REGIONAAL SPRINTKAMPIOENSCHAP OP OMLOOP SPRINTERS CUP ZOLDER 2005
TECHNISCH REGLEMENT 1. 2. 3.
4.
Dit Technisch Reglement werd op 21 februari 2005 gepubliceerd en treedt met onmiddellijke ingang in werking. Het vervangt vanaf dan alle voorgaande Technische Reglementen van de Sprinters Cup Zolder. De Sprinters Cup Zolder 2005 staat open voor voertuigen, conform aan de technische reglementen “Sprinters Cup Zolder 2005” en de technische reglementen VAS 2005. Dit kampioenschap staat enkel open voor productiewagens, met minimaal twee zitplaatsen en twee deuren. In de klassen 4, 5 en 6 worden enkel GT- en toerismewagens toegelaten die tot en met bouwjaar 1984 werden geproduceerd. In klasse 4 wordt onder “bouwjaar” verstaan het eerste jaar waarin dit type en model van wagen werd geproduceerd. Met uitzondering van de onderste helft van de volledige wielen, moet het koetswerk van een wagen in een verticale projectie en langs boven gezien, steeds alle mechanische componenten bedekken. Het is de plicht van iedere deelnemer om aan de technische commissarissen te bewijzen dat zijn voertuig integraal conform is aan dit reglement en dit gedurende de volledige meeting.
KOETSWERK EN CHASSIS 5. 6. 7. 8. 9.
10. 11. 12. 13.
14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
Een sunroof, een glazen klapdak of een schuifdak uit breekbaar materiaal is verboden. Deuren moeten hun originele klinken en scharnieren behouden. De voordeuren moeten kunnen openen of geopend worden zonder gebruik van gereedschap en dit zowel langs binnen als langs buiten. Alle deuren moeten gedurende de ganse duur van de meeting aanwezig zijn op hun originele plaats. De voorruit in gelaagd glas is verplicht voor alle wagens uit de klassen 1, 2 en 3. In de klassen 4, 5 en 6 dient de aanwezige voorruit uit gelaagd glas te bestaan. Indien deze wordt vervangen door aeroscreens uit gelaagd glas of windkappen uit policarbonaat, dient de piloot een integraalhelm te dragen. Het visier van deze helm mag maximaal een duimbreedte of 2 cm openstaan. Het zicht moet naar alle zijden gevrijwaard blijven en het zicht van buitenaf moet mogelijk zijn. Indien zij- of achterruiten door een ander transparant materiaal vervangen worden, moet het vervangende materiaal minimum 3 mm dik zijn. Op de voorruit mag enkel bovenaan een strook van 15 cm afgedekt zijn. Op de achterruit mag enkel bovenaan een strook van 8 cm afgedekt zijn. In elk geval moet ruim voldoende zicht door zowel de voor- als de achterruit gevrijwaard blijven. Indien deze aanwezig zijn, moeten op de zijruiten de naam van de piloot en de eventuele overwinningssticker aangebracht worden; de zijruiten moeten echter vrij blijven van elke publiciteit. Bij afwezigheid van zijruiten wordt de overwinningssticker op het koetswerk ter hoogte van het achterste spatbord aangebracht. Alle aanwezige zijruiten dienen voor ¾ gesloten te zijn tijdens de gechronometreerde wedstrijdgedeelten, behalve indien er een net voor de zijruiten geplaatst wordt. Dit net moet zodanig gemaakt zijn dat men er geen lichaamsdeel door kan steken. Geen enkel mechanisch deel mag buiten het koetswerk komen. Het koetswerk mag nergens uitstekende delen, scherpe hoeken of kanten vertonen. De voor- en achterbumper mogen verwijderd worden, doch enkel samen met de steunen. De bumpers mogen in geen geval vervangen worden door versteviging. Originele binnenspatborden mogen niet verwijderd worden. Doeltreffende zijspiegels aan de bestuurders- en aan de passagierszijde zijn verplicht. Een achteruitkijkspiegel aan de binnenzijde van de wagen is optioneel. Indien de originele scharnieren en/of sluitingen niet behouden zijn, dienen motorkap en kofferdeksel op de vier hoeken voorzien te zijn van veiligheidssluitingen. Het openen moet kunnen gebeuren zonder gebruik van gereedschap.
