INVENTARISATIE HULPAANBOD bij (echt)scheiding en omgang
- eindrapport -
drs. A. Vermeij drs. J. van der Wel drs. P.J. Krooneman
Amsterdam, december 2005 Regioplan publicatienr. 1380 Regioplan Beleidsonderzoek Nieuwezijds Voorburgwal 35 1012 RD Amsterdam Tel.: 020 - 5315315 Fax : 020 - 6265199
Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan Beleidsonderzoek in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
VOORWOORD
In voorliggend rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar het hulpaanbod bij (echt)scheiding en omgang. Regioplan Beleidsonderzoek heeft het onderzoek eind 2005 in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd. Dat het hier gaat om een relevant onderwerp blijkt alleen al uit het gegeven dat jaarlijks circa 40.000 kinderen te maken krijgen met een scheiding van hun ouders. Omdat kinderen daar, gemiddeld genomen, nadelige gevolgen van ondervinden, is aandacht hiervoor meer dan gerechtvaardigd. Het onderzoek is vanuit het ministerie begeleid door een kleine begeleidingscommissie. We danken de leden van deze commissie voor hun bijdrage aan het onderzoek. Daarnaast zijn we veel dank verschuldigd aan de respondenten die ons te woord hebben gestaan. Alle mensen die wij benaderden voor een gesprek, bleken bereid om daar op zeer korte termijn tijd voor vrij te maken. Zonder hun informatie was dit rapport niet tot stand gekomen. Wij hopen dat het rapport ertoe bij mag dragen dat dit onderwerp op alle relevante agenda’s de plaats krijgt die het verdient.
Peter Krooneman (projectleider)
INHOUDSOPGAVE
1
Inleiding ....................................................................................................................... 1
2
Hulpaanbod lokale voorzieningen................................................................................ 5 2.1 Inleiding ............................................................................................................... 5 2.2 Aanbod Algemeen Maatschappelijk Werk .......................................................... 5 2.3 Aanbod Gemeentelijke Gezondheidsdiensten..................................................... 8
3
Overig hulpaanbod ..................................................................................................... 11 3.1 Aanbod Bureaus Jeugdzorg................................................................................ 11 3.2 Aanbod instellingen voor geestelijke gezondheidszorg ..................................... 15 3.3 Aanbod op regionaal niveau.............................................................................. 18 3.4 Aanbod uit juridische hoek................................................................................ 20
4
Samenvatting en conclusies........................................................................................ 23
Literatuurlijst .................................................................................................................... 29 Bijlage 1
Overzicht van benaderde gemeenten............................................................ 31
1
INLEIDING
Dit rapport is geschreven in opdracht van het Ministerie van VWS. Het geeft een overzicht van het hulpaanbod aan ouders en aan kinderen van ouders die (gaan) scheiden of zijn gescheiden. Achtergrond Ieder jaar krijgen naar schatting rond de 40.000 kinderen in Nederland, dat is ongeveer 1,2 procent van het totaal aantal minderjarigen, te horen dat hun ouders gaan scheiden of uit elkaar gaan. Dit leidt na een periode van 18 jaar (van 0 tot met 17) tot een groep van ruim twintig procent van de kinderen waarbij de ouders ergens gedurende hun minderjarige leeftijd uit elkaar zijn gegaan. Een forse groep kinderen krijgt hier dus mee te maken. In de meeste gevallen gaat het voor kinderen om een zeer ingrijpende gebeurtenis. Onderzoek laat zien dat, gemiddeld genomen, kinderen nadelige gevolgen ondervinden van een (echt)scheiding van hun ouders. Niet alleen op het moment dat ze nog kind zijn, maar ook als ze later volwassen worden. Verder blijkt dat die negatieve gevolgen van (echt)scheidingen de afgelopen tien jaar zijn toegenomen (Spruijt e.a. 2003). Dat is reden tot zorg. De zorg over de negatieve effecten van (echt)scheiding op kinderen neemt de overheid serieus. Zo heeft het Ministerie van VWS in 2004 laten onderzoeken wat de behoefte is aan een vertrouwenspersoonfunctie bij kinderen van scheidende en gescheiden ouders. Ook is in die studie in kaart gebracht wat de mogelijkheden daarvoor zijn en in hoeverre bestaande voorzieningen die behoefte dekken (Moena e.a., 2004). Daarnaast heeft het ministerie een ordeningsmodel op laten stellen dat inzicht geeft in de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor het hulpaanbod aan kinderen van scheidende en gescheiden ouders (Janssen e.a., 2004). In het ordeningsmodel worden drie mogelijke ‘ingangen’ onderscheiden: justitiële hulp, hulp via indicatie (Bureaus Jeugdzorg) die verschillende zorgaanbieders uitvoeren en het deel dat de lokale voorzieningen oppakken. Bij dat laatste gaat het voornamelijk om informatie en advies en licht pedagogische hulp. In het ordeningsmodel onderscheiden de auteurs drie fasen van (echt)scheiding: 1 De pre-(echt)scheidingsfase, waarin ernstige relatieproblemen spelen en ouders overwegen te scheiden. 2 De (echt)scheidingsfase, waarin de beslissing tot (echt)scheiding is genomen en deze wordt geformaliseerd. 3 De post-(echt)scheidingsfase, waarin de omgangsregeling in werking treedt en een nieuw evenwicht moet worden hervonden.
1
In al deze drie fasen, dus voor, tijdens en na de (echt)scheiding, kunnen kinderen voor informatie en advies, maar ook voor licht pedagogische hulp in principe terecht bij het lokale veld. De lokale voorzieningen vallen onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het lokaal jeugdbeleid kent vijf functies: signalering, informatie en advies, toeleiding, licht pedagogische hulp en coördinatie van voorzieningen. Het ordeningsmodel laat zien dat al deze functies in alle fasen van de (echt)scheiding voor ouders en kinderen een rol kunnen spelen. Vraagstelling Op dit moment is er weinig bekend over het feitelijk aanbod, naar omvang en vorm, van hulp aan kinderen van ouders die (gaan) scheiden of zijn gescheiden. Om die reden heeft het Ministerie van VWS aan Regioplan gevraagd onderzoek te doen naar het aanbod op dit terrein. Bij het onderzoek is uitgegaan van de volgende vraagstelling: 1. Welke voorzieningen in het lokale domein bieden hulp aan kinderen van ouders die (gaan) scheiden of zijn gescheiden? 2. Wat is het daadwerkelijk aanbod van deze voorzieningen? 3. Wat is het eventuele aanbod door de Bureaus Jeugdzorg? 4. Wat is het eventuele aanbod door andere aanbieders (zorg, justitie)? 5. Wat is het gebruik van dit specifieke hulpaanbod bij deze voorzieningen? 6. Hoe kan het totale aanbod in termen van de vijf functies worden omschreven? De vraagstelling betreft alle mogelijke vormen van hulp, maar het accent lag op het hulpaanbod dat tot de preventie en lichte hulp gerekend kan worden. Werkwijze Om na te gaan welke instanties op lokaal niveau een hulpaanbod hebben gericht op scheiding en omgang, is een steekproef getrokken van 30 gemeenten. Bij deze steekproef is rekening gehouden met de grootte van de gemeenten en de verdeling over het land. Contactpersonen bij de gemeenten zijn per mail aangeschreven1 en later telefonisch benaderd met de vraag of zij namen van contactpersonen hebben van instanties die eventueel dergelijk aanbod zouden kunnen hebben. Bij sommige gemeenten bleek men hier beter van op de hoogte dan bij andere gemeenten.2 Een groot deel van de gemeenten gaf aan dat het algemeen maatschappelijk werk een rol zou kunnen hebben in het hulpaanbod omtrent scheiding en omgang. Daarnaast gaf een deel van de gemeenten de GGD en de (jeugd-)GGZ aan als mogelijke aanbieder van hulp op dit terrein. Omdat het niet duidelijk was of de gemeenten die geen GGD’en, GGZ’en 1
Regioplan beschikt over de mailadressen van gemeenteambtenaren die aan een eerder uitgevoerd onderzoek over opvoedingsondersteuning in gemeenten (De Weerd en Krooneman, 2004) hebben meegewerkt. Voor voorliggend onderzoek zijn deze mensen opnieuw benaderd.
2
Dit heeft natuurlijk ook te maken met de respondenten die we gesproken hebben.
2
of instanties voor AMW hadden opgegeven als mogelijkheid, dit uit onwetendheid niet gedaan hadden, hebben we besloten om van alle gemeenten in de steekproef zowel de GGD, als de GGZ als het algemeen maatschappelijk werk (of de organisaties die dit uitvoert) te benaderen. We hebben uiteindelijk naast dertig gemeenteambtenaren, contact gehad met 29 instellingen voor Algemeen Maatschappelijk Werk,3 met 20 instellingen voor GGZ en met achttien GGD’en.4 Een aantal gemeenten gaven behalve de GGD’en en het AMW andere organisaties op met een mogelijke aanbod met betrekking tot scheiding en omgang, zoals vrijwilligersorganisaties en commerciële bureaus. Aan alle respondenten die we hebben gesproken, hebben we bovendien gevraagd of er bij hen nog andere organisaties bekend waren met een hulpaanbod voor kinderen van ouders die te maken krijgen met een (echt)scheiding. Ook deze instanties hebben we vervolgens benaderd (op voorwaarde dat ze werkten in de gemeenten van onze steekproef). In totaal hebben we 19 respondenten van overige instanties gesproken. Om het aanbod via de Bureaus Jeugdzorg in kaart te brengen is een aselecte steekproef getrokken van negen (van de 15) Bureaus Jeugdzorg. Deze bureaus zijn vervolgens per mail aangeschreven,5 en later telefonisch benaderd met de vraag of en bij wie de mail was aangekomen. Op die manier kregen wij binnen de bureaus de best geïnformeerde respondenten te spreken. In totaal is met 15 respondenten gesproken om het aanbod in kaart te krijgen. In totaal hebben we met 125 instanties contact gehad: 9 Bureaus Jeugdzorg, 30 gemeenteambtenaren, 29 instellingen voor AMW, 18 GGD’en, 20 GGZ-en, 9 Bureaus Jeugdzorg en 19 overige organisaties. Alle instanties die we benaderden, hebben aan het onderzoek meegewerkt. Ordeningsmodel Janssen e.a. (2004) hebben een ordeningsmodel ontwikkeld voor de hulp bij (echt)scheiding en omgang. In dit onderzoek zijn wij uitgegaan van het model dat zij ontwikkelden. We hebben onderzocht in welke mate het model daadwerkelijk gevuld kan worden met relevant aanbod. In de rest van dit rapport refereren we aan onderstaand model, dat met minimale wijzigingen is overgenomen van Janssen e.a.
