Retour afzender Geschreven door: Markos Schrama Och, dacht hij gemakkelijk, hij zat toch precies tussen twee fietsreizen in. En om daarvoor de juiste conditie te behouden kon hij best een half jaartje de post rondbrengen in het Bezuidenhout van begin jaren negentig, toen de PTT nog een echte werkgever was en de afkorting nog grotendeels overeenkwam met de werkelijkheid. Qua geld speelde hij dan ook nog quitte en dat was mooi meegenomen. Natuurlijk kreeg hij, als groentje, gelijk de zwaarste wijk met de meeste portieken. De Juliana van Stolberglaan op en neer betekende toch al snel 48 keer trap op trap af en dan liefst in rap tempo want anders kwam de tweede ronde in de problemen. Die eerste dag liep hij om vier uur ’s middags nog steeds op straat en dat kon nooit de bedoeling zijn. Nee, de jongens hadden hem goed tuk en dat wisten ze. Het was ook allemaal maar gein. Met het sorteren waren ze vanaf het begin wèl solidair geweest want als ongeschreven regel gold dat niemand de straat op ging als er nog iemand aan het sorteren was. Linkerhand vingers gespreid en met rechts de huisnummers 2 t/m 12 er tussen steken, en zo verder tot de elastieken eromheen konden. Eerlijk, hard, plat en gemakkelijk, dat waren de sleutelwoorden van de groep beroepsbodes waar hij zoveel van leerde. En dan te bedenken dat ze hem de professôh noemden omdat hij toevallig wist wat de hoofstad van India was toen ze daar God mag weten waarom naar vroegen. Aan de overkant van de Laan stond Christus Triumfator. De twee betonnen plakkaten rezen fantasieloos de hoogte in en werden strak bijeengehouden door een paar dwarsliggers. Het geheel was in wit uitgevoerd met uitzondering van de kleine klok die donker afstak tegen de grijze lucht. Toch had het wel iets stralends, zo’n moderne kerktoren, alsof er hoop was in de herfst, en gedurfd was het zeker. De eenvoud van de toren deed hem denken aan hoe hij vroeger met zijn blokken speelde en een hele stad nabouwde. Die werd daarna, als hij moest opruimen, steevast gebombardeerd door zijn modelvliegtuigjes, laag overvliegend met vijfhonderdponders zo groot als Griekse zuilen. De kerk had altijd wel post en de bus zat om de hoek, maar zijn gedachten dwaalden af naar zijn moeder, die als meisje in de Mariastraat woonde, nog een hoek verder. Zij was met haar ouders, zusjes en twee broers die ondergedoken zaten op vrijdagavond 2 maart 1945 naar Voorburg vertrokken omdat haar vader, zijn opa, wist dat het mooi weer zou worden en omdat er die week al een bom was gevallen in de straat. De volgende ochtend vroeg kwamen ze inderdaad, de Engelse Mitchells, en dropten ze hun bommen door navigatie- en communicatiefouten op de huizen van de onschuldige burgers die al bijna vijf jaar lang in oorlog leefden. Honderden kwamen om, duizenden werden dakloos, terwijl de Duitse V2’s een paar honderd meter verderop in het Haagse Bos buiten schot bleven en dus later op hun beurt, als Griekse zuilen op een speelgoedstad, alsnog dood en verderf konden zaaien in Londen. Hij sloeg linksaf, over de tram, naar de statige panden vol juristen en het hoofdstuk aangetekende brieven. Daarachter, vond hij, werd het pas echt gezellig. Knus intiem met tuintjes die een heerlijke gezapigheid uitstraalden, met een Louise de Coligny-, een Louise de Coligny 2- en een heuse Louise de Coligny 3 straat die hier lagen te pronken alsof ze bij elkaar opgeteld nog langer dan de Laan van Meerdervoort waren. De snackbar, het Indiase restaurant, de smeedijzeren tuinhekjes, vreemdsoortige brievenbussen, achteloos geparkeerde fietsen met kunstbloemen, een Bossche Bol bij Boheemen en de vertrouwelijke rotsvastigheid van het Spinnewiel, alles droeg bij om zijn laatste ronde relaxed af te sluiten en zich niet te bekommeren om het hoongelach van zijn ervaren collega’s. Die waren toch allang naar huis wanneer hij zijn lege loopkar zou stallen in de Johannes Camphuijs. Toch kreeg hij steeds meer de smaak te pakken. De handigheid sloop erin en ook andere rondes kwamen na enige weken beschikbaar. De Carel Reinierszkade, langs Overbosch, vond hij prachtig
vanwege de eenzijdige natuurlijkheid, zo ook de Bezuidenhoutse Weg, maar het meest frappante en ondergewaardeerde straatje van deze buurt was toch wel de Pijnacker Hordijk, met twee langgerekte communistische huizenblokken tegenover elkaar, waarin achttien portieken en een uitstraling van ongekend mooie mistroostigheid, vooral wanneer de bomen kaal waren en het zwerk somber, en uit haar woning op de begane grond schuifelde daar iedere dag dat hoogbejaarde vrouwtje door haar verwaarloosde tuintje, omdat zij hem al had gezien aan de overkant en zich afvroeg of er iets voor haar bij zat. Keer op keer moest hij het besje teleurstellen, op af en toe wat geadresseerd reclamedrukwerk na. In haar blik lag hoop en acceptatie tegelijkertijd, waarmee zij bijdroeg aan de melancholie die hij voelde voor de gehele straat. Misschien had zij vroeger ook wel dagelijks gelopen, zoals zijn moeder dat deed, door het Haagse Bos en over de gekruiste voetpaden van het Malieveld, zo naar de RK Huishoudschool aan de Doctor Kuyperstraat, waar de nonnen de scepter zwaaiden. Tegenwoordig zat daar een Russisch-Orthodox klooster, maar van buiten zag het er nog steeds precies hetzelfde uit: vooroorlogs en verzuild. In de grote vakantie liep ze naar Klein Zwitserland, de van Alkemadelaan af, in strak gelid vanuit de kerk geregisseerd, met als proviand wat boterhammen, water en een handvol pelpinda’s, ongetwijfeld loerend naar haar vriendinnetjes en waar ze ongestraft ongehoorzaam kon zijn. En hier liep hij, in zovele voetsporen, als voorbijganger in de geschiedenis van een grote stad waar hij slechts een gedeelte van gezien had en nooit alles zou zien. Maar daar ging het niet om. Hij had genoeg gezien en was in topconditie. Het was tijd om te vertrekken om ooit weer terug te kunnen keren. 0-0-0-0-0-0-0-0-0 Man met een missie Geschreven door: Jolanda Brunt De schoonheid van getallen. Of wreedheid? Cijfers liegen niet. Ze zijn ontnuchterend, klinisch. Dr. J.W. Schick kijkt naar de kaart die voor hem op het mahoniehouten bureau ligt. Op de plattegrond van Den Haag staan zwart op wit – als bewijs – de sterftecijfers per wijk ingetekend. De cholera van 1849 heeft hevig toegeslagen in Den Haag. Vooral in de laaggelegen gebieden, waar de arbeiders en de armen wonen. Daar zijn de sterftecijfers het hoogst. Maar waarom juist daar? De jonge arts pakt zijn hoed en wandelstok en verlaat zijn vaders huis op het Noordeinde. Net als de andere bewoners van deze welgestelde straat ziet Schick eruit als een gesoigneerde heer, zijn blonde krullen netjes gekapt en gekleed in een modieus zwart getailleerd jasje met brede revers, een wit overhemd en een grijs vest. Om zijn hals draagt hij een zwarte zijden das. Op het Noordeinde staan de huizen met de achterkant in het water van de Beek. Gelukkig is hier kort geleden een riool aangelegd naar de sloten van de Prinsessentuin, zodat de mensen geen rioolwater meer oppompen en gebruiken, maar dat heeft maar weinig bijgedragen tot de verbetering van de situatie. Den Haag stinkt. Hij passeert het Paleis Noordeinde met links de Gotische Galerij. Midden op de weg, voor de poort van de Galerij zit Prins Willem I op zijn paard alsof hij net uit de poort van zijn ‘middeleeuwse’ kasteel komt rijden. Schick loopt om het standbeeld heen en vervolgt zijn weg naar de Plaats. Hier splitst de Beek zich. Het ene deel stroomt onder en achter de huizen van de Hoogstraat, het Buitenhof en het Achterom, waar het tevens wordt gebruikt als riool. Het andere deel van de Beek stroomt van de Plaats naar de Vijver. De Vijver is een troebele, stinkende vijver. Hier komt het water tot stilstand en kunnen alle vuilstoffen bezinken. De stroomsnelheid van het water voldoet duidelijk niet om schone grachten te krijgen.
