Resultaatgericht werken in de Wmo
Reader bij de trainingen in het sociale domein
Bronnen: GGD Amsterdam, Nyfer, Transitiebureau VNG, Alzheimer Nederland
©ZorgvoorKennis www.zorgvoorkennis.nl
ZorgvoorKennis, maart 2015
Resultaatgericht werken in de Wmo Werken met schaalvragen Het stellen van de schaalvraag verloopt vaak via een aantal basisstappen. Deze basisstappen bestaan uit een aantal vragen die op een nieuwsgierig onderzoekende en aanmoedigende manier worden gesteld. Hieronder worden deze basisstappen uitgelegd. Basisstap Voorbeeldformuleringen Introductie: leg uit wat een schaal is
‘Stel je eens een schaal voor van 0 tot 5 waarbij de tien staat voor de door jou gewenste situatie, en 0 voor de situatie waarin niets is bereikt’
Huidige positie: vraag naar de huidige positie op de schaal
‘Waar sta je nu op deze schaal?’
Platform: focus op wat er al is en wat er al heeft gewerkt
‘Hoe is het je al gelukt om te komen van 0 tot waar je nu staat op de schaal? War heeft geholpen? Wat werkte er al goed? Hoe lukte je dat? Wat heeft er nog meer geholpen?
Eerder succes: vraag naar een situatie die al beter was
‘Wat is de hoogste positie waarop je onlangs hebt gestaan op deze schaal? Wat was er toen anders? Wat deed jij toen anders? Wat werkte er toen goed?
Visualiseer de hogere positie: nodig de klant uit om te vertellen hoe het er uit ziet op de hogere positie
‘Hoe ziet het er uit op ….?’ ‘Waaraan zou jij merken dat op …. Zou staan?’ ‘Wat zou er dan anders zijn?’ ‘Wat zou jij dan anders doen?’ ‘Hoe zou dat helpen?’
Stap vooruit: nodig de klant uit om te benoemen wat voor stap vooruit hij kan zetten op de schaal
‘Heeft wat wij besproken hebben je een idee gegeven hoe je een stap vooruit kan zetten?’ ‘Hoe dat stapje er uit?’
ZorgvoorKennis, maart 2015
Doelgroepen, een overzicht met kenmerken De transitie van zorgtaken naar de gemeente en de zorgverzekeraars vraagt om een heroriëntatie op doelgroepen en benaderingswijzen. In deze reader komen de groepen in beeld, hun grootte en kenmerken worden beschreven. Uitgangspunt bij de getallen is een gemeente van gemiddelde grootte (40.000 inwoners) Ouderen Ouderen met lichamelijke achteruitgang
Cliëntportret: echtpaar Geerdinck
“Ze maken niet de indruk ‘al in de 80’ te zijn, maar ze zijn het wel. En dat heeft in hun geval voornamelijk lichamelijke, maar uiteindelijk ook psychosociale gevolgen. Mevrouw Geerdinck is door haar artrose aangewezen op een rolstoel, al kan ze zich binnenshuis nog enigszins redden met een rollator. Verder heeft ze neurologische problemen, waardoor ze niet altijd even goed uit haar woorden komt en soms heel zenuwachtig is. Mijnheer Geerdinck heeft een degeneratieve oogziekte, waaraan niets te doen is. Hij ziet alleen nog vage contouren. Sinds enkele maanden heeft hij elke vrijdag anderhalf uur begeleiding om hem te helpen bij de administratie. Zijn vrouw krijgt al bijna twee jaar begeleiding, drie uur per week. Mevrouw Geerdinck maakt een hoofdgebaar naar Esther Jannink, haar ondersteunend begeleider. “In die paar uur doen Esther en ik allerlei leuke dingen. Samen boodschappen doen bijvoorbeeld, een wandelingetje maken, naar de stad of gewoon even koffiedrinken en praten. Het klikt heel goed tussen ons. Voor mij is zij heel belangrijk, want als zij er niet was, kwam ik nog minder buiten. Esther komt altijd op dinsdagmiddag, zodat mijn man kan gaan biljarten met zijn ex-collega’s.” “Niet dat ik nog een biljartbal zie ”, grapt mijnheer Geerdinck, “maar daar gaat het ook niet om. Het is gewoon lekker om er even uit te zijn. Het punt is dat ik mijn vrouw niet alleen thuis durf te laten, omdat ze zo slecht loopt en beweegt. Dat betekende dat ik in het verleden het huis vrijwel niet uit kwam en dat kwam de sfeer hier bepaald niet ten goede. Daar kwam bij dat ik er ’s nachts vaak uit moest om mijn vrouw naar de wc te helpen, waardoor ik niet voldoende rust kreeg. Ook daar werd het overdag niet gezelliger van.” Bron: Zorg in Beeld, de vakgroep Welzijn en Activering van Carint De diversiteit van de oorzaak waaruit de hulpvraag ontstaat is groot bij deze groep ouderen. De overeenkomst is dat er sprake is van verminderde lichamelijke en/of geestelijke vitaliteit als gevolg van het ouder worden. Daardoor is er een grotere kans op sociaal isolement en verminderde zelfredzaamheid. Bij verminderde lichamelijk vitaliteit kan men denken aan slechte mobiliteit, beperkt zicht/gehoor/spraak, de gevolgen van niet aangeboren hersenletsel. De verminderde geestelijke vitaliteit uit zich bijvoorbeeld in depressieve klachten, beginnende cognitieve beperkingen en psychiatrische ziektebeelden die versterken met het ouder worden. Bij veel cliënten is er sprake van (manifeste) Multi-problematiek. Daarnaast gaat het bij deze cliënten om kwetsbaarheid en een wankel evenwicht van het hele cliëntsysteem. Het sociale netwerk wordt kleiner, de financiële mogelijkheden nemen af en de kwaliteit van leven wordt als minder ervaren. Onder de cliënten bevinden zich echter ook veel zorgmijders die slecht ziekte-inzicht hebben. Door deel te nemen aan dagopvang/dagbesteding krijgt het leven van de cliënt meer structuur en wordt men gestimuleerd tot een zinvolle dagbesteding. Cliënten geven aan dat zij weer het gevoel hebben dat zij nuttig bezig zijn, ergens bij horen en dat zij weer ‘gezien’ worden. Dit heeft effect op het zelfbeeld en de kwaliteit van leven. Dagopvang heeft een signalerende functie bij fysieke gesteldheid, verwaarlozing en groeiende eenzaamheid. Daarnaast ondersteunt de dagopvang cliënten met het uitbreiden van het sociale netwerk en worden mensen gestimuleerd te bewegen, gezond te eten en hun geheugen te trainen. Door de diversiteit van de problematiek worden de activiteiten in een groep aangeboden met een individuele insteek, waar een individueel cliëntplan aan ten grondslag ligt. Dit betekent dat iedere cliënt met een eigen doelstelling deelneemt aan de activiteiten. Er moet per definitie voldoende ruimte zijn voor individueel maatwerk om cliënten te ondersteunen bij het vinden van voldoende ‘kwaliteit van leven’. Er is afhankelijk van de hulpvraag samenwerking met de huisarts, thuiszorg, GGZ-organisatie welzijnsorganisatie en mantelzorgondersteuning. ZorgvoorKennis, maart 2015
Oudere cliënten raken door achteruitgang van hun vitaliteit (bijvoorbeeld een slechte mobiliteit, slecht horen of zien) vaak beperkt in hun zelfredzaamheid. Deze beperkingen leiden er toe dat zij minder (zelfstandig) de deur uitgaan. Er zijn niet altijd kinderen of andere familie om de cliënten te ondersteunen of ze wonen daarvoor te ver weg. Hierdoor dreigt gevaar van vereenzaming. Vaak hebben ouderen last van bijkomende problematiek, bijvoorbeeld (niet-onderkende) depressiviteit of grote psychosociale problematiek. Kenmerken Omvang doelgroep per gemiddelde gemeente Zorgvraag Beperkingen Mogelijkheden Beoogd resultaat Begeleiding (oude situatie) Prognose PGB Competenties begeleider en mantelzorg Veiligheidsrisico
150 eenzaam Minder mobiel, slecht geheugen, matige visus Aansluiten bij verenigingen, clubs daginvulling 1-2 uren BI, 4-6 dagdelen BGG stabiel 12% Kennis van biografie klant Geen risico
Ouderen met dementie of NAH Cliëntportret: meneer Willems Meneer Willems (82 jaar) woont alleen. Zijn dochter Anita (48 jaar) bezoekt hem iedere dag. Anita is de oudste van het gezin Willems en voelt zich erg verantwoordelijk voor de zorg voor haar vader sinds haar moeder is overleden. Bovendien is zij de enige in het gezin die in de buurt van meneer Willems woont. De laatste maanden gaat meneer Willems op cognitief gebied hard achteruit. Anita maakt zich grote zorgen om hem en vraagt zich af wat er met hem aan de hand is. Hij lijkt wel een ander persoon geworden. Het ene moment is haar vader heel normaal en lijkt er niets aan de hand. Het andere moment kan hij ineens heel agressief uit de hoek komen. Naast gedragsproblemen heeft meneer Willems ook steeds meer moeite met praten. De namen van gebruiksvoorwerpen vergeet hij. Ook in zijn zelfstandigheid is meneer Willems steeds beperkter. Waar hij voorheen altijd zelf de boodschappen in het dorp deed, kan hij nu de weg naar huis niet meer vinden. Zijn wereldje wordt daardoor steeds kleiner. Ook vertoont hij steeds vaker onbegrepen gedrag. Op simpele vragen kan hij ineens heel agressief uit de hoek komen. Anita kan hem thuis eigenlijk niet meer alleen laten. Het liefste zou ze 24 uur per dag bij hem zijn. Voor Anita valt de hulp voor haar vader steeds zwaarder. Ze voelt zich overbelast en komt niet meer aan haar gezin toe. Ze voelt zich machteloos, omdat de problemen steeds groter worden en ze geen zicht heeft op een oplossing. Ze zou zo graag gewoon een keer weer wat voor zich zelf doen. Dat is al zolang geleden. Bron: Alzheimer Nederland (bewerkt) Het betreft een cliëntgroep waarbij de zelfredzaamheid, de mate van ‘zelfregie’ en de mate van zelfredzaamheid afneemt. De cliënten worden bovendien meer valgevaarlijk. Dementie (vaak Alzheimer of vasculaire dementie) is een progressieve ziekte waarbij er vaak sprake is van multiproblematiek. Enkele voorbeelden hiervan zijn: dementie in combinatie met Parkinson, Korsakov, diabetes, depressie, persoonlijkheidsstoornissen. Een beperkte groep dementerenden maakt gebruik van dagactiviteiten. Het is belangrijk om cliënten hier vroeg in het dementeringsproces naar toe te leiden. Daarom is vroegdiagnostiek van belang. Daarnaast is het belangrijk om te voorkomen dat cliënten stoppen met activiteiten. Dagopvang heeft namelijk een gunstig effect op vereenzaming, fysieke activering, depressie, gedragsproblemen en angst. De cliënten in deze groep betreffen ouderen met cognitieve problemen, zoals oriëntatiestoornissen, geheugenproblemen en een verstoorde waarneming van de omgeving. Ze hebben moeite het overzicht te bewaren en de dagelijkse dingen te plannen en uit te voeren. Ze begrijpen de wereld om hen heen niet meer goed en hebben moeite om sociale contacten aan te gaan. Kijk naar de film over dementie (oorzaak, goede begeleiding)
ZorgvoorKennis, maart 2015
Ouderen wonen vaak nog thuis of in een complex met andere ouderen. In een ouderencomplex kan onderlinge hulp beperkt worden gegeven, het wonen in zo’n complex biedt echter wel volop mogelijkheden voor sociaal contact en vaak is er een hoog veiligheidsgevoel. Er is vaak mantelzorg (partner, kinderen, soms neven/nichten), maar overbelasting van deze persoon dreigt. Bij cliënten met dementie vormen gedragsproblemen de grootste belasting voor mantelzorgers. Het is belangrijk om de cliënt niet op zichzelf te benaderen, maar het cliëntsysteem als geheel. Binnen het cliëntsysteem hebben verschillende personen verschillende ondersteuningsbehoeften. Zo hebben cliënten met dementie vooral behoefte aan structuur. Hun mantelzorgers hebben behoefte aan informatie en respijt. Alzheimer Nederland adviseert gemeenten als het gaat om dagbesteding het volgende: Gemeenten worden straks verantwoordelijk om activiteiten voor mensen met dementie aan te bieden, maar krijgen hiervoor veel minder budget. Goedkoper is soms ook minder effectief waardoor de totale kosten - na bijvoorbeeld een crisisopname - hoger uitvallen. Let bij bezuinigingen dus ook op het effect. Hoe kunnen de activiteiten op zo’n manier worden georganiseerd dat de hiervoor beschreven wensen en eisen kunnen worden ingewilligd maar toch op een kostenefficiënte manier?
Reorganiseer de ‘behandelcomponent’ en bepaal of de meest geschikte/benodigde professionals betrokken zijn bij de ‘behandelcomponent’. Bij veel AWBZ indicaties voor extramurale activiteitenbegeleiding was een behoorlijk bedrag gereserveerd voor de behandeling door een specialist ouderengeneeskunde, terwijl dit vaak (nog) niet nodig is maar wel van andere professionals zoals de activiteitenbegeleider. Meer maatwerk zorgt voor besparing: het AWBZ budget voor extramurale activiteitenbegeleiding lag vast, of men het nu helemaal gebruikte of niet. Met maatwerk waarin nauwkeurig wordt gekeken waar mensen behoefte aan hebben en een andere invulling van de activiteiten (zoals beschreven bij thema 1) is waarschijnlijk veel winst te behalen. Zoek creatief naar andere (leegstaande/goedkope) locaties: door bezuinigingen staan bedrijfspanden, buurthuizen en bibliotheken leeg. Het vervoer is een kostenpost. Door de locatie dichtbij te kiezen zijn vervoerskosten voor cliënten lager. Zoek naar mogelijkheden om doelgroepen te combineren (let wel op dat de specifieke kennis en vaardigheden over de omgang met dementie behouden blijven). Doe een beroep op eigen mogelijkheid cliënt en diens naasten: wat kunnen/willen zij nog zelf organiseren en betalen? (bijvoorbeeld vervoer, een kaartje voor het museum) . Als een activiteit interessant en uitdagend is dan zijn de mensen bereid om te betalen. Laat in minder dichtbevolkte gebieden activiteitenbussen rijden Geef mensen met dementie een virtueel budget of echt budget waarmee ze meer regie krijgen over welke activiteiten wel of niet te kiezen. Ga samenwerkingsverbanden/coöperaties aan; maak gebruik van de voorzieningen die er al zijn in de wijk (zoals de zwembaden, culturele instellingen, kerkgenootschappen/ moskeeën en verenigingen e.d.). Maak subsidies voor sportclubs of andere maatschappelijke instanties afhankelijk voor deelname aan dit type Wmo- en participatieprojecten.
Kenmerken Omvang doelgroep per gemiddelde gemeente Zorgvraag Beperkingen Mogelijkheden Beoogd resultaat Begeleiding ( oude situatie) Prognose PGB Competenties begeleider en mantelzorg Veiligheidsrisico
300 Veilig wonen, persoonlijke verzorging, vraag komt vaak vanuit omgeving Probleemgedrag, niet sociaal redzaam, complexe taken Structuur, bewegen Voorkomen onveiligheid, financiën, 1-2 uren BI, 4-6 dagdelen BGG Gestage achteruitgang In 9% van de gevallen Omgaan met probleemgedrag Matig tot hoog risico voor klant en omgeving
ZorgvoorKennis, maart 2015
Tien tips voor communicatie met mensen met dementie
1 Maak je bekend Noem de oudere bij naam. Stel je voor en vertel wat je komt doen. Een naambordje helpt. De oudere met dementie kent jou mogelijk niet. 2 Leg contact met aandacht Ga dicht bij de oudere staan. Zak door je knieën of neem een stoel. Houd je hoofd dicht bij zijn of haar hoofd. Maak oogcontact. Let op je mimiek. Kijk vriendelijk. Pak iemands hand als hij of zij dat prettig vindt. Praat met zachte stem (tenzij iemand slecht hoort). 3 Houd het simpel Doe één ding tegelijk. Praat over één onderwerp. Vraag één ding tegelijk. Houd het tempo laag. Vermijd storende achtergrondgeluiden. 4 Let op iemands reactie Let op hoe iemand reageert en ga daarop in. Benoem de gevoelens die je bij iemand ziet of hoort (blijdschap, boosheid, verdriet, angst). 5 Bevestig gevoelens Beaam verdriet of boosheid. Ontken of negeer ze niet. Geef ruimte om gevoelens te tonen. Zeg niet: ‘ik vergeet ook wel eens wat’, maar zeg dat het erg is om zoveel te vergeten.
6 Ken iemands levensloop Zorg dat je op de hoogte bent van belangrijke gebeurtenissen of periodes uit iemands leven. Vraag de familie ernaar. Of vraag naar belangrijke voorwerpen. 7 Deel complimentjes uit Geef heel veel complimenten. Bedank uitbundig voor de hulp als iemand je geholpen heeft. Corrigeer zo min mogelijk. Bestraf niet. 8 Neem mensen met dementie serieus Ga serieus in op wat iemand zegt. Lach hem of haar niet uit. Probeer erachter te komen wat hij of zij bedoelt door verder te vragen of woorden of zinnen te herhalen. 9 Vraag niet naar feiten en gebeurtenissen van vandaag of gisteren Vraag: ‘hoe was uw dag?’ Of: ‘hebt u een prettige dag gehad?’ in plaats van ‘was het bezoek van uw dochter leuk?’ 10 Toon betrokkenheid Toon telkens weer belangstelling ook al ken je het verhaal dat iemand vertelt al. Vraag door naar hoe iemand het beleefd heeft, wat iemand ervan vond. Bron: Van Kleef Instituut
ZorgvoorKennis, maart 2015
Mensen met een verstandelijke beperking
Cliëntportret: Bram en Henkjan
Bram en Henkjan zijn broers. Bram is acht jaar en zijn broer is vijf. Beide hebben een zeldzame chromosoomafwijking. De kenmerken zijn dat zij op praktisch alle levensgebieden ver beneden het niveau van hun leeftijdsgenoten functioneren. Henkjan kan niet praten en Bram spreekt nauwelijks verstaanbaar. Beide jongens zijn nog niet zindelijk, moeten worden geholpen bij opstaan, wassen, aankleden, eten en hebben voortdurend toezicht nodig. Een ander kenmerk van hun handicap is dat zij een eigen beeld hebben van wat er moet gebeuren. Als dingen anders gaan, volgt een heftige woedeaanval. Toen Henkjan geboren werd was nog niet duidelijk wat er precies met Bram aan de hand was. Inmiddels is duidelijk dat beiden dezelfde, erfelijke afwijking hebben en daardoor ernstig gehandicapt zijn. Bram gaat overdag naar het speciaal onderwijs voor verstandelijk gehandicapte kinderen; Henkjan bezoekt het orthopedagogisch dagcentrum. De zorg voor de kinderen is voor de ouders erg zwaar. Overbelasting ligt voortdurend op de loer, omdat beide kinderen geen moment alleen gelaten kunnen worden en met alles geholpen moeten worden. De ouders krijgen voor beide kinderen ondersteuning bij het leren omgaan met de handicap. Bron: CIZ, Wie is de cliënt?, Begeleiding Individueel en Begeleiding Groep van AWBZ naar Wmo Het aantal cliënten dat te maken heeft met een verstandelijke beperking, dat extramurale Begeleiding heeft en dus te maken krijgt met de decentralisatie is vrij groot: 63.496 op landelijk niveau (CIZ basisrapportage per 1 juli 2011). Hierbij is een uitsplitsing te maken naar kinderen van 0 – 17 jaar (26.170) en volwassenen van 18 jaar en ouder (37.326). Binnen de groep kinderen hebben 19.200 cliënten een indicatie voor Begeleiding Individueel met een gemiddelde omvang van 3,6 uur per week. 19.352 Cliënten hebben (daarnaast) een indicatie voor Begeleiding Groep met een gemiddeld aantal dagdelen van 3,5 per week. Binnen de groep volwassenen hebben 33.923 cliënten een indicatie voor Begeleiding Individueel met een gemiddelde omvang van 3,9 uur per week. 12.370 Cliënten hebben (daarnaast) een indicatie voor Begeleiding Groep met een gemiddeld aantal dagdelen van 7,1 per week. Begeleiding van kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking is veelal levenslang en levensbreed. Bij intensieve ondersteuningsvormen (bijvoorbeeld bij cliënten met een ernstig meervoudig complexe beperking of cliënten met ernstig probleemgedrag) vormt Begeleiding vaak een integraal geheel met Behandeling (therapievormen), Persoonlijke Verzorging en Verpleging. Er wordt veelal ontwikkelings-gericht gewerkt. Dit geldt zowel binnen Kinderdagcentra (KDC’s) (schoolvoorbereidend of schoolvervangend) als bij dagcentra voor volwassenen (stimulering zelfredzaamheid, arbeidstraining). Begeleiding in de vorm van dagbesteding vormt momenteel een integraal geheel met intramurale dagbesteding (qua inhoud en huisvesting). Dit verklaart mede waarom het huidige aanbod vaak leidend is; de combinatie werkt efficiënt en effectief. Binnen de cliëntgroepen met een verstandelijke beperking is er een grote mate van spreiding en benodigde zorgintensiteit. De beschrijvingen geven een algemeen beeld weer van de cliënten. Het is mogelijk dat individuele cliënten hiervan af kunnen wijken.