3
In één kleine gemeente is dit niet gebeurt, omdat de gemeenteambtenaar vooraf al wist te vertellen dat er binnen de gemeente geen hulpaanbod op het gebied van scheiding en omgang is.
4
GGD’en en GGZ’en werken meestal voor meerdere gemeenten in een regio. Een aantal gemeenten uit de steekproef vallen hierdoor onder dezelfde GGD- of GGZ-instelling. Daarom zijn er minder dan dertig van deze instanties benaderd.
5
De mails zijn verstuurd naar de afdelingen Preventie van de bureaus.
3
E Pre(echt)scheiding
L (Echt)scheiding
P Post(echt)scheiding
F Signalering/informatie/advies/pedagogische hulp/ toegang/coördinatie A Lokale voorzieningen
G Info/advies/ped. hulp
M Ped. Hulp
B Bureau Jeugdzorg
Q Ped. hulp
B
H Observatiediagnostiek /jeugdhulp/ verblijf C Zorgaanbieders
I Jeugdhulp i.g.v.
N Jeugdhulp i.g.v. recente R Jeugdhulp na een reeds
geïndiceerde jeugdzorg
dreigende scheiding
scheiding
doorgevoerde scheiding
J Informatie en advies t.a.v. juridische procedure D Justitie
K Bemiddeling
O Bemiddeling, onderzoek,
S Bemiddeling, onderzoek,
proefomgangsbegeleiding proefomgangsbegeleiding Bron: Janssen, L., Loeffen, M en H. Ooms (2004). Ordeningsmodel hulp bij (echt)scheiding en omgang. Collegio, Utrecht.
4
2
AANBOD LOKALE VOORZIENINGEN
2.1
Inleiding
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbod van basisvoorzieningen op het terrein van jeugdwelzijn, algemeen maatschappelijk werk (AMW) en voorzieningen voor opvoeding en ondersteuning. De voorzieningen op dit terrein kunnen de volgende functies hebben: informatie, signalering, praktische pedagogische hulp, toegang tot het gemeentelijk hulpaanbod en coördinatie. Een van de kenmerken van lokale voorzieningen is dat deze laagdrempelig zijn. Er is geen indicatie voor nodig van Bureau Jeugdzorg of een huisarts. Uit de interviews blijkt dat de meeste lokale voorzieningen hulp bij (echt)scheiding als algemeen onderdeel van hun dienstverlening aanbieden. De mate waarin gemeenten op het gebied van (echt)scheiding voorzien in de vijf functies van het hulpaanbod, loopt daarmee parallel aan de mate waarin het reguliere aanbod voorziet in de vijf verschillende functies. De specifieke hulp bij (echt)scheiding en omgang valt grotendeels buiten deze functies, omdat het daarbij veelal om procesmatige hulp gaat, bijvoorbeeld om bemiddeling bij een omgangsregeling. Zoals vermeld in hoofdstuk 1 zijn van alle gemeenten uit de steekproef het algemeen maatschappelijk werk en de GGD’en benaderd.6 In dit hoofdstuk gaan we in op de mate waarin deze instanties hulp bij (echt)scheiding en omgang bieden. Andere organisaties zoals consultatiebureaus, onderwijsbegeleidingsdiensten en thuiszorgorganisaties zijn een enkele keer doorgegeven als mogelijke aanbieders van hulp voor ouders en kinderen die te maken krijgen met (echt)scheiding. Deze bleken hierop echter geen specifiek hulpaanbod te hebben. Zij hebben natuurlijk wel een belangrijke functie voor wat betreft de signalering. Ditzelfde geldt voor scholen.
2.2
Aanbod Algemeen Maatschappelijk Werk
Instellingen voor algemeen maatschappelijk werk kunnen op alle vijf de functies van de gemeentelijke voorzieningen een aanbod hebben. Voor de mate waarin de gemeenten deze functies ook formeel hebben toebedeeld aan het AMW, verwijzen we naar het rapport Op-
6
In één kleine gemeente is dit niet gebeurt, omdat de gemeenteambtenaar vooraf al wist te vertellen dat er binnen de gemeente geen hulpaanbod op het gebied van scheiding en omgang is.
5
voed- opgroei- en gezinsondersteuning in gemeenten7 (De Weerd en Krooneman, 2004). Alle instellingen voor het AMW die zijn benaderd, geven aan dat hulp bij (echt)scheiding onderdeel kan zijn van de algemene zorg die men biedt. Het AMW kan dus ook op alle vijf de functies hulp bieden in geval van een (echt)scheiding. • Maatschappelijk werkers of schoolmaatschappelijk werk signaleren kinderen die in de knel komen vanwege een (echt)scheiding. • Ouders kunnen in geval van vragen bij (echt)scheiding en omgang informatie krijgen van een maatschappelijk werker over hoe ze hiermee met hun kinderen om moeten gaan, bijvoorbeeld wanneer je vertel je het je kind? • Met name voor zwakke gezinnen kan een maatschappelijk werker een coördinerende rol hebben, als het bijvoorbeeld gaat om de verschillende stappen die moeten worden ondernomen in geval van een (echt)scheiding. • Maatschappelijk werkers kunnen licht pedagogische hulp bieden in geval van een (echt)scheiding. Hierbij kan gedacht worden aan pedagogische adviezen over hoe ouders kinderen zo veel mogelijk zekerheid kunnen bieden in de verwarrende situatie die is ontstaan. • Als laatste kan het AMW ook een toegangsfunctie hebben naar meer gespecialiseerde hulp op het gebied van (echt)scheiding (zie hoofdstuk 3). Van het algemene aanbod van de AMW kan in alle drie de fasen van een (echt)scheiding gebruik worden gemaakt. Zo kan men beroep doen op een maatschappelijk werker bij relatieproblematiek (pre-(echt)scheidingsfase), op het moment dat men een (echt)scheiding in gang wil zetten ((echt)scheidingsfase) en na een (echt)scheiding (post-(echt)scheidingsfase) bij het oppakken van een nieuwe leven. Van de dertig organisaties voor maatschappelijk werk in de gemeenten die wij in het kader van dit onderzoek benaderd hebben, zijn er vier met een specifiek hulpaanbod voor (echt)scheiding en omgang.8 In alle vier de gevallen is de hulp in eerste instantie gericht op de ouders. Eén AMW-instelling heeft een (echt)scheidingsspreekuur, waar ouders met al hun vragen omtrent een (echt)scheiding terechtkunnen. Bij de drie andere AMW-instellingen bestaat de hulpverlening uit bemiddeling tijdens of na een (echt)scheiding. De omgang met de kinderen vormt meestal een belangrijk onderdeel van deze bemiddeling. De maatschappelijk werkers hebben hiervoor een mediationtraining gehad of een andere soort training waar men bemiddelingsvaardigheden heeft geleerd. De bemidde7
Uit dit onderzoek blijkt dat bijna alle gemeenten (87%) beleid hebben op de signaleringsfunctie, 85 procent heeft beleid op de informatiefunctie, 76 procent heeft beleid op de toegangsfunctie, 74 procent op de functie licht pedagogische hulpverlening en bijna de helft van de gemeenten (44%) heeft beleid op de coördinatiefunctie.
8
We zijn nog enkele andere gemeenten tegengekomen die dit hadden, maar deze vielen buiten het kader van onze steekproef. Daarom rapporteren we hier niet verder over.
6
ling vindt meestal in de (echt)scheidings- en post-(echt)scheidingsfase plaats. Ouders komen hier terecht op verwijzing of op eigen initiatief. In twee middelgrote gemeenten die een dergelijk aanbod hebben, waren er in het afgelopen jaar twintig gezinnen die hiervan gebruik hebben gemaakt. In één van de vier gemeenten waar het AMW een omschreven hulpaanbod heeft bij (echt)scheiding, is dit aanbod specifiek gericht op de omgang met kinderen. In de onderstaande box wordt dit hulpaanbod uitgelicht.
Box 2.1 Ouderschapsreorganisatie Een instelling voor maatschappelijk werk biedt ouders de module ‘ouderschapsreorganisatie’ aan. Dit aanbod is bedoeld voor ouders die gaan scheiden en die niet op eigen kracht tot werkbare afspraken over de omgangsregeling kunnen komen. Hiervoor zijn speciaal twee koppels maatschappelijk werkers aangesteld. De hulpverlening is erg formeel, alle afspraken worden op papier vastgelegd. Het uiteindelijke doel is om een werkbare omgangsregeling te creëren. Ouders ontvangen maximaal zes gesprekken. De duur van de hulpverlening is erg wisselend. Soms zitten er grote tussenpozen in de afspraken. De AMW-instelling biedt deze vorm van hulp aan aan de verschillende gemeenten die binnen het werkgebied vallen. Voorheen zat het in het basispakket en konden alle gemeenten er automatisch gebruik van maken. De hulpverlening is echter zeer tijdsintensief en brengt daardoor relatief hoge kosten met zich mee. Hierdoor is het aanbod in het keuzepakket voor gemeenten beland. Dit betekent dat gemeenten extra financiën moeten inzetten als ze dit hulpaanbod willen gebruiken. In het afgelopen jaar heeft men ongeveer twintig gezinnen uit de regio op deze manier geholpen. De hulpverlening is erg gewild. Men staat op het punt er wachtlijsten voor in te voeren.
