving geven en dit op een passende manier duidelijk te maken.
In de contextuele theorie is sprake van onrecht wanneer mensen in het leven of in relaties met anderen een onbalans ervaren tussen wat zij geven en ontvangen. Wie een kind niet de juiste zorg biedt, doet het kind onrecht aan. Maar ook wanneer een kind te veel moet ontvangen, noemen we dit onrecht.
Wanneer een kind geboren wordt met een (leer)stoornis, wordt dit vaak ervaren als een vorm van ‘onrecht’. Zowel voor het kind als voor zijn ouders: waarom wij? Wanneer ouders een leerstoornis van hun kind zeer sterk ervaren als onrecht, kan dat een belasting worden voor het kind. Omdat ieder kind graag wil geven aan zijn ouders, is het mooi wanneer een kind andere manieren vindt om zijn ouders te laten glimmen van trots. Midas Dekkers zegt ergens: “Iedereen kan nummer één worden da’s geen kunst. De kunst is uit te vinden waarin.”
Charlotte begeleidt de slechtziende René die enorm wordt gesteund door zijn moeder. Ze belt instanties af en vraagt subsidies aan voor de meest uitgebreide en moderne voorzieningen en haar doorzettingsvermogen zorgt ervoor dat ze daarbij veel succes heeft. Ze zet zich enorm in voor René. Zoveel zelfs dat het René soms te veel wordt. ‘Mijn moeder is hulpzuchtig’, verzucht hij tegen Charlotte. René geeft aan dat voor hem sprake is van een onbalans tussen geven en ontvangen. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat mensen elkaar soms met de beste bedoelingen onrecht aandoen. René’s moeder handelt uit liefde en bezorgdheid en het is de uitdaging voor René, eventueel daarin gesteund door anderen, om moeder op een voor haar aanvaardbare manier duidelijk te maken tot waar zijn behoefte om zorg gaat.
Sjaak zit op een vso–school. School is allesbehalve zijn grootste hobby. Dat geldt niet voor drummen. Met de straat is afgesproken dat hij zich om de dag anderhalf uur op zolder mag uitleven en wanneer er op koninginnedag een optreden is staan pa en ma, opa en oma en zelfs enkele buren te genieten voor het podium.
4
Onrecht: een verstoring van de balans
Het lijkt misschien vreemd: juist een gepest kind zou toch moeten weten hoe erg het is om gepest te worden? De begrippen erkenning en loyaliteit verduidelijken destructief recht. Iedereen heeft behoefte aan erkenning: zowel voor het goede dat je doet, als voor het slechte dat je overkomt. Mensen die geen erkenning krijgen, gaan die zoeken. Soms met geweld.
Onrecht definiëren we als een verstoring van de balans van geven en ontvangen. We onderscheiden twee vormen van onrecht: verdelend en vergeldend onrecht. Verdelend onrecht overkomt je, je kunt zeggen het lot. Je kunt denken aan bijvoorbeeld natuurrampen en aangeboren gedrags– en leerstoornissen. Voor verdelend onrecht is geen veroorzaker aan te wijzen. Vergeldend onrecht echter wordt je aangedaan door een ander: het ontstaat door ‘de schuld’ van anderen. Hoe mensen omgaan met onrecht dat hen is aangedaan, wordt bepaald door de manier waarop ze het ervaren. Bij verdelend onrecht is er dus geen veroorzaker aan te wijzen; bij vergeldend onrecht is dat wel het geval. Zij het dat degene die de ander onrecht heeft aangedaan, zich daar lang niet altijd van bewust is.
Verdelend, overkomt je, het lot
Onrecht
Verdelend, overkomt je, het lot
Onrecht
Vergeldend, wordt je aangedaan
Destructief recht
Schema II: Verdelend en vergeldend onrecht leiden tot destructief recht
2. Onrecht leidt tot destructief gedrag Destructief recht is geen rechtvaardiging van destructief gedrag. Het is een gevoel van onrecht dat zich binnen een persoon afspeelt. Fietsen stelen is fout, ik weet het. Maar wanneer zes keer binnen een jaar een nieuwe fiets van me is gestolen en ik zie een fiets zonder slot staan, dan is, hoe verwerpelijk ook, de kans dat ik die fiets pak groter, dan wanneer er nog nooit een fiets van me gestolen is. Het stelen van die fiets ontstaat uit het destructief recht dat is opgebouwd door de diefstal van mijn voorgaande fietsen. Zo bouwt ook een leerling of leraar die wordt lastig gevallen destructief recht op. De kans dat een leerling die één keer of enkele malen te veel zorg of hulp ontvangt, daar goed mee omgaat komt, is aannemelijk. Wanneer echter een kind dag in dag uit overladen wordt met zorg zonder dat het zelf ook maar de geringste initiatieven kan ontplooien, dan kan het destructief recht zich opbouwen tot een ongekende bron van energie. Een energiebron, die zich kan ontladen in destructief gedrag.
Vergeldend, wordt je aangedaan
Schema I: Twee soorten onrecht
1. Onrecht leidt tot destructief recht Het is onmogelijk op te groeien, volwassen te worden, kortom te leven, zonder dat je onrecht wordt aangedaan en ook zonder dat jij anderen onrecht aandoet. Wanneer een leerling trots een opdracht aan de leraar laat zien en die is te druk met andere leerlingen bezig om daar aandacht aan te besteden, is dat een vorm van onrecht. Gelukkig weten we allemaal met veel ons aangedaan onrecht goed om te gaan. Sterker nog: als we goed leren om te gaan met onrecht dat ons wordt aangedaan, maakt dat ons sterker en weerbaarder. De basis om met onrecht te leren omgaan is erkenning. Het maakt voor de leerling die erkenning vraagt voor zijn prestatie veel uit of de leraar wanneer hij tijd heeft zegt ‘zo nu heb ik tijd om naar die mooie opdracht te kijken’, of dat hij zegt ‘wat kan jij toch verschrikkelijk zeuren als ik anderen aan het uitleggen ben.’. Helaas krijgen sommige kinderen onevenredig veel onrecht te verduren, zowel van ‘het lot’, als van schoolgenootjes, broertjes, of zusjes, ouders of wie dan ook. Soms ook krijgen ze hiervoor weinig of geen erkenning. In zo’n situatie ontstaat wat we noemen destructief recht. Wie destructief recht heeft opgebouwd, voelt vaak de pijn niet meer die hij anderen aandoet. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat vrijwel alle pesters zelf ook pest– en mishandeling ervaringen hebben.