Schick wandelt verder, onder de Gevangenpoort door naar het Spui. Hij verlaat nu zijn buurt, een rustige buurt waar de aristocratie kalmpjes flaneert als tijdverdrijf. Op het Spui ziet hij dat het water ook hier niet snel genoeg stroomt. Het Spui doet zijn naam geen eer aan. Het spuien of het doorspoelen van de grachten is praktisch onmogelijk met dit zwakke waterstroompje. Hoe verder Schick afdaalt langs het Spui, hoe smeriger de grachten worden. Het Spuikwartier is een levendige havenbuurt. Hier wordt handel gedreven. Schepen leggen aan de nieuwe havens die hier pas gegraven zijn. Aan de kades wordt bier verhandeld en andere handelswaren uit Delft en Leiden, Amsterdam en Rotterdam. Op de hoek van de Amsterdamse Veerkade en de Schedelsdoekhaven twijfelt hij. Hij kan rechtsaf slaan en zijn route vervolgen langs de Veerkade naar de Wagenstraat en de Joodse buurt. De cholera heeft hier nogal huisgehouden. Logisch. De buurt staat vol met bouwvallige, dichtbevolkte hofjes. Toch is de situatie nochtans niet zo erg als in andere buurten, want de huizen liggen hier op ietwat hoger gelegen grond, verwijderd van de grachten. Water is namelijk schoner als het door meerdere lagen, vooral zandgrond, wordt opgepompt. Hij besluit naar de Nieuwe Haven te lopen. In deze arbeiderswijk zijn de meeste cholera-slachtoffers gevallen. In deze buurt zijn de afgelopen jaren veel hofjes gebouwd, zeg maar krotten. Vooral het Lamgroen en het Pinksterbloemlaantje zijn schoolvoorbeelden van hoe je geen woningen moet bouwen. De eenkamerhuisjes staan direct op laaggelegen veengrond en zijn rug-aan-rug gebouwd rond een achterafgelegen, moeilijk bereikbare, kleine binnenplaats. De petieterige huisjes zijn bedompt, zonder toevoer van verse lucht of zonlicht. Er zijn te weinig privaten voor te veel mensen en de paar waterpompen die er zijn pompen direct het altijd troebele en vervuilde veenwater op. Achter de woningen van het Lamgroen loopt een afzichtelijk open riool, dat alleen geëvenaard wordt door de sloot van het Pinksterbloemlaantje. Nee, nergens ter wereld heeft Schick zulke afschuwelijke riolen gezien als hier in Den Haag. ‘Wat kom je hier doen?’ Een vrouw gekleed in zwarte, smoezelige jurk met schort en schouderdoek stormt op hem af. Schick deinst terug. De armoe straalt van haar af. Haar gezicht is bleek en ingevallen. Misschien is ze wel ziek. ‘Ja, kijk maar eens rond. Zo leven we.’ Ze denkt zeker dat ik aapjes kom kijken, denkt Schick. De kippen scharrelen om zijn voeten. Ondanks het alom aanwezige vuil hangt de was te drogen aan de lijn. ‘Ach man, rot toch op.’ Dat doet hij dan maar. Terug naar zijn bureau. Veilig in ‘de goede buurt’. Toch accepteert hij de huidige situatie niet. Die vrouw heeft niets aan zijn medelijden, maar niemand zou in zo’n ellende moeten leven. Iemands gezondheid mag niet afhankelijk zijn van zijn inkomen of woonsituatie. Deze ongelijkheid moet stoppen. Thuisgekomen neemt hij zijn kroontjespen ter hand en stelt zijn pamflet op. Zijn advies aan de bestuurders van de stad: graaf een kanaal naar zee, leg waterleiding en riolen aan en plavei de staten. Zo heeft cholera geen kans. De cijfers zijn evident, het empirisch bewijs is geleverd – hier kunnen de bestuurders niet omheen. 0-0-0-0-0-0-0-0 “Tour de Mantelpak” Geschreven door: Yvonne Kapteijns Om 15.00 uur er zijn, dan ga ik om 13.30 uur weg. Gehaast print ik de routebeschrijving, voor de zekerheid. Nee, ik vertrek om 13.00 uur. Ik drink nog wel ergens koffie. Om 12.50 uur stap ik in mijn auto. Ongeduldig tik ik mijn bestemming in en wacht op ontvangst. 24 minuten. In de binnenspiegel bekijk ik mijn make-up. Ik zucht en verwijder de oogschaduw. Met trillende handen start ik de auto. Ik draai linksaf de Wassenaarsestraat in. Raamweg rechts. Ik sta volledig vast. Adrenalinestoot. Ik blijf rustig.
13.44 uur. Niks aan de hand. Ambulance is zojuist vertrokken. Politie geeft de weg vrij. Ritsen over de kruising, Burgemeester Patijnlaan. We rijden. Die auto had oranje toch nog kunnen halen! Blik op mijn GPS, 9 minuten. “Wat een sterke kant is van mijn persoonlijkheid…” “waar ik goed in ben…” “Collega’s vinden mij sterk in…” Ja, beter. “Daarentegen vind ik het wel eens lastig…” Nee. “Daarentegen heb ik er soms moeite mee…” Gelul. “Daarentegen heb ik een pesthekel aan dit soort verkooppraatjes, waarin ik mezelf zit op te hemelen. Laten we nu maar gewoon eerlijk zijn, wanneer ik hier langer zit ben ik ook gewoon zo’n zeikende medewerker met weerstand tegen iedere verandering, die gaat roddelen over de baas, ja, over u dus. En zal ik alles doen om met zo min mogelijk inspanning het te doen lijken alsof ik een hardwerkende medewerker ben”. Ik grijns. “Wat een sterke kant is van mijn persoonlijkheid….” Groen. Volgas. Carnegielaan. Vredespaleis. “ Ik houd van vrede”. Weer die grijns om mijn mond. Bocht om, links en meteen weer rechts. GPS negeren, Laan van Meerdervoort. Snel, om zo aan de andere kant van het centrum te komen. Rechts heeft hier toch geen voorrang! Nou ja, toe maar. Ga maar voor. Ik heb alle tijd. Ik ga toch nog koffie drinken. Bakfiets, inclusief kroost, tuurlijk mogen jullie voor. Vast belangrijk waar jullie naartoe moeten. Jullie moeten nog alles bereiken, ik maar een beetje. Sorry, dat ik besta! En neem vooral de tijd! Zit hier op de hoek een Sushizaak? Ziet er leuk uit. Onthoudt dat nu eens. En ga er ook eens echt naartoe. Ja, eten ja. Echt, onthouden. Tijd zat, doe het gewoon NU. “Hoezo, vinden jullie echt dat ik stink…? Nee, echt niet, nee, geen idee!” Ja, GPS. Ik neem de Fahrenheitstraat. Gezellig, het is tenslotte een vakantiedag. Ik parkeer in het vak. De rij bij de geldautomaat is kort. Goed dat ik hier nog aan dacht. Bij de ijssalon op de hoek van de Cederstraat koop ik een hoorntje. Blij met mijn kleingeld. Ja, een mooie vakantiedag. GPS zegt 1,3 km. 14.35 uur. “Mijn sterke kant is planning”. “Een voorbeeld? Nee, ik kan er nu net even niet opkomen, gewoon, ben ik gewoon goed in.” Ik kan toch wel gewoon de Sportlaan opdraaien vanuit de Fahrenheitstraat? Ik heb toch wel een schrijfblok bij me? En een pen, ja toch? Ik voel een blos verschijnen. Dat kan natuurlijk al lang niet meer, een schrijfblok en een pen…. Druk stuk, zou ik niet verwachten. Ik kan ook hier parkeren en lopen. Niet de juiste hakken. En die wind. Nee, mijn haar zit best goed. Een blik in de spiegel. Ik mag er zijn. Ja, ik mag er zijn. Sterker nog ik ben er! Ik ben er en ik kom hier werken, that’s the spirit. Kom nou, flauwekul! Dit gaan we toch niet meemaken! Nee, niet nu! Ik minder vaart en zoek naar de gele bordjes met de S. Klopt het dan toch dat de bordjes altijd beginnen met de bestemming waar je naartoe wil? Mijn GPS past zich aan, maar zo weet ik het ook. Stukje Hanenburglaan en dan rechts in de Goudenregenstraat. De Sportlaan is in zicht. Kom ik aan de goede kant uit, bij de ingang van het gebouw? Waar is de ingang? Waar is het gebouw? Welke ingang moet ik hebben? Als ik het niet dacht, betaald parkeren. Hoop dat ik voldoende kleingeld heb. Nee, natuurlijk, het is betalen met een pasje. Ik kan mijn nieuwe Park Mobilekaart proberen…Ik parkeer en loop naar de automaat. Plots voel ik het bloed stijgen naar mijn hoofd. Ik haal adem, zet mijn voeten stevig op de grond en denk aan yoga. Bloed blijft stijgen naar mijn hoofd. Yoga, ademhaling. Controle. Ik verlies. De stem maakt me weer helder. De stem vervormt, lacht, overschreeuwt. De stem dwingt af. De stem maakt lam. De stem maakt volgzaam, maakt bang….en blij.
