RESULTATEN EERSTE HALF JAAR MUSEUM MONITOR In 2002 is de pilot van de MuseumMonitor® uitgevoerd in 26 musea in Gelderland. Op basis van de positieve ervaringen ging per januari 2003 de landelijke MuseumMonitor® in 24 musea verspreid over Nederland. Dit aantal is inmiddels in het tweede half jaar uitgebreid tot 32, doordat er nieuwe musea zijn ingestroomd1. Hieronder wordt verslag gedaan van de belangrijkste uitkomsten van het eerste half jaar onderzoek in het kader van de landelijke monitor. Het gaat hierbij om de grote algemene lijnen. Meer gedetailleerde uitkomsten per museum zijn terug te vinden in de museumgebonden tabellenboeken, waar de resultaten per individueel museum zijn gerapporteerd. Samenstelling steekproef Er deden 24 musea mee, waar gedurende het eerste half jaar in totaal 3.326 museumbezoekers zijn ondervraagd (zie tabel 1). De omvang van de steekproef per museum is mede bepaald door de omvang van het publieksbereik van het betreffende museum: kleine musea dragen veel minder respondenten aan de steekproef bij dan grote musea. Enkele musea slaagden er niet in om de beoogde steekproef te behalen. In overleg met die musea wordt naar oplossingen gezocht om alsnog aan een representatieve steekproef te komen. Hoewel de steekproeven dus in enkele gevallen (nog) onder de maat vallen, geeft de totale behaalde steekproef toch al een aardig beeld van het Nederlandse museumpubliek. Tabel 2 toont hoe de deelnemende musea over genres zijn verdeeld. Ernaast is aangegeven hoe alle Nederlandse musea zijn verdeeld over die genres. Te zien is dat de steekproef daar een redelijke weerspiegeling van geeft. 1: VERDELING RESPONDENTEN OVER DEELNEMENDE MUSEA Drents Museum Fries Museum Gorcums Museum Hannema-de Stuers Fundatie Huis Marseille Kasteel Groeneveld Kröller Müller Museum Muiderslot Museon Museum Boerhaave Museum Henriëtte Polak Museum Het Princessehof Museum Het Valkhof Nationaal Monument Kamp Vught Natuurhistorisch Museum Maastricht Nederlands Architectuur Instituut Nederlands Leder- en Schoenenmuseum Paleis Het Loo Slot Loevestein Stedelijk Museum Alkmaar Stedelijk Museum Zutphen Theater Instituut Nederland Universiteitsmuseum Utrecht Zuiderzeemuseum Totaal
aantal
%
256 172 49 115 187 115 197 219 56 221 39 224 291 103 83 114 82 267 142 93 54 46 146 55 3.326
8% 5% 1% 3% 6% 3% 6% 7% 2% 7% 1% 7% 9% 3% 2% 3% 2% 8% 4% 3% 2% 1% 4% 2% 100%
2: VERDELING OVER GENRES Cultuurhistorisch Bedrijf /Techniek Beeldende Kunst Natuurhistorisch Volkenkunde Overig Totaal
MM 2003
Nederland
66% 10% 16% 6% 0% 2% 100%
50% 28% 12% 7% 2% 1% 100%
Bron verdeling Nederlandse musea: CBS 1999
Geografische herkomst Tabel 3 (zie volgende pagina) toont in welke provincie de respondenten zijn ondervraagd. Het blijkt dat relatief veel museumbezoekers in Gelderland zijn onderzocht: een derde van het onderzochte publiek bezocht een Gelders museum: deze musea zijn doorgegaan na de pilot in deze provincie. Daarna zijn bezoekers van Noord- en Zuidhollandse musea het sterkst vertegenwoordigd (respectievelijk 13% en 18% van de steekproef bezocht daar een museum). Deze provincies herbergen dan ook relatief veel (grote) musea. Musea in Friesland leveren een relatief groot aandeel respondenten (12%): de musea uit deze provincie zijn kennelijk oververtegenwoordigd. 1 De instromende musea zijn: Bonnefantenmuseum, Thermenmuseum, Wereldmuseum Rotterdam, Zaans Museum, Natuurmuseum Brabant, Joods Historisch Museum, Kasteel Hoensbroek en Kamp Westerbork.
