Regionaal Gezondheidsprofiel Basisonderwijs Noord-Kennemerland 2006
Gezondheidsprofiel basisonderwijs Noord-Kennemerland
Colofon Datum Januari 2007 Auteurs A. Venemans E. Poort M. Heemskerk Y. van der Spek GGD Noord-Kennemerland Postbus 9333 1800 GH Alkmaar telefoon: 072-5662645 www.ggd-alkmaar.nl e-mail:
[email protected]
Voorwoord Een van de taken van de GGD Noord-Kennemerland is het verschaffen van inzicht in de gezondheidssituatie van de inwoners van de regio Noord-Kennemerland. Gegevens uit verschillende onderzoeken zijn nodig om het regionale gezondheidsbeleid goed te kunnen onderbouwen en - daar waar de gezondheid bedreigd wordt - maatregelen te nemen samen met gemeenten, onderwijs en andere ketenpartners. Voor u ligt het rapport “Regionaal Gezondheidsprofiel Basisonderwijs”. Het is het verslag van het gezondheidsonderzoek, genaamd Vragenlijsten Schoolgezondheid Basisonderwijs (VSB), dat de GGD in 2005 en 2006 heeft uitgevoerd onder ouders en leerlingen van 52 reguliere basisscholen in Noord-Kennemerland. De basisscholen die nog niet hebben deelgenomen aan het onderzoek zullen dit de aankomende jaren doen. Iedere basisschool zal eens in de 4 jaar deelnemen aan het onderzoek en zal van de resultaten een schoolprofiel ontvangen. De school krijgt hiermee een goed inzicht in de gezondheidssituatie van de leerlingen en kan daarmee gericht vorm geven aan het schoolgezondheidsbeleid voor de komende vier jaar. Het onderhavige document is richtinggevend voor de GGD voor de uitvoering van gezondheidsbevordering gericht op jeugd en hun omgeving. Op basis van diverse onderzoeken van de GGD kan men aannemen dat de jeugd van NoordKennemerland gemiddeld gezond is. In dit rapport is echter ook een aantal onderwerpen aan het licht gekomen die beslist aandacht verdienen. Het rapport bevat hiervoor uitgebreide aanbevelingen die de GGD, de gemeenten en de overige voorzieningen voor de jeugd handvatten bieden voor nader te bepalen beleid. De aanbevelingen in deze notitie worden door de GGD verder uitgewerkt in samenwerking met de acht gemeenten en betrokken partijen. Doel hiervan is gezondheidsbedreigingen van de jeugd tegen te gaan door een gezonde leefstijl te stimuleren en een goed aansluitend hulpverleningspakket aan te bieden. De aanpak wordt beschreven in hoofdstuk 12 conclusies en aanbevelingen. De GGD doet hierbij een beroep op alle betrokken partijen om met deze gegevens samen actief aan de slag te gaan. Het onderzoeksrapport is ook te vinden op de website van de GGD Noord-Kennemerland (www.ggdalkmaar.nl).
INHOUDSOPGAVE 1. OPZET VAN HET ONDERZOEK ........................................................................... 1 2. BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSGROEP ............................................... 3 3. VOEDING ............................................................................................................... 5 4. BEWEGING.......................................................................................................... 11 5. OVERGEWICHT .................................................................................................. 15 6. ZWEMVAARDIGHEID.......................................................................................... 17 7. ONGELUK(JES) OP SCHOOL ............................................................................ 19 8. MONDHYGIENE .................................................................................................. 21 9. ROKEN EN ALCOHOL IN GROEP 6, 7 EN 8...................................................... 23 10. PSYCHOSOCIAAL FUNCTIONEREN ............................................................... 25 11. SAMENVATTING ............................................................................................... 37 12. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN .............................................................. 39 Literatuurlijst........................................................................................................... 43 Bijlage 1 Resultaten ............................................................................................... 44 Bijlage 2 Resultaten per gemeente ....................................................................... 46
1. OPZET VAN HET ONDERZOEK In het najaar van 2005 en in het voorjaar van 2006 is op 52 basisscholen een gezondheidsenquête uitgevoerd, ook wel Vragenlijsten Schoolgezondheid Basisonderwijs (VSB) genoemd. De VSB is een landelijk instrument dat ontwikkeld is door TNO1. De vragenlijst kent twee versies: een versie voor groep 1 tot en met 5, in te vullen door ouders, en een versie voor groep 6 tot en met 8 die door leerlingen zelf wordt ingevuld. De lijsten zijn voor een groot deel gelijk, echter voor groep 6 tot en met 8 zijn de onderwerpen roken en alcohol toegevoegd. De lijsten bestaan uit vier onderdelen. Allereerst wordt gevraagd naar enkele algemene gegevens van de leerlingen (groep, geslacht, leeftijd en etniciteit). Daarnaast bevatten de lijsten twee hoofdthema’s: leefstijl en psychosociaal functioneren. Als laatste worden lengte en gewicht nagevraagd.
1.1 VSB rapportages De VSB levert gegevens waarmee scholen, gemeenten, de GGD en andere instellingen gericht kunnen werken aan de gezondheidstoestand van basisschoolkinderen. Alle deelnemende scholen ontvangen een schoolrapport met gegevens over hun eigen leerlingen. Deze rapporten zijn vertrouwelijk en worden alleen aan de desbetreffende school verstrekt. Daarnaast worden in dit voor u liggende regiorapport de resultaten van de gehele regio Noord-Kennemerland weergegeven.
1.2 Deelnemende leerlingen Er hebben tot op heden 52 scholen deelgenomen aan de VSB, 20 scholen in 2005 en 32 scholen in 2006. De overige scholen in de regio Noord-Kennemerland zullen in de aankomende jaren aan dit onderzoek deelnemen. Het totaal aantal vragenlijsten dat is ontvangen is 9914. Van deze vragenlijsten zijn 5998 ingevuld door ouders en 3916 ingevuld door kinderen. Het responspercentage bedraagt 74% in de groepen 1-5 en 93% in de groepen 6-8.
1.3 Rapportage en analyses Elk hoofdstuk begint met een korte theoretische toelichting over het belang van het onderwerp. Daarna volgen de resultaten van de vragenlijsten. Deze zijn in een grafiek eerst voor de totale groep weergegeven, waarna de resultaten uitgesplitst worden naar geslacht en bouw. Met de onderbouw worden de groepen 1 en 2 bedoeld, met de middenbouw de groepen 3-5 en met de bovenbouw de groepen 6-8. Bijlage 1 bevat een overzicht van alle resultaten. Het percentage leerlingen dat niet voldoet aan de richtlijnen die gegeven worden, wordt getoond (bijvoorbeeld leerlingen die niet elke dag groente eten). Een hoog percentage betekent dus een ongunstige uitkomst. Vergelijkingen tussen gemeenten Er is nagegaan of er verschillen zijn tussen de acht gemeenten van Noord-Kennemerland. Alleen indien er sprake is van een verschil tussen de gemeenten, is dat in het rapport vermeld. Waar in dit rapport geen vergelijking wordt gemaakt tussen de gemeenten, is er geen verschil. Bijlage 2 bevat een totaal overzicht van de resultaten per gemeente. Vergelijkingen met de referentiegroep Tevens worden de resultaten van de regio vergeleken met de landelijke referentiegroep. Deze vergelijking geeft aan hoe de gegevens van de regio zich verhouden tot het gemiddelde van een steekproef van 27 basisscholen in Nederland. Deze referentiecijfers zijn in het najaar van 2003 via een landelijk onderzoek onder 4.040 leerlingen verzameld. Bij de vergelijking tussen gegevens van Noord-Kennemerland en de referentiegroep moet er rekening mee worden gehouden dat de referentiegroep een iets andere samenstelling heeft. Er zijn in de referentiegroep relatief meer kinderen van allochtone afkomst dan binnen Noord-Kennemerland het geval is. Van Turkse en Marokkaanse kinderen is bekend dat ze minder bewegen en meer overgewicht hebben. Ook is bekend dat deze kinderen tussen de 7 en 9 jaar meer groente en fruit 2,3 eten . Verder is er nog weinig onderzoek gedaan naar de verschillen in leefstijl en psychosociale problemen tussen allochtone en autochtone kinderen.
1
Verschillen tussen groepen De verschillen tussen de groepen die in dit profiel beschreven worden, betreffen in de meeste gevallen statistisch significante (p < 0,05) verschillen. Dit betekent dat de kans klein is (in dit geval kleiner dan 5%) dat een gevonden verschil op toeval berust. Een gunstige score vergeleken met de referentiegroep betekent niet, dat het onderwerp onbelangrijk is voor verbetering. Immers, ook landelijk kunnen leerlingen een minder gunstige score hebben waardoor bij een gunstige score voor de regio toch gekozen kan worden voor beleid ter verbetering van de situatie.
2
2. BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSGROEP 2.1 Achtergrondgegevens Tabel 2.1 beschrijft het aantal meisjes en jongens en de verdeling van de leerlingen over de onderbouw, middenbouw en bovenbouw. Tabel 2.1 Beschrijving van de groepen*
Jongens Meisjes
Noord-Kennemerland Aantal (%) 4972 (50%) 4924 (50%)
Referentiegroep Aantal (%) 2060 (51%) 1973 (49%)
Allochtone leerlingen**
1259 (13%)
1049 (26%)
Onderbouw (groep 1-2) 2556 (26%) 948 (24%) Middenbouw (groep 3-5) 3420 (35%) 1401 (35%) Bovenbouw (groep 6-8) 3916 (40%) 1682 (42%) * De percentages tellen niet altijd op tot 100% omdat er is afgerond. ** Dit zijn leerlingen van wie ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren4. De verhouding tussen het aantal jongens en meisjes in Noord-Kennemerland is vergelijkbaar met de verhouding tussen jongens en meisjes in de referentiegroep. Van de leerlingen in NoordKennemerland is 13% van allochtone afkomst, terwijl dit in de referentiegroep 26% is. De verdeling van de leerlingen in Noord-Kennemerland over de onderbouw, middenbouw en bovenbouw is vergelijkbaar met de verdeling in de referentiegroep. Zowel in Noord-Kennemerland als in de referentiegroep zit circa een kwart van de kinderen in de onderbouw, 35% zit in de middenbouw en circa 40% zit in de bovenbouw. In Noord-Kennemerland is de verdeling van jongens en meisjes over de onder-, midden- en bovenbouw gelijk (niet in tabel 2.1). Geconcludeerd kan worden dat de groep leerlingen in Noord-Kennemerland goed vergelijkbaar is met de landelijke referentiegroep wat betreft de samenstelling naar leeftijd en geslacht. Wel is er een verschil wat betreft de etnische afkomst: In Noord-Kennemerland hebben naar verhouding minder kinderen van allochtone afkomst meegedaan. Zoals aangegeven in het voorgaande hoofdstuk, moet hier bij de vergelijking tussen gegevens van Noord-Kennemerland en de referentiegroep rekening mee worden gehouden.
2.2 Gemeente waar de leerlingen op school zitten Het grootste gedeelte van de leerlingen die hebben meegedaan aan het onderzoek zit op school in de gemeente Alkmaar (31%), gevolgd door Castricum (20%) en Heerhugowaard (17%). Eén procent van de leerlingen zit op school in de gemeente Schermer (148 leerlingen).
3
Figuur 2.2 Gemeente waar de leerlingen op school zitten (%)
11%
1%
5%
31%
Alkmaar Bergen Castricum Graft- De Rijp
17%
Heerhugowaard Heiloo 10%
5%
Langedijk Schermer
20%
4
3. VOEDING Gezonde voeding maakt deel uit van een gezonde leefstijl. Ongezonde voeding kan bijdragen aan de ontwikkeling van overgewicht en chronische aandoeningen5,6,7. Zo hebben kinderen met overgewicht een groter risico op overgewicht op volwassen leeftijd en daardoor op latere leeftijd meer kans op sociale en lichamelijke problemen (zoals diabetes mellitus, hart- en vaatziekten en kanker). Daarnaast worden veel voedingsgewoonten in de jeugd gevormd en is het dus van belang dat leerlingen leren om gezond en met regelmaat te eten.