Een leerling die gepest wordt, kan zelf gaan pesten; een leraar die constant door leerlingen getreiterd wordt en geen steun vindt bij schoolleiding en collega’s, kan zijn onmacht en pijn botvieren op zwakkere leerlingen of collega’s. Of met een fles jenever, ook een vorm van destructief gedrag. Destructief gedrag kan zich dus uiten op verschillende manieren. Het kan zich richten op onschuldige derden: een leraar, die door zijn leerlingen is lastig gevallen, is ’s avonds onredelijk tegen zijn kinderen, een mishandeld kind pest andere kinderen. Het kan zich ook richten op de anonieme maatschappij: een bushokje moet het afleggen, of leerlingen gaan met een sleutelbos over het lakwerk van een luxe Bentley. Destructief gedrag kan zich ook richten op de persoon
5
zelf die het onrecht is overkomen. Mensen kunnen zichzelf geweld aan doen door drugsgebruik, anorexia, boulimia, automutilatie of in het ergste geval suïcide. Het schema ontwikkelt zich dan als volgt:
Verdelend, overkomt je, het lot
Vergeldend, wordt je aangedaan
Onrecht
Destructief recht Verdelend, overkomt je, het lot
Vergeldend, wordt je aangedaan
Onrecht
Constructief gedrag
Destructief gedrag
Destructief recht De samenleving
Destructief gedrag
Onschuldige derden
Jezelf
De samenleving Onschuldige derden
Jezelf
Schema III: Destructief gedrag kan zich richten tegen onschuldige derden, de maatschappij, of de leerling zelf.
3. Van destructief gedrag naar constructief gedrag Destructief recht kun je zien als een bron van energie, maar ook als een roep om erkenning. Hierboven bespraken we hoe die energie die we destructief recht noemen, zich kan ontwikkelen in destructief gedrag. Destructief recht als energiebron: je kunt er mee bouwen zowel als vernietigen. Destructief recht dat zich op een positieve manier uit, noemen we constructief gedrag. Ook dit kan gericht zijn op derden, op de maatschappij of jezelf. Mensen die hierin slagen ontwikkelen zich soms tot ware helden in de ogen van anderen.
Schema IV: Destructief recht kan zowel tot destructief als constructief gedrag leiden, maar wie zet de wissel om?
Herstel van de balans Het belang van dit keuzemoment kan moeilijk onderschat worden. Het kan bepalen of een leerling al dan niet terechtkomt in een spiraal van destructief gedrag. We noemden destructief recht een bron van energie, maar het is tevens een roep om erkenning. De keus tussen destructief en constructief gedrag, wordt bepaald door de mate waarin het ‘slachtoffer’ erkenning krijgt voor het onrecht dat is aangedaan. En hiermee komen we op een belangrijke rol van leraren, begeleiders en andere hulpbronnen voor mensen die onrecht is overkomen. Zij staan als wisselwachters langs het spoor en helpen de leerling de kant van destructief of van constructief gedrag op. De leerling is de locomotief die het op eigen kracht moet doen; de begeleider is een van de wisselwachters die hij op zijn reis tegenkomt.
Nelson Mandela is een gerespecteerde wereldleider die een groot deel van zijn kracht ontleent aan het onrecht dat hem is aangedaan. Ook prins Claus heeft veel onrecht ervaren. Verdelend in de vorm van zijn ziekte, vergeldend b.v. door leuzen als ‘Claus Raus’ en rookbommen die tijdens zijn huwelijk werden gescandeerd en gegooid. Hij ontwikkelde zich niet tot een verbitterde cynicus, maar oogstte waardering als geïnteresseerd en erudiet man die zich inzette voor vooral mensen in Afrika Dit hoopvolle inzicht, destructief recht kan zich uiten in constructief gedrag, geldt uiteraard ook voor leerlingen. Een leerling die op een vorige school enorm werd gepest kan zich op een nieuwe school ontwikkelen tot een gewaardeerde klasgenoot die niet alleen goed voor de groep, maar ook voor zichzelf zorgt: hij weet hoe het anders kan zijn! In ons schema wordt een belangrijk keuzemoment duidelijk. Het is het keuzemoment waarop mensen de kant opgaan van constructief of destructief gedrag.
6
Contextuele begeleiding
Inleiding Dit artikel belicht de theorie van de contextuele leerlingbegeleiding en bespreekt de consequenties die hieruit voortkomen bij het begeleiden van leerlingen in de meest brede zin. Eén daarvan is dat een belangrijke begeleidingsvaardigheid de meerzijdige partijdigheid is, hetgeen betekent dat de begeleider in zijn handelen de belangen van alle betrokkenen meeweegt, waaronder in belangrijke mate die van de ouders van de leerling.
Wanneer we kijken naar de leeftijd tussen de 12 en 16 jaar, hebben we wel eens de neiging om te denken dat jongeren in die periode weinig geven. Ze worden eerder als lastig en moeilijk ervaren. ‘Pubergedrag’ is eerder een negatieve kwalificatie dan een compliment. Eén van de lastigste zaken voor veel pubers is niet dat ze niet kunnen of willen geven aan anderen, maar dat hun geven niet gezien wordt, of wordt uitgelegd als lastig, rebels of lui gedrag.
De grondlegger van de contextuele theorie is Ivan Boszormenyi–Nagy. Zijn denken wordt gekenmerkt door twee belangrijke elementen. Geboren in Hongarije in 1920, woonde en werkte Nagy van 1950 tot 2007 (het jaar van zijn overlijden) in de Verenigde Staten. Familiebanden zijn in zijn werk een van de belangrijkste thema’s.
Wanneer iemand aan anderen geeft en daar geen passende erkenning voor krijgt, wordt de balans tussen geven en ontvangen verstoord. In de contextuele begeleiding spreken we van onrecht, weer zo’n juridische term. Een onbalans kan leiden tot destructief gedrag dat zich kan richten tegen onschuldige derden, de maatschappij of tegen degene die het onrecht is aangedaan zelf, in het uiterste geval door suïcide.
Vanwege zijn afkomst uit een familie van juristen, komen in zijn werk ook veel juridische en boekhoudkundige termen voor. Aanvankelijk is het wennen om hiermee te werken, zeker omdat ze losgemaakt moeten worden uit hun oorspronkelijke kaders. Wanneer dit gebeurt, bieden ze een werkzame steun bij begeleiding van leerlingen, waarbij ook recht wordt gedaan aan hun context: hun ouders, broers en zussen, vrienden, leraren en allen die voor hen belangrijk zijn.
Chantal praat veel met haar vriendin Leonie, die in een ernstige persoonlijke crisis zit. Urenlang zitten de twee vriendinnen te chatten en te telefoneren. Het laatste telefoontje sluit Chantal af met de woorden: “Wat ben ik gelukkig dat ik een vriendin als jij heb; je bent een kanjer. Dikke zoen!.” ’s Nachts ligt Chantal wakker van alles wat Leonie haar heeft verteld. Op school merkt een leraar op, wanneer ze haar huiswerk niet in orde heeft, dat ze “met de dag luier wordt”.
1. De balans van geven en ontvangen Eén van de ‘boekhoudkundige instrumenten’ waarmee Nagy werkt, is de balans. Uitgangspunt is dat goede en gezonde relaties bestaan bij een evenwicht van wat mensen binnen die relatie geven en ontvangen. Het klinkt logisch dat wanneer je in een relatie heel veel geeft en investeert en daar niets voor terugkrijgt, dit een onbehaaglijk gevoel geeft. Het gaat hierbij niet direct om het materiële, maar veel eerder om erkenning: je wilt dat wat je doet, gezien wordt. Wanneer je veel investeert in een relatie en je krijgt er weinig voor terug, kun je daar op verschillende manieren mee omgaan.