Behalve bij instellingen die hulp bij (echt)scheiding in hun reguliere aanbod hebben, zijn er in de benaderde gemeenten twee maatschappelijk dienstverleningsinstellingen die zelf een ‘dochteronderneming’ hebben opgezet, waar mensen met hun hulpvraag rondom (echt)scheiding terechtkunnen. Deze ondernemingen worden niet gesubsidieerd door de gemeente, en mensen die van de hulp gebruik willen maken, moeten dan ook voor het grootste deel zelf voor de financiering ervan zorgen. Ook hierbij gaat het voornamelijk om mediation. De hulp speelt zich af in de (echt)scheidings- en post-(echt)scheidingsfase. De hulpverleners die dit doen, zijn van oorsprong veelal maatschappelijk werkers, die zich in mediation gespecialiseerd hebben. De ouders die men helpt, komen ofwel op verwijzing (van de huisarts, van Bureau Jeugdzorg, van een maatschappelijk weker of van de rechtbank), of op eigen initiatief. De ouders moeten zelf voor de kosten opdraaien en daarom kan in feite niet meer gesteld worden dat deze hulpverlening wordt aangeboden door lokale voorzieningen.
7
Vier instellingen voor maatschappelijk werk geven aan plannen te hebben om een specifiek hulpaanbod op te zetten. Twee voorzieningen geven aan dat er in het verleden een groep was voor kinderen, maar dat dit aanbod vanwege bezuinigen opgeheven is. Eveneens twee voorzieningen geven aan dat incidenteel een groep wordt opgezet voor kinderen van gescheiden ouders als hieraan behoefte is, maar dat die op het moment niet actief zijn.
2.3
Aanbod GGD’en (Gemeentelijke Gezondheidsdiensten)
De dertig gemeenten die in onze steekproef zitten, vallen onder achttien verschillende GGDinstellingen. De GGD’en hebben een signalerende functie. Vanuit hun JGZ(jeugdgezondheidszorg)-taak voeren de GGD’en periodieke screeningsonderzoeken uit bij alle kinderen in groep twee en groep zeven van de basisschool en in de tweede klas van de middelbare school. Tijdens deze onderzoeken vraagt men ook aan de kinderen naar de gezinssituatie. Als blijkt dat een kind knel zit vanwege een (echt)scheiding dan wordt het doorverwezen naar het AMW of naar Bureau Jeugdzorg. De jeugdarts kan ook zelf een advies geven of een gesprek hierover voeren met ouders. Ouders kunnen bij de GGD’en terecht voor algemene opvoedingsvragen. Deze vragen kunnen ook betrekking hebben op (echt)scheiding en omgang. Twee GGD’en geven aan een specifiek aanbod te hebben voor (echt)scheiding en omgang. Beide instanties hebben lespakketten voor scholen ontwikkeld. Scholen kunnen gebruikmaken van dit pakket als ze merken dat in bepaalde groepen, veel kinderen zijn die met een (echt)scheiding te maken krijgen. Het pakket levert kinderen (en docenten) informatie over wat er gebeurt als ouders gaan scheiden en handreikingen over hoe zij met bepaalde situaties om kunnen gaan. Beide GGD’en hebben dit pakket zelf ontwikkeld. Dit aanbod is in alle drie de fasen van een (echt)scheiding bruikbaar. Een van deze twee GGD’en biedt bovendien ouderbijeenkomsten aan op scholen en kindercentra. Hierbij doet de GGD de coördinatie en Bureau Jeugdzorg het uitvoerende werk. De insteek van deze bijeenkomsten is vrij breed. Ook familieleden, buren en andere omstanders kunnen hier naartoe komen. De andere GGD geeft aan dat in het kader van het Regionaal preventie platform jeugd men (echt)scheiding als een van de twee speerpunten heeft uitgekozen. Het doel hierbij is om het aanbod beter op elkaar af te stemmen. Vier respondenten van GGD’en geven expliciet aan dat ze brochures beschikbaar hebben voor kinderen die te maken krijgen met (echt)scheiding.9 Deze brochures delen de schoolartsen uit bij een screening als blijkt dat kinderen te maken hebben met een (echt)scheiding. Eén van de vier GGD’en heeft zelf brochures voor kinderen en ouders ontwikkeld. De andere drie instanties gebruiken folders van externe instanties. De folders voorzien de kinderen vooral in de pre-(echt)scheidingsfase en de (echt)scheidingsfase van informatie. 9
Mogelijk zijn bij de andere GGD’en ook brochures aanwezig, maar de respondenten die we hier hebben gesproken hebben daar geen expliciet uitspraak over gedaan.
8
De meeste GGD’en beschikken over boekjes die uitgeleend kunnen worden. Het gaat hier om algemene boekjes voor kinderen over wat er gebeurt als je ouders gaan scheiden die ook in de bibliotheek kunnen worden geleend. Om aan deze boekjes te kunnen komen, moeten mensen echter wel weten dat deze er zijn. Dat kan via de schoolarts, of als ouders zelf initiatief nemen en contact opnemen met de GGD. Conclusie aanbod lokale voorzieningen Geen enkele van de dertig benaderde gemeenten blijkt zelf een beleid te voeren op het terrein van (echt)scheiding en omgang. De gemeenten lijken dit ook niet direct als hun verantwoordelijkheid te zien. De meeste gemeenten noemen AMW-instellingen en GGD’en als mogelijke aanbieders van hulp. Hulp bij (echt)scheiding en omgang blijkt bij alle benaderde instellingen voor het AMW mogelijk als onderdeel van het algemene hulpaanbod. Deze hulp kan in alle drie de fasen van de (echt)scheiding plaatsvinden. Het gaat hierbij echter niet om specifiek omschreven hulp op het gebied van (echt)scheiding en omgang. Dit komt slechts bij vier van de dertig benaderde AMW-instellingen voor. Dit aanbod betreft voornamelijk bemiddeling tussen ouders, waarbij bemiddeling in de omgang een belangrijk onderdeel is. Het gaat hier voornamelijk om hulp in de post-(echt)scheidingsfase. Ook bij de GGD is aanbod op het gebied van (echt)scheiding en omgang in de meeste gevallen onderdeel van het reguliere aanbod van deze instanties. Tijdens de screeningsonderzoeken op scholen worden kinderen gesignaleerd die in de knel komen als gevolg van een (echt)scheiding. Op dat moment kan door de jeugdarts zelf een gesprek met de ouders of met de kinderen worden gevoerd. Als het zwaardere problematiek betreft, wordt men doorverwezen. Evenals de instellingen voor AMW, hebben de meeste GGD’en echter geen specifiek aanbod voor ouders en kinderen die te maken krijgen met (echt)scheiding. De informatie die men in huis heeft, blijft beperkt tot brochures, boekjes en folders. Twee van de achttien benaderde GGD’en hebben een verdergaand afgestemd aanbod voor (echt)scheiding. Hierbij gaat het om leskisten die ontwikkeld zijn voor scholen, en om het opzetten en organiseren van bijeenkomsten over kinderen en (echt)scheiding bestemt voor ouders en omstanders. Dit aanbod is in alle drie de fasen van een (echt)scheiding bruikbaar.