Ik zie mezelf omdraaien, nog voordat ik mijn kaartje uit de automaat haal. Ik zie dat ik mijn autosleutel weer tevoorschijn haal en de auto open. Langzaam stap ik weer in. Een moment zit ik vertwijfelt, het stuur geklemd tussen mijn handen, mijn hoofd rust op het stuur. Dan hoor ik mezelf de auto starten. In een mum van tijd zit ik wéér op de Laan van Meerdervoort. Vol gas raas ik langs alle mooie panden. Mijn ogen vullen zich langzaam, een traan biggelt over mijn wang. De stem komt niet terug, maar het is te laat. Ik negeer een gemiste oproep. Ik negeer de nieuwe stem. Ik rijd en rijd en rijd. Verdwaasd dringt tot me door dat ik een paar afslagen heb gemist…Snelweg! En waarom zijn er dan geen afslagen meer? Prins Clausplein. Die Prins is vast altijd gevrààgd voor zijn banen. Ik draai om richting Ypenburg en volg de weg terug de A12 op. Blij bijna thuis te zijn. Met een glimlach bedenk ik of ik deze kilometers toch kan declareren. Ze zien me aankomen. Volgende keer pak ik het anders aan. Dan luister ik niet naar stemmen. Dan geloof ik in mezelf. Dan ga ik praten, mezelf verkopen. Dan vertel ik wat ik kan, dat ik alles kan, ik kan organiseren, ik kan communiceren, ik kan integreren, fabriceren, profileren. Ja, ik kan alles. Volgende keer… 0-0-0-0-0-0-0-0-0 Vanwege/n Den Haag Geschreven door: Irene Katzensteiner ‘Leid je me rond in jouw Den Haag?’vraagt de bezoeker vol verwachting. ‘Mijn Den Haag?’ De vrouw uit Wenen pauzeert in een moment van lichte verwarring. Kleurige beelden beginnen door haar hoofd te stromen als de wilde golven aan het stadsstrand. Ze woont nog geen twaalf maanden in deze stad, maar heeft – jawel! – wegen en plaatsen gevonden waartussen zij zich telkens weer beweegt. ‘Kom, ik neem je mee’, antwoordt ze. Met nieuw elan flaneren de bezoekers richting Lange Voorhout. Waar ooit het Haagse Bos begon, wortelen nu machtige bomenrijen die schaduw bieden en rust uitstralen. Op deze lentedag wordt het Voorhout overstroomd door een paarswitte zee in krokuskleed. ‘Den Haag is onverslaanbaar op het gebied van straatnamen.’ Ze volgen de Vos in Tuinstraat en slagen meteen af naar de Jagerstraat. ‘Misschien heeft de jager de vos nooit ontmoet’, zegt ze met een knipoog. Vijfhonderd jaar geleden stond hier de herberg ‘t Jagertje, waar de weidmannen vast en zeker wijn kregen ingeschonken. In het hedendaagse Jagertje kon je nog niet zo lang geleden – wie weet door wat voor jager gevangen –garnalen proeven. Vandaag staan de lekkerbekken voor een dichte deur. ‘In de huidige tijd heeft menig ondernemer te weinig hooi‘, spreekt zij ironisch. Ze zit graag op de brug over de Hooigracht, waar in de Gouden Eeuw gedroogd gras werd aangeleverd en gewogen. Nu kan je in dit rustige deel van de stad aan het water, tussen geraniums en de overal aanwezige fietsen, je hart ophalen. ‘We raken van het rechte pad af’, zegt ze even later met een lach, flanerend over de Houtweg. ‘In Den Haag is dat niet zo erg, want je komt dan uit bij een waardige bestemming: het bos.’ ‘En nu naar de plek waar ik soms probeer om mijn zelden oprispend heimwee te verzachten.’ Tien minuten te voet in zuidelijke richting bereiken ze eerst Het plein. Een plein dat zijn naam alle eer aandoet: wijd, levendig, schoon en naar de zon gekeerd. Mensenmassa’s zitten onder bonte parasols om koffie te nippen en buigen mee met de vroege lentestralen. Dé plek met een grote P heet in Den Haag heel gewoon Plein. ‘We lopen nog een stukje om’, via de Korte Houtstraat, die uitmondt in de schilderachtige Korte Koediefstraat. Ze wandelt graag in deze rustige straat, waar nauwelijks auto’s of mensen te vinden zijn. De straatnaam verleidt haar tot speculaties over de naamloze onbekende, die onder de
schuilnaam ‘koedief’ twee keer een rol speelt in de Haagse straatnaamgeving. Ze slaan namelijk de niet veel langere Koediefstraat in, die een veelbelovend einddoel heeft. ‘De Wiener Konditorei’, zegt ze trots. Gelegen op de Korte Poten, een naam die ze ooit, met haar ontoereikende talenkennis, erg amusant had gevonden. Tot ze begreep dat poten niet alleen benen zijn. Hier hingen in de middeleeuwen namelijk knotwilgen over de straat. Vijfhonderd jaar geleden maakten ze plaats voor de huizen. ‘Het is nog niet zo lang geleden dat ik deze kleine plek met zijn grote geschiedenis heb ontdekt.’ Met trek in gebak in haar buik en haar zoontje in de buggy was ze een café binnengestapt, waaruit haar meteen een vleug melancholie in het gezicht blies. Truttig behang, ouderwetse lambrisering en overal rood kunstleer bracht haar terug naar een soort Wenen dat zij zo nooit zou leren kennen. Smeedijzeren lampen uit grootmoeders tijd belichtten vriendelijk de weg door de geschiedenis. ‘Mijn zoete hart sloeg sneller toen ik de Strudel en de Schwarzwälder Kirsch ontdekte’, merkt ze lachend op. Dat de Kwarkstrudel hier als Käsekuchen wordt verkocht, vindt ze in het land van de kaascultuur logisch. En dan die Sachertorte! Dat de koningin der taarten er hier nogal Hollands – met een vulling zo wit als jonge kaas – uitziet, is helaas pindakaas voor de Weense puristen. Over de kwestie ‘meer of minder abrikozenjam’ werd ooit het Weense taartenproces gevoerd. Duizend kilometer verder wordt de crème in twee lagen aangebracht. De Sachertorte van hier is een smakelijke heiligschennis. ‘Herr Sacher zou het er niet mee eens zijn, maar ik vind hem lekker!’ ‘Opa Prager kwam uit Wenen…’, vertelt ze trots wanneer ze samen de Konditorei binnen lopen. Ze kijkt graag naar de oude foto’s aan de muur en maakt in gedachten een buiging voor de stichter van de zaak. Vriendelijk blikt hij van de foto in zijn Konditorei, die nog altijd flink wat Weense charme uitstraalt. Tachtig jaar geleden, toen in Wenen de haat uitbrak, verliet opa Prager zijn thuisstad. De geur uit de onwettige bakkerij maakten in Den Haag eerst zijn taarten populair en uiteindelijk de Konditorei legaal. Leden van de Duitse Wehrmacht waren er niet welkom. Hij overleefde de concentratiekampen. De stichter zette zijn onderneming voort. ‘Koffie?’ vraagt zij. Als pronkstuk van het huis was de koffiemachine ooit de trots van de eigenaars. Dit luxeapparaat hadden zij als eerste naar Den Haag gebracht. De koffiecultuur lieten ze in Wenen achter. Café latte, espresso? Mamma mia, alleen de Melange staat nog op de kaart. Begraven onder een berg slagroom, zou hij in Wenen worden geserveerd als cappuccino. ‘Ik werd verliefd op een dansende Hollander ‘, lacht ze aan het tafeltje. Bijna vliegend hadden ze elkaar gevonden. De weg naar de relatie was hobbelig en vol hindernissen. ‘Toch waren we vaak in hogere sferen – in ons hart en in het vliegtuig!’ vertelt ze en neemt een lekkere hap uit de Sachertorte. Na ontelbare luchtkilometers waren ze vol goede hoop in andere omstandigheden neergedaald. ‘Ons kind heeft onze vlucht versneld’, merkt ze op en kijkt afwezig in het koffiedik. Het jonge gezinnetje heeft in Den Haag een paradijsje gevonden. De vrouw uit Wenen ontdekt haar Den Haag. Door de duinen, tussen de getijden, met frisse wind op de fiets naar de stad, op de tramrails richting Rijswijkseplein. Enthousiast geniet ze van de contrasten. Niet voor niets hebben zoveel mensen van Den Haag al een stukje thuis gemaakt. ‘Kom, we gaan nog meer ontdekken!’