Technisch Reglement Sprinters Cup Zolder 2005
pag. 1
22. Motorkap en kofferdeksel dienen aanwezig te zijn op hun originele plaats en dienen gesloten te zijn wanneer het voertuig in beweging is. In de klassen 4 en 5 en enkel voor de achterliggende motoren bestaat de mogelijkheid om de motorkap maximum 10 cm te openen, op voorwaarde dat afdoende beveiligingen worden aangebracht. 23. Motorkap en kofferdeksel mogen uit een ander materiaal zijn. 24. Geen enkel onderdeel van de onderbouw mag, in geval van een lekke band, het wegdek raken. 25. Indien er een voorruit aanwezig is, moet de wagen uitgerust zijn met een doeltreffende ruitenwisser op de voorruit. 26. Indien bijkomende lampen gemonteerd worden, mogen hun steunen niet voor de lampen uitsteken. 27. Indien de bijkomende lampen niet gemonteerd zijn en de lampensteunen voor de bumper uitsteken, dienen de steunen verwijderd te worden. 28. Elke wagen moet aan voor- en achterzijde uitgerust zijn met een trekoog die aan het chassis of achteraan aan het motorblok is bevestigd. 29. Deze is ringvormig en heeft een minimale doormeter van de opening van 80 mm en een maximale van 100mm. (Zie voorbeeld in de VAS Sportreglementen 2005) 30. Het trekoog moet geschilderd zijn in een met het koetswerk contrasterende kleur geel, oranje of rood. 31. Trekogen moeten zichtbaar en binnen handbereik gemonteerd worden en dienen bruikbaar te zijn als de wagen zich in een kiezelbak bevindt. Bovendien dient de precieze plaats van deze trekogen aangeduid te worden door een pijl in een contrasterende kleur. 32. Het type spoiler is vrij, maar deze mag nooit buiten de contouren van de wagen uitsteken.
MOTOR 33. De motor van een wagen uit de klassen 1, 2 en 3 moet merkgebonden zijn en in de originele motorruimte worden ingebouwd. In de klassen 4 en 6 moet de shortblock (dit betekent motorblok en cilinderkop) origineel zijn en in de originele motorruimte worden ingebouwd en moeten de overbrenging en het type van brandstoftoevoer (carburator of injectie) origineel zijn. In de klasse 5 moet de motor van de wagen merkgebonden zijn en mag hij ten laatste in 1984 gebouwd zijn. Het luchtinlaatgedeelte is verplicht voorzien van een luchtfilter, bij voorkeur van het type, model en afmetingen waarmee de wagen de montageband verliet. In elk geval dient de gemonteerde luchtfilter voldoende efficiënt te zijn om aan de geldende geluidsnormen (art. 31 tot en met 35 van het heersende Sportreglement) te voldoen. 34. Benzinemotoren met turbo zijn alleen in de klassen 5 en 6 toegelaten onder volgende voorwaarden: a) het model en type wagen was origineel leverbaar met een turbomotor b) de cilinderinhoud is maximaal 2000 cc c) af fabriek was het opgegeven vermogen volgens homologatie / technische fiche maximaal 190 pk d) de breedte van de gemonteerde wegbanden is maximaal maat 225 Voor de berekening van de cilinderinhoud voor de verdere indeling in de klasse wordt de werkelijke cilinderinhoud vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,7. Dieselmotoren mogen wel van een enkele turbo of compressor zijn voorzien, zonder toepassing van een coëfficiënt op de cilinderinhoud. 35. Alle wagens mogen met een carterontluchting uitgerust worden. Deze mag niet vrij op de grond zijn gericht. 36. De carterontluchting moet afgeleid worden naar een opvangtank met een minimum inhoud van 2 liter. 