9
10
3
OVERIG HULPAANBOD
3.1
Aanbod Bureaus Jeugdzorg
Op 1 januari 2005 is de nieuwe Wet op de jeugdzorg in werking getreden. Daarin is vastgelegd dat Bureau Jeugdzorg de toegangspoort is voor de gehele jeugdzorg. De medewerkers van Bureau Jeugdzorg beoordelen elk verzoek om hulp. Ze stellen vast welke zorg nodig is en kunnen kinderen, jongeren en ouders zelf (beperkt) begeleiden en informatie geven, of doorverwijzen naar het lokale veld of de geïndiceerde zorg. Tot slot heeft Bureau Jeugdzorg tot taak toezicht te houden op en begeleiding te verzorgen bij het hulpverleningstraject dat gezinnen doorlopen. In de praktijk en het spraakgebruik maken veel medewerkers een onderscheid naar vrijwillige hulp, geïndiceerde hulp en verplichte of opgelegde hulp. We concentreren ons hier eerst op de vrijwillige hulp die door de Bureaus Jeugdzorg zelf geboden wordt. Daarna gaan we in op de verwijzingen en de verplichte hulp. Hulp door Bureau Jeugdzorg zelf Ruim de helft van de Bureaus Jeugdzorg (5 van de 9) geeft expliciet aan dat de vrijwillige hulp bij (echt)scheiding en omgang niet via hen verloopt. Daarbij moet aangetekend worden dat vrijwel alle respondenten, niet alleen van deze vijf, maar van alle bureaus, aangeven dat deze problematiek in (hulp)gesprekken aan de orde kan komen en komt. Bij deze vijf echter is er geen specifiek aanbod voor cliënten met dergelijke vragen. Mensen die met vragen over (echt)scheiding en omgang bij hen komen worden doorverwezen. Een aantal van de respondenten geeft aan daar niet gelukkig mee te zijn. Het gaat volgens hen om een hulpvraag die veel voorkomt en het wordt als frustrerend ervaren dat zij zelf ‘niets meer mogen aanbieden’. Overzicht vrijwillige aanbod negen Bureaus Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam Zeeland Friesland
Gelderland
Flevoland Haaglanden
Aanbod Oordeel Heel beperkt aanbod via Steunpunten Opvoeding, staat onder druk of is al gestopt. __ Verwijzen naar AMW, plannen voor een Omgangshuis. __ Geen specifiek aanbod, onduidelijk waarnaar doorverwezen wordt, geen gespecialiseerd aanbod om naar door te verwijzen. Plannen voor Omgangshuis. __ Geen specifiek aanbod, onduidelijk waarnaar doorverwezen wordt, geen gespecialiseerd aanbod om naar door te verwijzen. Incidenteel hulp via eigen netwerkjes. __ Doen incidenteel wel eens gesprekken, vooral doorverwijzen naar Omgangshuis en GLAZ (Geïndiceerde Licht Ambulante Zorg). _ Groepsaanbod kinderen ‘Als je ouders gescheiden zijn’ in combi met ‘Opvoeden na (echt)scheiding’. Verwijzen naar Omgangshuis. In lokale veld is niets, er is in ieder geval bij BJz niets over bekend. +
11
Zuid-Holland
Bemiddelingsgesprekken en Opstartcontacten. Groepen voor kinderen gestopt. Verwijzen naar welzijn (voor gespreksgroep en individuele hulp). Begin 2006 start hier een Omgangshuis. + Utrecht Bemiddeling. Geen specifiek geïndiceerd aanbod en ook lokaal weinig tot niets. Verwijzen naar Omgangshuis. Vooral tekort aan groepshulpverlening voor kinderen, ook sociale vaardigheidstrainingen zijn gestopt. + Noord-Limburg IAP (echt)scheiding (zie box 3.2). ++ __ = (vrijwel) geen vrijwillig specifiek structureel aanbod en/of zwaar onder druk _ = geen specifiek structureel aanbod, wel incidentele gesprekken + = er is een eigen vrijwillig, structureel aanbod, direct aan kinderen en/of indirect (via ouders) ++ = er is een structureel, samenhangend en afgestemd aanbod
Bij vier bureaus is er wel een aanbod. De vorm en inhoud hiervan verschilt. Bij twee bureaus wordt bemiddeling of mediation geboden, bij twee bureaus zijn er groepsgesprekken voor kinderen (bij één bureau worden deze na 1 januari 2006 niet meer aangeboden), al dan niet gecombineerd met groepsgesprekken voor ouders. Tot slot is er één Bureau Jeugdzorg dat de leiding heeft over een project dat beoogt te komen tot geïntegreerde multidisciplinaire hulp bij (echt)scheidingsproblematiek (zie box 3.2). Omdat het vrijwillige aanbod bij de vier bureaus zo verschilt, gaan we, bij wijze van illustratie, in onderstaande boxen nader in op het aanbod bij twee Bureaus Jeugdzorg.
Box 3.1 Divers aanbod Bij het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid voeren ze sinds vier jaar bemiddelingsgesprekken. Het gaat daarbij om een vrijwillig aanbod, dat men, dankzij subsidie van de provincie, voor, tijdens en na (echt)scheiding kan gebruiken. Dat dit aanbod bestaat, is te danken aan een pilotproject van de Raad. Bureau Jeugdzorg wordt hier regelmatig direct ingeschakeld als een voorlopige regeling wordt uitgesproken. De instroom verloopt daardoor vooral via advocaten en rechtbank, meestal redelijk aan het begin van de (echt)scheiding. De laatste tijd echter is er sprake van meer interne verwijzingen en vrije aanloop. De bemiddeling bestaat uit een intake, waarin wordt bepaald of er een basis is voor een vervolg van (meestal) nog twee of drie gesprekken. Gemiddeld vinden er 75 bemiddelingen per jaar plaats en is er een wachttijd van één tot twee maanden. Daarnaast worden zogenaamde ‘Opstartcontacten’ aangeboden. Het gaat daarbij om een vorm van begeleide omgang die bestaat uit korte gesprekken. Dit wordt alleen aangeboden als het idee bestaat dat men daarna zonder ondersteuning verder kan. Verder zijn er gespreksgroepen voor kinderen, maar de laatste groep is zojuist gestart. Dit aanbod wordt opgeheven, er moet voortaan worden doorverwezen naar de voorliggende instellingen.
12
Nieuw te starten per 1 januari is hier de omgangsbegeleiding via de geïndiceerde weg (een omgangshuis). Een zorginstelling zal het gaan uitvoeren. Het overig aanbod hier komt van Opmaat (gespreksgroepen ‘Hoe verwerk je een (echt)scheiding?’) en Rivas (AMW, individuele hulp).
Box 3.2: Geïntegreerd aanbod Sinds 2004 bestaat bij Bureau Jeugdzorg Noord-Limburg het Informatie- en Adviespunt (IAP) (echt)scheiding Noord-Limburg. Bij het IAP (echt)scheiding Noord-Limburg kunnen cliënten een beroep doen op: • informatie en advies betreffende (echt)scheiding; • (echt)scheidingsbegeleiding; • (echt)scheidingsbemiddeling en juridische afhandeling; • partner- en relatiebemiddeling; • specifieke hulp voor (ex)partners en jeugdigen bij (echt)scheidingsproblematiek. Bij de opzet van IAP (echt)scheiding is er niet voor gekozen om alle hulp fysiek onder te brengen binnen een (nieuwe) locatie. Gekozen is voor een ketenbenadering, waarin alle relevante diensten aaneen en gelijk geschakeld worden binnen één ‘cliëntroute’. Het IAP loopt tot en met de fase van de (echt)scheiding, daarna is er niets meer, er is geen omgangsbegeleiding. Dit is volgens de respondent gewenst, maar hiervoor is geen subsidie verkregen. Het project staat onder leiding van Bureau Jeugdzorg dat hierin samenwerkt met de GGZ Groep Noord-Limburg, de Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting Wel.kom, de Stichting Synthese en de Stichting Vorkmeer en VFAS Advocaten. Het is de bedoeling dit aanbod in de hele provincie tot stand te brengen. Per 1 januari 2006 moeten de overeenkomsten daarvoor getekend zijn. Op jaarbasis vinden in de regio Noord-Limburg circa 360 (echt)scheidingen plaats. Uit evaluatiecijfers van het IAP (echt)scheiding Noord-Limburg blijkt dat nagenoeg vijftig procent hiervan binnen het IAP (echt)scheiding enige vorm van hulp heeft ontvangen.
Omvang informatieverstrekking en vrijwillige hulp door Bureau Jeugdzorg zelf Bij de Bureaus Jeugdzorg die wij gesproken hebben, is vaak geen apart aanbod op de vraag naar hulp bij (echt)scheiding en omgang. Deze vragen komen echter wel aan de orde in het algemene aanbod, zoals in inloop- en opvoedspreekuren. Deze spreekuren zijn algemeen van aard, maar er worden vragen op dit terrein beantwoord en er zijn wat brochures en folders over ‘Kind en (echt)scheiding’. Doordat het onderwerp verweven zit in het algemene aanbod is er geen aparte registratie van de hulpvraag en hulpverlening bij (echt)scheiding en omgang. Deze problematiek komt echter zeer veel voor. In de hele populatie van Bureau Jeugdzorg Limburg (8000-9000 lopende zaken) bijvoorbeeld heeft 64 procent van de jeugdigen te maken met een gescheiden opvoedingssituatie. Bij andere Bureaus wordt geschat dat 40 tot 13
50 procent van alle aanvragen die binnenkomen, te maken hebben met (echt)scheiding en omgang. Er zijn genoeg vragen, maar tegenwoordig moet al snel worden doorverwezen. In dit onderzoek is de omvang van de vraag niet expliciet aan de orde gesteld. Uit verschillende opmerkingen van respondenten over het gebruik van voorzieningen die er zijn of die er geweest zijn, rijst echter een tegenstrijdig beeld op. Aan de ene kant wordt het afbouwen van bestaande voorzieningen betreurt, aan de andere kant was het gebruik van het bestaande aanbod vaak beperkt. Het ging voor een Bureau Jeugdzorg bijvoorbeeld om twee keer per jaar een gespreksgroep van acht kinderen of om het starten van een groep van acht deelnemers ‘als er weer voldoende instroom was’.10 Conclusie over vrijwillige hulp door Bureau Jeugdzorg Meer dan de helft van de Bureaus geeft aan dat vrijwillige hulp bij (echt)scheiding en omgang niet via hen verloopt. Mensen met vragen en problemen rond (echt)scheiding worden direct doorverwezen. Bij één van de negen Bureaus wordt gemeld dat er gespreksgroepen zijn voor ouders en gespreksgroepen voor kinderen, bij twee andere Bureaus zijn er bemiddelingsgesprekken voor ouders. Tot slot is er één Bureau dat als coördinator optreedt in een keten van aanbieders die samen zorgdragen voor een ketenaanpak op dit terrein. Wat betreft de verwijzingen wordt in meer dan de helft van de gevallen (vijf maal) het Omgangshuis genoemd. Daarbij moeten we aantekenen dat de meeste van deze Omgangshuizen nog van start moeten gaan (drie van de vijf). Op grond van de bevraging van negen Bureaus Jeugdzorg kan gesteld worden dat bij een minderheid (twee van de negen, zie boxen) van de bureaus een specifiek op (echt)scheiding en omgang toegesneden aanbod is dat we als ‘stevig’ zouden willen typeren. Dat stevig duidt dan op de mate waarin het aanbod gebruikt wordt, de manier waarop de instroom tot stand komt en het idee dat bestaat over de nabije toekomst van het aanbod.11 Verwijzing naar het lokale veld Bij lichte problemen verwijzen de Bureaus Jeugdzorg, sneller en vaker dan voorheen, naar het lokale veld. Het gaat daarbij vooral om hulp van AMW, GGZ en andere zorgaanbieders (zie paragraaf 2.1) Bij zwaardere problemen kan verwezen worden naar de geïndiceerde zorg.