Irene Katzensteiner, lente 2014 Ronald Matthijssen (vertaling) 0-0-0-0-0-0-0-0
Visvrâh Geschreven door: Simon Bakker De winters waren lang en armoedig. De haringvisserij lag stil tot mei en de bemanning ging de steun in. Lange jaren konden de reders mensen aannemen en ontslaan naar believen en het zou nog lang duren voordat de vissers zich gingen organiseren en het verzet bundelen tegen deze prakrtijk. Een enkeling kreeg van de reder de kans om op het erf te komen werken, maar de meesten moesten genoegen nemen met werk dat de steun hun opdroeg. Het begrip passende arbeid moest nog worden uitgevonden en menig visserman heeft graafwerkzaamheden verricht in het binnenland. Geen wonder dat de vrouwen bij moesten springen. De een werd werkster bij een mevrouw, de ander naaister en een enkeling werd visverkoopster, in Den Haag sprak men van visvrâh. Zo ook Geer tje. Voor dag en dauw was ze al in de weer. De verse vis en haring moesten opgehaald worden aan de haven, schol en schar gebakken en de hele handel in manden verpakt. Met aan elke arm een mand schommelde zij dan naar de tramhalte van lijn 11. Het kwam voor dat ze op het open achterbalkon moest blijven staan, de conducteur vond dat beter voor de andere reizigers. Zelf maakte ze er geen probleem van, ze hield van de frisse buitenlucht. Station Holland Spoor was het beginpunt van haar tocht die al ventend voerde langs de straten binnen de vierhoek Parallelweg - Vaillantlaan - Prinsegracht - Spui. Daar binnen was haar wijk, waar ze een vertrouwde figuur was met haar Scheveningse dracht. Men wist wanneer ze kwam en zij wist wat men nodig had, het waren vrijwel allemaal vaste klanten. De katholieken keken op hun vaste visdag al naar haar uit, hier vijf haringen, daar 6 gebakken schollen, een enkeling kreeg paling, maar wel op bestelling. De Joodse vrouwen, goede afnemers en echte kenners, vroegen altijd naar de kwaliteit en ze wisten wanneer je schol of schar wel en wanneer niet moest eten: "Ze zijn toch wel vers visvrâh?" . Als de manden neergezet werden, de dagelijks gewassen theedoeken eraf gehaald, nam de heerlijke lucht van gebakken vis elke twijfel weg. Nee, over de kwaliteit van haar waar werden geen klachten gehoord en betaling was dan ook nooit een probleem. Als ze los was en haar laatste handel had kunnen slijten, kon er soms een kopje koffie af bij 'Martin's' in de Spuistraat. En dan naar huis waar haar gezin wachtte. De weg voerde langs Hoefkade, Koningstraat naar het Spui, voor lijn 8, die haar over de Scheveningseweg, de eerste bestrate snelweg in Nederland, weer naar Scheveningen terugbracht, dit keer mocht ze binnen zitten met haar lege manden. Menig keer deed ze even de ogen toe, totdat ze uitstapte bij de Keizerstraat, maar dan had ze er ook al menig uurtje en vele kilometers op zitten. Men kende en respecteerde haar, met het respect van gewone, hard werkende mensen, die een ander gewoon mens dat elke stuiver om moest keren, wisten te waarderen. Hoezeer men haar in het hart gesloten had, bleek toen haar dochtertje omkwam, verbrand door twee emmers kokend heet water. Geer was in haar wijk toen het gebeurde, haar dochter speelde buiten toen een vrouw van de water- en vuurstokerij de hoek om kwam met 2 emmers voor de was en het spelende meisje tegen haar opbotste. Het dorp was geschokt en toonde veel medeleven, maar veelzeggender waren de talrijke, warme reacties van haar klanten "......je had er meer aan dan aan kerkmensen....." waren haar woorden. Ze is al jaren geleden overleden op een eerbiedwaardige leeftijd, Geer de visvrâh. Alleen droeg ze het gezin, terwijl haar man op zee was, van emancipatie had ze nog nooit gehoord. Toen jaren later haar dochter en jongste zoon op een zaterdag een soort pelgrimage ondernamen naar de wijk waar ze als kind rondgelopen hadden met hun moeder, bleek er niet veel meer te kloppen van wat ze zich herinnerden uit die tijd. Hofjes en rijtjeshuizen hadden plaats gemaakt voor wooncomplexen en huurkazernes. Ook de bewoners waren veranderd, niet alleen de namen op de deuren, ook hun kleding en hun talen zouden Geer met de wenkbrauwen hebben doen fronsen. Dat deed ze niet gauw, want in de handel zijn vooroordelen slecht voor de klandizie. Daar zou de frons
ook niet voor geweest zijn, die gold haar handel. Deze bewoners gaan naar de markt aan de Herman Costerstraat, waar alles wat zwemt te koop is en waar de inhoud van haar manden schril bij afgestoken had. En dan het tempo en de snelheid waarin alles ging en het lawaai. Nee, de tocht van de nazaten van Geer was een melancholieke zwerftocht geworden, vol anecdotes en belevenissen van toen. De terugtocht naar het Spui voor lijn 1 voerde langs panden waar ooit 'Teepe' in de Boekhorststraat en 'Pander' in de Spuistraat waren gevestigd. Ook 'Martin's' en 'Ruteck' waren al lang verdwenen. Het kopje koffie werd genuttigd bij de 'Hema' aan de Grote Marktstraat. De tram leek in de verste verte niet meer op die uit de tijd van Geer, van balkons was natuurlijk geen sprake meer. Maar het eentonige geluid van de rails was gebleven en al mijmerend over vroeger kwamen herinneringen boven van een tijd dat er gelopen werd en gesjouwd, een tijd met menselijke maat dus. Er was toen nog ruimte voor een praatje, Geer had een luisterend oor voor iedereen en menigeen vertrouwde haar de intiemste levensproblemen toe. Ze zijn verdwenen, de visvrouwen, en met hen een stuk folklore dat niet meer terugkomt. Binnen niet al te lange tijd moet je voor de kappen en boeken en ijzers, schoudermantels en omslagdoeken naar het Muzee in de Neptunusstraat of naar een uitvoering van het Schevenings Vissersvrouwenkoor. De laatste vrouwen in dracht zijn op de vin gers van een hand te tellen en bovendien bejaard, de jeugd is er uiteraard niet meer voor te porren. Ongemerkt waren ze weer op Scheveningen, morgen was het zondag, zonder de slaperige zondagsrust van toen. Ja, visvrâh, we hebben veel gewonnen, maar zijn ook veel kwijtgeraakt. 0-0-0-0-0-0-0 WASTED WORDS Geschreven door: Jan Haasnoot Een reis van een eerste liefde, door Den Haag in 1965 Hans keek omhoog naar het opvallende torentje, dat deel uitmaakte van de bovenste etage van het pand op de hoek van de Javastraat en de Schelpkade. Die bovenste etage was toen een zolder en op die zolder was het feestje,zaterdagavond 5 juni 1965. Het geluid van het langsrazende verkeer leek te verstommen, maakte plaats voor het liedje dat al dagen door zijn hoofd spookte …. “In the States the negroes fight for freedom … but these are wasted words, only wasted words…” Het moest een protestsong voorstellen, maar het klonk als een liefdesliedje … Het meisje waarmee hij toen danste, had hij nooit, echt nooit van zijn leven zelf durven vragen. Ze had het flesje bier uit zijn hand gepakt, leeggedronken en had hem meegetrokken naar het dansvloertje. Bij het nummer Wasted Words van The Motions sloeg ze haar armen om hem heen en rook hij de frisse, zoete geur van appelshampoo. Ze heette Madelein, maar iedereen noemde haar Maddie. Ze vond The Motions de beste en leukste band van Den Haag. De drummer was de knapste… Ze danste die avond afwisselend met hem en met andere jongens. “Breng jij me maar naar huis,” zei ze rond half twaalf, “dan kan mijn zus nog even blijven zoenen. Ik woon in de Van Slingelandtstraat …en jij?” Het viel haar blijkbaar niet op, dat hij niet antwoordde…..lachend en kussend nam ze afscheid van de andere jongens, waarmee ze gedanst had. Ze fietsten over de Groot Hertoginnelaan en Hans bedacht steeds nieuwe grappige opmerkingen, om haar vrolijke, heldere lach te kunnen horen.