Contextueel gezien doet de leraar Chantal hiermee onrecht aan. Daarbij laat dit voorbeeld in zijn eenvoud zien hoe moeilijk het vaak is met verschillende balansen te werken: door veel te geven aan Leonie, is Chantal minder in staat te geven in andere relaties. Dat geldt niet alleen voor Chantal: een leraar die veel investeert in school, is die tijd minder thuis beschikbaar en doet daarmee wellicht zijn huisgenoten onrecht aan. Het is onmogelijk om op te groeien, volwassen te worden, zonder verstoring van de balans van geven en ontvangen, zonder dat je onrecht wordt aangedaan. Wel is het zo dat sommige mensen meer onrecht over zich heen krijgen dan anderen.
Je kunt vragen om erkenning: een leerling die haar huiswerk terugkrijgt met de opmerking dat het ‘een mager zesje is geworden’, roept boos: ‘Maar weet u wel hoeveel tijd ik er aan besteed heb?’
Hierboven keken we naar een verstoring van de balans wanneer iemand geeft en daar geen passende erkenning voor krijgt. Die verstoring noemen we ‘onrecht’. Onrecht kan ook ontstaan wanneer mensen teveel moeten ontvangen en daar niet voldoende voor terug kunnen geven. ‘Voldoende geven’, noemen we in dit kader ook wel ‘passend geven’: geven op een manier waarmee je de ander geen onrecht aandoet.
Je kunt vragen om materiële erkenning: leraar De Jong vervult al enkele jaren een coördinerende taak en zegt tegen de directie dat hij die alleen blijft uitvoeren wanneer hij van schaal 11 naar schaal 12 gaat. Soms besluiten mensen om minder te investeren: na jarenlang schoolavonden en –reizen georganiseerd te hebben, besluit leraar Fransen zich te beperken tot wat hij noemt ‘mijn kerntaken’.
Oppervlakkig gezien lijkt het misschien leuker te ont-
7
vangen dan te geven, maar de praktijk is anders. Een buurman die je gras maait, bereid is je auto te wassen, al zijn gereedschap aan je uitleent en je eens per maand te eten vraagt, maar die niet bereid is ook maar iets van jou te ontvangen, zal waarschijnlijk vrij snel alle nekharen overeind doen staan. Contextueel gesproken zet de buurman je in de schuld. Als je teveel van anderen moet ontvangen, kun je daaronder bezwijken. Of het kan zich uiten in ‘destructief’ of zo we het noemen willen ‘lastig’ gedrag.
leuk dat jullie bestaan, daarmee geven jullie mij levensvreugd.’ Hij geeft daarmee de leerlingen op een directe wijze bestaansrecht en werkt aan hun zelfvalidatie. Voordat we kijken naar verschillende soorten relaties die we onderscheiden, volgen wat kernpunten op een rij. 1 Relaties zijn gezond wanneer er een evenwicht bestaat tussen wat je in die relatie geeft en ontvangt. 2 Wie in een relatie teveel moet geven, óf teveel moet ontvangen, wordt onrecht aangedaan: onrecht is een verstoring van de balans van geven en ontvangen. 3 Erkenning voor wat je geeft en voor wie je bent, is een van de belangrijkste zaken die je kunt ontvangen. 4 Zelfvalidatie of zelfwaardering bouw je op door op passende manier aan anderen te geven en daar erkenning voor te ontvangen. 5 Hieruit volgt: docenten en begeleiders moeten in staat en bereid zijn op passende manier aan leerlingen te geven en van hen te ontvangen.
Boeiende termen in dit kader zijn ‘probleemleerling’ of ‘zorgleerling’. Een etikettering als deze kan een effectieve manier zijn om een leerling onrecht aan te doen: het lijkt er op dat een leerling niet in staat is voldoende aan zijn omgeving te geven. (Je zult maar tijdens het jaarlijkse functioneringsgesprek te horen krijgen dat je in de categorie ‘probleemleraren’ valt . . .) Wanneer een leerling een etiket als dit krijgt, is het gevolg vaak en bijna even vaak met de beste bedoelingen, dat de school extra gaat investeren in de leerling. Bijvoorbeeld door remedial teaching, lessen sociale vaardigheden, begeleidingsgesprekken, gesprekken met de ouders, externe hulpverlening en ga zo maar door. En wanneer al die hulp niet baat, is de valkuil dat de school denkt, er moet nog meer bij . . . Wie kijkt naar de balans van geven en ontvangen, ziet het risico: hoe meer de leerling ontvangt, hoe meer de balans verstoord wordt, hoe meer hij gevoelsmatig in de schuld komt te staan. Iedereen die investeert in leerlingen moet zich er volgens Nagy van bewust zijn dat hij de ethische plicht heeft op passende wijze van hen te ontvangen.
2. Twee soorten relaties Dit artikel gaat over de balans van geven en ontvangen in relaties. Hiervoor keken we naar de balans van geven en ontvangen. Nu richten we het vizier op twee soorten relaties die contextuele theorie onderscheidt: horizontale en verticale.
2.1 Horizontale relaties Horizontale relaties zijn die waar je min of meer voor hebt gekozen. Die met vrienden, je partner, je collega’s, je leerlingen, hun ouders. Uiteraard heb je niet direct gekozen voor de relatie met ouders die je op ouderavonden ontmoet; indirect deed je dat wel toen je voor dit beroep, voor deze werkkring koos. Op het moment dat je mensen ontmoet, komt de balans van geven en ontvangen in beweging: je begint vanuit het niets en er worden gewichten op de schaal gelegd. Soms is het minimaal wat er op de schaal ligt, maar naar mate je langer met iemand werkt, komt de balans in beweging.