10
Dit kan natuurlijk goed samenhangen met de onduidelijkheid over de signalering.
11 Van een stevig aanbod is bijvoorbeeld geen sprake bij het Bureau Jeugdzorg, waar vanuit het centrale bureau doorverwezen wordt naar Steunpunten Opvoeding. Via de websites lijken deze inderdaad een aanbod te hebben. Bij navraag blijkt dat de punten niet bereikbaar zijn, naar elkaar verwijzen, dat een deel van het aanbod is verdwenen en dat er grote twijfel bestaat of het aanbod dat er nu nog wel is, behouden kan blijven na 1 januari 2006.
14
Verwijzing naar de geïndiceerde zorg De Bureaus Jeugdzorg kunnen verwijzen naar pedagogische en therapeutische hulp, maar het gaat daarbij vrijwel nooit om hulp die specifiek is toegesneden op problematiek rond (echt)scheiding en omgang. In de geïndiceerde zorg komen problemen rond (echt)scheiding veelvuldig voor, maar vrijwel altijd als onderdeel van een meer omvattende problematiek. In enkele gevallen wordt terugverwezen naar bemiddelingsbijeenkomsten (als die er zijn), om na afloop daarvan weer verder te gaan met de verdere hulpverlening. Verplicht hulp: toezicht op en begeleiding bij het hulpverleningstraject Hierbij gaat het om de afstemming van meerdere hulpverleningstrajecten die gezinnen kunnen doorlopen: in theorie kan er dus ook sprake zijn van specifieke hulp met betrekking tot (echt)scheiding die afgestemd moet worden. Wij zijn hiervan geen voorbeelden tegengekomen.
3.2
Aanbod instellingen voor geestelijke gezondheidszorg
Een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) biedt in principe tweedelijns hulpverlening. Daarbij gaat het meestal om hulp en ondersteuning bij psychische, psychosociale of psychiatrische problemen aan mensen die zijn verwezen door een huisarts of een andere hulpverlener. Het regionale Bureau Jeugdzorg is een belangrijke partij die (jonge) mensen naar een GGZ-instelling doorverwijst. De plaats van de GGZ in de ‘zorgketen’ is dus een stap voorbij bijvoorbeeld Jeugdzorg en maatschappelijk werk. Bij haar cliënten is meestal sprake van een meer complexe problematiek. De trend van de laatste jaren is dat het GGZ ‘meer en meer’ gericht is op psychiatrie. Het hulpaanbod van veel instellingen voor GGZ is daarbij ingedeeld in de gebieden Kinderen en Jeugd, Volwassenen, Ouderen (de ‘senioren’) en Preventie. Binnen de hulp bij (echt)scheiding en omgang onderscheiden Janssen, Loeffen en Ooms (2004) drie functies van zorgaanbieders. Het gaat om observatiediagnostiek, jeugdhulp en verblijf. Uit een telefonische ronde langs twintig GGZ-instellingen maken we op dat in zijn algemeenheid binnen de GGZ weinig hulpaanbod bij (echt)scheiding is. Hieronder geven we een aantal voorbeelden van het hulpaanbod binnen deze instellingen. Het ontbreken van hulpaanbod bij (echt)scheiding en omgang in de regio, of de gebrekkige invulling van dat hulpaanbod, wordt door respondenten als een gemis ervaren. Een enkele keer is een instelling betrokken bij de ontwikkeling van hulpaanbod in de regio. Hieronder worden een aantal voorbeelden van dit aanbod gegeven. Ten slotte is in verschillende regio’s wel hulpaanbod buiten de GGZ aanwezig. Dat aanbod is binnen de GGZ-instelling meestal wel bekend en men kan de cliënten op die hulp attenderen. 15
Voorbeelden van hulp en ondersteuning bij (echt)scheiding en omgang Bij het benaderen van GGZ-instellingen bleek het lastig om binnen de instelling de persoon te pakken te krijgen die informatie heeft over het hulpaanbod bij (echt)scheiding en omgang. In veel gevallen werden we verschillende malen doorverwezen om uiteindelijk bij iemand terecht te komen die meldde dat deze hulp buiten het hulpaanbod van de instelling valt. Op basis van onze navragingen stellen we vast dat ongeveer een kwart van de GGZ-instellingen een aanbod kent dat zich specifiek richt op (echt)scheiding en omgang. Dat aanbod is beperkt. In onderstaande boxen geven we twee voorbeelden van specifiek hulpaanbod binnen de GGZ. Deze vormen van hulp vonden we binnen afdelingen Kinderen en Jeugd en Preventie. Ze sluiten niet per se aan bij het gebruikelijke aanbod van de instelling. Box 3.3 Groep kind en (echt)scheiding De Groep kind en (echt)scheiding omvat 10 bijeenkomsten voor kinderen van 8-12 jaar. Binnen de groep kunnen kinderen praten over hun ervaringen (of problemen) met de (echt)scheiding van hun ouders. Het karakter van de bijeenkomsten is te omschrijven als groepstherapieachtig. De begeleiding is handen van maatschappelijk werk of een kinderpsycholoog. Naast de groepsbijeenkomsten bestaat de begeleiding uit twee ouderbijeenkomsten. Doorverwijzing gebeurt door Bureau Jeugdzorg (die in de regio waar we deze hulp aantroffen zelf overigens een variant voor Jeugd aanbieden). Ouders of kinderen die bellen komen automatisch bij BJZ terecht (via het ingangsnummer) en worden dan doorverwezen. Mogelijke tussenpartijen zijn huisarts, schoolmaatschappelijk werk, et cetera. Het aanbod richt zich op de post-(echt)scheidingsfase en is op te vatten als licht pedagogische hulp. De groepen worden samengesteld wanneer er voldoende aanmeldingen zijn. Box 3.4 Cursus Samengestelde gezinnen De cursus Samengestelde gezinnen is bedoeld voor ouders die met een nieuwe partner (eventueel ook met eigen kinderen) een nieuw, ‘samengevoegd’, gezin vormen. In de praktijk blijken gescheiden ouders een groot deel van de doelgroep uit te maken. De opzet van de cursus is om ouders die in een vergelijkbare situatie zijn terechtgekomen informatie te geven over de specifieke problemen waartoe deze situatie kan leiden. Door uitwisseling van ervaringen kunnen de cursisten leren hoe ze deze problemen kunnen voorkomen of oplossen. De cursus wordt begeleid vanuit de GGZ-afdeling Jeugd en de afdeling Volwassenen en wordt geschaard onder het hulpaanbod van de afdeling Preventie. Ouders die de cursus volgen, hebben zich vaak zelf aangemeld. Het gaat dus feitelijk om niet-geïndiceerde hulp. Aan de ouders wordt een kleine bijdrage gevraagd (in een voorbeeld 25 euro), bedoeld voor cursusmateriaal en koffie en thee. Ook dit aanbod richt zich op de post-(echt)scheidingsfase en is op te vatten als licht pedagogische hulp. De cursus wordt tweemaal per jaar aangeboden en is toegankelijk voor 8 ouderparen. Er is geen wachtlijst. 16
Beide voorbeelden zijn gericht op de fase ná de (echt)scheiding en zijn in te schalen als licht pedagogische hulp. Deze vormen van hulp passen binnen het aanbod van de (voormalige) Riagg en lijken een residu van het eerdere aanbod. Ten minste één instelling biedt ook een vorm van relatietherapie (veelal aan jongvolwassenen). Relatietherapie (en in sommige gevallen ook systeemtherapie) wordt alleen in dienst van de verdere behandelingsaanpak ingezet, bijvoorbeeld wanneer spanning binnen relatie of een breuk in de relatie veroorzaakt wordt door psychiatrische problemen van één van de partners. De behandeling is kort en omvat een beperkt aantal (genoemd werd een aantal van hooguit vijf) sessies. Opgemerkt wordt dat het nadrukkelijk niet de bedoeling is dat de GGZ eerstelijnshulp aan gaat bieden. Ook daarom is er regelmatig contact met eerstelijnshulpverlening. Een ander voorbeeld is een GGZ-instelling (afdeling Jeugd) die incidentele hulp biedt bijvoorbeeld bij het vlottrekken van een bezoekregeling. Het valt echter buiten het reguliere hulpaanbod. Het criterium op grond waarvan deze hulp geboden wordt, is dat de aanpak van dit specifieke probleem de verdere behandeling van een kind ten goede komt. Het hulpaanbod uit beide laatste voorbeelden behoort niet tot het structurele aanbod van een GGZ-instelling. Of de hulp wordt aangeboden is sterk afhankelijk van de criteria die een afdeling van een instelling hanteert voor de afgrenzing van het hulpaanbod. Ontwikkeling van aanbod Respondenten menen dat het ontbreken van hulpaanbod bij (echt)scheiding en omgang in de regio, of de gebrekkige invulling van dat hulpaanbod, een gemis is. Verschillende betrokkenen merken op dat problemen veroorzaakt door (echt)scheiding vaak verweven zijn met andere problemen van de cliënten en dat het daarom goed zou zijn om deze problemen gericht aan te pakken. Een enkele keer is een instelling betrokken bij de ontwikkeling van hulpaanbod in de regio, hoewel het (te ontwikkelen) aanbod niet zonder meer binnen de methodiek van de GGZ-instelling past.12 Hoewel verschillende betrokkenen melden dat er binnen de regio overleg is tussen verschillende mogelijke aanbieders om het aanbod onderling af te stemmen, is dat geen regel. Wanneer afstemming niet plaatsvindt, wordt dat gezien als een manco. Conclusie over hulpaanbod vanuit GGZ Wanneer de hulpvraag specifiek gericht is op ondersteuningsaanbod bij (echt)scheiding en omgang, wordt zelden doorverwezen naar de tweedelijnshulpverlening als GGZ. Desondanks biedt ongeveer een kwart van de instellingen enige vorm van hulpverlening aan op dit terrein. 12
Een voorbeeld van zo’n initiatief is het Regionaal Preventie Platform IJssel-Vecht, waarin een medewerker van het Riagg Zwolle zitting heeft. Het platform heeft (echt)scheiding als een van de twee speerpunten gekozen. Het ondersteuningsaanbod bij scheiding en omgang in de regio is te klein en niet adequaat. Andere partijen die zitting hebben in het platform, zijn regionale Bureaus Jeugdzorg en Algemeen Maatschappelijk Werk.