Bij de Van Slingelandtstraat aangekomen, schrok hij van de deftige uitstraling van de huizen. Sjiek de fiebel, zou zijn moeder zeggen. “Kom je morgen ook naar het strand,” vroeg ze,”we liggen altijd met een hele groep rechts van de Pier. Ga nu maar niet verder mee, m’n pa doet altijd zo moeilijk…” Hij fietste naar huis, over de nu stille Waldeck Pyrmontkade. Bij het Hobbemaplein ging hij linksaf de Van de Vennestraat in en zong: “Oh Lord … let the good times come …” Zondag 6 juni 1965, Eerste Pinksterdag, het was een stralende, zomerse dag. Het Scheveningse strand lag vol. Hans sjokte door het zand. Na ruim een half uur zoeken vond hij Maddie , ze droeg een blauwe bikinie met rode hartjes. Hij schrok… haar kinderlijke gezicht verwachtte je niet bij de rest van haar lichaam. Ze vloog hem om de hals, plantte hem tussen de rest van de groep en trok een van de jongens mee naar de zee. De verdere dag bestond hij niet echt voor haar en net toen Hans van plan was naar huis te gaan, de zon stond al laag,duwde ze hem in een vrijgekomen rieten strandstoel, hing haar badhanddoek voor de opening en kwam bij hem op schoot zitten. “Ons hutje,” zei ze. Hans ging met zijn lippen langs haar hals en gezicht, maar durfde niet bij haar mond te komen…. hij proefde op haar wangen het zout van de zee. Een geluksgevoel dat hij nog niet kende, verspreidde zich door zijn warme lichaam …. De volgende dag, Tweede Pinksterdag, was het opnieuw prachtig strandweer. Hans was blij dat hij nu rechtstreeks naar de plek kon lopen, waar hij Maddie zou aantreffen, maar die blijdschap was van korte duur… Al vanaf het plankier zag hij haar liggen, samen met een jongen op haar badhanddoek. Ze lagen allebei op hun buik, dicht tegen elkaar en de rechterarm van de jongen lag over haar rug. Hans liep onder de Pier door, ging de boulevard op en liep terug naar zijn fiets. Fietsend over de Nieuwe Parklaan zag hij aan de overzijde de bonte stoet vrolijke strandgangers richting Scheveningen gaan, aan zijn kant was het stil. Hij fietste via het centrum, over de Hoefkade naar het Zuiderpark en fietste er rondjes en zat in het gras tot hij het laat genoeg vond om naar huis te gaan. Zijn moeder vond, dat hij er goed uit zag. In de hal van zijn school zag Hans op een affiche de aankondiging: The Motions zouden op zonmiddag optreden in Hotel-restaurant Hoornwijck in Rijswijk, entree en verplichte consumptiebonnen. Hij haalde het geld, dat eigenlijk bestemd was voor zijn vakantie, uit zijn spaarpot. Maddie vond het leuk om mee te gaan, maar dan wel met de tram. In lijn 11, na het Hobbemaplein, wees hij naar de Terwestenstraat en zei: “In die straat woon ik, aan het einde.” Ze hoorde hem niet, of wilde ze hem niet horen….? Kijkend naar de kant van de markt zei ze lachend: “Mijn moeder gaat daar altijd naar die oude rommel kijken, soms ga ik met haar mee…” Ze stapten uit bij Het Hollands Spoor en stapten op het Rijswijkse Plein op de tram, die vlak voor Hoornwijck stopte. Tijdens het optreden van The Motions wilde Maddie alleen los dansen, ook bij de langzame nummers en Hans zag vaker haar rug dan haar gezicht. Toen hij tegen het einde van het optreden de laatste twee verplichte consumptiebonnen ging inwisselen , liet ze hem, toen hij terugkwam met de drankjes, een briefje zien:
Hey babe, kom je straks iets drinken in de kleedkamer. Alleen !!! Sieb “Dat is die leuke drummer,” zei ze opgetogen, “ je moet wel op me wachten hoor.” Na een half uur wachten, kwam ze met rode wangen naar hem toe. “Sieb brengt me naar huis in zijn sportauto, zal je m’n zus zien kijken ….!!” Hij besloot naar huis te gaan lopen. Via de Haagweg, over de Gouverneurlaan en dan door De Put naar de Vaillantlaan. Vlakbij huis begon het te regenen. Dat was fijn, zijn tranen konden nu even zo goed regendruppels zijn. De felle claxon van een passerende auto bracht Hans terug naar de Javastraat anno 2014. Via, ook deze keer, de Groot Hertoginnelaan maar daarna de Laan van Meerdervoort, fietste hij naar zijn huis in de Tomatenstraat. Achter de computer typte hij bij Youtube de titel Wasted Words in. Terwijl hij luisterde en keek naar The Motions, voelde hij plotseling de handen van Petra, zijn vrouw, op zijn schouders. Hij had haar niet horen binnenkomen. “Ah, wat lekker de nostalgisch,” zei ze, “The Motions….. ik vond de drummer altijd de leukste….” 0-0-0-0-0-0-0 De stad en de herinnering Geschreven door: Olga Barendse - Brinkhorst Dit was de plek waar ze hem voor het eerst ontmoette. Voor de winkelruit van Van Stockum. Hij staarde in de etalage en zijn fiere houding viel haar meteen op. Ze was blijven staan om hem te bewonderen toen de bliksem oversloeg via het glas. De reflectie in de ruit hield beide ogen minutenlang gevangen en toen hij zich uiteindelijk omdraaide was het niet meer dan logisch dat ze in zwijgende overeenkomst besloten om naar Het Plein te lopen en een tearoom binnen te gaan. Vervolgens vierden ze ieder jaar, daar bij de Wiener Konditorei, met een stuk taart hun jubileum. Zwijgend en gelukkig, alleen met zijn tweeën. Dan viel het binnenvallend zonlicht op de fijne rimpeltjes rond zijn ogen. Ieder jaar een spoor dieper, vooral als hij dan zo naar haar lachte. Het kleine zilveren vorkje in zijn lange vingers. Niet zelden bezochten ze daarna het Mauritshuis dat alleen al met zijn statige trap indruk op haar wist te maken. Of ze gingen naar het Eschermuseum, terwijl hij eerst nog even wilde rondneuzen bij de boekenkraampjes op de Lange Voorhout. De vlekkerige bomen die hen beschermend omarmden. Even later loopt ze binnen bij de Pulchri Studio aan de Lange Voorhout. Haar voeten, gestoken in bruine mocassins die slijtplekken vertonen bij de hakken, betreden doelbewust het marmer. Ze beklimt de treden naar de eerste verdieping en verdwijnt in één van de zalen. Er klinkt een zucht. Haar brede wollen sjaal die ze gebruikte als jas, laat ze op het parket vallen terwijl haar voeten de passen van de Weense wals inzetten. Ze cirkelt de kamer rond zonder oog te hebben voor de steeds wisselende schilderijen. Haar bewegingen zijn vloeiend en licht. De lange rok draait om haar benen. De armen gekromd voor zich uit, ietwat hoog. Alsof haar danspartner een flinke kop groter is. De glazen koepel met koperen beslag strekt zich boven haar uit alsof hij haar nog meer de ruimte wilt geven. Niet lang daarna loopt ze weer buiten, richting de Heulstraat. Een frisse voorjaarswind speelt om haar nu blote schouders, maar ze lijkt het niet te voelen. De bruine mocassins zweven verder. Bij het beeld voor het paleis houdt ze even stil. Ze legt haar hoofd in de nek om tegen de zon in het gezicht van Willem van Oranje te onderscheiden. Waarna ze vorstelijk haar hoofd buigt, als in een groet. Met rechte rug vervolgt ze haar weg. Haar slanke silhouet wordt gereflecteerd door de grote etalageruiten