3.1 Ontbijt Regelmaat is van belang voor een goede voeding. Deze regelmaat begint met een ontbijt. Het overslaan van het ontbijt kan de concentratie en prestaties van leerlingen ongunstig beïnvloeden8. Het overslaan van het ontbijt lijkt ook samen te gaan met een ongezonde leefstijl, zoals weinig bewegen en een groter gebruik van tussendoortjes, wat weer kan leiden tot overgewicht. Zo hebben kinderen die niet ontbijten een grotere kans op overgewicht dan mensen die dat wel doen. In figuur 3.1 is het percentage leerlingen weergegeven dat minder dan 5 dagen per week ontbijt9. Figuur 3.1 Percentage leerlingen dat minder dan 5 dagen per week ontbijt 12% 10% 8% 6% 4% 2%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
Van de leerlingen in Noord-Kennemerland ontbijt 4% minder dan 5 dagen in de week. Dit is gunstiger dan het percentage leerlingen in de referentiegroep dat minder dan 5 dagen in de week ontbijt (9%). In Noord-Kennemerland ontbijten vooral leerlingen in de bovenbouw onvoldoende (6%). Meisjes ontbijten minder goed dan jongens (5% vs. 3%). Het verschil in ontbijtgedrag tussen leerlingen in Noord-Kennemerland en leerlingen in de referentiegroep kan deels verklaard worden door het verschil in het percentage kinderen van allochtone afkomst tussen beide groepen. Er blijkt namelijk een verband te bestaan tussen etniciteit van de leerlingen en ontbijtgedrag. Allochtone leerlingen hebben slechtere ontbijtgewoonten dan autochtone leerlingen. Uit aanvullende analyses blijkt dat het verschil in ontbijtgewoonten tussen Noord-Kennemerland en de referentiegroep deels (maar niet volledig) verklaard wordt wanneer rekening wordt gehouden met het verschil in samenstelling naar etniciteit. Van de kinderen van autochtone afkomst in Noord-Kennemerland slaat 3% regelmatig het ontbijt over, vergeleken met 5% van de autochtone kinderen in het referentiebestand. Voor de kinderen van allochtone afkomst betreft dit respectievelijk 10% (Noord-Kennemerland) versus 19% (referentiegroep). In Noord-Kennemerland is er een verschil tussen de gemeenten onderling: leerlingen in Alkmaar hebben slechtere ontbijtgewoonten dan gemiddeld in Noord-Kennemerland (6% ontbijt minder dan vijf dagen per week vs. 4% gemiddeld) (zie figuur 3.2). Ook dit kan deels (maar niet volledig) verklaard worden doordat in Alkmaar meer kinderen van allochtone afkomst wonen. Kinderen in Schermer hebben de beste ontbijtgewoonten: daar ontbijt geen enkel kind minder dan vijf dagen per week.
5
Figuur 3.2 Percentage leerlingen dat te weinig ontbijt per gemeente
3.2 Fruit en groente Fruit en groente zijn belangrijke bronnen van vitamines, zoals vitamine C en foliumzuur, mineralen en vezels8. Er zijn veel aanwijzingen dat het eten van voldoende fruit en groente het risico op chronische ziekten verlaagt. Zo beschermt voldoende gebruik van fruit en groente tegen diverse vormen van kanker en hart- en vaatziekten. Daarnaast zijn fruit en groente voedingsmiddelen die in verhouding tot hun volume en gewicht weinig calorieën bevatten, en toch veel voedingsstoffen leveren. Ook geven fruit en groente een verzadigd gevoel na het eten. De richtlijn is om 1-2 stuks fruit per dag te eten. Hiervan mag 1 stuk fruit vervangen worden door een glas vruchtensap9. In figuur 3.3 wordt het percentage leerlingen aangegeven dat minder dan 1 stuk fruit per dag eet. Figuur 3.3 Percentage leerlingen dat minder dan 1 stuk fruit per dag eet 24% 20% 16% 12% 8% 4%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
Van de leerlingen in Noord-Kennemerland eet 20% niet elke dag fruit, in de referentiegroep is dat eveneens 20%. Het fruitgebruik onder jongens is slechter dan dat van meisjes (21% eet niet iedere
6
dag fruit ten opzichte van 18% van de meisjes). Er is geen verschil tussen de onder-, midden- en bovenbouw. In Noord-Kennemerland is er een verschil tussen de gemeenten onderling: leerlingen in Alkmaar en Heiloo eten meer fruit (18% respectievelijk 16% voldoet niet aan de richtlijn) terwijl leerlingen in Bergen en Graft-de Rijp minder fruit eten (23% respectievelijk 22% voldoet niet aan de richtlijn) (zie figuur 3.4). Figuur 3.4 Percentage leerlingen dat onvoldoende fruit eet per gemeente
Het Voedingscentrum adviseert om elke dag 2-3 opscheplepels groente te eten8. Hoeveelheden zijn voor leerlingen en ook voor volwassenen echter moeilijk aan te geven. Gevraagd is daarom of leerlingen elke dag groente eten9. In figuur 3.5 wordt het percentage leerlingen weergegeven dat niet elke dag groente eet. Figuur 3.5 Percentage leerlingen dat niet elke dag groente eet 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
7
Het overgrote deel van de leerlingen in Noord-Kennemerland (68%) eet niet elke dag groente. Hiermee scoren leerlingen in Noord-Kennemerland slechter dan de referentiegroep (68% vs. 62%). Van de leerlingen in Noord-Kennemerland eten de leerlingen in de bovenbouw nog het meest groente (in de bovenbouw voldoet 65% niet aan de norm, in de onderbouw 70% en in de middenbouw 69%). Jongens eten minder groente dan meisjes (69% niet voldoende vs. 66%). Zoals blijkt uit figuur 3.6 is er in Noord-Kennemerland een verschil tussen de gemeenten onderling: leerlingen in Heiloo eten meer groente (59% doet dit niet dagelijks) terwijl leerlingen in Langedijk en Heerhugowaard minder vaak groente eten (74% respectievelijk 71% doet dit niet dagelijks). Figuur 3.6 Percentage leerlingen dat niet iedere dag groente eet per gemeente (%)
3.3 Tussendoortjes De GGD adviseert maximaal 3 tussendoortjes (koek, snoep, snacks en hartige tussendoortjes) per dag te nemen9. Het probleem met tussendoortjes is dat deze producten vaak grote hoeveelheden vet en suiker bevatten8. Tussendoortjes vormen daarom een risicofactor voor overgewicht en een onevenwichtig voedingspatroon. Bovendien neemt met het vergroten van het aantal snackmomenten de kans op gaatjes in het gebit toe. In figuur 3.7 wordt het percentage leerlingen weergegeven dat meer dan drie tussendoortjes per dag eet.
8
Figuur 3.7 Percentage leerlingen dat meer dan drie tussendoortjes per dag eet 30% 25% 20% 15% 10% 5%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
Van de leerlingen in Noord-Kennemerland eet 22% meer dan 3 tussendoortjes per dag. Dit is beter dan de referentiegroep (26%). Er is geen verschil tussen jongens en meisjes. Naarmate leerlingen ouder worden, eten ze meer tussendoortjes. Zoals blijkt uit figuur 3.8 eten leerlingen in Langedijk en Schermer vaker dan gemiddeld in de regio te veel tussendoortjes (respectievelijk 27% en 26% doet dit). Figuur 3.8 Percentage leerlingen dat teveel tussendoortjes eet per gemeente
Ook veel frisdranken bevatten grote hoeveelheden suiker. Vocht verzadigt niet of nauwelijks omdat het de maag min of meer ongehinderd kan passeren. Drinken levert vaak energie zonder dat er op andere energiebronnen wordt bezuinigd. Zo vormen ook frisdranken met suiker een risicofactor voor een onevenwichtig voedingspatroon en het ontstaan van overgewicht. Daarom adviseert de GGD niet meer dan 4 dagen per week meer dan één keer per dag frisdrank met suiker te drinken9. De vragen in de vragenlijst over het gebruik van frisdrank leverden in 2005 nogal wat onduidelijkheden op, omdat niet duidelijk was of limonade ook onder de frisdranken werd gerekend. Daarom is in de
9
vragenlijst van 2006 expliciet vermeld dat limonade ook onder de frisdranken gerekend moet worden. Gegevens uit 2006 zijn hierdoor niet vergelijkbaar met de gegevens uit 2005 en de referentiegroep. In figuur 3.9 is het percentage leerlingen weergegeven dat meer dan 4 dagen in de week meer dan één glas frisdrank met suiker drinkt. Hierbij zijn van Noord-Kennemerland alleen gegevens uit 2006 gebruikt. Figuur 3.9 Percentage leerlingen in 2006 dat meer dan 4 dagen per week meer dan één glas frisdrank met suiker drinkt 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
on
sje s m ei
en s jo ng
N
oo r
dKe nn em er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
In 2006 drinkt 32% van de leerlingen in Noord-Kennemerland meer dan 4 dagen per week meer dan één glas frisdrank met suiker. In de bovenbouw wordt minder frisdrank gedronken dan in de onder- en middenbouw. Er is geen verschil tussen jongens en meisjes in het frisdrankgebruik. Wanneer limonade niet wordt meegeteld als frisdrank, zoals in 2005 is gedaan, drinkt 14% van de leerlingen meer dan 4 dagen per week meer dan 1 glas per dag aan frisdrank ten opzichte van 21% in de referentiegroep.
10
4. BEWEGING Bewegen is gezond voor kinderen10. Zo vermindert bewegen de kans op verschillende chronische aandoeningen op latere leeftijd (hart- en vaatziekten en osteoporose) en de kans op overgewicht11. Ook vergroot bewegen het zelfvertrouwen van kinderen en bevordert het de grove motoriek. Daarnaast heeft beweging effect op het uithoudingsvermogen en de vetmassa. Nog veel belangrijker is dat bewegen en sporten ook echt leuk kunnen zijn, waardoor allerlei psychische, sociale en maatschappelijke problemen kunnen worden aangepakt of voorkomen10. De Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen geldt als de richtlijn voor beweging. Voor jongeren (jonger dan 18 jaar) wordt dagelijks tenminste 60 minuten matig intensieve lichamelijke activiteit aanbevolen12. Bovendien dient deze minimaal tweemaal per week gericht te zijn op het verbeteren en handhaven van lichamelijke fitheid. In figuur 4.1 wordt het percentage leerlingen weergegeven dat niet voldoet aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. Figuur 4.1 Percentage leerlingen dat niet voldoet aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
Ruim 18% van de leerlingen in Noord-Kennemerland voldoet niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. In de referentiegroep is dit 34%. De leerlingen scoren hier dus duidelijk beter dan de referentiegroep. Meisjes bewegen vaker onvoldoende dan jongens (20% vs. 17%). Onvoldoende beweging komt minder vaak voor naarmate leerlingen ouder worden. In de onderbouw beweegt 30% van de kinderen onvoldoende, in de middenbouw 17% en in de bovenbouw 12%. In Noord-Kennemerland komt onvoldoende beweging vaker voor in Alkmaar (24%), Schermer (23%) en Heerhugowaard (22%) en minder vaak bij leerlingen in Castricum (14%) en Langedijk (12%), zoals blijkt uit figuur 4.2.
11
Figuur 4.2 Percentage leerlingen dat te weinig beweegt per gemeente
Naast beweging is gevraagd naar andere activiteiten van leerlingen zoals TV kijken en achter de computer zitten. De tijd dat leerlingen TV/DVD/video kijken en achter de computer zitten, gaat ten koste van andere activiteiten en bevordert overgewicht. Het kijken van TV/DVD/video gaat vaak gepaard met het gebruik van energierijke tussendoortjes en frisdranken, wat ook weer het risico op overgewicht vergroot3. Meer dan 2 uur per dag TV/DVD/video kijken wordt als teveel beschouwd, evenals meer dan 2 uur per dag achter de computer zitten13, 14. In figuur 4.3A is het percentage leerlingen weergegeven dat meer dan 2 uur per dag TV/DVD/video kijkt en figuur 4.3B bevat het percentage leerlingen dat te veel computert.