17
Deze hulpverlening omvat gespreksgroepen voor kinderen, oudercursussen en, incidenteel en wanneer de problematiek van een cliënt daarom vraagt, relatietherapie en bemiddeling. Het ondersteuningsaanbod in de regio is volgens verschillende betrokkenen niet altijd adequaat. In een voorbeeld was een GGZ-instelling betrokken bij de ontwikkeling van dat aanbod. Verwijzing naar andere aanbieder in de regio Soms is het hulpaanbod buiten de instelling, maar binnen de regio aanwezig. In de regel kent men binnen de instelling dat aanbod meestal wel, hoewel deze kennis niet altijd verder gaat dan de naam van de aanbieder (“die doen er wat mee”). In dit geval is het mogelijk om cliënten met een hulpvraag op dit terrein, te adviseren en te informeren over de aanbieder van deze hulp. Hierbij gaat het vaak om particuliere aanbieders (hetzij bureaus als Bureau Visser en Van Lith, hetzij vrijgevestigde therapeuten). Ook Bureau Jeugdzorg en algemeen maatschappelijk werk werden als (mogelijke) aanbieders genoemd.
3.3
Aanbod op regionaal niveau
Voorzieningen op lokaal niveau kenmerken zich door hun preventieve en licht ambulante karakter. Uit paragraaf 2.1 blijkt dat het overgrote deel van de voorzieningen op lokaal niveau de hulpverlening bij (echt)scheiding en omgang geïntegreerd hebben in hun algemene aanbod. Uit het onderzoek blijkt dat er in enkele gemeenten ook voorzieningen zijn die specifiek hulp aanbieden voor kinderen van gescheiden ouders. Het gaat hierbij om projecten voor begeleide omgang en om omgangshuizen. Deze voorzieningen zijn niet zozeer lokaal, maar meer regionaal georiënteerd. Opvallend is dat het initiatief bij dit aanbod meestal van onderaf tot stand komt. Het gaat veelal om een samenwerking tussen instanties, die is voortgekomen uit een gesignaleerd gebrek aan hulpverlening op het gebied van (echt)scheiding en omgang. De initiatieven zijn over het algemeen vrij recent opgezet. De financiering is steeds een heikel punt. Men heeft geen reguliere geldstroom, en is dus vaak afhankelijk van subsidies van bijvoorbeeld provincies, of van particulieren. De gemeenten hebben over het algemeen een marginale rol hierin. Projecten voor begeleide omgang (BOR, PBO) In twee van de benaderde gemeenten zijn er vrijwilligersorganisaties actief die een aanbod hebben voor kinderen die te maken krijgen met (echt)scheiding.13 Het werkgebied van deze hulpverlening is hierbij in het ene geval een regio van drie aangrenzende gemeenten. In het andere geval omvat het werkgebied drie aangrenzende provincies. 13
Een van deze twee projecten gaat in 2006 van start, er moet nog groen licht worden gegeven door een van de financieerders.
18
In beide gevallen gaat het om Begeleide Omgangsprojecten (BOR). Deze hulpverlening vindt voornamelijk plaats in de post-(echt)scheidingsfase. Hierbij staat de vraag van ouders centraal. Er zijn geen vastomlijnde hulpverleningsprotocollen. Men begeleidt de ouders bij de praktische uitvoering van de omgangsregeling. Een hulpverleningstraject bestaat uit zes tot acht bijeenkomsten, en richt zich vooral op de praktische invulling van de omgangsregeling, zoals het halen en brengen van de kinderen. De uitvoering van deze hulp is in handen van vrijwilligers, en de coördinatie gebeurt door betaalde krachten (in het ene geval vanuit Humanitas en in het andere geval vanuit Bureau Jeugdzorg). De BOR-projecten zijn vrij informeel. Men spreekt de ouders aan als een bekende, niet als een hulpverlener. Een van de twee projecten geeft aan ook niet op papier te rapporteren, ouders hoeven dus niet bang te zijn dat ze worden ‘afgerekend’ op hun gedrag. Ook met doorverwijzen naar andere vormen van hulp is men spaarzaam. Ouders hoeven zelf geen financiële bijdrage te leveren voor deze hulp. Een van de projecten ontvangt subsidie van de provincie. Het andere project wordt deels gefinancierd vanuit Humanitas. In één gemeente uit de steekproef is er naast het BOR-project, een meer intensieve vorm van omgangsbegeleiding opgezet: het Project Begeleide Omgang. Dit project is een samenwerkingsverband tussen het AMW, het Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Deze drie instellingen hebben samen 1,5 fte voor het project vrijgemaakt. Ook hier gaat het om een regionale samenwerking (het betreft dezelfde regio als het BOR-project). De doelgroep zijn de zwaardere gevallen, de gezinnen waar de omgangsregeling is vastgelopen. Het doel van het project begeleide omgang is om de omgangsregelingen binnen een periode van een half jaar weer op gang te brengen. De ouders en kinderen kunnen hier onder begeleiding van een hulpverlener elkaar ontmoeten. Meestal gebeurt dit in een ruimte van Bureau Jeugdzorg. In tegenstelling tot de BOR kan men hier niet op eigen initiatief terecht. Er is altijd verwijzing nodig van bijvoorbeeld een rechtbank, de Raad voor de Kinderbescherming of van het AMW. Gemiddeld biedt men 25 gezinnen per jaar deze vorm van hulp. Omgangshuizen In Nederland zijn momenteel zeven omgangshuizen actief. Daarnaast is er een aantal omgangshuizen in oprichting. Veel van de omgangshuizen zijn recentelijk opgericht. Omgangshuizen bieden een neutrale, kindvriendelijke plek aan waarin bemiddeling en begeleiding plaatsvindt in alle zaken rondom het contact tussen het kind en de niet-verzorgende ouder. Het kind krijgt extra ondersteuning bij het opbouwen van contacten met de niet-verzorgende ouder. Ook de ouders ontvangen begeleiding en bemiddeling in de ontstane omgangsproblematiek, zodat ze tot een goede omgangsregeling kunnen komen. Deze hulpvorm wordt aangeboden in de post-(echt)scheidingsfase. Het gaat hier om pedagogische hulp en advies. De hulp richt zich zowel op de ouders als op de kinderen. De omgangshuizen hebben in principe geen regionale afbakening. In het kader van dit onderzoek is gesproken met omgangs19
huis 'Tussenthuis' in Utrecht. Bij de start kreeg de Stichting een substantiële, maar eenmalige subsidie van de Provincie en Gemeente Utrecht, van Utrechtse particuliere fondsen en van diverse particuliere donaties. Ouders kunnen een beroep doen op het omgangshuis zodra het nodig is. Er is geen verwijzing nodig. Het komt echter wel voor dat mensen op advies van de rechtbank of van de Raad voor de Kinderbescherming komen. Het doel van deze omgangshuizen is om het contact tussen niet-verzorgende ouder en kind op gang te brengen. Ouders krijgen eerst een intakegesprek. In principe volgen hierop vijf bezoeken waarbij de nietverzorgende ouder en het kind elkaar kunnen ontmoeten. Als het nodig is kan dit worden verlengd.
3.4
Aanbod vanuit de juridische hoek
Als ouders die gaan scheiden niet tot een goede omgangsregeling kunnen komen, komt de Raad voor de Kinderbescherming in beeld. Deze gaat dan onderzoek doen, en geeft op basis hiervan advies aan de rechter. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen hulpverleningstaak. Daarom gaan we hier in het kader van dit onderzoek niet verder op in. Hulpverlening vanuit juridische hoek wordt voornamelijk geboden door mediators. Mediators zijn veelal advocaten die trainingen hebben gevolgd om te bemiddelen tussen mensen als er sprake is van een conflict. Een mediator begeleidt de onderhandelingen bij een (echt)scheiding en bewaakt het proces bij een (echt)scheiding. Hij of zij leert ouders een onderscheid te maken tussen hun partnerschaprelatie en hun ouderrelatie. Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen, betrekt een mediator ook hen bij de gesprekken met de ouders, of worden ze apart gesproken. Mediators kunnen een belangrijke rol spelen bij het tot stand brengen van een omgangsregeling na een (echt)scheiding. Uit onderzoek van Spruijt e.a., (2005) blijkt dat kinderen van ouders die gaan scheiden, beter af zijn als er een mediator in het spel is in plaats van een reguliere advocaat. Ouders kunnen op verschillende manieren bij een mediator terechtkomen: op eigen initiatief, op advies van de rechtbank of via een juridisch loket. Mediators werken in de meeste gevallen op commerciële basis. Het komt weinig voor dat mediation wordt aangeboden in het kader van het reguliere hulpverleningsaanbod van lokale voorzieningen of zorgaanbieders (zie hoofdstuk 2 en de overige paragrafen van dit hoofdstuk). Zoals al blijkt uit hoofdstuk 2, kunnen ook maatschappelijk werkers optreden als mediator.14 Over het algemeen liggen de tarieven van mediators die niet uit de juridische hoek komen lager dan de tarieven van mediators die uit de advocatuur komen. De tarieven voor mediation starten rond de 100 euro per uur. Bij een (echt)scheidingszitting op de rechtbank is 14
In principe kunnen mensen uit alle beroepsgroepen een opleiding tot mediator volgen.