in jugendstillbogen. Paspoppen met Haute Couture lijken haar aandacht te willen trekken met hun opgeheven armen, maar zij gunt hen geen blik waardig. Dan duwt ze vrij abrupt een klassieke deur open. Ze verdwijnt in de galerie. De enorme doeken doen haar nietig lijken. De galeriehouder achter zijn bureau heeft haar niet eens opgemerkt. In een oogwenk is ze verdwenen naar de tuin. Daar blijft ze staan onder een pergola met blauwe regen. Stil. Het enige dat te horen is zijn de stemmen achter de heg. Jonge mensen die willen profiteren van de voorzichtige lentezon en een plekje hebben gezocht op het gras. Moeders met kinderen die door het park wandelen. Een klein meisje voert brood aan de eenden. Water. Ze blijft er uit de buurt. Met een grote boog loopt ze om vijvers en grachten heen. Vaak meer instinctief dan met opzet. Wat er gebeurt in de paleistuinen kan ze zich ook wel op deze manier inbeelden. Met de ogen dicht, luisterend. Ze verlaat de galerie. De galeriehouder schrikt van de beweging bij de deur. Hij ziet nog net haar frêle gestalte naar buiten stappen. Bijna als een geestverschijning. Buiten loopt ze even verder en dan houdt ze stil voor een monumentaal pand. In frisgroene letters staat er “het heden” op de ruit. Ze lijkt te twijfelen. Zal ze naar binnen gaan? Net als die keer dat zij jarig was en hij een knus tafeltje had gereserveerd. Er was toen een bruiloft gaande in de tuin en ze vermaakten zich door stiekem zo nu en dan een blik op de feestvierders te werpen vanuit hun beschutte hoekje. Ze observeerden de aanwezigen en wisselden dan veelzeggende blikken met elkaar uit. Aan een half woord hadden ze altijd al genoeg gehad. Maar deze keer loopt ze door. De kelner kijkt haar na. Een glimlach als hij haar herkent en schudt dan meewarig zijn hoofd. Aan het eind van de lange winkelstraat staat ze opeens stil. Abrupt draait ze zich om en loopt op haar schreden terug. Ze slaat de Oranjestraat in en vervolgens de Parkstraat. Helemaal in gedachten loopt ze te ver door. Aangetrokken door de bloeiende krokussen. Ze plukt er een paar. Dan kijkt ze op. Ze verstijft. De krokussen vallen uit haar hand op het schelpenpad. Daar schittert de spiegel van de Hofvijver. Juist deze plek heeft ze al die jaren vermeden. Daar, midden op de vijver, was de plek waar hij toen ineens verdween. Haar zwierige schaatser met zijn lange handen. Het sierlijke lichaam opeens verdwenen in een wak. De brandweer was gekomen. Ambulances. Gillende sirenes. Een uitgeschoven ladder over het ijs. Maar het mocht al niet meer baten. Zijn lichaam was al koud en verstijfd. Had de kleur van de winter al aangenomen. De blauwe ogen voor altijd verstild. De vijver lijkt nu zo onschuldig. Vrolijk rimpelend in de waterige zon. Ze is tot aan de stenen waterkant gelopen. Waar vlaggen klapperen in de wind. Haar reeds rimpelige hand bezaaid met ouderdomsvlekken ligt op de koude rand. Een glimlach om haar mond. Ze weet het niet meer. Haar bruine ogen zijn jaren geleden al uitgeblust. Door de dementie hebben ze een wazige glans gekregen. Nee, zij kan zich er niets meer van herinneren. Het is de steen die het nog weet. De herinnering opgeslagen in de gebouwen en het plaveisel. Het is de stad die spreekt. 0-0-0-0-0-0-0-0-0 De wiskundewandeling Geschreven door: Frank Hendriks Vanaf zijn zetel hoog boven Den Haag is het uitzicht weids in alle windrichtingen. Mohamed voelt de zuigende kracht van de stad. Groene en grijze vlakken botsen op elkaar. Er is weinig kleur te zien. Daar links ligt zijn geliefde Zuiderpark met zijn spannende heuvels die met het vuil van de stad zijn gebouwd. En daar de Bosjes van Pex met de tennisbanen en voetbalvelden. Daarachter de duinen met oorlogsbunkers. Zijn ogen speuren de zeelijn af. Hij sluit ze om zijn geheugen te activeren.
Op de pier stond hij met Jeanne te kijken naar de zwarte golfbrekers. Ze waren instinctief naar het Kurhaus gewandeld om iets onvermijdbaars te doen waar ze hun hele leven met dierbare gevoelens naar zouden terugkijken. Op de kamer hadden ze op hun rug naast elkaar gelegen en zich verwonderd over het mooie contrast tussen hun naakte lijven. Die hadden ze aan elkaar toevertrouwd omdat ze zich op een natuurlijke manier met elkaar verbonden voelden. Waar het vandaan kwam wisten ze niet, maar die dag had niet anders kunnen verlopen. Hun huwelijk was op dat moment al beklonken. Het zou de buitenwacht in rep en roer brengen. Hij was een jonge wiskundeleraar, net aangekomen vanuit Marokko. Niemand had tot dusver gedacht dat die combinatie van kenmerken überhaupt bestond, laat staan dat de drager daarvan zich in de stad zou ophouden. En dat mocht dan hand in hand over straat met een talentvol architectuurstudente, opgegroeid in de Vruchtenbuurt? Dat zou toch geen stand houden? Maar ze vergisten zich. Mohamed zit in de wind. De geluiden en beelden van toen zijn in gierend gefluit overgegaan. Het dak van het gebouw waar hij opgeklommen is, functioneert als een muziekinstrument, aangeblazen door windstoten die zich door de open dakstructuur persen. Niet iedereen in de stad is ervan overtuigd dat de dekplaten het bij ‘9 Beaufort’ zullen houden. Hij zou ’ t nu wel willen, op zo'n dekplaat wegdwarrelen, als een herfstblad dat wordt afgeworpen door een boom die zich op de winter voorbereidt. Met zijn zieke Jeanne had hij emotionele dagen beleefd aan het strand bij Oued Laou, een steenworp van Tetouan. Het waren momenten van troostrijke tederheid en uitputtende droefheid geweest. Terug in Nederland had hij haar al gauw naar een hospice moeten brengen. Toen de huispoes haar aanwees, stierf ze. Het dier was liefdevol, bemoedigend spinnend tegen haar aan gaan liggen totdat Jeanne in zichzelf weggleed. Wat een architecte was zijn vrouw geweest! De Hoftoren haar pronkstuk! Zij hadden, de avond voor de oplevering, hand in hand op het dak van de toren, ditzelfde uitzicht genoten. ‘Niemand hoeft meer naar Napels om te sterven' glimlachte ze weemoedig. 'Dat voorrecht schenk ik de stad'. Ze had haar einde voorvoeld. Het algoritme op Jeanne’s oude toegangspasje had ‘m soepel door de poortjes geholpen. Een minuut had ’t geduurd om met de lift op de bovenste verdieping van de Hoftoren te komen. Hij had ’t luik met de cilindersloten met Jeanne’s sleutel ontgrendeld en was resoluut de buitenlucht ingestapt. Het wonderlijke dak had hij, een tijd terug alweer, opgenomen als sluitstuk van zijn wiskundewandeling, een educatieve route door de stad van hoerenbuurt naar Hoftoren, langs het huis van Spinoza, de Tuin der Hesperiden naast het Hof van Wouw, de Teresia van Avila kerk in het Spaansche Hof, de Paleistuin en het Eschermuseum. En nog wat plekken daar tussenin. Alles bij elkaar een flink stuk van Den Haag’s verholen schoonheden. City Marketing had er een luxe editie van uitgebracht. Mohamed speurt de diepte af naar de herkenningspunten. Startpunt: Geleenstraat. Opdracht: de formule van de liefde. Is dat: a) L= het zoveel mogelijk met elkaar doen, of b) L = b + k waar b het aantal bossen bloemen en k het aantal zoenen is per week, of is het c) x2 + (y - x2/3)2 = 1 ? Aanwijzing: teken c op de ruitjesbladzijde in je opdrachtenboekje voordat je je antwoord aankruist! De grafiek van de liefde, een uit twee curven samengesteld mensenhart, was moeilijk te tekenen geweest vanwege de tweederde machtswortel. Mohamed had ‘m in een schrift van zijn opa aangetroffen: Fouat Mouazir, analytisch geometrist aan de universiteit van Tetouan. Met zijn verrassende elliptische kromme was de genegenheid tussen mensen van een wiskundig fundament voorzien. Mohameds wiskunderoute had een snaar geraakt bij de leerlingen, maar controverse veroorzaakt bij ouders en schoolbesturen vanwege de onalledaagse vragen, het vrijmoedige taalgebruik en de onorthodoxe plekken die hij aandeed. Voor de hoeren was het een welkome afwisseling van de dagelijkse routine om schuchtere kinderen over de liefde bij te praten. Die moest echter niet verward worden met de seksuele daad, dus zeiden de dames: 'doe maar b of c'. Smol, de rector van ’t Haganum, was door de kinderen gespot toen hij een peeskamer verliet. Die noemden hem daarna Smul.