De term ‘zelfvalidatie’ of ‘zelfwaardering’ helpt dit te verduidelijken. Zelfvalidatie geeft je bestaansrecht: ‘Ik ben het waard om op deze aardbol rond te lopen, ik voeg er iets aan toe.’ Zelfvalidatie bereik je door passend te geven aan anderen. Wanneer je er alleen maar bent om te ontvangen, dan doe je er voor je gevoel niet zo veel toe. Of zoals de Franse filosoof De Levinas zegt: “Ik word in het aangezicht van anderen.” Leerlingen geven op uiteenlopende manier aan hun omgeving, hun vrienden, docenten, ouders. Chantal geeft door een open oor voor Leonie te hebben. En wanneer Leonie Chantal bedankt voor haar vriendschap, geeft zij daarmee aan Chantal. Op hun balans is sprake van een wederzijds geven en ontvangen. Ook Foppe geeft aan zijn moeder: door haar hulp te ontvangen, stelt hij haar in staat haar zorgende taak uit te voeren. Echter, Foppe’s moeder lijkt de grens te overschrijden van wat we ‘passend geven’ noemen. Heel veel leerlingen merken dat zij aan hun ouders en hun omgeving geven door te zijn wie ze zijn: een leraar die uitstraalt plezier in zijn werk te hebben, zegt daarmee indirect tegen zijn leerlingen: ‘Ik vind het
Ik heb een perfecte, evenwichtige relatie met de beheerder van de fietsenstalling: ik betaal; hij bewaakt de fiets en we zeggen elkaar vriendelijk goedendag. Zo gaat het al jaren, totdat ik op een ochtend mijn spinbinder los over de bagagedrager laat hangen, die vervolgens hopeloos vast draait in mijn achterwiel. Wanneer ik ’s avonds terugkom, blijkt dat de beheerder met alle geduld mijn fiets weer in fatsoen heeft gebracht, zodat ik ’s avonds zonder vertraging achter de aardappels zit. Op dat moment ‘sta ik in de schuld’ en ‘los’ ik die ‘af’ bijvoorbeeld door wat meer een praatje met de man te maken.
8
schuld. Voor de meeste kinderen komt daarbij dat zij in hun leven zoveel liefde aandacht en zorg krijgen van hun ouders dat de onbalans nog groter wordt. Een belangrijk uitgangspunt in de contextuele theorie is dan ook de behoefte die kinderen hebben om te geven aan hun ouders. Sterker nog: kinderen hebben het recht om te geven aan hun ouders en wanneer zij hiertoe niet in staat worden gesteld, is de kans zeer groot dat zij in hun groei worden geremd. Het niet mogen of kunnen geven is een vorm van onrecht. We merkten het al op: veel kinderen merken dat zij geven aan hun ouders louter doordat zij bestaan, zij worden onvoorwaardelijk geaccepteerd. ‘Eén van de mooiste momenten in mijn leven was toen ik jouw eerste schopje in mijn buik voelde’, zegt een moeder tegen haar zoon. Een vader koopt ieder seizoen een seizoenskaart voor hem en zijn dochter voor hun favoriete voetbalclub; de zondagen zijn voor hen; daar komt niemand tussen. Daarnaast leren kinderen in interactie met hun ouders op hun eigen, unieke manier te werken aan een evenwichtige balans. Sommigen doen dat door met goede resultaten uit school te komen; anderen door oog te hebben voor wat de ander nodig heeft wanneer het tegenzit. Sommige kinderen nemen in een gezin de rol van bliksemafleider of zondebok op zich: ze roepen als het ware de ellende over zich af, waardoor anderen beter kunnen functioneren. En zoals we zagen, sommige kinderen geven aan hun ouders door van hen te vragen.
In horizontale relaties spreken we van ‘verworven loyaliteit’. We bedoelen daarmee dat mensen door voor elkaar iets te betekenen, zij wederzijds vertrouwen en wederzijdse verwachtingen opbouwen. Dit wederzijdse vertrouwen en deze verwachtingen noemen we loyaliteiten. Loyaliteit kun je omschrijven als trouw en betrouwbaar zijn, voor elkaar opkomen. Het gaat om het opbouwen van wederzijdse verdiensten en verplichtingen. Uiteraard niet juridisch, zelfs niet moreel, maar eerder op ethisch en gevoelsmatig niveau. Behalve door verworven loyaliteit kenmerken horizontale relaties zich door het feit dat je ze kunt verbreken. Een collega kan veranderen in een ex–collega, een partner in een ex–partner, een leerling in een ex–leerling.
Wanneer hij ’s avonds van zwemmen thuiskomt, fietst Jan langs het raam van zijn vader die rond die tijd achter de computer zit. ‘Pááááp’, roept hij steevast, hetgeen voor pa een teken is om twee borden Brintapap klaar te maken. Enkele minuten later zitten de twee mannen te genieten van een bord dampende pap. Door aan hem te vragen, stelt Jan zijn vader in staat zijn vaderschap uit te oefenen en daar van te genieten: hij geeft aan pa door te ontvangen. Ook Foppe, die we eerder tegenkwamen, geeft aan zijn moeder door van haar te ontvangen.
2.2 Verticale relaties Voor verticale relaties geldt dat niet. Zij kenmerken zich door bloedbanden. Een ouder kun je niet veranderen in een ex–ouder; een kind niet in een ex–kind. We noemen de relaties tussen kinderen en (groot)ouders verticaal, omdat ze door generaties heen lopen. Hier is geen sprake van verworven, maar van existentiële loyaliteit. Existentieel, omdat een kind zijn bestaan, zijn existentie, te danken heeft aan zijn ouders. Dit betekent dat er in verticale relaties sprake is van een existentiële onbalans: een kind heeft het belangrijkste dat hij bezit, zijn bestaan, te danken aan zijn ouders en staat daarmee gevoelsmatig bij zijn ouders in de
9
le. Als begeleider kun je er vanuit gaan dat (op den duur) de leerling, wanneer hij moet kiezen, de verticale loyaliteit voorrang zal geven. Wanneer de onbalans in de verticale lijn sterker is, is de kans groter dat een kind recht wil doen aan de relaties met zijn ouders. Wanneer bijvoorbeeld de begeleider van een leerling die thuis wordt mishandeld, zich sterk afzet tegen de ouders, zal de kans groot zijn dat de begeleiding stroef verloopt of zelfs door het kind onmogelijk wordt gemaakt. Loyaliteitsconflicten zitten vaak in kleine zaken, maar kunnen grote invloed hebben.
Naast de existentiële onbalans geldt voor verticale relaties dus ook dat ze onverbrekelijk zijn. Zelfs de dood is hiertoe niet in staat. Onderzoek onder jongeren met een verlieservaring toont aan dat een van de belangrijkste elementen bij rouwverwerking is, het een plek geven van de overledene in je huidige bestaan.
3. Erkenning en gepast geven In verticale relaties geldt het belang van erkenning sterker dan in horizontale. Wanneer die ontbreekt, bestaat de kans dat mensen hardnekkig blijven zoeken, vaak in horizontale relaties.
Shamira leert thuis dat bescheidenheid, conflictvermijding en het in hun waarde laten van anderen belang– rijke waarden zijn. Bert Sprong, haar leraar Nederlands, staat bekend als iemand met een enorme grote mond en een klein hartje. Voor hem is assertiviteit, voor jezelf opkomen en elkaar netjes de waardheid zeggen belangrijk. Hij leerde van zijn vader, die in de Amsterdamse Jordaan opgroeide, in een gezin met zeven kinderen en een alleenstaande moeder, dat die waarden een overlevings–strategie zijn. Wanneer hij de waarden die Shamira van huis meekrijgt zou afkeuren en de zijne er tegenover zou zetten, brengt hij haar daarmee in een loyaliteitsconflict en wordt de kans dat Shamira assertiviteit leert klein.