Tabel 4 toont dat ruim een derde (37%) van de onderzochte bezoekers in de provincie woont waar het bezochte museum is gevestigd, de helft (55%) komt uit een andere Nederlandse provincie en 8% komt uit het buitenland. Uit de MuseumMonitor® Gelderland kwam een iets hoger percentage buitenlandse toeristen naar voren, te weten 12%. De kans is echter groot dat in de maanden juli en augustus meer buitenlanders ondervraagd zullen worden, vanwege de zomervakantie, zodat het landelijke percentage uiteindelijk ook op zo’n 12% zal uitkomen. 4: GEOGRAFISCHE HERKOMST Zelfde provincie Andere provincie Buitenland Total
3: VERDELING aantal % OVER PROVINCIES Friesland 396 12% Drenthe 256 8% Overijssel 115 3% Gelderland 990 30% Utrecht 261 8% Noord-Holland 600 18% Zuid-Holland 440 13% Noord-Brabant 185 6% Limburg 83 2% Total 3.326 100%
5: BUITEN/BINNENLAND EN WAARVANDAAN
37 % 55 % 8% 100%
Buitenlands
Binnenlands
30% 55% 15% 100%
80% 12% 8% 100%
Komt van huis Komt van vakantieadres Komt van een ander adres
Tabel 5 toont dat bij het buitenlandse publiek een derde (30%) van huis komt (dat zijn dus dagtoeristen), de helft (55%) komt van een vakantie-adres (dat zijn dus verblijfstoeristen) en de resterende 15% komt van een ander adres (bijvoorbeeld in verband met zakenreis of familiebezoek). Bij het binnenlandse publiek komt de meerderheid (80%) van huis, 12% komt van een vakantie-adres en 8% van een ander adres. 6: VERVOERMIDDEL
Aantal
%
Auto Trein Bus (streekvervoer) Bus (touringcar) Fiets Lopend Anders Niet ingevuld
1.938 476 89 120 375 265 45 18 3.326
58% 14% 3% 4% 11% 8% 1% 1% 100%
Tabel 6 toont dat bijna tweederde (59%) van het publiek met de auto naar het museum kwam en een vijfde (18%) is met het openbaar vervoer gekomen. Opvallend veel museumbezoekers (11%) komen op de fiets, 8% komt lopend en 4% met een touringcar. Aangezien uit onderzoek in Medemblik bleek dat buitenlandse toeristen relatief vaak op de fiets naar musea kwamen, is getoetst of dit landelijk ook het geval is. Uit deze toets blijkt echter dat hier juist het binnenlandse publiek vaker op de fiets komt (12% versus 6% bij buitenlands publiek) en het buitenlands publiek vaker lopend (8% versus 15%).