Kinderen met enkelvoudige problematiek Kinderen met een verstandelijke beperking wonen vaak thuis bij hun ouders, in een woonwijk waar zij kunnen opgroeien met leeftijdsgenootjes. Ambulante werkers bieden begeleiding aan huis, voor kind en gezin. Van verzorgingstaken tot en met opvoedingsondersteuning en het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen met een verstandelijke beperking. Bij deelname aan regulier onderwijs is vaak begeleiding nodig. Niet alleen voor het kind, maar (soms) ook voor de ouders en/of het schoolteam. Er is begeleiding op alle leefgebieden, vaak in goed overleg met Jeugdzorg, maatschappelijk werk en andere betrokken instanties. De kinderen in deze cliëntgroep variëren van kinderen van 1, 2 jaar - waarvan de diagnose nog niet helder is en waar nog veel ontwikkeling in zit – tot jongeren van 17, 18 jaar – waar meer wordt gewerkt aan het toekomstperspectief en waar het gedrag nogal eens voor problemen zorgt. De verstandelijke beperking kan zijn gecombineerd met lichamelijke problematiek, gedragsproblematiek of bijvoorbeeld autisme of andere psychiatrische problematiek.
ZorgvoorKennis, maart 2015
Jeugd Licht verstandelijk Beperking (LVB) Cliëntportret: Sarah In de woonfoyer zijn leerlingen van het Zadkine gehuisvest die, omdat ze geen veilig dak boven hun hoofd hebben, voortijdig de school dreigen te verlaten. Een leerling wordt aangemeld bij het schoolmaatschappelijk werk. Deze heeft een intakegesprek met de jongere en draagt de leerling voor aan het foyer intaketeam. In de woonfoyer huurt de leerling een kamer, deelt de badkamer en keuken met andere bewoners en wordt begeleid door een mentor. In de woonfoyer is 24 uur per dag begeleiding aanwezig. De mentor stelt samen met de jongere een begeleidingsplan op. In dit plan worden doelen geformuleerd waaraan de jongere tijdens zijn verblijf werkt. Het betreft leerlingen met problematiek op meerdere leefgebieden. Zo is bewoner Sarah aangemeld bij de woonfoyer. Nadat ze een tijdje over straat gezworven heeft, deelt ze nu een woning met anderen. Ze heeft teveel schulden en kan de huur niet betalen. Ze wil graag begeleiding voor haar financiën en een mentor om zelfstandig te leren wonen. Na plaatsing in de woonfoyer blijkt er veel meer aan de hand:
Ze vertoont behoorlijke gedragsproblemen, waar ze specialistische hulp voor nodig heeft Ze heeft drugsproblemen en heeft hulp nodig bij afkicken. Ze heeft schulden waarmee ze in de schuldhulpverlening thuishoort. Ze heeft extra ondersteuning nodig, in verband met haar aanwezigheid op school.
Sarah zelf weigert elke vorm van begeleiding. Ze houdt zich niet aan de afspraken en regels die in de woonfoyer gelden. Ze vindt dat ze prima in staat is zelf haar problemen op te lossen. Na een aantal escalaties en waarschuwingen, ontvangt ze een rode kaart van het foyerteam. Dit betekent dat de huur wordt opgezegd en Sarah de foyer moet verlaten. De vraag is alleen waar naar toe? Bij jongeren met een licht verstandelijke beperking wordt er in het algemeen gesproken over jongeren tussen de 16 en 23 jaar oud. De problematiek is overigens herkenbaar voor cliënten tot 35 jaar. Ze hebben problemen op allerlei leefgebieden. Wat zorg betreft vallen ze vaak tussen wal en schip. Het gaat in deze cliëntgroep om LVG-jongeren. Ze hebben een beperkte sociale zelfredzaamheid, leer- en opvoedingsproblemen, gedragsproblemen en/of psychiatrische stoornissen. Voor een deel van de doelgroep speelt dit in combinatie met problemen in het gezin, zoals verwaarlozing en mishandeling. De schooluitval is hoog bij deze jongeren. Lezen, schrijven en rekenen is vaak onvoldoende om zelfstandig te kunnen functioneren. Jongeren kunnen ook naar een sociale werkplaats gaan. De jongeren hebben problemen met hun concentratie. De beperking van jongeren is vaak niet op basis van uiterlijke kenmerken te herkennen. Vooral in gesprek (vaak wat diepergaand) met de jongere blijkt dat er sprake is van een lichte verstandelijke beperking. Ze zijn over het algemeen goed in sociaal wenselijk gedrag vertonen. Dit kan leiden tot problemen, bijvoorbeeld door overschatting en overvraging van de cliëntgroep. Een deel van de cliëntgroep komt vaak in aanraking met criminaliteit, alcohol en drugs, gameverslaving en seksueel misbruik. Dertig procent van de zwerfjongeren in Nederland (totaal aantal is 9000) valt in deze cliëntgroep. Vaak hebben deze cliënten op jonge leeftijd zelf ook een kind. Een licht verstandelijke beperking (LVB) Een kind of jongere met een licht verstandelijke beperking denkt minder snel dan een leeftijdgenoot die normaal begaafd is. Ze kunnen zich niet of minder goed aanpassen aan de eisen van hun omgeving. Dat uit zich bijvoorbeeld op het gebied van communicatie, zelfredzaamheid, sociale vaardigheden, gezondheid en, op latere leeftijd, relaties. Omdat het denken en leren minder goed gaat noemt men kinderen met een licht verstandelijk beperking ook wel "moeilijk lerende kinderen". Een licht verstandelijke beperking herken je niet direct. De meeste kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking kunnen zich redelijk goed uitdrukken. Aan hun uiterlijk valt ook niets bijzonders te zien. Waarom is herkenning wel belangrijk? Als kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking moeten opboksen tegen te hoge verwachtingen en eisen van de omgeving, veroorzaakt dat stress of problemen in communicatie en gedrag. Zoals onbegrip, niet nakomen van afspraken of een woedeaanval. Dit is meestal geen kwestie van onwil, maar van onvermogen. Continue overvraging kan lijden tot psychische problemen bij een kind of jongere.
ZorgvoorKennis, maart 2015
Een licht verstandelijke beperking wordt gemeten in IQ en zelfredzaamheid. Kinderen en jongeren met een IQ tussen de 50 en 85 worden licht verstandelijk beperkt genoemd. Het IQ van normaal begaafde kinderen ligt rond de 100. Naast het IQ is de mate waarin een kind zichzelf kan redden in het dagelijks leven belangrijk bij de bepaling van de licht verstandelijke beperking. Een licht verstandelijke beperking is vaak niet direct te herkennen. Kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking kunnen zich redelijk goed uitdrukken. Aan hun uiterlijk is verder niets bijzonders te zien. De communicatie gaat echter vaak mis bij het begrijpen en begrepen worden. Hoe communiceert u met een jongere die moeilijk leert?
Gebruik korte zinnen en blijf concreet door veel uit te leggen. Geef ook voorbeelden. Gebruik geen moeilijke woorden. Vermijd beeldspraak. Als u zegt: ‘Onze mensen kunnen u uit de brand helpen', dan kan hij of zij dit misschien letterlijk opvatten en denken dat ‘onze mensen’ de brandweer is. Behandel niet teveel onderwerpen tegelijk. Stel maar één vraag of geef maar één opdracht per zin. Geef een kind de tijd om te antwoorden. Controleer of uw vraag/opdracht begrepen is. Laat het kind of de jongere de boodschap in zijn of haar eigen woorden herhalen. Biedt nooit meer dan 2 a 3 keuzes aan. Laat het kind ook vragen stellen. Benader het kind positief en laat merken dat u het kind gehoord heeft. Gebruik de ik-boodschap. Bijvoorbeeld: Ik kan zo geen gesprek met je voeren. Ik wil graag dat je kalmeert en ook mij even laat uitpraten. En niet: Jij moet nú je mond houden. Zoek bij jongeren samen naar een manier om afspraken goed vast te leggen. Vraag: ‘Wat is voor jou handig?' of ‘Wat zullen we afspreken?'. Laat er niet teveel tijd tussen zitten anders vergeet hij of zij de afspraak. Gedrag Benader een kind en de jongere respectvol, gelijkwaardig en neem de tijd. Geduld, de jongere serieus nemen, consequent en duidelijk zijn, op uw houding en stemgebruik letten en steeds uitleggen wat u doet, maken al een behoorlijk verschil. Hulp aanbieden, bijvoorbeeld meegaan naar een afspraak of op doktersbezoek, werkt vaak goed. Als u merkt dat deze tips bij de jongere geen uitkomst bieden, vraag de persoon in kwestie dan of hij of zij iemand kent die mee kan komen of mee kan helpen. En ten slotte: spreek iemand gewoon aan op gedrag dat ergernis of overlast veroorzaakt. Geef daarbij tips hoe hij/zij zich anders kan gedragen. Kijk om een beeld te krijgen naar deze film
Kenmerken
Omvang doelgroep per gemiddelde gemeente Zorgvraag Beperkingen Mogelijkheden Beoogd resultaat Begeleiding (oude situatie) Prognose PGB Competenties begeleider en mantelzorg Veiligheidsrisico
150 Vaardigheden om zelf te kunnen blijven wonen Minder mobiel en sociaal redzaam Structuur, overzicht Werk,dagindeling 4 uren BI, 5 dagdelen BGG Afhankelijk van aandoening In 5% van de gevallen Kennis ziektebeelden Geen risico voor klant en omgeving
ZorgvoorKennis, maart 2015
Mensen met een progressieve aandoening of ernstige chronische ziekte
Cliëntportret: mevrouw Coglan Ze heeft de voordeur al op een kier gezet. Een damesschoen voorkomt dat hij dicht waait, zodat ze niet alsnog hoeft op te staan. Ook de traplift verraadt dat Sukreya Coglan (45) slecht ter been is. De oorzaak: ze heeft al sinds haar vroege jeugd reuma. De woonkamer is rijk gedecoreerd, maar brandschoon. Helderwitte vitrage waarop kleurige vlinders zijn genaaid, vazen met kunstbloemen, kussens met kant, geborduurde grand foulards, christelijk religieuze voorstellingen in messing lijsten, lampen van gekleurd glas. In de hoek staat, vastgeklemd tussen de ene bank en de andere, een kleine fauteuil met daarin een vrouw van ongeveer 1.30 meter lang. Ze draagt een citroengele jurk met een rand van kant om de hals. Zelfgemaakt, want kleding is er voor iemand van haar postuur niet te vinden. “Ik ben zo klein gebleven, omdat ik als kind jarenlang Prednison heb geslikt ”, legt ze uit. “Dat was bedoeld om de ontstekingen in mijn gewrichten tegen te gaan, maar het heeft ook mijn groei geremd. Uiteindelijk heeft de Prednison de vergroeiingen in mijn handen en knieën niet kunnen voorkomen”. Haar reuma is de reden dat ze nog steeds bij haar ouders woont. Omdat die ook een dagje ouder worden en de zorg niet meer alleen aankunnen, komt er twee keer per week iemand van de thuiszorg om Sukreya te helpen met wassen en aankleden. Daarnaast heeft ze twee uur per week begeleiding. “Toen we hier twee jaar geleden voor het eerst kwamen, bleek dat Sukreya in geen twintig jaar bij een specialist was geweest”, herinnert ondersteunend begeleider Jet Giesen zich. “Eén van de eerste stappen die we samen hebben gezet, was dan ook het maken van een afspraak met een reumatoloog.” “De laatste keer dat ik bij de specialist was, op mijn 23e, zei hij dat hij niets meer voor mij kon doen ”, vult Sukreya aan. “Daarom ben ik niet meer gegaan. De recepten voor de medicijnen kreeg ik altijd via de huisarts, maar ook daar ging ik nooit persoonlijk langs. Op het laatst kon ik eigenlijk niets meer. Maar als de begeleiding er niet was geweest, was ik niet op het idee gekomen een afspraak te maken en was ik ook niet geopereerd. Ik heb inmiddels twee nieuwe knieën, waardoor ik nu een stuk beter kan lopen, meer zelfstandig kan en minder pijn heb.” Bron: Zorg in Beeld, de vakgroep Welzijn en Activering van Carint. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de cliënt vaak afhankelijk van de hulp van anderen. Deze cliënten kunnen alleen thuis blijven wonen als er een partner is, die buiten de hulpuren de benodigde ondersteuning en toezicht kan bieden. Kenmerkend bij deze cliënten is dat de beperkingen in de loop van de tijd toenemen. Hoe snel de achteruitgang verloopt, kan van aandoening tot aandoening en ook binnen een bepaalde aandoening zeer variëren. Kenmerken: Omvang doelgroep per gemiddelde gemeente Zorgvraag Beperkingen
Mogelijkheden Beoogd resultaat
Begeleiding (oude situatie) Prognose PGB Competenties begeleider en mantelzorg Veiligheidsrisico
150 Vraag komt vaak van de partner Kan moeilijk regie houden. Moeite met concentreren, onthouden. Is vaak gedesoriënteerd Afhankelijk van aard en fase van de aandoening Thuis blijven wonen met ondersteuning van mantelzorg door omgangsadviezen te geven. Omgaan met verlies 4 uren BI Gaat langzaam tot snel achteruit, wordt niet beter Bijna nooit Omgaan met verlies, omgangsadvies Matig risico voor klant, geen risico voor omgeving
ZorgvoorKennis, maart 2015
Mensen met een psychiatrisch probleem
Cliëntportret: Greg
Elke middag loop ik naar REAKT en doe mee aan de arbeidsprojecten. Ik doe nu dingen waar ik eigenlijk bang voor ben, maar toch zit ik beter in mijn vel. De regelmaat van mijn dagindeling heeft een rustgevend effect. Ik voer kleine reparaties aan computers uit, zodat ze weer gebruikt kunnen worden. Mijn begeleider, Frans, roept me als het tijd is om op te stappen, anders zou ik er ’s avonds nog zitten. Als ik klaar ben met werk, ga ik altijd even mee naar de kantine. De meeste klanten daar kennen me en dat voelt vertrouwd. Ik heb een beetje contact gekregen met ze en ik vind het prettig dat ik er nu bij kan zijn, ook al herken ik hun problemen niet echt. Waar ik niet tegen kan, is als iemand ineens de radio aanzet. Vroeger kreeg ik daar woedeaanvallen door. Ik weet nu dat ik dan gewoon naar Frans moet gaan. De radio gaat dan uit en ik kan weer verder werken. Frans heeft me gevraagd om volgende week donderdag om 13.00 uur mee te gaan naar de overkant. Naar een bedrijf waar ze iemand nodig hebben om kleine reparaties uit te voeren aan hun apparatuur. Ze weten dat ik een autistische stoornis heb en kunnen daar volgens Frans goed mee uit de voeten. Bron: Reakt Veertig procent van alle Nederlanders krijgt in zijn of haar leven te maken met psychische of psychiatrische problematiek. De meeste mensen pakken relatief snel de draad weer op. Er is echter een groep die langdurig kwetsbaar blijft. Zij moet een beroep doen op ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Ongeveer vier procent van de Nederlanders kampt met ernstige psychische problematiek. Deze mensen maken regelmatig gebruik van ambulante geestelijke gezondheidszorg (ggz). Ongeveer één procent van de bevolking heeft zeer ernstige psychische of psychiatrische problematiek. Vaak gaat het om meerdere problemen, bijvoorbeeld een combinatie met verslaving of met dak- of thuisloos zijn. Deze mensen worden regelmatig opgenomen. Van de mensen die gebruik maken van langdurige zorg, ontvangt ongeveer 62 procent die zorg thuis. Dertien procent verblijft in een instelling. De overige mensen verblijven afwisselend thuis en in een instelling. De algemene tendens is om het aantal opnames en de duur van de opnames te beperken en steeds meer hulp in de eigen woonomgeving aan te bieden. De ziektebeelden waar we over praten zijn divers. Het gaat onder meer om schizofrenie, borderline, eetstoornissen, verslaving, autisme, ADHD, persoonlijkheidsstoornissen, angst en stemmingsstoornissen en niet-aangeboren hersenletsel. Angststoornissen, verslaving en depressie staan in Nederland in de top tien van ziekten met de grootste ziektelast. Daarnaast is er een groep mensen die geen psychiatrische problematiek hebben, maar die door andere omstandigheden bijvoorbeeld op straat komen te wonen. Zij krijgen te maken met ernstige psychosociale problematiek. Kenmerken van de doelgroep Psychische problematiek kan tot ernstige belemmeringen leiden in het gewone leven: zelfstandig beslissingen nemen en dagelijkse taken uitvoeren kunnen veel moeite kosten. Sociale contacten zijn niet vanzelfsprekend. Een gebrek aan energie werkt vaak belemmerend. Ook kunnen cognitieve stoornissen optreden. Denk aan een gebrek aan initiatief, moeizame interactie, vertraagd denken, wisselende concentratie en een verkeerde interpretatie van de werkelijkheid. Veel mensen trekken zich terug en vereenzamen. Anderen vertonen gedrag dat voor buitenstaanders moeilijk te begrijpen is en in enkele gevallen ook voor overlast kan zorgen. Voor sommigen is het moeilijk de hulpvraag zelf onder woorden te brengen. Een deel mijdt zelfs zorg vanwege gebrek aan ziekte-inzicht of slechte ervaringen met de hulpverlening. Omdat contacten aangaan en onderhouden vaak een probleem is, hebben veel mensen uit de doelgroep een klein sociaal netwerk. Driekwart heeft geen partner. Het contact met familie verloopt vaak moeizaam. Door het geringe sociale netwerk zijn mantelzorgers vaak overbelast en kwetsbaar. Indien de cliënt een gezin heeft, is het moeilijk om de ouderrol goed te vervullen. Mensen met psychiatrische problematiek lopen vaak tegen onbegrip en vooroordelen aan in de samenleving. De arbeidsparticipatie is in het algemeen laag. Eenzaamheid, sociale uitsluiting en sociale onveiligheid zijn grote problemen. Herstel Het verloop van psychiatrische problematiek gaat vaak met ups en downs. Periodes van herstel en terugval kunnen elkaar afwisselen. Herstel heeft binnen de langdurende geestelijke gezondheidszorg een specifieke betekenis. Het staat niet voor genezing in medische zin, maar voor het weer greep krijgen op het eigen leven, ondanks blijvende beperkingen. De aandacht gaat niet alleen uit naar de ziekte, maar juist ook naar wat de persoon wel wil en kan. Niet de persoon als patiënt, maar de persoon als burger staat centraal. Hulpverleners kunnen dit proces ondersteunen, maar zij kunnen het niet overnemen of forceren. ZorgvoorKennis, maart 2015
Gemeenten kunnen herstel ondersteunend werken op verschillende manieren bevorderen. Zo kan een gemeente haar eigen (loket)medewerkers in deze manier van werken trainen. Bij aanbestedingen of subsidies kan de gemeente een herstel ondersteunende werkwijze als voorwaarde opnemen. Ook kan de gemeente herstel-ondersteunende initiatieven van cliënten zelf financieren, bijvoorbeeld een maatjesproject of een cursus ‘herstellen doe je zelf’. Bereik en bejegening doelgroep Er kunnen verschillende redenen zijn waarom mensen niet of niet tijdig om hulp vragen, zoals problemen met contact maken, gebrek aan energie of regievermogen of weinig ziekte-inzicht. In een slechte periode kan het gebeuren dat mensen lange tijd hun post niet openmaken en geen enkel contact met hulpverleners opnemen. Het kan ook zijn dat mensen slechte ervaringen hebben met hulpverlening. Door bijvoorbeeld vooroordelen, onbegrip of onheuse bejegening zien mensen af van hulp. De moeilijke bereikbaarheid van mensen met psychiatrische problematiek hangt in veel gevallen samen met het ziektebeeld zelf, maar ook met algemene problemen van acceptatie en integratie. De doelgroep bestaat uit cliënten met een (al dan niet gediagnosticeerde) chronische psychiatrische aandoening (geconstateerd volgens het classificatiesysteem DSM IV) die hen belemmeren op enkele of vele levensgebieden. Vaak komen combinaties van stoornissen voor. Deze cliënten hebben niet alleen last van hun aandoening, maar ook van de gevolgen ervan. Door deze gevolgen zijn ze blijvend beperkt in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer. Ze hebben bijvoorbeeld moeite met het vinden of behouden van werk, met sociale contacten en relaties of met (zelfstandig) wonen. Cliënten hebben vaak hun leven lang ondersteuning nodig. De hulpvraag van deze groep varieert qua intensiteit. De aandoening maakt dat cliënten ten gevolge van soms kleine gebeurtenissen in hun omgeving uit balans raken en dan voor korte of langere tijd meer of andere zorg nodig hebben. Dit is een kenmerk dat specifiek voor de ggz cliënt geldt en niet of veel minder voor cliënten in de ouderen- of gehandicaptenzorg. Iemand in de ouderenzorg heeft in het algemeen een progressieve aandoening waardoor de hulpvraag steeds groter wordt. Een handicap is een levenslange stoornis die vooral bij overgangen (bijvoorbeeld van school naar werk of van thuis wonen naar op zichzelf wonen) vaak vraagt om extra begeleiding. Binnen de hoofdgroep volwassenen met psychiatrische problematiek, kunnen drie subgroepen worden onderscheiden (cliënten kunnen op verschillende momenten in één van de drie groepen vallen). 1. Volwassenen met fluctuerende psychiatrische problematiek (behoefte aan bescherming); 2. Volwassenen met stabiele psychiatrische problematiek (behoefte aan structuur); 3. Volwassenen met stabiele psychiatrische problematiek (behoefte aan regulering van omgevingsfactoren).