37. Deze opvangtank dient stevig met brandvrij materiaal bevestigd te worden en voorzien te zijn van een ontluchting. Plaatsing in de bestuurdersruimte is niet toegelaten. De opvangtank moet van onbrandbaar materiaal zijn. 38. Opvangpunt en ontluchtingspunt van de opvangtank moeten het hoogste punt van de tank zijn. 39. Tijdens de meetings van de Sprinters Cup Zolder 2005 mag de omloop enkel gebruikt worden door motorvoertuigen waarvan het geluidsniveau Lamax, voorbijrijdend bij vollast, niet hoger is dan 95 dBA op ongeveer 7 meter van de rand van de rijbaan en op circa 1,5 meter boven de grond gemeten volgens de snelle tijdsbeweging “FAST”. Ten einde aan deze voorwaarden te voldoen dienen de motorvoertuigen zo nodig uitgerust te worden met een absorberende geluidsdemper. Deze absorberende geluidsdemper moet gemonteerd zijn binnen het koetswerk van de wagen en mag niet aan de buitenkant van de wagen uitsteken. Indien er geluidsbeperkingen op andere circuits gelden, zal dat d.m.v. een addendum meegedeeld worden. 40. Zij-uitlaten zijn niet toegestaan. Het uiteinde van de absorberende geluidsdemper moet evenwijdig met de lengteas van het voertuig gemonteerd zijn en mag niet aan de achterkant van het voertuig uitsteken.
Technisch Reglement Sprinters Cup Zolder 2005
pag. 2
ELEKTRISCHE UITRUSTING 41. Batterij • De batterij moet stevig en permanent bevestigd worden. • De stroomgevende pool moet afgedekt zijn door een degelijk isolerend beschermkapje. • Indien de batterij zich niet op de originele plaats bevindt, dient zij volledig afgeschermd te worden met corrosievrij en isolerend materiaal. 42. Starten • Het starten van de wagen mag gebeuren door middel van een externe batterij. • De aansluiting van de externe batterij moet zich binnen de rolkooi bevinden en moet gebeuren door middel van een speciale startstekker. • In geen enkel geval mag zij zich onder de motorkap of in de directe nabijheid van de benzinetank of benzineleidingen bevinden. 43. Stroomonderbreker • Een stroomonderbreker is verplicht. • De stroomonderbreker moet alle stroom- en spanningscircuits onderbreken (batterij, alternator, verlichting, ontsteking, controle-instrumenten, enz...). • Het moet een vonkvrij model zijn, en moet bereikbaar zijn van binnen in de wagen en van buitenaf. • In de wagen moet de bediening door de piloot kunnen gebeuren, normaal achter het stuur gezeten, harnas vastgemaakt en aangespannen. • Aan de buitenkant moet het uitschakelsysteem als volgt kunnen bediend worden: o Bij een gesloten wagen: naast de onderkant van de voorruit aan de kant van de rijder. o Bij een cabrio: aan de voorruit en/of aan de basis van de rolbeugel aan de kant van de rijder. • De plaats van de stroomafsluiter moet aangegeven zijn door een blauwe, wit-omrande driehoek (met een basis van minstens 12 cm) met daarin een rode vonk en dit zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van de wagen. 44. Verlichting • De wagens moeten uitgerust zijn met een doeltreffende verlichting, bestaande uit koplampen, richtingaanwijzers, achterlichten, mistlicht en remlichten. • De koplampbeschermingen mogen aangebracht worden. • Op geen enkel ogenblik mag er een rood licht naar voor of een wit licht naar achter schijnen, zelfs niet bij die lichten die dienen ter identificatie van het voertuig.