Gezelschapssamenstelling Uit tabel 7 blijkt dat men ongeveer even vaak met de partner naar een museum komt (30%) of met meerdere personen ouder dan 12 jaar (27%). Zo’n 10% komt alleen. Groepsbezoek neemt zo’n 10% in beslag: iets minder dan de helft daarvan komt niet in onderwijsverband. Het aandeel groepsbezoek kan een te lage schatting zijn, aangezien de ervaring leert dat leden van grotere groepen zich lastig laten enquêteren. In de eindanalyse, na één jaar dataverzameling, zal daarom aan de hand van vergelijking met kassagegevens worden nagegaan of de steekproef per museum representatief is als het gaat om groepsbezoek. Voorwaarde voor deze representativiteitstoets is wel dat de betrokken musea de omvang en samenstelling van het groepsbezoek zorgvuldig registreren. 7. GEZELSCHAP
aantal
%
Alleen Met partner Met familie, vrienden (zonder kinderen ) Met familie, vrienden (met kinderen ) Toeristische excursie Bedrijfsuitstapje Schoolexcursie Niet ingevuld Totaal
352 1.011 900
11% 30% 27%
609
18%
68 66 194 126 3.326
2% 2% 6% 5%
8. OMVANG GEZELSCHAP
aantal
%
Alleen 2 personen 3 personen 4 personen 5 personen 6 tot 10 personen 10 of meer Niet ingevuld Totaal
352 1.512 338 417 150 200 299 64 3.326
11% 45% 10% 13% 4% 6% 9% 2% 100%
Tabel 8 toont dat bijna de helft (45%) van het museumpubliek met één ander komt: uit de informatie uit tabel 7 kunnen we opmaken dat het bij twee derde daarvan de partner betreft. Bijna een kwart (23%) komt samen met twee of drie anderen en een vijfde (20%) komt samen met meer dan drie anderen. De gemiddelde groepsomvang van groepen groter dan 10 personen is 30. Bij de grootste opgegeven gezelschapsomvang gaat het om 85 personen. Bezoekers met kinderen Bijna een vijfde (18%) van het publiek heeft kinderen jonger dan 13 jaar meegenomen (zie tabel 7). In Gelderland en ook in landelijk museumpublieksonderzoek in Vlaanderen kwam een hoger percentage bezoekers met kinderen naar voren, te weten: 25%. Het is echter goed mogelijk dat door aanvulling met gegevens uit de zomer- en herfst-vakantie -wanneer relatief veel kinderen komen- het aandeel bezoek met kinderen in de landelijke monitor nog wordt opgehoogd. Bezoekers die jonge kinderen meenemen, nemen gemiddeld twee kinderen mee. Het aandeel bezoekers met kinderen per museum wordt sterk bepaald door de geschiktheid voor kinderen van dat museum (zie tabel 9). Natuurhistorische musea worden het meest door kinderen bezocht (42% van het publiek van dit genre musea neemt kinderen mee) en de kunstmusea het minst (8%). Dit stemt overeen met de door de bezoekers gepercipieerde geschiktheid voor kinderen (zie de onderste rij in tabel 9), want natuurhistorische musea krijgen het hoogste gemiddelde rapportcijfer voor kindvriendelijkheid (7.8) en kunstmusea het laagste (6.1). Het valt op dat techniekmusea het gemiddelde aandeel bezoekers met kinderen trekken, terwijl deze musea relatief slecht scoren op kindvriendelijkheid. Het gevaar ligt dus op de loer dat een bezoek met kinderen aan techniekmusea tegenvalt. 9: AANWEZIGHEID KINDEREN EN MUSEUMGENRE MET KINDEREN NatuurCultuurHistorisch historisch
Beeldende kunst
Archeolog. historisch
Techniek, transport
Totaal
Wel
42%
19%
8%
14%
18%
18%
Niet
52%
78%
91%
84%
81%
79%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Gemiddeld rapportcijfer voor Kindvriendelijkheid
7.8
7.3
6.1
7.3
Bezoekdoel De helft (55%) van het onderzochte publiek kwam voor het eerst in het museum waar het is ondervraagd. Van het herhalingspubliek geeft maar liefst de helft aan binnen een jaar te zijn teruggekomen: bij een kwart van het museumpubliek gaat het dus om trouw publiek.