Figuur 4.3 Percentage leerlingen dat twee uur of meer per dag TV/DVD/video kijkt (A) en computert (B) A
B
25%
14% 12%
20%
10% 15%
8% 6%
10%
4% 5%
2%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p N
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p N
jo ng en s m ei sje s
0%
0%
Het percentage leerlingen in Noord-Kennemerland dat meer dan twee uur TV/DVD/video kijkt per dag is lager dan het percentage in de referentiegroep (10% vs. 20%). Er is een verschil tussen de onder-, midden- en bovenbouw: de leerlingen in de bovenbouw overschrijden de richtlijn van maximaal 2 uur per dag vaker (14%) dan de leerlingen in de onderbouw (6%) en middenbouw (8%). Jongens overschrijden vaker de norm dan meisjes (11% vs. 9%).
12
In Noord-Kennemerland overschrijdt 5% van de leerlingen de richtlijn ten aanzien van computeren. Dit is vergelijkbaar met de referentiegroep (6%). Het percentage kinderen in de onder- en middenbouw dat meer dan 2 uur per dag computert is respectievelijk 0,1% en 1%. In de bovenbouw zegt 12% van de leerlingen meer dan twee uur per dag achter de computer te zitten. Er zijn meer jongens dan meisjes die meer dan 2 uur per dag achter de computer zitten (7% jongens vs. 4% meisjes). In Noord-Kennemerland overschrijden leerlingen in Alkmaar en Heerhugowaard vaker de richtlijnen wat betreft TV kijken en computeren terwijl leerlingen in Heiloo deze richtlijnen minder vaak overschrijden.
13
5. OVERGEWICHT Overgewicht verhoogt het risico op bepaalde ziekten op latere leeftijd, zoals hart- en vaatziekten en diabetes8. Kinderen die dik zijn, worden vaker gepest en ontwikkelen vaak een negatief zelfbeeld. Steeds meer kinderen in Nederland hebben overgewicht. De Body Mass Index (BMI) is een maat voor overgewicht. De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht in kilogrammen te delen door het kwadraat van de lichaamslengte (lengte keer lengte, uitgedrukt in meters). De landelijke afkapwaarden voor de BMI zijn gebruikt15. In de landelijke vragenlijst is niet gevraagd naar lengte en gewicht. Gezien het toenemende aantal kinderen met overgewicht in Nederland is de GGD Noord-Kennemerland geïnteresseerd in de lengte en het gewicht van de kinderen in de regio. Daarom zijn vragen met betrekking tot de lengte en het gewicht van de leerlingen toegevoegd aan de bestaande vragenlijst. Lengte en gewicht zijn in groep 1-5 nagevraagd aan de ouders en de leerlingen van groep 6-8 hebben zelf hun lengte en gewicht ingevuld. Aan de betrouwbaarheid van deze gegevens kan worden getwijfeld omdat ouders en leerlingen zelf vaak niet precies lengte en gewicht kunnen aangeven. De weergegeven percentages leerlingen met een te hoge BMI dienen dus alleen als indicatie en kunnen mogelijk afwijken van de werkelijkheid. Omdat in de landelijke vragenlijst niet gevraagd is naar lengte en gewicht kunnen de resultaten van Noord-Kennemerland niet vergeleken worden met de referentiegroep. Figuur 5.1 Percentage leerlingen dat overgewicht of ernstig overgewicht heeft 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
N
oo rd -K en ne m er
la nd
1% 0%
Van de leerlingen in Noord-Kennemerland heeft 7% overgewicht of ernstig overgewicht. Overgewicht komt vooral voor in de middenbouw. Er wordt geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes. Uit landelijk onderzoek is bekend dat kinderen van allochtone afkomst vaker overgewicht hebben. Dit blijkt ook het geval te zijn in de regio Noord-Kennemerland: 12% van de allochtone kinderen heeft overgewicht, vergeleken met 6% van de autochtone kinderen. Op basis van landelijke gegevens lijkt het erop dat leerlingen hun gewicht onderschat hebben. Gewichtmetingen zijn noodzakelijk om tot betrouwbare gegevens te komen. Uit onderzoek in Rotterdam is ook gebleken dat van alle brugklassers die na meting door de GGD overgewicht blijken te hebben, slechts ongeveer de helft ook bij zelfrapportage als 'te dik' uit de bus komt16. Zeer recent is een rapport verschenen van TNO waarin cijfers gepresenteerd worden van het vóórkomen van overgewicht en obesitas bij jeugdigen van 4-15 jaar in de periode 2002-200417. De resultaten van deze studie staan gepresenteerd in de onderstaande figuur (figuur 5.2)
15
Figuur 5.2 Landelijke prevalentie van overgewicht (%) 28 24 20 16 12 8 4 0 4
5
6
7
8 9 leeftijd
10
11
12
jongens meisjes Op basis van deze gegevens varieert de prevalentie van overgewicht bij kinderen van 4-12 jaar van 9%-17% bij jongens en van 15%-25% bij meisjes. De prevalentie is het hoogst op 8-jarige leeftijd.
16
6. ZWEMVAARDIGHEID Het aantal verdrinkingsgevallen in Nederland is in de periode van 1950 tot 1983 sterk gedaald en heeft zich vanaf toen gestabiliseerd18. Dit is mede het gevolg van het toen nog gebruikelijke schoolzwemmen. Schoolzwemmen wordt tegenwoordig niet meer in alle gemeenten aangeboden. Daarom is het belangrijk zicht te houden op het aantal leerlingen dat zwemles heeft of kan zwemmen. In figuur 6.1 wordt het percentage leerlingen weergegeven dat geen zwemvaardigheden heeft en ook niet naar zwemles gaat. Figuur 6.1 Percentage leerlingen dat geen zwemvaardigheden heeft en geen zwemles heeft 50% 40% 30% 20% 10%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
In Noord-Kennemerland heeft 14% van de leerlingen op de basisschool geen zwemdiploma en geen zwemles vergeleken met 22% in de referentiegroep. Zoals kan worden verwacht, hebben vooral leerlingen in de onderbouw (47%) nog geen zwemdiploma en geen zwemles. In de middenbouw en bovenbouw komt dit nog voor bij respectievelijk 3% en 1% van de leerlingen. Er zijn iets meer jongens dan meisjes die geen zwemdiploma en zwemles hebben (14% vs. 12%). Leerlingen in Alkmaar en Heerhugowaard hebben vaker geen zwemdiploma en geen zwemles (respectievelijk 17% en 16%) dan gemiddeld in de regio Noord-Kennemerland (14%) (zie figuur 6.2). Figuur 6.2 Percentage leerlingen met onvoldoende zwemvaardigheid per gemeente
17
7. ONGELUK(JES) OP SCHOOL Veiligheid in en op school is van belang. Aan ouders en leerlingen is gevraagd of het kind de afgelopen maanden op school een ongeluk(je) had waarvoor het naar huis of naar de dokter moest. In figuur 7.1 wordt het percentage leerlingen weergegeven dat een ongeluk(je) op school heeft gehad waarvoor het naar huis of naar de dokter moest. Figuur 7.1 Percentage leerlingen dat een ongeluk(je) op school heeft gehad waarvoor het naar huis of naar de dokter moest 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2%
on de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
jo ng en s m ei sje s
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
Het percentage leerlingen dat een ongelukje heeft gehad op school waarvoor het naar de dokter of naar huis moest, is in Noord-Kennemerland gelijk aan de referentiegroep (8%). Leerlingen in de bovenbouw hebben vaker een ongeluk(je) dan leerlingen in de onder- en middenbouw (14% vs. 4% en 5%). Jongens hebben vaker een ongeluk(je) gehad waarvoor ze naar huis of naar de dokter moesten dan meisjes (10% jongens vs. 7% meisjes).
19
8. MONDHYGIENE Het Ivoren Kruis adviseert twee maal per dag of vaker goed te poetsen waarbij voor leerlingen onder de 9 jaar geldt dat een ouder tenminste een keer per dag moet (na)poetsen19. Voor de onderbouw is nagegaan of leerlingen per dag twee maal nagepoetst worden20. Bij leerlingen in de middenbouw is ook nagegaan of de leerlingen twee maal per dag nagepoetst worden. Als deze leerlingen één maal per dag nagepoetst worden en één maal per dag zelf poetsen, valt dit ook binnen de norm. Voor groep 6-8 wordt de norm gehanteerd dat leerlingen zelf tenminste twee keer moeten poetsen. In figuur 8.1 wordt het percentage leerlingen afgebeeld dat niet aan deze richtlijnen voldoet. Figuur 8.1 Percentage leerlingen dat onvoldoende poetst of gepoetst wordt 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
en bo uw
uw
bo v
nb o
uw m id de
de rb o on
ns
sje s m ei
jo ng e
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
Van de leerlingen in Noord-Kennemerland poetst 45% onvoldoende hun tanden. In de referentiegroep poetst 48% van de leerlingen onvoldoende hun tanden. Noord-Kennemerland scoort hier dus iets beter dan de referentiegroep. Ruim de helft (55%) van de leerlingen in de onderbouw wordt onvoldoende gepoetst, in de middenbouw betreft dit 71% en in de bovenbouw gaat het om 16% van de leerlingen. Dit grote verschil in percentages heeft voor een groot deel te maken met de verschillende richtlijnen per leeftijdsgroep. Vooral het napoetsen (van toepassingen op de onderbouw en middenbouw) van de kinderen blijkt voor problemen te zorgen. Geadviseerd wordt ten minste één keer per jaar de tandarts te bezoeken voor controle20. Berekend is het percentage leerlingen dat minder dan één keer per jaar de tandarts bezoekt.
21
Figuur 8.2 Percentage leerlingen dat minder dan één keer per jaar de tandarts bezoekt 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1%
uw ve nb ou w bo
de nb o
rb ou w
s
ns
sje m ei
jo ng e
on de
m id
re fe
N
oo r
dKe nn
em er
la nd re nt ie gr oe p
0%
Gemiddeld gaat 2% van de leerlingen in Noord-Kennemerland minder dan 1 keer per jaar naar de tandarts vergeleken met 9% van de leerlingen in de referentiegroep. Leerlingen in de onderbouw gaan iets minder regelmatig naar de tandarts vergeleken met de middenbouw en bovenbouw ( 3% vs. 1% en 2%). Er is geen verschil tussen jongens en meisjes.
22
9. ROKEN EN ALCOHOL IN GROEP 6, 7 EN 8 9.1 Roken Roken heeft belangrijke gevolgen voor de gezondheid op latere leeftijd en kan leiden tot longkanker, hart- en vaatziekten en vroeg overlijden21,22,23. Als jongeren beginnen met roken is dat een belangrijke voorspeller voor roken op latere leeftijd. Een relatief klein deel van de leerlingen rookt op zo’n jonge leeftijd. Omdat men toe wil naar vroege preventie is, naast feitelijk rookgedrag, ook gevraagd naar de intentie om te gaan roken. In tabel 9.1 worden de ideeën met betrekking tot het roken op latere leeftijd beschreven. Tabel 9.1 Ideeën van leerlingen in groep 6-8 over roken later (%) Welke uitspraak past het best bij jouw Noord-Kennemerland ideeën over roken later? Ik denk dat ik nooit ga roken 91 Ik denk dat ik de komende vijf jaar niet ga 7 roken Ik denk dat ik binnen vijf jaar ga roken 1 Ik rook wel eens en denk niet dat ik 0,4 daarmee zal stoppen Ik rook wel eens, wil daar binnen een half 1 jaar mee stoppen
Referentiegroep 91 7 1 0,4 1
Uit tabel 9.1 blijkt dat de ideeën van leerlingen in Noord-Kennemerland met betrekking tot roken overeenkomen met de ideeën van leerlingen in de referentiegroep. De meeste leerlingen (91%) denken nooit te gaan roken en 7% verwacht dat in ieder geval de komende vijf jaar niet te doen. Van de leerlingen denkt 1% binnen 5 jaar te gaan roken en ruim 1% van de leerlingen rookt op dit moment wel eens (0,4% rookt wel eens en denkt daar niet mee te stoppen op korte termijn en 1% rookt en denkt daar wel mee te stoppen op korte termijn). Iets meer jongens dan meisjes denken binnen 5 jaar te gaan roken (2% vs. 1%).