Mohamed was gevallen voor de superbe mathematische buiging in het dak van de Hoftoren, niet voor niets ook het eindpunt van zijn wandeling. Vraag 10 luidde: is de rand van dit servetachtige dak een stuk van een: a) parabool, b) een hyperbool, of c) een cycloïde? Mohamed had daar inmiddels voor eenmalig gebruik een vierde antwoord aan toegevoegd: een plek om waardig uit het leven te stappen. Hij wilde als 85-jarige niet wegkwijnen in een naar pis ruikende en door bezuinigingen geruïneerde verpleegfabriek. Mohamed begint te klimmen langs de rails die langs het dak omhoog buigt. Boven ziet hij de mobiele kraan die de glazenwassers gebruiken. Het kost hem enkele slagen met zijn meegebrachte hamer om de hydraulische rem van het gevaarte onklaar te maken. Hij stapt vlug in, de kar zet zich in beweging en wint vaart langs de sierlijke kromming van het dak. Mohamed schreeuwt zijn angst weg: jeannuh…! De kar zet zich als een skiër af van de schans. De wind fluit langs zijn lichaam. Mohamed zweeft, de kar vliegt parallel op dezelfde hoogte. Jeanne zit erin. Ze is er gelukkig. Het plaveisel komt met een ongelooflijke vaart dichterbij. 0-0-0-0-0-0-0-0-0 Het Seinpostduin Geschreven door: Merel Munne De zee. Ik voel de wind die mijn grijze haren beroert, ruik het zilte aroma dat mijn door de krommende ouderdom verdrukte longen doet herleven. Niets is zo verfrissend als de aanwezigheid van de zee. Mijn blik glijdt over de binnenkomende vissersschepen, kleine bakens van licht in het grijze, onzekere bestaan van hun meesters. Want wat de zee geeft, kan zij ook nemen. Maar niet nu. Niet vandaag. Vandaag schijnt de zon tussen de witte wolken door en baadt alles in een zacht, vriendelijk licht. Het licht trekt mijn aandacht terug naar de stad waar die ik thuis noem. Daar, aan de Havenkade, zijn nog net de rustende schepen te zien. Toch is het gebied eromheen alles behalve kalm: de meeuwen schreeuwen, instructies vliegen van havenmeester naar schipper en van voorman naar werklui en de straatjongens zwermen erdoorheen alsof zij steekvliegen zijn, altijd op zoek naar het volgende maaltje. Ik was ooit zo’n jongen, ver hiervandaan. Voor mij was er geen zeelucht, waren er geen vissenkoppen om toegesmeten te krijgen wanneer er opnieuw een verse haring werd gegapt. Ik herinner me de lucht van de koeien, het geritsel van hooi en de koopmannen op de Veemarkt. Hier zijn de koeien alleen nog maar sporadisch te vinden op de Lange Beestenmarkt. Sinds de demping van de Prinsengracht verdwijnt het landleven uit deze bruisende stad, gericht op de politieke toekomst in plaats van het boerse verleden. Politiek en kunst doen tegenwoordig de harten van de Hagenezen sneller kloppen. Mijn eigen woning aan de Laan van Meerdervoort is ook onderdeel van die toekomst. Nu het museum eigendom is van de staat, blijft dit alles ook na mijn dood hopelijk behouden. Een beweging in het havengebied trekt mijn aandacht. Een vrouwenfiguur maakt zich los van de menigte en komt in mijn richting gelopen. Haar donkere haren glanzen in het zonlicht en ik tuur ingespannen naar hetgeen zij bij zich draagt. Een eenvoudige tas, die me desondanks bekend voorkomt. Achter haar aan komt een meid, de armen vol met pakken. Haar witte kapje fladdert om het hoofd, zo moet ze rennen om haar meesteres bij te houden. Ik glimlach en de neiging overvalt me om mijn arm op te steken ter begroeting. De vrouw stapt door en passeert me zonder iets te zeggen. Ik zie haar voorbij gaan en langzaam verdwijnen in de richting van de bomschuiten. Haar aanwezigheid straalt als de stad die achter ons ligt. Ze belichaamt de charme van die stad, haar bruisen, haar levendigheid en haar onrust. Een prikkelende onrust die aantrekt en weer afstoot, net als het eeuwige tij. Wanneer de meid eindelijk haar meesteres heeft ingehaald en een witte parasol uitklapt, begrijp ik plotsklaps wat de vrouw hier komt doen, precies alsof ik haar al eerder dezelfde handeling heb zien uitvoeren. Een pakket dat de meid bij zich droeg, ontpopt zich tot een blank, maagdelijk doek. Een ander ontvouwt zich tot schildersezel. Tuben met heldere pigmenten vormen spatjes kleur tegen de eentonige achtergrond van de bomschuiten en wanneer het penseel haar eerste streken op
het doek achterlaat, voel ik mij alsof mijn hart zelf beschilderd wordt. Plotsklaps weet ik bijna wat er op dat doek komt te staan. Het luide gebeier van een kerkklok haalt mij uit mijn gedachten en doet me vergeten wat ik probeerde terug te halen. Een meeuw vliegt voorbij en ik volg hem met mijn ogen. Hij vliegt van de stad af, volgevreten waarschijnlijk, en nu op zoek naar een lekker plekje om uit te buiken. Bij een reeks gebouwen links van me vangt hij bot; deftige hotelgasten wensen niet te worden bevuild door het afval van de haven. Mijn blik blijft er langer hangen dan de op schelle toon zijn boosheid uitende meeuw: de grandeur ademt een zorgeloosheid uit die me aantrekt en afstoot tegelijk. De gebouwen zijn nieuw; ik herinner me hun opening. Ze zijn bedoeld voor de elite van Den Haag, evenals het welgestelde volk van heel Nederland, voor wie de zee slechts een verpozing is en op wie de vele taartjes en koekjes, om maar te zwijgen van de luxueuze kamers, altijd wachten. Een grote stoomtram, hijgend en blazend als een te snel voortgedreven paard, komt mijn blikveld in. Nog meer badgasten, zoekend naar een oase van rust in een drukdoend leven, een steenworp verderop. Het contrast raakt me. De oude stad, vuil en toch waardig, sluit nu dankzij de nieuwe tramverbinding aan op deze monumenten van weelde en leegte. Opnieuw glijdt mijn blik terug naar de zee en de bomschuiten. Het wordt vloed en de zon weerkaatst schitterend op het water. Mijn blik valt nogmaals op het silhouet van de schilderende vrouw. Ze is opgestaan en kijkt in mijn richting. Ik steek mijn hand op en er gaat een schok van vreugde door mijn oude lijf wanneer zij mijn groet beantwoordt. De wereld is stil en de lucht is bedompt wanneer ik me weer bewust word van mijn omgeving. Tot mijn verbazing heb ik mijn hand op het doek gelegd, vlak naast haar beeltenis. De door vele jaren werk ingesleten verfvlekken op mijn vingers simuleren een man die haar omhelst. Een diepe droefheid maakt zich van mij meester, want die omhelzing komt niet meer terug. Toch was het fijn haar weer even te zien. Sientje. Vastgelegd zoals ik mij haar herinnerde, jong en krachtig, schilderend onder de zon. Voor altijd vereeuwigd in het Panorama, dat mij telkens meevoert op een andere reis door mijn geheugen. 0-0-0-0-0-0-0-0 In Den Haag gebeurt het Geschreven door: Wybe van de Kuinder Ternauwernood had ik mij weten te ontworstelen aan de christelijke moraal van het vrij achterlijke thuisdorp te midden van de biblebelt. Zeventien was ik en na het afronden van mijn middelbare schoolopleiding stopte ik mijn hele hebben en houden in een rugzak en vertrok naar Amsterdam, want daar gebeurde het. Het leven was er één groot feest. Aan het eind van de avond was iedereen uit de kroeg je vriend. Er leek daar zoveel te gebeuren dat ik aan werken niet meer toe kwam. Bijkomend nadeel: a de vrienden waren je de volgende dag vergeten en b was mijn, door een kleine erfenis van mijn grootmoeder toegevallen kapitaal, zo drastisch geslonken dat ik berooid en wel besloot mijn ouders weer eens met een bezoek te vereren. Zij waren minder verheugd met mijn terugkomst dan ik had gehoopt en mijn vader vond het al snel tijd worden dat ik voor mijn eigen inkomen ging zorgen. Een vervolgopleiding op zijn kosten zat er niet in. In zijn optiek had ik die moeiteloos kunnen bekostigen met mijn erfdeel, zodat ik enigszins met het hoofd tussen de schouders vertrok naar Den Haag. Mijn vervolgopleiding zou ik zelf financieren nam ik mij voor. Ouders van een vriend huisvestten mij voor een gering bedrag in een achterkamertje in de Fultonstraat. De route met lijn veertien vanaf het Hollands Spoor beviel mij. Toch was Den Haag niet helemaal wat ik mij voorstelde bij een stad. Nadat we eerst over een stukje vrije baan tramden passeerden we de markt en daarna de mooie, oude een beetje vervallen Paul Krügerlaan om daarna een klein stukje Regentesselaan te pakken. Via de Beeklaan kruisten we de Weimarstraat en bij die halte moest ik er uit. Het was wel een aardig straatje, maar er viel niet veel te beleven. De eerste keer