Kenmerken Omvang doelgroep per gemiddelde gemeente Zorgvraag Beperkingen
Mogelijkheden Beoogd resultaat
Begeleiding (oude situatie) Prognose PGB Competenties begeleider en mantelzorg Veiligheidsrisico
150 Wil een ‘normaal’ leven leiden Moeite met complexe taken zoals geldbeheer, administratie. Vaak last van angst, somberheid, depressie, ongeremd gedrag Aandacht voor het netwerk, inzet participatieladder Structuur, vergroten zelfredzaamheid, leren omgaan met de beperking, informeren van het netwerk van de klant 3 uren BI, 0-5 dagdelen BGG Stabiel, soms progressief In een kwart van de gevallen, veelal net echt nodig Kennis van symptomen, benaderingswijze en schuldhulp Geen risico, uitzondering is verslaving
ZorgvoorKennis, maart 2015
Om een beeld te krijgen van de diverse diagnoses volgt hieronder een beschrijving van de meest voorkomende stoornissen, met daarbij per stoornis een film. Bipolaire stoornis Met je hoofd in de wolken lopen en bruisen van energie, in zo’n bui is iedereen weleens. Ook een sombere bui kent iedereen wel. De meeste mensen weten dat zulke stemmingen niet eeuwig duren. Pieken en dalen horen nu eenmaal bij het leven. Bij sommige mensen zijn de pieken echter extreem hoog en de dalen donker en diep. Tijdens de extreme pieken ((hypo)manie) zijn deze mensen opvallend druk en actief. Ze denken de hele wereld aan te kunnen. Daar kunnen perioden van ernstige depressie tegenover staan. De uitgelatenheid en energie hebben dan plaatsgemaakt voor grote somberheid en futloosheid. Mensen die last hebben van deze ontregeling van de stemming kunnen lijden aan een bipolaire stoornis. De bipolaire stoornis, ook wel manisch-depressieve stoornis genoemd, begint meestal in de vroege volwassenheid. De frequentie en de ernst van de pieken en dalen kan per persoon erg verschillen, maar de stoornis heeft in de meeste gevallen een grote invloed op het welbevinden en functioneren. Kijk naar de film over een bipolaire stoornis Borderline Iemand met een borderline persoonlijkheidsstoornis ervaart veel instabiliteit in zijn of haar leven. Abrupte veranderingen in gevoelens, stemmingen, relaties, zelfbeeld en gedrag kenmerkend voor de borderline persoonlijkheidsstoornis. Een leven waarin alles van een leien dakje gaat, is eerder uitzondering dan regel. Iedereen krijgt te maken met tegenslagen: zakken voor een examen of afgewezen worden voor een baan. Ook heeft elk mens weleens een fikse ruzie met een familielid, vriend(in) of collega. Maar bij sommige mensen zijn veranderingen, mislukkingen en heftige conflicten eerder regel dan uitzondering. Ze beginnen impulsief en vol enthousiasme aan een nieuwe opleiding. Of ze vertellen dolgelukkig over hun nieuwe grote liefde. Vaak is de situatie een paar maanden later helemaal veranderd. Ze zijn gestopt met de opleiding omdat die niets opleverde, de nieuwe liefde bleek bij nader inzien niets voor hen. Er zijn mensen die dit vaak overkomt en die steeds opnieuw vastlopen in hun leven. Zij hebben mogelijk een borderline persoonlijkheidsstoornis, meestal kortweg borderline genoemd. In Nederland hebben naar schatting 100.000 mensen een borderline persoonlijkheidsstoornis. Misschien zijn het er meer, omdat veel mensen met deze stoornis behandeld worden voor bijkomende klachten zoals bijvoorbeeld angst of depressie. De kenmerken van borderline wordt dan vaak niet herkend. Kijk naar de film over borderline PTSS Jaarlijks worden naar schatting 1,5 miljoen mensen slachtoffer van geweld of bedreiging. Verder raken elk jaar veel mensen betrokken bij ongelukken. Van alle mensen die slachtoffer zijn van deze of andere schokkende gebeurtenissen ontwikkelt ongeveer 20 % een posttraumatische-stressstoornis. Drie keer zoveel vrouwen als mannen krijgen in hun leven te maken met PTSS. Dit komt vooral door de grotere kans op verkrachting of aanranding en andere vormen van geweld. Ook kinderen en jongeren kunnen PTSS ontwikkelen. Kijk naar de film over PTTS Schizofrenie Van schizofrenie is sprake als iemand een langdurige psychose of meerdere psychosen heeft doorgemaakt en in de tussenliggende periodes niet goed functioneert. Een psychose is een toestand waarbij iemands contact met de werkelijkheid ernstig verstoord is. Iemand ziet bijvoorbeeld beelden of hoort stemmen die er voor anderen niet zijn. Of iemand is ervan overtuigd dat hij wordt achtervolgd. Mensen in een psychose leven in hun eigen werkelijkheid. Schizofrenie is niet zeldzaam. De aandoening komt bij bijna 1% van de Nederlandse bevolking voor. Dit komt neer op ruim 130.000 Nederlanders die ooit in hun leven schizofrenie krijgen. Schizofrenie openbaart zich vaak voor het eerst tussen het zestiende en het dertigste levensjaar. De verschijnselen variëren sterk van persoon tot persoon. Schizofrenie komt bij mannen en vrouwen evenveel voor, maar mannen treft het op een gemiddeld jongere leeftijd. Kijk naar de film over schizofrenie
ZorgvoorKennis, maart 2015
Conversiestoornis Last van lichamelijke klachten, maar artsen kunnen geen lichamelijke oorzaak vinden? Bij sommige mensen is er dan sprake van een conversiestoornis. Naar schatting 1 op de 2500 mensen krijgt in zijn leven een conversiestoornis. 60 tot 80% van de patiënten is vrouw en de gemiddelde leeftijd is 39 jaar. Veelvoorkomende lichamelijke problemen bij een conversiestoornis zijn: spierzwakte, spierspasmen, moeite met praten, ongevoeligheid voor pijn, doofheid, visuele verstoringen, toevallen en stuipen. Hoewel de lichamelijke klachten écht zijn, vindt de arts geen lichamelijke oorzaak. De precieze oorzaak van de conversiestoornis is nog onbekend. Waarschijnlijk is deze complex en te vinden in een mix tussen omgeving, erfelijkheid en psychische factoren. Psychische factoren worden verondersteld met de lichamelijke klacht samen te hangen, omdat de start of het verergeren van de klacht voorafgegaan wordt door conflicten of andere bronnen van stress. Volgens de weinige studies die er zijn is er een goede kans op snel herstel, maar tegelijkertijd is er ook een grote kans op terugval. Wanneer de klachten plotseling en hevig beginnen en snel worden behandeld, is de kans op herstel groter. Kijk naar de film over de conversiestoornis Psychose Een psychose is een toestand waarbij iemands contact met de werkelijkheid ernstig verstoord is. Tijdens een psychose maken mensen een vreemde indruk op hun omgeving. Ze zien beelden of horen stemmen die er voor anderen niet zijn. Of iemand is ervan overtuigd dat hij wordt achtervolgd. Mensen in een psychose leven in hun eigen werkelijkheid. Wanneer iemand een psychose heeft, kan er sprake zijn van schizofrenie. Maar dit hoeft niet. Niet iedereen die een psychose doormaakt, heeft schizofrenie. Een psychose kan bijvoorbeeld ook optreden na een moeilijke, uitputtende periode in iemands leven. Of het gevolg zijn van drugsgebruik of een depressie. Ook mensen met een bipolaire stoornis krijgen soms een psychose. Kijk naar de film in vijf delen: Niels beleeft een psychose Niels krijgt huisbezoek van een SPV Niels bezoekt een psychiater Niels over zijn leven na de psychose De moeder van Niels Depressie Depressies veroorzaken veel leed. Op ieder moment van het jaar hebben zo’n 550.000 Nederlanders last van een depressie. Dit zijn vaker vrouwen dan mannen. 1 op de 10 mannen en 1 op de 5 vrouwen krijgen minstens éénmaal in het leven een depressie. Ieder mens heeft wel eens een ‘dipje’. Zo’n sombere bui kan allerlei oorzaken hebben, bijvoorbeeld een ruzie, een teleurstelling, ziekte of narigheid in de familie. Meestal verdwijnt die sombere bui vanzelf. Maar het kan zijn dat u zich somber blijft voelen. Niemand kan u opvrolijken. Niets interesseert u meer. U voelt zich leeg en futloos. Als zo’n sombere bui blijft aanhouden, kan het zijn dat u een depressie heeft. Kijk naar de film over Anthonie en zijn depressie Autisme Bij mensen met autisme werkt de informatieverwerking in de hersenen op een andere manier. Met autisme word je geboren, het blijft gedurende je hele leven een rol spelen. Het wordt niet veroorzaakt door de opvoeding. Alles wat mensen met autisme zien, horen, ruiken etc. wordt op een andere manier verwerkt. En dat brengt een andere mix van sterke en zwakke kanten met zich mee. Ruim 1% van de Nederlanders – ongeveer 190.000 mensen - heeft een vorm van autisme. Zo hebben mensen met autisme vaak een goed oog voor detail, zijn ze eerlijk, recht door zee, analytisch en hardwerkend, maar hebben ze moeite met overzicht houden en sociale contacten en hebben ze een opvallend beperkt aantal interesses of activiteiten. De meeste mensen zien de wereld als een film maar mensen met autisme zien de wereld eerder als een stapel losse foto's, zij zien minder samenhang. Hierdoor kost het hen veel moeite om te begrijpen wat er gebeurt. Ook snappen zij vaak niet goed wat andere mensen bedoelen of voelen. Autisme zie je niet aan de buitenkant, maar het heeft grote invloed op iemands leven. Elke dag opnieuw. Autisme kent vele gezichten. Sommige mensen met autisme zoeken weinig contact met anderen. Anderen doen dit juist heel actief, maar vaak op een manier die ‘vreemd’ overkomt. ZorgvoorKennis, maart 2015
Er zijn mensen met autisme en een (lichte) verstandelijke beperking maar ook mensen met een hoge intelligentie. Sommigen kunnen een behoorlijk zelfstandig leven leiden, anderen hebben hun leven lang veel hulp nodig.
Autisme Spectrum Stoornis Autisme Spectrum Stoornis (ASS) is de verzamelnaam voor de verschillende vormen van autisme. De term spectrum wordt gebruikt in de zin van een veelkleurige waaier, waarmee aangegeven wordt dat er een grote diversiteit is in de manier waarop autisme zich uit. In de nieuwe versie van het handboek voor psychiaters (DSM-5) zal ASS de officiële benaming worden voor alle vormen van autisme.
Klassiek Autisme Deze stoornis wordt ook wel autistische stoornis, kernautisme of Kannersyndroom genoemd. Leo Kanner was een Oostenrijkse kinderpsychiater die in Amerika werkte en als een van de eersten in 1943 autisme beschreef als een apart syndroom. Bij mensen met klassiek autisme is sprake van: (1) kwalitatieve beperkingen in sociale interactie (2) kwalitatieve beperkingen in verbale en non-verbale communicatie (3) beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten waarbij sprake is van een stoornis in de verbeelding Vóór het derde levensjaar moet er sprake zijn van een achterstand of van een abnormaal functioneren op deze drie criteria. Bij ongeveer 80% van de diagnoses klassiek autisme is naast het autisme sprake van een lage intelligentie of verstandelijke beperking. Kijk hier naar een film over klassiek autisme
Asperger Kenmerkend voor deze diagnose is dat je goed kunt praten en leren, maar wel moeite hebt om taal te begrijpen en te snappen wat andere mensen denken en voelen. Mensen met Asperger hebben vaak de neiging om veel te praten, en hebben vaak meer fantasie en een grotere behoefte aan vriendschappen en relaties dan mensen met klassiek autisme. Mensen met de stoornis van Asperger hebben net als mensen met klassiek autisme problemen met sociale interactie en een opvallend beperkt repertoire van interesses en activiteiten. Het verschil is de spraakontwikkeling. Mensen met de stoornis van Asperger hebben een normale spraakontwikkeling. Maar dat wil niet zeggen dat ze geen communicatieproblemen hebben. Vooral met de meer subtiele sociale aspecten van communicatie hebben ze problemen. Mensen met de stoornis van Asperger hebben een normale of hoog-normale intelligentie. Kijk hier naar een film over de stoornis Asperger
PDD-NOS PDD-NOS is de afkorting van: Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified. In het Nederlands betekent dat: Pervasieve Ontwikkelingsstoornis, niet anders omschreven. In de DSM-5 komt deze classificatie niet meer voor, maar de afgelopen jaren is deze diagnose regelmatig gesteld. Deze diagnose krijg je als je niet alle kenmerken van autisme hebt, maar wel een aantal. Mensen met PDD-NOS voldoen niet aan de criteria voor een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie, schizo-typische persoonlijkheid of ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Tot de categorie PDD-NOS behoren ook de atypische autismebeelden die niet voldoen aan de criteria van de autistische stoornis omdat ze: zich pas op latere leeftijd voordoen een atypische symptomatologie kennen die niet herkenbaar is als tot het autisme behorend te weinig symptomen bevatten PDD-NOS is in feite een restcategorie en wordt daarom wel de verlegenheidsdiagnose genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat er nog geen duidelijke uitspraak gedaan kan worden of de persoon beantwoordt aan de criteria van een van de andere pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Dat kan komen omdat men niet over voldoende informatie beschikt of omdat er geen informatie over de kinderjaren meer beschikbaar is. ZorgvoorKennis, maart 2015
Multiplex(complex) Developmental Disorder (McDD) De subgroep PDD-NOS is een heterogene groep; daarom proberen wetenschappers criteria te vinden om deze groep in duidelijke subgroepen te onderscheiden. Zo wordt de laatste jaren steeds vaker gesproken over McDD: Multiplex (complex) Developmental Disorder. Mensen met McDD hebben naast de eerder genoemde kenmerken moeite hun emoties te reguleren. Ze worden door emoties overspoeld en kennen vele angsten. Ook uiten ze zich vaak agressief. Daarnaast is er sprake van denkstoornissen. Mensen met McDD hebben een veel te sterke fantasie waardoor hun gedachten soms niet meer te remmen zijn en ze werkelijkheid en fantasie nauwelijks meer uit elkaar kunnen houden. McDD komt niet voor in officiële classificatiesystemen, zoals de DSM-IV-TR. Kijk hier naar een film over de stoornis PDD NOS Autisme bij jonge kinderen Autisme is een onzichtbare handicap. Meestal ziet de buitenwereld niet meteen aan je kind wat er aan de hand is. Toch maken ouders van kinderen met autisme zich vaak al vroeg zorgen over de ontwikkeling van hun kind. Bijvoorbeeld omdat een baby extreem veel huilt, of juist heel erg stil is. Alarmsignalen voor autisme bij jonge kinderen Een kind : Brabbelt niet bij 12 maanden Heeft geen interesse in andere mensen bij 12 maanden Lacht niet naar anderen bij 12 maanden Reageert niet wanneer hij of zij wordt toegesproken bij 12 maanden Maakt geen gebaren (wijzen, zwaaien) bij 12 maanden Makt nog geen functioneel gebruik van woorden bij 18 maanden Gebruikt nog niet spontaan 2-woordzinnen bij 24 maanden terugval van eerder verworven taal of sociale vaardigheden op enige leeftijd Mijn kind is anders Mensen in de omgeving zeggen nogal eens tegen ouders dat het wel meevalt, of dat ze het kind beter moeten opvoeden. Iedereen heeft zijn mening al klaar als je kind een flinke driftbui krijgt in de supermarkt. Ouders kennen hun eigen kind echter het beste. Diagnose Alleen een GZ-psycholoog of psychiater kan bepalen of een kind autisme heeft. Bij jonge kinderen gebeurt dit op basis van gesprekken met de ouders in combinatie met observatie van het kind. Vanaf de eerste verjaardag is het mogelijk om bij kinderen signalen op te vangen die mogelijk wijzen op autisme. Zoals het niet reageren op hun naam en nog niet brabbelen als ze 12 maanden zijn. Kenmerkend voor autisme bij jonge kinderen is dat ze problemen hebben in de omgang met ouders en met andere kinderen. Autisme bij (school)kinderen Autisme kun je niet aan de buitenkant zien, maar je kunt het soms wel aan iemand merken. Veel kinderen met autisme kunnen er slecht tegen als er dingen veranderen of anders lopen dan gepland. Het kind kan dan heel angstig of boos worden. Ook zie je vaak dat kinderen met autisme het liefst bezig zijn met één bepaald onderwerp of hobby. Bijvoorbeeld dinosaurussen of paarden. Sommige kinderen met autisme hebben snel last van prikkels, bijvoorbeeld harde geluiden of kriebelige stoffen. Dit zijn veelvoorkomende kenmerken van kinderen met autisme : moeite met veranderingen; moeite met contact maken; weinig gevoel voor wat anderen van hem of haar verwachten in een bepaalde situatie; liefst altijd bezig met één bepaald onderwerp of een hobby; angstig in onbekende situaties en gezelschappen; weinig begrip voor emoties van anderen; graag alles steeds op dezelfde manier doen (vasthouden aan routines); geen inzicht in non-verbale communicatie, zoals gebaren.