9.2 Alcohol Als kinderen voor hun 15e beginnen met drinken, is de kans groter dat ze alcohol verslaafd raken op latere leeftijd24. Het overmatig gebruik van alcohol heeft ernstige gevolgen voor de gezondheid en voor het sociaal functioneren en het presteren op school25,26. Ook is overmatig alcoholgebruik schadelijk voor de ontwikkeling van de hersenen van jongeren. Alcoholgebruik op zich is echter nog geen groot probleem onder leerlingen van de basisschool. Naast feitelijk alcoholgebruik is daarom net als bij roken gekeken naar de intenties om alcohol te gaan drinken. De richtlijn voor kinderen onder de 12 jaar is om helemaal geen alcohol te drinken2 In tabel 9.2 wordt het gebruik van alcohol in groep 6-8 weergegeven. Tabel 9.2 Gebruik van alcohol in groep 6-8 (%) Heb je wel eens een drankje met alcohol Noord-Kennemerland gedronken? Nog nooit 37 Een paar keer een slokje 49 Af en toe maar niet elke week 13 Elke week 1
Referentiegroep 39 46 15 1
Van de leerlingen in de bovenbouw van Noord-Kennemerland heeft 37% nog nooit alcohol gedronken en 49% heeft een paar keer een slokje alcohol gedronken. Een enkeling (1%) drinkt elke week alcohol en 13% van de leerlingen in de bovenbouw drinkt af en toe, maar niet elke week, alcohol houdende drank. Deze percentages zijn allemaal vergelijkbaar met die voor de referentiegroep. De jongens in Noord-Kennemerland geven vaker aan dat ze af en toe (maar niet elke week) alcohol drinken dan de meisjes (18% vs. 8%). Meisjes geven vaker aan dat ze nog nooit alcohol hebben gedronken (45% vs. 30%).
23
Het percentage leerlingen dat aangeeft af en toe alcohol te drinken is in Langedijk (19%) en Graft-De Rijp (20%) hoger dan gemiddeld in de regio, terwijl dit percentage in Heiloo (6%) lager is dan gemiddeld. Figuur 9.3 Percentage jongeren dat af en toe alcohol drinkt per gemeente (%)
In tabel 9.4 worden de intenties ten aanzien van alcohol drinken in de toekomst weergegeven. Tabel 9.4 Ideeën van leerlingen in groep 6-8 over alcohol drinken Welke uitspraak pas het best bij jouw Noord-Kennemerland (%) ideeën over alcohol drinken later? Ik denk dat ik nooit zal drinken 30 Ik denk dat ik de komende vijf jaar geen 42 alcohol zal drinken Ik denk dat ik binnen vijf jaar alcohol zal 21 drinken Ik drink wel eens alcohol, zal niet binnen 6 een half jaar stoppen Ik drink wel eens, wil daar binnen 1/2 jaar 1 mee stoppen
Referentiegroep (%) 44 35 15 4 2
Leerlingen in Noord-Kennemerland hebben in vergelijking met de referentiegroep sterker de intentie om in de toekomst alcohol te drinken. Het percentage leerlingen dat denkt nooit te gaan drinken is lager dan in de referentiegroep (30% vs. 44%) en het percentage leerlingen dat denkt binnen 5 jaar alcohol te drinken is hoger dan in de referentiegroep (21% vs. 15%). Zes procent van de leerlingen in Noord-Kennemerland drinkt wel eens alcohol, en is niet van plan daar op korte termijn mee te stoppen, vergeleken met 4% van de leerlingen in de referentiegroep. Jongens in Noord-Kennemerland denken vaker binnen vijf jaar alcohol te gaan drinken dan meisjes in Noord-Kennemerland (27% vs. 16%).
24
10. PSYCHOSOCIAAL FUNCTIONEREN Sociale relaties en steun zijn belangrijk voor een goede ontwikkeling van een kind. Druk gedrag en een beperkt concentratievermogen beïnvloeden de schoolprestaties negatief en zijn belangrijke voorspellers van later te ontwikkelen psychosociale problematiek, uitval op school en andere risicogedragingen. Geen positief zelfbeeld, faalangst, depressieve klachten, sociale uitsluiting en eenzaamheid zijn factoren die voor een groot deel bepalen hoe de kinderen zich voelen. Dit kan invloed hebben op de schoolprestaties en vergroot de kans op psychosomatische klachten, psychische en sociale problemen op latere leeftijd. Daarom is het op jonge leeftijd belangrijk deze klachten te voorkomen en in te grijpen, omdat hierdoor de mogelijke ontwikkeling van grotere problematiek wordt voorkomen. In de figuren 10.1-10.4 worden de percentages leerlingen afgebeeld die aangeven problemen te hebben op de hierboven genoemde domeinen.
10.1 Omgang van leerlingen met elkaar Sociale relaties In de vragenlijst is gevraagd naar het contact dat leerlingen hebben met hun medeleerlingen. In het onderstaande tekstblok wordt weergegeven door middel van welke vragen gevraagd is naar de sociale relaties tussen leerlingen. Vragen in de VSB-lijst met betrekking tot sociale relaties
Heeft uw kind het gevoel dat andere kinderen op school hem/haar aardig vinden? (Heb je het gevoel dat andere kinderen op school je aardig vinden?)
Vindt uw kind de andere kinderen uit zijn/haar klas aardig? (Vind je de andere kinderen uit jouw klas aardig?)
Heeft uw kind goede vrienden/vriendinnen op school? (Heb je goede vrienden/vriendinnen op school?)
Helpen uw kind en zijn/haar vrienden elkaar? (Helpen jij en je vrienden elkaar?)
Op basis van deze vier vragen is bepaald hoeveel kinderen problemen ervaren in het kunnen aangaan en onderhouden van relaties met andere leerlingen (zie figuur 10.1). In Noord-Kennemerland heeft 15% van de leerlingen hier problemen mee. Dit is vergelijkbaar met de referentiegroep (16%). In zowel de onderbouw als middenbouw geeft 14% van de ouders aan dat hun kind hier problemen mee heeft, in de bovenbouw geeft 15% van de leerlingen aan hier problemen mee te ervaren. Jongens ervaren meer problemen met het aangaan van sociale relaties dan meisjes (16% vs. 13%).
25
Figuur 10.1 Percentage leerlingen dat problemen heeft met het aangaan van sociale relaties 20%
15%
10%
5%
uw ve nb ou w bo
de nb o
rb ou w
m id
on de
s
ns
sje m ei
jo ng e
re fe
N
oo r
dKe nn
em er
la nd re nt ie gr oe p
0%
Gepest worden Pesten is het systematisch psychisch en/of fysiek mishandelen van leeftijdgenoten die niet goed in staat zijn zich daartegen te verdedigen27. Met name kinderen die teruggetrokken zijn en niet beschikken over goede vrienden lopen het gevaar om het slachtoffer te worden van pesterijen. Hun afwachtendheid en gebrek aan sociale vaardigheden maakt hen onzeker en omdat zij zich niet verweren zijn zij gemakkelijk te pesten. Die pesterijen leiden tot een (nog) lager zelfbeeld en een vergrote sociale onzekerheid zodat zij gemakkelijk terechtkomen in een vicieuze cirkel van slachtofferschap. Vragen in de VSB lijst mbt gepest worden
Is uw kind de afgelopen week uitgescholden op school? (Ben je de afgelopen week uitgescholden op school?)
Is het de afgelopen week op school voorgekomen dat uw kind niet met andere kinderen mocht meespelen? (Is het de afgelopen week op school voorgekomen dat je niet met andere kinderen mocht meespelen?)
Is uw kind de afgelopen week op school geduwd, geschopt of geslagen door andere kinderen? (Ben je de afgelopen week op school geduwd, geschopt of geslagen door andere kinderen?)
Werden er de afgelopen week op school dingen van uw kind afgepakt of verstopt? (Werden er de afgelopen week op school dingen van je afgepakt of verstopt?)
Is uw kind de afgelopen week op school uitgelachen? (Ben je de afgelopen week op school uitgelachen?)
Op basis van bovenstaande vijf vragen is bepaald hoeveel kinderen regelmatig worden gepest (zie figuur 10.2A). In Noord-Kennemerland wordt 7% van de leerlingen regelmatig gepest, vergeleken met 9% van de leerlingen in de referentiegroep. Er is een toename in het percentage kinderen dat wordt gepest met de leeftijd. Gemiddeld 3% van de kinderen in de onderbouw wordt gepest ten opzichte van 5% van de leerlingen in de middenbouw en 11% in de bovenbouw. Er is nauwelijks verschil tussen jongens en meisjes (7% vs. 6%).
26
Figuur 10.2: Percentage leerlingen dat gepest wordt (A) en dat agressief gedrag vertoont (B) A
B
12%
3%
10% 2%
8% 6% 4%
1%
2% 0%
uw bo ve nb ou w
rb ou w
de nb o
m id
on de
s
sje s m ei
N
N
oo r
jo ng en
dKe nn em er re la fe nd re nt ie gr oe p
er bo m uw id de nb ou w bo ve nb ou w
on d
s
sje s m ei
jo ng en
oe p
er en
re f
oo r
dKe nn
em er
tie gr
la nd
0%
Leerlingen in Castricum en Graft-de Rijp worden minder vaak gepest (beide 5%) dan gemiddeld in de regio, terwijl leerlingen in Schermer vaker worden gepest dan gemiddeld (10%). Figuur 10.3 Percentage leerlingen dat gepest wordt per gemeente
Agressie Onder agressief gedrag wordt verstaan snel boos worden, vechten en ruzie maken. In de vragenlijst zijn een aantal vragen met betrekking tot agressie gesteld. Deze vragen staan vermeld in het onderstaande tekstblok. Vragen mbt agressie
Was uw kind de afgelopen week op school snel boos? (Was je de afgelopen week op school snel boos?)
Heeft uw kind de afgelopen week gevochten met andere kinderen van zijn/haar school? (Heb je de afgelopen week gevochten met andere kinderen op jouw school?)
Heeft uw kind de afgelopen week ruzie gehad met andere kinderen op school? (Heb je de afgelopen week ruzie gehad met andere kinderen op school?)
27
Zowel in Noord-Kennemerland als in de referentiegroep vertoont circa 2% van de kinderen agressief gedrag. Agressief gedrag komt vooral voor in de bovenbouw (3% vs. 1% in de onderbouw en middenbouw). Jongens vertonen iets vaker agressief gedrag dan meisjes (2% vs. 1%). In Schermer komt agressief gedrag vaker voor dan in de rest van Noord-Kennemerland (5% in Schermer vs. 2% gemiddeld in de regio). Uit onderzoek blijkt dat kinderen die door hun leeftijdsgenoten afgewezen en gepest worden vaker agressief of juist teruggetrokken gedrag in combinatie met weinig sociale vaardigheden vertonen28 Ook uit het VSB onderzoek komt het bovenstaande naar voren. Van de kinderen die gepest worden vertoont 14% agressief gedrag, terwijl onder kinderen die niet worden gepest slechts bij 1% agressief gedrag voorkomt. Daarnaast heeft 41% van de kinderen die gepest worden moeite met het onderhouden van sociale relaties in vergelijking met 13% van de kinderen die niet worden gepest.
10.2 Concentratie en welbevinden op school Concentratie In het onderstaande tekstblok staan een aantal vragen met betrekking tot de concentratie van kinderen in de klas. Vragen mbt concentratie
Vindt uw kind het moeilijk om stil te zitten? (Vind je het moeilijk om stil te zitten?)
Kan uw kind op school goed de aandacht bij het werk houden? (Kun je op school goed de aandacht bij het werk houden?)
Is het voor uw kind moeilijk om net zo lang te werken totdat het werk af is? (Is het voor jou moeilijk om net zo lang te werken totdat het werk af is?)
Kan uw kind goed opletten als de juf of meester iets vertelt? (Kun je goed opletten als de juf of meester iets vertelt?)