20
sinds 1 april 2005 standaard een mediationfunctionaris aanwezig. De rechter spreekt de ouders bij de uitspraak er direct op aan om een afspraak te maken bij een mediator. Als ouders via een rechtbank bij een mediator terechtkomen, krijgen ze stimuleringsbijdrage van 200 euro. Onder een bepaalde inkomensgrens krijgen ouders een mediationtoevoeging.15 Op dat moment betalen ouders afhankelijk van de duur van de mediation 45 of 90 euro per uur. Is het kader van het onderzoek is gesproken met het Nederlands Mediation Instituut. Dit is een overkoepelende organisatie voor mediation. Er zijn bij dit instituut 3800 mediators geregistreerd. Hiervan zijn er 1100 mediators gecertificeerd. De normen voor gecertificeerde mediators liggen hoger dan voor de geregistreerde mediators. Zo moeten deze mensen een verplicht aantal cases per jaar uitvoeren en een verplicht opleidingstraject volgen. In 2004 zijn er ruim 16.000 mediations bij het NMI gemeld. Het werkelijke aantal zal echter hoger liggen, omdat lang niet alles wordt gemeld. In meer van de helft van de gevallen gaat het hierbij om familiezaken. Over het algemeen vindt mediation in de (echt)scheidings- en in de post-(echt)scheidingsfase plaats. Een enkele keer kan het voorkomen dat ouders al in de pre(echt)scheidingsfase contact opnemen met een mediator.
15
Dit geldt alleen voor mediators die staan ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand.
21
22
4
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
In dit rapport doen we verslag van een onderzoek naar het aanbod van hulp aan ouders en aan kinderen van ouders die (gaan) scheiden of zijn gescheiden. Het onderzoek is eind 2005 in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd door Regioplan Beleidsonderzoek. Om het aanbod in kaart te brengen is een steekproef van 30 gemeenten samengesteld, waarbij rekening is gehouden met de grootte van de gemeenten en de verdeling over het land. Bij deze gemeenten zijn contactpersonen per mail aangeschreven en later telefonisch benaderd met de vraag of zij namen van contactpersonen hadden van instanties die eventueel een dergelijk aanbod zouden kunnen hebben. Niet alle gemeenten en/of respondenten bleken hiervan op de hoogte. Vaak werd verwezen naar het algemeen maatschappelijk werk, de (jeugd)GGZ en de GGD. Om te controleren of dit misschien voor alle gemeenten gold, zijn van alle gemeenten vervolgens zowel de GGZ, GGD als het algemeen maatschappelijk werk benaderd. Aan alle respondenten die we hebben gesproken, hebben we gevraagd of er bij hen nog andere organisaties bekend waren met een hulpaanbod voor kinderen en ouders die te maken krijgen met een (echt)scheiding. Ook deze instanties hebben we vervolgens benaderd indien zij werkten in de gemeenten van onze steekproef. In totaal hebben we met 30 gemeenten, 29 instellingen voor AMW, 18 GGD’en, 20 GGZ-instellingen en met 19 overige instanties contact gehad. Om het aanbod van en via de Bureaus Jeugdzorg in kaart te brengen is een aselecte steekproef getrokken van negen (van de vijftien) Bureaus Jeugdzorg. Deze bureaus zijn per mail aangeschreven en later telefonisch benaderd. Om informatie te verkrijgen van de andere mogelijke aanbieders, zijn 20 instellingen voor geestelijke gezondheidszorg benaderd met de vraag of zij de bedoelde ondersteuning aanbieden. Deze 20 instellingen zijn actief in de regio’s waarin de 30 gemeenten uit de steekproef liggen. Al met al zijn er in het kader van het onderzoek 125 verschillende instanties met een respons van 100 procent benaderd. We presenteren hieronder puntsgewijs de belangrijkste bevindingen en conclusies van het onderzoek. Dit doen we aan de hand van de (vetgedrukte) onderzoeksvragen. Welke voorzieningen in het lokale domein bieden hulp aan kinderen van ouders die (gaan) scheiden of zijn gescheiden? De belangrijkste voorzieningen binnen het lokale domein voor ouders en kinderen die te maken krijgen met een (echt)scheiding, zijn de AMW-instellingen en de GGD’en.
23
Wat is het daadwerkelijke aanbod van deze voorzieningen? Hulp bij (echt)scheiding en omgang blijkt bij alle benaderde instellingen voor het AMW mogelijk als onderdeel van het algemene hulp aanbod. Deze hulp kan in alle drie de fasen van de (echt)scheiding plaatsvinden. Het gaat hierbij echter niet om specifiek omschreven hulp op het gebied van (echt)scheiding en omgang. Dit komt slechts bij vier van de dertig benaderde AMW-instellingen voor. Dit aanbod betreft voornamelijk bemiddeling tussen ouders, waarbij bemiddeling in de omgang een belangrijk onderdeel vormt. Het gaat hier voornamelijk om hulp in de post-(echt)scheidingsfase. Ook bij de GGD is aanbod op het gebied van (echt)scheiding en omgang in de meeste gevallen onderdeel van het reguliere aanbod van deze instanties. Tijdens de screeningsonderzoeken op scholen worden kinderen gesignaleerd die in de knel komen door een (echt)scheiding. Op dat moment kan de jeugdarts zelf een gesprek met de ouders of met de kinderen voeren. Als het zwaardere problematiek betreft, wordt men doorverwezen. Evenals de instellingen voor AMW, hebben de meeste GGD’en echter geen specifiek aanbod voor ouders en kinderen die te maken krijgen met (echt)scheiding. De informatie die men in huis heeft, blijft beperkt tot brochures, boekjes en folders. Twee van de vijftien benaderde GGD’en hebben een verdergaand afgestemd aanbod voor (echt)scheiding. Hierbij gaat het om leskisten die ontwikkeld zijn voor scholen, en om het opzetten en organiseren van bijeenkomsten over kinderen en (echt)scheiding bestemt voor ouders en omstanders. Dit aanbod is in alle drie de fasen van (echt)scheiding bruikbaar. Wat is het eventuele aanbod door de Bureaus Jeugdzorg? Bureau Jeugdzorg verzoeken om hulp. Daarbij is er een onderscheid naar vrijwillige hulp, geïndiceerde hulp en verplichte of opgelegde hulp. De vrijwillige hulp is het ‘eigen’ aanbod van de Bureaus Jeugdzorg. Met de invoering van de nieuwe Wet op de jeugdzorg worden Bureaus geacht dit in te perken. Meer dan de helft van de Bureaus geeft dan ook aan dat vrijwillige hulp bij (echt)scheiding en omgang niet via hen verloopt. Mensen met vragen en problemen rond (echt)scheiding verwijzen ze direct door. Bij drie Bureaus zijn er bemiddelingsgesprekken voor ouders, bij één gespreksgroepen voor kinderen. Tot slot is er één Bureau dat als coördinator optreedt in een keten van aanbieders, die samen zorgdragen voor een ketenaanpak op dit terrein. Wat betreft de verwijzingen wordt in meer dan de helft van de gevallen (vijf maal) het Omgangshuis genoemd. Daarbij moeten we aantekenen dat de meeste van deze Omgangshuizen nog van start moeten gaan (drie van de vijf). Verder wordt veel terugverwezen naar het lokale veld (AMW, GGD, advocatuur), maar het aanbod daar is soms niet bekend of wordt als zwak of afwezig aangeduid. Op grond van de bevraging van negen Bureaus Jeugdzorg menen wij dat bij een circa één op de vijf Bureaus een specifiek op (echt)scheiding en omgang toegesneden vrijwillig aanbod is dat we als ‘stevig’ kunnen typeren. Dat stevig duidt dan op de mate waarin men gebruikmaakt van het aanbod, de manier waarop de instroom tot stand komt en het idee dat bestaat over de nabije toekomst van het aanbod. 24
Wat is het eventuele aanbod door de andere aanbieders ? Geestelijke gezondheidszorg De focus van instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) is hulpverlening aan cliënten met psychiatrische klachten. Een hulpvraag die specifiek gericht is op ondersteuning bij (echt)scheiding en omgang, leidt er dan ook zelden toe dat een cliënt wordt doorverwezen naar de tweedelijnshulpverlening waaronder de GGZ-instellingen vallen. Toch kent ongeveer een kwart van deze instellingen enige vorm van hulpverlening bij scheiding en omgang. De hulpverlening is vaak beperkt. Specifieke hulpverlening bestaat uit gespreksgroepen voor kinderen, oudercursussen en, relatietherapie en bemiddeling. De twee laatste vormen behoren niet tot het structurele ondersteuningsaanbod van een GGZ-instelling. Ze worden incidenteel aangeboden, in dienst van de aanpak van problemen met een psychiatrisch oorzaak van een cliënt. Het aanbod is afhankelijk van de criteria die een instelling hanteert voor de afgrenzing van haar hulpaanbod. Verschillende betrokkenen vinden dat er in de regio onvoldoende aanbod van ondersteuning bij (echt)scheiding en omgang is en dat de ondersteuning ook niet adequaat is. Aanbod op regionaal niveau In enkele gemeenten zijn er voorzieningen die specifiek hulp aanbieden voor kinderen van gescheiden ouders. Het gaat hierbij om projecten voor begeleide omgang en om omgangshuizen. Deze voorzieningen zijn niet zozeer lokaal maar meer regionaal georiënteerd. Opvallend is dat het initiatief bij dit aanbod meestal van onderaf tot stand komt. Het gaat veelal om een samenwerking tussen instanties, die is voortgekomen uit een gesignaleerd gebrek aan hulpverlening op het gebied van (echt)scheiding en omgang. In twee van de benaderde gemeenten zijn er vrijwilligersorganisaties actief die een aanbod hebben voor kinderen die te maken krijgen met (echt)scheiding.16 In beide gevallen gaat het om Begeleide Omgangsprojecten (BOR). In één van deze twee gemeenten is er naast het BOR-project, een meer intensieve vorm van omgangsbegeleiding opgezet: het Project Begeleide Omgang. De doelgroep van het Project begeleide Omgang zijn de zwaardere gevallen, terwijl het BOR-project in deze regio gericht is op de gevallen waar de situatie minder of nog niet is geëscaleerd. Verder zijn er in Nederland momenteel zeven omgangshuizen actief, en is er een aantal omgangshuizen in oprichting.