ZorgvoorKennis, maart 2015
Hoe ervaart een kind autisme? “Autisme is een andere manier van denken”. Het is een onzichtbare handicap die invloed heeft op het kunnen begrijpen wat een ander denkt en voelt, op het bedenken hoe iets zal gaan en op communicatie. Autisme kan betekenen dat het kind moeite heeft met onverwachte situaties en problemen ervaart met informatie die via de zintuigen (geur, tast, reuk, zicht, gehoor) binnenkomt. Het kan hier extra gevoelig voor zijn, of juist helemaal niet. Het kind kan zich soms zo overladen voelen door alles wat er op een (school)dag gebeurt, dat het overprikkeld raakt en even niet meer kan functioneren. Het kan dan misschien erg boos reageren, of zich juist extreem terugtrekken. Sterke kanten Autisme kan lastig kan zijn, maar er zijn ook dingen waar kinderen met autisme juist heel goed in kunnen zijn, zoals een scherp oog voor detail, eerlijk zijn, goed aan de regels kunnen houden of heel veel weten van een bepaald onderwerp. Er is wat aan de hand Meestal merken ouders al op jonge leeftijd dat hun kind anders is dan anderen. Als het kind naar de basisschool gaat, wordt vaak pas echt duidelijk dat je kind zich anders ontwikkelt. Ook de meester of juf merkt op dat je kind bijvoorbeeld weinig met anderen kinderen speelt. Ontwikkelingsleeftijd Autisme is een ontwikkelingsstoornis, wat betekent dat de ontwikkeling van je kind anders of langzamer dan gebruikelijk kan verlopen, maar dat er wel degelijk ontwikkeling plaatsvindt. Die ontwikkeling loopt vaak niet gelijk met de kalenderleeftijd: het kind kan zijn 10de verjaardag vieren, maar op sociaalemotioneel niveau slechts een 2-jarige zijn en communicatie begrijpen op het niveau van een 4-jarige. Kinderen met autisme kunnen veel verschillende ‘ontwikkelingsleeftijden’ hebben, en het is nuttig om dit helder in beeld te brengen. Dit geeft namelijk inzicht in wat het kind wel of niet snapt. Met een 10-jarige ga je immers op een andere manier om dan met een 4-jarige. Autisme bij pubers In de puberteit verandert het lijf, hormonen zorgen ervoor dat een kind zich ontwikkelt naar een volwassene. Als je autisme hebt zal je in het algemeen niet zo van veranderingen houden en kan het heel beangstigend zijn dat je lijf ineens anders voelt. Het is lastig te voorspellen wanneer lichamelijke veranderingen plaatsvinden. Op tijd praten over lichamelijke veranderingen en bijbehorende zaken als persoonlijke hygiëne, seksualiteit, stemmingswisselingen etc. kan ongemak en spanning voorkomen. Autisme kan zich op heel veel manieren uiten. Geen enkele puber heeft alle kenmerken van autisme. In de informatie over autisme is het dus heel normaal dat je bepaalde zaken juist wel en andere zaken helemaal niet herkent. Ontwikkelingsleeftijd Autisme is een ontwikkelingsstoornis, wat betekent dat de ontwikkeling anders of langzamer dan gebruikelijk kan verlopen, maar dat er wel degelijk ontwikkeling plaatsvindt. Die ontwikkeling loopt vaak niet synchroon met de kalenderleeftijd. Een voorbeeld: een puber kan zijn 14de verjaardag vieren, maar op sociaal-emotioneel gebied slechts een niveau van een 5-jarige hebben. Ook kan het tegelijkertijd mondelinge communicatie begrijpen op niveau van een 7-jarige en kennis van bijvoorbeeld schaken hebben op het niveau van een volwassene. Pubers met autisme kunnen veel verschillende ontwikkelingsleeftijden hebben en het is nuttig om dit helder te krijgen. Het geeft inzicht in wat het kind wel en niet begrijpt. Een paar vragen die je kunt stellen als er zorgen zijn: Waarover worden zorgen gemaakt? Wat gaat goed en wat niet? Wat zit de puber in de weg? Waar zou verandering in moeten komen? Wie kan helpen bij die veranderingen? Praten met een puber over autisme Een puber wil waarschijnlijk vooral “gewoon” zijn en zo min mogelijk opvallen. Toch is het heel belangrijk om met hem/ haar over autisme en de gevolgen hiervan te praten. Het helpt om het kind zichzelf beter te laten begrijpen, meer inzicht te geven in de eventuele problematiek en kan ervoor zorgen dat angsten en misverstanden (eerder) verdwijnen.
ZorgvoorKennis, maart 2015
Een puber met autisme op school De overgang naar het voortgezet onderwijs is een grote stap. Er wordt meer van het kind gevraagd, met name op het gebied van planning rondom huiswerk en sociale contacten. Voor de leerkracht en de school is het prettig om vanaf het begin te weten van het autisme, zodat zij daar volledig rekening mee kunnen houden. Wanneer medeleerlingen opvallende dingen gaan zien bij een puber en daar opmerkingen over maken, is het een goed moment om de klas te informeren over autisme. Op die manier hoeft de informatie ook niet direct gekoppeld te worden aan een persoon. Autisme bij jongvolwassenen Autisme kan zich op heel veel manieren uiten. Geen enkele jongvolwassene heeft alle kenmerken van autisme. In de informatie over autisme is het dus heel normaal dat je bepaalde zaken juist wel en andere zaken helemaal niet herkent. De jongvolwassene heeft inmiddels een (groot) deel van de puberteit doorgemaakt. Het is soms zo dat de ontwikkeling niet altijd conform de kalenderleeftijd loopt. Autisme is een ontwikkelingsstoornis, wat betekent dat de ontwikkeling anders of langzamer dan gebruikelijk kan verlopen, maar dat er wel degelijk ontwikkeling plaatsvindt. Een voorbeeld: een persoon kan zijn 18de verjaardag vieren, maar op sociaal-emotioneel gebied slechts een niveau van een 6-jarige hebben. Ook kan het tegelijkertijd mondelinge communicatie begrijpen op niveau van een 12-jarige en kennis van bijvoorbeeld schaken hebben op het niveau van een volwassene. De maatschappelijke eisen die aan een jongvolwassene worden gesteld kunnen steeds groter worden. Dit kan betekenen dat het autisme juist meer gaat opvallen en dat er problemen ontstaan. Een paar vragen die je kunt stellen als er zorgen zijn: Waarover worden zorgen gemaakt? Wat gaat goed en wat niet? Wat zit de jongvolwassene in de weg? Waar zou verandering in moeten komen? Wie kan helpen bij die veranderingen? Praten met een jongvolwassene over autisme Niemand heeft er voor gekozen om autisme te hebben. Het kan juist in deze fase lastig zijn om met de diagnose om te gaan. Toch is het belangrijk om autisme bespreekbaar te maken. Zo kunnen er oplossingen gezocht worden voor problemen waar de jongvolwassene tegenaan loopt. Er zijn inmiddels veel mogelijkheden voor (een beetje) hulp en begeleiding op bijvoorbeeld de werkplek of bij het vinden van een woning. Autisme en zelfstandig worden Op weg naar volwassenheid is het van belang om regelmatig te kijken naar beslissingen rondom geldzaken, voor jezelf kunnen zorgen, je eigen veiligheid kunnen bewaken. Vanaf 18 jaar is iemand voor de wet meerderjarig en moeten een aantal zaken geregeld worden, zoals een zorgverzekering, een eigen rekening, studiefinanciering. Ook andere aansprakelijkheden gelden vanaf 18 jaar voor de persoon zelf. (denk aan telefoonabonnementen). Indien het voor iemand met autisme erg lastig is om dit zelfstandig aan te kunnen, zijn er maatregelen die kunnen worden ingesteld, te weten mentorschap, bewindvoering en curatele. Autisme bij volwassenen Veel meer dan in het verleden is er aandacht voor autisme bij volwassenen. Steeds meer mensen ontdekken dat zij een vorm van autisme hebben en krijgen een diagnose binnen het spectrum van autistische stoornissen. Veel van de laat-gediagnostiseerden zijn ouder dan 18, vaak zelfs veel ouder dan 18. Met het ontdekken van hun autisme komen er veel vragen op die om een antwoord vragen. Vaak is er sprake van een geschiedenis van problemen rondom onderwijs, werk vinden en werk houden, of bij het vinden en houden van een partnerrelatie, hoewel dit zeker niet altijd het geval is. Bij veel mensen is het autisme lang onopgemerkt gebleven omdat zij in hun leven de juiste, ondersteunende mensen hebben ontmoet en een werk-, woon- en leefsituatie hebben die past bij hun autisme. Het autisme wordt in die gevallen dan ook vaak pas opgemerkt op het moment als er grote veranderingen spelen (b.v. werk gerelateerd), of als er gekeken wordt naar achterliggende factoren van terugkerende problemen; waarom loopt het in het leven telkens anders dan bij andere mensen. Autisme bij senioren De groep ouderen met autisme was een blinde vlek op de kaart, in de literatuur was er nauwelijks iets over te vinden. Artsen, psychologen en andere hulpverleners wisten weinig tot niets over autisme; zij behandelden mensen voor co morbiditeit zoals depressie en angststoornissen, terwijl de vaak achterliggende autisme werd ‘gemist’ in de diagnose. In de ouderenzorg is er nog steeds erg weinig kennis over autisme, waardoor bijvoorbeeld zorgverleners niet adequaat kunnen inspelen op de behoeften van mensen met autisme. ZorgvoorKennis, maart 2015
Mensen met problemen met horen of zien
Cliëntportret: Rena
Rena is doof en ontvangt ondersteuning bij onbetaald werk van De Noorderbrug. “Samen met mijn werkbegeleider heb ik gekeken welk werk ik leuk vind en vervolgens hebben we gezocht naar een geschikte werkplek. Ik werk bij een supermarkt. Het is onbetaald werk. Ik vind het daar erg leuk, heb leuke collega’s, we maken grapjes en iedereen is aardig. Mijn werkbegeleider heeft eerst geholpen tijdens het inwerken. Nu komt hij regelmatig langs om te praten over hoe het gaat op het werk. Hij helpt mij als er problemen zijn of als ik iets wil vragen aan collega’s. Dat is wel handig, want hij kan gebarentaal. Mijn collega’s kunnen dat niet goed. De onderlinge communicatie is soms lastig, omdat mijn collega’s niet weten hoe ze moeten communiceren en niet begrijpen wat het is om doof te zijn. Mijn begeleider heeft daarom informatie en adviezen over doofheid en gebarentaal gegeven aan mijn collega’s op de werkplek. In Nederland leven ongeveer 300.000 mensen met een visuele beperking (blind en slechtziend). De meesten hiervan functioneren zelfstandig en spelen een actieve rol in de maatschappij , een deel is gezien problematiek en/of bijkomende beperkingen (verstandelijk, V&V) aangewezen op een verblijfsvoorziening (CIZ). Het aantal cliënten dat zintuiglijk gehandicapt is (ZG) en dat begeleiding heeft en te maken heeft met de overheveling is relatief klein tussen de 4.000 en 6.000 cliënten op landelijk niveau15. Het gaat dus per gemiddelde gemeente om zeer weinig personen. Daarbij is deze groep te splitsen in twee ongeveer gelijke groepen van enerzijds mensen met een visuele handicap (slechtziend tot blind) en anderzijds mensen met een auditieve handicap (slechthorend tot doof ). Daarnaast is er nog een zeer kleine groep visueel-auditief gehandicapten die extramuraal begeleiding ontvangt. Ongeveer de helft van de cliënten ontvangt de extramurale begeleiding in zorg in natura en de andere helft in PGB. Wel is deze doelgroep aan een sterke groei onderhevig door de vergrijzing: veel oudere mensen krijgen te maken met slechthorendheid en/of slechtziendheid. Bij de ondersteuning aan mensen met een zintuiglijke beperking, gaat het om zeer specifieke ondersteuning. Ondersteuning waarvoor geldt dat er een gering aantal cliënten gebruik van maakt, er een beperkt aantal aanbieders voor is en de inhoud van het aanbod zeer specialistisch is. Daarom wordt voor deze specifieke ondersteuning gewerkt aan landelijke inkoopafspraken om de continuïteit van ondersteuning te kunnen waarborgen. De cliëntorganisaties voor mensen met een zintuiglijke beperking, gemeenten, de koepels van aanbieders SIAC/Vivis, en andere betrokkenen, zoals het zorgkantoor, zijn bij de uitwerking hiervan betrokken. De VNG onderzoekt de mogelijkheden om voor dit doel een landelijk coördinatiebureau op te zetten. Dit bureau kan raamovereenkomsten met aanbieders sluiten namens alle gemeenten en kan de monitoring, het beheer en het contractmanagement verzorgen. Inzet en bekostiging van ondersteuning vinden plaats via individuele gemeenten. Vooral mensen op hogere leeftijd hebben te maken met slechthorendheid. In het algemeen leidt slechthorendheid en doofheid op latere leeftijd echter niet tot de noodzaak voor begeleiding (wel tot noodzaak voor hulpmiddelen). Binnen de auditief gehandicapten onderscheiden we kinderen van volwassenen. Kinderen ontvangen nauwelijks of geen begeleiding, maar wel behandeling. Volwassenen met een auditieve beperking vallen uiteen in slechthorenden (inclusief plots- en laatdoven) - die alleen behandeling krijgen - en vroegdoven. Onder vroegdoven verstaan wij mensen, die doof zijn van vóór hun taalontwikkeling. Onder vroegdoven worden meegenomen de vroegslechthorenden, die wel enig restgehoor hebben, maar zo weinig, dat zij functioneel doof zijn. In hun kindertijd richt de zorg zich op de verwerving van vaardigheden om - eenmaal zelfstandig zo goed mogelijk te functioneren binnen de horende samenleving. Die zorg is geen begeleiding, maar behandeling. Begeleiding krijgen dove kinderen van hun ouders of verzorgers. Volwassen vroegdoven behoeven veel, incidenteel of geen begeleiding. Dat is afhankelijk van het door hen bereikte niveau van functioneren (op grond van verschillen in eigen talenten en in kwaliteit van het ouderlijk nest). Kenmerken Omvang doelgroep (slecht zien, slecht horen) Zorgvraag Beperkingen Mogelijkheden Beoogd resultaat Begeleiding (oude situatie) Prognose PGB Competenties begeleider en mantelzorg Veiligheidsrisico
50 Hulp bij de communicatie, hulp bij complexe taken, hulp bij zelfzorg Eenzaamheid, achterdocht, depressiviteit Netwerk (onder)houden Meer regie en welbevinden, zelfstandig wonen 2-6 uren BI, 2-4 dagdelen BGG Stabiel 35% van de gevallen Gebarentaal, braille Matig risico cliënt, geen risico omgeving ZorgvoorKennis, maart 2015
Multiprobleemgezinnen Cliëntportret: Linda
Linda is een meisje van 8 jaar. Zij heeft een autistische stoornis (diagnose in 2005) en ze heeft een IQ van 79. Het gezin bestaat uit vader, moeder en broertje van 7 jaar. Het broertje heeft PDD NOS en is normaal begaafd. De vader heeft het syndroom van Asperger. De vader van Linda zit door zijn stoornis nu 3 jaar in de WAO, waardoor de moeder noodgedwongen werk heeft gezocht. Omdat de moeder geen vooropleiding heeft, is zij een 3 jarig werk/leer traject begonnen. Hierdoor komt de opvoeding grotendeels neer op de vader van Linda, wat gezien zijn eigen beperking erg zwaar is voor hem. De familie woont niet bij hen in de regio en kan daardoor praktisch ook weinig betekenen voor het gezin. Momenteel is er voor beide kinderen hulp vanuit Bureau jeugdzorg. De kinderen gaan een weekeinde in de maand uit logeren en het gezin krijgt twee middagen in de week thuishulp. Daarnaast is er vanuit de GGZ een arts en een systeemtherapeut betrokken bij het gezin. Beide kinderen gaan naar een ZMOK-school, Linda komt daar met lezen en op sociaal gebied niet goed mee. Ze loopt hier erg op haar tenen. Ze heeft geen aansluiting bij andere kinderen, moeite met overgangen, gaat dan schreeuwen, slaan en gooien met wat er voor haar ligt. Thuis, tijdens het logeren en op school heeft Linda regelmatig een woedeaanval waarbij ze schreeuwt, met spullen (meubels) gooit en soms zichzelf pijn doet. Sociale vaardigheden zijn moeilijk aan te leren door vader en moeder. De thuissituatie is niet stabiel doordat moeder werkt en vader het huishouden over moet nemen, wat moeilijk is door zijn stoornis (Asperger). Momenteel is er voor beide kinderen een PGBindicatie. Voor vader is het erg moeilijk om dit alles bij te houden. De ouders hebben Linda inmiddels aangemeld bij MEE met de vraag om een geschikte woonplek te zoeken voor Linda. Bron: casus aangeleverd door de Nederlandse Vereniging voor autisme Huidige situatie Multiprobleemgezinnen hebben te maken met een combinatie van problemen op meerdere leefgebieden. Hierdoor ontstaat complexe, meervoudige problematiek met een eigen dynamiek (wijze waarop deze problematiek verloopt). De problematiek in multiprobleemgezinnen vraagt om deskundigheid en samenwerking van professionals. Vaak zijn er meerdere partijen bij het gezin betrokken. Gezinnen kunnen zich gaan onttrekken aan de zorg. Ook kan gedwongen uithuisplaatsing van kinderen aan de orde zijn. Professionals kunnen bemoeizorg verlenen om het gezin draaiende te houden. Zo nodig kan er snel worden opgeschaald in zorg en expertise (crisis, timeout, tijdelijke verpleging, verblijf, aanvullende diagnostiek) en even zo vlot kan worden teruggegaan in zorg (nazorg aan huis, steunstructuur in de wijk). Algemeen beeld In multiprobleemgezinnen is vaak één van de volgende situaties bepalend: - Kind met beperking (zoals een psychisch of verstandelijke beperking) in een gezin met beperkte mogelijkheden/multiproblematiek. - Ouder met beperking (zoals een psychisch of verstandelijke beperking) met verantwoordelijkheden voor kind/gezin. Aansluitend hierop is vaak sprake van matige tot ernstige opvoedingsproblematiek. Bij de meeste kinderen spelen gedragsproblemen. Kinderen worden ook regelmatig overbelast met de problemen van de ouders. Er is daarbij vaak sprake van rolwisseling, omdat de kinderen de zorg voor hun ouders overnemen.