Lerares Jessica Landman loopt er op haar werk steeds tegenaan dat ze niet serieus genomen wordt. Soms kan ze om de kleinste zaken woedend worden. In supervisiegesprekken vertelt ze dat zij als jongste kind in haar gezin vaak buiten belangrijke gezinszaken werd gehouden, waar haar oudere zussen wel bij werden betrokken. Uiteraard met de beste bedoelingen van haar ouders die hun jongste dochter niet onnodig wilden belasten. Haar roep om serieus genomen te worden werd thuis niet gehoord en klinkt nu door in de lerarenkamer en in de klas op een soms voor haarzelf en anderen moeilijk te begrijpen manier. Na enkele gesprekken met haar ouders en zussen over haar jeugd waarin allen hun perspectief verwoorden, is de behoefte aan erkenning om op het werk serieus genomen te worden vrijwel weg. Omdat Jessica op het verticale niveau erkenning kreeg, vervalt voor haar de behoefte die op het horizontale vlak te zoeken. De grote kracht van Jessica was dat zij als kind, haar ouders goed erkenning kon geven voor het feit dat ze niet overal bij betrokken werd. De rol van de supervisor is in deze situatie dezelfde als die een mentor kan hebben: zij werkte verbindend. Ze erkende op de eerste plaats de pijn die Jessica’s ouders hadden veroorzaakt, maar daarnaast erkende zij ook de ouders in hun zorg voor hun dochter.
4. Loyaliteitsconflicten Soms is het moeilijk recht te doen aan loyaliteiten. Hoe lastig is het niet wanneer een woedende ouder over een collega van jou als begeleider komt klagen. Zeker wanneer je je de woede van ouder kan voorstellen. Op zulke momenten dreigen loyaliteitsconflicten. Het voorbeeld waar we het hier over hebben, is een loyaliteitsconflict op horizontaal niveau: je hebt zowel met je leerling, zijn ouder als met je collega een horizontale relatie. Soms moet een leerling kiezen tussen de loyaliteit met zijn ouders en bijvoorbeeld die met een begeleider of leerkracht. Verticale loyaliteit botst dan met horizonta-
Bert werkt anders: ‘Shamira’, zegt hij, ‘ik vind dat zo knap, de manier waarop jij altijd en rustig jezelf blijft en ook altijd aardig bent tegen anderen. Daar kan ik daar nog wat van leren. En dat doe ik eerlijk gezegd ook. Maar ik vind ook belangrijk dat je verschillende eigenschappen kunt combineren: soms is het handig bescheiden te zijn, soms om assertief te zijn. Wat vind jij ervan om eens te kijken wat we van elkaar kunnen leren?’ Bert geeft Shamira erkenning voor wat zij van huis meeneemt. Sterker nog: hij vraagt haar dit in de klas een plek te geven. Daarmee zet hij haar in een gevende positie: ik kan leren van jouw bescheidenheid. Omdat hij Shamira erkenning kan geven voor haar waarden en uitnodigt daar assertiviteit naast te zetten is de kans op slagen veel groter. In die situatie kan Shamira loyaal blijven aan haar ouders en draagt Bert bij aan haar zelfvalidatie. En om de cirkel rond te maken: Bert blijft ook loyaal aan zijn ouders.
5. Consequenties voor de begeleiding Uit het bovenstaande volgen enkele belangrijke consequenties voor begeleiding. Eén daarvan is dat werkelijke en langdurige gedragsveranderingen bij kinderen alleen tot stand komen wanneer kinderen zich hierin gelegitimeerd voelen door hun ouders. Trainingen ‘Omgaan met faalangst’
10
zichzelf. Vaak is een begeleider als vertegenwoordiger van de school niet de ideale begeleider (de vuile washangen we niet buiten). Leerlingen zijn vaak goed in staat al dan niet met hulp hun begeleider te zoeken naar steun van mensen die minder bedreigend zijn voor bijvoorbeeld hun ouders. Bijvoorbeeld vrienden, ooms, broers en zussen, tantes of grootouders. De kern van meerzijdige partijdigheid is dat de begeleider verbindend werkt.
of ‘Sociale vaardigheden’ hebben contextueel gezien geen zin wanneer ouders zich hier niet uitgesproken achter stellen. Wanneer de begeleider toestemming vraagt aan de ouder om hun kind te mogen begeleiden, stelt hij zich dan ook niet op als expert die een deel van de opvoeding van de ouder overneemt, maar is hij iemand die aan de ouders vraagt hen behulpzaam te mogen zijn bij hun opvoedkundige taak. Een andere consequentie is dat meerzijdige partijdigheid een van de belangrijkste begeleidingsvaardigheden is. We bedoelen hiermee dat de begeleider zich niet opstelt als steun voor de leerling alleen, maar als steun voor ieder in de context van de leerling. Wanneer de begeleider partij kiest, mensen verwerpt of negeert, is de kans groot dat hij de leerling in een loyaliteitsconflict brengt en kwijtraakt. Er zijn veel manieren waarop een begeleider meerzijdig partijdig kan zijn. Belangrijk is dat de begeleider zich impliciet of expliciet bewust is van de opvoedingsverantwoordelijkheid van de ouders. Uiteraard moet hij als vertegenwoordiger van de school ook zijn eigen verantwoordelijkheden nemen, maar hoe een kind uiteindelijk opgroeit van kind tot volwassenen is de verantwoordelijkheid van de ouder.
6. Tenslotte Dit hoofdstuk belichtte de contextuele leerlingbegeleiding. Naast de balans van geven en ontvangen, keken we naar horizontale en verticale relaties. We constateerden dat bij loyaliteitsconflicten, waarbij het vertrouwen en verwachtingen tussen verschillende relaties in het geding zijn, verticale relaties vaak zwaarder wegen. Voor de begeleider betekent dit dat hij door meerzijdige partijdigheid loyaliteitsconflicten tot een minimum beperkt en verbindend werkt tussen de leerling en zijn context. Op den duur zal een begeleider merken dat meerzijdige partijdigheid geen techniek is, maar een levenshouding wordt. Het zijn vaak geen eenvoudige stappen, maar wie in staat is ze te zetten, ervaart dat hij nimmer raakt uitgewandeld op een altijd boeiende weg.
Daarnaast zal een contextueel begeleider ook altijd op zoek gaan naar hulpbronnen voor de leerling buiten
11
De ornithologie van begeleiding Samenwerken leer je in het ouderlijk nest Het gezin is de eerste plek waarin kinderen leren samenwerken. De patronen die zij daar in samenhang met ouders, broers en zussen, ontwikkelen bepaalt de manier waarop zij later op school, op hun werk, in relatie met vrienden en partners aan samenwerking vormgeven. Tussen broers en zussen ontwikkelt zich een vertrouwdheid en een vriendschap die een leven lang kan meegaan en kracht geeft. Maar er zit ook een element van competitie in. Ieder kind groeit bij complimenten en waardering van zijn ouders en zoals vogeltjes vechten om de worm in hun moeders snavel, strijden kinderen in het ouderlijk nest om liefde en aandacht van pa en ma. Sommigen pikken in die strijd de vetste wormen terwijl anderen verpieteren. Er kan een strijd ontbranden waarin kinderen uit het nest gegooid worden en maar moeten zien hoe ze overleven.. Tegelijkertijd biedt het eigen nest warmte, plezier en vertrouwdheid en geeft het broers en zussen een gezamenlijke kracht om de bedreigingen van buiten te weerstaan. Als het erop aankomt staan ze samen sterk en vullen ze elkaar aan. Samenwerking in liefde maar ook met voetangels en klemmen.