Op basis van deze vragen is bepaald hoeveel kinderen moeite hebben om de aandacht bij individueel en klassikaal werk te houden (zie figuur 10.4). Van de leerlingen in Noord-Kennemerland heeft 23% hier moeite mee. In de referentiegroep is dit een vergelijkbaar percentage (24%). Leerlingen in de bovenbouw hebben meer moeite hun concentratie bij het werk te houden vergeleken met leerlingen in de onder- en middenbouw (25% vs. 23% en 21%). Jongens hebben meer concentratieproblemen dan meisjes (27% vs. 19%).
28
Figuur 10.4 Percentage leerlingen dat problemen heeft met de concentratie in de klas 30% 25% 20% 15% 10% 5%
w bo u
uw nb o
bo
de m id
de on
ve n
uw rb o
sje s
s
m ei
jo ng
en
oe p
tie gr
N
oo r
re f
dKe nn
er en
em er
la n
d
0%
Welbevinden op school In de vragenlijst is ook gekeken naar het welbevinden op school. In de onderstaande tekstbox staan de betreffende vragen vermeld. Vragen mbt welbevinden op school
Had uw kind het de afgelopen week naar zijn/haar zin op school? (Had je het de afgelopen week naar je zin op school?)
Ging uw kind de afgelopen week graag naar school? (Ging je de afgelopen week graag naar school?)
Heeft uw kind zich de afgelopen week op school verveeld? (Heb jij je de afgelopen week op school verveeld?)
Vond uw kind de afgelopen week de lessen op school leuk? (Vond je de afgelopen week de lessen op school leuk?)
Op basis van deze vragen is bepaald hoeveel leerlingen het naar hun zin hebben op school en interesse in de lesstof hebben (zie figuur 10.5A). Veertien procent van de leerlingen in NoordKennemerland geeft aan het niet naar hun zin te hebben op school. Dit is vergelijkbaar met de referentiegroep (15%). Vooral leerlingen in de bovenbouw (29%) hebben het niet naar hun zin op school. Er zijn meer jongens dan meisjes die het niet naar hun zin hebben op school (17% vs. 11%). Figuur 10.5: Percentage leerlingen dat het niet naar de zin heeft op school (A) en dat niet goed kan opschieten met de leerkracht (B) A
B
30%
25%
25%
20%
20%
15%
15%
10% 10%
5%
5%
uw de nb ou w bo ve nb ou w
er bo
m id
on d
je s
s en
m ei s
jo ng
d la n re f
er en
em er dKe nn oo r N
tie gr
rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
on
ns
sje s m ei
jo ng e
oe p
la nd
tie gr
er en
em er
re f
dKe nn oo r N
de
29
oe p
0%
0%
Figuur 10.6 Percentage leerlingen dat het niet naar de zin heeft op school per gemeente
Relatie met leerkracht Aan de leerlingen is gevraagd hoe de relatie is met hun leerkracht aan de hand van de vragen vermeld in onderstaande tekstbox. Vragen mbt de relatie met de leerkracht
Kan uw kind in het algemeen goed opschieten met de juffen of meesters op school? (Kun je in het algemeen goed opschieten met de juffen of meesters op school?)
Kan uw kind met een juf of meester op school praten als hij/zij ergens mee zit? (Kun je met een juf of meester op school praten als je ergens mee zit?)
Heeft u het gevoel dat zijn/haar juf of meester uw kind begrijpt? (Heb je het gevoel dat jouw juf of meester je begrijpt?)
Op basis van deze vragen is bepaald hoeveel leerlingen geen goede relatie hebben met de leerkracht (10.5B). In Noord-Kennemerland betreft dit 14% van de leerlingen, hetgeen iets minder vaak is dan leerlingen in de referentiegroep (16%). Vooral in de bovenbouw geven leerlingen aan problemen te hebben in de relatie met de leerkrachten op school (22% vs. 3% onderbouw en 6% middenbouw). Meer jongens dan meisjes geven aan problemen te hebben in de relatie met de leerkracht (16% vs. 12%). Leerlingen in Schermer hebben het vaker niet naar hun zin op school (22% vs. 14% gemiddeld) zoals blijkt uit figuur 10.6 en hebben ook vaker problemen in de relatie met de leerkracht (21% vs. 14% gemiddeld). Leerlingen in Heiloo hebben het minder vaak niet naar de zin op school (9% vs. 14% gemiddeld) en hebben ook minder vaak problemen in de relatie met de leerkracht (9% vs. 14% gemiddeld).
10.3 Zelfvertrouwen, faalangst en assertiviteit van leerlingen Zelfvertrouwen en faalangst In de vragenlijst zijn vragen opgenomen om een indruk te krijgen van het zelfvertrouwen en faalangst van kinderen. In de onderstaande tekstboxen staan de desbetreffende vragen vermeld.
30
Vragen mbt het zelfvertrouwen van kinderen
Is uw kind tevreden met zichzelf? (Ben je tevreden met jezelf?)
Is uw kind trots op zichzelf? (Ben je trots op jezelf?)
Is uw kind tevreden met hoe hij/zij eruit ziet? (Ben je tevreden met hoe je eruit ziet?)
Vragen met betrekking tot faalangst van kinderen
Als uw kind iets gaat doen, is hij/zij dan bang dat het niet lukt? (Als je iets gaat doen, ben je dan bang dat het je niet lukt?)
Maakt uw kind zich zorgen of dingen die hij/zij moet doen, wel gaan lukken? (Maak jij je zorgen of dingen die je moet doen, wel gaan lukken?)
Is uw kind bang om iets verkeerds te doen? (Ben je bang om iets verkeerds te doen?)
De resultaten van deze twee onderwerpen staan weergegeven in onderstaande figuren. Figuur 10.7: Percentage kinderen met onvoldoende zelfvertrouwen (A) en faalangst (B) A
B
30%
20%
25% 15%
20% 10%
15% 10%
5%
5% 0%
uw ve nb ou w
uw
bo
nb o de
m id
on
de rb o
s
ns
sje m ei
jo ng e
em er la er nd en tie gr oe p
dKe nn
bo
N
oo r
re f
uw ve nb ou w
uw
nb o de
m id
on
de rb o
s
ns
sje m ei
jo ng e
d la n
tie gr
em er
er en
re f
dKe nn oo r N
oe p
0%
Zestien procent van de leerlingen in Noord-Kennemerland geeft aan problemen te ervaren in zelfvertrouwen en het hebben van een positief zelfbeeld (zie figuur 10.7A). In de referentiegroep is dit vergelijkbaar, namelijk 17%. Meer meisjes dan jongens hebben te weinig zelfvertrouwen (18% vs. 13%). Ook valt op dat het percentage kinderen met te weinig zelfvertrouwen toeneemt naarmate de kinderen ouder worden (4% in onderbouw, 12% in middenbouw en 26% in bovenbouw). In de referentiegroep wordt deze trend ook gezien. In Noord-Kennemerland heeft 11% van de leerlingen last van faalangst in vergelijking met 14% in de referentiegroep (zie figuur 10.7B). Leerlingen in Noord-Kennemerland scoren hier dus beter dan de referentiegroep. Faalangst komt meer voor naarmate kinderen ouder worden (8% in onderbouw, 11% in middenbouw en 13% in bovenbouw). Meisjes hebben iets vaker last van faalangst dan jongens (13% vs. 11%). Leerlingen in Graft-de Rijp hebben vaker dan gemiddeld onvoldoende zelfvertrouwen (23% vs 16% gemiddeld in de regio). Er is geen opvallend verschil tussen de gemeenten in het percentage leerlingen dat last heeft van faalangst.
31
Figuur 10.8 Percentage leerlingen dat weinig zelfvertrouwen heeft per gemeente
Assertiviteit In de vragenlijst zijn vragen opgenomen die een indruk geven over de weerbaarheid en het voor zichzelf op kunnen komen van kinderen. De vragen staan weergegeven in de onderstaande tekstbox. Vragen mbt assertiviteit van kinderen
Kan uw kind in het algemeen goed voor zichzelf opkomen? (Kun je in het algemeen goed voor jezelf opkomen?)
Als uw kind iets niet wil, durft hij/zij dat dan te zeggen? (Als je iets niet wil, durf je dat dan te zeggen?)
Is uw kind bang voor andere kinderen? (Ben je bang voor andere kinderen?)
Durft uw kind aan andere kinderen te vragen om hem/haar te helpen als dat nodig is? (Durf je aan andere kinderen te vragen om je te helpen als dat nodig is?)
Kan uw kind goed voor zichzelf zorgen? (Kun je goed voor jezelf zorgen?)
Op basis van deze vragen is bepaald hoeveel kinderen niet assertief genoeg zijn (10.8). In NoordKennemerland betreft dit 8% van de leerlingen, vergeleken met 11% in de referentiegroep. Leerlingen uit Noord-Kennemerland lijken dus weerbaarder te zijn dan leerlingen uit de referentiegroep. Leerlingen in de bovenbouw hebben minder problemen op dit gebied dan leerlingen in de onderbouw en middenbouw (7% vs. 9% en 10%.). Er is geen verschil tussen jongens en meisjes.
32
Figuur 10.8 Percentage kinderen die onvoldoende assertief zijn 12% 10% 8% 6% 4% 2%
en bo uw
uw
bo v
nb o
uw m id de
de rb o on
ns
sje s m ei
jo ng e
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
10.4 Psychische gezondheid van kinderen Met behulp van vragensets is gevraagd naar positieve emoties, depressie en lichamelijke fitheid van kinderen om een indruk te krijgen van de psychische gezondheid van kinderen. In de onderstaande paragraaf worden deze onderwerpen besproken. Positieve emoties Met behulp van de onderstaande vragenset is gevraagd naar positieve emoties van kinderen. Vragen mbt positieve emoties van kinderen
Is uw kind afgelopen week vrolijk geweest? (Ben je de afgelopen week vrolijk geweest?)
Heeft uw kind de afgelopen week lol gehad? (Heb je de afgelopen week lol gehad?)
Heeft uw kind de afgelopen week leuke dingen gedaan? (Heb je de afgelopen week leuke dingen gedaan?)
Op basis van deze vragen is bepaald hoeveel kinderen onvoldoende positieve emoties hebben (zie figuur 10.9). In Noord-Kennemerland betreft dit 6%. In de referentiegroep is dit percentage hoger, namelijk 10%. Met name kinderen in de bovenbouw hebben vaak onvoldoende positieve emoties (11% in bovenbouw ten opzichte van 2% en 4% in respectievelijk onder- en middenbouw). Er is geen verschil tussen jongens en meisjes.
33
Figuur 10.9 Percentage kinderen met weinig positieve emoties 12% 10% 8% 6% 4% 2%
w en bo uw
nb ou
bo v
uw
m id de
de rb o on
ns
sje s m ei
jo ng e
N
oo rd -K en ne m er re la fe nd re nt ie gr oe p
0%
Depressie Aan de hand van onderstaande vragenset is gevraagd naar de aanwezigheid van depressieve gevoelens bij de kinderen. Vragen mbt depressie
Is uw kind de afgelopen week somber geweest? (Ben je de afgelopen week somber geweest?)
Heeft uw kind zich de afgelopen week zorgen gemaakt? (Heb je je de afgelopen week zorgen gemaakt?)
Heeft uw kind de afgelopen week het gevoel gehad dat hij/zij alles verkeerd doet? (Heb je de afgelopen week het gevoel gehad dat je alles verkeerd doet?)
Heeft uw kind zich de afgelopen week rot gevoeld? (Heb je je de afgelopen week rot gevoeld?)
Heeft uw kind de afgelopen week het gevoel gehad dat alles misgaat? (Heb je de afgelopen week het gevoel gehad dat alles misgaat?)
In figuur 10.10 wordt het percentage kinderen met depressieve gevoelens weergegeven. In NoordKennemerland geeft 2% van de leerlingen aan dat zij depressieve gevoelens ervaren. Dit is iets minder vaak dan de leerlingen in de referentiegroep waar 3% depressieve gevoelens heeft. In de onderbouw komt dit nog nauwelijks voor (0,4%), in de middenbouw bij 1% van de leerlingen en in de bovenbouw bij 4% van de leerlingen. Er is geen verschil tussen jongens en meisjes.