6.6
7.1
10: BELANGRIJKSTE BEZOEKDOEL
Aantal
%
Museum als geheel Speciale tentoonstelling Speciale activiteit Niet ingevuld Totaal
1.856 1.209 246 15 3.326
56% 36% 7% 0% 100%
Tabel 10 toont het belangrijkste bezoekdoel: ruim de helft (56%) komt voor het gehele museum, een derde (35%) voor een speciale tentoonstelling en de resterende 7% komt voor een speciale activiteit, zoals een lezing, rondleiding of kinderactiviteit. Het aandeel gerichte tentoonstellingsbezoekers is veel hoger dan in Gelderland naar voren kwam (14%), maar ongeveer gelijk aan dat in Vlaanderen (37%). Bezoekmotieven 11: BEZOEKMOTIEVEN Om informatie op te doen (algemene kennis vergroten)
53%
Om te recreëren (er even gezellig uit zijn)
38%
Om inspiratie op te doen (iets moois zien)
36%
Voor de afwisseling (iets nieuws beleven)
21%
Om tot rust te komen (even los komen van de alledaagse drukte)
15%
Totaal
100%
Tabel 11 (zie vorige pagina) toont de bezoekredenen. Hier kon men meerdere motieven aangeven: gemiddeld noemt men er 1,6. Men blijkt het vaakst te komen om informatie op te doen (dit geeft 53% aan). Voorts komt men even vaak om te recreëren (38%) als voor inspiratie (37%). Minder vaak komt men om iets nieuws te beleven (20%) en nog minder om tot rust te komen (15%). Tabel 12 laat de samenhang tussen bezoekmotieven en museumgenre zien. Techniekmusea blijken veel vaker te worden bezocht om informatie op te doen (door 67% van het publiek daar) dan kunstmusea (40%) of natuurhistorische musea (46%). Kunstmusea worden juist vaak bezocht om inspiratie op te doen (58%), wat men weer veel minder zoekt in natuurhistorische musea (22%) of techniekmusea (27%). Natuurhistorische musea worden vaak bezocht voor recreatie (49%), wat een minder belangrijk bezoekmotief is voor kunstmusea (31%). 12: REDEN EN MUSEUMGENRE
NatuurHistorisch
Cultuurhistorisch
Beeldende Kunst
Archeol. historisch
Techniek
46% 49% 22%
54% 39% 33%
40% 31% 58%
62% 33% 40%
67% 38% 27%
Informatie opdoen Recreëren Inspiratie opdoen
Totaal 53% 38% 37%
Gehanteerde informatiekanalen 13: INFORMATIEKANALEN Artikel in een krant of tijdschrift
26%
Bezoek op eigen initiatief
21%
Informatie van anderen
19%
Internet
9%
Excursie
7%
Vakantie- of museumgids
6%
Museumfolder
5%
Advertentie of ladder
5%
Affiches (niet bij museum)
4%
Eerder bezoek i.v.m. school of studie
4%
Landelijke radio of tv
3%
VVV
3%
Toeristisch blad
3%
Informatie van school of opleiding
3%
Uithangbord\affiche bij dit museum
3%
Regionale radio of tv
3%
Door thuisgestuurde informatie
2%
Totaal
Tabel 13 toont door welke informatiekanalen het ondervraagde publiek tot het museumbezoek kwam. Men kon meerdere media opgeven: gemiddeld noemt men er 1,4 (krap anderhalf). Het vaakst noemt men een artikel in krant of tijdschrift: dit geeft een kwart (26%) aan. Maar liefst een vijfde (21%) had geen prikkel nodig, maar kwam op eigen initiatief. Opnieuw een indicatie dat Nederlandse musea een substantieel aandeel trouw publiek hebben. Mond-tot-mondreclame blijkt ook zeer belangrijk: een vijfde (21%) geeft aan op aanraden van anderen naar het museum te zijn gekomen. Het Internet is vrij regelmatig aangegeven (9%), evenals een excursie (7%) en een vakantie- of vrije tijdsgids (6%). De overige media zijn door 5% of minder aangegeven.
100%
Bezoektijd Gemiddeld verblijft men ruim anderhalf uur (100 minuten) in een museum, maar dit varieert sterk per museum: hoe groter het museum, hoe langer men daar verblijft. De omvang van een museum hangt doorgaans samen met de omvang van het publieksbereik. 1: BEZOEKTIJD IN MINUTEN EN PUBLIEKSOMVANG
Grafiek 1 toont de samenhang tussen de gemiddelde bezoektijd in minuten en de omvang van het publiek. Bezoekers van musea met minder dan 20.000 bezoekers verblijven daar gemiddeld een uur (67 minuten) en dit loopt op tot ruim twee uur (133 minuten) bij musea die jaarlijks meer dan 100.000 bezoekers trekken.