We stellen je voor: • de pelikaan • de condor • de ekster • de flierefluiter
Vier vogels Ieder kind heeft de behoefte aan zijn ouders te geven en dat lukt beter wanneer je je van je broers en zussen weet te onderscheiden. Je kunt in de manier waarop kinderen aan hun ouders geven vier basispatronen onderscheiden, elk met zijn eigen lusten en lasten. We noemen ze de Pelikaan, de Condor, de Ekster en de Flierefluiter. Het zijn uitersten en de kans is groot dat ieder in zichzelf meerdere vogels herkent. En enig kinderen? Die raden we aan na te gaan wat zij moesten doen om dat extra wormpje uit moeders snavel te ontvangen.
12
De Pelikaan: het Zorgende Kind Het logo van de bloedbank is de pelikaan. Zij voedde haar kinderen met haar eigen bloed. De Pelikaan richt zich op de behoeften van de ouders en verwerft zich bestaansrecht door voor anderen te zorgen. Met het risico zelf leeggezogen te worden. Met complimenten als ‘wat heb jij goed op je broertje gepast’, leert het kind wat het moet doen om complimentjes en waardering te krijgen. De krachten van de pelikaan kunnen zich tegen hem keren wanneer hij vastloopt in zijn pelikanenpatroon. De Pelikaan: het Zorgende Kind Richt zich op de behoeften van anderen Is erg sociaal en heeft een ‘derde oog’ voor wat anderen nodig hebben. Is een steun vooranderen.
Richt zich zo op anderen dat het de eigen behoeften verwaarloost: ‘Als jullie het maar goed hebben; ik ben niet belangrijk’.
Is procesgericht: niet wat er gebeurt, maar hoe men zich voelt is belangrijk.
Gaat gebukt onder de lasten van anderen
Zorgt (in de klas) voor sfeer en gezelligheid.
Kan verbitterd raken: ‘nu heb ik heel mijn leven voor anderen gezorgd, wie zorgt er nu eens voor mij?’
Aandachtspunten / valkuilen Geef erkenning voor het zorgen, en vraag voorzichtig of jij en anderen ook eens wat voor hem mogen doen. De kans is groot dat je je in contact met een pelikaan een fantastische begeleider voelt. De pelikaan zal ook voor jou zorgen en is pas tevreden als jij gelukkig bent. Een pelikaan voelt zich thuis in beroepen waar hij iets voor anderen kan betekenen. Sectoren als verpleging en leerlingbegeleiding hebben een hoog pelikaangehalte.
13
De Condor: het Perfecte Kind Groots, machtig en alles overziend vliegt hij over bergen en valleien. Bewonderd om zijn pracht en gevreesd om zijn kracht. Maar vaak ook eenzaam omdat hij weet dat wanneer hij zijn zwakte laat zien, hij verloren is. Zijn donkere kanten zal hij met niemand delen, de condor.
Wanneer een kind zich ontwikkelt tot pelikaan, kan een jonger broertje of zusje daar moeilijk in meegaan. Hij heeft op zijn minst negen maanden achterstand en zal een ander patroon moeten ontwikkelen. De kans is groot dat hij zich ontwikkelt tot Condor, het Perfecte Kind. Hij richt zich niet op de behoeften van zijn ouders, maar op hun verwachtingen.
De Condor: het Perfecte Kind Richt zich op de verwachtingen van anderen Presteert veel en goed: ‘Kijk eens mamma, ik kan al fietsen! Kijk, eens, weer een negen! Kijk eens wat een mooie vriendin! Kijk eens wat een mooie auto!
Laat alleen de goede kanten van zichzelf zien en heeft daardoor altijd iets te verbergen.
Weet zich goed te presenteren.
Is bang betrapt te worden. (‘Stel je voor dat ze in de gaten krijgen wat er allemaal niet deugt aan mij…’)
Bereikt veel in het leven in materieel opzicht.
Kent eenzaamheid omdat er zoveel is dat hij verborgen moet houden en waarover hij niet praat.
Kan moeilijke klussen regelen en veel voor elkaar krijgen.
Verwacht veel van anderen.
Maakt promoties.
Loopt vast wanneer hij al die verwachtingen niet kan waarmaken.
Aandachtspunten / valkuilen: Honderd procent perfectionisme is onbereikbaar dus faalangst zal de condor niet vreemd zijn. Het kan lang duren eer hij zijn pijn en zwakte zal laten zien. De condor zal ook van jou perfectionisme vragen en hoge eisen aan jou stellen. Zeker wanneer hij zijn masker nog opheeft, is de kans groot dat jij je onzeker voelt.
14
De Ekster: de Zondebok of Bliksemafleider wijden: ‘Wij zijn een normaal gezin, jammer dat Erik niet wil deugen.’ De ekster brengt zichzelf in de problemen en krijgt de klappen die voor anderen bedoeld zijn. Maar ook kan de ekster zich ontwikkelen tot een onafhankelijke, vrije vogel die wanneer het erop aankomt aan alles en iedereen lak heeft, zegt wat niemand durft te zeggen en daarmee de heetste kastanjes uit het vuur sleept. In het bedrijfsleven zijn het de klokkenluiders. In de klas is het de leerling die, wanneer de spanning te hoog oploopt, een wind laat en eruit wordt gestuurd.
De ekster zingt niet, maar maakt een rotgeluid. Hij hipt door je tuin zonder enig aantoonbaar nut en wanneer je even niet kijkt, jat hij je zilverwerk dat hij, zonder dat hij er ook maar iets mee doet, opslaat in zijn nest. Eigenlijk zou de wereld beter af zijn zonder eksters. Regelmatig wordt Erik opgepakt wegens winkeldiefstal. De incidenten vinden steeds plaats de dag nadat bij echtelijke ruzies tussen zijn ouders de vonken er vanaf gesprongen zijn. Nadat hij is opgepakt geven pa en ma elkaar een hand en halen Erik op van het bureau waarna ze zich gezamenlijk aan zijn opvoeding
De Ekster: de Zondebok of Bliksemafleider Vaak heel onverwacht gedrag Vangt de klappen op die voor anderen zijn bedoeld.
Is door alle klappen verbitterd: ‘Ze moeten altijd mij hebben’.
Stelt anderen in de gelegenheid probleemloos te zijn wie ze willen.
Is wantrouwend en stelt relaties op de proef: ‘Ik ben al zo vaak in mensen teleurgesteld, waarom zou ik jou wel kunnen vertrouwen?’.
Doorbreekt taboes en gezinsmythes.