34
Figuur 10.10 Percentage kinderen met depressieve gevoelens 5% 4% 3% 2% 1%
de rb ou m w id de nb ou w bo ve nb ou w
on
sje s m ei
en s jo ng
re f
N
oo r
dKe nn
em er
la er nd en tie gr oe p
0%
Lichamelijke fitheid In de vragenlijst zijn een aantal vragen gesteld met betrekking tot psychosomatische klachten om een indruk te krijgen van de lichamelijke fitheid van de kinderen. Deze vragen zijn weergegeven in de tekstbox. Vragen mbt lichamelijke fitheid
Heeft uw kind de afgelopen week slecht geslapen? (Heb je de afgelopen week slecht geslapen?)
Heeft uw kind zich de afgelopen week moe gevoeld? (Heb je je de afgelopen week moe gevoeld?)
Heeft uw kind de afgelopen week hoofdpijn gehad? (Heb je de afgelopen week hoofdpijn gehad?)
Heeft uw kind de afgelopen week buikpijn gehad? (Heb je de afgelopen week buikpijn gehad?)
Zoals uit figuur 10.11 blijkt, ervaart 5% van de leerlingen psychosomatische klachten. Dit is vergelijkbaar met referentiegroep (6%). Vooral leerlingen uit de bovenbouw geven aan zich lichamelijk minder fit te voelen (10% in bovenbouw ten opzichte van 2% in onder- en middenbouw). Meer meisjes dan jongens ervaren psychosomatische klachten (6% vs. 4%).
35
Figuur 10.11 Percentage kinderen dat zich lichamelijk minder fit voelt 12% 10% 8% 6% 4% 2%
w bo u
uw nb o
bo
de
36
ve n
uw rb o m id
de on
s en
sje s m ei
jo ng
oe p
tie gr
er en
re f
N
oo r
dKe nn
em er
la n
d
0%
11. SAMENVATTING In het najaar van 2005 en het voorjaar van 2006 is door de GGD Noord-Kennemerland het project VSB (Vragenlijsten Schoolgezondheid Basisonderwijs) uitgevoerd. Op 52 scholen hebben ouders (groep 1-5) en leerlingen (groep 6-8) vragenlijsten over gezondheid en leefstijl ingevuld. De basisscholen die nog niet hebben deelgenomen aan het onderzoek zullen dit de aankomende jaren doen. Iedere basisschool ontvangt de resultaten in een schoolprofiel. Op basis van het schoolprofiel maken de scholen, ondersteund door de GGD, een preventieplan gericht op de verbetering van de gezondheid van de leerlingen. Dit regiorapport beschrijft de onderzoeksresultaten voor de gehele regio Noord-Kennemerland en is richtinggevend voor de GGD voor de uitvoering van gezondheidsbevordering gericht op jeugd en hun omgeving.
11.1 Resultaten Noord-Kennemerland Achtergrondkenmerken In de regio Noord-Kennemerland zijn in totaal 9896 vragenlijsten geanalyseerd. Van de leerlingen zat 26% in de onderbouw, 35% in de middenbouw en 40% in de bovenbouw. Er hebben evenveel jongens als meisjes meegedaan. Het grootste percentage leerlingen dat heeft meegedaan is afkomstig uit Alkmaar (31%), gevolgd door Castricum (29%) en Heerhugowaard (17%). Van de leerlingen heeft 13% een niet-Nederlandse afkomst. Voeding Gemiddeld 4% van de leerlingen ontbijt minder dan 5 dagen per week. Slecht ontbijten is vooral een probleem in de bovenbouw (daar slaat 6% regelmatig het ontbijt over). De groente en fruitconsumptie laat te wensen over: tweederde van de leerlingen (67%) eet niet iedere dag groente en 20% eet minder dan 1 stuk fruit per dag. Het eten van te veel tussendoortjes en het drinken van te veel frisdrank zijn risicofactoren voor het ontstaan van overgewicht en vergroten bovendien de kans op gaatjes in het gebit. Bijna een kwart (22%) van de leerlingen eet meer dan drie tussendoortjes per dag en 32% drinkt te veel frisdrank. Beweging Behalve gezond eten moeten kinderen ook genoeg bewegen. In de regio beweegt 18% van de kinderen onvoldoende, vooral leerlingen in de onderbouw bewegen onvoldoende. De tijd dat leerlingen TV kijken en achter de computer zitten, gaat ten koste van lichamelijke activiteiten: 10% van de leerlingen kijkt te veel TV en 5% zit te veel achter de computer. Vooral leerlingen in de bovenbouw zitten te veel achter de TV en computer. Overgewicht Het resultaat van ongezonde eetgewoonten en een gebrek aan beweging, is overgewicht. Op basis van de VSB kan slechts een indicatie worden gegeven van het voorkomen van overgewicht. Uit eerder onderzoek is namelijk bekend dat de zelfrapportage van lengte en gewicht vaak leidt tot een onderschatting van het overgewicht. In Noord-Kennemerland is er bij 7% van de kinderen, op basis van de zelfgerapporteerde lengte en gewicht, sprake van overgewicht. Veiligheid In Noord-Kennemerland heeft 14% van de basisschoolleerlingen geen zwemdiploma en geen zwemles. Zoals kan worden verwacht, betreft dit vooral leerlingen in de onderbouw (daar heeft 47% geen zwemdiploma en geen zwemles). Acht procent van de kinderen heeft het afgelopen jaar een ongelukje gehad op school waarvoor het naar de dokter of naar huis moest. Mondhygiëne Bij bijna de helft (45%) van de leerlingen worden de tanden onvoldoende gepoetst. Meer meisjes dan jongens poetsen onvoldoende. Het grootste deel van de leerlingen gaat één keer per jaar of vaker naar de tandarts, maar 2% voldoet niet aan deze richtlijn.
37
Roken en alcohol Ruim één procent van de leerlingen in groep 6-8 rookt wel eens en nog eens één procent van de leerlingen denkt binnen 5 jaar te gaan roken. Daarnaast denkt 21% binnen 5 jaar alcohol te gaan drinken. Zeven procent van de leerlingen drinkt nu al wel eens. Omgang van leerlingen met elkaar Vijftien procent van de kinderen heeft problemen met het aangaan en onderhouden van sociale relaties met andere kinderen. Jongens hebben hier vaker problemen mee dan meisjes. Zeven procent van de kinderen wordt regelmatig gepest, dit komt vooral voor in de bovenbouw. Twee procent van de leerlingen vertoont agressief gedrag op school. Concentratie en welbevinden op school Bijna een kwart (23%) van de leerlingen heeft moeite om de aandacht bij het werk te houden. Veertien procent van de kinderen geeft aan het niet naar de zin te hebben op school en eveneens 14% kan niet goed opschieten met de leerkracht. Jongens hebben vaker moeite zich te concentreren op school dan meisjes, hebben het vaker niet naar de zin op school en hebben ook vaker een slechte relatie met de leerkracht dan meisjes. Zelfvertrouwen en weerbaarheid Zestien procent van de leerlingen heeft onvoldoende zelfvertrouwen en 14% heeft last van faalangst. Meisjes hebben hier vaker last van dan jongens. Onvoldoende zelfvertrouwen is vooral een probleem bij leerlingen in de bovenbouw. Acht procent van de leerlingen voelt zich niet assertief genoeg. Psychische gezondheid Zes procent van de kinderen heeft te weinig positieve emoties (vrolijk zijn, lol hebben en leuke dingen doen). Depressieve gevoelens komen voor bij 2% van de kinderen. Vijf procent van de leerlingen voelt zich lichamelijk niet fit (moe, slecht slapen, hoofdpijn). Leerlingen in de bovenbouw hebben op al deze drie vlakken vaker problemen dan leerlingen in de onderbouw en middenbouw.
11.2 Vergelijking Noord-Kennemerland met Nederland In het rapport zijn de resultaten van de regio Noord-Kennemerland vergeleken met de landelijke referentiegroep. Deze vergelijking geeft aan hoe de gegevens van de regio zich verhouden tot het gemiddelde van een steekproef van 27 basisscholen in Nederland. Deze referentiecijfers zijn in het najaar van 2003 via een landelijk onderzoek onder 4.040 leerlingen verzameld. Bij de vergelijking tussen gegevens van Noord-Kennemerland en de referentiegroep moet er rekening mee worden gehouden dat de referentiegroep een iets andere samenstelling heeft. Er zijn in de referentiegroep relatief meer kinderen van allochtone afkomst dan binnen Noord-Kennemerland het geval is. De regio Noord-Kennemerland scoort op veel onderwerpen beter dan gemiddeld in Nederland. Kinderen in Noord-Kennemerland scoren vooral beter wat betreft ontbijtgewoonten, het eten van tussendoortjes, bewegen, TV kijken, zwemvaardigheid en tandartsbezoek. Ook doen de leerlingen in Noord-Kennemerland het in vergelijking met de rest van Nederland beter op de verschillende vlakken van het psychosociaal functioneren (omgang met elkaar, welbevinden op school, zelfvertrouwen en weerbaarheid en psychische gezondheid). Het gegeven dat Noord-Kennemerland het beter doet dan gemiddeld betekent niet dat deze onderwerpen geen aandacht behoeven. In het rapport worden immers telkens percentages weergegeven van leerlingen die niet aan de richtlijnen voldoen. Ook indien een bepaald percentage lager ligt dan gemiddeld in Nederland, is er in Noord-Kennemerland verbetering op dat gebied mogelijk. Er zijn twee onderwerpen waarbij leerlingen in Noord-Kennemerland het slechter doen dan gemiddeld in Nederland. Dit betreft allereerst het eten van groente: in Noord-Kennemerland eet 68% van de leerlingen onvoldoende groente, vergeleken met 62% van de leerlingen in de rest van Nederland. Daarnaast hebben leerlingen in Noord-Kennemerland sterker de intentie om in de nabije toekomst alcohol te gaan drinken (21% denkt dit binnen vijf jaar te doen, vergeleken met 15% van de leerlingen in de rest van Nederland).
38
12. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 12.1 Het algemene beeld: kinderen gaan steeds ongezonder leven. Kinderen in de regio Noord-Kennemerland doen het wat betreft gezondheid goed ten opzichte van kinderen in geheel Nederland. Zij scoren op veel onderwerpen beter dan gemiddeld in Nederland. Dit betekent echter niet dat deze onderwerpen geen aandacht behoeven. Ten eerste moet er bij de vergelijking tussen gegevens van Noord-Kennemerland en de referentiegroep rekening mee worden gehouden dat de referentiegroep een iets andere samenstelling heeft. Er zijn in de referentiegroep relatief meer kinderen van allochtone afkomst dan binnen NoordKennemerland het geval is. Allochtone kinderen scoren bijvoorbeeld minder op bewegen en overgewicht. Ten tweede betekent een gunstige score vergeleken met de referentiegroep niet, dat het onderwerp onbelangrijk is voor verbetering. De percentages kinderen met overgewicht, onvoldoende beweging, en een ongezond voedingspatroon zijn namelijk in heel Nederland erg hoog en worden ook landelijk aangemerkt als bedreiging voor de volksgezondheid. Om die reden zijn deze leefstijlfactoren ook gekozen als landelijke prioriteiten voor de collectieve preventie. De ongunstige trend van ongezond eten, niet ontbijten, geen goede mondhygiëne en te weinig bewegen door o.a. TV kijken en computeren is in dit rapport ook naar voren gekomen. Verder verdient het psychosociaal functioneren van de jeugd met onderwerpen als concentratieproblemen, druk gedrag en gebrek aan zelfvertrouwen specifieke aandacht. Er zijn twee onderwerpen waarbij leerlingen in Noord-Kennemerland het slechter doen dan gemiddeld in Nederland. Dit betreft allereerst het eten van groente: in Noord-Kennemerland eet 68% van de leerlingen onvoldoende groente, vergeleken met 62% van de leerlingen in de rest van Nederland. Daarnaast hebben leerlingen in Noord-Kennemerland sterker de intentie om in de nabije toekomst alcohol te gaan drinken (21% denkt dit binnen vijf jaar te doen, vergeleken met 15% van de leerlingen in de rest van Nederland). Zorgelijk is verder dat, ondanks het alcoholbeleid en de gezondheidsvoorlichting, Nederlandse jongeren de twijfelachtige eer hebben Europees koploper te zijn in het alcoholgebruik. Uit een onderzoek onder middelbare scholieren, E-MOVO, kwam al naar voren dat er in de regio Noord-Kennemerland stevig gedronken wordt. Als nu al blijkt dat 21% van de basisschoolkinderen wil gaan drinken zal deze ongunstige trend zich zeker voort zetten. Om de kinderen de kans te bieden op een goede ontwikkeling en een gezonde toekomst kiest de GGD ervoor negatieve trends te keren met de volgende drie speerpunten: 1. voeding en bewegen, 2. genotmiddelen, met name alcohol 3. psychosociaal functioneren
12.2 De algemene aanbeveling: verantwoordelijkheid nemen, krachten bundelen en het verder ontwikkelen van het schoolgezondheidsbeleid Iedereen wil dat het goed gaat met de kinderen, want investeren in de jeugd is investeren in een gezonde samenleving. Als we dit als uitgangspunt nemen, dan kunnen we niet om de algemene conclusie heen dat als kinderen en hun ouders/verzorgers onverantwoorde gewoonten hebben, ze hun talenten niet ten volle kunnen benutten en moeite hebben op een positieve manier hun plaats in de samenleving te vinden. Helaas is deze conclusie niet nieuw. De resultaten van het beleid uit voorgaande jaren blijken bij lange na niet het gewenste effect te hebben bereikt. De problematiek is hardnekkig en complex en komt naar voren uit twee grote onderzoeken van de GGD namelijk bij het eerder gehouden onderzoek E-MOVO (12-19 jaar) en bij het onderhavige onderzoek VSB. Een versnipperde, onsamenhangende aanpak leidt – de goede bedoelingen ten spijt – niet tot een wezenlijke verbetering.