140 120 100 80 60 40 20 0
133 67
82
10-20.000 20-50.000
102
50100.000
100.000 <
Oordelen over de musea Het publiek is vijf tegengestelde uitspraken voorgelegd over het museum waarin het is ondervraagd. Het blijkt dat men de onderzochte musea zelden als ‘saai’ bestempeld (dat doet slechts 3%) of als sfeerloos (4%). Wel acht men de bezochte de musea regelmatig ‘onbekend’ (16%). Zeer regelmatig geeft men aan dat de musea ‘alleen voor een bepaalde groep geschikt’ zijn: dit geeft ruim een derde (37%) aan. Kennelijk is men vaak van mening dat het bezochte museum niet voor een breed publiek geschikt is. Nog vaker meent men dat de musea ‘niet voor kinderen geschikt’ zijn: dit geeft twee vijfde (44%) aan. Ondanks de gemiddeld voldoende rapportcijfers voor kindvriendelijkheid die in tabel 7 zijn getoond, is dus bijna de helft van het onderzochte museumpubliek niet goed te spreken over de kindvriendelijkheid van de bezochte musea. Tabel 14 toont de gemiddelde rapportcijfers die men geeft voor diverse aspecten van de onderzochte musea, gerangschikt van het hoogste cijfer naar het laagste. Klantvriendelijkheid scoort het hoogst (gemiddeld een dikke 8).Dit was bij de MuseumMonitor® Gelderland ook het geval: de rapportcijfers voor de Gelderse musea lagen echter over de gehele linie iets hoger. De informatie bij de kassa, de collectie, de sfeer, het museum als geheel en de bewegwijzering naar de musea krijgen allen gemiddeld een 8. Een iets lager cijfer (gemiddeld een 7½) wordt gegeven aan de overzichtelijkheid in het gebouw, de bereikbaarheid met auto en met openbaar vervoer en de parkeermogelijkheden. Weer iets lager (gemiddeld een 7) scoren de bewegwijzering in het gebouw, de informatie over het tentoongestelde, het horecaaanbod en het aanbod van souvenirs. De geschiktheid voor kinderen scoort het laagst: gemiddeld een 6½. Dit stemt overeen met eerdere conclusie dat bijna de helft van het onderzochte publiek daar bedenkingen bij heeft.
14: GEMIDDELDE RAPPORTCIJFERS Klantvriendelijkheid Informatie bij de kassa Collectie Sfeer Bewegwijzering naar Overzichtelijkheid Bereikbaarheid met OV Bereikbaarheid met auto Parkeermogelijkheden Bewegwijzering in gebouw Informatie over tentoongestelde Horeca-aanbod Aanbod souvenirs Geschiktheid voor kinderen
8,18 8,00 7,81 7,81 7,71 7,53 7,48 7,43 7,38 7,26 7,17 6,76 6,69 6,44
Er blijkt een samenhang tussen gemiddelde rapportcijfers en de publieksomvang van de musea. Grote musea (met meer dan 100.000 bezoekers) scoren over het algemeen de hoogste cijfers, behalve als het gaat om de informatieverstrekking bij de kassa, daar krijgen juist de kleinere musea (minder dan 50.000 bezoekers) het hoogste cijfer voor. Uit onderzoek naar publiek van kleine musea is al eerder geconstateerd dat kleine musea vaak hoger scoren als het gaat om klantvriendelijkheid, omdat daar meer direct contact met museummedewerkers mogelijk is. De kleinste musea (minder dan 20.000 bezoekers) scoren relatief laag als het gaat om informatieverstrekking bij het tentoongestelde en kindvriendelijkheid. Deze musea hebben dan ook vaak weinig budget en arbeidskracht beschikbaar voor educatie. Redelijk geachte toegangsprijzen Gemiddeld acht men € 4,- een redelijk bedrag voor een museumtoegangskaartje voor volwassenen en € 2,- voor een kinderkaartje. Dit varieert echter ook met de publieksomvang van de musea, dat weer samenhangt met de omvang (en ook wel bekendheid) van de musea. Grafiek 2 toont dat men voor musea die minder dan 20.000 bezoekers per jaar trekken gemiddeld € 2,85 voor volwassenen en € 1,22 voor kinderen wil betalen, wat gestaag oploopt tot respectievelijk € 5,55 en 2,65 als het gaat om musea met meer dan 100.000 bezoekers.