16
Een van deze twee projecten gaat in 2006 van start, er moet nog groen licht worden gegeven door een financier.
25
Aanbod vanuit de juridische hoek Hulpverlening vanuit juridische hoek wordt voornamelijk geboden door mediators. Mediators kunnen een belangrijke rol spelen bij het tot stand brengen van een omgangsregeling na een (echt)scheiding. Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen, betrekt een mediator ook hen bij de gesprekken met de ouders, of worden ze apart gesproken. Mediators werken in de meeste gevallen op commerciële basis. Het komt weinig voor dat mediation wordt aangeboden in het reguliere hulpverleningsaanbod van lokale voorzieningen of zorgaanbieders. De tarieven voor mediation starten rond de 100 euro per uur. Bij een scheidingszitting op de rechtbank is sinds 1 april 2005 standaard een mediationfunctionaris aanwezig. De rechter spreekt ouders bij de uitspraak er direct op aan om een afspraak te maken bij een mediator. Als ouders via een rechtbank bij een mediator terecht komen, krijgen ze een stimuleringsbijdrage van 200 euro. Onder een bepaalde inkomensgrens krijgen ouders een mediationtoevoeging.17 Wat is het gebruik van dit specifieke hulpaanbod bij deze voorzieningen? Deze vraag is vrij lastig om te beantwoorden, omdat de voorzieningen waarom het gaat niet op lokaal niveau maar op regionaal of landelijk niveau zijn georiënteerd. Eén omgangshuis geeft aan dat er ongeveer 50 gezinnen per jaar worden geholpen (landelijk). Bij de BORprojecten waren dat er in 2005 67 in drie provincies, en in het Project Begeleide Omgang zijn in 2005 ongeveer 25 gezinnen in de regio geholpen. Het andere BOR-project gaat in 2006 van start. Dus hier heeft men nog geen cijfers van. Gezien het feit dat er in jaarlijks rond de 40.000 kinderen betrokken zijn bij een (echt)scheiding, kan gesteld worden dat het gebruik van het specifiek hulpaanbod op regionaal niveau minimaal is. Over het totale aantal ouders dat mediation gebruikt bij een (echt)scheiding zijn geen gegevens bekend. In 2004 waren er 8000 mediation-zaken bij het Nederlands Mediation Instituut aangemeld die familiezaken betroffen. Hoe kan het totale aanbod in termen van de vijf functies worden omschreven? Uit het onderzoek blijkt dat de meeste lokale voorzieningen hulp bij (echt)scheiding als algemeen onderdeel van hun dienstverlening aanbieden. De mate waarin gemeenten op het gebied van (echt)scheiding voorzien in de vijf functies van het hulpaanbod, loopt daarmee parallel aan de mate waarin het reguliere aanbod voorziet in de vijf verschillende functies. De specifieke hulp bij (echt)scheiding en omgang valt grotendeels buiten deze functies, omdat het hier veelal om procesmatige hulp gaat, bijvoorbeeld om bemiddeling bij een omgangsregeling. De functies licht pedagogische hulp en het geven van adviezen kunnen een onderdeel zijn van bemiddeling en omgangsbegeleiding.
17
Dit geldt alleen voor mediators die staan ingeschreven bij Raad voor Rechtsbijstand.
26
Conclusies • Gemeenten hebben geen visie en geen specifiek beleid op het hulpaanbod bij (echt)scheiding en omgang. Ze lijken dit ook niet als hun verantwoordelijkheid te zien. • Het hulpaanbod voor kinderen van gescheiden ouders is versnipperd over diverse instanties en slecht te overzien voor zowel gebruikers als voor instellingen die doorverwijzen. Ook op internet blijkt het lastig om specifieke websites te vinden, waar kinderen antwoorden kunnen vinden op hun vragen over (echt)scheiding en omgang. • In het veld wordt veelvuldig benadrukt dat er nauwelijks een preventief aanbod is voor kinderen die te maken krijgen met een (echt)scheiding. Ook het curatieve aanbod dat direct gericht is op kinderen die in de knel zitten door een (echt)scheiding, is zeer beperkt. • Het signaleren van de vraag bij kinderen is moeilijk en het is niet duidelijk waar de verantwoording daarvoor ligt. Er zijn geen instanties die zich specifiek bezighouden met het signaleren van kinderen die in de knel komen door een (echt)scheiding. Vragen die onbeantwoord blijven: hoe ziet de hulpbehoefte van kinderen eruit? Hoe zou de toeleiding tot de hulp eruit moeten zien en wie is verantwoordelijk voor de signalering? • Het aanbod dat er is (bij het AMW, BJz en de GGZ), staat veelal onder druk. Eén van de oorzaken hiervan is dat de problematiek vaak een grote tijdsinvestering vergt, en dus ook relatief veel geld kost. • Het aanbod dat er is, zit veelal verweven in de bredere dienstverlening. Mede daardoor is een kwantitatieve schatting van de omvang van de vraag en de hulp niet mogelijk. • Recent is een aantal initiatieven genomen tot het oprichten van omgangshuizen en het starten van begeleide omgangsprojecten. Deze initiatieven, die over het algemeen vanuit het veld ontstaan, komen voort uit een gesignaleerde noodzaak voor hulpverlening en een gesignaleerd gebrek aan ander regulier aanbod. • Er is een groot commercieel aanbod voor ouders en kinderen die te maken krijgen met een (echt)scheiding. Dit is echter vanwege hoge tarieven niet voor iedereen toegankelijk.. • Door de invoering van de Wet op de jeugdzorg, wordt het hulpaanbod voor kinderen van gescheiden of scheidende ouders bij de Bureaus Jeugdzorg steeds kleiner. Volgens de Wet op de jeugdzorg moeten de Bureaus hun taken op het gebied van de licht ambulante hulpverlening overdragen naar de gemeenten. Het aanbod dat er bij hen is, wordt dus op veel plaatsen afgebouwd. Bij de Bureaus Jeugdzorg is er echter in veel gevallen geen zicht op de vraag welk aanbod daarvoor in de plaats komt op lokaal niveau. • Er blijkt sprake van ongelijkheid in het land wat betreft de hulpverlening. In enkele gemeenten kunnen mensen bijvoorbeeld gratis beroep doen op mediation van een Bureau Jeugdzorg of van een maatschappelijk werker, terwijl in de rest van het land men hier minimaal 100 euro per uur voor moet betalen. • Het ordeningsmodel voor hulp bij (echt)scheiding en omgang is vooral van theoretische waarde. In de praktijk blijkt het aanbod zo beperkt en weinig specifiek dat het onderscheid naar fase van (echt)scheiding en zelfs naar aanbieder, vaak niet goed mogelijk is. 27
28
LITERATUUR
Janssen, L., M. Loeffen en H. Ooms, 2004. Ordeningsmodel hulp bij (echt)scheiding en omgang. Utrecht: Collegio. Moena, I., I. de Jong, M. Loeffen en S. Rockenfeller, 2004. Vertrouwenspersoon voor jongeren met (echt)scheidingsproblematiek. Utrecht: Collegio. Spruijt, E., H. Kormos, C. Burggraaf en A. Steenweg, 2003. Het verdeelde kind. Literatuuronderzoek naar omgang na (echt)scheiding. Utrecht: Capaciteitsgroep Kinder- en Jeugdstudies Universiteit Utrecht. Spruijt, A. e.a., 2005 Effecten van het volgen van KIES Kinderen in (echt)scheiding Situatie. Utrecht: Capaciteitsgroep Kinder- en Jeugdstudies Universiteit Utrecht. Weerd, M. de, en P. Krooneman, 2004. Opvoed-, opgroei- en gezinsondersteuning in gemeenten. Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek.
29
30
BIJLAGE 1
Overzicht benaderde gemeenten Gemeente Marum Gemeente Vlagtwedde Gemeente Kollumerland c.a. Gemeente Ommen Gemeente Rijnwaarden Gemeente Opmeer Gemeente Bleiswijk Gemeente Rijnsburg Gemeente Hilvarenbeek Gemeente Lith Gemeente Heerenveen Gemeente Gendringen Gemeente Zutphen Gemeente De Bilt Gemeente IJsselstein Gemeente Edam-Volendam Gemeente Tholen Gemeente Veere Gemeente Vught Gemeente Landgraaf Gemeente Groningen Gemeente Almere Gemeente Enschede Gemeente Hardenberg Gemeente Utrecht Gemeente Alphen aan den Rijn Gemeente Gouda Gemeente Sittard Gemeente Leidschendam-Voorburg Gemeente Eindhoven
31
32