ZorgvoorKennis, maart 2015
Bij de ouders speelt vaak een combinatie van ziektebeelden, bijvoorbeeld een verstandelijke beperking, psychische en/of psychiatrische problematiek. Er is bij de ouders sprake van een beperkte zelfredzaamheid, beperkte opvoedkundige, sociale en praktische vaardigheden. Ouders kunnen de consequenties van hun handelen niet inschatten. Huiselijk geweld en kindermishandeling komen dan ook vaak voor bij multiprobleemgezinnen. Er is sprake van meeloopgedrag, aansluiting bij mensen uit het verkeerde circuit, problemen in het sociaal en beroepsmatig functioneren, grensoverschrijdend gedrag, kleine en grote criminaliteit en alcohol en/of middelen/drugsgebruik (vaak samenhangend met een psychische stoornis of verstandelijke beperking). De contacten met politie en justitie in deze gezinnen zijn frequent, zowel in verband met huiselijk geweld, als ook vanwege crimineel gedrag (bijvoorbeeld weedplantages) en overlast van ontsporende tieners en adolescenten in huis. De gezinnen in deze groep kunnen ook zorgmijders zijn. Kenmerken Omvang doelgroep per gemiddelde gemeente Zorgvraag Beperkingen Mogelijkheden Beoogd resultaat Begeleiding (oude situatie) Prognose PGB Competenties begeleider en mantelzorg Veiligheidsrisico
150 Normaal functioneren als gezin Omgangsvormen, complexe taken Aansluiten bij verenigingen, clubs Structuur, financiën, geen geweld 4-9 uren BI, 0-9 dagdelen BGG wisselend zelden communicatie Matig tot hoog risico voor klant en omgeving
ZorgvoorKennis, maart 2015
Korte beschrijving van de methodiek resultaatgericht werken in de Wmo Melding bij het loket – overleg aan de balie of aan de telefoon -
directe afhandeling, geen Wmo-vraag of vraag meteen op te lossen directe afhandeling middels een doorverwijzing naar Wlz, participatie of anders vervolgafspraak voor gesprek, opsturen van het vragenformulier als het vragenformulier is ontvangen is er een echte melding en start de termijn
vervolgafspraak voor gesprek - voorbereiden op gesprek door informatie in te winnen - inschatting of cliënt gesprek zelf kan doen en of gesprek veilig kan plaatsvinden - als de cliënt het gesprek niet alleen kan voeren (door cognitieve problemen) dan bepalen wie er bij is (kind, begeleider) - als het gesprek niet in een veilig klimaat kan plaatsvinden dan tweede persoon mee laten gaan of gesprek op stadhuis laten plaatsvinden
gesprek -
-
-
aansluiten in de eerste fase (L van luisteren). Laat je eigen OMA thuis (je oordelen, meningen en adviezen) ordenen in de tweede fase (O van onderzoek en ordening). Bepaal in deze fase de mate van zelfredzaamheid en zet de matrix in als dat nuttig is (er kunnen redenen zijn om de matrix niet in te zetten zoals vervanging rolstoelkussen. Maar meestal heeft hij een toegevoegde waarde). Bepaal hier ook de waarde van het netwerk met de netwerkkaart en stel vast wat de eigen kracht is (kan met een schaalvraag) motiveren in de derde fase (de M van motiveren). Gebruik hier de stappen van de zevenstappendans. Geef veel complimenten over wat iemand allemaal WEL kan. Zoek naar de wensen en verwachtingen in de toekomst en gebruik de kracht uit het verleden (de uitzondering, wanneer had je er geen last van) Ga op tijd met de cliënt doelen stellen. Maak kleine doelen en kleine stappen die alles in beweging zetten. Noteer de doelen. Breng in kaart wat voor de Wmo is, wat voor de Wlz en wat voor de Zvw
Arrangement maken, aanbieder zoeken en overdracht formulier invullen -
Neem de doelen uit het arrangement over op de aanbiedingsformulieren Draag over aan Wlz en Zvw indien nodig
ZorgvoorKennis, maart 2015
Zelfredzaamheid-Matrix
Leden van het huishouden erkennen problemen en proberen negatief gedrag te veranderen.
Milde symptomen kunnen aanwezig zijn en/of enkel matige functioneringsmoeilijkheden door geestelijke problemen en/of behandeltrouw is minimaal.
Een (chronische) medische aandoening wordt behandeld maar behandeltrouw is minimaal. De lichamelijke gezondheidproblemen leiden tot een lichte beperking in mobiliteit en activiteit.
Leden van het huishouden gaan niet goed met elkaar om en/of potentieel huiselijk geweld, kindermishandeling of verwaarlozing. Aanhoudende geestelijke gezondheidsproblemen die het gedrag kunnen beïnvloeden, maar geen gevaar voor zichzelf/anderen. Moeilijkheden in het dagelijks functioneren door symptomen en/of geen behandeling. Een (direct/ chronische) medische aandoening die regelmatige behandeling vereist wordt niet behandeld. Matige beperking van (lichamelijke) activiteiten tgv een lichamelijk gezondheidprobleem.
Dakloos en/of in nachtopvang.
Sprake van huiselijk geweld, kindermishandeling of verwaarlozing.
Een gevaar voor zichzelf of anderen en/of terugkerende suïcide-ideatie. Ernstige moeilijkheden in het dagelijks leven door geestelijke stoornis.
Heeft direct medische aandacht nodig. Een noodgeval/ kritieke situatie.
Dagbesteding
Huisvesting
Huiselijke relaties
Geestelijke gezondheid
Lichamelijke gezondheid
© GGD Amsterdam. Lauriks, Buster, De Wit, Van de Weerd, Tigchelaar & Fassaert. 2012.
In veilige, stabiele huisvesting maar slechts marginaal toereikend en/of in onderhuur of nietautonome huisvesting.
Voor wonen ongeschikte huisvesting en/of huur/hypotheek is niet betaalbaar en/of dreigende huisuitzetting.
Geen dagbesteding en veroorzaakt overlast.
Financiën
Erkent behoefte aan hulp voor de (chronische) medische aandoening. Goede behandeltrouw.
Minimale symptomen die voorspelbare reactie zijn op stressoren in het leven en/of marginale beperking van functioneren en/of goede behandeltrouw.
Relationele problemen tussen leden van het huishouden zijn niet (meer) aanwezig en/of woont alleen.
ZorgvoorKennis, maart 2015
Er zijn geen directe of voortdurende medische problemen.
Symptomen zijn afwezig of zeldzaam. Goed of superieur functioneren in een groot aantal diverse activiteiten. Niet meer dan de dagelijkse beslommeringen of zorgen.
Communicatie tussen leden van het huishouden is consistent open. Leden van het huishouden ondersteunen elkaar.
Huishouden heeft veilige, toereikende huisvesting en regulier (huur)contract en/of autonome huisvesting.
Vast werk en/of volgt opleiding hoger dan startkwalificatie (havo, vwo, of mbo-2).
Hoogdrempelige dagbesteding of arbeidstoeleiding of tijdelijk werk en/ of volgt opleiding voor startkwalificatie (havo, vwo, of mbo-2).
Laagdrempelige dagbesteding of arbeidsactivering.
Geen dagbesteding maar geen overlast.
Geen inkomsten. Hoge, groeiende schulden.
Huishouden heeft veilige, toereikende huisvesting en (huur)contract met bepalingen en/of gedeeltelijk autonome huisvesting.
Inkomsten zijn ruim voldoende, goed financieel beheer. Heeft met inkomen mogelijkheid om te sparen.
Komt aan basis behoeften tegemoet zonder uitkering. Beheert eventuele schulden zelf en deze verminderen.
Komt met inkomsten aan basis behoeften tegemoet en/of gepast uitgeven. Eventuele schulden zijn tenminste stabiel en/of bewindvoering/inkomensbeheer.
Onvoldoende inkomsten en/of spontaan of ongepast uitgeven. Groeiende schulden.
5 – volledig zelfredzaam
4 – voldoende zelfredzaam
3 – beperkt zelfredzaam
2 – niet zelfredzaam
1 – acute problematiek
DOMEIN
2013 S.Lauriks, M.C.A. Buster, M.A.S. De Wit, S. van de Weerd, G. Tigchelaar, en T. Fassaert.
Gezond sociaal netwerk en geen foute vrienden.
Actief participerend in de maatschappij.
Voorziet in alle basis behoeften van het dagelijks leven en alleen ondergeschikte problemen (bijvoorbeeld slordig zijn, gedesorganiseerd).
Voldoende steun van familie/ vrienden en weinig contacten met eventuele foute vrienden.
Enige maatschappelijke participatie (bijv. adviesgroep, steungroep) maar er zijn hindernissen zoals mobiliteit, discipline, of kinderopvang. Zelden (minder dan eens per jaar) contact met politie en/of strafblad.
Voorziet in de meeste maar niet alle basis behoeften van het dagelijks leven en de zelfzorg is op peil, maar één of meerdere complexe activiteiten worden niet uitgevoerd.
Enige steun van familie/vrienden en enige contacten buiten eventuele foute vriendenkring. Duidelijk probleem in maken of onderhouden van ondersteunende relaties.
Nauwelijks participerend in maatschappij en/of gebrek aan vaardigheden om betrokken te raken. Incidenteel (eens per jaar) contact met politie en/of voorwaardelijke straf of - invrijheidstelling
Belangrijk probleem op één of meer gebieden van zelfzorg (eten, wassen, aankleden, naar toilet gaan) en meerdere complexe activiteiten worden niet uitgevoerd. Familie/ vrienden hebben niet de vaardigheden/ mogelijkheden om te helpen en nauwelijks contacten buiten eventuele foute vriendenkring. Blijvend, belangrijk probleem als gevolg van actief of passief terugtrekken uit sociale relaties. Maatschappelijk geïsoleerd en/of geen sociale vaardigheden en/of gebrek aan motivatie om deel te nemen. Regelmatig (meerdere keren per jaar) contact met politie en/of lopende zaken bij justitie.
Voldoet aan criteria voor ernstig misbruik/ verslaving. Resulterende problemen zijn zo ernstig dat institutionalisering of hospitalisatie noodzakelijk is.
Ernstige beperkingen op alle of bijna alle gebieden van zelfzorg en complexe activiteiten.
Gebrek aan noodzakelijke steun van familie/ vrienden en geen contacten buiten eventuele foute vriendenkring of ernstig sociaal isolement.
Niet van toepassing door crisissituatie en/of in ‘overlevingsmodus’.
Zeer regelmatig (maandelijks) contact met politie en/of openstaande zaken bij justitie.
Verslaving
Activiteiten Dagelijks Leven
Sociaal netwerk
Maatschappelijke participatie
Justitie
ZorgvoorKennis, maart 2015
© GGD Amsterdam. Lauriks, Buster, De Wit, Van de Weerd, Tigchelaar & Fassaert. 2012. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. De gebruiker mag deze uitgave niet voor willekeurige commerciële doeleinden gebruiken, aanpassen, of overbrengen. Contact:
[email protected]
Geen contact met politie. Geen strafblad
Geen problemen van deze aard en functioneert goed op alle gebieden.
Geen middelengebruik/ misbruik in de laatste 30 dagen.
Cliënt heeft gedurende de laatste 30 dagen gebruikt maar er zijn geen sociale, werkgerelateerde, emotionele of fysieke problemen ten gevolge van het gebruik zichtbaar. Geen aantoonbaar voortdurend of gevaarlijk middelengebruik en/of goede behandeltrouw.
Gebruik binnen de laatste 30 dagen. Aanwijzingen voor aan middelengebruik gerelateerde sociale, werkgerelateerde, emotionele of fysieke problemen. Gebruik interfereert niet met essentiële activiteiten van het dagelijks leven en/of behandeltrouw is minimaal.
5 – volledig zelfredzaam
Voldoet aan criteria voor verslaving. Preoccupatie met gebruiken en/of bemachtigen van middelen. Onthoudingsverschijnselen of afkickontwijkend gedrag zichtbaar. Gebruik resulteert in ontwijken of verwaarlozen van essentiële activiteiten van het dagelijks leven.
4 – voldoende zelfredzaam
3 – beperkt zelfredzaam
2 – niet zelfredzaam
1 – acute problematiek
DOMEIN
Lichamelijke basiszorg (kleding, voeding, hygiëne en medische zorg) is altijd op orde. Zelden (een keer in het afgelopen jaar) een ernstig ongeluk in en om het huis en geen vermijdbare risico’s voor de lichamelijke veiligheid.
Ouder stelt consequent leeftijdsadequate grenzen en toont interesse in relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten.
Er zijn geen leerplichtige kinderen of leerplichtige kinderen zijn zelden (max. 1 keer per maand) zonder geldige reden afwezig in de les en hebben voldoende mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn voldoende betrokken bij school.
Geen melding van lichamelijke mishandeling of verwaarlozing. Lichamelijke basiszorg is meestal/vaak op orde. Kind heeft meerdere keren (twee keer in het afgelopen jaar) ongelukken in of om het huis en/of enkele vermijdbare risico’s voor de lichamelijke veiligheid. Geen melding van geestelijke mishandeling of verwaarlozing. Ouder stelt leeftijdadequate grenzen maar is niet consequent en/of toont geen interesse in relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten en/of is niet actief in de ontwikkeling van kind(eren). Eén of meer leerplichtige kinderen zijn regelmatig (2-5 keer per maand) zonder geldige reden afwezig en/of hebben beperkte mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn minimaal betrokken bij school. Noodzakelijke opvang voorziet in alle aspecten van basiszorg maar is onbetrouwbaar beschikbaar. Lichamelijke basiszorg is op orde maar één of meerdere opvoedtaken worden door opvang niet uitgevoerd.
Beperkingen op het gebied van lichamelijke basiszorg, maar de veiligheid van kind(eren) is hierdoor niet direct in gevaar. Kind heeft regelmatig (3 keer in het afgelopen jaar) ongelukken in of om het huis. Vermoeden van lichamelijke mishandeling. Ouder stelt geen grenzen of stelt grenzen niet leeftijdsadequaat en/of beperkt relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten en/of ouder ontmoedigt maatschappelijk wenselijk gedrag. Vermoeden van geestelijke mishandeling. Eén of meer leerplichtige kinderen zijn frequent (meer dan 5 keer per maand) zonder geldige reden afwezig en/of hebben geen mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn niet betrokken bij school. Noodzakelijke opvang van één of meer kinderen is amper beschikbaar of er is een belangrijk probleem op één of meer gebieden van lichamelijke basiszorg en meerdere opvoedtaken worden door opvang niet uitgevoerd.
De lichamelijke veiligheid van kind(eren) is direct in gevaar door lichamelijke mishandeling of verwaarlozing lichamelijke basiszorg en/of een kind heeft in het afgelopen jaar meer dan 3 keer een ernstig ongeluk gehad in of om het huis.
Het geestelijk welzijn van kind(eren) is direct in gevaar. Sprake van geestelijke mishandeling of verwaarlozing. De ouder isoleert kind(eren) en/of zet aan tot ongewenst/fout gedrag.
Eén of meer leerplichtige kinderen staan niet ingeschreven bij een school en/of gaan niet naar les.
Opvang van één of meer kinderen is noodzakelijk maar niet beschikbaar of opvang is ernstig beperkt op (bijna) alle gebieden van lichamelijke basiszorg en opvoedtaken.
Lichamelijke verzorging
Sociaal-emotionele ondersteuning
Scholing
Opvang
Hoge kwaliteit opvang is beschikbaar naar keuze en voorziet in goed ontwikkelde basiszorg en opvoedtaken.
Leerplichtige kinderen zijn nooit zonder geldige reden afwezig in de les. Kind heeft goede mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn zeer betrokken bij school.
Ouder stelt consequent leeftijdsadequate en redelijke grenzen. Bevordert relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten. Vervult voorbeeldfunctie.
Lichamelijke basiszorg is op orde. Geen ongelukken in of om het huis en veilige fysieke omgeving. Ouder stimuleert een gezonde leefstijl van het kind (gezonde voeding en voldoende bewegen).
5 – volledig zelfredzaam
ZorgvoorKennis, maart 2015
© GGD Amsterdam. Fassaert, Lauriks, Buster, De Wit, van de Weerd en Schönenberger. 2013. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. De gebruiker mag deze uitgave niet voor willekeurige commerciële doeleinden gebruiken, aanpassen, of overbrengen. Contact:
[email protected]
Opvang is niet noodzakelijk of voldoende en betrouwbaar beschikbaar. Opvang voorziet in alle aspecten van lichamelijk basiszorg én toereikende uitvoering opvoedtaken
4 – voldoende zelfredzaam
3 – beperkt zelfredzaam
2 – niet zelfredzaam
1 – acute problematiek
DOMEIN
T. Fassaert, S. Lauriks, M.C.A. Buster, M.A.S. De Wit, S. van de Weerd, M. Schönenberger.
ZRM-supplement: Ouderschap 2013
Zelfredzaamheid scoreformulier Domein
Score
Financiën
1
2
3
4
5
Dagbesteding
1
2
3
4
5
Huisvesting
1
2
3
4
5
Huiselijke relaties
1
2
3
4
5
Geestelijke gezondheid
1
2
3
4
5
Lichamelijke gezondheid
1
2
3
4
5
Verslaving
1
2
3
4
5
Activiteiten Dagelijks Leven
1
2
3
4
5
Sociaal netwerk
1
2
3
4
5
Maatschappelijke participatie
1
2
3
4
5
Justitie
1
2
3
4
5
ZRM-supplement: Ouderschap Domein
Score
Lichamelijke verzorging
1
2
3
4
5
Sociaal-emotionele ondersteuning
1
2
3
4
5
Scholing
1
2
3
4
5
Opvang
1
2
3
4
5
Opmerkingen/ Notities ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________
ZorgvoorKennis, maart 2015
Voldoende plezierige en/of nuttige activiteiten en dag-nacht ritme heeft geen negatieve invloed op het dagelijks functioneren.
Onvoldoende plezierig en nuttige activiteiten maar voldoende structurerende activiteiten en/of enige afwijkingen in het dag-nacht ritme.
Nauwelijks plezierige en nuttige en nauwelijks structurerende activiteiten en afwijkend dag-nacht ritme.
Afwezigheid van plezierige en nuttige activiteiten en/of geen structuur in de dag en onregelmatig dag-nacht ritme.
Tijdsbesteding
Algehele tijdsbesteding is plezierig en nuttig en gezond dag-nacht ritme.
5 – volledig zelfredzaam
ZorgvoorKennis, maart 2015
© GGD Amsterdam. Van den Boom, Segeren, Klaufus, Kamann, Lauriks, De Wit. 2014. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. De gebruiker mag deze uitgave niet voor willekeurige commerciële doeleinden gebruiken, aanpassen, of overbrengen. Contact:
[email protected]
4 – voldoende zelfredzaam
3 – beperkt zelfredzaam
2 – niet zelfredzaam
1 – acute problematiek
DOMEIN
W. van den Boom, M. Segeren, L.H. Klaufus, T.C. Kamann, S. Lauriks, M.A.S. De Wit.
ZRM-supplement: Ouderen 2014 (CONCEPT)
Zelfredzaamheid-Matrix 2013 Handleiding
Steve Lauriks, Marcel Buster, Matty de Wit, Stef van de Weerd, Veronique Theunissen, Michaela Schönenberger, en Thijs Fassaert
ZorgvoorKennis, maart 2015
Wat is zelfredzaamheid? Je kan zelfredzaam worden genoemd als je een acceptabel niveau van functioneren hebt gerealiseerd op de gebieden (domeinen) waarmee jij, en iedereen in de Nederlandse samenleving, in het dagelijks leven te maken krijgt. Zelfredzaamheid is niet ‘alleenredzaamheid’. Om een acceptabel niveau van functioneren te behouden of te bereiken kan, of moet, je gebruik maken van de vaardigheden, expertise, middelen en mogelijkheden van anderen. ‘Anderen’ zijn bijvoorbeeld familie en vrienden, maar ook hulpverleners kunnen helpen in het behouden of bereiken van een acceptabel niveau van functioneren. Zelfredzaamheid is wel vragen om de hulp van anderen wanneer je die nodig hebt om een acceptabel niveau van functioneren te behouden of te bereiken. Je moet niet alleen hulp vragen aan degene die je kan helpen, je moet je vraag ook zo stellen dat de ander begrijpt hoe hij/zij je kan helpen zelfredzaam te worden of zelfredzaam te blijven. Bovendien moet je op tijd hulp vragen, als je wacht tot een ander jouw problemen opmerkt en voor jou hulp gaat vragen, ben je niet zelfredzaam. Zelfredzaamheid definiëren we in het algemeen dan als: Het zelf realiseren van een acceptabel niveau van functioneren op de belangrijke domeinen van het dagelijks leven. Indien nodig door de juiste hulp te organiseren op het moment dat een daling van je functioneringsniveau dreigt of plaatsvindt, die je niet zelf kan voorkomen of verhelpen.