2: TOEGANGSPRIJS (€) EN PUBLIEKSOMVANG
10 2,85 1,2
5,55
4,1
3,6
1,8
1,6
2,65
0 10-20.000 20-50.000
50100.000
Vol w asse ne
Ki nd
100.000<
Behoeften aan extra activiteiten 15: EXTRA ACTIVITEITEN Behoefte Gemiddelde Tabel 15 laat zien in hoeverre de onderzochte museumaan Prijs bezoekers behoefte hebben aan extra activiteiten en wat Rondleiding 45% € 2,ze daar gemiddeld voor over hebben. Men heeft het Kinderactiviteit 36% € 1,75 vaakst behoefte aan een rondleiding: dit geeft bijna de Stadswandelroute 35% € 1,85 helft (45%) van het museumpubliek aan. Gemiddeld wil Natuurwandelroute 30% € 1,30 men daar € 2,- voor betalen. Een derde (36%) stelt een kinderactiviteit op prijs en wil daar zo’n € 1,75 voor Lezing 28% € 3,betalen. Eveneens een derde (35%) kan een wandelroute Fietsroute 24% € 2,door de stad die aansluit op het museumbezoek wel waarderen en wil daar zo’n € 1,85 voor betalen. Bijna een derde (30%) wil het museumbezoek wel met een natuurwandeling combineren en heeft daar gemiddeld € 1,30 voor over. Een kwart (28%) stelt lezingen op prijs en wil daar circa € 3,- voor betalen. Eveneens een kwart (24%) heeft belangstelling voor een fietsroute als combinatie-activiteit met het museumbezoek en wil daar zo’n € 2,- voor betalen. De behoeften aan rondleidingen, kinderactiviteiten, natuur- en fietsroutes en de prijs die men daarvoor over heeft stemmen grotendeels overeen met de uitkomsten uit de MuseumMonitor® Gelderland. Alleen de behoeften aan stadswandelroutes en aan lezingen blijkt bij dit landelijk onderzoek groter dan in Gelderland naar voren kwam. Achtergrondfactoren Iets meer dan de helft (55%) van het onderzochte publiek is een vrouw. Tabel 16 toont dat 14% jonger is dan 27 jaar. Uit eerder publieksonderzoek (ook uit de MuseumMonitor® Gelderland) komt een iets lager percentage jongeren naar voren, te weten circa 10%. Bijna de helft (45%) is ouder dan 50 jaar: dit is precies gelijk aan het percentage dat uit het onderzoek in Gelderland naar voren kwam. 16: LEEFTIJD
Aantal
%
13 t\m 18 jaar 19 t\m 26 jaar 27 t\m 49 jaar 50 t\m 64 jaar 65 jaar of ouder Geen opgave Totaal
156 291 1.308 966 510 95 3.326
5% 9% 39% 29% 15% 3% 100%
17: OPLEIDING Basisonderwijs Lager beroepsonderwijs Vmbo Middelbaar beroepsonderwijs Havo / vwo hoger beroepsonderwijs wetenschappelijk onderwijs Geen opgave Totaal
Aantal 55 88 343 342 420 1.071 890 117 3.326
% 2% 3% 10% 10% 13% 32% 27% 4% 100%
12% van het onderzochte publiek studeert nog of zit op school en 59% is hoger opgeleid of volgt een hogere opleiding (zie tabel 17: 32% hoger beroepsonderwijs en 27% wetenschappelijk onderwijs). Wanneer we de opleidingsverdeling van beide publieksgroepen afzetten tegen die van de Nederlandse bevolking blijkt dat hoger opgeleiden sterk oververtegenwoordigd zijn, wat echter doorgaans het geval is bij museumpubliek. Het Gelderse museumpubliek telde echter veel minder (47%) hoger opgeleiden. Slechts 2% heeft een allochtone herkomst: het onderzochte museumpubliek geeft dus ook voor wat betreft deze achtergrondfactor geen representatieve weerspiegeling van de bevolking, maar ook dit is doorgaans het geval. Culturele activiteit 13% van het onderzochte museumpubliek werkt