Wordt buiten de groep geplaatst omdat hij de codes doorbreekt.
Ontwikkelt zich als vrije sterke ongebonden geest met een anarchistische instelling. ‘Ik kan in mijn eentje de wereld aan!’
Brengt vanuit zijn verbittering schade toe aan zichzelf en anderen.
Aandachtspunten / valkuilen: Zoek met de ekster naar het profijt dat anderen van zijn gedrag hebben en benoem daarmee het gevende. Onderzoek samen of de prijs die hij daarvoor betaalt niet te hoog is. Prikkel en daag uit! Een zin als ‘Ik heb een opdracht, maar ik denk dat die net iets te zwaar voor je/jou is…’, kan als reactie oproepen ‘Dat zullen we nog wel eens even zien…!’ Omdat hij zo vaak teleurgesteld is, zal hij ook de relatie met jou als begeleider op de proef stellen en bijvoorbeeld afspraken vergeten. Wanneer jouw reactie afwijzend op de persoon is, kan hij weer iemand toevoegen aan zijn lijstje van mensen die niets van hem moet hebben.
15
De Flierefluiter, het Jongste Kind De flierefluiter is een paradoxaal vogeltje: hij geeft aan anderen door van hen te ontvangen. Om drie uur komt hij uit school en vraagt aan moeder of ze een lekker kopje thee wil zetten. De flierefluiter slobbert de thee en moeder krijgt het gevoel dat ze een geweldige moeder is. Hij laat zich graag vertroetelen en zet daarmee de ouders in de ouderrol en de begeleider in de begeleiderrol. Een Pelikaan kan zich geen prettige broertje of zusje voorstellen dan een flierefluiter; een flierefluiter gedijt bij een Pelikaan. Een zus met zeven broertjes is een slaaf. Een broer met zeven zusjes is een graaf . (Nederlandse volkswijsheid) Een gesprek kan tussen een flierefluiter en een begeleider kan zich als volgt ontspinnen: Begeleider: En hoe gaat het op school? Flierefluiter: Prima, zeker als jullie wat minder moeilijk zouden doen. B: Ja, maar het is toch belangrijk als je wat aan je je studieplanning doet. F: Dat hoeft helemaal niet joh. Mijn broer heeft nog tig werkstukken op zijn computer staan die ik zo kan gebruiken en als het fout gaat komt mijn vader wel even naar school om die 5,4 naar een 6,0 te praten. Laten we leuks gaan doen…’
De flierefluiter hoeft niet perse het jongste kind te zijn. Vaak zijn het ook enig kinderen. Wel zit hij vaker een beetje onderaan in de kinderrij zit. Vader en moeder voelen minder minder de spanning van de opvoeding en zijn meer in staat de teugels te laten vieren.
De Flierefluiter: het Jongste Kind Geeft door van anderen te ontvangen Laat anderen voor hem zorgen en zet hen daarmee in de ouder-/verzorgerrol.
Leert niet om aan anderen te geven en verantwoordelijkheden te nemen.
Kan zich vrij en creatief ontwikkelen. Op Conservatorium, toneelschool of kunstacademie voelt hij zich prima thuis.
Kan zich ontwikkelen tot een verwend kind: ‘Ik wil het hebben en wel nu want ik heb er recht op…..”.
Maakt zich niet druk en laat Gods water over Gods akker stromen: ‘Er is altijd wel iemand die voor me zorgt’.
Niemand zal snel een beroep op hem doen waardoor hij zich vaak niet serieus genomen voelt.
Aandachtspunten / valkuilen Reken erop dat de flierefluiter zich niet al te druk maakt. Het komt allemaal toch wel goed. Een insteek, na erkenning van zorgeloosheid, waar ieder ook van kan leren, kan zijn het niet serieus genomen worden. Geef de flierefluiter langzaam maar zeker meer verantwoordelijkheden. De flierefluiter zal ook jou graag voor zich laten zorgen en voor je het weet ben jij volop aan het werk terwijl hij rustig achterover zit.
16
Zingt het kind op school zoals het thuis gebekt is? Een leerling heeft zijn vogelpak niet voor niets aangemeten. Het levert hem veel op, vooral thuis. Maar het kan in zo’n pak ook knap benauwd worden. Wie zijn pak uittrekt, staat in zijn nakie en weet niet, of misschien juist heel goed, hoe de familie erop reageert. Wanneer je een leerling het benauwd ziet hebben wees dan voorzichtig en nodig hem met kleine stapjes uit ander gedrag te oefenen in een veilige situatie, bijvoorbeeld in de klas:
‘Over thuis wil ik het niet hebben’, zegt een mentor tegen een zorgend kind, ‘maar hoe vind je het als wij eens iets voor jou doen?’ Wanneer we het positieve en het negatieve beeld dat gezinsleden van de verschillende vogels kunnen hebben, een beetje ongenuanceerd, op een rij zetten, levert dat het volgende beeld op:
Het beeld dat broers en zussen hebben
Als het goed gaat
Als het misloopt
De Pelikaan
Onze steun en toeverlaat.
Die opdringerige zeurpiet die zich met alles en iedereen bemoeit.
De Condor
Onze trots.
Die egotripper die alleen aan zichzelf denkt en over lijken gaat.
De Ekster
Ons buitenbeentje die doet wat niemand durft en ons door de lastigste situaties sleept.
De schande van de familie.
De Flierefluiter
Die creatieve Benjamin die overal plezier brengt en waar we met z’n allen zo heerlijk van genieten.
De losbol die iedereen voor zijn karretje weet te spannen.
Of kinderen de patronen die zij thuis ontwikkelen op school of elders voortzetten is voor een groot deel afhankelijk van de erkenning die zij thuis krijgen. Het lijkt erop dat Christa op school zich door haar vriendinnen kan laten vertroetelen en tot rust komt. Na een maand of twee vertonen haar resultaten een stijgende lijn. Thuis is Christa een Pelikaan, op school is ze weer af en toe de Flierefluiter en hervindt ze evenwicht om van daaruit later als een Condor door het examenjaar te vliegen.
Een jaar geleden is moeder overleden en de cijfers van Carla kelderen. Tegen de mentor zegt haar vader dat hij zich grote zorgen maakt nu blijkt dat haar resultaten achteruit gaan. Hoewel hij het niet uitspreekt voelt hij zich als vader mislukt, nu blijkt dat hij het niet alleen aankan. De mentor kan zich dat voorstellen en hij en vader spreken af dat er gezinshulp geregeld gaat worden, dat Carla thuis minder taken op zich neemt en dat ze extra huiswerkbegeleiding krijgt. Na aanvankelijk een maand of twee nog meer inzet vertoont te hebben en nog meer voor iedereen gezorgd te hebben, verandert de Pelikaan in een Ekster. Een jaar geleden is moeder overleden en de cijfers van Christa kelderen. Tegen de mentor zegt vader in het bijzijn van Christa dat hij enorm trots is zijn dochter die zich thuis drie keer in de rondte werkt. De mentor kan zich dat voorstellen en vraagt hoe ze beiden tegen school aankijken. ‘Ach’, zegt vader, ‘ik ben soms wat bang dat ze thuis meer doet dan eigenlijk goed is, maar als ze een jaartje blijft zitten, heb ik het daar niet moeilijk mee. We moeten er met z’n allen doorheen’ De mentor beaamt dit.