7 ZorgvoorKennis, maart 2015
Wat meet ik met de Zelfredzaamheid-Matrix? Met de Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) meet je hoe zelfredzaam iemand is. Alle gegevens over het functioneren van een persoon druk je op de ZRM uit in een oordeel over de mate van zelfredzaamheid van die persoon op dat moment. Deze mate van zelfredzaamheid is een uitkomst. Hoe zelfredzaam iemand is in termen van een score op de ZRM is een resultaat, het gevolg van allerlei factoren en processen die hebben geleid tot de mate van zelfredzaamheid op dit moment. Met de ZRM kijk je dus alleen naar de uitkomst en laat je de oorzaken zoveel mogelijk buiten beschouwing. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste zijn oorzaken niet altijd zichtbaar en moeilijk in kaart te brengen (bijvoorbeeld persoonlijkheid, cultuur, motivatie). Ten tweede is de manier waarop deze factoren elkaar en de uitkomst (zelfredzaamheid) beïnvloeden heel ingewikkeld. Je beoordeelt de zelfredzaamheid dus zonder uitspraken te doen over de manier waarop dit zo is gekomen.
De mate van zelfredzaamheid is een momentopname. Met de ZRM beoordeel je hoe zelfredzaam iemand nu is. Je maakt als het ware een foto van iemands functioneren. In het algemeen kun je informatie over het functioneren van een persoon langer dan 30 dagen geleden buiten beschouwing laten.
Net zoals je de geschiedenis niet meeneemt in je beoordeling, is het ook belangrijk dat je de beoordeling op de ZRM niet baseert op de toekomst. Je ziet het functioneren op dit moment, en je verwacht dat dit functioneren waarschijnlijk zal leiden tot een ander niveau van functioneren, maar dit weet je niet zeker. Jouw verwachting van wat waarschijnlijk zal gebeuren verschilt van andere beoordelaars. Bovendien hebben allerlei
9 ZorgvoorKennis, maart 2015
factoren nog invloed op wat waarschijnlijk zal gebeuren. In je beoordeling van de mate van zelfredzaamheid op dit moment, ga je dus alleen uit van wat je ziet. Alleen wat nu gebeurt telt.
10 ZorgvoorKennis, maart 2015
Welke niveaus van zelfredzaamheid heeft de ZRM? De ZRM is ingedeeld in vijf niveaus van zelfredzaamheid. Het laagste niveau op de schaal is minimale zelfredzaamheid. Het hoogste niveau is maximale zelfredzaamheid. De niveaus zijn aangegeven met een score: een getal tussen 1 en 5; en met een korte beschrijving: ‘acuut probleem’, ‘niet zelfredzaam’, ‘beperkt zelfredzaam’, ‘voldoende zelfredzaam’, en ‘volledig zelfredzaam’.
In de figuur hieronder kun je zien wat de niveaus betekenen in termen van zelfredzaamheid. Om de indeling in vijf niveaus te verduidelijken, is deze ook weergegeven voor twee concepten die sterk gerelateerd zijn aan zelfredzaamheid, namelijk zorgbehoefte en begeleidingsbehoefte.
1 ACUUT
2 NIET
3 BEPERKT
4 VOLDOENDE
5 VOLLEDIG
Zelfredzaam
Acute problematiek. De situatie is onhoudbaar.
Cliënt is niet zelfredzaam. Situatie verslechterd als niet wordt ingegrepen.
Beperkte zelfredzaamheid. Situatie is stabiel maar minimaal toereikend.
De cliënt is voldoende zelfredzaam.
De zelfredzaamheid is bovengemiddeld goed.
Zorg
De cliënt heeft direct (meer) zorg nodig.
Grote zorgbehoefte waar de cliënt niet zelf in kan voorzien.
Cliënt heeft een zorgbehoefte waarin deels wordt voorzien.
In eventueel aanwezige zorgbehoefte is voorzien.
De cliënt heeft geen zorgbehoefte.
Begeleiding
Extra intensieve begeleiding is acuut noodzakelijk.
Extra begeleiding is nodig.
Begeleiding kan verbeterd worden.
Begeleiding is voldoende.
Begeleiding is onnodig.
De niveaus van zelfredzaamheid op één domein sluiten elkaar uit. Bij de beoordeling op de ZRM kies je steeds één van de vijf niveaus per domein. Je kunt niet ‘beperkt zelfredzaam’ en ‘voldoende zelfredzaam’ tegelijk zijn op een domein, of een ‘acuut probleem’ hebben in de zelfredzaamheid op een domein en tegelijkertijd ‘niet
11 ZorgvoorKennis, maart 2015
zelfredzaam’ zijn op datzelfde domein. Je functioneert op het ene of het andere niveau op een domein. De niveaus van zelfredzaamheid op een domein zijn ordinale categorieën. Dit betekent dat ‘Beperkt zelfredzaam’ zijn op een domein is beter dan ‘niet zelfredzaam’ zijn op dat domein maar slechter dan ‘voldoende zelfredzaam’ zijn op dat domein. Maar het betekent ook dat je iemand geen score van bijvoorbeeld 2½ (‘net niet beperkt zelfredzaam’) kunt geven op een domein van de ZRM. De mate van zelfredzaamheid van een persoon is op het lagere of het hogere niveau. De ZRM heeft geen ruimte tussen de vijf niveaus van zelfredzaamheid.
12 ZorgvoorKennis, maart 2015
Welke domeinen heeft de ZRM? De ZRM heeft 11 domeinen:
Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten van het dagelijks leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie, Justitie Selectie door experts uit het veld van de openbare gezondheidszorg. De domeinen van de ZRM zijn geselecteerd uit een verzameling van domeinen die in Amerikaanse versies waren opgenomen. Hulpverleners, onderzoekers, beleidsmakers, en andere experts uit het veld van de openbare gezondheidszorg selecteerden deze elf domeinen omdat ze relevant zijn in heel Nederland en omdat ze relevant zijn voor iede-
re volwassene. Alle domeinen van de ZRM kun je dus beoordelen voor ieder volwassen persoon in heel Nederland.
De domeinnamen zijn zorgvuldig gekozen. Bij het ontwerpen van de eerste versie van de ZRM is aan hulpverleners uit verschillende, uiteenlopende disciplines gevraagd welke benaming van de domeinen a. een goede weergave zou zijn van het onderliggende construct (zelfredzaamheid met betrekking tot
‘domeinnaam’); b. aansluit bij het taalgebruik en jargon in de dagelijkse praktijk; en c. voor een brede groep hulpverleners en professionals met diverse achtergronden, disciplines en opleidingsniveaus betekenis heeft.
Op basis van reacties van deelnemers aan ZRM-trainingen en –presentaties, ervaringen van hulpverleners die met de ZRM werken, en onderzoek naar de eigenschappen van de ZRM, is een aantal van de domeinnamen aangepast en verfijnd zodat de domeinnamen van de ZRM 2013 het construct beter dekken,
13 ZorgvoorKennis, maart 2015
beter aansluiten bij het taalgebruik van de dagelijks praktijk, en betekenis hebben voor een bredere en meer diverse groep hulpverleners en andere professionals.
Aanvullende domeinen voor specifieke groepen worden ontwikkeld door het ZRM-team. De domeinen van de ZRM zijn voor iedere volwassene relevant en bruikbaar. In specifieke situaties, zoals wanneer een volwassene verantwoordelijk is voor de zorg en opvoeding van kinderen, of voor andere groepen dan volwassenen, zoals ouderen, wil je de mate van zelfredzaamheid op meer, of zelfs andere, domeinen in kaart kunnen brengen. Het ZRM-team dat bestaat uit experts van de GGD Amsterdam en Gemeente Rotterdam ontwikkelt aanvullende domeinen voor specifieke groepen op verzoek en naar aanleiding van vragen uit het veld. Betrouwbare, bruikbare, en betekenisvolle aanvullende domeinen worden ontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek.
14 ZorgvoorKennis, maart 2015
Wat zijn de indicatoren in een cel van de ZRM? Voor ieder niveau op ieder domein van de ZRM zijn indicatoren opgesteld die het specifieke niveau van zelfredzaamheid op het specifieke domein van zelfredzaamheid karakteriseren en typeren. De indicatoren gaan over belangrijke aspecten en kenmerken van het domein en zijn een weergave van het niveau van zelfredzaamheid op dit aspect van het domein.
De indicatoren bieden je handvatten voor de beoordeling en richtlijnen voor de verzameling van informatie. Aan de hand van de indicatoren kun je een betrouwbaar oordeel over de mate van zelfredzaamheid geven. Je vergelijkt de situatie van de cliënt met betrekking tot het aspect waar de indicator over gaat, met de situatie die beschreven is in de cellen van de ZRM en bepaalt in welke cel deze overeenkomen. Vervolgens vergelijk je de situatie van de cliënt met de volgende indicator in dezelfde cel van de ZRM. Wanneer de situatie van de cliënt overeenkomt met de meerderheid van de indicatoren in de cel van de ZRM kun je de mate van zelfredzaamheid op dat domein op dat niveau beoordelen. Het zijn indicatoren, wat betekent dat niet iedere cliënt altijd precies voldoet aan alle indicatoren voor het niveau van zelfredzaamheid op het domein. Je kunt de indicatoren interpreteren als criteria waaraan personen die op dat niveau van zelfredzaamheid functioneren in het algemeen voldoen.
15 ZorgvoorKennis, maart 2015
Hoe scoor ik cliënten met de ZRM? De ZRM is een beoordelingsinstrument. Als hulpverlener geef je jouw oordeel over de mate van zelfredzaamheid van de cliënt en dit oordeel druk je uit in een score op de ZRM. De domeinen en indicatoren van de ZRM schrijven voor welke informatie je nodig hebt om een oordeel te vormen maar niet
hoe je die informatie verzamelt. De informatie die je nodig hebt om tot een oordeel te komen kun je uit drie bronnen halen: de cliënt; de collega; de administratie. In theorie kan elk van deze bronnen voldoende informatie geven voor een betrouwbaar oordeel. In praktijk wordt de score op de ZRM veelal op basis van informatie van de cliënt gegeven en wordt informatie van collega’s en uit administratie enkel aanvullend gebruikt. De eerste en voornaamste bron van informatie is de cliënt zelf. De situatie en het functioneren van de cliënt op de elf domeinen kunnen gespreksonderwerpen zijn in een intake-, voortgangs-, evaluatie- of uitstroomgesprek. Je kunt de ZRM tijdens het gesprek bij de hand houden als ‘topiclijst’ en de scores (direct) na het gesprek invullen, of de ZRM tijdens het gesprek invullen. De tweede bron van informatie zijn je collega’s binnen je eigen organisatie en hulpverleners van andere (partner-) organisaties die recent contact hebben gehad met de client. Wanneer collega’s de cliënt ook hebben gesproken of op een andere manier contact hebben gehad met de cliënt (bijvoorbeeld op huisbezoek zijn geweest, of de cliënt op straat zijn tegengekomen) kun je hun informatie ook gebruiken om tot een oordeel over de mate van zelfredzaamheid van de cliënt te komen. Hetzelfde geldt voor hulpverleners en medewerkers van andere instellingen die recent contact hebben gehad met de cliënt. Zij hebben mogelijk aanvullende informatie die relevant kan zijn voor een beoordeling van de cliënt op de ZRM.
De derde bron van informatie die je kunt gebruiken om tot een score op de ZRM te komen zijn administratieve systemen. Recente meldingen in registratiesystemen, casusregisters, cliëntdossiers, en andere administratieve systemen waar je mogelijk inzage in hebt, kunnen informatief zijn bij het scoren van cliënten op de ZRM.
17 ZorgvoorKennis, maart 2015
Bij het scoren van de ZRM ga je uit van het hoogste niveau van zelfredzaamheid. Bij ieder domein dat je beoordeelt kijk je eerst of een cliënt aan de (het grootste deel van) de indicatoren voor ‘volledig zelfredzaam’ voldoet. Wanneer dat niet het geval is, bekijk je de indicatoren in de cel ‘voldoende zelfredzaamheid’ en beoordeel je of deze indicatoren de zelfredzaamheid van de cliënt op dit domein goed weergeven. Wanneer dat niet het geval is, bekijk je de indicatoren één niveau daaronder, en zo verder totdat je bij het niveau komt dat de zelfredzaamheid goed weergeeft. Dat wil zeggen, de situatie van de cliënt komt overeen met (het grootste deel van) de indicatoren in die cel. Vervolgens verzeker je jezelf ervan dat de indicatoren één niveau daaronder geen goede weergave zijn van de waargenomen zelfredzaamheid (check), en geef je het oordeel. Hieronder is schematisch weergeven hoe je tot de beoordeling van de zelfredzaamheid op een domein komt.
START
NEE
OORDEEL
Komt situatie
Komt situatie over-
Komt situatie over-
Komt situatie
Komt situatie over-
overeen met
een met indicato-
een met indicatoren
overeen met indi-
een met indicato-
indicatoren voor
ren voor ‘niet zelf-
voor ‘beperkt zelfred-
catoren voor ‘vol-
ren voor ‘volledig
‘acuut pro-
redzaam?
zaam?
doende zelfred-
zelfredzaam’ ?
zaam’?
bleem’?
CHECK
JA
NEE
NEE
18 ZorgvoorKennis, maart 2015
Waarmee houd ik rekening bij uitleg van de score? Bij het uitleggen en waarderen van de ZRM-score moet je een aantal factoren meewegen. Cliënten hebben op deze zgn. zwaartefactoren niet direct een mate van zelfredzaamheid, en ze zijn daarom ook niet opgenomen in de ZRM, maar spelen wel een rol in de waardering en interpretatie van de ZRM-score. De zwaartefactoren zijn: het hebben van een zorgverzekering; het cognitief vermogen; beheersing van de Nederlandse
taal; en de verantwoordelijkheid voor kinderen. Informatie over de zwaartefactoren beschouw je in relatie tot de zelfredzaamheid van de cliënt. Het hebben van een zorgverzekering bijvoorbeeld, geeft de cliënt de mogelijkheid om zorg te organiseren en eventuele hulpvragen aan (formele) zorgaanbieders te stellen en daarmee (meer) zelfredzaam te zijn of te worden op (met name) de domeinen Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid en Verslaving van de ZRM.
Beheersing van de Nederlandse taal kun je verdelen in spreken, lezen, schrijven en verstaan. Omdat een beperkt vermogen om, bijvoorbeeld, Nederlands te lezen een heel andere mogelijke belemmering van de zelfredzaamheid vormt dan een beperkt vermogen om Nederlands te verstaan, raden wij aan om de taalbeheersing zoveel mogelijk te specificeren. Wanneer het onmogelijk is om specifieke informatie over de taalbeheersing te verzamelen, dan is enige informatie (Taal belemmering Ja/ Nee) natuurlijk beter dan helemaal geen informatie. Hetzelfde geldt voor de andere zwaartefactoren. Of en hoe het cognitief vermogen een rol speelt in de mate van zelfredzaamheid, is niet altijd eenvoudig te beoordelen. Soms heb je een vermoeden dat er iets niet goed zit op basis van hoe de cliënt reageert of zich gedraagt maar kun je (nog) niet met zekerheid
19 ZorgvoorKennis, maart 2015
zeggen dat het cognitief vermogen van de cliënt beperkt is. Omdat je niet altijd de mogelijkheid hebt om dit direct uit te zoeken, is op het standaard scoreformulier bij de ZRM een optie ‘Nader te onderzoeken’ opgenomen.
Zowel voor de beheersing van de Nederlandse taal als het cognitief vermogen geldt dat ze geen rol hoeven te spelen bij de zelfredzaamheid van een cliënt. Cliënten die de Nederlandse taal slecht beheersen of een beperkt cognitief vermogen hebben kunnen zeer zelfredzaam zijn als ze maar tijdig en adequaat hulp vragen als ze dat nodig hebben.
Verantwoordelijkheid voor kinderen is een zwaartefactor die je bij vrijwel ieder domein meeweegt. Een lage zelfredzaamheid van een cliënt die verantwoordelijk is voor een jong kind is, in het algemeen, ernstiger dan dezelfde mate van zelfredzaamheid van een cliënt die alleen voor zichzelf verantwoordelijk is. ‘Dakloos zijn is erg, maar dakloos zijn met een baby is erger’. Informatie over de verantwoordelijkheid voor kinderen van een cliënt wordt helaas nog vaak vergeten uit te vragen of te registreren. Mede daarom hebben wij het opgenomen op het standaard scoreformulier bij de ZRM. Op dit formulier is ook onderscheid gemaakt tussen jonge kinderen (0 jaar tot en met 12 jaar) en oudere kinderen (13 jaar tot en met 18 jaar).
20 ZorgvoorKennis, maart 2015
Welke cliënten kan ik beoordelen met de ZRM? Alle volwassenen kunnen worden beoordeeld met de ZRM. De ZRM kun je volledig invullen voor alle personen in Nederland met een leeftijd tussen de 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd. Voor deze groep (‘volwassenen’) zijn altijd alle domeinen van toepassing. Bovendien mag je op alle domeinen van de ZRM tenminste voldoende zelfredzaamheid (score 4) verwachten of nastreven: je kunt van volwassenen verwachten dat zij zelf een acceptabel niveau van functioneren realiseren en op tijd de juist hulp organiseren voor de obstakels en problemen die ze tegenkomen.
Minderjarigen (onder de 18 jaar) en ouderen (pensioengerechtigden) kunnen ook worden beoordeeld met de ZRM. Maar houdt bij deze groepen rekening met het volgende: Bij de beoordeling van ouderen moet je rekening houden met het feit dat voor deze groep geen arbeids- of leerplicht (meer) geldt. ‘Dagbesteding’ is in de ZRM ‘(een traject naar) betaalde arbeid (werk) en/of opleiding’. Pensioengerechtigden (‘ouderen’) zijn per definitie niet meer verplicht om betaalde arbeid te verrichten, of een opleiding te volgen die hen in staat stelt betaalde arbeid te gaan verrichten. Het domein Dagbesteding heeft dan minder betekenis voor ouderen.
Een minderjarige is in grote mate afhankelijk van de (volwassen) persoon die voor hem/ haar (wettelijk) verantwoordelijk is. De volwassene moet namens, en voor de minderjarige hulp organiseren zodat deze een acceptabel niveau van functioneren krijgt of behoudt. Dan moet je bedenken of het zinvol is en betekenis heeft om de mate van zelfredzaamheid van de minderjarige te beoordelen terwijl dit eigenlijk een indirecte maat is voor de zelfredzaamheid van de volwassene die verantwoordelijk is. Minderjarigen beoordelen met de ZRM kan, maar de wettelijk bepaalde zorgrelatie met een volwassene heeft gevolgen voor de interpretatie van de beoordeling.