OPHANGING, REMMEN EN STUURINRICHTING 45. De ophanging is vrij voor de klassen 1, 2, 3 en 5. In de klassen 4 en 6 moeten de ophanging en het remsysteem (trommel-/schijfremmen) origineel zijn. De originele rubberen bussen mogen wel vervangen worden door kunststoffen bussen. 46. Remleidingen die het laagste deel van de onderbouw vormen, moeten extra beschermd worden. 47. Indien er remleidingen door de cockpit lopen, moeten in- en uitgang met doorvoerrubbers gescheiden worden van de cockpit. 48. De remleidingen mogen niet tussen de rolkooi en het koetswerk gemonteerd worden. 49. Enkel geschroefde metalen koppelingen en verbindingen zijn toegelaten met uitzondering van “bi-conische” koppelingen. 50. Het stuurslot moet verplicht verwijderd worden.
WIELEN EN BANDEN 51. Banden en velgen moeten minstens voor 1/3 van hun omtrek overdekt zijn. 52. Het bandentype voor de klassen 1, 2 en 3 is vrij. Voor de klassen 4, 5 en 6 moeten de banden gehomologeerd zijn voor weggebruik (DOT-nummer of E-merk). Dunlop Racing-banden, type Classic 204 zijn toegelaten. Banden dienen in goede staat te verkeren. 53. Per as moeten de velgen van hetzelfde materiaal en de banden van hetzelfde type zijn. In de klassen 4 en 6 zijn enkel velgen van de originele diameter of maximaal van 1” groter toegelaten. 54. De spoorverbreders en de wielbouten moeten uit één stuk bestaan; verlenging of samenstelling van de wielbouten via de spoorverbreders is verboden. 55. De wielbouten moeten altijd zoveel schroefdraad benutten als de diameter van de eigen schroefdraad. Alle voorziene wielbouten moeten gemonteerd zijn, vanaf het ogenblik dat de wagen in beweging is. 56. Indien velgen met centrale moeren gemonteerd zijn, moet er voorzien worden dat deze moeren niet spontaan kunnen loskomen tijdens het rijden. Dit moet gebeuren, of via vergrendeling door middel van Technisch Reglement Sprinters Cup Zolder 2005
pag. 3
splitpennen of veiligheidsveren, of door gebruik van linkse en rechtse schroefdraad op de moeren. Bij gebruik van veiligheidsveren moeten deze opnieuw geplaatst worden na iedere verandering van wiel. In klassen 4 en 6 zijn centrale vleugelmoeren toegestaan. 57. Velgen mogen geen barsten vertonen en moeten zuiver zijn bij het aanbieden op de technische controle.
COCKPIT 58. Tijdens de wedstrijd en/of training mag er zich geen losliggend materiaal in de bestuurders- of kofferruimte bevinden. 59. Een wegneembare hoedenplank moet verwijderd worden. 60. Indien de binnenbekleding van de deuren verwijderd werd, moeten alle scherpe kanten doeltreffend afgeschermd worden.
VEILIGHEIDSUITRUSTING VOOR DE WAGEN 61. Elke wagen uit de klassen 1, 2 en 3 dient uitgerust te zijn met een rolkooi die beantwoordt aan de FIA homologatienormen vanaf 1986. Elke wagen uit de klassen 4, 5 en 6 dient uitgerust te zijn met een rolkooi of met een rolbeugel die minstens beantwoordt aan de FIA normen van het jaar van productie van de wagen; te staven door een homologatiefiche. Rolkooien in aluminium of andere lichtmetalen zijn verboden. 62. Een laterale (zijdelingse) steun in St.