Van Carla en Christa kunnen leren dat het meest weerbaar en gelukkig zijn die kinderen , die zich in iedere pluimage thuis voelen en het verenpak aantrekken dat hen op dat moment en in die situatie het lekkerst zit. Zij hebben het meeste noten op hun zang: ze genieten ervan om voor anderen te zorgen, de prachtigste prestaties neer te zetten, soms dwars te zijn of zich lekker te laten vertroetelen. Zolang er voor alles maar een juist seizoen is.
17
Ondertussen in de Drentse venen Kay is een leuk mannetje maar op een of andere manier lukt het van geen kant op school. Da’s vervelend. Voor Kay wat minder, want die lijkt er niet echt mee te zitten. Pa en ma meer. Straffen noch belonen helpt. En ook de begeleiders waar ze Kay naar toe sturen, hebben weinig resultaat opgeleverd. Sterker nog: hoe meer ondersteuning, hulp en aandacht, hoe recalcitranter Kay wordt. Gek hé, een aardig joch, betrokken ouders waar niks mis mee is en toch loopt het op school van geen kant. Snapt u het, snap ik het? Kay en zijn ouders wonen in een Drents dorp waar je elkaar nogal eens tegenkomt. Recepties, bruiloften, partijen, dat soort werk. Zo ook op een mooie lenteavond in Café La Trappe in Westerbork. Rob en Dorian trouwen en naast de ouders van Kay is er ook een aantal leraren van Kay op het feest. Naarmate de trappist en witte wijn steviger vloeien, worden er bladeren voor monden weggenomen. Voor ma geen groter vertier dan die leraren eens lekker stangen. “Vier maanden vakantie per jaar, terwijl ik het met vier weken moet doen! Jullie zijn nog luier dan ambtenaren. En maar klagen jongens”. Dirk, leraar van Kay hoort het met glimlach aan en laat alles over zich heen komen. Hij weet niet goed wat hij aan moet met die lach van moeder. Kay trouwens ook niet. Die vangt af en toe eens druppel op uit moeders verbale onweersbui en ziet het verder ook maar aan. Zo gaat dat soms op Drenthse bruiloften. Onweer gaat vanzelf over.
De maandag na de bruiloft belt Dirk ma op en op woensdagmiddag zitten ze tegenover elkaar. “ ’t Is spannend wat ik ga zeggen tegen je, maar ik doe het omdat we allebei Kay een prachtkereltje vinden waarvan we willen dat het goed gaat op school. Mag ik zeggen waar ik het weekend over heb lopen denken?” Echt de vrijheid om nee te zeggen, voelt moeder niet. “Okay”, zegt Dirk, “Kay is volgens mij gek op jou en volgens mij luistert hij bij tijd en wijle prima naar je. Afgelopen vrijdag zat jij lekker op ons, leraren, af te geven. Aan de ene kant heb ik lol in die discussie maar ik laat je ook maar een beetje gaan. Ik vind dat ik hard werk, maar da’s mijn zaak. Wel is het zo, dat jij Kay, als je niet uitkijkt, naar school stuurt met de boodschap dat hij is overgeleverd aan luie niksnutten. Hij krijgt van jou de opdracht vertrouw die leraren niet, maar zorg wel je je diploma haalt. Je maakt het hem daarmee wel moeilijk, vind je niet?” Na de wat ongemakkelijke reactie van ma, vervolgt Dirk met een lach: “Ik zou zeggen, denk zoals je denkt, weet dat leraren luie duvels zijn met extreme vakanties die ze niet verdienen, maar draag dat, zolang hij op school zit, niet teveel uit aan Kay. Doe jezelf een beetje geweld aan, en zeg hem dat wij onze stinkende best doen hem samen met jou en je man aan een diploma te helpen. Wanneer wij tegenover elkaar staan, wordt het allemaal een stuk moeilijker. Toch…?” Ma moet zich inhouden door niet “Ja meester”, te zeggen. Hoe het verder loopt? Kay’s rapport zal het uitwijzen.
18
Bronnen Elk artikel in deze bundel is mede geïnspireerd door
Ivan Boszormenyi–Nagy, Barbara Krasner: Tussen geven en nemen, over contextuele therapie, Haarlem 1986, ISBN: 90– 6020–668–1
Paragraaf 2.2 van ‘Conrexutuele begeleiding’ is mede gebaseerd op:
Riet Fiddelaers–Jaspers, Verhalen van rouw, de betekenis van steun op school voor jongeren met een verlieservaring, Heeze, 2003, ISBN 90–77179–01–1 Het artikel contextuele begeleiding verscheen eerder in: Handboek Leerlingbegeleiding,Plantyn, Mechelen (B), losbladige uitgave, z.j. Het schema dat in ‘Wisselwachter’ wordt uitgewerkt, is door W. van Mulligen ontworpen en beschreven in: W. van Mulligen, P.Gieles en A. Nieuwenbroek, Tussen thuis en school, over contextuele leerlingbegeleiding, Leuven/Leusden, 2001. ISBN: 90–3344870.
‘Ornithologie’ is ook geïnspireerd door en gebaseerd op
ideeën over scripts uit de Transaktionele analyse zoals beschreven in: Nestgeuren van Piet Weisfelt, Nelissen, ISBN 97-8901373-7) Erkenning is uiteraard verschuldigd aan: Peterson, Vogelgids van alle Europese vogels, Tirion Natuur, nieuwe druk feb. 2011, ISBN 90-5210-1787).
Jan Ruigrok is oprichter en leider van Rigardus (2006), bureau voor training, advies en coaching. Tevens is hij een van de projectleiders van ECHO (2010), het Expertisecentrum Herstelrecht in het Onderwijs (www.herstelrechtinhetonderwijs.nl). Sinds 1994 is hij onderwijsadviseur met als aandachtsgebied sociaal emotionele begeleiding en communicatie. Twintig jaar werkte hij in het vo en het bve-veld. Hij geeft training, coaching en supervisie vanuit een contextuele achtergrond. De vertaling van de contextuele visie naar het onderwijs vindt u uitgebreid in zijn boeken: • In Plaats van Schorsen, handboek herstelrecht in het Onderwijs, dat hij schreef in samenwerking met Hans Oostrik, Quirijn, Esch 2007; ISBN: 978-90-808555-88. • Alles over Pesten, Quirijn, Esch 2003 – 2008; ISBN: 978-90-79596-12-6.
Rigardus Wester Hordijk 312 3079 DM Rotterdam
T 010 48 20 603 06 225 225 65
© Rigardus 2007 – 2011 Tekst: Jan Ruigrok Vormgeving: Hans de Waard
[email protected]
19