of studeert binnen de culturele sector. Dat is meer dan de 8% met dit kenmerk dat uit de MuseumMonitor® Gelderland naar voren komt. Dit zal komen doordat binnen deze landelijke steekproef de Randstad ook is vertegenwoordigd en in de Randstad bevindt zich een concentratie van kunst- en cultuurinstellingen en op kunst en cultuur gerichte opleidingen. Tabel 18 (zie volgende pagina) toont de jaarlijkse museumbezoekfrequentie van het museumpubliek: 21% gaat niet vaker dan twee keer per jaar en 24% gaat zes keer of vaker.
18: MUSEUMBEZOEKFREQUENTIE
Aantal
%
Minder dan 1x per jaar 1keer per jaar 2 keer per jaar 3 keer per jaar 4 keer per jaar 5 keer per jaar 6 tot en met 9 keer 10 keer of vaker Meer dan 10 keer Geen opgave Totaal
304 101 302 467 375 391 454 340 426 166 3.326
9% 3% 9% 14% 11% 12% 14% 10% 13% 5% 100%
19: CULTURELE ACTIVITEITEN Afgelopen maand een boek gelezen
85%
Volgt wel eens radio- of televisie-uitzendingen over kunst
76%
Leest elke week één of meer opinieweekbladen
50%
Bezoekt tenminste eenmaal per jaar toneelvoorstellingen
47%
Bezoekt tenminste eenmaal per jaar klassieke concerten
45%
Lid van een vriendenvereniging van een museum
16%
Lid van de artotheek\kunstuitleen
6%
Tabel 19 laat zien welke culturele activiteiten het onderzochte museumpubliek zoal onderneemt. Gemiddeld geeft men 3,3 activiteiten op. De meerderheid (85%) leest wel eens een boek. Driekwart (76%) volgt wel eens radio- of televisie-uitzendingen over kunst, de helft (50%) leest wekelijks opiniebladen, de helft (47%) bezoekt toneelvoorstellingen en bijna de helft (45%) bezoekt klassieke concerten. Hiermee is dit museumpubliek veel cultureel actiever dan een doorsnede van de Nederlandse bevolking. Tot slot blijkt dat maar liefst 16% lid is van een vriendenvereniging en 6% van een kunstuitleen. Conclusies Hoewel de steekproef van 24 musea nog geen representatie biedt van het Nederlandse museumlandschap, geven de uitkomsten van het eerste half jaar MuseumMonitor® reeds een beeld van het Nederlandse museumpubliek. Hoe meer musea participeren, hoe betrouwbaarder dit beeld wordt. Bovendien kan er bij een groter aantal deelnemende musea ook beter worden ingezoomd op bepaalde genres of categorieën musea. De MuseumMonitor® biedt niet alleen inzicht in het publiek van de participerende musea, maar de gerapporteerde voorlopige uitkomsten tonen aan dat de MuseumMonitor® ook inzicht oplevert in het algemene museumpubliek. Analyse van het totale databestand kan derhalve de nodige impulsen geven aan de museummarketing in Nederland. Hieronder volgen enkele conclusies die uit deze voorlopige resultaten kunnen worden getrokken. Uit de gemiddelde rapportcijfers voor de items collectie, sfeer en museum als geheel is op te maken dat het kernproduct van de Nederlandse musea over het algemeen dik in orde is. Deze cijfers liggen hoger dan gemiddeld voor het kernproduct van theaters naar voren komt2. Alleen de informatie over het tentoongestelde krijgt een relatief laag rapportcijfer. Hetgeen ook bleek uit de MuseumMonitor® Gelderland. Aangezien de wens om informatie op te doen het belangrijkste museumbezoekmotief blijkt te zijn, lijkt de informatieverstrekking over tentoongestelde