21 ZorgvoorKennis, maart 2015
Naast deze conceptuele en domeinspecifieke overwegingen bij het beoordelen van de ZRM voor jongeren en ouderen moet je rekening houden met de mogelijkheid dat andere, leeftijdsspecifieke aspecten van zelfredzaamheid die niet in de ZRM zijn opgenomen van belang kunnen zijn om een volledig beeld te krijgen van de zelfredzaamheid van deze groepen. Bijvoorbeeld, bij ouderen is ‘mobiliteit’ misschien wel een belangrijk aspect waar je meer aandacht aan zou willen besteden dan het als onderdeel van andere domeinen te beschouwen. Dergelijke aanvullende informatie zou je ergens anders dan in de ZRM moeten beoordelen en registreren. Of en welke aspecten van belang zijn voor volledige beoordeling van zelfredzaamheid in andere leeftijdscategorieën dan volwassenen is tot nu toe nog niet onderzocht. Natuurlijk zijn er uitzonderingen en ken je misschien iemand die op zijn 17e al prima volledig zelfstandig functioneerde, of die laatbloeier die op zijn 23ste nog volledig vertrouwde op, en afhankelijk was van zijn ouders, of de 70-jarige die nog altijd met veel plezier voltijd voor het bedrijf werkt dat hij op 18-jarige leeftijd is begonnen. Er zullen altijd uitzonderingen zijn, maar in het algemeen geldt dat de ZRM is ontwikkeld om volledig en betrouwbaar in te vullen voor volwassenen met een leeftijd tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd.
22 ZorgvoorKennis, maart 2015
Wat kan ik met de score op de ZRM? Wat je kunt met de ZRM-score is afhankelijk van hoe je de ZRM gebruikt. Hieronder volgt een (onvolledig) overzicht van mogelijke gebruiksdoelen die volgen uit de verschillende manieren waarop je de ZRM kan toepassen.
Eén ZRM-score voor één cliënt. Je kunt deze score gebruiken om de behandeling te plannen, of de hulpvraag te verduidelijken. Jan is niet zelfredzaam met betrekking tot zijn Financiën: hij is mogelijk gebaat bij schuldhulpverlening.
ZRM-scores voor meerdere cliënten op één moment. Je kunt de score gebruiken om cliënten onderling te vergelijken en aan (schaarse) interventies toe te wijzen. Jan is minder zelfredzaam met betrekking tot Financiën dan Piet: er is één plek bij de schuldhulpverlening, die wijs ik toe aan Jan.
ZRM-scores voor één cliënt op meerdere momenten. Je kunt de scores gebruiken om de ontwikkeling of voortgang van de cliënt in de tijd weer te geven om de behandeling aan te passen. Jan is meer zelfredzaam geworden met betrekking tot Financiën: hij kan mogelijk zijn schulden zelf gaan beheren.
ZRM-scores voor meerdere cliënten op meerdere momenten. Je kunt de scores gebruiken om de ontwikkeling van cliënten in de tijd met elkaar te vergelijken om behandelingen aan te passen. De zelfredzaamheid van Jan met betrekking tot Financiën is sterker verbeterd dan die van Piet terwijl ze beide schuldhulpverlening krijgen: Piet heeft mogelijk baat bij een andere, of meer intensieve begeleiding bij de besteding van zijn inkomen.
ZRM-scores voor alle individuen die behoren tot één cliëntengroep op één moment. Je kunt de scores gebruiken om de kenmerken van de groep in kaart te brengen en een profiel van de doelgroep van een behandeling op te stellen. Aan de hand van een profiel kun je vervolgens bepalen of een individuele cliënt tot de doelgroep van een behandeling behoort op basis van zijn ZRM-score en je kunt bepalen hoeveel behandelplekken nodig zijn op basis van het aantal cliënten dat in het profiel past. Alle cliënten die in de Maat-
23 ZorgvoorKennis, maart 2015
schappelijke Opvang (MO) instromen scoren naast een 2 (niet zelfredzaam) of lager op Huisvesting en een 3 (beperkt zelfredzaam) of lager op Financiën, een 3 of lager op tenminste twee van de drie domeinen Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, of Verslaving. Jan is niet zelfredzaam met betrekking tot Financiën en Huisvesting en is daarbij niet zelfredzaam met betrekking tot Lichamelijke gezondheid en Verslaving. Jan behoort tot de doelgroep van de MO. In het dekkingsgebied van de MO zijn naar schatting 1000 personen die passen in het profiel van de doelgroep van de MO, op dit moment heeft de MO 500 plaatsen, mogelijk kunnen meer MO plaatsen worden ingekocht.
ZRM-scores voor alle individuen die in te delen zijn in meerdere unieke cliëntgroepen op één moment. Je kunt de scores gebruiken om de kenmerken en het profiel van de ene groep te vergelijken met die van de andere om beleid aan te passen en de inkoop van behandelplekken te sturen. In het gebied ‘Centrum’ is de groep die zowel een 2 of lager scoort met betrekking tot Huisvesting en Financiën als een 2 of lager met betrekking tot Verslaving aanzienlijk groter dan in het gebied ‘Noord’, bovendien gaat niet zelfredzaam zijn met betrekking tot Huisvesting en Financiën in Noord veel vaker samen met een 1 (acuut probleem) met betrekking tot Dagbesteding. Het is aan te bevelen om MO in combinatie met verslavingsbehandeling meer in het Centrum te realiseren, en in Noord in de MO meer aandacht te besteden aan dagbestedingprojecten.
ZRM-scores voor alle individuen die behoren tot één cliëntengroep op meerdere momenten. Je kunt de scores gebruiken om te bepalen hoe de groep die een bepaalde behandeling (niet) volgt zich ontwikkelt om de behandeling af te kunnen stemmen op de ontwikkeling van de groep. De doelgroep van de MO scoort bij instroom hoogstens 2 (niet zelfredzaam) met betrekking tot Huisvesting en Financiën. Drie maanden later scoort de groep wel minstens 3 (beperkt zelfredzaam) op deze domeinen maar blijft de zelfredzaamheid met betrekking tot Geestelijke gezondheid en verslaving problematisch. Mogelijk is het aan te bevelen om na stabilisatie van Huisvesting en Financiën, de behandeling meer te focussen op de Geestelijke gezondheid en Verslavingsproblematiek.
ZRM-scores voor alle individuen die in te delen zijn in meerdere cliëntengroepen op meerdere momenten. Je kunt de scores gebruiken om de ontwikkeling van groepen in de tijd met elkaar te vergelijken om de effectiviteit van de behandeling te bepalen. De groep die instroomt in de MO is bij instroom vergelijkbaar met de groep die op de wachtlijst van de MO staat. Drie maanden later scoort groep die in de MO instroomt aanzienlijk hoger dan de groep die op de wachtlijst staat met betrekking tot zelfredzaamheid op de domeinen Huisvesting, Financiën, Geestelijke Gezondheid, Verslaving, en
24 ZorgvoorKennis, maart 2015
Sociaal netwerk. De MO-behandeling is effectief in het bevorderen van de zelfredzaamheid op deze domeinen.
Naast deze acht mogelijke gebruiksdoelen van de ZRM beoordeling kun je misschien nog andere doelen bedenken. Houd er rekening mee dat voor iedere toepassing specifieke eisen gesteld worden aan (toepassing van) de ZRM en mogelijk aanvullende informatie noodzakelijk is. Om bijvoorbeeld voortgang van cliënten goed in kaart te kunnen brengen, moet je weten dat de ZRM gevoelig is voor verandering van de cliënt of in de groep die je behandelt (als de cliënt anders gaat functioneren, zie je dat terug in de score op de ZRM?). Een aantal van deze eigenschappen en voorwaarden voor toepassing is al onderzocht maar een aantal ook nog niet. Als je vragen of ideeën hebt over toepassing en gebruik van de scores kun je contact met ons opnemen via
[email protected]
25 ZorgvoorKennis, maart 2015
26 ZorgvoorKennis, maart 2015
Hoe definieert de ZRM domeinen en begrippen? Hieronder vind je een korte toelichting bij ieder domein van de ZRM, de uitleg van de begrippen die in de domeinen worden opgenomen en een aantal aandachtspunten die bij de beoordeling van belang zijn.
Financiën Zelfredzaamheid met betrekking tot financiën gaat over drie aspecten van inkomsten en uitgaven: 1) De hoogte van de inkomsten in relatie tot uitgaven. Heeft de persoon voldoende inkomsten om in de basisbehoeften te voorzien, of gaat het geld op andere dingen waardoor niet in de basisbehoeften wordt voorzien en/of schulden worden opgebouwd; 2) De bron van de inkomsten. Komen de inkomsten voornamelijk een uit een (bijstand-)uitkering of uit betaalde arbeid; 3) Het beheer en de dynamiek van (eventuele)
schulden. Heeft de persoon schulden en zo ja, verminderen of groeien die schulden. Wie beheert die schulden, doet de persoon dit zelf of worden de schulden beheerd door een derde partij.
Aandachtspunten Personen die een (bijstand-) uitkering ontvangen scoren maximaal een 3 (beperkt zelfredzaam) op dit domein.
Begrippen Inkomsten = Legale (‘witte’) periodieke geldstroom uit overheidsbronnen (uitkeringen) of andere bronnen (loon, stagevergoeding, ziektewetuitkering of eigen onderneming). Schulden = Nog te betalen geldsom voor ontvangen producten of diensten van overheid (bijv. belastingdienst, justitie, gemeente) of private instellingen/ personen (bijv. woningbouwvereniging, energieleverancier, bank, postorderbedrijf, of dealer). Ongepast uitgeven = Een dermate groot deel van het inkomen spenderen aan producten of diensten die voorzien in secundaire behoeften (bijv. drugs, gokken, luxe goederen) waardoor onvoldoende inkomen besteed kan worden aan het voorzien in basisbehoeften. Basisbehoeften = Essentiële benodigdheden voor het menselijk bestaan. Met name: (voldoende en gezonde) voeding, (veilige en stabiele) huisvesting, en (functionele en schone) kleding. Uitkering = Inkomen uitgekeerd op grond van de voorschriften voor de sociale zekerheid. Met name, bijstandsuitkeringen, werkeloosheiduitkeringen, Wajong-uitkeringen, en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Bewindvoering/ inkomensbeheer = Geldstromen (inkomsten en/ of uitgaven) worden door daartoe aangewezen instellingen of organisaties gecontroleerd en gereguleerd.
27 ZorgvoorKennis, maart 2015
Dagbesteding Zelfredzaamheid met betrekking tot dagbesteding gaat over het hebben van werk en/of het volgen van een traject dat naar werk leidt (arbeidsactivering, re-integratie of opleiding). Als de persoon geen dagbesteding heeft kan deze overlast veroorzaken, simpelweg omdat de persoon dan geen, of een minder gestructureerde dagindeling kan hebben en zich kan gaan vervelen, rondhangen, ruzie kan zoeken enz. Het gaat hier om de vraag of een persoon een bepaalde vorm (laagdrempelig, hoogdrempelig, tijdelijk- of vast werk) van dagbesteding voor zichzelf heeft georganiseerd. Het volgen van een opleiding om geschoold werk te kunnen doen (startkwalificatie) of een hogere opleiding is ook een vorm van dagbesteding.
Aandachtspunten Personen zonder dagbesteding scoren maximaal een 2 (niet zelfredzaam) op dit domein.
Begrippen Overlast = Hinder of schade die een (andere) persoon in de omgeving of openbare ruimte te lijden heeft. Laagdrempelige dagbesteding = Ook wel ‘arbeidsactivering’. Een vorm van dagbesteding waarbij de nadruk ligt op het ontwikkelen van basis werknemersvaardigheden zoals op tijd komen, opdrachten aanvaarden, motivatie en discipline. Hoogdrempelige dagbesteding = Ook wel ‘arbeidstoeleiding’. Een vorm van dagbesteding waarbij de nadruk ligt op contacten met werkgevers op basis van geschikte en beschikbare vacatures, de ontwikkeling van sollicitatievaardigheden, het opdoen van werkervaring d.m.v. proefplaatsing, stages en begeleiding. Tijdelijk werk = Betaalde arbeid waarvan op dit moment al vast staat dat deze op korte termijn (over het algemeen binnen 3 maanden) zal worden beëindigd. Ook seizoensgebonden werk en (kortlopende) projecten. Startkwalificatie = Een diploma waarmee men geschoold werk kan doen. Een havo-, VWO-, of een MBO (niveau 2)-diploma geldt als een startkwalificatie, een vmbo-diploma niet.
Huisvesting Zelfredzaamheid met betrekking tot huisvesting gaat over de stabiliteit en kwaliteit van de woonsituatie van de persoon. De vraag of de persoon een veilige, toereikende woning heeft waar hij voor langere tijd kan verblijven, staat hier centraal. Kwaliteit van de huisvesting is hier gedefinieerd als huisvesting die veilig is (denk hierbij aan vochtigheid, luchtkwaliteit, gas- en waterleidingen e.d.) en toereikend is (denk hierbij aan woonop-
28 ZorgvoorKennis, maart 2015
pervlakte in relatie tot gezinsomvang, verwarming en verlichting, inboedel zoals bed, tafel, stoel e.d.). Onder stabiliteit wordt de verwachte duur van het verblijf in de huidige huisvesting verstaan, het gaat dan om de vraag hoe lang de persoon nog in de huidige woning kan blijven. Autonomie met betrekking tot huisvesting betreft de onafhankelijkheid van derden om in veilige en stabiele huisvesting te voorzien, denk hierbij aan aspecten als financiering, onderhoud/ reparaties, of aanschaf/ vervanging van inboedel.
Aandachtspunten Verblijf in de gevangenis of in een zorginstelling is veilig, toereikend, en (mogelijk) stabiel, maar niet-autonome huisvesting.
Begrippen Dakloos = Geen vast onderdak hebbend (buiten slapen of in provisorisch onderkomen). Nachtopvang = Instelling waar een slaapgelegenheid wordt geboden voor een nacht. Ongeschikte huisvesting = Verblijfplaats is onveilig of instabiel of niet voor (permanente) bewoning bedoeld (bijv. recreatiewoning, schuur, garage, box, enz.). Veilige huisvesting = Verblijfplaats waar de fysieke en geestelijke gezondheid niet door karakteristieken/ kenmerken van de verblijfplaats zelf, gevaar lopen. Stabiele huisvesting = Verblijfplaats die voor tenminste 90 dagen, 24-uur per dag beschikbaar is. Marginaal toereikende huisvesting = Verblijfplaats is op korte termijn veilig en stabiel maar alleen essentiële voorzieningen (elektriciteit, water, gas, bed, tafel, stoel) zijn aanwezig. Niet-autonome huisvesting = Volledig afhankelijk van anderen om in veilige en stabiele huisvesting te voorzien. Alle facetten van huisvesting (zoals financiering, inboedel, en onderhoud) worden door derden georganiseerd. (Huur) contract met bepalingen = In de huisvestingsovereenkomst (huurcontract) zijn bepalingen of voorwaarden opgenomen beftreffende gedrag of financiering van de persoon ten aanzien van wonen. Het contract staat mogelijk op naam van een (zorg-) instelling. Gedeeltelijk autonome huisvesting = Voor een aantal maar niet alle facetten van veilige en stabiele huisvesting afhankelijk van derden.
Huiselijke relaties Zelfredzaamheid met betrekking tot huiselijk relaties gaat over de vraag of de persoon goede relaties onderhoudt met de personen met wie hij een huishouden deelt. Ondersteunen de leden van het huishouden de persoon zijn groei en ontwikkeling of hebben leden van het huishouden een negatieve invloed op het functioneren van de persoon? Andersom geldt ook: ondersteunt de persoon de leden van het huishouden in hun groei en ontwikkeling of heeft de persoon juist een negatieve invloed op het functioneren van
29 ZorgvoorKennis, maart 2015
één of meer leden van het huishouden? Je beoordeelt de kwaliteit van alle relaties van de persoon met de andere leden van het huishouden. Het domein betreft onder andere de signalering van huiselijk geweld, mishandeling en verwaarlozing. Het is daarbij van belang om zowel verbale als non-verbale aanwijzingen te signaleren. Wanneer geen sprake is van misbruik of verwaarlozing kan een huiselijke omgeving bedreigend zijn door negatieve, (onder-)drukkende inter-persoonlijke relaties die de persoon belemmeren in zijn groei en ontwikkeling.
Aandachtspunten Personen die alleen wonen, hun huishouden met niemand anders delen scoren altijd een 4 (voldoende zelfredzaam) op dit domein. Personen die op een afdeling in een instelling wonen, of het huishouden (gemeenschappelijke badkamer, keuken en woonkamer) met een groot aantal andere personen delen (zoals bijv. in een studentenhuis) hebben veel huiselijke relaties die tenminste geen negatieve invloed moeten hebben op het functioneren van de persoon om een hoge score op dit domein te kunnen geven.
Begrippen Huiselijk geweld = De lichamelijke, geestelijke of seksuele aantasting van de persoonlijke integriteit door iemand uit de huiselijke kring. Huiselijk geweld bedreigt zowel de gezondheid als de veiligheid. Kindermishandeling = Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Verwaarlozing = Er wordt geen zorg gedragen voor-/ geen aandacht geschonken aan de fysieke (bijv. hygiëne, voeding) en/of geestelijke behoeften (bijv. aandacht, ondersteuning) van één of meerdere leden van het huishouden. Potentieel misbruik of verwaarlozing = Hoewel geen sprake is van huiselijk geweld, kindermishandeling of verwaarlozing zijn er risicofactoren voor mogelijk huiselijk geweld, kindermishandeling of verwaarlozing aanwezig. Deze risico’s kunnen persoonlijke factoren (bijv. sterke afgunst of haatgevoelens, ongewenste afhankelijkheidsrelaties tussen leden van het gezin) of omgevingsfactoren (bijv. ernstige financiële situatie, sociale isolatie van het huishouden) zijn. Negatief gedrag = Gedragingen die een nadelig effect hebben op het eigen functioneren, het functioneren van anderen, of de fysieke omgeving. Relationele problemen = Moeilijkheden/ beperkingen met betrekking tot de relatie tussen leden van het huishouden.
30 ZorgvoorKennis, maart 2015
Consistent open communicatie = Constructieve uitwisseling van gedachten tussen leden van het huishouden waarbij de leden zowel luisteren als gehoord worden.
Geestelijke gezondheid Zelfredzaamheid met betrekking tot geestelijke gezondheid gaat over de aan- of afwezigheid van geestelijke problemen en, als er sprake is van geestelijke problemen, hoe de persoon daarmee omgaat. De centrale vraag hier is of de persoon last heeft van, symptomen van, een geestelijke stoornis. Denk bijv. aan depressieve- bipolaire-, psychotische stoornis, schizofrenie, (posttraumatische) stressstoornis of persoonlijkheidsstoornis. Wanneer de persoon kampt met een geestelijke stoornis is de vraag hoe hij met de problemen omgaat: wordt de persoon behandeld en volgt de persoon de behandeling (is de persoon behandeltrouw). Welke invloed heeft de geestelijke stoornis op het dagelijks functioneren van de persoon?
Aandachtspunten Personen die geestelijke problemen hebben maar daarvoor niet behandeld worden scoren maximaal een 2 (niet zelfredzaam) op dit domein. Geestelijke problemen zijn pathologisch. Somberheid over het recent overlijden van een dierbare is dus geen geestelijk probleem maar een voorspelbare reactie met een duidelijke aanleiding (stressor). Hetzelfde geldt voor stress door bijv. ernstige financiële problemen of een zeer onzekere huisvestingsituatie. Als de aanleiding echter wegvalt of de geestelijke status (somber, stress) blijft lange tijd bestaan zonder dat de aanleiding verandert wordt het echter wel een geestelijke probleem.