39
Verbetering bereiken we alleen als alle betrokken organisaties verantwoordelijkheid nemen. Door de krachten te bundelen kunnen we nieuwe, effectieve strategieën ontwerpen en uitvoeren. Van vele organisaties is een bijdrage nodig, zoals: scholen, gemeenten, jeugdwerk en ander lokaal welzijnswerk, jeugdzorg, thuiszorg, algemeen maatschappelijk werk, politie en jeugdgezondheidszorg. De regie ligt bij de gemeenten. Verder zijn er nieuwe partners en bondgenoten nodig. Samenwerking met lokale zorgverleners zorgt voor een effectiever lokaal gezondheidsbeleid. Maar ook het bedrijfsleven (waaronder de levensmiddelenindustrie, de horeca met aanverwante bedrijven) en de sportinstituten kunnen een cruciale rol spelen in preventie.
De gezamenlijke aanpak dient breed te zijn zodat maatregelen een elkaar versterkend effect hebben. Middelen om gezondheidsbevordering te bereiken zijn: voorlichting, voorzieningen en voorschriften (3 V’s): 1. Voorlichting wordt ingezet om mensen te motiveren tot en te helpen bij gezond gedrag. Een voorbeeld van preventieve voorlichting is een programma op scholen gericht op de preventie van overgewicht onder andere door middel van informatie en opdrachten over gezonde voeding en voldoende beweging. 2. Met voorzieningen kan gezond gedrag vergemakkelijkt worden. Voorbeelden van voorzieningen voor preventie zijn de aanwezigheid van een gezonde schoolkantine en de aanwezigheid van bijvoorbeeld een basketbalnet op het schoolplein om zodoende gezonde tussendoortjes en het bewegen in de pauzes te stimuleren. 3. Met voorschriften (regelgevingen en handhaving) wordt geprobeerd gezond gedrag af te dwingen. Een voorbeeld van regelgeving voor preventie is een rookverbod in openbare ruimten. Wanneer gezondheidsbevordering gebruik maakt van alle drie de hierboven genoemde middelen is de kans van slagen groter dan wanneer slechts één van deze middelen wordt ingezet. De GDD wil graag samen met de betrokken partijen de aanbevelingen van deze VSB onderzoeken uitwerken tot een gezamenlijk plan van aanpak rond de drie speerpunten: 1. het stimuleren van een gezond voedingspatroon en voldoende beweging; 2. verantwoord gebruik van genotmiddelen met extra aandacht voor het alcoholgebruik; 3. het terugdringen en voorkomen van psychosociale problematiek De drie speerpunten worden in het kader van de drie V’s verder beschreven. In de loop van 2007 zal per speerpunt een expertmeeting georganiseerd worden met als doel samen met verantwoordelijken de aanbevelingen en aanpak verder uit te werken.
12.2.1 Het stimuleren van een gezond voedingspatroon en voldoende beweging. De feiten Gemiddeld 4% van de leerlingen ontbijt minder dan 5 dagen per week. Slecht ontbijten is vooral een probleem in de bovenbouw (daar slaat 6% regelmatig het ontbijt over). De groente- en fruitconsumptie laat te wensen over: tweederde van de leerlingen (67%) eet niet iedere dag groente en 20% eet minder dan 1 stuk fruit per dag. Bijna een kwart (22%) van de leerlingen eet meer dan drie tussendoortjes per dag en 32% drinkt te veel frisdrank. In de regio beweegt 18% van de kinderen onvoldoende, vooral leerlingen in de onderbouw bewegen onvoldoende. Van de leerlingen kijkt 10 % te veel TV en 5% zit te veel achter de computer. Vooral leerlingen in de bovenbouw zitten te veel achter de TV en computer. In Noord-Kennemerland is er bij 7% van de kinderen, op basis van de zelfgerapporteerde lengte en gewicht, sprake van overgewicht. Het probleem Te weinig groente en fruit eten, het nuttigen van te veel tussendoortjes en het drinken van te veel frisdrank in combinatie met te weinig bewegen zijn risicofactoren voor het ontstaan van overgewicht en chronische aandoeningen. Slechte eetgewoonten en teveel tussendoortjes vergroten bovendien de kans op gaatjes in het gebit.
40
Gezond eten en voldoende beweging zijn de basis van een gezond leven. De toename van overgewicht leidt tot tal van gezondheidsproblemen op latere leeftijd. De aanbevelingen Voorlichting 1. Preventieprogramma’s die een positief effect hebben op kennis en gedrag rond gezonde eetgewoonten en meer bewegen structureel invoeren op alle basisscholen in de regio. Bijvoorbeeld het project “SchoolGruiten”, door het ministerie van VWS aanbevolen en of het project “Smaaklessen” van het Voedingscentrum en de Universiteit van Wageningen. Voor het stimuleren van bewegen, bijvoorbeeld de methodiek “De Klas Beweegt” verder implementeren en continueren. Voorzieningen 1. Sport- en beweegruimte creëren in wijken waar die ruimte onvoldoende aanwezig is. 2. Goede en veilige indeling van de woonomgeving en de weg naar school om het buiten spelen en het lopen en fietsen naar school te bevorderen. 3. Geen nieuwe vergunningen verstrekken voor een snackbar in de buurt van een school of buurthuis. 4. Financiering voor extra gymlessen. 5. Sportpas invoeren, dat wil zeggen subsidie voor kinderen die willen sporten en waarvan de ouders het niet kunnen betalen. 6. Verstrekken van schoolmelk en schoolfruit, waarbij de lokale supermarkten betrokken moeten worden. In het convenant Overgewicht van de twee ministeries VWS en OCW staan voorbeelden voor een regionale aanpak. Voorschriften 1. Regels opstellen omtrent ongezonde tussendoortjes en traktaties op de basisscholen. 2. Afspraken maken met basisscholen over buitenspelen in de schoolpauzes en beleid formuleren voor de frequentie van de gymnastieklessen op basisscholen. Verantwoordelijk voor de realisatie Gemeenten, scholen, GGD, sportinstellingen en instellingen van de regionale thuiszorg.
12.2.2 Verantwoord gebruik van genotmiddelen met extra aandacht voor het alcoholgebruik. De feiten Ruim één procent van de leerlingen in groep 6-8 rookt wel eens en nog eens één procent van de leerlingen denkt binnen 5 jaar te gaan roken. Daarnaast denkt 21% binnen 5 jaar alcohol te gaan drinken. Zeven procent van de leerlingen drinkt nu al wel eens. Het probleem Als kinderen voor hen 15e beginnen met drinken, is de kans groter dat ze alcohol verslaafd raken op latere leeftijd21 . Het overmatig gebruik van alcohol heeft ernstige gevolgen voor de gezondheid en voor het sociaal functioneren en het presteren op school,22,23 Ook is overmatig alcoholgebruik schadelijk voor de ontwikkeling van de hersenen van jongeren. Alcoholgebruik op zich is echter nog geen groot probleem onder leerlingen van de basisschool maar wel de intenties om te gaan drinken. De richtlijn voor alcohol is: kinderen onder de 16 jaar dienen nog geen alcohol te drinken. De aanbevelingen Voorlichting 1. Het uitstellen van het moment dat kinderen voor het eerst alcohol gaan gebruiken door preventieprogramma’s, die kinderen en ouders bewust en weerbaar maken, structureel in te voeren op basisscholen. Bijvoorbeeld het project “De gezonde school en genotmiddelen” en of het project “Alcohol, een ander verhaal” in het basisonderwijs. 2. Aansluiten bij de landelijke campagne “Alcohol en opvoeding” van het Trimbos-instituut en NIGZ die eind 2006 start. Voorzieningen 1. Geen vergunningen verstrekken om alcohol te schenken op locaties en of tijdstippen waar kinderen komen, bijvoorbeeld buurthuizen en sportverenigingen. Voorschriften 1. Meer leeftijdscontrole bij alcoholverstrekkers.
41
2. Strengere regelgeving rond het schenken van alcohol op feesten en activiteiten op basisscholen en middelbare scholen. Verantwoordelijk voor realisatie Gemeenten, Brijder Verslavingszorg, politie, GGD, welzijnswerk, scholen, sportvereniging.
12.2.3 Het terugdringen en voorkomen van psychosociale problematiek De feiten Vijftien procent van de kinderen heeft problemen met het aangaan en onderhouden van sociale relaties met andere kinderen. Jongens hebben hier vaker problemen mee dan meisjes. Twee procent van de leerlingen vertoont agressief gedrag op school. In Noord-Kennemerland wordt 7% van de leerlingen regelmatig gepest, vergeleken met 9% van de leerlingen in de referentiegroep. Er is een toename in het percentage kinderen dat wordt gepest met de leeftijd. Er is nauwelijks verschil tussen jongens en meisjes (7% vs. 6%). Bijna een kwart (23%) van de leerlingen heeft moeite om de aandacht bij het werk te houden. Zestien procent van de leerlingen heeft onvoldoende zelfvertrouwen en 14% heeft last van faalangst. Onvoldoende zelfvertrouwen is vooral een probleem bij leerlingen in de bovenbouw. Acht procent van de leerlingen voelt zich niet assertief genoeg. Zes procent van de kinderen heeft te weinig positieve emoties (vrolijk zijn, lol hebben en leuke dingen doen). Depressieve gevoelens komen voor bij 2% van de kinderen. Vijf procent van de leerlingen voelt zich lichamelijk niet fit (moe, slecht slapen, hoofdpijn). Het probleem Sociale relaties en steun zijn belangrijk voor een goede ontwikkeling van een kind, zo hebben pestgedrag en sociale uitsluiting negatieve gevolgen voor kinderen die daarvan het slachtoffer zijn. Andere problemen zoals druk gedrag, een beperkt concentratievermogen, geen positief zelfbeeld, faalangst, depressieve klachten en eenzaamheid bepalen voor een groot deel hoe kinderen zich voelen. Dit kan van invloed zijn op de schoolprestaties en vergroot de kans op psychosomatische klachten, psychische en sociale problemen op latere leeftijd. Het is belangrijk om op jonge leeftijd deze klachten te voorkomen en in te grijpen omdat psychische problematiek in de jeugd een risicofactor is voor psychische problematiek in de volwassenheid. De aanbevelingen Voorlichting 1. Preventieprogramma’s in sociaal en emotionele vaardigheden zoals weerbaarheidstrainingen en faalangsttrainingen uitvoeren op de basisscholen in de regio. Een voorbeeld van een training in sociaal en emotionele vaardigheden is “Leefstijl” . 2. Voor ouders en opvoeders verschillende vormen van opvoedingsondersteuning aanbieden om de competentie en vaardigheden te versterken en de draaglast te verminderen. Bijvoorbeeld Speelpraatgroepen. 3. Deskundigheidsbevordering in het kader van vroegsignalering is van belang zodat ouders tijdig in contact gebracht kunnen worden met de jeugdgezondheidszorg. Voorzieningen 1. Ontwikkel een samenhangend aanbod en realiseer een keten van zorg. Buurtnetwerken kunnen hierin een belangrijke rol spelen, maar ook de zogenoemde ”Centra voor jeugd en gezin”. Alkmaar start in 2007 met zeker twee van dergelijke centra. Voorschriften 1. Scholen dienen ervoor te zorgen dat het klimaat op school veilig is, dat kan gerealiseerd worden door o.a. pestbeleid en de invoering van methodiek “De vreedzame school”. Dat is een methode die ondersteunt bij het vormgeven van een prettig werk- en leefklimaat op school. Gemeenten kunnen daarvoor regels opstellen om te stimuleren dat alle scholen een dergelijk label hebben. Verantwoordelijk voor de realisatie Gemeenten, Jeugdgezondheidszorg(0-19 jaar) , Bureau Jeugdzorg, Triversum, Parlan, de Praktijk, welzijnswerk, scholen, zowel het basis- speciaal- en het voortgezetonderwijs, de zorgstructuur op scholen.