dat ik een buurtcafé binnenliep staarde iedereen me aan en als ik contact probeerde te leggen werd ik genegeerd zodat ik begreep dat "Het" niet in Den Haag gebeurde. Omdat ik wat meer privacy wilde belandde ik bij een zuinige hospes op de Thomsonlaan. De privacy werd duur betaald want het was een klein, niet warm te stoken kamertje aan de straatkant, dat grensde aan de badkamer en aan een onverwarmde gang met aan de andere kant een portiektrap. Het was te veel gevraagd voor de toverkracht van een klein Aladin petroleumkacheltje. De winter was in aantocht zodat ik al snel vertrok naar kamer nummer drie, een heerlijke zolderkamer in een statig pand op de Ieplaan. Er waren geen huurpenningen verschuldigd. In plaats daarvan moest ik vroeg in de ochtend de CV-ketel ontsintelen en voorzien van de nodige hoeveelheden antraciet. Dat deed ik graag maar helaas, de vooruitgang deed ook in het deftige pand zijn intrede en in de lente werd het voorzien van een moderne, gasgestookte verwarming, zodat men van mijn diensten geen gebruik meer wenste te maken. Kamer nummer vier lag aan de Fijnjekade, achter de Rijswijkseweg, een totaal andere buurt. Wel handig, want na een aantal baantjes in het centrum bij de Bijenkorf , V&D en diverse horecagelegenheden, werkte ik nu in de nachtploeg bij de PTT, een toen nog respectvolle organisatie. Het werk, post sorteren, was stom en eentonig, maar werd goed betaald. Na afloop dronken we bij mijn benedenbuurman -zijn dranklokaal leek op een onderafdeling van de Haagse penoze- een biertje. Het was een kleurrijke kroeg en meerdere malen werden vetes beslecht door de opponent vanaf de kade het water in te donderen. Van een vervolgopleiding kwam voorlopig niet veel. 'Dat komt nog wel, ik ben een laatbloeier,' hield ik mijn vrienden voor. Vanaf dat moment wisselde ik ongeveer even snel van baan als van kamer. Afwisselend woonde ik in het Laakkwartier, de Binnenstad, het Benoordenhout, óp Scheveningen, de Archipelbuurt, Duindorp en Duinoord en in het Statenkwartier. Bijkomend voordeel was dat ik de stad goed leerde kennen. Tegelijkertijd acteerde ik als kelner, privéchauffeur, fietsenmaker en schilder en haalde voor de ANWB auto's van gestrande reizigers uit verre oorden. In en rond de kroeg had ik veel goede vrienden en enkele erg foute vrienden. Dat laatste was soms erg handig, al strookte het niet met mijn keurige opvoeding. Ik maakte kennis met hasj, weed en nog erger, LSD en coke en leerde zuipen. In de zomer reden we vanuit de kroeg rechtstreeks naar het strand, verzopen onze katers in het ochtendlicht en bouwden gestaag aan nieuwe katers met meegebrachte alcoholische dranken. Daarnaast genoten we van North Sea Jazz, het NDT, het Hot Theater en de festivals. Na een van de vele doorwaakte nachten tuimelde ik in bed met een erg lekkere en ook nog erg leuke vrouw die zich afvroeg wat ik eigenlijk deed. Opeens realiseerde ik me dat ik misschien wel erg goed kon zuipen, lullen en feesten, maar dat die baantjes van me geen reet voorstelden. Net genoeg om mijn levensstijl vol te houden, maar daarmee was dan ook alles gezegd. Het afkicken van het uitgaansleven ging makkelijker dan gedacht en ik stortte mij in mijn vervolgopleiding met een gretigheid die me verbaasde. In plaats van onduidelijke baantjes bouwde ik na het afronden van mijn studie succesvol mijn eigen bedrijf op. Mijn kleinkinderen hebben dezelfde genen en beginnen zich warm te lopen voor kroegtochten die niet veel afwijken van die waar ik vroeger mee ben begonnen en die mijn kinderen net achter zich hebben gelaten. De stad heeft een totaal ander aanzien gekregen. Kroegen, theatergezelschappen en theaters hebben een andere naam. North Sea Jazz is naar Rotterdam verhuisd. Het Crossing Border Festival heeft even in Amsterdam gelogeerd maar is weer terug in volle glorie. Den Haag heeft de binnenstad vol gezet met regeringsgebouwen en heeft zich internationaal op de kaart gezet als stad van vrede en recht. Het Festival Dag in de Branding krijgt steeds meer aandacht, het NDT en het Residentie Orkest zitten hopelijk nog lang in het door Rem Koolhaas ontworpen gebouw. Ik heb in het begin getwijfeld, maar mijn nazaten wisten het meteen al. In Den Haag gebeurt het. 0-0-0-0-0-0-0-0 Kerstavond Geschreven door: Margreet Hofland Het is aardedonker. Mijn rug, schouders en armen doen pijn omdat ik mij aan de matras vastklem. Het komt omdat ik niet waterpas lig. De nacht, die ik in halfsluimerende toestand heb doorgebracht, heb ik op een fictieve berghelling gelegen. Steeds ben ik op het nippertje niet in het ravijn gestort.
Ik heb genoeg van het geluid van mijn bonzende bloed en ruk de wasbolletjes uit mijn oren. Direct hoor ik de voorbij denderende tram, de koelkast die aanslaat en allerlei andere geluiden die ik niet gewend ben. Dan neemt mijn hart het bonzen over. Mijn nieuwe pyjama voelt vreemd. Ik heb een kamertje gehuurd op de Statenlaan – een deftige laan waar ook de burgemeester van Den Haag en minister Donner wonen. Ik logeer nu naast het huis van de minister, waar ooit Harry Mulisch zijn Ontdekking naar de Hemel begon. Om de hoek staat mijn eigen huis.
Tweeënhalve maand zwierf ik met niets anders dan een klein koffertje door Den Haag, dan hier, dan daar slapend. Ik belandde tenslotte in het zolderkamertje van dit grote herenhuis en voel me nu als een arme dienstbode die elk moment met haar schortje voor, naar beneden geroepen kan worden om met zwavelstokjes de lichten te ontsteken. In oktober ben ik mijn huis uit gevlucht. Ik had ontdekt dat mijn echtgenoot op zes verschillende dating-sites stond met de meest schitterende pseudoniemen zoals Maximiliaan, Paolo of Augustinus over grootheidswaanzin gesproken! Hij deed zich voor als regisseur en was plotseling tien jaar jonger. Ik kon de ranzige e-mails volgen die hij wisselde met een Russische bruid uit Letland. Ik vond ook een lijstje met 06 nummers die ik allemaal belde, zo kwam ik in contact met verschillende Lolita’s en Chantal’s. En met een escort service uit Amsterdam. Smerig en bezoedeld voelde ik me en ik vluchtte naar de bovenste verdieping van ons huis waar ik mij opsloot. Ik wist even niet goed wat te doen. Joost was altijd een moeilijke man geweest, dat wist ik. Maar ook iemand met een enorm charisma en boeiend, zoals een echte kunstenaar hoort te zijn. Het was een leven met diepe dalen maar ook met hoogtepunten zoals ik ze nooit eerder had meegemaakt. Ik had me in het wereldje van acteurs en cabaretiers bevonden, een wereld van glitter and glamour. Ik moest wel altijd op mijn tenen lopen, letterlijk en figuurlijk. Het liefst had hij dat ik ook in huis hoge hakken droeg. Toen ik hem confronteerde met zijn e-mails en hij inzag dat het niet meer viel te ontkennen, was hij er kapot van. Hij wilde mij niet kwijt. Hij zette de deur van zijn kamer open en liet de stem van Maria Callas door het huis schallen: natuurlijk Madama Butterfly. Gevoel voor dramatiek heeft hij altijd al gehad. Als ik buiten kom, vriest het dat het kraakt. Een dikke laag sneeuw bedekt straten en daken. Bevroren mist hecht zich aan de takken van de bomen en wikkelt zich eromheen als fijn wit spinrag. In de verte verdwijnt alles in een atmosferisch perspectief. Het is beeldschoon. Het plein aan de Frederik Hendriklaan staat vol met kerstbomen. Deze keer zullen de feestdagen volledig aan mij voorbij trekken. Afgelopen week kreeg ik verschillende mails met de vraag waar de kerstballen waren. Ze staan in een afgesloten kast waar alleen ik de sleutel van heb. Ik zou de kerstversieringen ‘ontvreemd’ en ‘verduisterd’ hebben. Ik begrijp dat hij ons huis mooi wil maken voor een mij onbekende vrouw. Ik klem mijn huissleutel in mijn hand. Gisteren kreeg ik bericht dat hij het huis verlaten zou hebben. De uitspraak van de rechter was niet mis te verstaan geweest. Hij moest vertrekken. Toch was ik nog onzeker. Wat en wie zou ik aantreffen? Ik open de voordeur en loop direct door naar binnen. Mijn voetstappen klinken hol. Verbijsterd kijk ik om mij heen. Het huis is compleet leeg op een stoel en een bankje na. De muren zijn grijs met hier en daar lichte rechthoekige vlekken. Alles is weg, ook mijn persoonlijke spullen, zelfs de doos met jeugdfoto’s ontbreekt. Op de schoorsteenmantel vind ik een plastic nepdrol uit de feestwinkel. Merry Christmas, schiet door me heen.