-Andrieskruisvorm (X-vorm), tussen de rolbeugel, ter hoogte van het bekken van de piloot, zowel links als rechts, wordt sterk aanbevolen. Montage enkel door gelaste hechtingen of gehomologeerde hechtingen. Indien dit kruis gemonteerd wordt, moet het kruispunt van deze kruisvorm gelast zijn. Bij verlichte deuren dient een laterale (zijdelingse) steun tussen de rolkooi ter hoogte van het bekken van de piloot, te worden gemonteerd. 63. Elektrische en/of andere leidingen tussen de rolkooi en het koetswerk zijn ten strengste verboden (behalve na voorlegging homologatiefiche). 64. Een uitbreiding van de kooi naar veerpoten toe en een verstevigingbuis tussen de veerpoten is toegelaten in de klassen 1, 2, 3 en 5. In de klassen 4 en 6 is enkel een verstevigingsteun tussen de veerpoten toegelaten; te staven door een homologatiefiche. 65. De beugels en andere steunen moeten gemaakt zijn in naadloze metalen buis van minimum 38 mm doormeter en 2 mm dikte volgens FIA normen. De rondingen mogen geen plooien vertonen en het laswerk moet uitgevoerd zijn volgens de regels der kunst. De voet en de contraplaten moeten minimum 120 cm² groot zijn en 3 mm dik en met maximum 4 bouten van 10 mm 8.8 bevestigd zijn. Op plaatsen waar een rolkooivoet volgens de regels van de kunst aan het koetswerk gelast is en het onmogelijk is een contraplaat aan te brengen mag deze weggelaten worden. De beugels moeten zo nauw mogelijk de omtreklijnen van het koetswerk volgen. De onderzijde van de dwarsverbinding tussen de rolbeugels mag niet lager liggen dan de bovenzijde van de helm van de inzittende. De voet mag op de bodem vastgelast worden volgens de regels van de kunst, maar de contraplaten en de 4 bouten moeten behouden blijven. Rolkooien die afwijkingen vertonen t.o.v. de verplichte omschrijving dienen gestaafd door homologatieattesten van de constructeur. 66. Tussen motorruimte, bestuurdersruimte, koffer en brandstoftank moeten tussenschotten aangebracht worden die uitgevoerd zijn in brandvrij materiaal. 67. Doorvoerrubbers zijn verplicht voor alle leidingen die door deze schotten lopen. 68. Schotten moeten hermetische afsluitingen tussen de diverse compartimenten waarborgen. 69. Alle leidingen van oliekoelers en/of waterkoelers die door de cockpit lopen en een vloeistof kunnen bevatten, moeten over hun volledige lengte (in de cockpit) overkapt zijn, zodanig dat bij een eventuele breuk de piloot niet kan getroffen worden door de vloeistoffen. 70. Brandstofleidingen gemonteerd in de cockpit moeten uit brandvrij materiaal vervaardigd zijn en mogen geen verbindingen hebben. 71. Bevestiging van de brandstofleidingen moet permanent zijn en de leiding mag niet tussen de verticale steunen van de rolkooi en het koetswerk lopen (uitzondering enkel op vertoon van de homologatiefiche). Tevens moeten deze gelegd worden op minimum 10 cm van elektrische leidingen. 72. De ruimte, waarin de benzinepomp is gemonteerd, moet hermetisch afgesloten zijn van de bestuurdersruimte. 73. Elke wagen dient verplicht uitgerust te zijn met een brandblusser van minimum 3 (drie) kg of 2 maal 2 (twee) kg poedervulling. Indien de wagen is uitgerust met een automatische brandblusinstallatie moet deze conform zijn aan de voorschriften van bijlage J van het geldende FIA-reglement.