42
Literatuurlijst 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7.
8. 9. 10. 11.
12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28.
Bruil J., Dijkstra N.S. e.a. Handleiding vragenlijsten schoolgezondheid Basisonderwijs “wat doe jij voor je gezondheid?” TNO-PG/GGD Nederland 2004 Ocké M.C. (RIVM). Voeding: Zijn er verschillen naar etniciteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl, 23 september 2005. Vries de S.I., Bakker I., Overbeek van K., Boer N.D. en Hopman-Rock M. Kinderen in prioriteitswijken: lichamelijke (in)activiteit en overgewicht. TNO Kwaliteit van Leven, september 2005. Centraal Bureau voor de Statistiek, methoden, begrippen en allochtoon, 2005. http://www.cbs.nl Gezondheidsraad. Overgewicht en obesitas. Den Haag: Gezondheidsraad, 2003; publicatie nr. 2003/07 Renders C.M., Seidell J.C., Mechelen van W. en Hirasing R.A. Overgewicht en obesitas bij leerlingen en adolescenten en preventieve maatregelen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2004, 148 (42) 20662070. Hirasing R.A. Fredriks A.M., Buuren van S., Verloove-Vanhorick S.P. en Wit J.M. Toegenomen prevalentie van overgewicht en obesitas bij Nederlandse leerlingen en signalering daarvan aan de hand van internationale normen en nieuwe referentiediagrammen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2001, 145 (27), 1303-1308 Voedingscentrum Den Haag. www.voedingscentrum.nl Standaardvraagstelling Voeding van de GGD. Lokale en Nationale monitor Jeugdgezondheid. 21 maart 2005. Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF), Arnhem. www.nocnsf.nl Schuit A.J., Leest L.A.T.M. van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van voldoende lichamelijke activiteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl, 6 december 2005. Kemper H.G.C., Ooijendijk W.T.M., Stiggelbout M. Consensus over de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. Tijdschrift Sociale Gezondheidszorg 2000; 78: 180-183. American Academy of pediatrics. Children, adolescents, and television. Pediatrics 2001; 107 (2): 423-6. National Association for sport and physical education. Physical activity for children: a statement of physical activity guidelines for children ages 5-12. Reston: NASPE Publications, 2004: 1-26. Standaardvraagstelling lengte en gewicht van de GGD. Lokale en Nationale Monitor Jeugdgezondheid. 22 november 2004 Jansen W. Validiteit van zelfgerapporteerde lengte en gewicht gegevens van brugklassers. TSG; 83: Nederlands Congres Volksgezondheid 2005-29, 2005 van den Hurk K, van Dommelen P, de Wilde JA, Verkerk PH, van Buuren S, HiraSing RA. Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004. Belangrijke primaire doodsoorzaken, niet natuurlijke doodsoorzaken. In module: Mens en maatschappij, gezondheid en welzijn, gezondheidstoestand en levenseinde. Centraal Bureau voor de Statistiek, http://statline.cbs.nl/statweb, 2005 Ivoren Kruis, Woerden. www.ivorenkruis.nl Standaardvraagstelling mondgezondheid van de GGD. Lokale en Nationale Monitor Jeugdgezondheid. 21 maart 2005 Nederlandse Hartstichting, Den Haag. www.hartstichting.nl Willemsen M.C. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van roken? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl, 16 mei 2005. Stichting voor Roken, Den Haag. www.stivoro.nl Stichting Alcoholpreventie (STAP), Utrecht. www.alcoholpreventie.nl. Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ), Woerden. www.alcoholinfo.nl. Laar van M. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van alcoholgebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl, 13 juni 2005. Hodges E, Perry D (1999) Personal and interpersonal antecendents and consequences of victimization by peers. Journal of personality and social behaviour. 67, 677-685 Parkhurst, Jennifer T.; Asher, Steven R. Peer Rejection in Middle School: Subgroup Differences in Behavior, Loneliness, and Interpersonal Concerns. Developmental Psychology 28: 231-241 (1992).
43
Bijlage 1 Resultaten NoordKennemerland
Referen tiegroep
jongens
meisjes
Onderbouw
Middenbouw
Bovenbouw
Jongens
50,2
51,1
-
-
51,5
50,3
49,4
Meisjes
49,8
48,9
-
-
48,5
49,7
50,6
Allochtonen
12,8
26,3
12,8
12,8
-
-
-
Ontbijt
3,9
9,3
3,4
4,5
2,6
2,1
6,4
Fruit
19,5
20,0
21,0
18,0
18,4
19,9
19,9
Groente
67,7
61,8
69,3
66,1
69,8
69,2
65,0
Tussendoor
21,9
26,2
21,2
22,5
17,2
20,8
25,9
Achtergrondgegevens
Voeding
Bewegen en overgewicht NNGB
18,4
34,0
16,5
20,3
29,9
17,3
12,0
TV/video/DVD
9,8
20,0
10,6
8,9
5,7
8,3
13,7
Computeren
5,2
5,5
6,6
3,7
0,1
1,2
12,0
Overgewicht
7,1
-
7,2
7,1
6,2
9,0
6,1
Zwemvaardigheid
13,5
21,5
14,6
12,2
47,2
2,5
0,9
Ongelukje
8,3
8,2
9,8
6,9
4,0
4,7
14,3
Tanden poetsen
45,3
47,8
43,9
46,6
55,7
70,9
16,1
Tandarts
1,9
8,7
2,1
1,7
3,1
0,9
2,0
Veiligheid
Mondhygiëne
44
NoordKennemerland
Referen tiegroep
jongens
meisjes
Onderbouw
Middenbouw
Bovenbouw
Roken binnen 5 jaar
1,2
1,3
1,7
0,7
-
-
-
Alcohol af en toe
13,1
14,7
18,2
8,1
-
-
-
Alcohol binnen
21,1
14,9
26,8
15,6
-
-
-
Genotmiddelen
5 jaar
Psychosociaal functioneren Sociale relaties
14,5
16,0
16,2
12,9
13,9
14,2
15,2
Gepest worden
6,8
9,1
7,4
6,1
2,8
4,6
11,3
Agressie
1,5
2,2
2,3
0,7
0,7
0,8
2,6
Concentratie
23,1
24,0
27,.
19,1
22,6
21,4
24,9
Welbevinden
14,2
14,6
17,4
11,0
2,9
5,6
29,0
Relatie met leerkracht
14,3
16,3
16,3
12,3
6,7
11,1
22,1
Zelfvertrouwen
15,5
16,6
13,2
17,7
4,2
12,1
25,7
Faalangst
10,9
14,3
9,9
11,9
8,3
11,0
12,5
Assertiviteit
8,2
11,1
8,6
7,9
9,0
9,6
6,6
Positieve emoties
6,2
9,9
6,6
5,7
2,3
4,2
10,5
Depressie
2,2
3,0
1,9
2,5
0,4
1,0
4,4
Lichamelijke fitheid
5,2
6,4
4,1
6,3
1,7
2,3
10,1
op school
45
Bijlage 2 Resultaten per gemeente Alkmaar
Bergen
Castricum
GraftDe Rijp
Heerhugowaard
Heiloo
Lange -dijk
Schermer*
3049
974
2001
482
1699
500
1061
148
Jongen
50,3
48,1
52,6
51,7
47,1
44,5
49,5
54,7
Meisje
49,7
51,9
47,4
48,3
52,9
55,5
50,5
45,3
Allochtonen
19,9
7,3
7,8
8,1
15,9
7,3
8,0
6,8
Onderbouw
27,8
24,4
25,7
26,8
25,1
23,2
24,2
23,0
Middenbouw
32,9
30,7
36,1
34,6
36,7
41,5
33,8
32,4
Bovenbouw
39,3
45,0
38,2
38,6
38,3
35,3
42,0
44,6
Ontbijt
5,9
4,0
2,7
3,7
3,8
1,8
2,6
0
Fruit
17,6
23,2
19,0
22,1
20,4
15,9
21,2
19,4
Groente
65,8
68,9
66,0
68,0
71,3
59,2
74,0
63,3
Tussendoortjes
21,3
21,1
21,4
22,3
21,6
18,5
26,5
25,9
NNGB
23,6
17,2
13,5
15,0
21,5
15,2
11,6
23,2
TV/video/DVD
12,0
8,5
7,4
8,5
11,2
5,2
10,2
6,1
Computeren
5,9
4,3
3,6
5,2
6,8
2,4
5,4
6,2
Overgewicht
8,4
7,5
5,7
6,5
8,5
4,4
6,1
3,5
Zwemvaardigheid
17,1
11,1
11,4
10,8
15,7
8,8
9,0
13,5
Ongelukje
8,9
9,8
6,7
9,6
10,0
5,8
6,4
8,1
Aantal respondenten
Achtergrondgegevens
Voeding
Bewegen en overgewicht
Veiligheid
46
Alkmaar
Bergen
Castricum
GraftDe Rijp
Heerhugowaard
Heiloo
Lange -dijk
Schermer*
Tanden poetsen
45,7
41,9
45,4
44,7
47,4
44,7
43,3
51,0
Tandarts
2,3
2,6
2,2
1,7
1,4
1,4
0,9
1,4
Roken binnen 5 jaar
0,9
3,2
0,4
1,1
1,1
0,6
1,8
0
Af en toe alcohol
11,7
13,4
11,0
20,2
13,9
5,7
18,8
13,8
Alcohol binnen 5 jaar
19,7
23,8
23,7
20,9
22,9
12,1
18,8
23,1
Sociale relaties
15,0
14,2
13,8
16,0
15,5
11,8
13,6
16,9
Gepest worden
7,6
5,9
4,9
5,2
8,2
6,6
7,3
10,1
Agressie
1,6
0,7
0,9
2,5
2,0
0,2
2,0
4,8
Concentratie
24,7
22,3
19,9
26,8
23,1
20,6
24,6
25,2
Welbevinden
14,8
17,3
11,9
16,1
13,5
8,6
15,9
21,9
16,4
15,4
13,0
16,7
13,7
8,8
11,6
21,4
Zelfvertrouwen
15,9
17,4
13,9
23,1
13,7
11,8
16,0
18,5
Faalangst
11,6
9,8
9,7
10,6
11,8
9,4
11,2
12,3
Assertiviteit
8,4
10,3
7,9
9,8
7,5
6,8
8,3
5,5
Positieve emoties
6,9
6,2
5,1
7,1
6,2
4,4
5,9
9,6
Depressie
2,2
2,3
1,9
2,7
2,0
1,8
2,8
2,7
Lichamelijke fitheid
6,1
5,3
4,0
5,6
5,5
3,6
4,8
4,7
Mondhygiëne
Genotmiddelen
Psychosociaal functioneren
op school Relatie met leerkracht
*
Resultaten voor de gemeente minder betrouwbaar in verband met een laag aantal respondenten.
47