Begrippen Suïcide-ideatie = Plannen, gedachten, en verlangens voor zelfdoding. Het actief denken aan of overwegen van suïcide of een suïcidepoging als gedrag om ervaren problemen te verminderen of op te lossen Geestelijke problemen = Stoornissen betreffende de geest; al dan niet gediagnosticeerde geestesziekten. Functioneringsproblemen = Stoornissen in het uitvoeren van verrichtingen en/ of het uitvoeren van handelingen (ten gevolge van geestelijke problemen) Symptomen = Observeerbare uitingen van geestelijke problemen Milde symptomen = Uitingen van geestelijke problemen die enige en/of lichte functioneringsproblemen veroorzaken. Milde symptomen kunnen wijzen op een ‘klein’ geestelijk probleem, of een geestelijk probleem dat zich ontwikkelt dan wel in remissie is. Behandeltrouw = Mate waarin de persoon zich houdt aan de voorgeschreven therapie.
31 ZorgvoorKennis, maart 2015
Minimale symptomen = Uitingen van niet-noemenswaardige geestelijke problemen of normale reacties op situaties/ stressoren (bijvoorbeeld enige gespannenheid ten aanzien van een onzekere toekomst).
Lichamelijke gezondheid Zelfredzaamheid met betrekking tot lichamelijke gezondheid gaat over de aan- of afwezigheid van een lichamelijke aandoening en - indien aanwezig - hoe de persoon hiermee omgaat. Onder lichamelijke aandoeningen worden zowel verwondingen (bijv. ten gevolge van ongeluk), als kortdurende (bijv. griep) en chronische ziekten (bijv. diabetes) verstaan. Enkele vragen die voor de beoordeling van de zelfredzaamheid met betrekking tot de fysieke gezondheid gesteld kunnen worden zijn: ‘Verzorgt de persoon zijn wonden (van pleister plakken tot eerste hulp)?’ en ‘Neemt hij zijn medicijnen in als voorgeschreven (ook vernieuwen recept, controle door behandelaar, behandeltrouw)’.
Aandachtspunten Een kritieke situatie is een acuut probleem maar hoeft niet direct levensbedreigend te zijn: een hartinfarct is een kritieke situatie, een gebroken arm is dat ook en een slecht verzorgde wond met zichtbare ernstige ontstekingsverschijnselen en eerste tekenen van bloedvergiftiging ook. Een persoon met een chronische of ernstige aandoening die behandeld zou moeten worden maar dat niet wordt, scoort maximaal een 2 (niet zelfredzaam) op dit domein. Personen met een chronische aandoening zoals diabetes of een COPD, scoren maximaal een 4 (voldoende zelfredzaam).
Begrippen Kritieke situatie = Lichamelijke toestand is levensbedreigend of van dien aard dat niet ingrijpen leidt tot ernstige, en langdurige gezondheidsproblemen. Chronische/ progressieve medische aandoening = Lichamelijke stoornissen met een langzaam, slepend verloop en/ of met een toenemend, erger wordend verloop. Lichamelijk gezondheidsprobleem = Stoornissen betreffende het fysieke welzijn. Lichamelijke structuren en/of processen functioneren niet optimaal. Beperking van activiteiten = Geen volle vrijheid in het uitvoeren van activiteiten (tgv lichamelijk gezondheidsprobleem). Mobiliteit = Beweeglijkheid; de mogelijkheid om zich en/of (delen van) het lichaam te verplaatsen.
32 ZorgvoorKennis, maart 2015
Verslaving Zelfredzaamheid met betrekking tot verslaving gaat over het drug-, gok- en alcoholgebruik van de persoon en welke invloed dit heeft op het dagelijks functioneren van de persoon. De (DSM-IV) criteria voor verslaving zijn (samengevat) 1. tolerantie, 2. onthoudingsverschijnselen, 3. grote hoeveelheden – lange tijd, 4. ‘craving’, 5. veel tijd besteden aan bemachtigen/ gebruik/ herstel, 6. opgeven van belangrijke sociale/ beroepsmatige bezigheden, 7. doorgaan met gebruik ondanks kennis van negatieve fysieke of psychische gevolgen. Een belangrijke vraag met betrekking tot dit domein is of, en hoeveel problemen de persoon ondervindt met sociale, werkgerelateerde, of fysieke activiteiten ten gevolge van het alcohol-/ drug-/ gokgebruik (oftewel ‘Is de persoon in staat zijn middelengebruik te controleren?’). Wanneer de persoon in behandeling is voor zijn verslaving weegt ook de behandeltrouw mee in de beoordeling op dit domein.
Aandachtspunten Ieder gebruik van alcohol of tabak (nicotine) is middelengebruik, dus ook een glas bier of wijn bij het eten, en roken van sigaretten of sigaren. Cafeïne (koffie/ thee), valt niet onder middelengebruik (maar kan wel misbruikt worden). Voor deze indeling is gekozen op basis van het de verslavingspotentie en (sociale) schadelijkheid van deze middelen. Middelenmisbruik genoemd bij niveau 5 op dit domein heeft met name betrekking op misbruik van medicatie die wordt voorgeschreven voor een lichamelijk of geestelijk gezondheidsprobleem. Een cliënt met een gezondheidsprobleem die medicatie voor dat probleem volgens de voorschiften gebruikt kan dus een 5 (volledig zelfredzaam) op domein scoren.
Begrippen Ernstig middelenmisbruik = Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt zoals blijkt uit herhaaldelijk gebruik waardoor het niet meer lukt om aan belangrijke verplichtingen te voldoen; herhaaldelijk gebruik in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is; herhaaldelijk in samenhang met het middel in aanraking komen met justitie; voortdurend gebruik ondanks problemen of sociaal terrein. Institutionalisering/ hospitalisatie = In een instituut of ziekenhuis opnemen. Preoccupatie met gebruik/ bemachtigen = Zich voortdurend bezig houden met het gebruik of het verkrijgen van middelen. Onthoudingsverschijnselen = Een middelspecifiek syndroom als gevolg van het staken (of verminderen) van het gebruik van het middel dat daarvoor aanzienlijk en van lange duur is geweest.
33 ZorgvoorKennis, maart 2015
Afkick-ontwijkend gedrag = handelingen uitgevoerd om onthoudingsverschijnselen te vermijden of uit te stellen (bijv. situaties vermijden waarin niet gebruikt kan worden, vervangende middelen gebruiken). Essentiële activiteiten = Handelingen en gedragingen van wezenlijk belang voor het (voortbestaan van het) leven (bijvoorbeeld eten, drinken, slapen). Middelengebruik gerelateerde problemen = Geestelijke-, sociale-, of lichamelijke problemen die ten gevolge van middelengebruik zijn ontstaan.
Activiteiten van het Dagelijks Leven Zelfredzaamheid met betrekking tot Activiteiten van het Dagelijks Leven (ADL) gaat over de mate waarin de persoon alledaagse activiteiten uitvoert of de uitvoering heeft georganiseerd. Het gaat hierbij om basale taken om voor zichzelf te zorgen (eten, wassen, aankleden, naar toilet gaan) tot meer complexe taken zoals het organiseren van het huishouden en het zorgen voor anderen (kinderen of anderen waar de persoon voor verantwoordelijk gesteld is). Bij de beoordeling op dit domein worden zelfzorg-taken onderscheiden van meer complexe ADL-taken. Het is dan ook van belang dat je informatie over beide aspecten van de ADL verzamelt.
Aandachtspunten Het openen en sorteren van de post is ook een complexe taak. Zelfzorg gaat over de vraag hoe goed en schoon een persoon zichzelf onderhoudt. Complexe taken gaan over hoe goed en schoon een persoon zijn directe omgeving houdt.
Begrippen Zelfzorg = Die aspecten van ADL-taken die het eigen lichaam en geest betreffen. Deze aspecten omvatten onder andere taken om zich te voeden, zich schoon te houden (wassen) en te zich kleden. Complexe vaardigheden = ADL-taken waarvoor enige planning en organisatie vereist is. Hieronder worden onder andere verstaan: boodschappen doen, schoonmaken (afwassen, stofzuigen e.d.), en de zorg voor (jonge) kinderen. Basis behoeften = Elementaire of levensnoodzakelijke behoefte, met name (gezond) eten/drinken, woonruimte en kleding (zie ook domein Financiën).
Sociaal netwerk Zelfredzaamheid met betrekking tot Sociaal netwerk gaat over het aantal en de kwaliteit van relaties met vrienden, familie en kennissen (die geen onderdeel van het huishouden zijn). Een belangrijke vraag binnen dit domein is of de persoon voldoende personen om
34 ZorgvoorKennis, maart 2015
zich heen heeft verzameld die hem kunnen steunen en begeleiden in zijn groei en ontwikkeling. De kwaliteit van het sociaal netwerk is van belang omdat een persoon een heel omvangrijk netwerk kan hebben dat enkel bestaat uit personen waar hij, indien nodig, niet op kan rekenen en/of die een negatieve invloed hebben op het gedrag van de persoon (zgn. ‘foute vrienden’, bijvoorbeeld een drugsnetwerk, of vrienden die crimineel actief zijn). Onder het sociaal netwerk worden ook (niet tot het huishouden behorende) familieleden verstaan (bijv. ooms, tantes, opa’s, oma’s die niet met de persoon samen wonen). Omdat de persoon mogelijk niet direct aan dit deel van het sociaal netwerk zal denken, kan expliciet gevraagd worden naar de aanwezigheid van, en de kwaliteit van de relatie met familieleden.
Aandachtspunten Een foute vriendenkring is op alle niveaus van zelfredzaamheid ‘eventueel’. Dit wil zeggen dat er geen foute vriendenkring hoeft te zijn, maar als die er is wil je weten of de persoon daarnaast nog sociale contacten heeft of alleen maar foute vrienden. De (on-)mogelijkheid om te helpen, genoemd in niveau 2 op dit domein, kan komen door bijv. een grote (fysieke) afstand, financiële beperkingen of onkunde van leden van het sociaal netwerk.
Begrippen Noodzakelijke steun = De hulp/ begeleiding/ bekrachtiging die een persoon nodig heeft om zich staande te houden en/ of te functioneren in zijn omgeving. Foute vrienden = Individuen of groepen die in hun contact met een persoon een negatieve of destructieve invloed hebben op het functioneren van de persoon (bijv. ‘drugsvrienden’, criminele bendes, ‘loverboys’ e.d.) Ernstig sociaal isolement = Een gebrek aan menselijk contact dat zowel door de maatschappij (maatschappelijke standaard) als door de persoon zelf als zorgelijk en verdrietig wordt ervaren. Actief en passief terugtrekken uit sociale relaties = Stabiele, betekenisvolle contacten worden niet ontwikkeld/ houden geen stand door het (on-)bewust handelen van een persoon (bijv. agressief of afstandelijk gedrag, gebrek aan lichamelijke verzorging e.d.) of juist het niet handelen van een persoon (bijv. zeer afwachtende houding, niet op afspraken verschijnen e.d.). Ondersteunende relaties = Contacten die een positieve/ helpende/ stimulerende invloed hebben op het functioneren van een persoon. Gezond sociaal netwerk = Voldoende (in aantal) stabiele, ondersteunende relaties om de behoeften met betrekking tot het ontvangen (en geven) van steun van de persoon te vervullen.
35 ZorgvoorKennis, maart 2015
Maatschappelijke participatie Zelfredzaamheid met betrekking tot maatschappelijke participatie gaat over de mate waarin de persoon deel neemt aan maatschappelijke, gestructureerde activiteiten en organisaties. Het betreft zowel de deelname van de persoon als de aanwezigheid van bevorderende of belemmerende externe factoren (bijv. transport, tijd, kinderopvang e.d.). Deelname aan elke vorm van georganiseerde activiteit zoals een sportclub, een vereniging, (school-)comité, kerk en steun- of adviesgroepen wordt als maatschappelijke participatie beschouwd. Bezoek aan café, coffeeshop of andere uitgaansgelegenheden valt niet onder maatschappelijke participatie.
Aandachtspunten Score 1 (acuut probleem) op dit domein is de enige score in de hele ZRM waarmee je zegt dat het domein zelf (maatschappelijke participatie) niet van toepassing is omdat de situatie van de persoon geen participatie toelaat (de persoon is aan het overleven).
Begrippen Crisissituatie/ overlevingsmodus = Toestand waarin de lichamelijke en/of geestelijke integriteit van een persoon wordt bedreigd en de persoon grote moeite moet doen om in zijn eigen basisbehoeften te voorzien. Maatschappelijke isolatie = Functioneren buiten of aan de rand van de maatschappij. Geen deelname aan maatschappelijke activiteiten, geen lidmaatschap van een gemeenschap (groep, vereniging, organisatie). Sociale vaardigheden = Vermogen om onderdeel uit te gaan maken/ blijven maken van een gemeenschap en/of deel te nemen in maatschappelijke activiteiten. Nauwelijks maatschappelijke participatie = Maatschappelijke activiteiten zijn niet noemenswaardig, pogingen om deel te nemen aan een gemeenschap stranden in een vroege fase van het contact door beperkte sociale vaardigheden van de persoon en/ of sterk belemmerende omgevingsfactoren (bijv. geld, vervoer, tijd). Enige maatschappelijke participatie = Deelname aan één of twee, maar niet veel meer maatschappelijke activiteiten maar wordt hierin zo nu en dan belemmerd door omgevingsfactoren. Participatie is voornamelijk eenzijdig (bevorderlijk voor de persoon maar niet direct voor de gemeenschap). Actief participeren = Nauw en regelmatig betrokken bij (het organiseren van) maatschappelijke activiteiten en gemeenschappen. Het op zich nemen van (kern-) taken binnen deze gemeenschappen. Zowel de persoon als de gemeenschap hebben voordeel bij deelname.
36 ZorgvoorKennis, maart 2015
Justitie Zelfredzaamheid met betrekking tot justitie gaat over of de persoon op dit moment, of in het (recente) verleden, in aanraking is gekomen met politie en justitie. Wanneer de persoon op dit moment zaken bij justitie heeft lopen zou dat mogelijk kunnen interfereren met een eventueel zorg-, huisvesting- of dagbestedingtraject. Het hebben van een strafblad zou mogelijk invloed kunnen hebben op de arbeidstoeleiding. In veel gevallen zullen eerst justitiële zaken moeten worden gesloten voordat andere trajecten kunnen worden gestart. Politiecontacten gaan over alle staande- en aanhoudingen door politie voor een overtreding of misdrijf. Justitiële zaken zijn over het algemeen zaken met betrekking tot het strafrecht: 1= Cliënt krijgt straf. De cliënt moet voor de rechter verschijnen. Met name de huidige onzekerheid over de nabije toekomst maakt het een acuut probleem; 2 = Cliënt heeft straf. De cliënt zit in detentie, heeft een taakstraf, extramurale detentie (elektronisch toezicht), maar ook zgn. OM-transacties (voor bijvoorbeeld rijden zonder rijbewijs, of opgeven valse identiteitsgegevens) e.d. ; 3= Cliënt heeft geen straf (meer) mits hij zich aan door de rechter gestelde voorwaarden houdt; 4 = Cliënt heeft straf gehad. De cliënt is gestraft, heeft de straf ondergaan maar kan op dit moment eventueel enkele nadelige gevolgen van ondervinden (bijvoorbeeld omdat hij misschien geen Verklaring Omtrent Gedrag kan krijgen); 5= Cliënt heeft (al lang) geen straf gehad. Cliënt heeft nooit een strafbaar feit gepleegd, of zo lang geleden een strafbaar gepleegd dat het niet meer op zijn strafblad staat, of de cliënt is niet juridisch vervolgd voor het plegen van een strafbaar feit. Er is geen belemmering om, indien nodig, een Verklaring Omtrent Gedrag te krijgen.
Aandachtspunten Op het domein Justitie neem je, anders dan op de meeste andere domeinen, incidenten die verder in het verleden (een jaar geleden) hebben plaatsgevonden mee in de beoordeling. Dit heeft te maken met het feit dat justitiële contacten mogelijk langdurige gevolgen hebben. Personen met een strafblad scoren maximaal een 4 (voldoende zelfredzaam) op dit domein. De meeste lichtere verkeersovertredingen, bijvoorbeeld boetes voor zwartrijden, zonder licht fietsen of te hard (maar niet veel te hard) rijden, vallen niet onder het strafrecht maar worden via administratiefrechtelijke weg afgedaan. De aanhouding door de politie beoordeel je wel als een politiecontact, maar als de boete is betaald is
37 ZorgvoorKennis, maart 2015
het geen justitiële zaak. In het algemeen geldt dat een overtreding/ misdrijf alleen een justitiële zaak is als de officier van justitie de zaak in behandeling neemt.
Begrippen Contact met politie = In aanraking komen met politie in verband met een overtreding of misdrijf Openstaande zaken = Zaken betreffende overtredingen en/ of misdrijven die justitie nog in behandeling moeten nemen of uitspraak over moet doen. Lopende zaken = Zaken betreffende overtredingen en/ of misdrijven waarvan de persoon op dit moment de straf ondergaat (bijv. taakstraf, meldingsplicht, reclasseringstraject) Voorwaardelijke straf = Een voorwaardelijke straf is uitgesproken maar (nog) niet ten uitvoer gebracht onder door de rechter gestelde voorwaarden. Voorwaarden kunnen, naast de algemene voorwaarde dat geen strafbaar feit mag worden gepleegd, van vrijheidbeperkende (locatieverbod, alcoholverbod, of meldingsgebod) of een gedragsbeïnvloedende (zoals het volgen van een training) aard zijn. Voorwaardelijke invrijheidsstelling = Een veroordeelde die een gevangenisstraf van meer dan één jaar opgelegd heeft gekregen, is onder voorwaarden vervroegd vrijgelaten nadat tweederde van de straf is uitgezeten. Voorwaarden kunnen, naast de algemene voorwaarde dat geen strafbaar feit mag worden gepleegd, van vrijheidbeperkende (locatieverbod, alcoholverbod, of meldingsgebod) of een gedragsbeïnvloedende (zoals het volgen van een training) aard zijn. Strafblad = Een registratie van de wetsovertredingen waar iemand voor veroordeeld is. Als een persoon voor een strafbaar feit heeft moeten voorkomen en door een rechter veroordeeld is wordt dit op zijn strafblad geregistreerd. De tijd dat het strafblad blijft bestaan is 5 jaar voor overtredingen en 30 jaar voor misdrijven.
38 ZorgvoorKennis, maart 2015
Resultaatformulier Wmo Persoonsgegevens clientgegevens
adres
gezinssamenstelling
zorgvoorkennis © 2015
naam client voornamen geslacht geboortedatum BSN nummer telefoonnummer e-mail adres straat, huisnummer postcode plaats telefoonnummer mailadres gehuwd/kinderen
Vraag van de client algemeen
huishoudelijke hulp vervoer begeleiding PGB zelfredzaamheid (ZRM)
score, schaal 1-5
financien dagbesteding huisvesting huiselijke realties geestelijke gezondheid lichamelijke gezondheid verslaving activiteiten dagelijks leven sociaal netwerk maatsch. participatie justitie zwaartefactoren zorgverzekering
ja/nee
cognitieve beperking
ja/nee
Nederlandse taal
ja/nee
kinderen
ja/nee
opmerkingen
Eigen kracht eigen kracht Hulp van anderen mantelzorg professionele hulp
schaal van 1-5
aard frequentie aard frequentie
toelichting hulpmiddelen e-health voorzieningen Samenvatting doelen
met prioriteiten
Resultaat
soort ondersteuning
Snijvlakken Wlz Zvw Aanbieders
Ondertekening Datum: Handtekening client
Handtekening consulent/klantmanager