Technisch Reglement Sprinters Cup Zolder 2005
pag. 4
74. Elke brandblusser dient te voldoen aan de wettelijke normen en in volkomen bedrijfsvaardige staat te zijn. De officiële geldigheidsdatum mag niet overschreden zijn. Indien de geldigheidsdatum verwijderd werd of onleesbaar geworden is, is de brandblusser niet meer geldig en dient deze vervangen te worden. 75. Het geldigheidscertificaat wordt vereist bij vast gemonteerde brandblussers. 76. De bevestiging van de brandblusser moet gebeuren in de originele houder(s) en binnen handbereik; extra bevestiging is toegelaten met uitzondering van kleefband. 77. De brandblusser dient verplicht geplaatst te worden onder de vensterlijn. De brandblusser wordt gemonteerd op een gemakkelijk te bereiken en goed in het oog springende plaats. Het wegnemen voor gebruik mag niet langer dan 10 seconden in beslag nemen. 78. FIA-gehomologeerde kuipstoelen worden sterk aanbevolen. 79. Minimaal is een vierpuntsgordel verplicht. 80. De veiligheidsgordel heeft verplicht minstens 4 bevestigingspunten. Geen enkel van deze punten mag aan de stoel bevestigd worden. 81. Vervormde of herstelde stoelen zijn niet toegelaten. 82. De stoel van de piloot moet in de klassen 1, 2 en 3 van het type “kuip” zijn met een geïntegreerde hoofdsteun. In de klassen 4, 5 en 6 is een hoofdsteun voor de piloot verplicht. Dit mag een geïntegreerde of een niet afschuifbare hoofdsteun van de stoel zijn, of het mag een vaste steun zijn. Nochtans wordt ook voor de klassen 4, 5 en 6 een stoel van het type “kuip” met een geïntegreerde hoofdsteun aanbevolen. De afmetingen van de hoofdsteun moeten zodanig zijn dat het hoofd/helm van de piloot tegengehouden wordt en zich bij acceleratie niet verder achterwaarts dan de hoofdsteun kan buigen, noch geklemd kan raken tussen de veiligheidsrolkooi en de hoofdsteun. De passagierszetels moeten weggehaald worden teneinde de hoeveelheid brandbare materialen te verminderen. 83. De stoel dient degelijk bevestigd te zijn, bij voorkeur vast, zonder regelmechanisme.
VEILIGHEIDSUITRUSTING VOOR DE PILOOT 84. Gedurende de oefeningen en de wedstrijd moeten de piloten onder alle omstandigheden een brandvrije overall dragen, die voldoet aan de FIA normen 1986 of 8856-2000 en naam en bloedgroep van de piloot vermeldt. Het is echter aan te raden geen overall van het type 1986 meer aan te kopen gezien deze norm definitief vervalt in 2006. Verder draagt hij/zij ondergoed, een balaclava, sokken, schoenen en handschoenen die voldoen aan het ontwerp en de parameters voor de fabricatie, opgelegd door de ISO-norm 6940; 3175-1:1998; 5077:1984; 6330:1984; 9151:1995; 13935-1:1999; 15025:2000. De gehomologeerde overalls zullen, ter informatie, samen met hun erkenningsnummer worden gepubliceerd in de FIA Official Bulletins. Bovendien moeten piloten hun veiligheidsriemen degelijk vastmaken. 85. Naam en bloedgroep van de piloot dienen aan beide zijden op de spatborden of deuren te worden aangebracht en dit op de, door de VAS ter beschikking gestelde, verplichte VAS-zelfklever. De lettertekens moeten een minimum hoogte hebben van 4 cm. 86. De naam van de piloot dient verplicht aangebracht te worden op de achterste zijruiten in witte letters met minimum hoogte van 5 cm. Indien een wagen geen zijruiten heeft, volstaat de vermelding op het spatbord (cfr. Art. 85). 87. Naam en bloedgroep van de piloot dienen vermeld te worden op de helm. 88. Het dragen van een gehomologeerde helm is verplicht wanneer de wagen in beweging is. Deze helm draagt op de linkerzijde de naam van de piloot en moet minstens aan één van de volgende normen voldoen: • Snell SA 2000 (USA). • British Standards Institution BS 6658-85, type A/FR, inclusief alle amendementen (rode sticker). • SFI 31.1A en SFI spec. 31.2A (USA). Elke modificatie aan boven vermelde lijst zal gepubliceerd worden in het maandelijkse FIA Official Bulletin. Beschrijving van de labels die de goedgekeurde helmen identificeren, is op aanvraag verkrijgbaar bij de FIA. 89. De volledige persoonlijke uitrusting moet tijdens de technische controle getoond worden.
BRANDSTOF 90. De inhoud van de brandstoftank bedraagt maximum 120 liter. Vanaf 2006 wordt de inhoud van elke brandstoftank gelijkgeschakeld met de op dat ogenblik geldende reglementen van de FIA. 91. Indien de originele brandstoftank niet meer aanwezig is, moet de vervangende tank een brandvrije, FIA gehomologeerde tank zijn van het type FT3. De piloten dienen dit homologatieattest voor te leggen op de technische keuring.