objecten in de Nederlandse musea meer aandacht te verdienen. De kindvriendelijkheid van musea blijkt bij veel musea een zwak punt. Niet elk museum dient voor kinderen geschikt te zijn. Indien een museum kinderen echter als belangrijke doelgroep beschouwt, zal het daar de nodige aandacht aan moeten besteden. Dit kan bijvoorbeeld door het organiseren van speciale kinderactiviteiten. Daar heeft een derde van het Nederlandse museumpubliek behoefte aan en hiervoor wil het zo’n € 1,75 betalen. Het blijkt dat bijna de helft van het onderzochte publiek een rondleiding op prijs stelt. Wellicht zouden musea vaker open rondleidingen op vastgestelde tijdstippen kunnen aanbieden: hiervoor kan € 2,- per persoon worden gevraagd. Een kwart van het onderzochte publiek komt binnen een jaar terug in het museum waar het is ondervraagd, een vijfde had geen prikkel nodig om tot het museumbezoek te komen en kwam op eigen initiatief (veelal omdat men al bekend is met het betreffende museum) en 16% is lid van een vriendenvereniging van een museum. Veel musea lijken dus een trouwe achterban te hebben. Ruim een derde 2
Dit blijkt uit een vergelijking met de uitkomsten van publieksonderzoek dat Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen uitvoerde onder een groot aantal theaters, zie ook het artikel ‘Tussen voorstelling en tentoonstelling van Andries van den Broek in Tijdverschijnselen (SCP, 2003) pp.86-88).
van het museumpubliek bezoekt zes keer of vaker een museum en het museumpubliek is over het algemeen veel cultureel actiever dan een doorsnede van de bevolking. Musea hebben dan ook een selectief bereik: het publiek is hoog opgeleid en telt nauwelijks allochtonen. Om een breder en meer cultureel onervaren publiek te trekken zullen de Nederlandse musea zich moeten blijven inspannen om nieuw publiek te bereiken. Hierbij is het van belang dat de communicatiekanalen die musea inzetten onder de loep worden genomen. Momenteel is een artikel in krant of tijdschrift het belangrijkste medium, op de voet gevolgd door mond-tot-mondreclame. Hiermee worden vooral ‘insiders’ bereikt. Media zoals vakantie- en vrije tijdsgidsen, VVV, regionale omroepen, organisatoren van excursies zijn weinig genoemd, terwijl juist deze media de minder ervaren museumbezoekers bereiken. Tot slot blijkt het aandeel jongeren in de steekproef van de landelijke MuseumMonitor® iets hoger te liggen dan in Gelderland het geval was. Het is nog te vroeg om daaruit conclusies te trekken, maar op de langere termijn kan met de MuseumMonitor® wel worden nagegaan of de ontgroening van het Nederlandse museumpubliek een halt wordt toegeroepen. Gezien de impulsen die het vak CKV aan museumbezoek door jongeren geeft, mag dit immers worden verwacht.
De aan de orde gestelde vergelijkingsgegevens zijn afkomstig uit: S TNS NIPO (2002) MuseumMonitor®: Publieksonderzoek Gelderse musea Amsterdam: TNS NIPO. S Ranshuysen (2001) Publieksonderzoek Vlaamse musea. Brussel Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. S Ranshuysen (2001) Het publiek van kleine musea. Amsterdam: NMV. S Ranshuysen 2001) Publieksonderzoek Halte Medemblik. Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen.