kennis- en kwaliteitscentrum van en voor oncologische hulpverleners
regionaal informatiebulletin
nummer 1 maart 2003
ONCOlogisch voor medisch specialisten
Melanomen: Tijd voor nieuw beleid 'MELANOMEN: TIJD VOOR NIEUW BELEID' ZO LUIDDE HET SYMPOSIUM, GEHOUDEN KANKERCENTRUM ZUID EINDHOVEN OP 18 NOVEMBER 2002 IN HET AUDITORIUM VAN HET CATHARINA-ZIEKENHUIS IN EINDHOVEN.
DOOR HET INTEGRAAL
Inhoud Melanomen:Tijd voor nieuw beleid 1 Testistumoren: goed en slecht nieuws 4 Goede resultaten in Elisabeth Ziekenhuis met badmutsvariant 6 PET-scan in de IKZ-regio 7
In maart 1999 was binnen het IKZ de laatste bijscholingsavond rondom het melanoom, een voor wetenschappers intrigerende, doch voor patiënten onvoorspelbare kwaadaardigheid van de huid. Sindsdien is er veel veranderd.We staan nu aan de vooravond van een nieuwe consensustekst voor deze vorm van kanker. Uit binnen het IKZ verricht onderzoek blijkt een slechte aanpassing van werkers in het veld aan de consensus van 1997, voor wat betreft de adviezen ten aanzien van de marges van verwijdering van het melanoom. Daarnaast is er inmiddels veel gepubliceerd over de aanvullende behandeling met interferon en het selecteren van patiënten met de sentinel node procedure.Wat blijft, ook binnen het IKZ, is een grote variatie in het medisch beleid en handelen. Dit was reden voor de huidtumorenwerkgroep binnen het IKZ opnieuw een avond te wijden aan dit onderwerp.
Personalia 9 • Dr. M. Kuper-Hommel 9 • Dr. J.L.M. Konsten 9 • Dr. M.M. Hoogbergen 10 • Dr. P.M.P. Ackermans 10 • Dr. Jelle Croles 11
Toename incidentie melanomen Dr. J.W.W. Coebergh, hoofd Onderzoek van het IKZ en Dr. M.J. Korstanje, dermatoloog van de St.Anna Zorggroep te Geldrop leidden het symposium in. Dr. Coebergh schetste dat de incidentie van melanomen blijft toenemen, waarbij de sterfte alleen nog bij oudere mensen toeneemt omdat bij hen veel relatief dikke melanomen met een slechtere prognose worden waargenomen. Collega Korstanje wees het gehoor op het mogelijke probleem van adjuvante overbehandeling. Hierna werden deskundigen van buiten de regio ingeleid door leden van de werkgroep.
Plaatsbepaling geneesmiddelen 11 Publicaties van IKZ-medewerkers 11 Agenda 12 Dr. J.W.W. Coebergh
Literatuuronderzoek Dr. C.L.H. van Berlo, chirurgoncoloog in het VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg leidde Prof. Dr. H.J. Hoekstra, chirurg-oncoloog in het Academisch Ziekenhuis Groningen in, die aan de hand van een gedegen literatuuronderzoek the state of the art voor de indicatie en uitvoering van de sentinel node procedure en lymfeklierdissectie belichtte. In zijn heldere voordracht gaf prof. Hoekstra aan dat na het verwijderen van een melanoom de patiënt kans heeft op een plaatselijk
2
vervolg van pagina 1
Melanomen:Tijd voor nieuw beleid
Regionale Dissectie
Status na SN L Lies
Aftekenen
Opp en diepe liesklierdissectie
Sartoriustranspositie
Intracutane hechting
terugkomen van de ziekte, het naar voren komen van de tumor in de huid tussen de oorspronkelijke plaats van verwijderen en de aangrenzende lymfeklieren (in-transit metastasen), in de lymfeklieren en via het bloed in allerlei organen als longen, lever en hersenen. Goed vastgelegd is in de behandeling van het melanoom van de huid de chirurgische resectie marge: melanomen met een dikte tot en met 2.0 mm moeten met een marge van 1 cm rondom aangepakt worden, dikker dan 2 mm moet de marge 2 cm zijn. In de primaire behandeling is er géén plaats voor lokale perfusie met antitumormiddelen. Evenmin is er plaats voor electieve klierdissecties, daar die geen invloed hebben op de ziektevrije overleving. Een standaard aanvullende behandeling met medicijnen is er vooralsnog ook niet. Of een vroege opsporing en behandeling van uitzaaiingen in de lymfeklieren bijdraagt aan een verbetering van de ziektevrije en totale overleving is nog steeds onderwerp van studie (Morton’s schildwachtkliertrial en de Sunbelt Melanoma Trial). De eerste resultaten van deze studies zijn pas in 2003 te Dr. C.L.H. van Berlo verwachten. Prognose Vast staat dat een negatieve (géén tumor bevattende) schildwachtklier bij het melanoom een betere prognose heeft dan een positieve (wél tumor bevattende). De schildwachtklier (dit is de eerste lymfeklier die haar lymfe rechtstreeks van de tumor ontvangt) is bij het melanoom nog steeds een ingreep ter bepaling van het stadium. Als evenwel in de follow-up lymfekliermetastasering plaatsvindt, dan is de therapeutische klierdissectie een mogelijkheid om weer tot genezing te komen. De kans op curatie wordt voornamelijk bepaald door het aantal aangetaste klieren. De waarde van adjuvante behandeling dient bij voorkeur in studieverband te worden onderzocht. De rol van de patholoog Dr. C.E.M. Blomjous, patholoog in het St. Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg, leidde Prof. Dr. P.J. van Diest, patholoog in het VU Medisch Centrum te Amsterdam in. Collega
Dr. C.E.M. Blomjous
Blomjous informeerde ons over de rol van de patholoog, die, voorafgaand aan aanvullende behandeling, informatie verschaft over het plaatselijk verwijderde melanoom preparaat (type, ulceratie, dikte, radicaliteit), doch ook over een eventueel verwijderde schildwachtklier of lymfeklierdissectiepreparaat.
Nauwgezetheid Prof. Dr. P.J. van Diest wees op de grote nauwgezetheid waarmee metastaseringonderzoek moet worden verricht. Van iedere lymfklier kunnen duizenden coupes worden gemaakt, zo ook van een sentinel klier. Het is dan ook zaak protocollair goed vast te leggen wat de beste balans is tussen workload voor de patholoog anatoom en de sensitiviteit van een schildwachtklieronderzoek. In het VU Medisch Centrum worden schildwachtklieren gefixeerd in neutrale gebufferde formaldehyde en totaal ingesloten voor paraffine inbedding na lamelleren. Schildwachtklieren kleiner of gelijk aan 0.5 cm worden intact gelaten; schildwachtklieren tussen 0.5 en 1 cm worden gehalveerd en schildwachtklieren groter dan 1 cm gelamelleerd in plakjes van 0.5 cm. Indien een eerste standaardkleuring (HE) geen tumor oplevert worden zogenaamde sprongseries gedaan van elk blokje op vier extra niveaus met een interval van 250 micrometer, waarbij op elk niveau naast de HE kleuring ook bijzonder gevoelige kleuringen (immuunhistochemie) met Melan A en S-100 worden verricht. Er is bij het melanoom geen plaats voor vriescoupe onderzoek van klieren omdat dit niet gevoelig genoeg is. Prof.Van Diest meldde aan het eind van zijn betoog dat in Amsterdam door middel van eigen onderzoek een patiëntengroep is vastgelegd die op basis van dikte van het melanoom en tumorhoeveelheid in de poortwachterklier nooit andere metastasen bleek te hebben, en dus in ieder geval een regionale dissectie onthouden zou moeten kunnen worden. Geïnteresseerden volgen deze studies met Prof. Dr. P.J. van Diest argusogen.
medisch specialisten ONCOlogisch
3
werd een effect gezien op de ziektevrije overleving. Met intermediaire dosering is slechts één studie onderweg die verbetering laat zien in ziektevrije overleving (korte followup). Drie van de vijf studies met hoge doses interferon (veel bijwerkingen) tonen verbetering in ziektevrije overleving, doch niet in totale overleving. Studies met langwerkend interferon, met minder bijwerkingen, zijn onderweg. In de analyses van de studies van oudere datum met interferon, die een voldoende lange follow-up kennen, vallen suboptimale stadiëringstechnieken en het ontbreken van belangrijke prognostische waarden als zweervorming op. Met het oog op de toekomst ligt hier wellicht een belang voor de sentinel node biopsie. Dr. Kruit vroeg ook nog bijzondere aandacht voor de veelbelovende techniek van vaccins. Doch tot nu toe gepubliceerd onderzoek kan geen overlevingswinst aantonen. In Europa wordt momenteel een studie uitgevoerd waarbij een zogenaamd ganglioside met toevoeging vergeleken wordt met controles bij patiënten met een stadium II melanoom (EORTC). Stadiëringsrichtlijnen voor het melanoom Dr. S.H. Goey, internist in het Tweesteden Ziekenhuis in Tilburg luidde de laatste spreker in. Collega Goey nam voor het gehoor nogmaals de recente stadiëringsrichtlijnen voor het melanoom door. Belangrijk in de prognose blijken dikte van melanoom, uitgedrukt in millimeters volgens Breslow, het wel of niet aanwezig zijn van zweervorming en het aantal aangetaste klieren in de omgeving. Met het oog op de aanvullende behandeling wees hij ons erop dat studies hieromtrent met name gedaan zijn Dr. S.H. Goey voor de hoogrisico patiënten.
Aanvullende medicamenteuze behandeling Dr.W.H.J. Kruit, internist in het Erasmus Medisch Centrum/Daniël den Hoedkliniek in Rotterdam restte de taak ons een overzicht te geven van de aanvullende medicamenteuze behandeling bij het melanoom. Allerlei vormen van aanvullende behandeling zoals chemo-, hormoon- en immunotherapie zijn bestudeerd bij patiënten met een hoog risico op uitzaaiingen van een melanoom. Goed opgezette gerandomiseerde klinische studies hebben geen enkel voordeel laten zien op de ziektevrije- en/of totale overleving met chemotherapeutische middelen, hormonen en aspecifieke immunotherapeutica. Het best bestudeerd is de behandeling met interferon.Twaalf studies met meer dan 6000 patiënten werden ons enthousiast gepresenteerd. De samenstelling van de patiënten populaties bleek nogal uiteenlopend. Ook gebruikte doseringsschema’s, toedieningswijzen en behandelingsschema’s waren erg divers. Géén van de studies totnogtoe toonde een verbetering in de totale overleving. In twee van de zes gerandomiseerde Dr.W.H.J. Kruit studies met lage doseringen interferon
Pro's en contra's Na deze voordrachten werd er met Dr. Coebergh als moderator door verschillende aanwezigen met de sprekers van gedachten gewisseld over de pro’s en contra's van de getoonde onderzoeken in relatie tot de te verwachten consensustekst.Vooralsnog lijkt hierin ten opzichte van 1997 weinig te veranderen. Samenvattend lijken de aanbevelingen voor de te gebruiken chirurgische resectiemarges goed onderbouwd. Chirurgisch is er géén plaats voor electieve klierdissecties of behandeling van extremiteiten met lokale chemotherapeutica (perfusies). De therapeutische dissectie geeft de beste kans op curatie indien kliermetastasen aan het licht komen. De rol van de sentinel node is bij het ontbreken van gedefinieerde aanvullende behandeling nog steeds te beschouwen als een onderdeel van diagnostiek dat patiënten inzicht kan geven in hun prognose.Wellicht is het een goede basis voor toekomstige adjuvante trials om patiënten beter gestadiëerd te includeren. Interferon – alpha verdient nog geen aanbeveling als standaardtherapie in de adjuvante behandeling buiten trialverband. Meer onderzoek moet ook hier nog een definitieve plaats vastleggen. Voor in melanomen geïnteresseerde specialisten en onderzoekers, werd deze vruchtbare avond onder het genot van een drankje en napratend over de toekomst afgesloten. De tumorwerkgroep beraadt zich over de mogelijkheid om, binnen het IKZ, op basis van de consensusrichtlijnen en dit symposium, een kort addendum met basale werkafspraken, om diversiteit in medisch beleid en handelen in banen te leiden, rond te sturen. Samenvatting door Dr. Charles L.H. van Berlo, chirurgoncoloog VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg. Voor meer informatie over deze avond en de gehouden presentaties, zie www.ikz-net.nl > bibliotheek > ikz-presentaties.
4
Testistumoren: goed en slecht nieuws 'TESTISTUMOREN: GOED EN SLECHT NIEUWS', ZO LUIDDE DE THEMA-AVOND IN HET CATHARINA-ZIEKENHUIS OP 14 JANUARI 2003. DE ORGANISATIE WAS IN HANDEN VAN HET INTEGRAAL KANKERCENTRUM ZUID. De avond werd geopend door de voorzitter, Dr. Ad Hendrikx, uroloog. Hij vestigde de aandacht op het bestaan van de richtlijn van de Landelijke Werkgroep Urologische Tumoren (LWUT) die in oktober 2002 beschikbaar is gekomen. Hierin staan aanwijzingen met betrekking tot de diagnostiek en behandeling van patiënten met een testistumor (www.oncoline.nl). De richtlijn is belangrijk voor patiënt, dokter, verzekeraar en overheid. Het doel moet zijn om de richtlijn te implementeren in de dagelijkse praktijk van de behandeling van patiënten met testistumoren.Verder zou de implementatie van de richtlijn eventueel getoetst moeten worden tijdens de visitatie.Tijdens zijn voordracht wierp Dr. Hendrikx een aantal aandachtspunten op die in de loop van de avond aan bod moesten komen met het doel de implementatie van de richtlijn verder te bevorderen.Vragen als 'wie heeft in welk stadium van de behandeling welke verantwoordelijkheden', 'wanneer gaat een patiënt naar een expertise centrum' en 'wat is een expertisecentrum' hoopte hij beantwoord te zien. Stijgende incidentie, dalende sterfte De eerste voordracht werd verzorgd door Dr. Lonneke van de Poll-Franse, epidemioloog van de Eindhovense Kankerregistratie, die Dr. Jan Willem Coebergh verving. De leeftijdsverdeling van patiënten met testistumor laat zien, dat bijna de helft (46%) van de patiënten tussen 30 en 44 jaar is en dat bijna 40% tussen 15 en 29 jaar is. De incidentie van testistumor is in Nederland gestegen van 3 per 100.000 in 1970 tot ongeveer 5 per 100.000 in 1996. De reden hiervoor is onduidelijk en er kan slechts over gespeculeerd worden. De toename van incidentie geldt in gelijke mate voor de seminomen en de non-seminomen. Opvallend is overigens dat er grote verschillen zijn in incidentiecijfer tussen Europese landen onderling. Denemarken vormt met meer dan 10 per 100.000 een uitschieter naar boven, terwijl Estland met 2 per 100.000 de laagste incidentie heeft. Ook naar de oorzaak hiervan blijft het gissen, mogelijk dat registratie-effecten een invloed van betekenis hebben. Het goede nieuws is, dat de mortaliteit is gedaald vanaf 1970, wat vooral veroorzaakt wordt in de patiëntengroep van de non-seminomen. Een van de projecten van het NKI richt zich op de vraag wat de lange termijn effecten op patiënten zijn van ingrijpende oncologische behandelingen op vaak relatief jonge leeftijd.Tot slot is belangrijk te vermelden dat urologen in een Nederlands ziekenhuis gemiddeld per jaar ongeveer 6 nieuwe patiënten zien met testiskanker, terwijl dit getal bij internisten 4 is. Dit getal is belangrijk om te onthouden wanneer gesproken wordt over centrumactiviteiten met betrekking tot behandeling. Urologische dilemma's De volgende voordracht werd verzorgd door de urologen Dr. Evert Koldewijn, Catharina-ziekenhuis en Dr. Gosse Oosterhof. De laatste spreker, werkzaam in het Academisch ziekenhuis in Maastricht, was voorzitter van de eerder genoemde werkgroep die de richtlijn heeft samen-
gesteld. Hij benadrukte dat de richtlijn is gemandateerd door alle wetenschappelijke verenigingen van de specialismen, die betrokken waren bij de samenstelling van de richtlijn. Hiermee is het een consensus richtlijn geworden, multidisciplinair van opzet en breed geaccepteerd. Het belangrijkste doel van de richtlijn is het aangeven van kwaliteitsnormen waar naar moet worden gestreefd: de behandeling dient in centrumverband te worden uitgevoerd. Dat stelt eisen aan de interne organisatie, aantallen patiënten die worden behandeld, samenwerking tussen uroloog, internist, radiotherapeut, laboratorium, patholoog en radioloog en voorlichting aan de patiënt. Hierna werd een aantal medisch technische dilemma's besproken, waarvan er slechts enkele kunnen worden genoemd. Als in de niet aangedane testis microcalcificaties wordt gevonden bij echografisch onderzoek, moeten biopten worden genomen omdat er een verhoogd risico bestaat op carcinoma in situ (CIS).Vanwege dezelfde reden wordt ook bij infertiliteit, hypotrofe testis, familiair testiscarcinoom en jonge leeftijd (<30 jr.) geadviseerd te biopteren in de contralaterale testis. Die biopten mogen transscrotaal, open of met biopsy gun worden genomen. Het vinden van CIS leidt bij 50-70% van de patiënten binnen vijf tot zeven jaar tot tumor. Om die reden wordt geadviseerd CIS te bestralen, waarbij uitgebreid informed consent nodig is, omdat de fertiliteit dan definitief verloren gaat. Een tweede dilemma dat vermeld dient te worden is de keus tussen een retroperitoneale lymfklier dissectie (RPLD) of watchfull-waiting (WW) bij het stadium I non-seminoma testis. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen hoog en laag risico stadium I. Bij de laatste komen in 10% occulte metastasen voor, bij de eerste wordt in 50% occulte metastasen gevonden. Het is van het grootste belang dat patiënten goed worden voorgelicht over de mogelijkheden en risico's en dat dit gebeurt door artsen die minimaal vijf patiënten per jaar behandelen in ieder van de patiënten groepen (dus vijf patiënten WW en vijf patiënten RPLD). Ook de risico's op complicaties op latere leeftijd van chemotherapie dienen hierbij uitdrukkelijk te worden meegenomen. Speciale aandacht kregen de risico's op de longfunctie (invloed van Bleomycine) en op de hartvaat functie. Om die reden adviseert Dr. Oosterhof bij hoog risico stadium I non-seminoma testis primaire RPLD als gelijkwaardig alternatief aan te bieden.Verder werd geadviseerd om in regioverband de behandeling van testiskanker op te zetten, om de kwaliteitsnormen te realiseren en om te voldoen aan minimaal vijf patiënten per behandeloptie (WW, RPLD, chemotherapie). Pathologische aanpak: de cytogenetische classificatie De volgende spreker, Prof. Dr.Wolter Oosterhuis, is als patholoog verbonden aan het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Hij stelt in zijn bijdrage dat de patholoog meestal een duidelijk antwoord kan geven op de vragen die voor behandeling en stadiëring belangrijk zijn. De PA-diagnose van de testistumoren is de laatste jaren met behulp van de diverse tumormarkers eenvoudiger geworden. Hij gaat uitgebreid in op een nieuwe tumormarker die in zijn laboratorium is ontwikkeld en die de diagnostiek verder kan vereenvoudigen.Verder staat hij nog uitgebreid stil bij het CIS van de testis.
medisch specialisten ONCOlogisch Radiotherapeutische controversen De eerste spreekster na de pauze, Hetty van den Berg, radiotherapeut in het Catharina-ziekenhuis, liet de indicatiegebieden voor radiotherapie bij het testiscarcinoom de revue passeren. Radiotherapie wordt alleen bij het seminoma testis gegeven. Indien bij het stadium I seminoom adjuvante radiotherapie volgt, zal de para-aortale regio onder het diafragma bestraald worden vanaf wervel Th 12 tot en met L4. Bij een linkszijdige tumor wordt de linker nierhilus in het veld meegenomen. Na deze bestraling is het recidief percentage 2%, zonder bestraling 15-20%. In Nederland wordt meestal 20-30 Gy gegeven in 10-15 fracties. Bij het stadium IIa en IIb wordt tot 26 Gy bestraald met een boostbestraling op de afwijkende klieren. Indien de klieren groter zijn dan 4 cm of gelegen in de nierhilus wordt chemotherapie als primaire behandeling gekozen. Bij stadium I met ongunstige factoren, zoals tumorspil, positief funiculussnijvlak of scrotum ingroei, worden de homolaterale iliacale klieren meegenomen in het bestralingsveld. Bijwerkingen van radiotherapie worden meer gevonden bij de grotere bestralingsvelden en zijn misselijkheid, braken en leucopenie in ongeveer 6%. De late toxiciteit wordt in 6-9% gevonden en is vaak gastro-intestinaal van aard. Wat is oncologisch wenselijk? De presentatie van de oncologen werd verzorgd door Dr.Tineke Smilde, internist in het Jeroen Bosch Ziekenhuis locatie Groot Ziekengasthuis in 's Hertogenbosch en Prof. Dr. Pieter de Mulder, internist in het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen. De eerste spreker benadrukte de lange ervaring die in het Bossche ziekenhuis bestaat met het geven van chemotherapie aan testiscarcinoom patiënten. In de jaren 1998 en 2000 werden meer dan 20 chemotherapeutische kuren gegeven Er bestaat al vanaf 1977 een goed overleg tussen uroloog, oncoloog, patholoog en radioloog die optimale behandeling mogelijk maakt. Collega Smilde vestigde nogmaals de nadruk op het gebruik van de indeling in goede, intermediaire en slechte prognose. Ongeveer 90% van de patiënten met een seminoom heeft een goede prognose met een vijfjaarsoverleving van 86%.Voor de non-seminoma is dit cijfer 92%. In deze groep zit ongeveer 56% van de patiënten met een nonseminoom. In slecht prognostische groep zitten geen seminoom patiënten en de non-seminoom patiënten hebben een vijfjaarsoverleving van 48%. Zij zijn met 16% de kleinste groep onder de non-seminoma patiënten. Patiënten met een goede prognose kunnen met 3 BEP kuren behandeld worden, de intermediaire en slecht prognostische groep krijgen 4 BEP kuren. Dr. De Mulder besprak vervolgens een aantal overblijvende vragen. De eerste betrof de vraag wat het belang is van de afname van de tumormarkers "-FP en $-HCG volgens de halfwaardetijd na een therapeutische interventie. De theorie dat het niet dalen van deze tumormarkers volgens de halfwaardetijd zou wijzen op resttumorweefsel wordt in de diverse onderzoekingen niet eensluidend aangenomen. Het advies derhalve is de tumormarkers goed te vervolgen en zolang er een daling wordt gezien niet te wisselen van therapie. Stijging van de markers wijst op primaire resistentie. Ondanks de goede resultaten en hoge overleving van patiënten met testistumor is ongeveer 20% van de patiënten die voor chemotherapie in aanmerking komt niet curabel. Om die reden worden nieuwe schema's onderzocht voor de tweedelijns therapie. Paclitaxal en gemcitabine is een actief schema dat goed
5
getolereerd wordt met goed controleerbare hematologische toxiciteit. In ongeveer een kwart van de patiënten wordt een compleet of partieel respons verkregen en bij een kwart is er een stabilisering van de ziekte. In ongeveer 10% wordt binnen twee jaar een recidief van de ziekte gevonden. Dit is de 'early relapse' groep, in tegenstelling tot de 'late relapse' die twee jaar na behandeling optreedt. Het retroperitoneum en de thorax zijn het meest frequent aangedaan. Chirurgische therapie is de therapie van keuze bij late relapse. Factoren die van voordeel zijn voor genezing bij late relapse zijn: leeftijd boven de 35 jaar, geen chemotherapie voorafgaand aan late relapse en afwezigheid van meerdere recidieven. Dr. De Mulder benadrukte dat patiënten met recidief tumorgroei altijd behandeld moeten worden in een gespecialiseerd centrum, omdat de gespecialiseerde chirurgische behandelingen en tweedelijns chemotherapie unieke behandelschema's noodzakelijk maken. Risico op tweede primaire tumoren na behandeling testistumor De laatste spreker van de avond was Dr. Berthe Aleman van het Nederlands Kanker Instituut/Antonie van Leeuwenhoek ziekenhuis in Amsterdam, die de aandacht vestigde op het risico van tweede primaire tumoren bij patiënten die behandeld zijn voor het testiscarcinoom. Het onderzoek is uitgevoerd onder 1909 patiënten die behandeld waren voor testiskanker tussen 1971 en 1985. In aanmerking moet worden genomen dat in die tijd ook voor het nonseminoma testis adjuvante radiotherapie werd gegeven. In met name de vijfjaars overlevenden na radiotherapie werd een verhoogd risico op maagcarcinoom gevonden. Dit betrof vooral de groep van de non-seminoma testis. Chemotherapie was niet geassocieerd met een verhoogd risico op een tweede tumor en chemotherapie liet een significante daling zien op contralateraal testiscarcinoom. In het onderzoek kwam naar voren dat er een relatieve risico (=waargenomen aantal/verwacht aantal) 35,7 is voor contralateraal testiskanker en 5,1 voor leukemie. Een tweede onderzoek dat werd besproken betrof een groep van 29.000 eerstejaars overlevers van testistumor op een tweede maligniteit. De relatieve ratio betrof in deze groep 2,02 voor het blaascarcinoom, 1,95 voor het maagcarcinoom en 5,2 voor de acute lymfoblastaire leukemie. De conclusies van dit onderzoek was dat mannen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een tweede primaire tumor tot meer dan 20 jaar na het stellen van de diagnose en dat de rol van behandeling, natuurlijk beloop en followup nog niet geheel duidelijk is.Tot slot kan gesteld worden dat voor hedendaagse therapieën de risico's minder sterk verhoogd lijken.Wel dient er aandacht voor dit fenomeen te bestaan, maar screening is niet geïndiceerd. Afsluiting Aan het eind van de avond sloot Dr. Hendrikx de avond met de conclusie dat veel van zijn vragen waren beantwoord en dat alle betrokkenen moeten streven naar implementatie van de richtlijn voor de behandeling van patiënten met testiscarcinoom. Samenvatting door Dr. Evert Koldewijn, uroloog Catharinaziekenhuis Eindhoven. Voor meer informatie over deze avond en de gehouden presentaties, zie www.ikz-net.nl > bibliotheek > ikz-presentaties.
6
Hoofdhuidkoeling ter vermindering van haaruitval door chemotherapie
Goede resultaten in Elisabeth Ziekenhuis met badmutsvariant REEDS LANG WORDT HOOFDHUIDKOELING TOEGEPAST TER VERMINDERING VAN HAARUITVAL DOOR CHEMOTHERAPIE MET KOUDE KAPPEN, VAAK 'COLD CAPS' GENOEMD. DEZE KAPPEN VAN MIN
30
GRADEN
CELSIUS
MOETEN STRAK OP HET HOOFD GEHOUDEN WORDEN
OMDAT DIT DE LUCHT-HAAR-LAAG TUSSEN DE KAP EN DE HOOFDHUID VERSMALT. IMMERS LUCHT WERKT STERK ISOLEREND EN DE MATE VAN DE TEMPERATUURDALING LIJKT VAN BELANG VOOR HET HAARBESCHERMEND EFFECT. OM DE COLD CAPS STRAK OP HET HOOFD TE HOUDEN WORDT ZWACHTELING EN HET GEBRUIK VAN OVERKAPPEN TOEGEPAST.
Dr.Wim Breed, oncoloog n.p. zocht naar verbetering van de aansluiting van de cold caps aan het hoofd en P. Bosman van de Eindhovense firma Bosman suggereerde toen hiervoor een sterk elastische badmuts te gebruiken.Wim Breed hierover: "Soms kan iets met simpele dingen". Deze fixatie met behulp van een badmuts is voor het eerst uitgetest in het St. Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg door Bert Kolen, verpleegkundig teamleider van de afdeling Dagbehandeling bij dertig patiënten met borstkanker, behandeld met AC-kuren. "Normaal gaat iedereen aan de pruik bij deze kuren als er niet gekoeld wordt", aldus Bert Kolen. Met medewerking van de oncologen Dr. C. van der Heul en Dr. J. van Riel werden patiënten geselecteerd voor hoofdhuidkoeling. Bij dertig patiënten met mammacarcinoom die AC-kuren (adriamycine, cyclofosfamide) kregen werd met de bovengeschreven variant ter fixatie van de cold caps (Elasto Gel Hypothermie kap) waarvan de zorgverzekeraar VGZ en in het kader van het onderzoek tien kappen vergoedde. Een kwartier voor, tijdens en een half uur na de behandeling met cytostatica, dragen de patiënten de cold cap, daaroverheen de badmuts. De cold cap wordt om het half uur gewisseld. De koeling wordt goed verdragen blijkens de score op de tolerantieschaal. Dit komt overeen met eerdere ervaringen met dezelfde cold cap in het Elkerliek ziekenhuis in Helmond en in het Catharinaziekenhuis in Eindhoven.
Resultaat Geen van de patiënten hebben de koeling gestaakt omdat zij deze niet verdroegen.Wel ervoeren ze de eerste minuten als koud. Als bijwerking trad af en toe hoofdpijn op. "Soms werd hiervoor paracetamol, deels preventief, gegeven", zegt Bert Kolen en hij vervolgt: "Het haarbeschermend resultaat bij de eerste dertig was zeer positief en is recent gepubliceerd in Oncologica. Inmiddels blijkt ook bij de volgende groep patiënten het resultaat onveranderd goed, ongeveer de helft van de patiënten zegt geen behoefte aan een pruik te hebben. Uiteindelijk bepaalt de patiënt de tevredenheid en besluit deze alsnog of een pruik nodig is. Dit percentage moet verder omhoog.We zijn dan ook sinds 1 december 2002 gestart met een volgend experiment; een langere koeling, hopelijk zal dit nog effectiever
zijn. De resultaten van de introductie van de hoofdhuidkoeling in ons ziekenhuis zijn zo gunstig dat we de koeling zeker zullen voortzetten en willen uitbreiden tot andere kuren waarbij vaak ernstige haaruitval optreedt". Veel gebeld Bert Kolen werd veel gebeld door patiënten.Toch reageren de ziekenhuizen nog wat terughoudend.Wim Breed vertelt dat het St. Elisabeth Ziekenhuis een van de weinige ziekenhuizen in Nederland is waar gekoeld wordt, maar verwacht dat dit zal veranderen. Buiten Nederland wordt koeling veel vaker toegepast, bovendien worden in toenemende mate zeer verschillende koelmethoden aangewend. Met succes, zoals blijkt uit een aantal presentaties op grote congressen. Alleen in Engeland zijn bijvoorbeeld de laatste jaren al bijna tweehonderd koelmachines voor hoofdhuidkoeling in ziekenhuizen geplaatst. In Nederland wordt hoofdhuidkoeling slecht in enkele ziekenhuizen toegepast.Wim Breed en Bert Kolen schrijven dit toe aan: het onderschatten van de belasting van haaruitval voor de patiënt, het over-
Bert Kolen (links) en Wim Breed met op tafel de coldcap en badmutsvariant
medisch specialisten ONCOlogisch
7
PET-scan in de IKZ-regio ONDER AUSPICIËN VAN DE WERKGROEP LONGTUMOREN VAN HET INTEGRAAL KANKERCENTRUM ZUID (IKZ) WERD OP 28 JANUARI 2003 EEN THEMA-AVOND GEHOUDEN. HET ONDERWERP WAS 'PET-SCAN: INDICATIES EN MOGELIJKHEDEN IN DE IKZ-REGIO'. AANLEIDING WAS DE KOMST VAN EEN MOBIELE PET-SCAN IN DE IKZ-REGIO DIE SINDS MEDIO OKTOBER OPERATIONEEL IS. Dat hiermee in een behoefte werd voorzien bleek uit de grote belangstelling: in het auditorium van het Catharina-ziekenhuis in Eindhoven hadden zich ruim tachtig belangstellenden verzameld. Er was veel belangstelling vanuit de hoek van longartsen, chirurgen, nucleair geneeskundigen en radiotherapeuten. Het programma had als centraal thema de stadiëring van het niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) en de rol van de PET-scan binnen die stadiëring en bij de diagnostiek van NSCLC.
Hoofdhuidkoeling met de coldcap en de badmutsvariant. Foto door: Ellen den Ouden, Elisabeth Ziekenhuis Tilburg.
schatten van de belasting voor de verpleegkundigen, de herinnering aan de matige of negatieve resultaten in Nederland in het verleden terwijl men niet op de hoogte is van de recentere literatuur met veel bemoedigendere resultaten, het kostenplaatje en de logistieke problemen ten gevolge van een beperkte bedden op de dagbehandeling. Wim Breed en Bert Kolen zijn unaniem: "Wij denken dan ook, dat het de hoogste tijd wordt aan hoofdhuidkoeling in Nederland een hogere prioriteit te geven en dus meer moeite te gaan doen om koeling te introduceren, op een juiste manier toe te passen en samen te werken aan een verdere verbetering van de koelmethode.Want het is effectief, niet arbeidsintensief, de kosten zijn matig, de bijwerkingen gering en het is niet gevaarlijk mits er geen contra-indicaties zijn". Voor meer informatie kunt u e-mailen met Bert Kolen,
[email protected] of Wim Breed,
[email protected]
Trends in stadiumverdeling NSCLC Onder voorzitterschap van Dr. Bonne Biesma, longarts in het Jeroen Bosch Ziekenhuis, ging de avond van start met een presentatie van Dr. Maryska Janssen-Heijnen, senioronderzoeker van het IKZ. Dr. Janssen gaf een overzicht van de trends in stadiumverdeling van NSCLC over de periode 1985 tot 2000 en de daaraan gekoppelde therapie in de IKZ-regio. Hieruit bleek dat er eigenlijk weinig veranderd was in de percentuele verdeling binnen de verschillende stadia. Dit, ondanks dat er vooral bij jongeren toch vaker een cervicale mediastinoscopie was gedaan in het stadiëringstraject. Het aantal ouderen (> 70 jaar) dat toch voor operatie in aanmerking kwam nam toe, echter opmerkelijk genoeg was het percentage ouderen - waarbij een cervicale mediastinoscopie verricht werd voorafgaand aan operatie - beduidend lager dan bij jongeren. Daarbij bleek er een grote variabiliteit tussen de verschillende ziekenhuizen te bestaan met betrekking tot het percentage verrichte mediastinoscopieën. Over de ontwikkeling van het aantal mediastinoscopieën in verloop van de tijd bestaan geen gegevens, de registratie is pas recent gestart. Het percentage jongeren met stadium III/IV dat met chemotherapie behandeld werd nam toe tot ongeveer 20%. Bij de ouderen was dat slechts ± 5-7%. Representativiteit cervicale mediastinoscopieën In de tweede presentatie van de avond gaf Dr. Frank Smeenk, longarts in het Catharina-ziekenhuis, inzicht in de representativiteit van de cervicale mediastinoscopieën verricht in ziekenhuizen in de Eindhovense regio. Het betrof gegevens van een retrospectief onderzoek met de volgende vragen: • was minimaal uit drie lymfklierstations (N4 li+re, N7) gebiopteerd? • werd er in de biopten lymfklierweefsel gevonden? • hoe vaak was er sprake van een positieve mediastinoscopie (maligniteit aangetoond)? • hoe vaak werden er tijdens thoracotomie nog maligne mediastinale lymfomen aangetroffen ondanks een negatieve mediastionoscopie? Er werd gebruik gemaakt van materiaal van de periode 1993-1999 (344 mediastinoscopieën, 304 bij maligniteiten). Uit het onderzoek bleek dat 60% van de mediastinoscopieën niet volgens de gouden standaard (biopten uit eerder genoemde klierstations) was uitgevoerd.Verder bleek dat bij 66% van de patiënten die postoperatief gestadieerd werden als p stadium > II er preoperatief een niet-representatieve mediastionoscopie was uitgevoerd. Dit heeft dus mogelijk de keuze van therapie beïnvloed. Er zal nu een prospectief onderzoek opgezet worden om optimaal inzicht te krijgen in de representativiteit van de mediastinoscopie waaraan dus een kwaliteitsverbetering gekoppeld moet worden. Er is weinig reden om aan te nemen dat de uitkomst van een dergelijk
8
vervolg van pagina 7
PET-scan in de IKZ-regio
onderzoek in omliggende ziekenhuizen anders zal blijken te zijn. Bovenstaande presentaties geven duidelijk aan dat er in de stadiëring van NSCLC zeker ruimte is voor verbetering en daarmee werd de koppeling gelegd naar de volgende presentaties. Ervaringsonderzoek met PET-scan Drs. Marian Plaizier, nucleair geneeskundige verbonden aan het Dr. Bernard Verbeeten Instituut, liet data zien van een ervaringsonderzoek met de PET-scan geïnitieerd door het Verbeeten Instituut. Doel van dit onderzoek was onder andere om de drempel weg te nemen voor gebruik van de PET-scan en na te gaan welke invloed de PET-scan had op het medisch handelen van de specialist in de Tilburgse regio. Er werden twee managementstudies gestart: bij NSCLC en bij 'overige' tumoren met indicatie PET-scan. De inclusie liep veel sneller dan voorzien, binnen een half jaar was de inclusie voor de NSCLC studie gesloten. (Dit is een indicatie dat er een duidelijke behoefte aan een PET-scan in de Tilburgse regio bestaat). Er werden 50 patiënten met NSCLC ingesloten. Bij zeker 11 van de 21 patiënten die bij stadiëring normaliter een cervicale mediastinoscopie hadden ondergaan werd door gebruik van de PET-scan een cervicale mediastinoscopie niet verricht ('schoon' mediastinum bij PET).Tevens werd bij enkele patiënten het chirurgisch of het radiotherapeutisch beleid op basis van de PET-scan bijgesteld (over de follow-up van deze patiënten was uiteraard nog weinig bekend). Over het gebruik van de PET-scan bij hersenmetastasen bestond nog veel onzekerheid, in Leuven had men hier wel meer ervaring mee. De conclusies van dit onderzoek waren dan ook dat het aantal mediastinoscopieën gehalveerd was door gebruik van de PETscan en dat de PET-scan superieur is aan de CT-scan in het stadiëringstraject. De CT-scan is echter van groot belang bij het exact lokaliseren van mediastinale/hilaire klieren. Eerste resultaten Drs. Edo Hekma, chirurg in opleiding, liet vervolgens de eerste resultaten zien van de ervaringen met de PET-scan bij patiënten met (verdenking op) NSCLC in de regio ’s-Hertogenbosch. In deze regio wordt vanaf 1998 al regelmatig gebruik gemaakt van de PET-scans van het VU Medisch Centrum in Amsterdam en de Universiteit van Nijmegen. Het betreft een retrospectief onderzoek waarbij gekeken wordt naar de sensitiviteit en specificiteit van CT-scan, PET-scan en cervicale mediastinoscopie. Uit de resultaten van de eerste 58 patiënten bleek, dat in deze regio de sensitiviteit van de mediastinoscopie (91%) beter was dan van de PET-scan (73%) en de CT-scan (63%). De voorlopige conclusie was dan ook dat de PET-scan de cervicale mediastinoscopie nog niet kan vervangen als gouden standaard. Alle bovenstaande onderzoeken geven aan dat ook in een regio zonder Academisch Ziekenhuis er toch ruim voldoende materiaal en kwaliteit is om goed wetenschappelijk onderzoek te doen. Rol PET-scan bij NSCLC Dr. Egbert Smit, als longarts verbonden aan het VU Medische Centrum en het Martini Ziekenhuis in Groningen
was gevraagd een overzicht te geven over de rol van de PET-scan bij NSCLC. Achterliggende gedachte was om de toehoorders een goede richtlijn te geven wat wel en niet een indicatie is voor aanvraag van een PET-scan bij NSCLC. Hoewel met de komst van de mobiele PET-scan de mogelijkheden in de regio zijn toegenomen, dient toch met beleid gehandeld te worden om te voorkomen dat direct weer lange wachttijden ontstaan en patiënten naar buiten de regio verwezen dienen te worden. Aan de hand van (Nederlandse) studies gepubliceerd in de Lancet en New England Journal of Medicine werd duidelijk gemaakt dat er op dit moment twee indicaties bestaan voor het gebruik van de PET-scan: de solitaire haard eci in de long > 1 cm en stadiëring van het mediastinum. Hierbij werd vermeld dat indien het mediastinum een FDG-opnemende laesie laat zien dat dit altijd PA bewezen dient te worden. Indien het mediastinum geen FDG-stapelende haard laat zien bestaat er in principe geen noodzaak tot het doen van een mediastinoscopie. In het verlengde hiervan is een richtlijn ontwikkeld voor de IKA-regio. Implementatie PET-scan in de regio Dr. Roel Claessens, nucleair geneeskundige van het Jeroen Bosch Ziekenhuis, was gevraagd de avond af te sluiten met zijn visie op de implementatie van de PET-scan in onze regio. Hij hield een betoog over de noodzaak om de PETscan voor de regio toegankelijk te maken. Hij liet in vogelvlucht zien hoe in nauwe samenwerking met het IKZ de komst van de mobiele PET-scan mogelijk was gemaakt. Dr. Claessens gaf aan te verwachten dat binnen afzienbare tijd diverse ziekenhuizen gaan beschikken over een 'vaste' PET-scan mogelijk gecombineerd met CT-scan. Op een vraag vanuit het publiek bleek wel dat een mogelijk obstakel de beschikbaarheid van nucleair geneeskundigen is. Hiermee werd de avond afgerond en kan terugkijkend geconcludeerd worden dat deze eerste avond georganiseerd door de IKZ-werkgroep longtumoren succesvol was en dat de richting die de werkgroep gekozen heeft (het organiseren van thema-avonden) vooreerst de juiste blijkt te zijn. Een en ander zal binnenkort binnen de werkgroep worden geëvalueerd waarna nieuw plannen ontwikkeld zullen worden. Dat er een grote behoefte bestaat aan PET-scans in onze regio werd duidelijk deze avond en we mogen hopen dat de toekomstvisie van Dr. Claessens een reële visie zal blijken te zijn. Echter uit de presentaties moge ook blijken dat ook de PET-scan zijn missers heeft en dat ook hier een kritische blik gewenst blijft. Samenvatting door Dr. Bonne Biesma, longarts Jeroen Bosch Ziekenhuis, locatie Groot Ziekengasthuis 's-Hertogenbosch Voor meer informatie over deze avond en de gehouden presentaties, zie www.ikz-net.nl > bibliotheek > ikz-presentaties.
medisch specialisten ONCOlogisch
9
PERSONALIA Per 1 januari 2003 is Dr. M. Kuper-Hommel als internist-oncoloog toegetreden tot de maatschap Inwendige Geneeskunde van het ziekenhuis Bernhoven, locatie Oss. De basis voor haar groeiende interesse in de hemato-oncologie werd gelegd tijdens de keuze co-schappen oncologie en hematologie in de Daniël den Hoed Kliniek te Rotterdam. Na voltooiing van de studie geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht in 1993, was zij gedurende twee jaar werkzaam als AGNIO inwendige geneeskunde in het Deventer Ziekenhuis en het Ziekenhuis Rijnstate te Arnhem. In 1996 startte zij met haar specialisatie inwendige geneeskunde in het vroegere Sint Joseph ziekenhuis te Veldhoven. Deze specialisatie werd in 2001 voltooid in het UMC Sint Radboud, gevolgd door een subspecialisatie in de oncologie bij de afdeling Medische Oncologie van het hetzelfde Nijmeegse ziekenhuis. Sinds oktober 2002 is zij als internist-oncoloog geregistreerd. Tijdens de Veldhovense periode werd kennis gemaakt met de goede infrastructuur en uitgebreide service van het IKZ. In deze periode startte zij met een onderzoek naar zeldzame lokalisaties van extranodale non-Hodgkin lymfomen. Hierbij werd dankbaar gebruik gemaakt van de IKZ database en alle goede voorzieningen binnen het IKZ, waarbij de meerwaarde van een goede kankerregistratie gebleken is. Dit onderzoek kon met name tot stand komen dankzij de medewerking van alle internisten en pathologen in de IKZ-regio. Het klinische deel van het onderzoek is inmiddels uitgebreid met een meer basaal immunohistochemisch deel, dat bij de afdeling pathologie van het UMC Sint Radboud onder begeleiding van professor H. van Krieken wordt uitgevoerd. In het Ziekenhuis Bernhoven hoopt Marion Kuper, samen met haar collega’s van de locaties Oss en Veghel, de oncologie verder te kunnen uitbouwen, zodat oncologie in het toekomstige nieuwe Ziekenhuis Bernhoven een belangrijk speerpunt zal zijn. Deelname aan meer klinische oncologische trials en het opzetten van een goede intra- en extramurale palliatieve zorg in de regio, zijn twee zaken die zij in de nabije toekomst in Bernhoven zou willen realiseren. Hierbij hoopt zij op een vruchtbare samenwerking met alle collega’s in de regio.
Dr. J.L.M. Konsten
Dr. M. Kuper-Hommel
Dr. J.L.M. Konsten is als chirurg per 1 augustus toegetreden tot VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg. Joop Konsten is 39 jaar oud en geboren in Heerlen. Na zijn middelbare school heeft hij een jaar Farmacie gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Utrecht en vervolgens geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht, waar hij in 1993 promoveerde bij professor Baeten. Inmiddels was hij begonnen met zijn opleiding tot chirurg in Venlo. Deze opleiding heeft een zeer positieve indruk achtergelaten over de patiëntenzorg en de opleidingen in Noord-Limburg. In 1996 is hij voor het laatste deel van zijn opleiding teruggegaan naar het Academisch Ziekenhuis Maastricht. In het laatste jaar van zijn opleiding tot chirurg (1999) heeft hij in Paramaribo (Suriname) een uitwisselingsprogramma opgezet om artsen daar op te leiden tot chirurg. Dit gebeurde in samenwerking met het ziekenhuis van Maastricht. Vervolgens heeft hij in the Royal London Hospital bij professor Williams de chirurgie van de dikke darm en endeldarm geleerd.Terug uit het buitenland en opgeleid tot algemeen chirurg, vervolgde Konsten zijn weg naar het Dijkzigt Ziekenhuis in Rotterdam om zich verder te specialiseren in de chirurgie van slokdarm, maag, darm, lever, galwegen en pancreas. Dit leidde tot de specialisatie van gastro-intestinaal chirurg in juli 2002. Na deze opleiding keerde hij in augustus 2002 terug naar het VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg, waar hij zijn opleiding in 1993 begon. Samen met de artsen Paul Boekema en Rob Adang wil hij de zorg voor patiënten met aandoeningen van het spijsverteringskanaal in Noord-Limburg optimaliseren. Daarnaast wil hij zich inzetten voor de opleiding van assistenten tot chirurg en de co-assistenten begeleiding geven tijdens hun stage chirurgie. Bron: Ziekenhuiskrant nr. 3 oktober 2002,VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg
10
vervolg van pagina 9
Personalia
Dr. M.M. Hoogbergen maakt sinds 1 augustus 2002 deel uit van de maatschap plastische, reconstructieve, aesthetische en handchirurgie Zuidoost Brabant. Met collega Fechner,Van Rappard,Van Tits,Wilmink en Van Zanten verzorgt hij de volledige plastisch chirurgie in deze regio. Zijn opleiding tot plastisch chirurg in het UMC St. Radboud heeft hij op 1 december 2001 afgerond.Vervolgens is Maarten Hoogbergen als senior research fellow nog zes maanden aan deze afdeling verbonden gebleven teneinde zijn dissertatie te kunnen afronden. Op 1 november 2002 is hij gepromoveerd op het proefschrift getiteld: 'Bone Mineral Density Patterns Representing the Loading History of the Wrist Joint'. "Mijn bijzondere belangstelling binnen het vakgebied gaat uit naar de hand- en polschirurgie alsmede de mammareconstructie chirurgie.Vanwege deze belangstelling werk ik samen met de afdeling Algemene heelkunde in het kader van de directe en indirecte mammareconstructie", aldus Maarten Hoogbergen. "De maatschap plastische chirurgie streeft naar verwezenlijking van opleidingsbevoegdheid in de plastische chirurgie teneinde de Brabant Medical School ook op ons gebied vorm te geven." Maarten Hoogbergen is woonachtig in Eindhoven, getrouwd met Corien Willems en heeft drie kinderen: Laurine (6 jaar), Floris-Jan (4 jaar) en Maurits (1,5 jaar).
Dr. P.M.P. Ackermans
Dr. M.M. Hoogbergen
Als algemeen internist is sinds 1 juli 2002 Dr. P.M.P. Ackermans toegetreden tot de maatschap Interne Geneeskunde van het Elkerliek Ziekenhuis, werkzaam op de locaties Helmond en Deurne. Hij studeerde geneeskunde in Nijmegen. Na het behalen van het artsexamen in 1989 volgde een periode waarin hij diverse banen had als arts-assistent in uiteenlopende specialismen.Tenslotte begon hij in 1996 inmiddels vol overtuiging aan de specialisatie inwendige geneeskunde in het Sint Maartens Gasthuis Venlo en het Academisch Ziekenhuis Maastricht.Tijdens deze opleiding heeft Paul Ackermans zich erop toegelegd om als algemeen internist in de breedte van het vak te kunnen werken met extra aandacht voor Endocrinologie en Gastro-enterologie. Een en ander kwam voort uit de wens om in een perifeer ziekenhuis te gaan werken. Sinds 1 juli 2002 is hij ingeschreven in het Specialistenregister en werkzaam in het Elkerliek Ziekenhuis. Intussen heeft hij zich binnen de maatschap toegelegd op stofwisselingsziekten met daarbij endoscopie/gastro-enterologie.
Donateursactie Inloophuis Vrijwilligers van de stichting Aandacht zullen op dinsdag 18 maart een donateursactie houden bij het Catharina-ziekenhuis ten behoeve van het Inloophuis voor mensen met kanker in de regio Eindhoven. De vrijwilligers zullen folders uitdelen aan bezoekers van het ziekenhuis, waarin gevraagd wordt donateur te worden. Op deze manier wil men geld binnenkrijgen voor het inloophuis, maar ook de aandacht vestigen op dit initiatief.
medisch specialisten ONCOlogisch
Afscheid Dr. Jelle Croles Ruim 25 jaar was Dr. Jelle Croles werkzaam als internist-oncoloog. Op 23 januari jl. heeft hij afscheid genomen van het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Hij werkte het grootste deel van zijn carrière in het (toenmalige) Willem Alexanderziekenhuis.Was daar de eerste internist-oncoloog en pionierde er, net als zijn collega Burghouts een paar jaar later in het Groot Ziekengasthuis. En beidden slechtten al heel snel, althans binnen hun eigen vakgebied, de muurtjes tussen het protestante 'Willem' en het katholieke 'Groot'. Dr. Croles: "Ik wist veel van zaadbalkanker, Dr. Jelle Croles Burghouts van leukemie.Waarom (foto uit archief) niet van elkaars deskundigheid gebruik maken?" Aan het begin van zijn specialistische carrière, was er geen behandeling van zaadbalkanker: na de diagnose was de patiënt binnen een maand of drie overleden. Nu, met nieuwe chemotherapie, is behandeling en genezing mogelijk. Na de diagnose borstkanker volgde vroeger bijna standaard amputatie, verwijdering van de okselklier en bestraling en was het verder afwachten. Nu zijn borstbesparende behandelingen mogelijk en kunnen vrouwen meedenken bij de keuzes. Croles heeft geprobeerd om de patiënt altijd voorop te stellen: "Je kunt patiënten behandelen als gevallen of als persoon. Ik koos voor het laatste en probeerde met ze mee te leven in hun ziekte. Dat kan als je je wilt inleven in de persoon die tegenover je zit en je altijd realiseert dat die onzeker is en die iets onder de leden heeft. De kunst is om in gesprek te komen, te luisteren en te praten. Het gevoel uitstralen dat je tijd maakt, ook al zit de wachtkamer weer vol. Mijn voorganger dr. Röntgen sprak altijd uitgebreid met zijn patiënten over van alles en nog wat. Ik denk ook dat je 80 procent van de diagnose stelt door goed te luisteren", aldus Dr. Croles. Onder anderen dankzij Dr. Croles koos het Willem Alexander al snel voor een multidisciplinaire aanpak binnen het oncologisch vakgebied, met structureel overleg over patiënten met andere specialismen en huisartsen. En werden verpleegkundigen er nauw bij betrokken. "Toen ik kwam, was het een nieuw specialisme in het ziekenhuis. Ik had dus ook de plicht om te zorgen voor de opleiding van mensen." Samen met zijn vrouw Aks Tolsma, zelf klinisch psycholoog, ontwikkelde hij bijvoorbeeld een oncologiecursus voor verpleegkundigen. En, door hen kwam het Vicki Brownhuis er in Den Bosch.
11
Plaatsbepaling geneesmiddelen In het geneesmiddelenbulletin van nummer 13, februari 2003 is een onderzoek gepubliceerd waarin de toepassing is vergeleken van twee geneesmiddelen die de werking van oestrogenen op totaal verschillende manieren blokkeren.Tamoxifen blokkeert de oestrogeenreceptor, en anastrozol blokkeert de vorming van oestradiol. Op grond van hun werking hebben zij ook een verschillend bijwerkingenprofiel. Dit uit zich in het vaker vóórkomen van endometriumcarcinomen en embolieën binnen de tamoxifengroep en botbreuken bij de anastrozolgroep. Het lijkt nog te vroeg te kunnen stellen dat een van beide stoffen de voorkeur verdient, maar wel geeft dit onderzoek aan dat er in de hormonale adjuvanstherapie meer keuze is gekomen, met een op dit moment groot prijsverschil.
Publicaties van IKZ-medewerkers Jan Willem Coebergh heeft meegewerkt aan een publicatie getiteld: Tumour banks: well-guarded treasures in the interest of patients in het tijdschrift Nature Reviews Cancer, januari 2003, volume 3. Voor meer informatie zie www.ikz-net.nl > nieuws en agenda > agenda voor hulpverleners. Voor extra informatie kijk op de website van de Stichting Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen: www.fmwv.nl
Agenda 2003 MAART 18 maart 25 maart
APRIL 1 april 1 april 2 april 3 april 8 april 14 april 14 april 15 april
MEI 7 mei 12 mei 22 mei 30 mei
JUNI 3 juni 4 juni 4 juni 14 juni 16 juni
16 juni 24 juni
Donateursactie t.b.v. Inloophuis voor mensen met kanker Hele dag aan parkeerterrein Catharina-ziekenhuis in Eindhoven Symposium Zin en onzin v/d behandeling van colorectale levermetastasen 18.00 uur aula St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg
NABON-symposium Post San Antoinio & Post St Gallen 09.00 uur Media Plaza, Jaarbeurs in Utrecht, Hal 6 Casuïstiekbespreking Palliatieve Zorg 17.00 uur lokatie nog niet bekend Werkgroep Haemos 19.30 uur Dr. Bernard Verbeeten Instituut in Tilburg Werkgroep Huidtumoren 18.00 uur Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven Werkgroep PET-scan 16.30 uur in 's-Hertogenbosch Werkgroep Chirurgisch Oncologisch Forum 15.00 uur Academisch Genootschap in Eindhoven Werkgroep Homaan 19.00 uur Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven Middagsymposium 'Sedatie in de laatste levensfase' 13.45 uur Congrescentrum De Reehorst in Ede
Werkgroep Haemos 19.30 uur Dr. Bernard Verbeeten Instituut in Tilburg Werkgroep Homaan 19.00 uur Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) in Eindhoven Personeelsdag IKZ De hele dag is het IKZ-kantoor gesloten De dag na hemelvaart De hele dag is het IKZ-kantoor gesloten
Casuïstiekbespreking Palliatieve Zorg 17.00 uur lokatie nog niet bekend Werkgroep Endocriene Tumoren 18.30 uur Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven Werkgroep Haemos 19.30 uur Dr. Bernard Verbeeten Instituut in Tilburg Werkgroep Homaan 19.00 uur Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven Werkgroep Hematopathologie 17.00 uur Jeroen Bosch Ziekenhuis, locatie Groot Ziekengasthuis in 's-Hertogenbosch Werkgroep Homaan 19.00 uur Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven Werkgroep Urologie 18.30 uur Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven
Kijk voor meer informatie op www.ikz-net.nl > nieuws en agenda > agenda.
Colofon Dit bulletin is een uitgave van het IKZ en bedoeld voor medische specialisten en arts-assistenten in de IKZ-regio. Het geeft informatie over oncologische ontwikkelingen in de regio. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke informatie in dit kwartaalblad.Wanneer u artikelen wilt overnemen, neem dan eerst contact op met de redactie. Redactieadres Postbus 231 5600 AE Eindhoven Telefoon: 040 297 16 16 E-mail:
[email protected] Redactie J.G. Ribot, hoofdredacteur S.J. Brenninkmeijer G.J. Creemers M.C.H.J. van Eenbergen A.J.M. van den Eijnden P.J.M. Kil Eindredactie I.J.M. van Winden Oplage 1.350 exemplaren Druk Drukkerij Valkenstadt,Valkenswaard ISSN 0922-0798