Technisch Reglement Sprinters Cup Zolder 2005
pag. 5
92. 93. 94. 95.
96. 97.
De tank mag eveneens gemaakt zijn door een erkend werkhuis, dat een attest van drukproef aflevert (getest op 0,3 bar). Dit attest van drukproef dient voorgelegd te worden tijdens de technische controle. De geldigheidsduur van de vervangende brandstoftank moet zichtbaar zijn! De vervangende, gehomologeerde tank moet op een permanente manier bevestigd zijn (elastische materialen voor bevestiging zijn niet toegelaten). De brandstoftank moet ontlucht zijn naar buiten; deze ontluchting moet onder de dakrand, naar de zijkant van de wagen lopen of overeenstemmen met de FIA-reglementering en mag in geen enkel geval brandstof verliezen. Indien de vulopening in de kofferruimte voorzien is, moet rond deze vulopening een opvangreservoir voorzien zijn met een overloop naar buiten. Dit opvangreservoir moet door het kofferdeksel afgesloten worden en er moeten zich in het laagste punt van de kofferbodem boringen bevinden om de gemorste brandstof te laten weglopen. De sluitingsdop van een tank die in de koffer gevuld wordt, mag geen ontluchtingsboring of keep hebben. Brandstoftanks, batterij, brandstofpomp en expansievat van de koeling, moeten hermetisch afgesloten zijn van de bestuurdersruimte (zie ook tussenschotten) en dit d.m.v. onbrandbaar materiaal.
PERMANENTE CONTROLEKAART 98. Enkel de kaarten met vermelding van het huidige jaartal zijn geldig. Deze kaart vormt een paspoort van de wagen; zij moet steeds het voertuig vergezellen en moet op vraag van de technische commissarissen van de VAS kunnen getoond worden. Zij moet spontaan getoond worden bij aanbieding van het voertuig op de technische controle. De opmerkingen en redenen tot startweigering worden hierin opgetekend. Opmerkingen vermeld op de technische fiche dienen de volgende wedstrijd in orde te zijn. Zo niet volgt een voorstel tot startweigering. Deze kaart kan aangevraagd worden bij elke technische commissaris van de VAS. Zij is bij de eerste aanvraag gratis. Een tweede aanvraag in gevolge verlies of dergelijke kost 25. Bij de eerste aanbieding op de technische controle moet zij volledig ingevuld zijn. Indien deze kaart niet zorgvuldig wordt bewaard en tengevolge hiervan onleesbaar of onbruikbaar werd, zal de ondertekenaar verplicht worden een nieuwe kaart te kopen aan de prijs van 25. Indien een kaart aangevraagd wordt om een vorige opmerking te verdoezelen kan dit misbruik bestraft worden met een tuchtvervolging en financiële boete. 99. De ondertekenaar van de kaart blijft aansprakelijk voor het gebruik, misbruik of de ingevulde gegevens. Hij is aansprakelijk voor de eventueel opgelegde boete. Hij wordt van deze verplichting ontlast op het moment dat de kaart teruggestuurd wordt aan het secretariaat van de VAS. 100. De ingeschreven gegevens en opmerkingen worden in het dubbel bijgehouden op het technisch secretariaat zodat elke poging tot misbruik van deze kaart gecontroleerd kan worden. 101. Deze kaart vormt een essentieel onderdeel van de papieren die zorgvuldig moeten bewaard worden. De ondertekenaar blijft aansprakelijk zolang de kaart niet ingezonden is.
GOEDKEURING 102. Reglement goedgekeurd voor de VAS door Pascal NOTELAERS op 21 februari 2005. 103. Bij twijfel over de interpretatie van dit reglement zal alleen de Nederlandse tekst geldig zijn.
Technisch Reglement Sprinters Cup Zolder 2005
pag. 6